direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Dorpskernen I
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0420.BPHDorpskernenI-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Integrale herziening: de aanleiding

Op 4 juli 2013 heeft de gemeente Medemblik het bestemmingsplan Dorpskernen I vastgesteld. Dit bestemmingsplan heeft de geldende plannen voor de kernen Sijbekarspel, Benningbroek, Midwoud, Oostwoud en Hauwert met de bijbehorende linten vervangen. Op deze manier geldt er één samenhangend beleidskader voor het plangebied.

Dit bestemmingsplan Dorpskernen I is naast deze samenvoegingsopgave in juli 2013 vastgesteld om te voldoen aan de actualiseringsverplichting van de Wet ruimtelijke ordening. Om die termijn ook daadwerkelijk te halen en om te voorkomen dat met verder uitstel onvermijdbare sancties op zouden treden, is gedurende het planproces afgesproken enkele nader beleidsmatig te bepalen onderwerpen door te schuiven naar een herziening, die direct na het vaststellen van het plan in gang gezet zou worden.

Deze herziening ligt nu voor. De herziening ziet niet enkel op vooruitgeschoven beleidsmatige onderwerpen, maar repareert ook geconstateerde omissies in de toelichting, de regels en de verbeelding.

Omdat het bestemmingsplan zeer recent is vastgesteld en na uitvoerig overleg met de bevolking en organisaties op voldoende draagvlak kan rekenen, is besloten om het plan met inbegrip van de wijzigingen in zijn geheel integraal opnieuw vast te stellen. Het plan leest dan ook als een nieuw bestemmingsplan Dorpskernen I, waarbij in Hoofdstuk 8 kort de onderdelen van de herziening zijn weergegeven.

Doel en functie van het plan

In algemene zin kan een bestemmingsplan functioneren als ontwikkelingsinstrument (bijvoorbeeld voor planmatige woningbouw of een bedrijventerrein op gronden die daarvóór een andere bestemming - veelal agrarisch - hadden) of als beheersinstrument. Met dat laatste kan de bestaande situatie worden vastgelegd en kunnen ongewenste ontwikkelingen worden tegengehouden en kan de gemeente handhavend optreden. De voornaamste functie van dit bestemmingsplan is om te kunnen dienen als beheersinstrument.

Daarnaast wordt van deze gelegenheid gebruik gemaakt om in het bestemmingsplan een aantal vormen van beleid vast te leggen zoals die in de loop der jaren zijn ontwikkeld in de afzonderlijke gemeenten, en zoals die na 1 januari 2011 op elkaar zijn afgestemd c.q. geharmoniseerd.

Om te voorkomen dat bij nieuwe ontwikkelingen een lappendeken van kleinere en grotere bestemmingsplannen ontstaat, wordt gewerkt vanuit een visie, waarbij er permanent naar wordt gestreefd om het aantal bestemmingsplannen voor de gemeente Medemblik voor het bestaand gebied zo klein mogelijk te houden. Deze visie is als volgt:

  • maak voor het grondgebied van de gemeente een (zo klein mogelijk) aantal bestemmingsplannen voor de bestaande situatie;
  • zorg ervoor dat die bestemmingsplannen zo eenvoudig, sober, zakelijk en doelmatig mogelijk zijn;
  • neem nieuwe ontwikkelingen pas op in het bestemmingsplan wanneer de ruimtelijke besluitvorming voor die ontwikkeling is afgerond. Dat zal de bestemmingsplanprocedure vereenvoudigen omdat de procedure voor de totstandkoming dan al achter de rug is en de nieuwe situatie alleen nog geaccepteerd kan worden.

Aldus krijgt men op den duur een beperkt aantal bestemmingsplannen: vier voor de dorpskernen, één voor het landelijk gebied en enkele voor het overig stedelijk gebied (stedelijke kern en bedrijventerreinen). Dit bestemmingsplan is het eerste plan voor de dorpskernen.

In dit bestemmingsplan Dorpskernen I zijn de kernen Sijbekarspel, Benningbroek, Midwoud, Oostwoud en Hauwert met de bijbehorende linten opgenomen.

Vanwege specifieke afspraken (over de inrichting van het gebied dan wel verhaal van kosten) is een aantal (woon/werk)locaties uit de bestemmingsplannen voor de dorpskernen gelaten. Voor deze locatie blijven de bestemmingsplannen gelden die met het oog op die specifieke ontwikkeling zijn vastgesteld. Voor het onderhavige plan betreft dit het volgende plan: Woningbouwlocatie Tripkouw Oost II en III (Oostwoud/Midwoud).

Aan de Tuinstraat in Benningbroek is momenteel een klein woningbouwgebied in ontwikkeling. Te zijner tijd zal dit bestemmingsplan een deel van het bestemmingsplan Dorpskernen I vervangen.

1.2 Plangebied

Het plangebied betreft de dorpskernen Sijbekarspel, Benningbroek, Midwoud, Oostwoud en Hauwert. Er is gekozen de linten aansluitend aan de kernen uit het bestemmingsplan Buitengebied te halen en toe te voegen aan de bestemmingsplannen van de dorpskernen. De linten herbergen naast de agrarische bedrijven veel reguliere woningen en bedrijven waardoor de regeling voor deze bebouwing beter aansluit bij de dorpskernen dan bij het 'echte' landelijk gebied. In figuur 1 is de ligging van het bestemmingsplangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPHDorpskernenI-VA01_0001.png"  

Figuur 1 Bestemmingsplangebied Dorpskernen I

Alle dorpskernen liggen ten noorden van Hoorn en ten zuiden van Medemblik. Hauwert en Midwoud-Oostwoud liggen ten oosten van de rijksweg A7 en Benningbroek/Sijbekarspel ten westen hiervan. Aansluitend aan de kernen liggen in oost-westelijke richting de voor dit landschap kenmerkende linten

De dorpskern Midwoud-Oostwoud ligt ca. 7 kilometer van de kern Medemblik. Het plangebied heeft betrekking op de lintbebouwing en de woongebieden
“Ruige-Weid”, “Bongerd” en “Bongerd-Noord” in Midwoud. In Oostwoud behoort woonwijk “Oostwoud-Oost” bij het plangebied. Daarnaast behoren de linten Oosterstraat en Westerstraat in Benningbroek en Sijbekarspel tot het plangebied.

De dorpskern Hauwert ligt ten oosten van de dorpskernen Midwoud-Oostwoud en ligt ca. 9 kilometer ten zuiden van de kern Medemblik. Het is een kleine dorpskern met drie linten. De linten Hauwert en Notweg maken onderdeel uit van het plangebied.

De dorpskern Benningbroek/Sijbekarspel ligt ten zuidwesten van de dorpskern Midwoud-Oostwoud.

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Het nieuwe bestemmingsplan zal in de plaats treden van het bestemmingsplan Dorpskernen I (vastgesteld in juli 2013).

1.4 Bij het plan behorende stukken

Dit bestemmingsplan bestaat uit drie delen:

  • een verbeelding, waarop onder meer de bestemmingen in het plangebied zijn aangegeven;
  • regels, waarin de bouw- en gebruiksmogelijkheden van de op de verbeelding vermelde bestemmingen zijn opgenomen;
  • voorliggende toelichting, waarin de keuzes die in het bestemmingsplan worden gemaakt nader gemotiveerd en verantwoord worden. Hierin staat ook beschreven wat het vigerend beleid inhoudt en hoe bij de ontwikkeling met (milieu) planologische aspecten rekening is gehouden.

De toelichting is beknopt gehouden en is niet geschreven om (mede) te dienen als algemene bron van informatie over bijvoorbeeld de geschiedenis van West-Friesland, de economie van het gebied of de bevolkingsontwikkeling of –samenstelling. De verbeelding vormt samen met de regels het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

1.5 Leeswijzer

Het bestemmingsplan is als volgt opgezet:

Hoofdstuk 2: Een beschrijving van de af te wegen belangen vindt in hoofdstuk 2 plaats.

Hoofdstuk 3: Uitgangspunten en inventarisatiebronnen worden in hoofdstuk 3 weergegeven.

Hoofdstuk 4: In hoofdstuk 4 wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop met de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten en cultuurhistorische waarden rekening is gehouden, de wijze waarop rekening is gehouden met de overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied, de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding (watertoets) en de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.

Hoofdstuk 5: Hoofdstuk 5 geeft een verantwoording van de plansystematiek, de opzet van de regels en de keuze van bestemmingen.

Hoofdstuk 6: Hoofdstuk 6 “Economische uitvoerbaarheid en grondexploitatie” geeft een beschrijving van deze onderdelen.

Hoofdstuk 7: In hoofdstuk 7 “Maatschappelijke uitvoerbaarheid en bestemmingsplanprocedure” wordt inzicht gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan evenals een beschrijving van de uitkomsten van het in artikel 3.1.1. Bro bedoelde overleg met de betrokken overlegpartners en de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.

Hoofdstuk 8: In hoofdstuk 8 zijn de belangrijkste wijzigingen beschreven die het in juli 2013 vastgestelde bestemmingsplan herzien om inzicht te geven in de wijzigingen die in dit nieuwe plan zijn doorgevoerd. Kleine omissies zijn in het plan hersteld, maar zijn niet alle in dit hoofdstuk beschreven.

Hoofdstuk 2 Belangenafweging

In dit hoofdstuk vindt een beschrijving van belangen plaats. De vindplaats van deze belangen wordt beschreven in paragraaf 3.2.

2.1 Rijksbelang

2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In deze structuurvisie schetst het Rijk haar ambities tot 2040 en haar doelen, belangen en opgaven tot 2028. Tegelijkertijd vragen grote opgaven op het gebied van concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid om rijksbetrokkenheid. De nieuwe Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte vervangt verschillende bestaande nota's waaronder de Nota Ruimte.

Het Rijk gaat er vanuit dat de nationale ruimtelijke belangen die via wet- en regelgeving opgedragen zijn aan andere overheden door hen goed worden behartigd. De vereisten van de Rijksoverheid met betrekking tot ruimtelijke plannen liggen vast in het Barro. Het is gericht op doorwerking van de nationale belangen in onder meer gemeentelijke bestemmingsplannen.

Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Deze 13 nationale belangen zijn:

  • 1. Rijksvaarwegen
  • 2. Mainportontwikkeling Rotterdam
  • 3. Kustfundament
  • 4. Grote rivieren
  • 5. Waddenzee en waddengebied
  • 6. Defensie
  • 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen
  • 8. Elektriciteitsvoorziening
  • 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen
  • 10. Ecologische hoofdstructuur
  • 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
  • 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
2.1.2 Nationaal Waterplan

Het beleid dat in deze nota is opgenomen, heeft tot doel duurzame en veilige watersystemen in stand te houden of tot stand te brengen. Dit beleid vormt ook de basis voor de watertoets, die het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voor alle ruimtelijke plannen voorschrijft.

2.1.3 Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn Water (KRW), die sinds 2000 van kracht is, heeft als doel om de kwaliteit van watersystemen in Europa te beschermen en waar nodig, te verbeteren. De KRW bevordert duurzaam watergebruik en het terugdringen of beëindigen van lozingen van gevaarlijke stoffen. De KRW richt zich op grond- en oppervlaktewater. De essentie van de KRW ligt in de stroomgebiedbenadering.

Het beheer van rivieren wordt vanuit het stroomgebied benaderd. Het belangrijkste instrument van de KRW is het stroomgebiedbeheersplan. Deze stroomgebieden zijn weer onderverdeeld in deelstroomgebieden. De KRW stelt zich tot doel landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater te beschermen om:

  • 1. van water afhankelijke ecosystemen in stand te houden en te verbeteren;
  • 2. de beschikbaarheid van water veilig te stellen en het duurzaam gebruik te bevorderen;
  • 3. het aquatisch milieu in stand te houden en te verbeteren door het voorkomen van verontreiniging;
  • 4. de gevolgen van overstroming en droogte te beperken.

De KRW bevat tevens een instrumentarium om de doelstellingen te bereiken. De beschreven indeling in stroomgebieden, is één van de instrumenten om het beleid van de richtlijn te realiseren.

Volgens het Rijksbeleid geven in de eerste plaats provincies en gemeenten uitwerking aan het ruimtelijke waterbeleid: nadelige effecten op de kwantiteit en kwaliteit van grond- en oppervlaktewater, moeten worden voorkomen, verminderd dan wel gecompenseerd. Waar mogelijk wordt optimaal gebruik gemaakt van de mogelijkheden die water biedt voor verbetering voor wonen, werken en recreëren aan het water. Het wateradvies van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier wordt in het bestemmingsplan opgenomen en verwerkt.

2.1.4 Archeologiebeleid

Het wettelijk kader voor de omgang met cultureel erfgoed is vastgelegd in de Monumentenwet 1988. Per 1 september 2007 zijn door het in werking treden van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) de artikelen die over archeologie handelen, aangepast. Daarnaast zijn enkele artikelen van de Woningwet, Wet Milieubeheer en de Ontgrondingenwet aangepast.

Per 1 januari 2012 is de Modernisering Monumentenwet doorgevoerd via een wijziging van artikel 3.6. lid 2 van Besluit ruimtelijke ordening. In de toelichting van een bestemmingsplan moet voortaan het volgende worden opgenomen: Een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Hierdoor dienen cultuurhistorische waarden dus uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Gemeenten zullen een inventarisatie moeten (laten) maken van alle cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied, dus niet alleen de archeologische waarden. Daarnaast moeten ze aangeven welke conclusies ze daaraan verbinden en op welke wijze ze deze waarden borgen in het bestemmingsplan. Dit is één van de pijlers van de Modernisering Monumentenzorg (MoMo).

De Rijksdienst helpt gemeenten om hieraan te voldoen met de Handreiking erfgoed en ruimte. Hierin staat hoe gemeenten zo'n inventarisatie en analyse kunnen uitvoeren. Ook wordt in deze handreiking aangegeven op welke wijze gemeenten cultuurhistorische waarden kunnen opnemen in een bestemmingsplan, compleet met voorbeeldregels.

2.2 Provinciaal belang

2.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040 “Kwaliteit door veelzijdigheid”

De Structuurvisie Noord-Holland 2040 “Kwaliteit door veelzijdigheid” is vastgesteld op 21 juni 2010. Het nieuwe beleid is onderverdeeld in drie provinciale hoofdbelangen: ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. De provinciale sturing richt zich op bovenlokale en regionale belangen.

In de Structuurvisie ligt de nadruk niet meer zozeer op uitleglocaties, maar meer op inbreidingslocaties binnen stedelijk gebied. Ingezet wordt op ruimtelijke kwaliteit, duurzaamheid en bereikbaarheid. Bouwen voor de doelgroepen (voornamelijk ouderen) is uitgangspunt. Qua economisch beleid is het accent meer verschoven naar herstructurering en verdichting van bestaande terreinen, waarbij geen sprake is van functiemenging. Dit geldt ook met betrekking tot de detailhandel. Wel wordt aangegeven dat nieuwe vormen van detailhandel wenselijk zijn, maar de bestaande structuur niet mogen aantasten. In stedelijke gebieden is menging van kantoorfuncties met andere functies (bijvoorbeeld wonen) wenselijk.

Nieuwe ontwikkelingen “buiten bestaand bebouwd gebied” beoordeelt de provincie Noord-Holland op grond van het aantonen van nut en noodzaak, de mogelijkheden of onmogelijkheden voor verdichting of transformatie en de provinciale eisen aan ruimtelijke kwaliteit (o.a. het Beleidskader Landschap en Cultuurhistorie), maar ook op de (on)mogelijkheden van het faciliteren van de ontwikkeling vanuit het watersysteem. Op het gebied van cultuurhistorie zorgt de provincie dat ontwikkelingen die buiten bestaand bebouwd gebied tot stand moeten komen, plaatsvinden op basis van de karakteristieke eigenschappen (landschaps-DNA) van de verschillende landschappen.

De provincie zet zich ook in om de biodiversiteit van de natuur te vergroten en het realiseren van zoveel mogelijk natuur. Kern van het natuurbeleid is de veiligstelling en de ontwikkeling van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) inclusief de verbindingszones en Nationale parken, Natura 2000 gebieden en weidevogelleefgebieden. Verder staat het groen, met name rondom de steden, onder druk. De provincie vindt een goede toegankelijkheid van recreatief groen voor haar bewoners en bezoekers belangrijk, zowel voor de leefbaarheid als voor het vestigingsklimaat.

Het plan heeft door het conserverende karakter beperkte invloed op de ecologische verbindingszones en weidevogelleefgebieden (zie hoofdstuk 4 paragraaf Ecologie).

Archeologie is aangewezen als één van de kernkwaliteiten van het landschap. Daarnaast gaat de provincie Noord-Holland uit van een ontwikkelingsgerichte benadering, omdat ook tegenwoordige ruimtelijke ontwikkelingen het landschap vormen, zodat zorgvuldig wordt omgegaan met de bestaande (historische) kenmerken van het landschap. In de bijbehorende Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie heeft de provincie regels geformuleerd omtrent de inhoud van en de toelichting in bestemmingsplannen als er sprake is van provinciaal belang. In een bestemmingsplan moet bijvoorbeeld duidelijk omschreven worden hoe er omgegaan wordt met de cultuurhistorische objecten (waaronder archeologische waarden).

De provincie speelt een belangrijke rol op het gebied van ruimtelijke ordening. Door haar ruimtelijk beleid bepaalt de provincie in belangrijke mate hoe de ruimte in Noord-Holland wordt ingericht. In het licht van de Wro spitst de provinciale rol vanuit cultuur en cultuurhistorie in de ruimtelijke inrichting zich toe op drie terreinen, daar waar de provincie:

  • haar cultuurhistorische provinciaal belang heeft gedefinieerd in de Structuurvisie;
  • wettelijk bevoegd gezag is bij ingrepen die een relatie hebben met cultuurhistorie, bijvoorbeeld bij ontgrondingen of de aanleg van provinciale wegen;
  • initiatiefnemer is bij projecten van het Rijk een (beschermende) taak hebben verkregen, zoals bij de nationale landschappen en Unesco-gebieden;
  • Op provinciaal niveau is het beleidskader en de leidraad Landschap en Cultuurhistorie van belang voor onderhavig bestemmingsplangebied.
2.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie Noord-Holland

Deze verordening schrijft voor waaraan de inhoud van bestemmingsplannen moet voldoen. De provinciale goedkeuring van bestemmingsplannen is door de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) niet meer nodig. Dit vormt de aanleiding voor het opstellen van provinciale verordeningen, waardoor de provincie invloed houdt op de ruimtelijke ordening. De “Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie” (PRVS) is vastgesteld op 21 juni 2010. Op 23 mei 2011 is de PRVS op een aantal onderdelen aangepast. Op 17 december 2012 zijn de tweede en derde wijziging van de verordening door provinciale staten vastgesteld. De 2e wijziging houdt verband met het schrappen van de ontheffingsmogelijkheden uit de verordening. De derde wijziging heeft te maken met het beleidskader Wind op Land. Op 3 februari 2014 heeft een technische wijziging plaatsgevonden.

Bestaand bebouwd gebied en grootschalig landbouwgebied

Het bestemmingsplan gaat voor een groot deel over het bestaand bebouwd gebied (zie figuur 2).

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPHDorpskernenI-VA01_0002.png"  

Figuur 2 Bestaand bebouwd gebied (kaart 2: Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie)

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPHDorpskernenI-VA01_0003.png"  

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPHDorpskernenI-VA01_0004.png"

Figuur 3 Gebied voor grootschalige landbouw (kaart 6: Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie)

Delen van het plangebied liggen buiten het bestaand bebouwd gebied. Deze vallen in een gebied voor grootschalige landbouw (zie figuur 3). Artikel 26 geeft aan dat hier:

  • a. agrarische bebouwing moet worden geconcentreerd binnen het bouwperceel;
  • b. een agrarisch bouwperceel mag worden vergroot tot maximaal 2 hectare ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf mits dit noodzakelijk en doelmatig is voor de bedrijfsvoering alsmede voor het oprichten van een biomassa inrichting ten behoeve van eigen gebruik;
  • c. ten behoeve van een volwaardig agrarisch bedrijf is maximaal één agrarische bedrijfswoning toegestaan; het bestemmingsplan kan met een ontheffing, als bedoeld in artikel 3.6 van de wet, één extra bedrijfswoning mogelijk maken mits dit noodzakelijk is voor het toezicht;
  • d. een bestemmingsplan bevat geen bestemmingen of regels die voorzien in nieuwvestiging van volwaardige intensieve veehouderijen al dan niet als neventak. Ook bevat een bestemmingsplan geen bestemmingen of regels die voorzien in de herontwikkeling van een bestaand agrarisch bedrijf naar, al dan niet als nevenfunctie, intensieve veehouderij;
  • e. verplaatsing van de op het moment van inwerkingtreding van deze verordening bestaande intensieve veehouderijen in Noord-Holland wordt niet beschouwd als nieuwvestiging;
  • f. voor zover een bestemmingsplan bestemmingen of regels bevat voor bestaande intensieve veehouderijen, al dan niet als neventak, geldt dat:
    • 1. uitbreidingsmogelijkheden uitsluitend mogen worden opgenomen als aan de wettelijke milieu- en dierenwelzijneisen is voldaan zodat het bedrijf op de huidige locatie op duurzame wijze wordt ontwikkeld, als de uitbreiding als onder 1. bedoeld op de huidige locatie niet mogelijk is, dan wel gelegen in gebied voor gecombineerde landbouw, kan het bedrijf zich verplaatsen naar gebied voor grootschalige landbouw;
    • 2. die bestemmingen of regels er in voorzien dat bij uitbreiding ten hoogste één bouwlaag gebruikt mag worden voor het houden van dieren;
  • g. een nieuw glastuinbouwbedrijf en de uitbreiding van een bestaand glastuinbouwbedrijf zijn uitsluitend binnen de op de kaart 7 (zie figuur 4, niet in dit plangebied) en op de digitale verbeelding ervan aangegeven “glastuinbouwconcentratiegebieden” toegestaan en mogen in het bestemmingsplan niet onmogelijk worden gemaakt;
  • h. in afwijking van het bepaalde in g. maakt een bestemmingsplan uitbreiding van – op het moment van inwerkingtreding van de verordening - bestaande glastuinbouwbedrijven tevens mogelijk in het gebied, op kaart 7 (zie figuur 4, niet in dit plangebied) en op de digitale verbeelding ervan aangegeven “tuinbouwconcentratiegebied”;
  • i. indien sprake is van verplaatsing van een glastuinbouwbedrijf naar het gebied, op kaart 7 (zie figuur 4, niet in dit plangebied) en op de digitale verbeelding ervan aangegeven als “glastuinbouwconcentratiegebied” dient zeker gesteld te worden dat door toepassing van de Ruimte voor Ruimte-regeling de bestaande locatie geherstructureerd wordt;
  • j. uitbreiding van teeltondersteunend glas van meer dan 2000 m2 per perceel op een grondgebonden landbouwbedrijf buiten de onder g. bedoelde gebieden is niet toegestaan;
  • k. een nieuw bollenteeltbedrijf voor permanente bollenteelt en de uitbreiding van een bestaand bedrijf alsmede het mogelijk maken van grondbewerkingen als bezanden, omzetten en omspuiten ten behoeve van permanente bollenteelt zijn uitsluitend toegestaan:
    • 1. in de bollenconcentratiegebieden, zoals aangegeven op kaart 7 (zie figuur 4, niet in dit plangebied) en op de digitale verbeelding ervan;
    • 2. een bestemmingsplan voor de gebieden, genoemd onder 1. maakt de vestiging van een bollenteeltbedrijf voor permanente bollenteelt niet onmogelijk;
  • l. de nieuwvestiging van een zaadveredelingsbedrijf is uitsluitend mogelijk binnen het op kaart 7 (zie figuur 4, niet in dit plangebied) en op de digitale verbeelding ervan aangegeven zaadveredelingsconcentratiegebied en mogen in dat zaadveredelingsconcentratiegebied in het bestemmingsplan niet onmogelijk worden gemaakt.
  • m. uitbreiding van op het moment van inwerkingtreding van de verordening bestaande daarbuiten gelegen zaadveredelingsbedrijven, is uitsluitend toegestaan voor als zodanig op kaart 7 (zie figuur 4, niet in dit plangebied) en op de digitale verbeelding ervan specifiek aangegeven bedrijven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPHDorpskernenI-VA01_0005.png"  

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPHDorpskernenI-VA01_0006.png"

Figuur 4 Glastuinbouwconcentratiegebied en zaadveredelingconcentratiegebied, paars gearceerd (kaart 7: Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie)

Natuur

In het plangebied komt geen ecologische hoofdstructuur (EHS) voor. In de omgeving van Benningbroek is wel EHS aanwezig, maar dit vormt geen beperkingen voor voorliggend bestemmingsplan. In het plangebied komt tevens een weidevogelleefgebied voor. Het voorliggend bestemmingsplan bestemt dit gebied als agrarisch. Aangezien het voorliggend bestemmingsplan conserverend van aard is, wordt het weidevogelleefgebied niet aangetast.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPHDorpskernenI-VA01_0007.png"  

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPHDorpskernenI-VA01_0008.png"

Figuur 5 Ecologische hoofdstructuur (kaart 4: Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie)

Zoekgebied voor grootschalige windenergie en gebieden voor kleinschalige oplossingen voor duurzame energie

Vanaf 26 september tot en met 7 november 2014 heeft de wijziging van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) en de partiële herziening van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 met inbegrip van de kaarten en bijbehorende stukken in ontwerp ter inzage gelegen. De wijziging heeft betrekking op windmolenlocaties op land.

GS hebben in het “plan-MER herstructurering Wind op Land” de zoekgebieden voor windmolenlocaties nader verfijnd en hebben vanuit verschillende invalshoeken drie onderzoeksalternatieven ontwikkeld die allen passen binnen de niet op voorhand uitgesloten gebieden. Dit betreft alternatief 1 'leefomgeving', alternatief 2 'landschap' en alternatief 3 'maximalisatie energieopbrengst”. Gekozen is om alternatief 1 (omgeving) het zwaarst te laten wegen en deze basis te laten zijn voor de verdere verfijning van de zoekgebieden.

Windlocaties binnen grondgebied gemeente Medemblik

Vorenstaande leidt tot een kaart met twee herstructureringsgebieden met daarbinnen 'suggestiestroken', te weten:

1. strook langs de Westfrisiaweg, waarvoor een plan ligt voor een lijnopstelling van 5 windmolens;

2. strook gelegen tussen de kernen Nibbixwoud en Zwaagdijk.

Verder zijn er in het alternatief “landschap”, dat is verwerkt in de voorstudie Noord-Hollandse Windlandschappen, nog de volgende gebieden meegenomen die soms geheel of gedeeltelijk buiten de kaart van de herstructureringsgebieden vallen:

1. locatie aan de AC de Graafweg (geheel er buiten);

2. een locatie gelegen ten oosten van de kern Nibbixwoud (geheel er buiten);

3. een locatie aan de Haling te Andijk, gelegen globaal ten noorden van het Streekbos (gedeeltelijk er buiten);

4. locatie in het verlengde van de lijn van de Westfrisiaweg (ten zuiden van de kernen Andijk en Wervershoof/past nog wel binnen contouren herstructureringsgebied);

5. locatie rondom voornamelijk de kern Andijk waar solitaire windmolens bij kassen en loodsen worden gesitueerd (gedeeltelijk er buiten).

GS geven aan dat de voorstudie NH Windlandschappen, waarin deze locaties naar voren komen, is opgesteld als aanvulling op de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie. De voorstudie krijgt een vertaling in de provinciale verordening en de structuurvisie. Daarnaast geven GS aan dat de locaties en grenzen bij de definitieve vaststelling nog worden verduidelijkt. Omdat de drie hierboven genoemde locaties allen tegen de herstructureringsgebieden aan liggen, is de verwachting dat de grenzen van de herstructureringsgebieden nog worden opgerekt, zodat ook deze gebieden er onder komen te vallen. In dat geval zijn er zeven potentiële windgebieden binnen de gemeente Medemblik.

GS houden bij het wijzigen van de structuurvisie en provinciale verordening rekening met een overmaat aan zoekgebieden (voldoende voor ruim meer dan de beoogde 1,5 á 2 keer de opgave). Bij het schrappen van zoekgebieden wordt gebruik gemaakt van de beschrijving en beoordeling van de effecten op het landschap en eventueel andere overwegingen, zoals de effecten op natuur, recreatie en dergelijke. Deze exercitie vindt echter pas na de vaststelling van de structuurvisie vast. Na het vaststellen van het provinciaal beleid kunnen initiatiefnemers concrete plannen ontwikkelen, waarbij gedetailleerd onderzoek naar effecten nodig is. De feitelijke effecten (en dus ook in hoeverre zonder specifieke maatregelen kan worden voldaan aan de normen) is afhankelijk van de exacte locatie van windturbine, afmeting, vermogen en producent van de turbine e.d. Deze gegevens zijn niet nodig voor de in de structuurvisie en provinciale ruimtelijke verordening op te nemen (beleids)regels.

Zienswijze gemeente Medemblik

De gemeente Medemblik heeft per brief aan de provincie laten dat zij de zeven potentiële gebieden afwijst. De gemeente heeft verzocht géén windgebieden binnen de grenzen van de gemeente Medemblik op te nemen in de Structuurvisie en Provinciale Ruimtelijke Verordening. Dit als uitvloeisel van het gemeentelijke 'zerobeleid'. De provincie heeft naar aanleiding hiervan het herstructureringsgebied niet verwijderd maar verkleind. Het plangebied doorkruist het herstructureringsgebied Wind op Land. De gemeente blijft evenwel bij haar standpunt dat er geen nieuwe windturbines worden geplaatst vanwege de negatieve invloed op het landschap. In de gemeente zijn wel kleinschalige oplossingen voor duurzame energie mogelijk.

Aardkundig waardevol gebied

De aardkundige monumenten worden beschermd door de Provinciale Milieuverordening. Aardkundig waardevol gebied wordt daarentegen beschermd door de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie. Gemeenten worden verzocht om de in aardkundig waardevolle gebieden voorkomende bijzondere aardkundige waarden ingeval van nieuwe ontwikkelingen zo goed mogelijk te beschermen. De gemeente Medemblik heeft hier momenteel nog geen beleid voor.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPHDorpskernenI-VA01_0009.png"  

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPHDorpskernenI-VA01_0010.png"

Figuur 6 Aardkundige waarden (kaart 10: Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie)

2.2.3 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

De visie op de gewenste ruimtelijke kwaliteit is vastgelegd in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (Provincie Noord-Holland, 2010). Deze vernieuwde leidraad is een uitwerking van het in 2006 vastgestelde Beleidskader Landschap en Cultuurhistorie, dat werd gebruikt als leidraad voor ruimtelijke plannen als bestemmingsplannen, beeldkwaliteitsplannen en structuurplannen. Daarnaast bood het handreikingen aan gemeenten om landschap en cultuurhistorie als uitgangspunt te gebruiken bij planvorming.

De provincie Noord-Holland heeft 10 archeologische gebieden van provinciaal belang gedefinieerd. De gemeente Medemblik ligt in een dergelijk gebied: West-Friesland. Als in gebieden van provinciaal belang het maatschappelijk belang dusdanig groot is dat waardevolle archeologische vindplaatsen aangetast moeten worden, vraagt de provincie aan te geven op welke wijze archeologische waarden door compenserende maatregelen in het plan zijn ondergebracht.

De provincie Noord-Holland beschouwt stolpboerderijen van bovenlokaal belang. Stolpboerderijen zijn medebepalend voor de identiteit en beleving van het Noord-Hollands landschap. Van de ca. 5000 stolpen die nog aanwezig zijn in Noord-Holland zijn er 400 beschermd (anno 2009). Het aantal historische stolpen, en daarmee de identiteitsbepalende waarde voor Noord-Holland, neemt gestaag af. In het landelijk gebied van de gemeente Medemblik is de stolpboerderij een zeer karakteristiek bebouwingstype.

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie is een onderdeel van het uitvoeringsprogramma van de Structuurvisie Noord-Holland 2040 en is samen met de structuurvisie Noord-Holland en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie vastgesteld op 21 juni 2010. De leidraad beschrijft de kernkwaliteiten van de verschillende Noord-Hollandse landschappen. Gemeentelijke bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe ontwikkelingen in het landelijke gebied dienen rekening te houden met deze karakteristieke eigenschappen. Het basis uitgangspunt is dan ook “behoud door ontwikkeling”. Voor ruimtelijke ontwikkelingen buiten bestaand bebouwd gebied geldt dat nut en noodzaak aangetoond moet worden. Dit houdt onder andere in dat aangetoond moet worden dat de ontwikkeling niet binnen bestaand bebouwd gebied gerealiseerd kan worden. Plannen dienen deel uit te maken van de gemeentelijke structuurvisie en afgestemd te zijn met andere ontwikkelingen in regionaal verband. De toelichting bij bestemmingsplannen moet verantwoording geven van de mate waarin nieuwe functies rekening houden met de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap, de ordeningsprincipes van het landschap, de bebouwingskarakteristieken en de bestaande kwaliteiten van het gebied (inclusief de ondergrond).

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPHDorpskernenI-VA01_0011.png"  

Figuur 7 Historische spoorlijn Hoorn-Medemblik (bron Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

Het bestemmingsplan Dorpskernen I betreft een conserverend bestemmingsplan. Hierdoor is het aantonen van nut en noodzaak in dit bestemmingsplan overbodig, maar bij nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied en die buiten bestaand bebouwd gebied vallen dient dit wel te gebeuren. De onderwerpen cultuurhistorie en archeologie zijn verwerkt in hoofdstuk 4.

2.2.4 Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018

De provincie heeft in het Milieubeleidsplan 2015-2018 vastgelegd waarop zij haar milieubeleid in deze periode wil richten. Het plan is op 15 december 2014 door Provinciale Staten vastgesteld.
De basis is het nakomen van wettelijke regels en normen. In het Milieubeleidsplan 2015-2018 stelt de provincie voor daarnaast in te zetten op meer duurzame, gezonde en veilige ontwikkelingen en het stimuleren van innovatieve oplossingen voor milieuopgaven.

2.3 Regionaal belang

2.3.1 Waterbeheersplan 2010-2015

In het Waterbeheersplan 2010-2015 'Van veilige dijken tot schoon water' beschrijft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier de doelstellingen voor de periode 2010-2015: veiligheid tegen overstromingen, droge voeten en schoon water. Deze taken worden de komende periode sterk beïnvloed door de klimaatverandering en de uitgangspunten van de Europese Kaderrichtlijn Water.

De missie van het hoogheemraadschap is erop gericht om ook de komende jaren, ondanks klimaat- en weersveranderingen, Noord-Holland boven het Noordzeekanaal veilig te houden tegen overstromingen en te zorgen voor droge voeten en schoon water, door:

  • 1. het op orde houden van het watersysteem en dit onder dagelijkse omstandigheden doelmatig en integraal beheren;
  • 2. de verontreiniging van het watersysteem door directe en indirecte lozingen voorkomen en/of beheersbaar houden;
  • 3. het op orde houden van de primaire waterkeringen en overige waterkeringen met een veiligheidsfunctie en deze onder dagelijkse omstandigheden doelmatig beheren;
  • 4. het in stand houden en ontwikkelen van een calamiteitenorganisatie die onder bijzondere omstandigheden onmiddellijk operationeel is en die beschikt over actuele calamiteitenbestrijdingsplannen voor veiligheid, wateroverlast en waterkwaliteit.

De uitgangspunten die het Hoogheemraadschap hanteert, zijn de volgende:

  • het beheersgebied van het Hoogheemraadschap is beveiligd tegen overstromingen;
  • dijkversterking blijft altijd mogelijk;
  • alle inwoners van het beheersgebied van het Hoogheemraadschap hebben recht op het afgesproken beschermingsniveau tegen wateroverlast;
  • watersystemen zijn gezond voor mens, plant en dier;
  • problemen worden opgelost waar ze ontstaan;
  • met de watervoorraad wordt zorgvuldig omgegaan;
  • niet alles kan overal;
  • samenwerking staat centraal;
  • water is een ordenend principe in de ruimtelijke inrichting;
  • het waterbeheer is toekomstgericht.

Het bestemmingsplan Dorpskernen I betreft een conserverend bestemmingsplan. Waardoor er geen ontwikkelingen zijn die in strijd zijn met dit beleid, maar bij nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied dient onderbouwd te worden of dit past binnen het beleid. De provincie is bezig met het opstellen van een watervisie 2021, de opvolger van het Waterplan 2010-2015. Deze visie kent de ambities en kaders voor 2021 en biedt een doorkijk naar 2040.

2.3.2 Regionale Woonvisie Kop van Noord-Holland

De eigen woningbehoefte van de gemeenten vormt in beginsel de basis voor het aantal nieuw te bouwen woningen. Maar gemeenten krijgen ook de ruimte om meer te bouwen. Gemeenten dienen dit onderling af te stemmen. De Regionale Woonvisie is hiervoor het instrument. Op grond van de Structuurvisie van de Provincie Noord-Holland moet de regio West-Friesland in de periode van 2010 tot 2030 in totaal 11.750 woningen bouwen. Voor de gemeente Medemblik is dit tot 2015 90 woningen per jaar. Deze afspraken zijn vastgelegd in de Regionale Woonvisie. Een deel van de woningen moet binnen de bestaande bebouwde kom een plaats krijgen, namelijk 40% van de woningen die voor de eigen bevolking worden bijgebouwd. Hierbij wordt opgemerkt dat er voor de komende periode extra aandacht nodig is voor ouderen en starters (1/3 deel van de nieuwbouw moet geschikt zijn voor senioren). De regionale woonvisie voor West-Friesland sluit aan op de gewijzigde uitgangspunten van de Structuurvisie voor Noord-Holland. Meer concreet kent de regionale woonvisie twee hoofdlijnen, deze zijn:

  • bouwen voor de eigen behoefte van de regio;
  • in kwaliteiten die passen bij het karakter en de schaal van de regio.

Voor West-Friesland is ook beleid voor de huisvesting van buitenlandse werknemers opgesteld. Hiervoor worden verschillende schalen onderscheiden, kleine, middel en grote schaal. Daarbij gaat het om de realisatie van huisvesting binnen bestaande woningen (kleine schaal), huisvesting in semipermanente bebouwing en bedrijfsbebouwing (middelschaal) en huisvesting in nieuwe complexen (grote schaal).

2.4 Gemeentelijk belang

2.4.1 Structuurvisie 2012-2022 vastgesteld 28 februari 2013

Op 28 februari 2013 is de Structuurvisie 2012-2022 'Sterke kust en sterk achterland' vastgesteld. De structuurvisie betreft een actualisatie en harmonisering van het beleid van de voormalige gemeenten Andijk, Medemblik en Wervershoof en bevat een beschrijving op hoofdlijnen van de te verwachten ruimtelijke ontwikkelingen voor de komende jaren. Daarbij worden de opgaven en ambities voor de komende tien jaar in beeld gebracht op het gebied van: regionale samenwerking, landschap en cultuurhistorie, wonen, voorzieningen en leefbaarheid, economie en bedrijvigheid, bereikbaarheid en ontsluiting, natuur en water en duurzaamheid. De titel van de structuurvisie verwijst naar de wens van de gemeente Medemblik om de kustlijn van Medemblik tot en met Andijk verder te ontwikkelen en het achterland te versterken. Andere belangrijke thema's zijn verbreding van de economie en het gezond houden van de leefbaarheid in alle kernen. De planperiode van de structuurvisie loopt van 2012 tot 2022.

Evenwichtige woon-werkbalans

De gemeente Medemblik streeft naar het herstellen van een evenwichtige woon-werk balans. Samen met de ondernemers in de regio wil de gemeente de komende jaren het goede ondernemingsklimaat handhaven en de werkgelegenheid in het gebied verbreden voor een betere aansluiting op de arbeidersmarkt. Dit betekent een focus die gericht is op de kwaliteit van de economische structuur die past bij hoog opgeleide beroepsbevolking, en niet in eerste instantie op het vergroten van de werkgelegenheid in het algemeen. Medemblik biedt ruimte aan kansen die zich voordoen. Kansen vloeien voort uit de ligging aan het water (op het gebied van watersport, toerisme en recreatie), agrarische ontwikkelingen (nieuwe technologische ontwikkelingen en hoger opgeleiden, verbreding van de landbouw en vrijkomende agrarische locaties), zorg en welzijn (“healthy-aging“) en vorming van clusters van onderwijs, onderzoek, overheid en bedrijven rond de kansrijke sectoren. In het samenwerkingsverband Westfriese gemeenten zet Medemblik zich in voor versterking van de kansrijke economische regionale clusters voor de toekomst: Agri, Health, Marin, Energy en Leisure.

Kwaliteitsverbetering van bedrijventerreinen

Voor de bestaande bedrijventerreinen wordt gestreefd naar kwaliteitsverbetering. De bestaande bedrijventerreinen hebben hun waarde voor de lokale bedrijvigheid bewezen en zullen dit blijven behouden. Verspreid over de gemeente liggen lokale bedrijventerreinen bij Medemblik, Andijk, Wervershoof, Midwoud, Sijbekarspel, Wognum, Nibbixwoud en Zwaagdijk, waarbij de laatste een regionale functie heeft (“Transport en Distributie” en “Modern gemengd en Agribusiness”). In Nibbixwoud is ook een groot distributiebedrijf aan de A7 gevestigd. De regionale functie biedt kansen voor ondernemers langs de A7 en de Westfrisiaweg. De terreinen kunnen een kwaliteitsslag maken door revitalisering van de bestaande ruimte en gebouwen (hergebruik), door parkmanagement en door een verbeterde landschappelijke inpassing van enkele terreinen. Leegstand wordt hiermee voorkomen.

Detailhandel

Detailhandel is een belangrijke economische factor en levert tevens een bijdrage aan de “beleving” van de leefbaarheid van de kernen.

Gelet op ontwikkelingen (met name flinke terugloop bestedingen als gevolg van
e-commerce) is sturing noodzakelijk om het voorzieningenniveau te optimaliseren. In het algemeen dient rekening te worden gehouden met een stevige reductie van winkelvloeroppervlakte. Op de bedrijventerreinen wordt ruimte geboden aan de aanwezige bedrijven en nieuwe ontwikkelingen zoals e-commerce en grootschalige detailhandel worden beperkt mogelijk onder de volgende voorwaarden:

  • Het is niet gewenst dat er een nieuw grootschalig detailhandelscentrum gaat ontstaan in de gemeente. De pdv-locatie is bepaald op regionaal niveau en die ligt in Hoorn.
  • Lokale initiatieven zijn wel gewenst op bedrijventerreinen indien niet inpasbaar in bestaande winkelcentra. Wel streven naar beperkt aantal vestigingsplaatsen nabij andere winkels.
  • E-commerce beperkt mogelijk maken, want hier liggen kansen. Vestiging op bedrijventerreinen indien focus ligt op de logistieke functie. Eventueel specifieke mogelijkheden creëren nabij / aan de rand van bestaande winkelcentra.
  • De ruimtelijke structuur en het bedrijfsgenre van het bedrijventerrein zijn leidend.

Goed ondernemersklimaat

Het faciliteren van een goed ondernemingsklimaat kan de gemeente niet alleen. Hiervoor heeft zij de kennis en kunde van de ondernemers nodig. In samenwerking met ondernemers wenst de gemeente vestigingsplaatsfactoren vast te leggen: elk bedrijf op de juiste plaats, het ontwikkelen van bedrijfsverzamelgebouwen om startende bedrijven te faciliteren. Om zo de huidige bedrijven te behouden en nieuwe aan te trekken. Ook wil zij met ondernemers beleid ontwikkelen gericht op tegengaan van verpaupering en leegstand van detailhandelsgebieden en bedrijventerreinen. Park-management kan hierbij helpen.

2.4.2 Woonvisie Medemblik 2012-2020 vastgesteld 22 november 2012

In de 22 november 2012 vastgestelde Woonvisie Medemblik 2012-2020 'beleidsnota volkshuisvesting' is het nieuwe beleid van de gefuseerde voormalige gemeenten Medemblik, Wervershoof en Andijk vastgelegd. Doel van deze woonvisie is een harmonisatie van het beleid van de drie voormalige gemeenten tot één beleid.

Speerpunten uit deze woonvisie zijn:

  • 1. 800 levensloopbestendige nieuwbouwwoningen realiseren in de prijsklasse tot € 250.000,- (koop), respectievelijk € 652,- (huur);
  • 2. voldoen aan de eisen van duurzaamheid volgens het meetinstrument GPR gebouw, zowel bij nieuwbouw als bij renovatie;
  • 3. ruimte bieden aan nieuwe woonvormen en experimenten, waaronder kangoeroewoningen, zorg- en woongemeenschappen, collectief particulier opdrachtgeverschap, etc.;
  • 4. starters ondersteunen;
  • 5. ruimte voor een combinatie van wonen en werken.

Het woningbouwprogramma in de nieuwbouw tot 2030 gaat uit van 2.380 te realiseren nieuwbouwwoningen. Hiervan moeten 800 woningen levensloopbestendige worden uitgevoerd in de prijsklasse tot € 250.000,- (koop), respectievelijk € 652,- (huur). Uitgangspunt is in de periode 2011 tot en met 2014 jaarlijks 213 nieuwbouwwoningen aan de voorraad toe te voegen en in de periode 2015 tot en met 2030 jaarlijks 95 nieuwbouwwoningen. Seniorenwoningen dienen uitgevoerd te worden als nultredewoningen.

In navolgende tabel zijn deze 2.380 woningen vergeleken volgens de kernhiërarchie versus het aantal woningen conform het beleid van de voormalige gemeenten.

  Aantal woningen t/m 2030    
  Wenselijk
(volgens
kernhiërarchie)  
Werkelijk
(conform
beleid voormalige
gemeenten)  

Verminderen met  
Abbekerk   5%   119   623   300  
Andijk   15%   357   536   175  
Hauwert   1%   24      
Medemblik   15%   357   313    
Midwoud/Oostwoud   5%   119   146    
Nibbixwoud   5%   119   97    
Onderdijk   1%   24   122    
Opperdoes   1%   24   4    
Sijbekarspel/B.broek   1%   24   33    
Twisk   1%   24   5    
Wervershoof   15%   357   299    
Wognum   15%   357   376    
Zwaagdijk-Oost   1%   24   74    
Zwaagdijk-West   1%   24   0    
Onvoorzien   18%   427   50    
Totaal   100%   2.380
(eigen behoefte + 20%)  
2.685

2.210
(na correctie)  
475  

Omdat Abbekerk en Andijk fors afwijken van de kernhiërarchie is in Andijk het plan Molensloot (175 woningen) geschrapt en in Abbekerk het plan achter de Dorpsstraat (300 woningen).

Met betrekking tot de voorraad huurwoningen moeten de corporaties zorgen voor een voldoende aanbod huurwoningen. De voorraad mag niet kleiner zijn dan de zogenaamde kernvoorraad. De gemeente definieert de kernvoorraad als de woningen met een huur, waarvoor huurtoeslag mogelijk is. Die woningen zijn bedoeld voor mensen met een laag inkomen. De kernvoorraad van de drie corporaties is als volgt:

  Kernvoorraad Medemblik  
De Woonschakel   2.200 woningen  
Wooncompagnie   460 woningen  
Het Grootslag   1.522 woningen  

2.4.3 Horecabeleid

De bestemmingsplannen voor het woongebied en de kern van Medemblik kent nu de volgende horeca-indeling:

  • horecabedrijf A: een horecabedrijf dat is gericht op het verstrekken van dranken en etenswaren aan bezoekers van centrumvoorzieningen, zoals ijssalons, croissanterieën, lunch- en tearooms en naar de aard en openingstijden daarmee gelijk te stellen horecabedrijven;
  • horecabedrijf B: een horecabedrijf dat voornamelijk is gericht op het verstrekken van maaltijden, zoals een restaurant;
  • horecabedrijf C: een horecabedrijf dat zowel is gericht op het verstrekken van etenswaren als dranken of een combinatie van beiden, zoals eetcafés, cafetaria's, snackbars, automatieken en shoarmazaken;
  • horecabedrijf D: een horecabedrijf dat voornamelijk is gericht op het verstrekken van dranken, zoals cafés, bars en discotheken.

Bovenstaande categorie-indeling is niet goed hanteerbaar voor de bestemmingsplannen voor de dorpskernen, omdat bijvoorbeeld een voorziening als een pension ontbreekt, terwijl die wel voorkomt in de dorpskernen.

Verder wordt een café gelijkgeschakeld met een discotheek, terwijl de ruimtelijke gevolgen van een discotheek veel ingrijpender voor de woonomgeving kunnen zijn. In de dorpskernen komen vrij veel cafés voor waarvan het ruimtelijke ongewenst is dat ze "uitgroeien" tot discotheek. Om die reden wordt gekozen voor een andere indeling. Het betreft een indeling die veel gebruikt wordt in de ruimtelijke ordening. Zo kende het bestemmingsplan Woongebied Andijk deze indeling.

1. Horecabedrijven categorie 1 "licht horeca" 

a. aan de detailhandelsfunctie verwante horeca:

  • automatiek
  • broodjeszaak
  • cafetaria
  • croissanterie
  • koffiebar
  • lunchroom
  • snackbar
  • tearoom
  • traiteur

b. Overige lichte horeca:

  • bistro
  • restaurant (inclusief bezorg- en/of afhaalservice)
  • hotel, pension, logeerhuis

2. Horecabedrijven categorie 2 "middelzware horeca": bedrijven die normaal gesproken ook delen van de nacht geopend zijn en die daardoor aanzienlijke hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken:

  • bar
  • bierhuis
  • biljartcentrum
  • café
  • proeflokaal
  • shoarma/grillroom
  • zalenverhuur (zonder regulier gebruik van feesten en muziek/dansevenementen)

3. Horecabedrijven categorie 3 "zware horeca": bedrijven die voor een goed functioneren ook „'s nachts geopend zijn en/of die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen

  • dancing
  • discotheek
  • nachtclub
  • partycentrum (regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek/dansevenementen)

Binnen de gemeente zijn diverse horecabedrijven aanwezig. Per bedrijf zal worden gekeken binnen welke categorie deze is te plaatsen en hoe er dus uiteindelijk bestemd zal worden.

Daarbij moet als uitgangspunt gelden, dat "zware horeca" wel de lichtere activiteiten mogen uitoefenen, maar niet andersom.

Bij sportparken en bij maatschappelijke en culturele voorzieningen (o.a. dorpshuizen) is veelal ondergeschikte horeca toegestaan.

2.4.4 Welstandsnota Medemblik, herziening 2014

De gemeente Medemblik is in 2011 ontstaan uit een samenvoeging van de vroegere gemeenten Andijk, Medemblik en Wervershoof. Met de fusie is het groene gebied met een stad en zestien dorpen en buurtschappen één gemeente geworden. De voormalige gemeenten hanteerden welstandsnota's, die in opzet en deels ook in de uitwerking veel gemeen hadden. In de Welstandsnota Medemblik, herziening 2010 zijn deze documenten samengevoegd tot één nota, wat de leesbaarheid ten goede komt en de uitvoering vergemakkelijkt. In 2014 is deze welstandsnota geëvalueerd en opnieuw vastgesteld. Het bestemmingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken 'voor zover dat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening'. Datgene dat door het bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt kan niet door welstandscriteria worden tegengehouden. De architectonische vormgeving van bouwwerken valt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan en wordt exclusief door de welstandsnota geregeld. In de welstandsnota zijn de welstandseisen omschreven die aan een bouwwerk worden gesteld. Het gaat hier om welstandscriteria die betrekking kunnen hebben op onder andere de hoofdvorm, het materiaalgebruik, de kleurkeuze en de detaillering van een concreet bouwwerk.

2.4.5 Stolpennota

Op het ogenblik zijn er in Noord-Holland ongeveer 5500 stolpen en elk jaar verdwijnen er naar schatting ongeveer 20 van deze stolpen. Van die 5500 stolpen staan er ongeveer 584 (bron: Boerderijenstichting 'Vrienden van de Stolp' december 2012) in de gemeente Medemblik. In december 2012 zijn hiervan 54 stolpen of stolphoeves (en 2 stolpschuren) aangewezen als rijksmonument en 10 stolpboerderijen aangewezen als provinciaal monument. De stolp is een karakteristieke en beeldbepalende bouwvorm in het Noord-Hollandse polderlandschap. De boerderijenstichting omschrijft het op haar website als volgt:

“De stolpboerderij is de trots en het visitekaartje van Noord-Holland. Stolpen markeren met hun piramidevormige daken de Noord-Hollandse horizon van Texel tot in de Haarlemmermeer. In vele varianten tref je de stolpen aan; van klein tot groot, van sober tot rijkversierd en soms zelfs met een 'stadse' voorgevel. De daken zijn bedekt met duizenden dakpannen of met riet waarin kunstig uitgesneden patronen.

Vaak zie je ene fraai gemetselde, ronde schoorsteen. Bijna vierhonderd jaar lang was de stolpboerderij een uitermate doelmatig agrarisch bedrijfsgebouw. Alles onder één dak: het vee en de boerenfamilie, het hooi, de akkerbouwproducten en de wagenberging.”

Typerend voor stolpboerderijen is dat stal, hooiberg en woonhuis onder één groot, piramidevormig dak zijn ondergebracht. In het hart van het gebouw ligt de hoofddraagconstructie ofwel het 'vierkant', dat bestaat uit vier zware houten kolommen met liggers erover. Het vierkant draagt de kap. Er zijn meerdere typen stolpboerderijen te onderscheiden, die ook in Medemblik voorkomen. Vrijwel alle stolpboerderijen hebben hun agrarische bestemming verloren en krijgen een woonbestemming. Aangezien de gemeente, ook voor niet-beschermde stolpen, streeft naar behoud, is in 2011 een nieuwe nota stolpenbeleid vastgesteld. Daarmee wil de gemeente het mogelijk maken om het behoud van bestaande karakteristieke stolpen te bevorderen door de mogelijkheid te geven de stolp te splitsen in maximaal twee wooneenheden. Bovendien wordt het, onder voorwaarden, toegestaan een bestaande woning te vervangen door een stolp.”

Per 1 februari 2011 is het Stolpenbeleid gemeente Medemblik vastgesteld. Het doel van dit beleid is zowel de bestaande Noord-Hollandse en de West-Friese stolpen in de gemeente Medemblik te behouden, als ook de karakteristieke stolpvormen als basisvorm voor nieuwbouwplannen te stimuleren. In het stolpenbeleid zijn regels opgenomen voor splitsing van bestaande stolpen en de nieuwbouw van stolpen op percelen waar op dit moment een andere woning staat. Voor beide ontwikkelingen worden randvoorwaarden gegeven. Uit het beleidsstuk blijkt dat het wenselijk is de regels in bestemmingsplannen te vertalen en vast te leggen, bijvoorbeeld door een wijzigingsbevoegdheid of ontheffingsbevoegdheid voor het splitsen, nieuw bouwen of anders gebruiken van een stolp te noemen.

2.4.6 Archeologisch beleid

De gemeente Medemblik heeft nog geen vastgesteld archeologiebeleid. Ten behoeve van de bestemmingsplannen Dorpskernen I t/m IV en Buitengebied is een concept-beleidskaart opgesteld door Archeologie West-Friesland. Deze beleidskaart is opgesteld op basis van de kennis die de afgelopen jaren is verkregen bij diverse archeologische onderzoeken en op basis van de kennis over de ontstaansgeschiedenis van het gebied.

Alhoewel er nog geen gemeentelijke verwachtingskaart is vervaardigd is in het planMER aangegeven dat een dubbelbestemming Waarde-Archeologie gerechtvaardigd is op basis van onder andere de landelijke Indicatieve Kaart voor Archeologische Waarden (IKAW). De concept-beleidskaart is vertaald in het bestemmingsplan.

2.4.7 Duurzaamheid

Het gemeentelijke beleid voor het toekomstgericht (duurzaam) ontwikkelen van de gemeente Medemblik is vastgelegd in de beleidsnota Duurzaam Medemblik. De brede aanpak van duurzaamheid maakt Medemblik concreet met de thema's: gebiedsontwikkeling, inkopen en aanbesteden, mobiliteit, energieopwekking, energiebesparing en bewustwording. Binnen deze thema's kan de gemeente sturen op duurzaamheid en toekomstbestendigheid.

Medemblik als duurzame gemeente betekent ook dat er ruimte is voor economische groei, dat ontwikkelingen aansluiten op de identiteit van het landschap en dat er ruimte is voor participatie en flexibiliteit in gebruiksmogelijkheden van gebouwen en ruimte. De economische belangen, de sociaal maatschappelijke betekenis en de landschappelijke en natuurlijke basis zijn met elkaar in evenwicht. De bevolking is erg betrokken, er zijn veel vrijwilligers. Bewoners en bedrijven zijn belangrijke partners voor de gemeente om de (duurzame) ambities te verwezenlijken.

Medemblik is (ook) in de toekomst een veilige en leefbare gemeente. Dit impliceert een aantrekkelijke, schone en herkenbare omgeving, waar de inwoners trots op zijn. Leefbaarheid hangt in belangrijke mate af van duurzaamheid. De milieuregelgeving, het milieubeleid (inclusief Europese Richtlijnen) dragen bij aan een gezond en veilig leefklimaat in een aantrekkelijke groene omgeving. Deze leefomgeving (met vitale natuur) wordt behouden. Nieuwe ontwikkelingen vinden plaats zonder de biodiversiteit aan te tasten of natuurlijke hulpbronnen uit te putten. Medemblik heeft niet alleen oog voor de behoeften van nu, maar ook voor de leefbaarheid in de toekomst.

Duurzaamheid staat vaak synoniem voor fysieke duurzaamheid: de dorpskernen worden ingericht zodat het energieverbruik vermindert en de CO2-uitstoot wordt beperkt. De structuurvisie biedt voorstellen om de dorpskernen fysiek en sociaal te verduurzamen.

Energieneutraal bouwen wordt de norm voor de nabije toekomst. In de
komende jaren gaat Nederland steeds energiezuiniger bouwen. Van een epc 04 (in 2015) tot energieneutraal in 2020. Dat ligt vast in Europees en Nederlands overheidsbeleid. Zeer energiezuinig en energieneutraal bouwen biedt nu al een marktvoordeel ten opzichte van standaard nieuwbouw.

De gemeente Medemblik streeft naar een energie-efficiënte, duurzame omgeving. Medemblik wil de projectontwikkelaars meenemen in de transitie naar energieneutraal bouwen en/of renoveren. Hiervoor biedt de gemeente kosteloos een sublicentie van het programma GPR Gebouw (een online tool) aan om een objectief oordeel te kunnen geven over de duurzaamheid van de bouwplannen. De Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord (RUD NHN) is in het bezit van een licentie en verstrekt op verzoek van de gemeente een sublicentie aan de ontwikkelaar, architect of bouwer. De gemeente maakt voor de geplande nieuwbouw afspraken met de ontwikkelende partij over het gebruik van dit programma. De online tool GRP Gebouw is een hulpmiddel om de duurzaamheid van ontwerp voor een gebouw of woning objectief inzichtelijk te maken vanuit een aantal vaste thema's. Wanneer bij renovatieplannen en nieuwbouw van woningen een energielabel wordt overlegd, hoeft er voor dit onderdeel geen gebruik te worden gemaakt van GPR Gebouw.

Fysieke duurzaamheid

In aansluiting op de beleidsnota Duurzaam Medemblik is het streven om 20% van de huidige energievraag in de gemeente in 2020 met hernieuwbare energiebronnen op te wekken. Dat kan binnen en buiten de gemeentegrenzen worden gerealiseerd. De fysieke duurzaamheid hangt samen met kleine interventies en maatregelen in (de herontwikkeling van) de dorpskernen. Iedere ontwikkeling draagt bij aan de verduurzaming door bijvoorbeeld:

  • alternatief voor fysieke oplossingen (o.a. digitaliseren);
  • duurzaam slopen (afval is nieuwe grondstof);
  • materiaalgebruik en -hergebruik;
  • energiereductie en (collectieve) hernieuwbare energievoorzieningen;
  • verduurzaming mobiliteit;
  • opzetten ecologische kringlopen; water, reststoffen en warmte/energie;
  • sloten, binnenwater met elkaar verbinden;
  • natuurvriendelijke oevers toepassen;
  • aanleggen infrastructuur voor duurzame mobiliteit.

Sociale duurzaamheid

De dorpskernen staan centraal. Daar wordt geleefd (en veelal gewerkt). De bewoners hechten aan de buurt en moeten hun wooncarrière in de eigen buurt kunnen doorlopen. Daarvoor krijgen de dorpskernen een breder instrumentarium. Bijvoorbeeld:

  • andere vormen of collectief beheer van buurtgroen;
  • inrichting openbare ruimte afstemmen op wensen bewoners;
  • ruimte voor collectieve ontwikkelingen in de buurt/dorpskern (o.a. lokaal energiebedrijf).
2.4.8 Gemeentelijke detailhandelsbeleid Medemblik 2013-2022

Op 25 april 2013 is de nota Detailhandelsbeleid Medemblik 2013-2022 'Detailhandel klaar voor de toekomst' vastgesteld.

In de nota is verwoord dat de kernen Medemblik, Wervershoof, Wognum en Andijk de ruggengraat vormen van de detailhandelsstructuur. De kernen zijn van belang voor het voorzieningenniveau van consumenten en de leefbaarheid in de kernen. Vanwege de aanzienlijke kans op verdere afname van consumentenbestedingen, geeft de gemeente prioriteit aan het behoud en versterking van deze centra. Concentratie van detailhandel in deze vier kernen - en daarbinnen in de centra - is uitgangspunt.

Naast deze grotere centra kent de gemeente enkele kleine concentraties in Nibbixwoud en Midwoud, alsmede enkele verspreid liggende winkels, vooral supermarkten. Supermarkten in de kleine dorpen zijn van groot belang voor de leefbaarheid op het platteland. Voor eventuele ruimtelijke knelpunten dienen oplossingen gevonden te worden.

2.4.9 Coalitieakkoord 2014-2018

In het coalitieakkoord zijn de volgende ruimtelijk relevante afspraken gemaakt:

Onder Thema 4 'Economie Medemblik versterken en inzetten op duurzaamheid'

  • 1. Ruimte voor bedrijfsleven om wonen en werken te combineren door minder beperkende regelgeving. Uiteraard gaat het hier om kleinere vormen van kleinschaligheid.
  • 2. Voor grote bedrijven zijn de bedrijventerreinen ontwikkeld.
  • 3. Duidelijke kaders voor ontwikkeling van bedrijven. Geen salamitactiek, waarbij een bedrijf telkens beetje bij beetje uitbreidt en dat hierbij elke keer het bestemmingsplan wordt aangepast.
  • 4. Verdere ontwikkeling recreatieve bedrijvigheid.
  • 5. Geen medewerking aan nieuwe proefboringen en winning van aardgas.
  • 6. Geen nieuwe windmolens binnen onze gemeenten en aanliggende gemeenten.

Als uitvloeisel van de laatste twee punten (windmolens en aardgas) is in de programmabegroting van 2015 opgenomen dat de bestemmingsplannen voor de dorpskernen en het buitengebied geen nieuwe windmolens en nieuwe gasboringen toestaan.

2.4.10 Wonen en zorg

Een van de gevolgen van de extramuralisering van de zorg is dat intramurale zorgaanbieders (zijn) gaan zoeken naar mogelijkheden om een nieuwe invulling te geven aan vastgoed dat als gevolg van de extramuralisering leeg komt te staan. Een van de mogelijkheden is het transformeren van intramurale zorg naar zelfstandige woningen voor verzorgd wonen. Daarnaast worden ook particulieren initiatieven 'in de wijk' ontplooid. Daarvoor heeft de gemeente de beleidsnotitie 'Wonen en zorg' opgesteld. In deze notitie is aangegeven onder welke voorwaarden en kwaliteitscriteria meegewerkt kan worden aan transformatie/initiatieven om te komen tot commerciële opvang van ouderen.

De gemeente hanteert een aantal uitgangspunten voor het beoordelen van initiatieven van zorgaanbieders en andere vastgoedeigenaren voor herontwikkeling van zorglocaties. Deze hebben te maken met:

  • de omvang van de toe te voegen voorraad woningen voor 'verzorgd wonen';
  • de spreiding van extramuraal wonen met zorg over de gemeente;
  • de kwaliteit van de locatie en de woningen;
  • de mate waarin de plannen voorzien in het aanbieden van voorzieningen die de zelfredzaamheid van de bewoners ondersteunen;
  • de verdeling van de woningen over de verschillende kernen: de lokale vraag staat voorop.

Hoofdstuk 3 Uitgangspunten en feiten

3.1 Uitgangspunten bestemmingsplan

Uitgangspunt voor dit bestemmingsplan is dat bestaande belangen van private partijen zoals die in geldende bestemmingsplannen en andere relevante ruimtelijke besluiten zijn vastgelegd in dit bestemmingsplan zo veel mogelijk worden gewaarborgd.

Het bestemmingsplan moet een kader bieden voor de instandhouding van de ruimtelijke karakteristiek van het plangebied. Het is van belang dat deze door middel van het bestemmingsplan wordt beschermd en dat bij verbouw en nieuwbouw de schaal en maat van de bebouwing ingepast wordt in de bestaande structuur. Verder zijn uiteraard de bestaande groen-, wegen- en waterstructuur belangrijke elementen. Deze worden dan ook vastgelegd in het bestemmingsplan. Leidraad is het conserverende karakter van het bestemmingsplan. Binnen de regels biedt het bestemmingsplan wel de planologische mogelijkheden om vernieuwing en actief beheer gestalte te geven

Verder gelden voor het plangebied de volgende algemene uitgangspunten ten aanzien van gebruik, omgeving en kwaliteit:

  • opstellen gelijke regelingen voor de bebouwing/functies in de dorpskernen en de aansluitende linten;
  • handhaven en versterken van de woonfunctie in het plangebied;
  • ruimte bieden voor vernieuwing en herinrichting, vooral gericht op de woonfunctie;
  • het mogelijk handhaven van de in het plangebied passende niet-woonfuncties;
  • weren van nieuwe milieuhinderlijke bedrijvigheid;
  • bevorderen van meervoudig ruimtegebruik.

In dit bestemmingsplan is een aantal 'ontwikkelingen' mogelijk gemaakt. In alle gevallen betreft het bestaande bouwtitels die uit de vigerende bestemmingsplannen zijn overgenomen maar die nog niet allemaal zijn gerealiseerd en zijn dus nog niet als bestaande bebouwing zichtbaar.

Hierna is een overzicht opgenomen van de grotere ontwikkelingsmogelijkheden (uitbreidingsplannen) die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Een aantal nieuwe woningbouwlocaties zijn inmiddels (deels) gerealiseerd, anderen worden nog gebouwd.

In Hauwert zijn Papenveer-Noord en Tuinstraat-West 2008 meegenomen. Papenveer-Noord ligt aan de noordwestzijde van de kernbebouwing van Hauwert. Het plangebied wordt begrensd door de Papenveersloot aan de noordoostzijde, de sportvelden aan de zuidwestzijde, agrarische percelen aan de noordwestzijde en bebouwing van Hauwert aan de zuidoostzijde. Het plangebied Tuinstraat-West 2008 ligt aan de zuidoostzijde van de bebouwing van Hauwert. De locatie wordt begrensd door de Tuinstraat in het noordoosten, en sluit aan de noordwestzijde aan op de bestaande bebouwing van Hauwert.

In Midwoud-Oostwoud zijn de vastgestelde ontwikkelingen 'Leekerweide', 'Korteling 1- voormalig gemeentehuis' en 'Zuiderweg Oost 8 Twisk' meegenomen. Leekerweide betreft een woonzorgcomplex aan de Broerdijk aan de noordwestzijde van Oostwoud.

Het voormalige gemeentehuis van Midwoud is herbestemd tot kantoor, (commerciële) dienstverlening en maatschappelijke voorzieningen. Daarbij kan onder andere worden gedacht aan cursusruimten, een gezondheidscentrum en/of een huisartsenpost.

In Benningbroek is de ontwikkeling Molenwei-Zuid opgenomen. Deze nieuwe uitbreiding is gelegen aan de zuidwestkant van de kern Sijbekarspel/Benningbroek en sluit aan op de bestaande woonbuurt Molenwei en biedt ruimte aan 35-40 woningen.

De ontwikkeling Tuinstraat Benningbroek is juist buiten het bestemmingsplan gehouden omdat daar nu een procedure voor loopt. Is deze procedure voor de vaststelling van dit bestemmingsplan doorlopen, dan kan dit plannetje alsnog worden opgenomen in dit bestemmingsplan.

3.2 Inventarisatiebronnen

Bij het opzetten van dit bestemmingsplan zijn een aantal bronnen geraadpleegd.

De in paragraaf 3.1. genoemde geldende bestemmingsplannen en andere ruimtelijke besluiten. Deze stukken zijn in te zien bij het Klant Contact Centrum van de gemeente Medemblik, op de gemeentelijke website www.medemblik.nlhttp://www.medemblik.nl of op www.ruimtelijkeplannen.nlhttp://www.ruimtelijkeplannen.nl.

Er is gebruik gemaakt van de basisregistratie adressen en gebouwen (BAG).

Deze informatie kan tevens ingezien worden op de website van het in opdracht van het Ministerie van I&M en het kadaster ontwikkelde BAG viewer, http://bagviewer.geodan.nl/http://bagviewer.geodan.nl/.

Het ruimtelijk kwaliteitsbeleid en de beschrijving van de gebieden staan verwoord in de Welstandsnota Medemblik, herziening 2014. Deze is in te zien op de website van de gemeente Medemblik www.medemblik.nlhttp://www.medemblik.nl.

In bijlage 3 is een overzichtslijst milieucategorie bedrijven in Medemblik, bron Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord (RUD NHN), d.d. december 2012, opgenomen.

Ruimtelijk beleid van hogere overheden is in te zien op de website www.ruimtelijkeplannen.nlhttp://www.ruimtelijkeplannen.nl. Tevens zijn beleidsstukken van de gemeente Medemblik in te zien op de website www.medemblik.nlhttp://www.medemblik.nl of via het Klant Contact Centrum van de gemeente Medemblik.

Voor het beleid van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier kan de website http://www.hhnk.nl/http://www.hhnk.nl/ worden ingezien.

Tot slot kan via de website van Google Maps luchtfoto's van het gebied worden bekeken, http://maps.google.nl/http://maps.google.nl/.

Kaderstellende notitie

Om kaders voor de bestemmingsplannen van de dorpskernen mee te geven, heeft de gemeenteraad op 7 februari 2013 een kaderstellende notitie vastgesteld. Deze notitie bevat kaders voor een aantal belangrijke thema's (bouwregelgeving ten aanzien van woonfunctie, agrarische bedrijven en bedrijvigheid, paardrijbakken, bed-and-breakfast, etc.)

Daarbij is aansluiting gezocht bij de vigerende bestemmingsplannen en is tevens rekening gehouden met bestaand beleid c.q. bestaande kaders. In de Nota van uitgangspunten voor het bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld medio 2012, staat bijvoorbeeld letterlijk dat de linten worden meegenomen in de bestemmingsplannen voor de diverse dorpskernen en dat de uitgangspunten uit de nota voor het buitengebied, met name voor wat betreft de agrarische bedrijven, zoveel als mogelijk worden toegepast voor de nieuwe bestemmingsplannen voor de dorpskernen.

In de kaderstellende notitie is tevens vastgelegd dat zoveel mogelijk bij recht wordt geregeld.

Nieuwe ontwikkelingen

De bestemmingsplannen voor de dorpskernen zijn conserverend van aard. Nieuwe (grootschalige) ontwikkelingen worden niet toegestaan, tenzij daar al een afzonderlijke procedure voor doorlopen is. Denk hierbij aan de artikel 19-vrijstellingen of wijzigingsplannen die in het verleden bij de voormalige gemeenten zijn doorlopen. Belanghebbenden kunnen in het kader van de (voor) ontwerpen van de bestemmingsplannen verzoeken indienen voor nieuwe (kleinschalige) ontwikkelingen, bijvoorbeeld de uitbreiding van een (agrarisch) bouwperceel. Met dergelijke verzoeken wordt zeer terughoudend omgegaan.

Medemblik in de regio

De gemeente Medemblik ligt centraal in Noord-Holland. Deze provincie kent een grote verscheidenheid aan landschappen. De omgeving van Amsterdam kent relatief veel verstedelijkt gebied. De verstedelijking vindt niet alleen plaats in de kernen, maar ook de gebieden tussen de kernen zijn relatief dichtbevolkt (metropolitane landschappen). Meer noordelijk wordt de dichtheid van bebouwing en bevolking lager. Bovendien valt op dat de stedelijke bebouwing - naar het noorden toe - hoofdzakelijk langs de westkust van Noord-Holland is ontwikkeld. Hier liggen onder andere Alkmaar, Heerhugowaard, Schagen en Den Helder. Opvallend is verder dat langs de snelweg A7 weinig grootstedelijke gebieden aanwezig zijn, uitzondering hierop vormen de plaatsen Purmerend, Edam/Volendam en meer noordelijk Hoorn en Enkhuizen / Stede Broec.

De droogmakerijen Wormer, Schermer, Purmer en Beemster (Nationale Landschappen) vormen een buffer voor stedelijke uitbreidingen in noordelijk richting aan de oostzijde. Kenmerkend aan dit landschap is het zeer open landschap en de typerende verkaveling. Het gebied kent veel dynamiek. Van oudsher is Medemblik, net als bijvoorbeeld Enkhuizen en Hoorn, een stad waar veel visserij werd bedreven en waar via het water handel werd gedreven met de rest van Nederland en het buitenland. Ook Wognum leefde van de visserij, veel Wognummers hadden in Hoorn hun schip liggen. Het economische zwaartepunt van deze plaatsen is verschoven naar hoofdzakelijk (zakelijke) dienstverlening. In Medemblik heeft daarnaast de recreatie en het toerisme een belangrijke plaats ingenomen. In de regio zijn de steden Enkhuizen (en Stede Broec) en Hoorn sneller gegroeid. Deze steden hebben een snellere en op de regio gerichte ontwikkeling van handel, nijverheid en zakelijke dienstverlening doorgemaakt.

In vergelijking hebben Medemblik en Wognum een meer lokale verzorgingsfunctie. Het landelijk gebied tussen Wognum en Medemblik, met de daarin liggende dorpskernen, zijn lang niet bewoonbaar geweest door de natte veengronden. De ontwikkeling van dit gebied is later op gang gekomen en bestond eerst uit de ontginning van het veen. Nadat de veenontginning was afgerond, is de hoofdfunctie van het landelijk gebied overgegaan naar hoofdzakelijk landbouw. In eerste instantie was dat voornamelijk akkerbouw, in de loop der jaren is de veeteelt ook sterk gegroeid. De Westfriese Omringdijk is in eerste instantie aangelegd ter bescherming van het in cultuur gebrachte landelijk gebied, met de daarin liggende steden, dorpen en gehuchten. Vervolgens werd de Omringdijk ook gebruikt voor de bereikbaarheid van de verschillende gebieden langs de dijk.

Dorpskernen en linten

De dorpskernen Hauwert, Benningbroek/Sijbekarspel en Midwoud-Oostwoud liggen in een gebied waarin de omliggende gronden voornamelijk gebruikt worden voor agrarische doeleinden. Dit resulteert in een “groene” omgeving van voornamelijk weilanden en enkele akkerlanden en kassen. De in het omliggende gebied aanwezige bebouwing bevindt zich voornamelijk in de van oudsher aanwezige linten.

Het bestemmingsplan is van toepassing op de drie dorpskernen Hauwert, Benningbroek/Sijbekarspel en Midwoud-Oostwoud die zijn ontstaan uit oorspronkelijke lintbebouwing. Deze lintbebouwingen zijn zodanig “gegroeid” door recentere uitbreidingen dat hier een ander type gebied is ontstaan dan aan de oorspronkelijke linten, die opgenomen zijn binnen dit bestemmingsplan.

Binnen de dorpskernen bevindt zich veel bebouwd oppervlak. Het overgrote deel betreft eengezinswoningen in vrijstaande, twee-onder-één-kap of aaneengesloten vorm. De recentere bebouwing kent een projectmatige structuur ontsloten vanaf de oorspronkelijke linten. De bebouwing langs de linten in de dorpskernen is voornamelijk vrijstaand op grotere kavels, met grote achtertuinen naar het landelijke gebied. Hier bevinden zich ook de meeste bedrijfsmatige en/of maatschappelijke activiteiten, welke voornamelijk zijn ontstaan in reeds aanwezige bebouwing dan wel op hetzelfde perceel zijn toegevoegd middels extra bebouwing. Er zijn geen planmatig aangelegde bedrijfsterreinen.

De linten buiten de dorpskernen hebben een veel kleinere dichtheid en herbergen naast reguliere woningen en bedrijven ook een aantal (grote) agrarische bedrijven. Toch verschillen deze linten van het 'echte' buitengebied doordat de afstand tussen de bebouwing veel kleiner is en er veel meer woon- en bedrijfspercelen aan liggen. De sfeer van deze linten is daarmee meer vergelijkbaar met de linten binnen de dorpskernen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

Om conflictsituaties te voorkomen, dient in het bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan de omgevingsaspecten zoals milieu, water, ecologie en archeologie. De ontwikkelingen die in het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt worden getoetst aan de wet- en regelgeving die geldt voor de omgevingsaspecten. Weliswaar is voor het merendeel van deze aspecten specifiek beleid en regelgeving opgesteld, toch is er sprake van een aanvullende werking ten opzichte van de ruimtelijke ordening. Zo kan het bestemmingsplan via de bestemmingsplankeuzen aanwijzingen geven richting het milieubeleid. Andersom kan het milieubeleid richting geven aan de functietoedeling in het bestemmingsplan. Bij de bestemmingsplannen voor het buitengebied en de dorpskernen (Dorpskernen I, II, III en IV) is op een aantal verschillende manieren sprake van een planmer-plicht. Hieronder wordt ingegaan op het aspect planMER en de omgevingsaspecten die voor het bestemmingsplan van belang zijn.

4.1 PlanMER

Normstelling en beleid

Toetsingskader

In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit mer) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een milieueffectrapport dient te worden opgesteld. Een planmer-plicht is voor een bestemmingsplan aan de orde als het plan:

  • kaderstellend is voor een toekomstig besluit over mer-(beoordelings)plichtige activiteiten: bijvoorbeeld bedrijfsactiviteiten die in het kader van de omgevingsvergunning milieu mer-(beoordelings)plichtig zijn;
  • mogelijkheden biedt voor activiteiten die een significant negatief effect kunnen veroorzaken op Natura 2000-gebieden (het opstellen van een passende beoordeling in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 is noodzakelijk).

De nieuwvestiging, uitbreiding of wijziging van grondgebonden veehouderijbedrijven is in het kader van de omgevingsvergunning vanaf een bepaalde omvang mer- of mer-beoordelingsplichtig. Deze mer-(beoordelings)plicht is afhankelijk van het aantal dieren waarop het initiatief betrekking heeft. De drempelwaarden zijn opgenomen in de C- en D-lijst bij het Besluit mer.

Planmer-plicht

Door de ontwikkelingsmogelijkheden die de bestemmingsplannen voor het buitengebied en de linten (Dorpskernen I, II, III en IV) bieden, is het mogelijk dat in bepaalde gevallen bij toekomstige uitbreidingen drempelwaarden uit het Besluit mer zullen worden overschreden, waarmee het bestemmingsplan het kader vormt voor mogelijk toekomstige besluiten over mer(-beoordelings)plichtige activiteiten. Daarbij gaat het onder andere om ontwikkelingsruimte voor grondgebonden veehouderijen. Om deze reden is voor het bestemmingsplan Buitengebied sprake van een planmer-plicht. Dit geldt ook voor de bestemmingsplannen Dorpskernen I, II, III en IV die in hetzelfde planMER zijn meegenomen.

Ook is een planmer-plicht vanwege mogelijk significant negatieve effecten op Natura 2000 aan de orde. Natura 2000 is een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. In de omgeving van het plangebied liggen de volgende Natura 2000-gebieden: Eilandspolder, Schoorlse Duinen, IJsselmeer. Met name als het gaat om het thema stikstofdepositie kunnen effecten op Natura 2000 op vele kilometers afstand van het plangebied optreden.

Doel en procedure planMER

Doel van een planMER is het integreren van milieuoverwegingen in de voorbereiding van in dit geval een bestemmingsplan. Daarbij dient te worden getoetst of de ontwikkelingsruimte en flexibiliteit die het bestemmingsplan biedt kan leiden tot ongewenste effecten. Waar relevant dient te worden bekeken op welke wijze negatieve effecten kunnen worden beperkt of voorkomen (of positieve effecten kunnen worden versterkt).

De planmer-procedure bestaat uit de volgende stappen:

  • 1. openbare kennisgeving opstellen planMER en bestemmingsplan;
  • 2. raadpleging bestuursorganen en inspraak over reikwijdte en detailniveau van het planMER;
  • 3. opstellen planMER en ontwerpbestemmingsplan;
  • 4. terinzagelegging planMER met ontwerpbestemmingsplan Buitengebied (zienswijzen);
  • 5. toetsingsadvies van de Commissie voor de m.e.r.;
  • 6. vaststelling bestemmingsplan. Het planMER vormt een bijlage bij het bestemmingsplan.

In een Notitie reikwijdte en detailniveau (Nrd) is beschreven op welke wijze in het planMER de milieueffecten inzichtelijk worden gemaakt. Hiermee hebben overlegpartners de mogelijkheid gekregen om te reageren op de reikwijdte en het detailniveau van het planMER. Ook heeft de Nrd ter inzage gelegen.

Opzet van het planMER

In het planMER zijn per milieuthema de huidige milieusituatie en eventuele autonome ontwikkelingen beschreven, samen de zogenaamde referentiesituatie. De referentiesituatie bevat een beschrijving van de binnen het plangebied aanwezige waarden (landschap, cultuurhistorie, archeologie, natuur). Daarnaast is bekeken in hoeverre in de referentiesituatie sprake is van knelpunten en/of overbelaste situaties (voor onder andere de thema's geurhinder, luchtkwaliteit en stikstofdepositie).

De referentiesituatie dient als vertrekpunt voor de effectbeschrijvingen. Per milieuthema is een beschrijving opgenomen van de (potentiële) milieugevolgen als gevolg van de ontwikkelingsruimte en flexibiliteit die het bestemmingsplan biedt. De ontwikkelingsruimte voor de grondgebonden veehouderijen vormt de directe aanleiding voor het opstellen van het planMER en neemt daarom een belangrijke plaats in de effectbeschrijvingen in. Het bestemmingsplan biedt generieke ontwikkelingsruimte aan de grondgebonden veehouderijen. Voor het thema stikstofdepositie zijn twee ontwikkelingsscenario's uitgewerkt binnen de ontwikkelingsruimte die de bestemmingsplannen bieden. Het betreft een maximaal ontwikkelingsscenario en een realistisch ontwikkelingsscenario. Daarnaast zijn twee alternatieven, een verplaatsingsalternatief en een alternatief zaadveredelingsbedrijven onderzocht. Deze alternatieven zijn indien relevant ook voor andere thema's onderzocht, zoals landschap en cultuurhistorie.

Het planMER gaat niet alleen in op de effecten van de veehouderijen, maar ook op de overige effecten als gevolg van de overige ontwikkelingsruimte die het bestemmingsplan biedt. Het gaat over het algemeen om kleinschalige ontwikkelingen, waaraan in de regels strikte voorwaarden worden gesteld. Gezien de aard en omvang van deze ontwikkelingsruimte wordt volstaan met een beschrijving op hoofdlijnen van de maximale ontwikkelingsruimte die het bestemmingsplan biedt (zowel bij recht, als via afwijkingsbevoegdheden en wijzigingsbevoegdheden). Er is voor deze ontwikkelingsruimte geen aanleiding voor het beschrijven van alternatieven of scenario's.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Voor het bestemmingsplan Dorpskernen I zoals dat op 4 juli 2013 is vastgesteld, is een planmer-procedure doorlopen. Vanwege de recente datum van deze planMER en de ondergeschikte aanpassingen in dit nieuwe bestemmingsplan is het niet noodzakelijk geacht voor deze integrale herziening een nieuwe of aangepaste planMER op te stellen. Er wordt gebruik gemaakt van de bestaande planMER. In deze paragraaf zijn de conclusies van het planMER weergegeven en hoe dit is doorvertaald in dit bestemmingsplan. De planMER is opgenomen in Bijlage 1

Natura 2000

Uit de beschrijvingen en beoordelingen in het planMER blijkt dat effecten van de ontwikkelingsruimte in de bestemmingsplannen voor het buitengebied en de linten (Dorpskernen I, II, III en IV) over het algemeen beperkt zijn. Uitzondering vormt het thema stikstofdepositie. Uit de passende beoordeling volgt dat bij een maximale invulling van de bouwmogelijkheden uit de bestemmingsplannen significante negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten. Bij een maximale invulling van de bouwmogelijkheden is sprake van een forse toename van stikstofdepositie binnen Natura 2000. Het volledig uitsluiten van significante negatieve effecten binnen de bestemmingsplannen voor het buitengebied en de linten (Dorpskernen I, II, III en IV) is alleen mogelijk met een ingrijpende aanpassing van de bestemmingsregeling. Dit zou zelfs een beperking betekenen ten opzichte van de bouwmogelijkheden uit het vigerende bestemmingsplan.

De maximale invulling van alle bouwmogelijkheden is echter een theoretische situatie. Het bestemmingsplan biedt ontwikkelingsruimte en flexibiliteit, die binnen de planperiode slechts voor een deel zal worden benut. Uit de berekening van het trendscenario blijkt dat de effecten op Natura 2000 in de praktijk naar verwachting beperkt zullen blijven. In het realistische scenario is rekening gehouden met een groei van het aantal stuks melkrundvee binnen het plangebied, maar in Medemblik neemt het aantal veehouderijbedrijven eerder af dan toe, vanwege de zeer sterke akker- en tuinbouwsector in de gemeente.

De maximale toename van stikstofdepositie binnen Natura 2000 bedraagt in dit realistische ontwikkelingsscenario 0,21 mol/ha/jr. Door gebruik te maken van saldering kan deze toename volledig worden gecompenseerd. Dit betekent dat het saldo dat vrijkomt door de beëindiging van de bedrijfsactiviteiten van een of meerdere veehouderijen (bij voorkeur op zo kort mogelijk afstand van de gevoelige habitattypen binnen de Natura 2000-gebieden), wordt benut om de uitbreiding van andere veehouderijen mogelijk te maken. Voorwaarde is dat deze saldering plaatsvindt binnen hetzelfde Natura 2000-gebied op dezelfde habitattypen. Daarnaast is van belang dat geborgd is dat de uitbreiding pas plaatsvindt op het moment dat de bedrijfsactiviteiten elders zijn beëindigd (en ook de vergunningen zijn ingetrokken en de bestemmingslegging is gewijzigd).

In het bestemmingsplan is in de Algemene gebruiksregels een gebruiksregel opgenomen, op grond waarvan de bestaande veestapel niet mag worden uitgebreid als er toename plaats vindt van de, door het betreffende bedrijf, veroorzaakte stikstofdepositie op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en). Gezien de uitkomsten van de doorrekening van het realistische ontwikkelingsscenario is er voorts geen aanleiding om in het bestemmingsplan vergaande beperkingen op te leggen aan de grondgebonden veehouderijen. Als gevolg van de overige ontwikkelingen (waaronder neven- en vervolgfuncties) zijn geen relevante effecten op Natura 2000 te verwachten.

Overige milieuthema's

Voor de overige milieuthema's ontstaan geen knelpunten in relatie tot de wettelijke normen en grenswaarden die vanuit de sectorale toetsingskaders gelden. In de regels van de bestemmingsplannen wordt geborgd dat er geen negatieve milieueffecten optreden. In verschillende flexibiliteitsbepalingen wordt als voorwaarde gesteld dat de ontwikkeling 'milieuhygiënisch inpasbaar' is en dat geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de milieusituatie. Milieuhygiënisch inpasbaar en milieusituatie zijn verzamelbegrippen voor verschillende milieuaspecten. In de juridische planbeschrijving is dit nader uitgewerkt. Uit de beschrijvingen blijkt dat binnen het plangebied sprake is van grote landschappelijke, cultuurhistorische en natuurwaarden. Naast de toetsing aan de harde wettelijke normen en grenswaarden is van belang of de ontwikkelingsruimte in de bestemmingsplannen gevolgen hebben voor deze waarden. Uit de sectorale analyses blijkt dat met de voorwaarden en uitgangspunten die bij ontwikkelingen in acht dienen te worden genomen, alsmede het opnemen van dubbelbestemmingen voor de bescherming van bijzondere waarden, op een goede manier invulling is gegeven aan het behouden en versterken van de aanwezige waarden. De openheid van het gebied blijft behouden, dat geldt ook voor bestaande natuurwaarden en cultuurhistorische waarden. Vanuit de doelstellingen voor het landelijk gebied en de linten is er geen aanleiding om de bestemmingsplanregelingen aan te vullen of aan te scherpen naar aanleiding van de uitkomsten van het planMER.

Aanvulling planMER Medemblik Buitengebied en Dorpskernen I, II, III en IV

Ten behoeve van de nieuwe bestemmingsplannen buitengebied en de linten (kernen I, II, III en IV) is een planMER opgesteld (29 januari 2013). Ten aanzien van dit MER is een negatief toetsingsadvies uitgebracht door de Commissie voor de milieueffectrapportage (vanaf nu Commissie mer). Dit toetsingsadvies is als bijlage opgenomen bij de aanvulling op de planMER (zie bijlage 2).

De Commissie signaleert bij de toetsing van het MER een aantal tekortkomingen. Zij acht het opheffen ervan essentieel voor het volwaardig meewegen van het milieubelang bij de besluitvorming over de bestemmingsplannen. De tekortkomingen betreffen:

  • de onderbouwing van de effectiviteit van de maatregelen om te voorkomen dat effecten op Natura-2000 gebieden optreden als gevolg van stikstofdepositie;
  • inzicht in de huidige situatie qua dieraantallen in het plangebied versus de vergunde situatie;
  • de huidige chemische en ecologische waterkwaliteit in het plangebied en de effecten daarop van de ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt.

In de aanvulling planMER is op deze drie aspecten ingegaan. Deze aanvulling maakt integraal onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Hiermee is voldaan aan het advies van de Commissie mer.

Programmatische Aanpak Stikstof

Het bestemmingsplan mag op grond van de Natuurbeschermingswet vanuit de geboden ontwikkelingsruimte geen negatieve effecten hebben op de kwaliteit van de Natura 2000-gebieden. In de planMER en de Passende Beoordeling is gebleken dat vanwege de geboden ontwikkelingen in het bestemmingsplan aan met name de landbouw, negatieve effecten niet zijn uit te sluiten. Op planniveau moet het bestemmingsplan een regeling bevatten, die deze negatieve effecten voorkomt. Hiervoor is een gebruiksregel opgenomen op grond waarvan iedere toename van stikstofemissie vanaf een bedrijf strijdig is met het bestemmingsplan.

Op vergunningenniveau is er de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Deze Aanpak biedt ontwikkelingsruimte voor ontwikkelingen waarbij sprake is van een toename van stikstofemissie. De Aanpak berust o.a. op het treffen van maatregelen in de natuurgebieden en op technologische ontwikkelingen. Agrariërs kunnen bij ontwikkelingen op het bedrijf op vergunningenniveau ruimte vragen op grond van de PAS.

Om te voorkomen dat de regeling op planniveau strenger is dan de PAS op vergunningenniveau, is een afwijking in het plan opgenomen op grond waarvan de gemeente mee kan werken aan ontwikkelingen waarbij sprake is van een toename van emissie. Deze afwijking kan worden verleend in situaties waarbij de aanvrager bijvoorbeeld aantoont dat de toename van emissie niet leidt tot een toename van depositie op het maatgevende Natura 2000 gebied. Ook kan de afwijking worden verleend in situaties waarbij aanvrager op grond van de PAS toestemming krijgt, bijvoorbeeld omdat de vergunningvrije grens niet wordt bereikt, of omdat een Natuurbeschermingswetvergunning is verleend. Het is onwenselijk dat het bestemmingsplan op planniveau ontwikkelingen verbiedt, die op vergunningenniveau met een toets aan de Natuurbeschermingswet en de PAS wel mogelijk blijken te zijn. De toepassing van de afwijking is daarmee niet afhankelijk van de instemming van een ander bestuursorgaan, maar is enkel bedoeld als een instrumentarium om te voorkomen dat bij een toelaatbare toename van emissie op vergunningenniveau een uitgebreide afwijkingsprocedure gevoerd moet worden om de strijd met het bestemmingsplan op te heffen. Het bestemmingsplan is met deze afwijking uitvoerbaar, omdat het wettelijk systeem op vergunningenniveau zodanig sluitend is, dat er nooit sprake kan zijn van een verslechtering van de kwaliteit van de natuurgebieden en de afwijking alleen wordt toegepast als op vergunningenniveau overeenstemming is met de Natuurbeschermingswet en de PAS.

Een andere koppeling met de PAS is niet mogelijk en ook niet wenselijk. De PAS is een dynamisch instrument waarin mechanismes zitten die op ieder moment toegepast kunnen worden om zaken bij te stellen. Daarin kan een bestemmingsplan niet volgen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om aannames die zijn gemaakt en die op een gegeven moment toch bijgestuurd moeten worden. Bovendien heeft de PAS een levensduur van zes jaren, terwijl het bestemmingsplan een levensduur heeft van 10 jaren. Tot slot is er nog geen duidelijkheid over de juridische houdbaarheid van de PAS. Mocht het zo zijn dat de PAS alsnog sneuvelt, dan zou bij een juridische binding met het bestemmingsplan, het bestemmingsplan eveneens mede sneuvelen. Dat risico is nu met een afwijkingsbevoegdheid voorkomen.

Kleinschalige duurzame energieopwekking

  • In de bestemmingen is een mogelijkheid voor kleinschalige duurzame energieopwekking toegelaten. Hiervoor mogen geen bouwwerken ten behoeve van de opwekking van windenergie worden opgericht. De energieopwekking is uitsluitend toegelaten op bouwpercelen, moet perceelsgericht zijn en moet inspelen op de ontwikkelingen om particulieren de mogelijkheid te bieden zelf energie op te wekken. Om in die situaties geen strijdigheid met het bestemmingsplan te laten ontstaan, is de energieopwekking planologisch mogelijk gemaakt.
  • Zonnepanelen zijn alleen toegestaan op daken. Na afwijking zijn deze binnen de bouwvlakken en bestemmingsvlakken ook op de gronden mogelijk.

4.2 Bedrijven en milieuzonering

4.2.1 Agrarische bedrijven

Normstelling en beleid

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt vanaf 1 januari 2007 het toetsingskader voor geurhinder van veehouderijen die voor het milieu omgevingsvergunningplichtig zijn. Uitgangspunt van de wet is dat aan de ene kant de uitbreidingsmogelijkheden van de veehouderijsector niet in gevaar mag komen, maar ook dat woningen en recreatiewoningen optimaal tegen geurhinder worden beschermd.

In deze wet zijn voor bepaalde typen dieren geurnormen opgenomen. Deze normen zijn uitgedrukt in odour units per kubieke meter. De wet maakt onderscheid tussen een maximaal toegestane geurbelasting binnen en buiten de bebouwde kom en in concentratie en niet-concentratiegebieden. Ten aanzien van dieren waarvoor geen geurnorm is vastgesteld, zoals koeien, schapen en paarden, gelden vaste afstanden. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen geurgevoelige objecten in de bebouwde kom en daarbuiten. Gemeenten kunnen bij verordening afwijken van de geurnormen en vaste afstanden uit de wet. Hiervoor geldt een in de wet vastgelegde bandbreedte. De Wet geurhinder en veehouderij regelt ook hoe om te gaan met voormalige agrarische bedrijfswoningen.

Een agrarische bedrijfswoning die door derden wordt bewoond blijft bij het oorspronkelijk vergunde bedrijf behoren, waardoor de gewenste bedrijfsontwikkeling niet door de bewoners van deze woning wordt belemmerd. Met de komst van de Wet plattelandswoningen per 1 januari 2013 is de Wgv en dan met name het begrip 'geurgevoelig object' gewijzigd. Met deze wijziging wordt de nadruk gelegd op het planologisch regime en niet langer op het feitelijk gebruik.

Activiteitenbesluit

Per 1 januari 2013 zijn agrarische activiteiten onder de werkingssfeer van het Activiteitenbesluit gebracht. Dit betekent dat de meeste dierhouderijen niet meer omgevingsvergunningplichtig worden. Alleen bepaalde intensieve en grote grondgebonden veehouderijen blijven vergunningsplichtig.

De geurhinderregeling voor dierhouderijen is afgestemd op die uit de Wgv. Dit betekent concreet dat de “entree-eisen” om onder de algemene regeling te vallen zijn komen te vervallen. Of een dierhouderij wel of niet vergunningplichtig is hangt dan niet meer af van de afstanden tot bepaalde globaal omschreven objecten. Dit betekent concreet dat geen rekening meer hoeft te worden gehouden met de vaste geurhinderafstanden van veehouderijinrichtingen als geheel tot woningen en andere geurgevoelige objecten (en omgekeerd). Wat wel blijft zijn de aan te houden afstanden tot individuele stallen. Dan geldt dus niet meer de afstand vanaf de inrichtingsgrens maar vanaf het emissiepunt. En dat ligt meestal verder af van woningen.

Een dierhouderij, waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld (zoals melkrundvee- of de paardenhouderij) moet straks in principe voldoen aan een afstand van 100 meter (vanaf het emissiepunt) als het geurgevoelig object is gelegen binnen de bebouwde kom en 50 meter als het geurgevoelig object is gelegen buiten de bebouwde kom.

Voor alle veehouderijen (dus zowel met als zonder geuremissiefactor) geldt een aan te houden minimale afstand van ten minste 50 meter binnen de bebouwde kom en ten minste 25 meter buiten de bebouwde kom. De afstand wordt gemeten van de gevel van het geurgevoelig object tot de gevel van het dierenverblijf.

Wet Plattelandswoningen

Op 1 januari 2013 is de Wet Plattelandswoningen in werking getreden. Deze wet bevat twee onderdelen:

  • 1. het planologische regime, en niet langer het feitelijk gebruik, is bepalend voor de bescherming die een gebouw of functie geniet tegen negatieve milieueffecten;
  • 2. (voormalige) agrarische bedrijfswoningen die (tevens) door derden mogen worden bewoond (plattelandswoningen) zijn niet langer beschermd tegen milieugevolgen van het bijbehorende bedrijf.

Wanneer in een bestemmingsplan bewoning door derden van agrarische bedrijfswoningen wordt toegestaan, moet wel worden onderbouwd dat sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Wet ammoniak en veehouderij

Veehouderijen in de omgeving van natuurgebieden kunnen als gevolg van stikstofdepositie leiden tot verzuring en vermesting van deze gebieden. Vooral de stof ammoniak (NH3) speelt hierbij een belangrijke rol. Op veehouderijen is zodoende de Wet ammoniak en veehouderij van toepassing. De wet vormt het toetsingskader bij het aanvragen of wijzigen van een omgevingsvergunning voor het milieu. Belangrijk onderdeel van de wet is dat in een zone van 250 meter rondom zeer kwetsbare gebieden in beginsel geen uitbreiding of oprichting van veehouderijen mogelijk is. Zeer kwetsbare gebieden worden aangewezen door Provinciale Staten.

Daarnaast kan het aspect ammoniak een rol spelen bij gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Natuurbeschermingswet. Bij gebieden waarvoor significante negatieve effecten zijn te verwachten moet een passende beoordeling worden gemaakt.

Toetsing en uitgangspunten bestemmingsplan

Geurhinder en veehouderij

In de Wet geurhinder en veehouderij en het Activiteitenbesluit wordt meer ruimte en verantwoordelijkheid gegeven aan de gemeente om rekening te houden met de plaatselijke feiten en omstandigheden. Met de Wet geurhinder en veehouderij en het Activiteitenbesluit is het mogelijk om de vitaliteit van het landelijk gebied te ontwikkelen en te verbeteren. Mits voldoende onderbouwd en binnen de in de Wet geurhinder en veehouderij en het Activiteitenbesluit gestelde voorwaarden, mag de gemeente afwijken van bepaalde wettelijke geurnormen en afstanden. Hiermee kan de gemeente in een gebied maatwerk leveren door het toepassen van een eigen geurbeleid. Uitgangspunt is dat de kwaliteit van de leefomgeving in het landelijk gebied behouden blijft. De gemeenteraad van Medemblik heeft op 11 september 2014 in dat verband de volgende stukken vastgesteld:

  • 1. Gebiedsvisie Wet geurhinder en veehouderij.
  • 2. Verordening geurhinder en veehouderij.
  • 3. Kaart voor verordening geurhinder en veehouderij.

 

De gemeenteraad heeft daarvoor de volgende argumenten:

  • De overheid wil de landbouw als een vitale en duurzame sector voor Nederland behouden en versterken. Een sector die internationaal kan concurreren, die voldoet aan de Europese en nationale milieuregels voor bodem, water, lucht en natuur en die met haar productiewijze aansluit bij wat de samenleving op het punt van dierenwelzijn, arbeidsomstandigheden en voedselkwaliteit van haar vraagt.
  • De landbouw is een belangrijke speler in het landelijk gebied en heeft daardoor nog steeds een doorslaggevende invloed op de leefomgeving van het Nederlandse platteland. In positieve zin als beheerder van natuur- en agrarisch cultuurlandschap, maar ook in negatieve zin, bijvoorbeeld als veroorzaker van stankoverlast.
  • In veel gebieden wordt hard gewerkt om de rol die de landbouw op het platteland vervult verder te verbeteren. Daarbij gaat het om de landbouwbedrijven zelf en hun plaats tussen de andere ruimtelijke functies als wonen, werken, water en natuur. Deze brede aanpak beoogt duurzame landbouw te bevorderen, de toeristisch-recreatieve mogelijkheden te vergroten en ander gebruik van bestaande agrarische bebouwing in het landelijk gebied te realiseren. Een dergelijke aanpak voor de veehouderij is ook in het buitengebied van de gemeente Medemblik noodzakelijk.
  • De lokale overheden kunnen met gebiedsgericht beleid bijdragen aan de kwaliteit van de leefomgeving in het landelijk gebied. Daar hoort meer verantwoordelijkheid voor de lokale leefomgeving bij, inclusief de bijbehorende instrumenten.
  • De opzet van de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) past hier goed in. De wet biedt de lokale overheid bevoegdheden tot het zelf stellen van normen (binnen bepaalde grenzen) waarmee zij de mogelijkheid krijgt om haar geurbeleid voor de veehouderij af te stemmen op de bredere doelstellingen van haar gebiedsgerichte beleid. Zo kunnen oplossingen worden gezocht voor de spanning tussen voortbestaan/ontwikkeling van veehouderijen en de ontwikkeling van dorpskernen.

Het geurbeleid is vastgelegd in de verordening. De gebiedsvisie onderbouwt deze verordening. De gebiedsvisie moet aantonen dat de gemeentelijke normstelling nodig is om de gewenste ruimtelijke visie te realiseren.

Er zijn enkele knelpunten aanwezig in de huidige situatie volgens de standaardnormen van de Wet geurhinder en veehouderij. Echter deze worden grotendeels weggenomen door de eigen gemeentelijke verordening.

De uitbreidingsmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, kunnen leiden tot een verslechtering van de geursituatie. Maar de verwachting is dat dit beperkt is door de afstand tussen de grondgebonden bedrijven en het beperkt aantal geurgevoelige objecten. Toekomstige initiatieven zullen aan de eisen vanuit het milieuspoor moeten voldoen. Nieuwe intensieve bedrijven worden niet toegestaan.

Dit bestemmingsplan biedt (deels bij recht, deels via afwijking met een omgevingsvergunning) de agrarische bedrijven binnen het plangebied mogelijkheid om kleinschalige economische activiteiten te ontwikkelen. Daarnaast maken de bestemmingsplannen met een wijzigingsbevoegdheid niet-agrarische vervolgfuncties mogelijk. Een aantal van deze neven- en vervolgfuncties dient te worden beschouwd als geurgevoelig object.

Zowel bij de afwijkingsmogelijkheden voor nevenfuncties als bij de wijzigingsbevoegdheden voor vervolgfuncties is als voorwaarde opgenomen dat er geen sprake mag zijn van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven niet in hun ontwikkelingsmogelijkheden mogen worden beperkt. Daarmee is voldoende geborgd dat ter plaatse sprake is van een aanvaardbare geurhinder en dat omliggende bedrijven niet in de bedrijfsvoering worden beperkt door de realisatie van nieuwe geurgevoelige objecten in de omgeving.

Ammoniak en veehouderij

Binnen het plangebied of in de omgeving daarvan komen geen gebieden voor die zijn aangewezen in het kader van de Wet ammoniak en veehouderij.

In de planMER (zie paragraaf 9.1 PlanMER) is aangegeven dat uit de passende beoordeling volgt dat bij een maximale invulling van de bouwmogelijkheden uit de bestemmingsplannen significante negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie op de Natura 2000-gebieden niet zijn uit te sluiten. In paragraaf 9.1 PlanMER is aangegeven hoe hier in het bestemmingsplan mee om is gegaan om ervoor te zorgen dat er geen significante negatieve effecten optreden. Dit uitgangspunt is overgenomen in dit bestemmingsplan.

4.2.2 Niet-agrarische bedrijven

Binnen het plangebied zijn verschillende bedrijven aanwezig. Het betreft solitair gevestigde bedrijven, die zich in de dorpskernen en in de linten bevinden. De milieuhinder die bedrijven veroorzaken kan globaal worden beoordeeld met behulp van de methodiek van de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). In deze handreiking is een bedrijvenlijst opgenomen, die informatie geeft over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven.

In de lijst is op basis van een aantal factoren (waaronder geluid, geur en gevaar) een indicatie gegeven van de afstand tussen bedrijven en hindergevoelige functies (zoals woningen) waarmee gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening kunnen houden.

In de VNG-handreiking worden twee omgevingstypen onderscheiden, namelijk 'rustige woonwijk'/'rustig buitengebied' en 'gemengd gebied'. De indicatieve afstanden uit de bedrijvenlijst zijn de afstanden die moeten worden aangehouden tot de gevels van woningen in een 'rustige woonwijk'.

Voor woningen in een 'gemengd gebied' mag deze afstand worden gecorrigeerd en kan de indicatieve afstand met één trede worden verlaagd. Een correctie is alleen mogelijk voor de aspecten geluid, geur en stof. Voor het aspect gevaar is verlaging van de indicatieve afstand niet mogelijk. Het uitgangspunt van de VNG-handreiking is gemotiveerd toepassen, in plaats van gemotiveerd afwijken.

De indicatieve afstanden uit de VNG-handreiking geven een goede indicatie van de aan te houden afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. De (milieu) wetgeving blijft echter leidend.

Op basis van de indicatieve afstanden zijn de bedrijven op de bedrijvenlijst in de VNG handreiking ingedeeld in milieucategorieën die variëren van 1 (indicatieve afstand 10 meter) tot 6 (indicatieve afstand 1.500 meter). In het plangebied komen zowel kleinschalige ambachtelijke bedrijven (categorie 1 of 2) als grootschaligere bedrijven (categorie 3) voor.

De in het plangebied aanwezige bedrijven zijn positief bestemd. In het algemeen geldt dat bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2, gezien de beperkte hinder die zij veroorzaken, goed inpasbaar zijn in de woonomgeving. Binnen de bestemming 'Bedrijf' is daarom de nieuwvestiging van bedrijven in deze milieucategorieën direct toegestaan. Op een aantal locaties zijn bedrijven gevestigd die in een hogere milieucategorie vallen. In bijlage 3 is hiertoe een overzichtslijst opgenomen (overzicht milieucategorie bedrijven in Medemblik, bron Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord (RUD NHN), d.d. december 2012). Deze bedrijven zijn positief bestemd door middel van een aanduiding. Hierdoor mogen op de betreffende percelen, naast de algemeen toegestane bedrijven in milieucategorie 1 en 2, ook de bestaande bedrijven gevestigd blijven of mag een bedrijf in dezelfde milieucategorie gevestigd worden. Onderstaand is een tabel met de betreffende bedrijven opgenomen.

Benningbroek            
PERCEEL   NR     Code   Milieu-categorie   Aanduiding  
Dokter de Vriesstraat   16       3663   3.1      
Dokter de Vriesstraat   37   A   3550   3.2   aanduiding 'spec. vorm van bedrijf - transportbedrijf'  
Oosterstraat   40       3550   3.2   aanduiding 'spec. vorm van bedrijf - transportbedrijf'  
Oosterstraat   59   A   3550   3.2   aanduiding 'spec. vorm van bedrijf - transportbedrijf'  
Oosterstraat   59   A   3550   3.2   aanduiding 'spec. vorm van bedrijf - transportbedrijf'  
Oosterstraat   61   A   3663   3.1      

 
         
Midwoud            
PERCEEL   NR     Code   Milieu-categorie   Aanduiding  
Broerdijk   16       3663   3.1      
Buurt   7       3663   3.1      
Buurt   27       3663   3.1      
Buurt   30   A   3663   3.1      
Gouwtje   8   A   3550   3.2   aanduiding 'spec. vorm van bedrijf - transportbedrijf'  
Midwouder Dorpsstraat   34       6312   2      
Midwouder Dorpsstraat   44       3550   3.2   aanduiding 'spec. vorm van bedrijf - transportbedrijf'  
Tripkouw   2       3663   3.1      

Oostwoud            
PERCEEL   NR     Code   Milieu-categorie   Aanduiding  
Zuiderweg O   8   A   3550   3.2   aanduiding 'spec. vorm van bedrijf - transportbedrijf'  
Zuiderweg O   8   A   3663   3.1      
Heemraad Witweg   2       3550   3.2   aanduiding 'spec. vorm van bedrijf - transportbedrijf'  
Heemraad Witweg   2       3550   3.2   aanduiding 'spec. vorm van bedrijf - transportbedrijf'  
Heemraad Witweg   20       3550   3.2   aanduiding 'spec. vorm van bedrijf - transportbedrijf'  
Oosteinde   20       6312   2      
Oosteinde   35       3663   3.1      
Oosteinde   42       3663   3.1      
Oostwouder Dorpsstraat   8       3550   3.2      
Oostwouder Dorpsstraat   35       3663   3.1      

 
         
Hauwert            
PERCEEL   NR     Code   Milieu-categorie   Aanduiding  
Hauwert   46       3550   3.2   aanduiding 'spec. vorm van bedrijf - transportbedrijf'  
Hauwert   55       3663   3.1      
Hauwert   68       3663   3.1      
Hauwert   96       3663   3.1      
Hauwert   113       3663   3.1      

Bij de regels van dit bestemmingsplan is een staat van bedrijfsactiviteiten opgenomen waarin de binnen het plangebied toegestane bedrijfsactiviteiten zijn opgenomen.

Omdat voorliggend bestemmingsplan een conserverend bestemmingsplan is waarbij de bestaande vergunde situatie wordt vastgelegd en geen gevoelige objecten mogelijk worden gemaakt is het bestemmingsplan op dit onderdeel uitvoerbaar.

Conclusie

Het bestemmingsplan is op het onderdeel bedrijven en milieuzonering uitvoerbaar.

4.3 Ecologie

4.3.1 Gebiedsbescherming


Provinciale Structuurvisie

De dorpskernen grenzen aan of liggen gedeeltelijk in het Weidevogelleefgebied en het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen Ecologische Hoofdstructuur of EHS). Zie onderstaand kaartje.


Het Weidevogelleefgebied en het Natuur Netwerk Nederland worden beschermd via het ruimtelijke spoor en zijn opgenomen in de Provinciale Structuurvisie. (Nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen, die de wezenlijke kenmerken en waarden van het Natuur Netwerk Nederland en Weidevogelleefgebieden aantasten, staat de provincie in beginsel niet toe. Binnen dit conserverend plan zijn dergelijke ontwikkelingen ook niet toegelaten.

 
Natura 2000

De verschillende dorpskernen liggen op circa 2 kilometer afstand van Natura 2000-gebied IJsselmeer, op circa 8 kilometer van Natura 2000-gebied Markermeer en op circa 15 kilometer van Natura 2000-gebied Eilandspolder. Dit laatste Natura 2000-gebied betreft een gebied met voor verzuring gevoelige Habitats. In de aanvulling op het planMER is hier (op verzoek van de commissie MER) nader op ingegaan.


Per 1 juli 2015 geldt voor alle Natura 2000-gebieden waarbinnen ten minste één stikstofgevoelig habitattype voorkomt de PAS regelgeving. In paragraaf 4.1. is daar nader op ingegaan.


afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPHDorpskernenI-VA01_0012.png"
 

Bron: Structuurvisie provincie 2040 Noord-Holland (5.2. Behoud en ontwikkeling van natuurgebieden)

4.3.2 Soortenbescherming


Op grond van de Flora- en faunawet is het verboden om vaste broed-, rust en groeigebieden van bepaalde dieren en planten te vernielen of te verstoren. In sommige gevallen is onder voorwaarden ontheffing van dit verbod mogelijk. Voor wat betreft het bestemmingsplan zal bij nieuwe ontwikkelingen moeten worden nagegaan of zich in het betreffende gebied beschermde soorten bevinden en er in die zin conflicten optreden met de Flora- en faunawet.

Aangezien het bestemmingsplan conserverend van aard is en geen grootschalige nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt, zal dit niet leiden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten en het beschadigen of verstoren van voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten.

Conclusie

Aangezien het bestemmingsplan een overwegend conserverend karakter heeft zal deze geen of nauwelijks effect hebben op de ecologie. Een (inventariserend) ecologisch onderzoek voor het gehele plangebied is dan ook niet noodzakelijk. Voor grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen dient wel ecologisch onderzoek te worden uitgevoerd. Dit is in het kader van het onderhavige bestemmingsplan niet aan de orde.

Kleine ruimtelijke wijzigingen (zoals: slopen, bouwen, kappen en snoeien van groen, plaatsen van straatverlichting en profielwijziging van watergangen) kunnen een overtreding van de natuurwetgeving betekenen (veelal Flora- en faunawet). In dergelijke gevallen moet door de initiatiefnemer altijd een natuurtoets worden uitgevoerd voorafgaand aan de verlening van een omgevingsvergunning.

4.4 Archeologie en cultuurhistorie

4.4.1 Archeologie

De gemeente Medemblik heeft nog geen vastgesteld archeologiebeleid. In de Monumentenwet 1988 en de herziening ervan in 2007 (Wet op de Archeologische Monumentenzorg) wordt de omgang met eventueel aanwezige archeologisch waarden beschreven. De herziene Monumentenwet verplicht gemeenten om 'rekening te houden met aanwezige of te verwachten archeologische waarden'.

Het bestemmingsplan staat hierbij centraal. Hierin worden bouw- en aanlegvoorschriften opgenomen. Indien belangrijke archeologische waarden als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen niet in de bodem behouden kunnen blijven, dient de informatie te worden veiliggesteld door middel van een opgraving. De Monumentenwet gaat hierbij uit van een algemene vrijstelling voor ingrepen tot 100 m2, maar biedt de gemeente ook de nodige beleidsruimte om haar eigen afweging te maken.

Binnen het grondgebied van de gemeente Medemblik is een aantal terreinen met een monumentale archeologische status aanwezig. Binnen het plangebied van voorliggend bestemmingsplan komt geen archeologisch rijksmonument voor.

Daarnaast komen binnen het plangebied categorieën met archeologische verwachtingswaarden voor. Op enkele locaties is sprake van een gebied zonder archeologische verwachting.

 

Ter bescherming van de archeologische waarden kunnen burgemeesters en wethouders, voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning voor het bouwen. Daarnaast is een omgevingsvergunning vereist voor werkzaamheden waarbij de grond wordt geroerd.

Bij ontwikkelingen in een archeologisch waardevol (verwachtings)gebied moet van te voren een quickscan worden uitgevoerd door Archeologie West-Friesland. De ruimtelijke ontwikkelingen worden dan afgezet tegen de aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De op de archeologische beleidskaart aangegeven vlakken zijn gebaseerd op bureauonderzoek en kaartanalyse, die niet tot uitdrukking komen op de concept-Beleidskaart Archeologie. Op deze wijze wordt onnodig onderzoek voorkomen. Op basis van de Quickscan wordt bepaald of nader archeologisch onderzoek in het kader van de Archeologische Monumentenzorg noodzakelijk is. Dit archeologisch onderzoek dient te worden uitgevoerd door een archeologisch bedrijf met een opgravingsvergunning.

Er worden archeologische monumenten en vijf categorieën met archeologische verwachtingswaarden onderscheiden (zie tabel). Deze categorieën zijn weergegeven op een beleidskaart. Deze beleidskaart is opgesteld op basis van de kennis die de afgelopen jaren is verkregen bij diverse archeologische onderzoeken en op basis van de kennis over de ontstaansgeschiedenis van het gebied.

Categorie   Omschrijving  
Rijksbeschermd archeologisch monument   Bij alle bodemingrepen rekening houden met archeologie. Er is een monumentenvergunning vereist.  
1   Bij alle bodemingrepen rekening houden met archeologie.  
2   Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 100 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 35 centimeter  
3   Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 500 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 40 centimeter  
4   Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 2.500 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 40 centimeter  
5   Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 10.000 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 40 centimeter  

De eerste 4 voorkomende categorieën (Rijksmonumenten komen binnen het plangebied niet voor) worden als dubbelbestemmingen op de verbeelding weergegeven. Binnen deze dubbelbestemmingen is geregeld dat bij ingrepen vanaf de genoemde oppervlakte en diepte een omgevingsvergunning vereist is. In theorie maakt dit bestemmingsplan ontwikkelingen mogelijk die groter zijn dan de genoemde oppervlaktes. Dit speelt bijvoorbeeld bij de uitbreiding van agrarische bedrijven. Bij de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor dergelijke ontwikkelingen wordt getoetst of archeologisch onderzoek nodig is.


In geval tijdens de uitvoering van bouwwerkzaamheden archeologische sporen en/of vondsten worden aangetroffen geldt een meldingsplicht op grond van de Monumentenwet. Dit houdt in dat de aanwezigheid van bodemvondsten die ouder zijn dan 50 jaar bij de gemeente Medemblik gemeld moeten worden.


Het archeologiebeleid is daarmee vertaald in het bestemmingsplan met dubbelbestemmingen op de verbeelding en passende regels. Vanuit het aspect archeologie zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

4.4.2 Cultuurhistorie

Gemeenten dienen deze historische structuurlijnen bij planontwikkeling op lokale schaal in beeld te brengen en als vertrekpunt te nemen voor de inpassing daarvan. Kavelscheidingen en historische structuurlijnen worden waar mogelijk in het plangebied opgenomen; groenblauwe raamwerken van nieuwe ontwikkelingen dienen zoveel mogelijk rekening te houden met de verkavelingstructuren van het oorspronkelijke landschap. Door het plangebied loopt de Westfriese Omringdijk (zie figuur 8).

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPHDorpskernenI-VA01_0013.png"  

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPHDorpskernenI-VA01_0014.jpg"

Figuur 8 Historische structuurlijnen (bron: Leidraad Landschap & Cultuurhistorie)

Karakteristieke panden

De gemeente Medemblik is bezig met het opstellen van een lijst met karakteristieke panden in de gemeente, die van waarde zijn vanwege architectuurhistorie, cultuurhistorie, oorspronkelijkheid en dergelijke. Er is een nieuwe/herijkte lijst vastgesteld. Deze lijst is verwerkt in het bestemmingsplan.

4.5 Water

Om het hoofd te kunnen bieden aan de toenemende (kans op) wateroverlast in Nederland als gevolg van verdere inklinking van grond, bodemdaling, zeespiegelstijging en klimaatverandering is op 2 juli 2003 het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) gesloten tussen het Rijk, de provincies, het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Unie van Waterschappen (UvW). Op 25 juni 2008 is dat akkoord geactualiseerd.

Op provinciaal niveau is de wateropgave vertaald in de vorm van het Provinciaal Waterplan 2006-2010 (Bewust omgaan met water), inmiddels al weer opgevolgd door het Waterplan 2010-2015 (vastgesteld op 16 november 2009).

De belangrijkste uitvoeringsinstantie daarbij is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, dat diverse uitvoeringsplannen heeft, zoals het Waterbeheersplan 2010-2015 (WBP4), vastgesteld op 14 oktober 2009 door het college van hoofdingelanden.

In dit bestemmingsplan zijn alle bestaande relevante watergangen opgenomen binnen de bestemming 'Water'. Nieuwe ontwikkelingen worden in dit bestemmingsplan niet mogelijk gemaakt. Wanneer in de toekomst wel ontwikkelingen worden voorgesteld is bij elke ruimtelijke ontwikkeling de opstelling van een waterparagraaf verplicht gesteld, mede in relatie tot de watertoets. Het plangebied valt onder het beheer van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Bij alle in- en uitbreidingsplannen adviseert en toetst het Hoogheemraadschap op hydrologische effecten, waarbij hydrologisch neutraal ontwikkelen het uitgangspunt is. Een initiatief mag niet leiden tot een verandering in de waterhuishoudkundige situatie ter plaatse en in de directe omgeving. Daarnaast is het streven om het schone en het verontreinigde water zoveel mogelijk te scheiden. De adviesfunctie van het Hoogheemraadschap is geregeld via de Wabo en de omgevingsvergunning. In het bestemmingsplan is het om die reden niet nodig een adviesfunctie in de criteria van de diverse regelingen op te nemen.

Water in het bestemmingsplan

Naast de bestemming 'Water' zijn binnen alle bestemmingen water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Hierdoor biedt voorliggend bestemmingsplan maximale flexibiliteit met betrekking tot het realiseren van voorzieningen voor waterberging en infiltratie van hemelwater.

Uit overleg met het Hoogheemraadschap zal moeten blijken dat de huidige bestemmingen en het gebruik van het gebied geen belemmeringen geven voor de waterhuishouding en (de bescherming van) de waterkering. Gezien het conserverende karakter van het onderhavige bestemmingsplan is dit waarschijnlijk niet het geval.

Voor gebieden met aaneengesloten bebouwing geldt dat nieuwbouw en uitbreiding van bestaande bebouwing onder voorwaarden mogelijk is. Deze voorwaarden zullen gericht zijn op het voorkomen van onomkeerbare ontwikkelingen die nadelig zijn voor toekomstige versterking van de waterkering.

Omdat er in het onderhavige geval sprake is van een bestemmingsplan voor bestaand stedelijk gebied, zullen er binnen het plangebied waarschijnlijk geen aanpassingen en/of compenserende maatregelen ten aanzien van het watersysteem gesteld worden. Daar waar het verhard oppervlak als gevolg van het bestemmingsplan kan toenemen, zal er ter compensatie echter oppervlaktewater moeten worden aangelegd.

In de Keur 2009 worden waterkeringen onderverdeeld in het waterstaatswerk en de aangrenzende beschermingszones. Op grond van de keur zijn binnen de begrenzing van het waterstaatswerk en de beschermingszones bepaalde handelingen verboden. Het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap kan van deze verboden ontheffing verlenen.

De gronden die gelegen zijn binnen de begrenzing van het waterstaatswerk leveren een bijdrage aan de grondmechanische stabiliteit van het waterkerend dijklichaam of de waterkerende constructie. Veranderingen van hoogteligging van de gronden binnen het waterstaatswerk of de belasting daarvan, zouden de standzekerheid van de waterkering kunnen beïnvloeden. In de beschermingszone zou schade door hoge druk leidingen of explosies de standzekerheid van de waterkering kunnen beïnvloeden. De begrenzing van het waterstaatswerk en beschermingszones is vastgelegd in de legger.

Conclusie

Het advies van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier zal in dit bestemmingsplan worden verwerkt. Omdat het bestemmingsplan overwegend conserverend van aard is, zal er naar verwachting een positief wateradvies kunnen worden verkregen en zal de watertoets niet leiden tot een belemmering voor het plan.

4.6 Externe veiligheid

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (o.a. van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden.

Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg.-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (o.a. aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten) moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.

Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.

4.6.1 Risicovolle inrichtingen

Het beoordelingskader voor risicovolle inrichtingen wordt gevormd door het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In het Bevi worden risicovolle inrichtingen (waaronder lpg-tankstations) benoemd.

Ook wordt daarin voor bepaalde gevallen aangegeven welke afstanden (voor het plaatsgebonden risico) moeten worden aangehouden, of in welk gebied (voor het groepsrisico) nader onderzoek moet worden gedaan.

De risicokaart van Noord-Holland geeft aan dat binnen het plangebied één risicovol bedrijf aanwezig is die de externe veiligheid beperkt: het tankstation aan de Dokter de Vriesstraat 37 in Benningbroek. Deze is echter reeds gestopt. In dit bestemmingsplan is geen nieuw tankstation mogelijk gemaakt.

Binnen het plangebied zijn tevens de zwembaden Midwoud (Tripkouw 36a te Midwoud) en 't Ploetertje (Molenstraat 40b te Benningbroek) gevestigd, waar chloorbleekloog in combinatie met zwavelzuur wordt opgeslagen. Op grond van het Bevi zijn voor de opslag van de genoemde gevaarlijke stoffen geen risicocontouren vastgesteld.

Op grond van de beleidsvisie Externe veiligheid Medemblik (termijn 2011-2016) wordt de vestiging van Bevi-bedrijven uitgesloten.

4.6.2 Transport gevaarlijke stoffen

Buisleiding

De dorpskernen zijn op grote afstand gelegen van aardgasleidingen van het hoofdnet en regionale gasbuisleidingen. De dorpskernen liggen ver buiten de invloedssfeer van deze leidingen. Deze zijn voor de externe veiligheidstoets voor de kernen daarom niet relevant.

In het landelijk gebied is wel een aardgastransportleiding aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPHDorpskernenI-VA01_0015.png"  

Figuur 9 Uitsnede risicokaart.nl met als rode stippellijn aangeduide aardgasleiding

In opdracht van de veiligheidsregio Noord-Holland Noord is op basis van de risicokaart onderzocht wat de externe veiligheidssituatie is en wat de consequenties zijn van het Bevb voor de gemeente Medemblik. Het onderzoek is uitgevoerd door de Prevent Adviesgroep te Tuitjenhorn (kenmerk rapporten: 076-WFR-BL16 V.02, 14 oktober 2010 en 076-WFR-BL13 V.01, 4 november 2010).

Hierna is een samenvatting van het onderzoek weergegeven.

In de gemeente Medemblik zijn 3 tracés gelegen, een tracé kan uit meerdere leidingen of delen bestaan.

Op dit moment zijn geen concrete (grootschalige) ruimtelijke ontwikkelingen in de directe omgeving bekend. Indien ruimtelijke procedures doorlopen worden, zal de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord (RUD NHN) op het aspect externe veiligheid en in het bijzonder het aspect buisleidingen betrokken dienen te worden. Toetsing zal conform het Bevb plaatsvinden aan de grenswaarde van de plaatsgebonden risicocontour (PR) en de oriënterende waarde van het groepsrisico (GR).

Plaatsgebonden risicocontour

Uit de analyse blijkt dat er geen kwetsbare objecten zoals woningen in de plaatsgebonden risicocontour (PR=10-6) zijn gelegen. Op dit moment bestaat er geen acute saneringsituatie.

Groepsrisico

Wanneer binnen de 100% letaliteitscontour de personendichtheid erg hoog is, kan dat mogelijk een significant effect hebben op het groepsrisico. Het groepsrisico is niet berekend. Dit is pas noodzakelijk wanneer bouwplannen binnen het invloedsgebied gerealiseerd worden.

Het overgrote deel van de buisleidingen is gelegen in gebieden met een lage personendichtheid zodat het groepsrisico heel laag zal zijn.

Uit ervaringen met ruimtelijke plannen binnen de regio West-Friesland blijkt dat het groepsrisico geen belemmering hoeft te zijn voor toekomstige bouwplannen. Natuurlijk dient een verhoging van het groepsrisico dan wel onderzocht en verantwoord te worden (conform artikel 12 Bevb).

De gasleiding staat op de verbeelding aangegeven. Voor de geringe bebouwing die in de buurt hiervan mogelijk is, geldt een aan te houden afstand van 5 m (voor hoofdleidingen) vanuit het hart van de leiding.

Buisleidingen voor het transport van brandbare vloeistoffen zijn niet aanwezig in de omgeving van het plangebied.

Transport over de weg (A7)

Voor de beoordeling van het groepsrisico van de A7 is gekeken naar de PR 10-8 contour (als maat voor het invloedsgebied). Deze is volgens de risicoatlas gelegen op 200 meter afstand van de A7. Hierdoor vallen de dorpskernen in het plangebied buiten het invloedsgebied van de A7. Het lint van Benningbroek naar Midwoud wordt wel doorsneden door de A7. Bij een toename van de bebouwing (kwetsbare objecten) binnen deze strook moet het groepsrisico worden verantwoord en mogelijk berekend met RBMII. In de nabijheid van de A7 worden echter geen nieuwe kwetsbare objecten mogelijk gemaakt, waardoor het groepsrisico niet toeneemt.

Naar aanleiding van een advies van de RUD omtrent de beschrijving van de methodiek en de onderbouwing van de personendichtheid (toetsing HART) heeft Prevent Adviesgroep de toetsing HART uitgevoerd. Uit dit rapport (kenmerk: 2016.P232.Briefrapport Externe Veiligheid BP DK_I) blijkt dat het aspect Externe Veiligheid geen belemmering vormt voor de ontwikkelingen binnen het plangebied.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan is een conserverend bestemmingsplan, waarbij de bestaande situatie wordt vastgelegd en geen nieuwe kwetsbare objecten (o.a. woningen) mogelijk worden gemaakt.

Vanuit het oogpunt van externe veiligheid bestaan geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

4.7 Kabels en leidingen

Relevante kabels en leidingen voor de planologie zijn: transportleidingen voor gevaarlijke stoffen, gastransportleidingen, watertransportleidingen en rioolpersleidingen met een regionale functie en optisch vrije paden. Binnen het plangebied lopen een aantal rioolpersleidingen van het Hoogheemraadschap, alsmede enkele 8 en 12 inch hoge druk (40 bar) aardgastransportleidingen. Deze worden in dit bestemmingsplan beschermd middels een dubbelbestemming 'Leiding - Riool' en 'Leiding - Gas'. Binnen deze dubbelbestemmingen gelden de beschermde maatregelen voor de leidingen. Voor de geringe bebouwing die in de buurt hiervan mogelijk is, geldt een aan te houden afstand van 4 m (voor hoofdleidingen) vanuit het hart van de leiding.

4.8 Luchtkwaliteit

Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, ook wel bekend als de 'Wet luchtkwaliteit') bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 van de Wet milieubeheer is vastgelegd in welke gevallen de luchtkwaliteitseisen geen belemmering vormen voor een nieuwe ontwikkeling. Dit is het geval wanneer:

  • een ontwikkeling niet leidt tot overschrijding van de grenswaarden voor luchtkwaliteit;
  • ten gevolge van een ontwikkeling de concentraties van de betreffende stoffen verbeteren of ten minste gelijk blijven;
  • een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentraties van de betreffende stoffen in de buitenlucht;
  • een ontwikkeling past binnen een vastgesteld programma (zoals het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit).

Een nadere uitwerking van de regelgeving met betrekking tot het begrip 'niet in betekenende mate' is vastgelegd in het 'Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' en de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)'. In de Regeling zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als 'niet in betekenende mate' worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden dus zonder meer achterwege kan blijven. Er is blijkens deze regeling geen onderzoek nodig voor 'woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat'.

Voorliggend bestemmingsplan is een conserverend bestemmingsplan waarbij de bestaande situatie wordt vastgelegd en geen nieuwe woningen mogelijk worden gemaakt.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling is niet in strijd met het bepaalde in de Wet milieubeheer. Er bestaan voor wat betreft het aspect luchtkwaliteit geen belemmeringen.

4.9 Geluid

In de Wet geluidhinder wordt de omvang van de wettelijke zones langs verkeerswegen aangegeven. Voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen die in een zone geprojecteerd worden, bepaalt de wet dat akoestisch onderzoek verplicht is. De geluidbelasting van het verkeer op de buitengevels van geluidsgevoelige bestemmingen mag de in de wet genoemde normen niet overschrijden. In het landelijk gebied van de gemeente Medemblik zijn de mogelijkheden voor nieuwbouw met een geluidsgevoelige functie beperkt tot incidentele nieuwe woningen. Het gaat daarbij om de bouw van eventuele tweede agrarische (bedrijfs)woningen en de bouw van nieuwe woningen bij mogelijk nieuwe agrarische bedrijven. Binnen de bebouwde kom worden geen nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk gemaakt anders dan in al vastgestelde plannen opgenomen ontwikkelingen. Verwacht wordt dat binnen de bestemmingsplanperiode

(10 jaar) het aantal (bedrijfs)woningen niet noemenswaardig zal toenemen. In voorkomende gevallen zal het akoestische onderzoek eveneens incidenteel plaatsvinden. Nieuwe burgerwoningen worden in het landelijk gebied niet toegelaten behalve eventueel in het kader van sanering /sloop van voormalige agrarische bedrijfsgebouwen. Ook in zulke gevallen zal het akoestisch onderzoek incidenteel plaatsvinden.

De ligging van de wettelijke zones voor de wegen is voor de belangrijkste grote weg (de A7) aangeduid op de verbeelding. Voor de A7 is dat een 400 m brede zone ter weerszijden van de weg (gemeten vanaf de buitenste begrenzing van de buitenste rijstrook). Binnen het plangebied zijn daarnaast de ontsluitingswegen van belang, want bij het vaststellen van geluidsbelasting voor geluidsgevoelige functies zoals wonen dient op grond van de Wet geluidhinder iedere weg in beschouwing te worden genomen, tenzij de weg binnen een woonerf is gelegen of voor de weg een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt.

De voorkeursgrenswaarde voor geluidhinder op de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen ligt op 48dB, vastgelegd in de Wet geluidhinder. Onder voorwaarden kan een hogere grenswaarde worden vastgesteld door de gemeente.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan is een conserverend bestemmingsplan waarbij de bestaande situatie wordt vastgelegd. Een akoestisch onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

4.10 Bodemkwaliteit

Op grond van artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening moet een bodemonderzoek worden verricht om de realiseerbaarheid van een (bestemmings)wijziging te beoordelen. Voor alle bestemmingsplannen waar een functiewijziging of herinrichting mogelijk is, moet ten minste een verkennend bodemonderzoek worden verricht. Aangezien er voor het plangebied een conserverend bestemmingsplan wordt opgesteld, waarbij geen functieveranderingen met milieutechnische gevolgen mogelijk worden gemaakt, is een bodemonderzoek niet noodzakelijk. Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient inzicht in bodemkwaliteit te worden verkregen.

In het plangebied bevindt zich één aardkundig monument, aan te duiden als “Benningbroek-West”, ingeklemd tussen de rijksweg A7 (paars), de Tuinstraat en (aan de zuidkant) de Dokter de Vriesstraat/Oosterstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPHDorpskernenI-VA01_0016.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPHDorpskernenI-VA01_0017.png"  

Figuur 10 Aardkundig monument

De bescherming van dit monument vindt plaats op basis van de provinciale milieuverordening. Een deel van de grond dat binnen het plangebied valt heeft daarnaast ook de bestemming 'Natuur” gekregen.

Binnen de betreffende dorpskernen zijn geen locaties bekend waar sprake is van humane risico's of waarvan op basis van de beschikbare informatie de bodemkwaliteit een belemmering vormt voor de bestemming.

Op de nieuwe bodemkwaliteitskaart vallen de dorpskernen over het algemeen in de kwaliteitsklasse 'wonen'. Het achterliggende landelijke gebied valt in de klasse 'achtergrondwaarde'. De gemiddelde kwaliteit is hierdoor geschikt voor de meest gevoelige functies zoals wonen met moestuin en kinderspeelplaatsen.

Bij individuele bouwaanvragen zal getoetst worden of een verkennend bodemonderzoek moet worden uitgevoerd aan de hand waarvan de geschiktheid voor de beoogde functie definitief zal blijken.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan is een conserverend bestemmingsplan waarbij de bestaande situatie wordt vastgelegd. Er bestaan geen belemmeringen vanuit het aspect bodem.

4.11 Verkeer en parkeren

De ontsluiting van de kernen is middels de lokale wegen (linten) gericht op de in de nabijheid gelegen A7. De Rijksweg A7 (autosnelweg), doorsnijdt het plangebied van noord naar zuid. De A.C. de Graafweg of N241, die vanaf de A7 tussen de kernen Wognum en Sijbekarspel/Benningbroek in westelijke richting loopt ligt ten zuiden van het plangebied. Evenals de Westfrisiaweg of N302 (autoweg), die aan de zuidkant van het plangebied de verbinding vormt tussen de A7 en Enkhuizen-Lelystad. De N239, die min of meer samenvalt met de Westfriese Omringdijk ligt ten noorden van de dorpskernen.

Verder loopt door het omringende gebied nog de spoorlijn Hoorn - Medemblik, die nu alleen nog wordt gebruikt als museum spoorlijn.

Omdat voorliggend bestemmingsplan een conserverend bestemmingsplan is, waarbij de bestaande situatie wordt vastgelegd en geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, brengt dit bestemmingsplan geen toename van het aantal verkeersbewegingen met zich.

4.12 Licht

Kunstmatige verlichting komt voor bij (autosnel)wegen, fietspaden, woonkernen, industrie- en bedrijventerreinen, glastuinbouwbedrijven, sportterreinen (maneges, golfbanen, tennisbanen, voetbalvelden, en dergelijke) en paardrijbakken. In essentie worden de negatieve effecten door lichthinder bepaald door enerzijds de aard, intensiteit en duur en plaats van de verlichting en anderzijds door de kans op blootstelling die gerelateerd is aan de omgeving en de leefwijze van mens en dier. Bij de mens ligt dit nog iets ingewikkelder dan bij dieren. Juist omdat de mens verlichting gebruikt om activiteiten te ontplooien waarbij het goed kunnen zien belangrijk is.

Ervaring van hinder bij mensen komt doordat men zich soms niet kan onttrekken aan het aanwezige kunstlicht, bijvoorbeeld vanwege ploegendienst, (straat)verlichting voor het huis c.q. slaapkamer en kunstmatige verlichting buiten het van nature aanwezige licht. Dit terwijl de mens in kwestie dit wel graag zou doen. Bijvoorbeeld om te kunnen uitrusten. De afwezigheid van (kunst)licht lijkt een essentiële rol te spelen bij dit 'uitrusten'.

Normstelling en beleid

Strikte normen met afstandsbepalingen zijn niet voorhanden. De regelgeving die voorhanden of in voorbereiding is, richt zich vooral op de lichtbronnen, de veroorzakers van licht.

Specifiek voor bestemmingsplannen is voor sommige activiteiten Hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer nog van toepassing. Bijvoorbeeld voor grote projecten waarbij lichthinder kan ontstaan, is (kunst)licht een van de milieuaspecten waarop het een en ander moet worden afgewogen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan (auto)wegen, grote oppervlakten met kassen, grote woningbouwprojecten, stadsontwikkelingsprojecten of industriegebieden.

Voor bedrijven geldt in het algemeen dat zij niet mogen bestaan zonder een melding Activiteitenbesluit. In enkele bijzondere gevallen geldt nog een vergunningplicht. Eventuele hinder door kunstverlichting van een bedrijf is dan geregeld via een omgevingsvergunning voor milieuactiviteiten.

Deze algemene regels gelden dus naast wat geregeld is in een bestemmingsplan.

De strekking van de regels is dan als volgt:

  • lichthinder wordt voorkomen en als dat echt niet mogelijk is wordt het tot een aanvaardbaar niveau beperkt;
  • de verlichting van gebouwen en van open terrein(en) van de inrichting, inclusief de verlichting ten behoeve van reclamedoeleinden, wordt zodanig uitgevoerd dat directe lichtinstraling op lichtdoorlatende openingen van woon- of slaapvertrekken, in gevels of daken van woningen wordt voorkomen;
  • gedurende een specifiek tijdspad is de verlichting uit of niet zichtbaar (bijvoorbeeld bij assimilatiebelichting en verlichting bij sportvelden e.d.);
  • naast de omgevingsvergunning is er mogelijk ook nog een vergunning nodig van de Natuurbeschermingswet 1998. Zeer kort samengevat is deze nodig als voor een activiteit significante negatieve gevolgen worden verwacht;
  • en als dit het geval is mag de activiteit niet zonder vergunning worden uitgevoerd. Indien een vergunning noodzakelijk zou zijn, maar niet is afgegeven houdt dit in dat de (kunst)verlichting uit moet blijven danwel niet zichtbaar mag zijn;
  • in het Activiteitenbesluit staat dat afscherming aan de bovenzijde zodanig is dat de lichtuitstraling met 98% wordt gereduceerd. Voor bestaande kassen geldt overgangsrecht.

Naast het Activiteitenbesluit is het beleid ten aanzien van lichthinder opgenomen in:

  • Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR);
  • Natuur voor mensen, mensen voor natuur; nota natuur, bos en landschap in de 21e eeuw;
  • Meerjarenprogramma vitaal platteland (mjp).

Samengevat komt het beleid ten aanzien van licht er op neer dat duisternis, samen met onder andere rust en ruimte, tot een van de kernkwaliteiten van het landschap behoort. Het rijksbeleid is gericht op het in beeld brengen, realiseren en veiligstellen van de gewenste leefomgevingskwaliteit door het terugdringen van verstoring door activiteiten op het platteland (geluid, licht, stank). Het rijk bevorderd energiezuinige (straat)verlichting met behoud van kwaliteit en (verkeers)veiligheid bij gemeenten en provincies.

Glastuinbouw

In de gemeente Medemblik is Het Grootslag aangewezen als concentratiegebied voor de ontwikkeling van glastuinbouw. Het beleid vanuit het Activiteitenbesluit geldt voor de hier gevestigde bedrijven. Volgens deze AmvB is assimilatiebelichting altijd toegestaan. Indien in een inrichting assimilatiebelichting wordt toegepast moet er tussen zonsondergang en zonsopgang voldoende maatregelen worden getroffen, om hinder door de uitstoot van licht buiten de inrichting te voorkomen of te beperken.

Dit kan gerealiseerd worden door in deze periode geen assimilatiebelichting toe te passen of de gevel en de bovenzijde van de kas voldoende af te schermen tegen lichtuitstraling. In het Activiteitenbesluit worden in hoofdstuk 3 de te treffen maatregelen of voorzieningen genoemd waarmee in de genoemde periode voldaan kan worden aan de wettelijk gestelde licht emissie-eisen. Voor bestaande bedrijven gelden overgangsbepalingen, die na 1 januari 2018 komen te vervallen. Waardoor na die periode alle kassen met assimilatiebelichting moeten voldoen aan de gestelde lichtnormen. Voor kassen kleiner dan 2.500 m2 met assimilatiebelichting is in het Activiteitenbesluit een uitzondering gemaakt. Die vallen onder minder strenge regels en hoeven pas na 1 januari 2021 te voldoen aan de voor alle kassen geldende lichtnormen.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het bouwen en het gebruik van gronden en gebouwen binnen het plangebied. In dit hoofdstuk is een verantwoording van de plansystematiek, de opzet van de regels en de keuze van bestemmingen gegeven.

5.1 Plansystematiek

Het onderhavige bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de bebouwing en het gebruik van gronden en gebouwen in de dorpskernen met de linten. Het bestemmingsplan is met name gericht op het beheer van de bestaande situatie en heeft daarom grotendeels een conserverend karakter. Daarnaast maakt het bestemmingsplan enkele ontwikkelingen mogelijk, doordat bouwtitels uit vigerende bestemmingsplannen in het nieuwe bestemmingsplan zijn overgenomen.

Bij het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is aansluiting gezocht bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten. Gestreefd is naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en planregels. In het kader van de landelijke uniformering en standaardisering die per 1 januari 2010 wettelijk verplicht is, voldoet het plan ook aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

De Wet ruimtelijke ordening biedt mogelijkheden voor het opstellen van verschillende bestemmingsplanvormen, van zeer gedetailleerd tot zeer globaal. Omdat het bestemmingsplan met name is gericht op het vastleggen van de bestaande situatie, is een vrij gedetailleerde systematiek gekozen. Voor iedere bestemming is een toegesneden bebouwingsregeling opgenomen. Uitgangspunt is een objectieve begrenzing van de bebouwingsmogelijkheden. De hoofdbebouwing mag in beginsel uitsluitend worden opgericht binnen het bouwvlak. De bouw van bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) is ook buiten het bouwvlak toegestaan.

5.2 Opzet van de regels

Overeenkomstig de SVBP 2012 zijn de regels van voorliggend bestemmingsplan onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingsregels opgenomen. Hoofdstuk 3 en 4 bevatten de algemene regels respectievelijk de overgangs- en slotregels. In paragraaf 5.3 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen.

Hoofdstuk 1 - Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van het plan. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.

In dit artikel is onder meer bepaald hoe de dakhelling, de oppervlakte, de goothoogte en de bouwhoogte van een bouwwerk worden bepaald. Daarnaast bevat het artikel een begrip voor 'peil': voor gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk aan de weg grenst, dient de hoogte van de kruin van de weg als peil te worden aangehouden. Voor bouwwerken die in het water worden gebouwd, geldt het gemiddelde waterpeil als 'peil'. In overige gevallen is het bestaande afsluitende afgewerkte maaiveld maatgevend. In lid 2.2 is bepaald dat ondergeschikte bouwdelen (zoals ventilatiekanalen, schoorstenen, balkons, luifels en overstekende daken) bij het meten buiten beschouwing worden gelaten, mits de overschrijding maximaal 1 meter bedraagt.

Voor het bepalen van de goothoogte is het begrip opgenomen zoals dat in de SVBP 2012 is voorgeschreven. De goothoogte wordt derhalve gemeten 'vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel'.

Dit neemt echter niet weg dat de goothoogte bij bijzondere of complexe kapvormen niet altijd eenduidig te bepalen zal zijn. In dat geval wordt bezien welke goothoogte als 'representatieve goothoogte' moet worden beschouwd. Ondergeschikte bouwdelen, zoals dakkapellen, dakopbouwen of doorstekende gevels worden daarbij niet meegeteld zolang zij een ondergeschikte toevoeging ten opzichte van het dakvlak vormen. De beoordeling van de ondergeschiktheid van een bouwdeel vergt per geval maatwerk. Voor een aantal situaties (bijvoorbeeld de dakkapellen) kan daarbij worden aangesloten bij de criteria uit de welstandsnota.

De 'ondergeschikte' toevoegingen zijn mogelijk binnen de bepalingen van het bestemmingsplan met betrekking tot de goothoogte. Hierbij geldt uiteraard dat aan de overige bepalingen uit het bestemmingsplan moet worden voldaan. Zo wordt een (ondergeschikte) dakopbouw niet getoetst aan de goothoogte, maar mag de maximale bouwhoogte zoals bepaald in de regels niet worden overschreden. Wanneer een bouwdeel zodanig grootschalig of beeldbepalend is dat deze niet meer kan worden beschouwd als een ondergeschikte toevoeging (bijvoorbeeld een dakopbouw over de hele breedte van een woning), zal het bouwdeel moeten voldoen aan alle regels van het bestemmingsplan, inclusief de maximaal toegestane goothoogte.

Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn regels gegeven voor de in het plangebied aanwezige bestemmingen. Per bestemming is het toegestane gebruik van de gronden geregeld in de bestemmingsomschrijving en, indien nodig, in de specifieke gebruiksregels. Daarnaast zijn per bestemming bouwregels gegeven voor de bebouwing die mag worden opgericht. In de bouwregels wordt onderscheid gemaakt tussen bedrijfsgebouwen, (bedrijfs)woningen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

In de bouwregels zijn per bestemming eerst de regels voor gebouwen gegeven en daarna de regels voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde (erfafscheidingen, vlaggenmasten, reclamezuilen en dergelijke). In de bouwregels voor gebouwen kan onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds bedrijfsgebouwen en (bedrijfs)woningen en anderzijds bijbehorende bouwwerken. Een bijbehorend bouwwerk is gedefinieerd overeenkomstig de definitie uit het Bor. Binnen dit begrip vallen derhalve de op het perceel aanwezige aanbouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen. Overkappingen dienen derhalve te voldoen aan dezelfde regels die gelden voor bijgebouwen. Dit betekent onder meer dat de oppervlakte aan overkappingen meetelt voor het bepalen van de totale oppervlakte van toegestane bijbehorende bouwwerken.

Hoofdstuk 3 - Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat een aantal algemene regels:

  • een anti-dubbeltelregel: hierin is bepaald dat grond die mee is gerekend bij het toestaan van een bouwplan, niet nogmaals kan worden meegerekend bij de beoordeling van een volgend bouwplan;
  • algemene gebruiksregels: hierin is aangegeven welk gebruik in ieder geval als strijdig gebruik wordt aangemerkt;
  • algemene aanduidingsregels: in de algemene aanduidingsregels zijn regels opgenomen voor de op de verbeelding opgenomen aanduidingen;
  • algemene afwijkingsregels: in de algemene afwijkingsregels is bepaald in welke gevallen burgemeester en wethouders een omgevingsvergunning voor het afwijken kunnen verlenen;
  • algemene wijzigingsregels: in de algemene wijzigingsregels is aangegeven onder welke voorwaarden de wegen kunnen worden gewijzigd, bouwvlakken kunnen worden verschoven en functies kunnen worden gewijzigd;
  • overige regels: hierin is geregeld dat waar in de planregels wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, geduid wordt op de regelingen zoals die luiden op het tijdstip van het terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.

5.3 Verantwoording keuzes van bestemmingen

Op grond van informatie zoals genoemd in paragraaf 3.2 is een inventarisatie uitgevoerd naar de aanwezige functies in het plangebied. De kernen bestaan grotendeels uit woningen, afgewisseld met niet-woonfuncties als bedrijven, maatschappelijke voorzieningen, detailhandel en horeca. In de linten komen, naast woningen, ook veel agrarische bedrijven en enkele bedrijven voor. Bedrijvigheid is niet geconcentreerd op bedrijventerreinen.

5.3.1 Wonen

De bebouwing in de kernen heeft overwegend een woonfunctie. In het plangebied komen vrijwel uitsluitend grondgebonden woningen voor. Op een enkele locatie, met name in de woonbuurt Ruige Weid in Midwoud, bevinden zich gestapelde woningen. De uitstraling van de gestapelde woningen komt overeen met die van grondgebonden woningen: de goot- en bouwhoogte zijn beperkt en de gebouwen komen qua architectuur overeen met de grondgebonden woningen in de omgeving. Een groot deel van de woningvoorraad bestaat uit vrijstaande en halfvrijstaande woningen. Langs de dorpslinten zijn op verschillende locaties woonboerderijen gesitueerd.

Onder de bestemming Wonen valt een aantal kleine woonhuizen. Dit zijn geen woonhuizen die alleen vanwege de oppervlakte klein zijn, maar woonhuizen waarvan de omvang ook van cultuurhistorische betekenis is, bijvoorbeeld de arbeidershuisjes bij een agrarisch bedrijf. Om aangemerkt te worden als klein woonhuis, moeten de woonhuizen iets over de geschiedenis van het gebied vertellen. Vanuit de huidige woonwensen kan het gewenst zijn om de woonruimte te vergroten, maar dit is in het hoofdgebouw gezien de beperkte afmetingen niet mogelijk. De eigenaar bepaalt zelf de wijze van vergroten. Om dit, met behoud van het kleine woonhuis, ook mogelijk te maken, kan met een omgevingsvergunning toegestaan worden dat de ruimtelijke verhouding tussen het woonhuis en de bijbehorende bouwwerken wordt opgeheven. De woonruimte kan dan ook gezocht worden in de bijbehorende bouwwerken op een zodanige wijze dat deze niet langer ondergeschikt hoeven te zijn aan het hoofdgebouw. Hierdoor blijft het kleine woonhuis behouden. Er zijn wel voorwaarden aan verbonden. Zo moet er onder andere sprake zijn van een architectonisch hoogwaardig bouwplan waarbij geen afbreuk wordt gedaan aan de waarden van het kleine woonhuis.

Het streven is gericht op versterking van de woonfunctie in de kernen. Vrijkomende locaties en open plekken met een beperkte ruimtelijke kwaliteit kunnen, conform het provinciaal en gemeentelijk beleid, mogelijk worden herontwikkeld als woningbouwlocatie. Voorliggend bestemmingsplan is grotendeels conserverend van aard.

De 'extra' woningbouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, zijn overgenomen uit nieuwe bestemmingsplannen die reeds de procedure hebben doorlopen. In paragraaf 2.5 wordt nader ingegaan op de 'ontwikkelingen' die in voorliggend bestemmingsplan zijn meegenomen.

Alle woningen zijn opgenomen in de bestemming 'Wonen'. Uitgangspunt binnen de woonbestemming is een uniforme regeling, waardoor voor de woningen in het plangebied sprake is van vergelijkbare (uitbreidings)mogelijkheden. Binnen de bestemming 'Wonen' is voor vrijstaande woningen een bouwvlak van 15 meter diep opgenomen. Binnen dit bouwvlak dient het hoofdgebouw te worden gerealiseerd. Wanneer een bestaand hoofdgebouw dieper is dan het standaard bouwvlak, is het bouwvlak hierop aangepast. In bijzondere gevallen, bijvoorbeeld wanneer sprake is van ondiepe percelen of bij karakteristieke woonboerderijen (zoals de stolpboerderijen), zijn kleinere bouwvlakken opgenomen.

Uitgangspunt is dat de afstand van de achterste lijn van het bouwvlak tot aan de achterperceelsgrens minimaal 5 meter bedraagt. Op de verbeelding zijn per bouwvlak de typologie en de maximale goot- en bouwhoogte opgenomen.

Bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd binnen de bestemming 'Wonen'. De bijbehorende bouwwerken bij grote(brede en/of diepe) percelen mogen uitsluitend binnen 50 meter van de voorste perceelsgrens worden gebouwd.

Binnen de woonbestemming zijn kleinschalige beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten toegestaan.

De ondergeschikte horeca die is toegelaten binnen de wooncentra staat in beginsel ten dienste van de bewoners van het wooncentrum zelf. De wooncentra vervullen echter ook een belangrijke maatschappelijk-sociale functie in de dorpen. Ze fungeren als ontmoetingsplaats waar mensen die tot de dezelfde doelgroep behoren bij elkaar komen en gezamenlijk sociale activiteiten ontplooien. Ook buiten de centra wonen veel mensen op zichzelf of hebben behoefte aan afleiding en menselijk contact. Die sociale afleiding vinden ze onder andere in de wooncentra. Vandaar dat de ondergeschikte horeca in de centra ook ten dienste mag staan aan andere bewoners van het dorp, die gebruikmaken van de faciliteiten van de wooncentra. Het is niet de bedoeling dat hier zelfstandige commerciële horecabedrijven ontstaan, die zich richten op een regionale behoefte, vandaar dat er sprake moet blijven van een aan het wooncentrum ondergeschikte horeca-activiteit.

Het bewonen van een agrarisch perceel zonder dat ter plaatse (nog) een agrarisch bedrijf wordt uitgeoefend, komt relatief veel voor. In dit kader wordt gesproken over het 'verwonen' van het buitengebied. Er is daarom een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de agrarische bedrijfsbestemming te wijzigen in de bestemming Wonen. Hierbij moet de oppervlakte van de bestaande bedrijfsbebouwing worden verminderd tot maximaal 300 m². Hierdoor worden bedrijfsgebouwen die hun functie verloren hebben voor een groot gedeelte gesloopt en wordt voorkomen dat vrijgekomen bedrijfsgebouwen verpauperen of een ongewenste invulling krijgen. In de gemeenten Opmeer en Koggenland wordt deze regeling al met succes toegepast. Volgens beide gemeenten werkt dit in de praktijk goed. In de praktijk regelt Koggenland het slopen via een overeenkomst (planschade/exploitatie) die ze met de initiatiefnemer sluiten en via het wijzigingsplan (twee-sporen-beleid).


Vaak zijn de initiatiefnemers/eigenaren vooraf al goed op de hoogte van die sloopverplichting, omdat die 300 m2 als voorwaarde aan de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan is gekoppeld. De initiatiefnemer mag zelf weten welk deel hij/zij van de bedrijfsgebouwen sloopt. Het betreft ook gebouwen die in goede staat verkeren.

Op meerdere plekken is aan voormalige/vrijgekomen agrarische bedrijfspercelen een woonbestemming toegekend overeenkomstig het feitelijk gebruik. Binnen de generieke woonbestemming mag bij een woonhuis een maximale hoeveelheid bijbehorende bouwwerken aanwezig zijn. Op de vrijgekomen agrarische percelen staan vaak nog de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, die een veel grotere oppervlakte hebben dan de toegestane oppervlakte voor de bijbehorende bouwwerken. De keus is gemaakt om deze oppervlaktes aan gebouwen onder het overgangsrecht te brengen. De bedoeling is er op gericht dat uiteindelijk op de percelen een situatie ontstaat die vergelijkbaar is met alle andere woonpercelen en dat er een gelijke hoeveelheid bijbehorende bouwwerken aanwezig is. Het positief bestemmen van de oppervlaktes is niet gewenst, omdat daarmee ook een herbouwrecht ontstaat, zodat de oppervlakte nooit verkleind zal gaan worden. Zolang de bebouwing en de oppervlakte aanwezig is, is in de overgangsregels bepaald dat de voormalige agrarische bedrijfsgebouwen gebruikt mogen worden als veldschuur.

5.3.2 Bedrijven

Voor bedrijfsfuncties vormt het uitgangspunt dat onderlinge uitwisselbaarheid van functies mogelijk gemaakt wordt. Op deze manier kan worden ingespeeld op een mogelijk toekomstig multifunctioneel gebruik van de betreffende panden.

Zowel in de dorpskernen als aan de linten is bedrijvigheid aanwezig. Dit betreft losse percelen tussen de woningen. Er is geen geconcentreerd bedrijventerrein in het plangebied aanwezig. Aan de linten is er op een aantal plaatsen wat grotere bedrijfsbebouwing aanwezig, terwijl het in de kernen tot kleine oppervlakken beperkt blijft.

Het betreft voornamelijk bedrijven in een lichte milieucategorie (categorie 1 of 2). Op enkele locaties komt zwaardere bedrijvigheid voor (tot maximaal milieucategorie 3.2). In paragraaf 4.1.2. zijn de adressen van de betreffende bedrijven per kern opgenomen.

In bijlage 3 is een overzicht van alle bedrijven opgenomen. In het algemeen geldt dat bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2, gezien de beperkte hinder die zij veroorzaken, goed inpasbaar zijn in de woonomgeving.

In het algemeen geldt dat bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2, gezien de beperkte hinder die zij veroorzaken, goed inpasbaar zijn in de woonomgeving.

Voor de bedrijven in een hogere milieucategorie gelden de voorschriften van de omgevingsvergunning voor de activiteit milieu (milieuvergunning) of de algemene regels van het Activiteitenbesluit, waardoor hinder naar de omliggende woningen wordt beperkt.

Naast de genoemde bedrijven vinden er kleinschalige, aan de woonfunctie ondergeschikte, bedrijfsactiviteiten plaats. Het betreft kantoren aan huis en kleine bedrijven. Deze activiteiten zijn in de meeste gevallen aan te merken als aan huis verbonden bedrijven of beroepen en zijn (onder voorwaarden) rechtstreeks toegestaan binnen de woonbestemmingen.

De bedrijvigheid die is gevestigd in de kernen en de linten is, overeenkomstig de vigerende regeling van het landelijk gebied en de bestaande situatie, opgenomen in de bestemming 'Bedrijf'.

Binnen de bestemming 'Bedrijf' zijn bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2 rechtstreeks toegestaan. Om de bedrijven in een hogere milieucategorie positief te bestemmen, zijn aanduidingen voor de betreffende bedrijfsactiviteiten opgenomen.

Voor de bedrijven in de linten is het bestaande gebruik overgenomen. Op de verbeelding zijn in de linten per bouwvlak het maximaal te bebouwen oppervlak en de maximale goot- en bouwhoogte opgenomen. In de kernen is in het bouwvlak in plaats van een maximum bebouwingsoppervlak een maximum bebouwingspercentage opgenomen. Bijbehorende woningen zijn aangeduid met de aanduiding 'bedrijfsbebouwing'.

Geluidzoneringsplichtige inrichtingen (zogenaamde 'grote lawaaimakers'), risicovolle inrichtingen en zelfstandige kantoren zijn binnen de bedrijfsbestemming niet toegestaan.

5.3.3 Agrarische percelen

In het plangebied zijn in de linten veel agrarische bedrijven gevestigd. Agrarische bedrijven zijn bedrijven gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in grondgebonden bedrijven (bedrijven waarvan de exploitatie geheel of grotendeels afhankelijk is van de opbrengst van gronden) en niet-grondgebonden bedrijven (bedrijven waarvan de exploitatie geheel of grotendeels niet afhankelijk is van de opbrengst van gronden).

Neventak naast de normale bedrijfsvoering

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is: een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering. In de meest eenvoudige voorstelling is dat één agrariër, die (al dan niet met gezin of huisgenoten) een woning in het landelijk gebied bewoont met daarachter de bedrijfsgebouwen (schuren, stallen) en weer dáárachter de grond die hij bewerkt en waaraan hij zijn producten ontleent.

In dit bestemmingsplan wordt de bovenomschreven situatie aangemerkt als grondgebonden agrarische bedrijfsvoering.

Het bestemmingsplan beoogt om niet-grondgebonden agrarische activiteiten te beperken, omdat ze veelal gepaard gaan met grote tot zeer grote gebouwen die kunnen leiden tot een ongewenste verdichting van het landschap of een schaal hebben, die daarin niet past.

Naast de agrarische neventak kan er ook een niet-agrarische neventak voorkomen in de vorm van loonwerkzaamheden, veehandel, agrotoerisme, verblijfsrecreatie (kamperen bij de boer, thans - meer algemeen - kleinschalig kamperen genoemd). Hiervoor is een afwijkingsregeling opgenomen.

Kassen en glastuinbouw

De Leidraad van de provincie geeft van het begrip glastuinbouwbedrijf de volgende omschrijving: "de teelt van tuinbouwgewassen (nagenoeg) geheel met behulp van kassen".

Glastuinbouwbedrijven in dit bestemmingsplan mogen het areaal aan kassen uitbreiden tot maximaal 2 ha (20.000 m2). Nieuwvestiging van glastuinbouwbedrijven in het plangebied is uitgesloten. Bij de inventarisatie van de agrarische bedrijven voor het bestemmingsplan 'Landelijk gebied 2010' is vastgesteld welke bedrijven als glastuinbouwbedrijf konden worden aangemerkt. Deze zijn apart aangeduid (specifieke vorm van agrarisch-glastuinbouwbedrijf).

Bij vollegrondtuinbouwbedrijven bestaat de mogelijkheid van de bouw van teeltondersteunend glas in de vorm van maximaal 2.000 m² kassen. In niet-kwetsbare gebieden (zoals het kleipoldergebied waarin het plangebied valt) kan via toepassing van de wijzigingsbevoegdheid nog 2.000 m² extra worden toegestaan.

Bij vollegrondtuinbouwbedrijven met een oppervlakte van meer dan 20 ha kan men nog eens maximaal 200 m² kassen per ha bouwen (bij 25 ha is dus maximaal 5.000 m² ondersteunend glas mogelijk).

Bedrijfswoningen

Er is in dit bestemmingsplan voor gekozen de bestaande bedrijfswoningen op de verbeelding herkenbaar te maken door middel van een aanduiding binnen het agrarisch bouwvlak.

De agrarische percelen die in de linten liggen en de agrarische percelen binnen het bebouwd gebied zijn opgenomen in de bestemming 'Agrarisch'. Op de percelen waarop agrarische bedrijfsbebouwing aanwezig is, is een (agrarisch) bouwvlak opgenomen waarbinnen de bebouwing gerealiseerd kan worden. In de regels zijn de randvoorwaarden aan de realisatie van bebouwing opgenomen.

5.3.4 Detailhandel

In de kernen en de linten komt een beperkt aantal detailhandelsvoorzieningen voor. In Midwoud is wel een winkelcentrum aanwezig met onder andere een bakkerij en supermarkt, in Benningbroek zit onder andere een dieren- en ruitersportwinkel en aan het lint een ambachtelijk slagerij. Voor de overige (dagelijkse en niet-dagelijkse) detailhandelsvoorzieningen zijn de inwoners aangewezen op de nabijgelegen kernen, waaronder de kern Medemblik.

De detailhandelsvoorzieningen in het dorpscentrum van Midwoud zijn bestemd als 'Centrum'. Binnen deze bestemming zijn maatschappelijke en culturele voorzieningen, detailhandel, dienstverlening en kantoren algemeen toegestaan, zodat functiewisseling mogelijk is. Binnen de bestemming 'Centrum' kunnen op deze manier eventueel nieuwe winkels worden gevestigd, wat de levendigheid van het dorpscentrum en de leefbaarheid van de kernen ten goede komt

Op een enkele locatie is detailhandel aanwezig bij woningen of tussen de woningen. Deze detailhandelsmogelijkheden zijn opgenomen in de bestemming 'Wonen' met de aanduiding 'detailhandel'.

5.3.5 Dienstverlening en kantoren

Op een aantal locaties zijn dienstverlenende bedrijven en kantoren gevestigd. Een groot deel van deze bedrijvigheid is kleinschalig en is aan te merken als een aan-huis-verbonden beroep. Deze functies passen derhalve binnen de woonbestemming. In Benningbroek zijn aan de Dokter de Vriesstraat 33 en 35a kantoren gevestigd.

De grotere zelfstandige kantoren en dienstverlenende bedrijven, met uitzondering van de zaken die als aan-huis-verbonden beroep kunnen worden aangemerkt, zijn opgenomen in de bestemming 'Bedrijf'.

5.3.6 Horeca

In het plangebied zijn meerdere horecagelegenheden gevestigd. Het betreft cafetaria De Tripper, café de Post, eetcafé Halfweg, café De Rode Leeuw in Benningbroek en restaurant Robacher's te Hauwert.

Ten aanzien van de horecafuncties moet een restrictief beleid voorkomen dat zich nieuwe horecabedrijven gaan vestigen of dat zich ergens een horecabedrijf uit een zwaardere categorie vestigt dan waar thans sprake van is. De in het plangebied aanwezige horecabedrijven kunnen voortgezet worden, maar nieuwe worden niet mogelijk gemaakt. Zowel bij een mogelijke verandering van functie als bij een uitbreiding geldt dat de hinder voor de woonfunctie in de omgeving niet mag toenemen.

De horecagelegenheden in het plangebied zijn opgenomen in de bestemming 'Horeca'. Binnen deze bestemming is horeca toegestaan in de categorie 2. Discotheken zijn niet toegestaan. Binnen de bestemming 'Sport', die is opgenomen voor de sportparken is ondergeschikte horeca toegestaan. Ook bij maatschappelijke en culturele voorzieningen is ondergeschikte horeca toegestaan. 

5.3.7 Maatschappelijke voorzieningen

Binnen het plangebied komen op een aantal locaties maatschappelijke voorzieningen voor. Het is gewenst dat deze in het plangebied behouden blijven. Dit betekent dat voor deze functies een aparte bestemming in dit plan is opgenomen.

Er zijn verschillende kinderdagverblijven en kinderopvang aanwezig verdeeld over de dorpskernen en de linten: Kindercentrum de Blokkendoos in Benningbroek en Kinderopvang Berend Botje in Midwoud en de kinderdagverblijven Kiddy World in Benningbroek en Sijbekarspel. Daarnaast is in Midwoud basisschool De Koet, in Hauwert basisschool De Vijzel en in Benningbroek basisschool De Kraaienboom aanwezig.

In Midwoud is een tandartsen- en huisartsenpraktijk gevestigd naast een tandarts aan huis en in Benningbroek is ook een huisartsenpraktijk aan de Dokter de Vriesstraat aanwezig.

Er zijn 2 dorpshuizen aanwezig, Dorpshuis De Vang in Benningbroek en dorpshuis De Werf in Hauwert.

Binnen het plangebied zijn 5 kerken gelegen, aan Oosteinde 44 in Oostwoud, Midwouder Dorpstraat naast 13, aan de Heemraad Witweg naast nr. 1 in Oostwoud, aan de Westerstraat 42 in Sijbekarspel en aan de Kerkelaan 10 in Benningbroek.

Bij de eerste drie is ook een begraafplaats aanwezig. Aan de Heemraad Witweg is een zelfstandige begraafplaats gelegen.

Alle maatschappelijke voorzieningen zijn opgenomen in de bestemming 'Maatschappelijk' of met aanduiding binnen de hoofdbestemming.

Binnen de bestemming 'Maatschappelijk' is per bouwperceel een bouwvlak opgenomen, met een maximum bebouwingspercentage en een maximale goot- en bouwhoogte. De begraafplaatsen zijn aangeduid op de verbeelding.

5.3.8 Recreatie

Het landelijk gebied van de gemeente Medemblik biedt tal van mogelijkheden voor recreatie. Er is een netwerk van fietspaden, ook door of langs natuurgebieden, waarbij nog steeds wordt gewerkt aan uitbreiding daarvan. Daarnaast zijn er de recreatieve vaarroutes en diverse kampeerterreinen.

In deze bestemming zijn ook nog andere voorzieningen met een recreatief dan wel sportief karakter opgenomen (hondentraining, volkstuinen, etc.).

Kamperen

Voor de kampeerterreinen (en meer het kamperen in algemeenheid) heeft de raad van de toenmalige gemeente Medemblik op 3 december 2007 de nota “Kampeerbeleid Medemblik” vastgesteld. Dit beleid is niet van toepassing op het grondgebied van de voormalige gemeenten Wervershoof en Andijk, maar dit bestemmingsplan beslaat geen grondgebied van deze voormalige gemeenten. In dit beleid wordt onderscheid gemaakt in verschillende vormen van recreatie:

Categorie I: toeristische plaatsen voor toercaravans, vouwwagens, campers, tenten en huifkarren en vaste plaatsen voor trekkershutten en tenthuisjes.

Categorie II: stacaravans en ook toegestaan als bij categorie I.

Categorie III: chalets en ook toegestaan als bij de categorieën I en II.

Categorie IV: als bij categorie I met uitzondering van trekkershutten en voorts maximaal 25 standplaatsen.

Aan de verschillende categorieën zijn verschillende regelingen gekoppeld.

Binnen het plangebied komen de categorieën I, III en IV voor.

Het beleid ten aanzien van de bestaande kampeerterreinen (categorie-indeling, diverse mogelijkheden van de verschillende soorten terreinen) is vastgelegd in de bestemming 'Recreatie'.

5.3.9 Sportterreinen

Er is binnen het plangebied een aantal sportaccommodaties aanwezig. In Midwoud zijn tennisbanen, een zwembad en fysio/fitness gelegen. In het plangebied is ook een aantal tennisbanen aanwezig en aan de oostzijde van Benningbroek zijn sportvelden en zwembad 't Ploetertje gesitueerd.

De sportparken zijn bestemd als 'Sport'. Rond de aanwezige bebouwing zijn, relatief strakke bouwvlakken opgenomen, zodat verstening van de sportparken wordt voorkomen. Binnen de bouwvlakken is de bouw- en goothoogte opgenomen.

Buiten de bouwvlakken zijn nog beperkte bouwmogelijkheden mogelijk. De zwembaden zijn specifiek aangeduid.

5.3.10 Groen en water

Binnen het plangebied is groen en water duidelijk aanwezig in het omliggende landschap maar ook binnen de dorpskernen waar in de wijkjes veel groen en water is opgenomen. Kenmerkend zijn daarnaast natuurlijk de vele watergangen waar de ontsluitingen van de percelen met bruggetjes over heen liggen. Al het structurele groen en water is binnen dit bestemmingsplan ook als zodanig bestemd. Behoud en verbetering van de watergangen is hierbij uitgangspunt. Voor het overgrote deel daarvan geldt dat dit water tevens van recreatieve, ecologische of cultuurhistorische betekenis is. Om die reden is voor deze wateren inmiddels ook een aanlegvergunningstelsel opgenomen dat veranderingen aan de oevers verbiedt.

Om de vaarroutes ook bevaarbaar te houden is een aanduiding opgenomen die regelt dat er een minimale hoogte voor bruggen, dammen en duikers aanwezig moet zijn en een minimale doorvaarbreedte.

De structurele groenvoorzieningen zijn opgenomen in de bestemming 'Bos' en 'Groen'. Dit laatste betreft met name een aantal groene plekken in de woongebieden die open plekken vormen tussen de woningen.

De kleinere groene plekken en het groen dat deel uitmaakt van het wegprofiel zijn opgenomen in de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Hierdoor bestaat flexibiliteit om, indien dit aan de orde is, het profiel van de wegen aan te passen. De structurele watervoorzieningen zijn opgenomen in de bestemming 'Water' waarbij de vaarroutes een aanduiding 'specifieke vorm van water-recreatieve vaarroute' hebben gekregen ter bescherming van doorvaarbaarheid.

5.3.11 Natuur

Het gebied Benningbroek ligt in het noordwestelijke kwadrant van de kruising van de Oosterstraat met de rijksweg A7. Het gebied is ongeveer 9 ha groot en van belang vanwege de aardwetenschappelijke waarden. Volgens het rapport “Actualisatie bodembeschermingsgebieden provincie Noord-Holland” (2004) gaat het om het fenomeen getij-inversieruggen en welvingen. Dit gebiedje is ook beschermd op grond van de Provinciale Milieuverordening Noord-Holland (aardkundig monument).

En klein deel van dit natuurgebied is gelegen binnen het plangebied van dit bestemmingsplan en is bestemd als 'Natuur' en wordt daarmee beschermd. In dit bestemmingsplan is tevens een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee agrarische percelen omgezet kunnen worden naar natuur.

5.3.12 Verkeer

De linten in het gebied zijn gebiedsontsluitingswegen buiten de bebouwde kom met een snelheidsregime van 60 km/h.

De gebiedsontsluitingswegen binnen de bebouwde kom hebben een maximum snelheid van 50 km/h. (Hauwert, Heemraad Witweg, Tuinstraat, Dokter de Vriesstraat, Westerstraat, Midwouder Dorpsstraat, Tripkouw, Oostwouder Dorpsstraat en Oosteinde).

De overige wegen in het plangebied zijn aan te merken als erftoegangsweg, met een snelheidsregime van 30 km/h binnen de bebouwde kom. Fietsers maken in het plangebied veelal gebruik van de rijbaan.

Alle wegen in het plangebied zijn opgenomen in de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied'. Ook de niet-structurele groenelementen zijn opgenomen binnen deze bestemming. Herinrichting van de wegen is, indien daar aanleiding toe is, mogelijk binnen deze bestemming.

5.3.13 Archeologie

Een bijzondere bestemming zijn de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3' en 'Waarde - Archeologie 4'. Kern van deze bestemmingen is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid en grondexploitatie

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Het aantonen van de economische uitvoerbaarheid van het plan, door middel van een cijfermatige opzet, is voor dit bestemmingsplan niet aan de orde. Het onderhavige plan is immers in eerste instantie een actualisering van bestaande regelgeving en daarmee in hoofdzaak een beheersplan, met een aanvulling op c.q. verbetering van een bestaand beoordelings- en toetsingskader voor verdere ontwikkeling in het plangebied. Het bestemmingsplan is daarmee economisch uitvoerbaar.

6.2 Grondexploitatie

Door middel van de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten voor bijvoorbeeld bouw- en woonrijpmaken en hebben zij sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden. Indien er sprake is van bepaalde bouwplannen, dient de gemeente hiervoor een exploitatieplan op te stellen, tenzij voornoemde kosten 'anderszins verzekerd' zijn, bijvoorbeeld door overeenkomsten of eigen gronduitgifte, en het stellen van eisen met betrekking tot kwaliteit en fasering niet noodzakelijk wordt geacht. Een combinatie van een exploitatieplan en overeenkomsten is ook mogelijk.

Aangezien het voorliggende bestemmingsplan grotendeels een conserverend karakter heeft en het merendeel van het plangebied in particulier eigendom is, heeft het bestemmingsplan voor deze gedeelten geen financiële gevolgen voor de gemeente; het bestemmingsplan is in dit opzicht dan ook uitvoerbaar.

Het onderhavige bestemmingsplan heeft een conserverend karakter, waarbij de bestaande situatie als uitgangspunt geldt en met inachtneming van de actuele bouw- en gebruiksregels en verplichte sectorale toetsen wordt vastgelegd. In het bestemmingsplangebied worden slechts beperkte bouwmogelijkheden geboden, welke kunnen worden aangemerkt als aangewezen bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Het betreft in de meeste gevallen particulier initiatief, waaraan in de meeste gevallen geen kosten voor de gemeente zijn verbonden, afgezien van kosten van het ambtelijk apparaat voor de begeleiding en toetsing van aanvragen. Deze kosten worden door middel van leges gedekt.

Ten aanzien van de door dit bestemmingsplan nieuw mogelijk gemaakte bouwplannen is in de Wro en het Bro vanaf 1 november 2010 een regeling opgenomen, waardoor bij relatief beperkte bouwmogelijkheden kan worden afgeweken van de plicht om een exploitatieplan vast te stellen. In uitzonderingsgevallen is het mogelijk om als gemeenteraad af te zien van het vaststellen van een exploitatieplan, indien de te verhalen kosten niet in verhouding staan tot de kosten verbonden aan het maken van een exploitatieplan. Het gaat dan om situaties waarbij de verhaalbare kosten lager zijn dan € 10.000,- er geen fysieke werken als kostenpost worden opgevoerd maar alleen apparaatkosten of de verhaalbare kosten alleen betrekking hebben op aansluiting op de openbare ruimte of aansluiting op nutsvoorzieningen (artikel 6.2.1a Bro). Gezien het feit dat alle in onderhavig bestemmingsplan opgenomen bouwplannen onder deze regeling vallen, zal de gemeenteraad bij vaststelling van het bestemmingsplan besluiten om geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid en bestemmingsplanprocedure

7.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het grootste deel van deze integrale herziening is na een uitvoerig traject van inloop, inspraak en overleg, recent op 4 juli 2013 is vastgesteld. Deze herziening ziet enkel op het herstel van kleine omissies en ondergeschikte beleidsmatige aanpassingen. Desalniettemin is het bestemmingsplan als voorontwerp in de inspraak en het overleg gebracht. In het kader van het vooroverleg ex. artikel 3.1.1. Bro is het plan alleen aan de provincie kenbaar gemaakt. Op het voorontwerp kan worden ingesproken. In dat kader zijn 19 inspraakreacties ingediend. Deze inspraak- en overlegreacties zijn bekeken en waar mogelijk in het plan verwerkt. Verslag hiervan is gemaakt in de reactienota, die als Bijlage 4 bij deze toelichting is gevoegd. Het voorontwerp is vervolgens omgezet naar een ontwerpbestemmingsplan.

Het ontwerpbestemmingsplan is vervolgens voor een ieder ter inzage gelegd. Tegen het ontwerpbestemmingsplan zijn 7 zienswijzen ingediend. Het integraal herzien betekent dat ook zienswijzen kunnen worden ingediend tegen bestemmingen die niet zijn gewijzigd. Deze zienswijzen zijn opnieuw bekeken en van een reactie voorzien. Waar dat kan, waar feiten en omstandigheden niet zijn gewijzigd, en waar zienswijzen ook tegen het eerdere bestemmingsplan Dorpskernen I zijn ingediend, zal zoveel mogelijk terug worden gevallen op eerder ingenomen standpunten. Naast de ingebrachte zienswijzen is er ook aanleiding gezien op basis van voortschrijdende inzichten ambtshalve aanpassingen door te voeren. De beantwoording en een beschrijving van de ambtshalve aanpassingen zijn opgenomen in de Zienswijzennota, die als bijlage bij het raadsbesluit tot vaststelling is gevoegd. Met inachtneming van de zienswijzen en de ambtshalve aanpassingen heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan op 29 september 2016 vastgesteld. Tegen het vastgestelde bestemmingsplan kan beroep worden aangetekend.

Hoofdstuk 8 Herziene onderdelen

8.1 Toelichting

In de toelichting zijn in de inleiding en onder de maatschappelijke uitvoerbaarheid tekstaanpassingen gedaan in verband met de integrale herziening van het bestemmingsplan Dorpskernen I.

Met name in het beleid zijn enkele actualisaties doorgevoerd, vanwege nieuw beleid of wijzigingen in het bestaande beleid.

Daarnaast is dit hoofdstuk 8 toegevoegd, waarin de herziene delen kort zijn aangegeven, zodat duidelijk is welke delen van het plan zijn herzien en welke delen derhalve ongewijzigd zijn gebleven.

Daar waar aanpassingen in de toelichting zijn aangebracht als gevolg van wijzigingen in de regels of op de verbeelding, is dat hierna aangegeven.

8.2 Regels

Afstemming met plannen Dorpskernen

In verband met de harmonisatie van plannen zijn op enkele ondergeschikte onderdelen begrippen en standaardregelingen op elkaar afgestemd. Dit heeft op enkele plekken geleid tot kleine aanpassingen.

Daarnaast zijn ook op plekken de bestemmingsomschrijvingen van de bestemmingsregels aangepast. Daarmee is meer afstemming gevonden met de overige plannen voor de Dorpskernen.

Redactionele aanpassingen

Er zijn in het geldende bestemmingsplan enkele omissies ontdekt die in dit bestemmingsplan zijn aangepast. Het gaat daarbij om tekstuele aanpassingen of afstemming van gebruikte begrippen binnen de bestemmingen, zodanig dat deze eenduidig worden gebruikt.

SVBP 2012

Een gedigitaliseerd bestemmingsplan moet aan inhoudelijke en technische vereisten voldoen. Deze eisen worden eens in de zoveel jaar aangepast. In 2012 heeft een nieuwe aanpassing plaatsgevonden. Op enkele plekken heeft dit aanleiding gegeven tot aanpassingen in het bestemmingsplan, met name waar het benamingen van aanduidingen betreft.

Algemeen

In de gemeente komen veel mansardekappen, met name op woonhuizen, voor. De dakhellingsregeling is zodanig dat mansardekappen hieronder niet kunnen worden begrepen. Om die reden is binnen alle bestemmingen waarbinnen woonhuizen worden toegestaan een regeling opgenomen op grond waarvan bij recht ook mansardekappen kunnen worden toegepast. Een mansardekap ziet er als onderstaand weergegeven uit.

afbeelding "i_NL.IMRO.0420.BPHDorpskernenI-VA01_0018.png"

Archeologie

Zie de paragraaf 4.4.1 Archeologie.

Karakteristieke panden

De karakteristieke panden zijn voorzien van de aanduiding "karakteristiek". Voor het verwijderen van delen van dit pand is een omgevingsvergunning vereist. De regeling maakte het mogelijk dat het pand ook in zijn geheel verwijderd mocht worden. In dat geval zou het pand verdwijnen en zou de aanduiding geen enkele betekenis meer hebben. Vandaar dat de omgevingsvergunning alleen ziet op het gedeeltelijk verwijderen van het pand. Voor het geheel verwijderen is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen, zodat de aanduiding van de verbeelding verwijderd kan worden.

Mantelzorg

De regels voor mantelzorg zijn uit het bestemmingsplan verwijderd. Mantelzorg is nu los van een regeling in het bestemmingsplan vergunningvrij mogelijk. De mogelijkheden hiervoor zijn zodanig ruim wettelijk vastgelegd, dat de gemeente geen aanleiding ziet hier een nog ruimere regeling voor in het bestemmingsplan op te nemen. Mantelzorg zal zich dus binnen de randvoorwaarden van het Bor af moeten spelen.

Aan-huis-verbonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten

De regeling voor deze kleinschalige beroepen en bedrijven aan huis zat niet consequent in het plan. Vandaar dat er nu gekozen is voor één begripsbepaling, één bijlagelijst en het in één zinsnede samenvoegen van beide functies bij het wonen. Daarmee is sprake van meer eenduidigheid.

Standplaatsen

De vaste standplaatsen zijn binnen de bestemmingen voorzien van een aanduiding. Daarnaast is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de aanduiding te verwijderen, aan te brengen en/of eventueel te verplaatsen, in geval elders een standplaats in wordt genomen of een standplaats wordt opgeheven. Wat onder een standplaats verstaan moet worden, is in de begrippen verwoord.

Evenementen

Binnen het plangebied komen jaarlijks terugkerende evenementen voor. Afhankelijk van de duur en omvang van een evenement, moeten deze planologisch geregeld worden. De locaties zijn voorzien van een aanduiding, waarbij door middel van een bijlage per locatie is aangegeven om wat voor evenement het gaat en in welke omvang deze plaatsvindt. In de begrippen is aangegeven wat onder een evenement moet worden verstaan.

Functieverandering naar wonen

Op het moment dat een bedrijfsfunctie of een maatschappelijke functie of iets dergelijks wordt beëindigd, biedt het plan de mogelijkheid om de bestemming te wijzigen ten behoeve van het wonen. Daarmee is het niet uitsluitend ter plaatse een zelfde functie te vestigen, maar kan binnen de vrijkomende gebouwen ook uitsluitend gewoond worden.

Huisvesting buitenlandse werknemers

Het plan voor de Dorpskern zoekt aansluiting bij het bestemmingsplan Buitengebied om voor alle agrarische percelen dezelfde mogelijkheden te laten gelden. Vandaar dat binnen de agrarische bestemmingen en bij woonhuizen die in gebruik zijn als plattelandswoning een regeling is opgenomen om na afweging van alle belangen mee te kunnen werken aan de huisvesting van buitenlandse werknemers.

Paardrijbakken

In het gemeentelijk beleid is aangegeven dat paardrijbakken in beginsel toegelaten moeten kunnen worden binnen alle bestemmingen waarbinnen het wonen is toegestaan. Dit in het nieuwe bestemmingsplan verwerkt. Daarbij is de regeling, zoals die in het bestemmingsplan Buitengebied is opgenomen, als leidraad gebruikt. In alle bestemmingen waar een woning is toegestaan, zijn paardrijbakken mogelijk gemaakt. Binnen de bestemmingen waarbinnen al een paardrijbak was toegelaten is de regeling aangepast, zodat er sprake is van een eenduidige regeling voor de paardrijbakken.

Erfinrichtingsplannen

Op enkele plaatsen in de regels staat dat bij het toelaten van een ontwikkeling een erfinrichtingsplan opgesteld moet worden ten behoeve van een goede landschappelijke inpassing. Dit is zodanig geformuleerd dat een afweging niet zonder erfinrichtingsplan toegepast kan worden. Niet in alle gevallen heeft een ontwikkeling ook gevolgen voor de bestaande landschappelijke inpassing. In dat geval zou een erfinrichtingsplan achterwege kunnen blijven. Het criterium is om die reden iets minder dwingend geformuleerd, zodat per geval kan worden bekeken in hoeverre een erfinrichtingsplan noodzakelijk wordt geacht.

Situering bedrijfsgebouwen en overkappingen ten opzichte van de bedrijfswoning

In plaats van een harde afstandsmaat voor de situering van bedrijfsgebouwen en overkappingen ten opzichte van de bedrijfswoning is de regel aangepast zodanig dat nu gesproken wordt van een terugliggende situatie. Dat biedt wat meer flexibiliteit, maar bevestigt nog steeds de wenselijke inrichting dat bedrijfswoningen aan de weg worden gesitueerd en dat er geen bedrijfsgebouwen en overkappingen voor de bedrijfswoningen worden gebouwd.

Stolpenregeling

In enkele bestemmingen is een regeling opgenomen ter bescherming van bestaande stolpen. Deze bescherming is niet consequent in alle bestemmingen op dezelfde wijze opgenomen en kent ook op enkele plekken onvolkomenheden. De regeling voor de bescherming van stolpen is aangepast, zodanig dat dit nu in alle van toepassing zijnde bestemmingen juridisch op een juiste wijze in de bestemmingen is verankerd.

Artikel 1 begrip bed & breakfast

Aan dit begrip is voor de duidelijkheid toegevoegd dat onder deze noemer de huisvesting van buitenlandse werknemers niet is toegelaten. Huisvesting van buitenlandse werknemers is geen recreatief verblijf, maar om discussie te voorkomen is deze zinsnede aan het begrip toegevoegd.

Artikel 1 begrip chalet

Dit begrip is afgestemd op het bestemmingsplan Buitengebied om te komen tot eenduidige begripsvorming.

Artikel 1 begrip cultuurgrond

Het begrip cultuurgrond is zodanig aangepast dat daarmee ook agrarische grond die in eigendom en gebruik is bij particulieren hieronder moet worden begrepen. In de agrarische bestemming zijn de gronden vervolgens mede bestemd voor cultuurgrond, zodat het particulier gebruik van gronden voor agrarisch gebruik niet in strijd is met het bestemmingsplan.

Artikel 1 begrippen kampeermiddel en kampeerterrein

Aan het begrip kampeermiddel zijn campers toegevoegd, omdat deze beleidsmatig op kampeerterreinen zijn toegestaan. Ter afstemming op het bestemmingsplan Buitengebied is het begrip kampeerterrein opgenomen om te komen tot eenduidige begripsvorming en ter verdere verduidelijking van dit begrip.

Artikel 1 begrip kleinschalige beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten

In de regels staat dat alleen de bewoner het beroep of bedrijf aan huis mag uitoefenen. In het begrip staat dat daarbij ook een medewerker is toegelaten. Dat is daarmee niet goed op elkaar afgestemd. In de regels zijn medewerker toegevoegd. Daarmee zijn regels en het begrip met elkaar in overeenstemming.

Artikel 1 begrip maatschappelijke voorzieningen

Het begrip is afgestemd op andere plannen, waarbij voor de duidelijkheid is aangegeven dat er binnen de bestemming voor maatschappelijke voorzieningen zorgwoningen niet op basis van dit begrip zijn toegelaten.

Artikel 1 begrip stacaravan

Dit begrip is afgestemd op het bestemmingsplan Buitengebied om te komen tot eenduidige begripsvorming.

Artikel 1 begrip theeschenkerij/theetuin

Aan het begrip is toegevoegd dat het niet de bedoeling is dat maaltijden worden geserveerd. Het moet gaan om kleine versnaperingen.

Artikel 3 Agrarisch

Aan de Heemraad-Witweg te Oostwoud liggen volkstuinen. Op de verbeelding zijn deze voorzien van een nadere aanduiding (vt). In de regels/bestemmingsomschrijving ontbreekt hiervoor een regeling. Deze is alsnog opgenomen. Er zijn geen mogelijkheden geboden voor het oprichten van gebouwen (kassen, tuinhuisjes etc.). Bouw van gebouwen is onwenselijk vanwege de ligging en het behoud van doorzicht naar de achtergelegen begraafplaats.

De regeling voor sier- en fruitteelt zat niet consequent goed in de regels. De regeling is daarom aangepast en afgestemd op de regeling in het buitengebied, omdat er ook bestaande gronden voor fruitteelt deels in het buitengebied en deels binnen de grenzen van de dorpskernen zijn gelegen.

Artikel 4 Agrarisch - Glastuinbouw 2

De bouwhoogte van kassen, schuurkassen en warenhuizen is verhoogd tot maximaal 12,00 m. Deze bouwhoogte is voor vergelijkbare bedrijven in het bestemmingsplan Buitengebied ook opgenomen. Om de regels voor de bedrijven gelijk te trekken, is de bouwhoogte hier aangepast.

Artikel 8 Centrum

In de bestemmingsomschrijving is het verbod voor vestiging van supermarkten verwijderd, omdat binnen de bestemming een supermarkt aanwezig is. Vanwege de omgeving is de winkelvloeroppervlakte vastgelegd op ten hoogste 800 m².

Artikel 9 Cultuur en ontspanning

Op het perceel Oostwouder Dorpsstraat 21 te Oostwoud is geconstateerd dat een bedrijfswoning aanwezig is. In de regels zijn daarvoor regels opgenomen, die overeenkomen met regels voor bedrijfswoningen binnen andere bestemmingen.

Artikel 13 Maatschappelijk

Op het perceel Westerstraat 10 te Sijbekarspel is geconstateerd dat een bedrijfswoning aanwezig is. In de regels zijn daarvoor regels opgenomen, die overeenkomen met regels voor bedrijfswoningen binnen andere bestemmingen.

Artikel 15 Recreatie

Vanwege uniformiteit en brandveiligheidseisen is de onderlinge afstand van recreatiewoningen, stacaravans, chalets, en dergelijke, bepaald op een afstand van 5 m. In artikel 15 is deze uniforme afstand opgenomen.

Artikel 18 Verkeer

De museumspoorlijn was in het voorheen geldende bestemmingsplan voorzien van een aanduiding binnen de verkeersbestemming. In het bestemmingsplan Buitengebied was dezelfde spoorlijn voorzien van een eigen bestemming. Dit is nu op elkaar afgestemd. De museumspoorlijn is voorzien van de bestemming Verkeer - Railverkeer (artikel 20).

Artikel 21 Wonen

De regels voor het splitsen van stolpen ten behoeve van meerdere woningen was niet in alle plannen op een gelijke wijze opgenomen. Voor dit bestemmingsplan heeft dit ertoe geleid dat de splitsingsregeling verplaatst is van de afwijking op het bouwen naar het afwijken op het gebruik, omdat het gebruik van een bestaande stolp wordt gewijzigd. Inhoudelijk zijn de mogelijkheden voor splitsing niet gewijzigd.

De afwijking om van het gebruik van een woonhuis af te wijken en meer dan één woning of anderszins wonen toe te staan, is uit het plan gehaald. Beleidsmatig is deze afwijking niet wenselijk en bovendien is deze afwijking ook niet opgenomen in de andere plannen voor de dorpskernen.

Artikel 22 Wonen - Wooncentrum

Gezien de ontwikkeling op het gebied van zorg en ouderenhuisvesting is het belangrijk dat in de wooncentra ook de mogelijkheid bestaat dat mensen daar zelfstandig kunnen wonen. Voor de duidelijkheid is aan de bestemmingsomschrijving toegevoegd dat het zelfstandig wonen binnen de bestemming is toegelaten.

Daarnaast is op de adressen Westerstraat 8 en 10 Benningbroek en Molenwoid 1-31 Midwoud en Korteling 3-65 Midwoud de maatschappelijke bestemming van de zorgwoningen gewijzigd in de bestemming Wonen - Wooncentrum, in verband met de gewenste uniformiteit binnen de verschillende bestemmingsplannen voor de Dorpskernen. Om dezelfde reden zijn zorgwoningen en de aanduiding zorgboerderij geschrapt uit de bestemming Maatschappelijk.

Artikel 30 Algemene gebruiksregels

In 30.2. onder b is een sublid 4 toegevoegd op grond waarvan een toename van stikstofdepositie eveneens is toegestaan als daarvoor een Natuurbeschermingswetvergunning van de provincie is verkregen. Als het bevoegd gezag een toename aanvaardbaar vindt, voert het te ver om dit als strijdig gebruik in het kader van het bestemmingsplan aan te merken.

Overige regels parkeerregels

In het ontwerpplan werd voor de toetsing van de parkeerbehoefte verwezen naar de gemeentelijke bouwverordening. Door de inwerkingtreding van de 'Reparatiewet BZK 2014' (Staatsblad 2014, 458) per 29 november 2014 is de bouwverordening voor dit bestemmingsplan niet meer van toepassing. De regeling van parkeerbepaling in de bouwverordening is daarom materieel overgenomen in dit bestemmingsplan. Een en ander leidt niet tot een inhoudelijke wijziging van de beoogde toetsing. Aan het Besluit ruimtelijke ordening is mede in verband met het intrekken van toetsing aan de bouwverordening de mogelijkheid opgenomen om voor de invulling van de eis van voldoende parkeren in concrete situaties gebruik te maken van beleidsregels (zie artikel 3.1.2 lid 2 onder a Bro), zoals dit ook onder de werking van de bouwverordening mogelijk was.

Een parkeerfonds is een middel om parkeertekorten te voorkomen als parkeren op eigen terrein niet mogelijk is. Daarnaast draagt het fonds bij aan efficiënt gebruik van de ruimte. Aan de basis van het fonds ligt de eis dat er redelijke financiële eisen worden gesteld en dat er uniformiteit is bij verschillende ontwikkelingen. Onderdeel van de regels voor het parkeerfonds zijn parkeernormen die passen bij de gemeente Medemblik. In maart 2014 zijn door de gemeenteraad parkeernormen vastgesteld voor nieuwbouw en functiewijziging, gebaseerd op uitgave 317 van het CROW (parkeercijfers).

8.3 Verbeelding

Agrarische bedrijven

De agrarische bedrijven zijn niet eenduidig op de verbeelding weergegeven. In sommige gevallen is de bedrijfswoning in een los bouwvlak geplaatst. In andere gevallen maakt de bedrijfswoning deel van het bouwvlak uit waarbinnen ook de bedrijfsgebouwen zijn gesitueerd. In sommige gevallen leent een gescheiden bouwvlak zich voor het vastleggen van de feitelijke situatie. In de andere gevallen zijn de agrarische bedrijven op een eenduidige manier vastgelegd, waarbij de bedrijfswoning en de bedrijfsgebouwen binnen een en hetzelfde bouwvlak zijn gebracht.

Wonen en bouwvlakken

De systematiek van het plan is zodanig dat woonhuizen binnen bouwvlakken zijn geplaatst. Op sommige plekken is gebleken dat bouwvlakken vergeten zijn aan te brengen. Dit is nu hersteld. Op die plekken is alsnog een bouwvlak aangebracht.

Dr. De Vriesstraat 30 Benningbroek

De verbeelding is aangepast in die zin dat de oorspronkelijke bestemming is teruggekeerd.

Dr. De Vriesstraat 33 Benningbroek

Het bouwvlak op de verbeelding is aangepast, alsmede is een bedrijfswoning uitgesloten omdat die ter plaatse niet aanwezig is.


Verkaveling Westerstraat 150 ten behoeve van de bouw van 2 vrijstaande woningen Op de verbeelding is de mogelijkheid geboden om ter plaatse 2 woonhuizen te bouwen.


Oosterstraat 38 Benningbroek 

Buurt 20 Midwoud

Oostwouder Dorpsstraat 21 Oostwoud 

Hauwert 96 Hauwert 

Westerstraat 10 Sijbekarspel

Tripkouw 2 Midwoud 

Oostwouder Dorpsstraat 44 Oostwoud

Oostwouder Dorpsstraat 35 Oostwoud 

Gebleken is dat op deze percelen bedrijfswoningen aanwezig zijn. Hiervoor is een aanduiding opgenomen.

Buurt 7 Midwoud

De gemeenteraad heeft ingestemd met het wijzigen van de bedrijfsbestemming naar een woonbestemming waarbij de bouw van een extra woonhuis is toegestaan. Dit raadsbesluit is verwerkt in dit plan. Het bouwvlak voor het extra woonhuis is tussen nummer 6b en 7 vastgelegd in de rooilijn van de beide bestaande woonhuizen.

Buurt 20 Midwoud en Tripkouw 28 Midwoud

Op dit perceel is sprake van een horecabedrijf zoals bedoeld in categorie 2. De bestemming is aangepast, zodanig dat ook horeca van categorie 2 mogelijk is.

Midwouder Dorpsstraat 41a Midwoud

Hier is niet langer sprake van een maatschappelijke voorziening. Om die reden is de bestemming gewijzigd naar een woonbestemming.

Naast Hereven 2

Op deze gronden is de bouw van een nieuw woonhuis mogelijk gemaakt. Op de verbeelding is hiervoor een bouwvlak opgenomen.

Broerdijk 33a

Op dit perceel is een sloop- en asbestsaneringsbedrijf aanwezig. Het bedrijf is evenwel niet voorzien van een categorie-aanduiding op grond waarvan een hogere categorie aan bedrijvigheid is toegelaten. Op het perceel is overeenkomstig de bestaande situatie alsnog een passende categorie-aanduiding aangebracht waarbinnen het bestaande bedrijf planologisch op een juiste wijze is bestemd.

Oostwouder Dorpsstraat 44 Oostwoud

Op deze gronden is agrarische bebouwing aanwezig die nog bedrijfsmatige in gebruik zijn. De gronden zijn voorzien van een agrarisch bouwvlak. Er is geen bedrijfswoning aanwezig. Om die reden is het bouwvlak tevens voorzien van de aanduiding (-bw), wat betekent dat een bedrijfswoning niet is toegelaten.

Oosteinde achter perceel 42

Op deze gronden is agrarische bebouwing aanwezig die nog bedrijfsmatige in gebruik zijn. De gronden zijn voorzien van een agrarisch bouwvlak overeenkomstig het feitelijke gebruik.


Tripkouw 42 Midwoud 

Op dit perceel is gebleken dat een woning, niet zijnde een bedrijfswoning, aanwezig is. op de verbeelding is een aanduiding opgenomen op grond waarvan de woning is voorzien van een positieve bestemming.

Westerstraat 1A Sijbekarspel

Oosterstraat 42 Benningbroek

Een onbenut deel van het bedrijfsperceel is gewijzigd naar de bestemming Agrarisch. Daarmee is een meer passende bestemming aan de gronden gegeven overeenkomstig het feitelijke gebruik.

Westerstraat 22 Sijbekarspel 

Op dit perceel is geconstateerd dat er alleen een woning aanwezig is en geen bedrijf. Aan het perceel is om die reden een woonbestemming toegekend.

Westerstraat 79 Sijbekarspel

Er is een knip in de bestemming gemaakt. Het voorste deel is voorzien van de woonbestemming. Het achterste deel is agrarisch bestemd zonder bouwvlak.

Hauwert 8 en Hauwert 61 Hauwert

Op deze percelen is de agrarische bedrijfsvoering beëindigd. De bestemming is gewijzigd in een woonbestemming.

Hauwert 16 Hauwert

Op dit perceel is een bedrijf gevestigd. Overeenkomstig de feitelijke situatie is aan de gronden een bedrijfsbestemming toegekend.

Hauwert 40, 42 en 48 Hauwert

Op deze percelen is ondergeschikte detailhandel aanwezig. Binnen de gegeven bestemmingen is deze detailhandel mogelijk gemaakt en waar nodig op de verbeelding aangeduid.


Hauwert 102/104 Hauwert

Op de verbeelding was alleen een bouwblok aangegeven (zonder huisnummering). In bestemmingsplan Landelijk Gebied 2010 was specifiek opgenomen dat op deze locatie een stolpwoning gebouwd mag worden die in 2 woningen gesplitst wordt. Dit was niet correct overgenomen.

Het bouwblok biedt de mogelijkheid voor de bouw van een woonhuis, eventueel in de vorm van een stolp. Op de verbeelding is het aantal 2 opgenomen onder de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden'. Deze aanduiding regelt het maximum aantal woningen binnen een woonhuis.


Opmeerderweg 2 (gelegen achter Westerstraat 2)

De aanwezige landbouwschuur is voorzien van bouwvlak, met de aanduiding dat geen bedrijfswoning is toegestaan. Het gaat hier om kleinschalige agrarische activiteiten.

Woningbouwplan Tuinstraat

De eerder aangegeven verkaveling van de nieuw te bouwen van woonhuizen klopt niet meer met de meest recente plannen. De bouwvlakken en aantallen woonhuizen zijn aangepast aan het meest recente inzicht voor de invulling van het nieuwe woningbouwplan.

Tuinstraat 6 Benningbroek

De gronden waren buiten het bestemmingsplan gelaten in verband met de mogelijke ontwikkeling van een woningbouwlocatie. Die ontwikkeling ligt momenteel stil. Om te voorkomen dat voor deze gronden een oud bestemmingsplan blijft gelden, worden de gronden nu meegenomen in het plan voor de Dorpskernen. De bestemmingen worden daarbij afgestemd op de bestemmingen die de gronden hadden is het voorheen geldende bestemmingsplan, te weten een bedrijfs- en een woonbestemming.

Tuinstraat 10-12

Op dit perceel is een bouwvlak binnen de bedrijfsbestemming qua situering aangepast, zodanig dat het bouwvlak nu exact over de contouren van het onderliggende gebouw komt te liggen.

lauwert 114 te lauwert

Voor dit perceel is een apart bestemmingsplan opgesteld, genaamd Robacher's Watermolen. Hier wordt nu een aparte procedure voor voorbereid. Het huidige gebruik van de gronden wordt nu vooralsnog meegenomen in de actualisatie. Het grootste gedeelte van het terrein is nu opgenomen in het bestemmingsplan Dorpskernen I. Voor het buitengebied betekent dit dat de agrarische gronden zijn voorzien van de bestemming 'Agrarisch'.

Robacher's Watermolen

Voor deze gronden is eerder een apart bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan komt te vervallen. De regeling is nu exact in het bestemmingsplan voor de dorpskernen overgenomen.

Provinciaal Inpassingsplan ondergrondse hoogspanning

De ondergrondse hoogspanning, die in Noord Holland wordt aangelegd, loopt ook door de gemeente Medemblik. Het daarvoor opgestelde provinciale inpassingsplan is overgenomen in dit bestemmingsplan, zowel voor wat betreft de verbeelding als voor de regels.

Aanpassingen voortvloeiend uit Reactienota Inspraak en Overleg

In de Reactienota zijn aanpassingen op de verbeelding opgenomen. Voor de specifieke wijzigingen van de verbeelding wordt verwezen naar de Reactienota in Bijlage 4 Reactienota Overleg en Inspraak.

8.4 Plan

Aanpassingen voortvloeiend uit de zienswijzennota

In de zienswijzennota zijn aanpassingen in de toelichting en de regels en op de verbeelding opgenomen. Voor de specifieke wijzigingen wordt verwezen naar de zienswijzennota behorende bij het raadsbesluit.

===