1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens invulling te geven aan een wijzigingsbevoegdheid die is opgenomen in het geldende bestemmingsplan 'Laren-West'. Met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid wil men de maatschappelijke functie op het perceel aan de Esseboom 2 in Laren beëindigen, en het perceel herbestemmen naar wonen ten behoeve van 8 vrijstaande woningen. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken is voorliggend wijzigingsplan opgesteld waarin de haalbaarheid van de ontwikkeling wordt aangetoond.
1.2 Plangebied
Het plangebied van voorliggend wijzigingsplan betreft het perceel gelegen aan de Esseboom 2 te Laren. Het plangebied ligt ten westen van de kern Laren, te midden in een groene, bosrijke omgeving. Het perceel maakt onderdeel uit van een groter gebied met een maatschappelijke bestemming. Het plangebied betreft het zuidelijke deel hiervan, tussen de Esseboom (westzijde) en de tennisbanen (oostzijde). De verdere omgeving van het plangebied bestaat voornamelijk uit vrijstaande woningen. De volgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied.
Globale ligging plangebied (witte ovaal, bron: Google maps)
Globale begrenzing plangebied (witte omkadering, bron: Google maps)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Het plangebied ligt binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Laren-West'. Dit bestemmingsplan is op 26 juni 2013 vastgesteld door de raad van de gemeente Laren. Een correctieve herziening heeft in 2018 plaatsgevonden. Deze herziening heeft ook betrekking op het bestemmingsplan 'Laren-West'. Het bestemmingsplan 'Correctieve herziening, Laren' is vastgesteld op 26 september 2018. De volgende afbeelding toont een fragment van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
Fragment verbeelding geldend bestemmingsplan (plangebied: rode omkadering)
In het geldende bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming 'Maatschappelijk'. Daarnaast heeft het plangebied, conform de correctieve herziening, de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3'. Ter plaatse van de planlocatie gelden de gebiedsaanduidingen 'vrijwaringzone - molenbiotoop' en 'wro-zone - wijzigingsgebied'.
Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone wijzigingsgebied 1' te wijzigen in de bestemming 'Wonen', met inachtneming van de volgende bepalingen:
- er mogen alleen vrijstaande woningen worden gebouwd;
- het aantal woningen dient minimaal zes en maximaal acht te bedragen;
- de maximale goothoogte mag 4 meter bedragen;
- de maximale bouwhoogte mag 9 meter bedragen;
- voor het overige gelden de regels als vervat in Wonen.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief toegelicht. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het relevante beleid. Hoofdstuk 4 licht de haalbaarheid van het wijzigingsplan toe aan de hand van de wijzigingsbevoegdheid conform de geldende bestemmingsplanregels. In hoofdstuk 5 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en de milieuwetgeving. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de juridische planbeschrijving en hoofdstuk 7 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.
2.1 Huidige situatie
Momenteel is in het plangebied het Rosa Spier Huis gevestigd. Deze stichting brengt kunstenaars en kunstliefhebbers samen. De locatie beschikt over ouderenhuisvesting (wonen met zorg), waardoor kunstenaars op leeftijd in staat blijven hun vak uit te oefenen. Hiermee is het tevens een culturele ontmoetingsplek.
Het complex is in de lengte van het plangebied gelegen (zie ook
toelichting paragraaf 1.2). Aan de voorzijde, bereikbaar vanaf de Esseboom, is parkeergelegenheid aanwezig. Het plangebied wordt omgeven door groene elementen, waaronder vele bomen.
Om het Rosa Spier Huis langdurig rendabel te kunnen blijven exploiteren is een schaalvergroting noodzakelijk. Concreet betekent dat een verdubbeling van het aantal bewoners en appartementen. De locatie aan de Hector Treublaan biedt de mogelijkheid om deze schaalvergroting te realiseren. De locatie aan de Esseboom 2 komt hierdoor op termijn vrij.
2.2 Toekomstige situatie
Initiatiefnemer is voornemens 8 vrijstaande woningen te realiseren op het perceel. Ten behoeve van deze ontwikkeling zal vanaf de Esseboom een weg worden aangelegd. De weg krijgt een vergelijkbaar profiel als de directe omgeving bestaande uit een rijloper met aan weerszijden een groene berm. De woningen worden aan weerszijden van de weg gesitueerd en krijgen royale kavels vergelijkbaar met en in aansluiting op de omgeving. De bebouwing zal in maat en schaal eveneens aansluiten bij de omliggende woningen. De bouwvlakken verspringen ten opzichte van elkaar en de richting van de woningen is overwegend haaks op de weg met af en toe een bouwvlak in de dwarsrichting. Ten behoeve van het stedenbouwkundig plan is er door Buro SRO een beeldkwaliteitsparagraaf opgesteld (9 juli 2019, zie
bijlagen bij toelichting). Hierin staat het stedenbouwkundig plan nader omschreven en zijn de beeldkwaliteitsrichtlijnen voor de bebouwing opgenomen. Met betrekking tot de beeldkwaliteitsparagraaf heeft de commissie voor ruimtelijke kwaliteit van Laren laten weten in te kunnen stemmen met de voorgestelde planontwikkeling en de bijbehorende beeldkwaliteitsparagraaf (11 juli 2019, zie
bijlagen bij toelichting).
Bij de planontwikkeling wordt rekening gehouden met de naastgelegen tennisbanen (zie
toelichting paragraaf 5.1.4). De aangrenzende woonkavels (2 in totaal) worden zodanig ingericht dat er geen verblijfsfuncties mogelijk zijn.
Het bestaande groen wordt zoveel als mogelijk gehandhaafd en ingepast. Dit versterkt het karakter van de locatie en geeft het woonmilieu een bijzonder kwaliteit. Daarmee behoudt de locatie het beeld dat passend is en aansluit bij omgeving van de Esseboom. Er is tevens een bomenonderzoek uitgevoerd (4 juni 2019, zie
bijlagen bij toelichting) ten behoeve van de beoogde ontwikkeling. Op basis van de resultaten van dit onderzoek is het stedenbouwkundig plan enigszins aangepast om zo waardevolle bomen te behouden.
Navolgende afbeelding toont een impressie van de toekomstige situatie.
Stedenbouwkundige schets 8 vrijstaande woningen
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. De structuurvisie gaat uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan de provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol.
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog een 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk.
Planspecifiek
De aard en kleinschaligheid van de voorgenomen ontwikkeling maakt dat er geen raakvlak is met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien provinciale of nationale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens provinciale verordening respectievelijk bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 13 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling valt niet binnen één van de projecten aangewezen in het Barro. Daarnaast is de ontwikkeling dusdanig klein van schaal dat het niet direct van nationaal belang is. Vanuit het Barro zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden voor dit plan.
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
- De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
- Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
- Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Gezien de ligging van het plangebied in de kern van Laren betekent dit dat er geen verantwoording noodzakelijk is in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking voor de 8 vrijstaande woningen die in het plangebied worden gerealiseerd.
3.2.1 Omgevingsvisie Noord-Holland 2050
De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2040, het Provinciaal Verkeers- en Vervoerplan, het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 en de Agenda Groen. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kunnen investeren in een prettige leefomgeving. Bij voorgenoemde doelen zijn de volgende ambities opgesteld:
Gebruik van de leefomgeving
- Economische transitie: een duurzame economie met innovatie als belangrijke motor. De provincie biedt ruimte aan ontwikkeling van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten.
- Wonen en werken: woon- en werklocaties dienen beter met elkaar in overeenstemming te zijn. Woningbouw wordt vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden gepland, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends.
- Mobiliteit: inwoners en bedrijven van Noord-Holland kunnen zichzelf of producten effectief, veilig en efficiënt verplaatsen.
- Landschap: het benoemen, behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.
Energietransitie
- De ambitie van de Provincie is dat Noord-Holland als samenleving in 2050 volledig klimaatneutraal en gebaseerd is op hernieuwbare energie.
Daarnaast wordt er met de Omgevingsvisie NH2050 geprobeerd om een richting uit te zetten om houvast te bieden naar de onzekere toekomst. Daarvoor wordt een aantal bewegingen naar de toekomst toe benoemd:
- Noord-Holland in beweging: Op weg naar een economisch duurzame toekomst
- Dynamisch schiereiland: Benutten van een unieke ligging
- Metropool in ontwikkeling: Vergroten agglomeratiekracht door het ontwikkelen van een samenhangend internationaal concurrerend metropolitaan systeem
- Sterke kernen, sterke regio's: Sterke kernen houden regio's vitaal
- Nieuwe energie: Economische kansen benutten van energietransitie
- Natuurlijk en vitaal landelijke omgeving: vergroten van biodiversiteit en ontwikkelen van een economisch duurzame agrifoodsector
Er wordt in de Omgevingsvisie NH2050 uitgegaan van het principe ‘lokaal wat kan, regionaal wat moet’. Hierbij wordt gelet op de diversiteit aan regio's en wordt ruimte geboden aan maatwerk en ruimte om vorm te kunnen geven aan een wendbare samenleving.
Planspecifiek
De beoogde ontwikkeling, de herontwikkeling van een maatschappelijk gebouw naar 8 vrijstaande woningen, wordt aansluitend op het stedelijk gebied mogelijk gemaakt. Met de bouw van de vrijstaande woningen wordt een bijdrage geleverd aan het versterken van de kern van Laren. Hierbij wordt het gebruik van bestaand stedelijk gebied geoptimaliseerd.
Er zijn verder geen bijzondere bepalingen van toepassing vanuit de Omgevingsvisie NH 2050.
3.2.2 Provinciaal Ruimtelijke Verordening (PRV)
Aanvullend op de reeds vastgestelde Omgevingsvisie NH2050, worden belangrijke onderwerpen uit de Omgevingsvisie verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland. De Omgevingsverordening is echter nog in de schrijffase. Er zal dan ook nog uit worden gegaan van de huidige Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). In de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) staan de regels waaraan ruimtelijke plannen in Noord-Holland moeten voldoen.
Op 21 juni 2010 is de Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Holland. Na deze vaststelling zijn er verschillende wijzigingen van de verordening vastgesteld. De laatste wijziging is op 28 mei 2019 vastgesteld.
De Provinciale Ruimtelijke Verordening stelt regels en voorwaarden waaraan de inhoud van onder andere (gemeentelijke) bestemmingsplannen moet voldoen. Er zijn regels voor het gehele provinciale grondgebied, voor het landelijk gebied, voor de groene ruimte, voor de blauwe ruimte en ten aanzien van energie.
Planspecifiek
In artikel 5a van de Provinciale Ruimtelijke Verordening wordt gesteld dat een bestemmingsplan uitsluitend kan voorzien in een nieuwe stedelijke uitontwikkeling als deze ontwikkeling in overeenstemming is met de binnen de regio gemaakte afspraken. In
toelichting paragraaf 3.1.3 wordt aangetoond dat de beoogde ontwikkeling niet wordt gezien als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. In dit geval is er sprake van een kleinschalige ontwikkeling binnen het bestaande verstedelijkte gebied van Laren. In de Provinciale Ruimtelijke Verordening worden geen regels gegeven voor de realisatie van woningen in bestaand stedelijk gebied.
Vanuit de verordening zijn er dan ook geen specifieke randvoorwaarden met betrekking tot voorliggend plan.
3.3.1 Woonvisie Regio Gooi en Vechtstreek 2016 - 2030
De gemeente Laren behoort samen met de gemeenten Gooise Meren, Hilversum, Huizen, Blaricum, Weesp en Wijdemeren tot de regio Gooi- en Vechtstreek. Samen hebben deze gemeenten de Woonvisie Regio Gooi en Vechtstreek 2016 - 2030 vastgesteld. De woonvisie geeft inzicht in de gezamenlijke missie en ambities van de regiogemeenten op het gebied van wonen. Ook biedt de visie een kader voor lokaal woonbeleid en vormt het de basis voor afspraken met andere overheden.
In de woonvisie is missie geformuleerd:
“De regio Gooi en Vechtstreek wil een complete regio zijn, met een passend woningaanbod voor jong en oud, rijk en arm, kleine of grote huishoudens en goed of slecht ter been.”
De missie vormt het lange termijn perspectief van de regio op het wonen. Vanuit deze missie zijn drie sleutelambities geformuleerd. Deze ambities vormen de basis van deze regionale woonvisie en worden per thema uitgewerkt in concrete acties en projecten.
- Beweging op de woningmarkt: Door het wegnemen van belemmeringen en het stimuleren van doorstroming willen de gemeenten zorgen voor meer beweging op de regionale woningmarkt. Hierdoor krijgen meer mensen meer keuzes en meer kansen.
- Identiteit en diversiteit: Gooi en Vechtstreek is een regio met een sterke eigen identiteit. Deze identiteit willen de gemeenten behouden en versterken. Dit willen ze doen door onder andere te zorgen voor meer diversiteit aan woningen en woonmilieus in de regio.
- Samenwerking: De gemeenten werken nauw samen met alle woonpartners in de regio om de missie te verwezenlijken. De gemeenten voeren een continue dialoog en monitoren en evalueren de gezamenlijke inspanningen. Ook investeert de regio in nieuwe vormen van samenwerking tussen overheid en burgers.
Regio Gooi en Vechtstreek
Het functioneren van de woningmarkt in de regio Gooi en Vechtstreek kan niet los worden gezien van de ontwikkelingen in de omringende regio’s, zoals Utrecht, Amersfoort en Amsterdam. In al deze regio's is de druk op de woningmarkt ook de komende jaren nog groot. Dit betekent een extra opgave om te zoeken naar voldoende woningbouwmogelijkheden.
De regio Gooi en Vechtstreek is onderdeel van de Metropool Regio Amsterdam (MRA). Dit is een informeel samenwerkingsverband van 32 gemeenten, de provincies Noord-Holland en Flevoland en de Stadsregio Amsterdam. De Metropoolregio Amsterdam behoort tot de Europese top vijf van economisch sterke regio’s. Rode draad van de samenwerking is het behouden en versterken van die internationale concurrentiepositie. In de MRA Agenda 2016 is daarom een woningbouwdoelstelling opgenomen van 250.000 woningen voor de periode van 2016 tot 2040. Deze woningen moeten vooral binnenstedelijk worden gerealiseerd, door verdichting en door transformatie en herstructurering van overbodige kantoren en bedrijventerreinen.
Laren
Laren is een groene, lommerrijke gemeente met natuurgebieden, landgoederen, exclusieve villawijken, een gezellige dorpskern en enkele publiekstrekkers zoals het museum Singer Laren. Het gemiddelde inkomen is hoog en er wonen relatief veel senioren. Laren is vooral een woongemeente, met voornamelijk lokale voorzieningen. De meeste inwoners werken buiten de gemeente. Laren kent een gespannen woningmarkt, hetgeen zich uit in hoge woningprijzen en wachtlijsten voor sociale huurwoningen. Met nieuwbouw kan maar beperkt tegemoet worden gekomen aan de woningbehoefte, Laren beschikt niet over grootschalige uitbreidingslocaties. In de dorpskern bevinden zich wel enkele kleinschalige locaties die voor herontwikkeling of verdichting in aanmerking komen.
Planspecifiek
Voorliggende ontwikkeling betreft de herstructurering van het plangebied waarbij de bestaande bebouwing wordt vervangen voor 8 vrijstaande woningen. Met deze ontwikkeling wordt ingespeeld op een efficiënt ruimtegebruik van het bestaand stedelijk gebied, de ruimtelijke claim voor maatschappelijke functies wordt daarmee minder (zie
toelichting paragraaf 3.4.1) en de vrijstaande woningen worden optimaal in het plangebied ingepast met behoud van het groene karakter. Met de realisatie van 8 vrijstaande woningen wordt ingespeeld op de woningbehoefte in Laren en de regio.
3.4.1 Ruimtelijke Structuurvisie Gemeente Laren 2008 - 2023
De Ruimtelijke Structuurvisie van de Gemeente Laren is op 24 april 2008 vastgesteld en is geldend beleid tot en met het jaar 2023. Het doel van de structuurvisie is het 'behouden en versterken van de beeldkwaliteit van Laren, van haar karakter en identiteit als fraai, groen en kleinschalig dorp'. Alle beleid dient op kwalitatieve verbetering van het dorp te zijn gericht. Uitgangspunt is dat alle nieuwe Larense bestemmingsplannen conserverend worden bestemd. Hoewel de wens bestaat om maatschappelijke ontwikkelingen te ondersteunen, dient deze wens ten uitvoer te worden gebracht met een minimum aan ruimtelijke claims. De kernpunten van de structuurvisie zijn:
- identiteit van Laren als fraai, groen, authentiek en kleinschalig dorp behouden;
- kwaliteit boven kwantiteit bij verbetering van het dorp;
- opstellen/actualiseren van conserverende bestemmingsplannen;
- in bestemmingsplannen beschermingsregimes inbouwen voor groene waarden en cultuurhistorie;
- integrale afweging en kwaliteitsborging bij nieuwe ontwikkelingen;
- veel aandacht voor groenkwaliteit, landschapsontwikkeling en cultuurhistorie;
- verbeteren verblijfskwaliteit in het centrum;
- aandacht voor ontgroening en vergrijzing (instandhouding van voorzieningen).
Planspecifiek
Voorgenomen ontwikkeling sluit aan op de kernpunten a, b en e. Met de bestemmingswijziging van 'maatschappelijk' naar 'wonen' wordt aangesloten op de wens maatschappelijke ontwikkelingen te ondersteunen met een minimum aan ruimtelijke claims. De ontwikkeling is in samenspraak gegaan met de maatschappelijke ontwikkeling aan de Hector Treublaan in Laren. Er is destijds met de gemeente afgesproken dat er medewerking werd verleend voor de ontwikkeling aan de Hector Treublaan onder voorwaarde dat op onderhavig plangebied woningbouw zou komen. Met voorliggend plan is hier gehoor aan gegeven.
De nieuwe ontwikkeling draagt vervolgens bij aan de identiteit van Laren, waarbij kwalitatieve woningen worden gerealiseerd, in maat en schaal passend binnen de fraaie, groenrijke omgeving.
4 Haalbaarheid
Voor de locatie is het 'wijzigingsgebied 1' van kracht. Burgemeester en Wethouders zijn bevoegd overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het bestemmingsplan ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone wijzigingsgebied 1' te wijzigen in de bestemming 'Wonen', met inachtneming van de volgende bepalingen:
- er mogen alleen vrijstaande woningen worden gebouwd;
- het aantal woningen dient minimaal zes en maximaal acht te bedragen;
- de maximale goothoogte mag 4 meter bedragen;
- de maximale bouwhoogte mag 9 meter bedragen;
- voor het overige gelden de regels als vervat in Wonen.
De voorgenomen ontwikkeling wordt getoetst aan de gestelde wijzigingsvoorwaarden.
Ad a) De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op 8 vrijstaande woningen. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde voorwaarde.
Ad b) De ontwikkeling heeft betrekking op 8 vrijstaande woningen. Het aantal woningen valt derhalve binnen de gestelde voorwaarde.
Ad c) In het bouwplan wordt rekening gehouden met een maximale goothoogte van 4 meter. De maximaal toegestane goothoogte wordt niet overschreden.
Ad d) In het bouwplan wordt rekening gehouden met een maximale bouwhoogte van 9 meter. Derhalve wordt de maximaal toegestane bouwhoogte niet overschreden.
Ad e) In het bouwplan zijn de regels als vervat in artikel 18 'Wonen' van het bestemmingsplan 'Laren-West' opgenomen. Hiermee wordt voldaan aan de gestelde voorwaarde. Om het voorgestelde beeld te waarborgen is er voor gekozen eveneens de bestemmingen 'Groen', 'Tuin' en 'Verkeer - Verblijfsgebied' eveneens op te nemen. De regels van het bestemmingsplan 'Laren-West' zijn hierbij van toepassing, waarbij enkele aanvullingen zijn gedaan aan de omstandigheden ter plaatse.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het initiatief voldoet aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid. Het college kan dan ook op gronden van dit wijzigingsplan de bestemming wijzigen.
5.1.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
- het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
- door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
- het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
- de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
Planspecifiek
Uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:348, 31 januari 2018) blijkt dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen.
De bebouwingsmogelijkheden nemen bij het voorgenomen plan vergeleken met de bestaande (planologische) situatie niet toe. De sloop van de bestaande bebouwing van Rosa Spier Huis en de realisatie van 8 vrijstaande woningen betreft een wijziging die naar aard en omvang zeer beperkt is. Bovendien nemen de gebruiksmogelijkheden niet toe. Immers, in de huidige situatie zijn de gronden bestemd voor maatschappelijke doeleinden. Er is daarmee geen sprake van een stedelijke ontwikkelingsproject als bedoeld in categorie 11.2 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van voorliggend ruimtelijk plan valt onder mogelijkheid d. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage.
5.1.2 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan moet aangetoond worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
Planspecifiek
BodemonderzoekIn februari 2016 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd door Milieutechniek ZVS Eemnes BV (zie
bijlagen bij toelichting) aan de Esseboom 2 te Laren. Doel van het onderzoek is de grondkwaliteit op het perceel vast te leggen, teneinde inzicht te verkrijgen of er sprake is van bodemverontreiniging en zo ja, met welke parameters de grond is verontreinigd en of dit een belemmering vormt voor de voorgenomen onroerendgoedtransactie.
Uit het onderzoek is gebleken dat de bovengrond licht verontreinigd is bevonden met PCB en PAK. Ook in de ondergrond komen beide componenten in licht verhoogde mate voor. Formeel gezien wordt de hypothese 'onverdacht' verworpen door het aantreffen van de licht verhoogde gehalten. Een nader onderzoek is echter niet noodzakelijk. Het grondwater bevindt zich dieper dan 5 meter minus maaiveld en is, conform de richtlijnen, niet onderzocht.
Het onderzoek concludeert dat er geen milieutechnische belemmeringen voor de overdracht van het perceel zijn. Wel dient rekening te worden gehouden met het feit dat de toepassing van licht verontreinigde grond aan beperkingen onderhevig is. Indien gedurende de nieuw- of verbouw grond vrijkomt en niet op de onderzoekslocatie kan worden verwerkt, dient de grond te worden voorzien van een kwaliteitsverklaring conform het Besluit bodemkwaliteit, dan wel te worden aangeboden aan een erkende verwerker.
De OFGV heeft op 07-08-2017 advies (kenmerk 257125/HZ_ADV_EXP-71749) uitgebracht over het bodemonderzoek. Het rapport voldoet aan de gestelde eisen van het Besluit Bodemkwaliteit. Volgens de conclusies van het rapport is het perceel licht verontreinigd. Dit geeft geen belemmering voor de voorgenomen overdracht van het perceel en geeft ook geen belemmering voor de voorgenomen bestemmingsplanwijziging. Het rapport voldoet aan de NEN 5740.
Asbestinventarisatie
In januari 2016 is door AFRS Ingenieurs BV een asbestinventarisatie uitgevoerd (zie
bijlagen bij toelichting). De inventarisatie is uitgevoerd in verband met de geplande sloop en verkoop.
Uit het onderzoek blijkt dat op een aantal locaties materialen zijn aangetroffen die in verband met de onbereikbaarheid en/of het in werking zijn van installaties en/of systemen niet zijn bemonsterd maar wel asbest kunnen bevatten. Hierdoor moet deze inventarisatie getypeerd worden als onvolledig. Indien werkzaamheden aan de asbestverdachte materialen uitgevoerd moeten worden, dient een aanvullende asbestinventarisatie van deze materialen uitgevoerd te worden waarbij middels monstername en analyse aangetoond wordt of de materialen asbesthoudend zijn. In enkele gevallen kunnen deze asbestverdachte toepassingen als asbesthoudend verwijderd worden.
Verwijdering van het in en om het pand aanwezige asbest dient te geschieden volgens de geldende eisen en voorschriften uit onder andere het Arbeidsomstandighedenbesluit van de Arbowet en het Asbestverwijderings-besluit van de Wet milieugevaarlijke stoffen/Woningwet. Voor aanvang van de asbestverwijdering dient een plan van aanpak te worden opgesteld, welke tot doel heeft zoveel mogelijk onduidelijkheden voorafgaand aan de werkzaamheden weg te nemen, dan wel te onderkennen. Voor complexe saneringen wordt aanbevolen deze onder milieukundige begeleiding te laten uitvoeren. Geadviseerd wordt om alle asbesthoudende materialen - dus ook asbesthoudende materialen die in risicoklasse 1 zijn ingedeeld - te laten verwijderen door een gecertificeerd bedrijf.
5.1.3 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van 8 vrijstaande woningen. Deze ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Uit raadpleging van de Atlas Leefomgeving blijkt dat op locatie in de huidige situatie voldaan wordt aan de wettelijke streefwaarden voor luchtkwaliteit. Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het uitvoeren van de plannen op deze locatie.
5.1.4 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- andere geluidsgevoelige gebouwen (onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, kinderdagverblijven);
- geluidsgevoelige terreinen (woonwagenstandplaatsen, ligplaatsen voor woonschepen).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van 8 vrijstaande woningen. Woningen worden gezien als een geluidsgevoelige functie in het kader van de Wet geluidhinder. De locatie is gelegen binnen de wettelijke onderzoekszone van de Hilversumseweg en de Burgemeester van Nispen van Sevenaerstraat. Vanuit de Wet geluidhinder geldt hiervoor een onderzoeksverplichting. Derhalve is een akoestisch onderzoek wegverkeerlawaai uitgevoerd (Windmill, 23 mei 2019,
bijlagen bij toelichting).
Uit de rekenresultaten blijkt dat de voorkeurswaarde van 48 dB vanwege het wegverkeer op de Hilversumseweg en de Burgemeester van Nispen van Sevenaerstraat niet overschreden wordt. Hoewel de Rijksweg A1 niet binnen de wettelijke onderzoekszone valt is deze ook in het onderzoek meegenomen. De voorkeurswaarde van 48 dB vanwege het wegverkeer op de Rijksweg A1 wordt niet overschreden.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening en op grond van het gemeentelijk geluidbeleid zijn tevens de geluidbelastingen vanwege alle overige wegen (30 km/uur) berekend. De geluidbelasting (zonder aftrek artikel 110g Wet geluidhinder) bedraagt maximaal 52 dB ter plaatse van de westzijde van de bebouwingsvlakken (toetspunt 001 en 011). Deze geluidbelasting voldoet aan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder (48 dB inclusief aftrek, 53 dB exclusief aftrek). De gemeente Laren zal moeten afwegen of deze geluidbelastingen acceptabel zijn.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is tevens de gecumuleerde geluidbelasting (zonder aftrek overeenkomstig artikel 110g van de Wet geluidhinder) berekend vanwege alle relevante omliggende wegen (zoneplichtig en niet zoneplichtig). De cumulatieve geluidbelasting bedraagt ten hoogste 52 dB ter plaatse van de
westzijde van de bebouwingsvlakken (toetspunt 001 en011). Deze geluidbelasting is te classificeren als ‘redelijk’. Voor de overige zijden van het plangebied is de geluidbelasting lager en te classificeren als ‘goed’. Conform methode Miedema is hiermee sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat.
Uitgaande van een minimaal vereiste karakteristieke geluidwering van de gevel (GA;k) van 20 dB wordt met deze geluidbelasting voldaan aan de eisen uit het Bouwbesluit (binnenniveau 33 dB).
Er zijn geen hogere grenswaarden benodigd. Een nadere uitwerking van het geluidbeleid van de gemeente Laren is derhalve niet aan de orde. Het aspect wegverkeerlawaai vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.1.5 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Het plangebied ligt in een omgeving waar sprake is van matige tot sterke functiemening en wordt daarom volgens de richtlijnen van de VNG publicatie 'bedrijven en milieuzonering' (2009) beschouwd als een 'gemengd gebied'. Onderstaande tabel geeft de afstanden van de planlocatie tot omliggende bedrijven en inrichtingen weer:
Inrichting | Adres | Milieucategorie | Richtafstand (gemengd gebied) (m) | Werkelijke afstand (m) | Voldoet |
Tennisvereniging T.C. 't Laer | Driftlaan 3 | 3.1 | 30 | 30 | Ja |
Stichting Johanniter Huis Amaris Theodotion (en andere maatschappelijke instellingen) | Werkdroger 1 | 1 | 0 | 25 | Ja |
Voor de naastgelegen tennisbanen geldt dat mogelijke licht- en geluidhinder kan optreden indien de woningen binnen een straal van 30 meter worden gerealiseerd. In dit geval ligt de beoogde ontwikkeling op voldoende afstand van de tennisbanen waardoor sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De dichtstbij gelegen woning bevindt zich op een afstand van 30 m, voor alle andere beoogde woningen is de afstand tot de tennisvelden groter. Ook de overige omliggende inrichtingen, behorende bij de maatschappelijke bestemming ten noorden van het plangebied, liggen op voldoende afstand tot het plangebied. Hiermee vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
5.1.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
- risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
- vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) regelen onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
Planspecifiek
De volgende afbeelding toont een fragment van de risicokaart externe veiligheid.
Fragment risicokaart externe veiligheid
Uit voorgaande afbeelding blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen of transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. Daarnaast worden in het plangebied ook geen risicovolle activiteiten mogelijk gemaakt. Het aspect externe veiligheid vormt daarmee geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
Op circa 450 meter van het plangebied ligt de Rijksweg A1. Over de A1 vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats. Vanwege het plaatsgebonden risico is er geen belemmering voor het plangebied. Ten opzichte van de huidige situatie (bestemming maatschappelijk) is in de toekomstige situatie (bestemming wonen) geen sprake van een toename van het groepsrisico. Met slechts 8 vrijstaande woningen in de toekomstige situatie, zal ten opzichte van de huidige situatie (circa 70 bewoners excl. personeel) deze zelfs afnemen.
Bij een incident met toxische stoffen op de A1 kan een giftige gaswolk ontstaan die de locatie kan bereiken. Bij een dergelijke calamiteit zijn geen bijzondere voorzieningen nodig om de omvang van een ramp te beperken en om de aanwezige personen veiligheid te bieden. Het sluiten van ramen, deuren en ventilatieroosters en het zoveel mogelijk uitschakelen van ventilatiesystemen na alarmering door de sirene van de veiligheidsregio of bericht van NL-Alert, is daarvoor voldoende.
Gezien het voorgaande dient te worden geconcludeerd dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
5.1.7 Water
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
5.1.7.1 Rijksbeleid
Op Rijksniveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes(drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet wordt elke zes jaar een Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is het rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Op 22 december 2015 wordt het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. Dit nieuwe Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
5.1.7.2 Beleid Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vechtstreek
Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) heeft de zorg voor het regionale watersysteem. Het waterschap streeft op een duurzame en kosteneffectieve wijze naar optimale bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van schoon water en efficiënte zuivering van afvalwater. Daarnaast draagt het waterschap op het gebied van recreatie,
landschap en cultuurhistorie bij aan verbetering. Het Waterbeheerplan 2016-2021, vastgesteld op 8 oktober 2015, bouwt voort op het plan voor de periode 2010-2015 en houdt tegelijk rekening met nieuwe ontwikkelingen. Voor de komende periode heeft het AGV per thema een aantal wensbeelden voor 2030 genoemd, te weten:
- Waterveiligheid: Bij waterveiligheid gaat het over bescherming tegen overstroming vanuit buitenwater of boezemstelsels. Insteek van het AGV is een waterrobuuste inrichting van de omgeving. Wanneer de veiligheid in het gedrang dreigt te komen houdt het AGV rekening met economische, landschappelijke en natuurwaarden. Voor de primaire waterkeringen heeft het Rijk het vereiste veiligheidsniveau opnieuw bepaald. In 2050 moeten alle primaire keringen aan de normen voldoen.
- Voldoende water: Voldoende water gaat over de inrichting en het beheer van het watersysteem, zodanig dat het optimaal functioneert. Doel voor 2021 is dat er sprake is van een robuust watersysteem die de functies van gebieden faciliteren, en wateroverlast en watertekort voorkomen. Er is voldoende water beschikbaar voor vitale functies, nu en in de toekomst.
- Schoon water: Schoon water betekent voor het waterschap een goede waterkwaliteit, zowel chemisch als ecologisch. De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn hierbij leidend. Maatregelen liggen op waterzuivering, samenwerking met de agrarische sector en het toekennen van een extra beschermde status aan innamepunten voor drinkwater. Het AGV wil zorgen dat al het water in het beheergebied geschikt is voor de vastgestelde gebruiksfunctie: voor veeteelt en akkerbouw, als grondstof voor drinkwater, voor recreatie en visserij, als proceswater en voor de natuur. Het doel is dat inwoners en bezoekers het water in het gebied ervaren als een verrijking van de omgeving.
- Waterketen: Binnen de waterketen zorgt het waterschap voor het transporteren en zuiveren van stedelijk afvalwater. Om te zorgen dat het gezuiverde water blijft voldoen aan de lozingseisen werkt het waterschap in de planperiode aan het onderhouden, vernieuwen en optimaliseren van de zuiveringsinstallaties en -processen. Een belangrijk aandachtspunt daarbij is de microverontreinigingen zoals microplastics en medicijnresten. Het waterschap richt zich ook op het terugwinnen van grondstoffen en energie uit afvalwater. Tevens wil het waterschap innoveren en nieuwe technologische mogelijkheden doelmatig toepassen in de praktijk. Verder heeft het AGV als doel om in 2020 klimaatneutraal te zijn. Hiervoor worden extra maatregelen genomen.
- Op en om het water: Het waterschap vindt het belangrijk dat inwoners en bezoekers van het gebied volop kunnen genieten van water, als onlosmakelijk onderdeel van het landschap. Het AGV heeft als doel voor 2030 in een groot deel van het beheersgebied de integrale uitvoerder te zijn van alle watertaken. In de komende planperiode wordt nagegaan of het wenselijk en haalbaar is om vaarwegbeheer en nautisch beheer tot zelfstandige taken van het waterschap te maken.
Keur en uitvoeringsregels
Op grond van de Waterwet is AGV als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden.
De Keur kent een flink aantal bepalingen die bedoeld zijn om het goed functioneren van de waterkeringen te beschermen. Ook de bepalingen die betrekking hebben op het beschermen van de aan- en afvoer van water zijn van belang om droge voeten te houden én van betekenis in tijden van waterschaarste. Maar ook de bescherming van de ecologische toestand van het watersysteem neemt een belangrijke plaats in. Het hoogheemraadschap streeft een goede ecologische toestand na van de watersystemen in zijn beheergebied, conform de Europese Kaderrichtlijn Water en conform nationaal en provinciaal beleid. Een goede ecologische toestand betekent dat water, oever en waterbodem voldoende leefmogelijkheden bieden aan de daar van nature thuis horende planten en dieren.
De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bijvoorbeeld water wil lozen, moet een watervergunning aanvragen bij AGV. Vergunningaanvragen worden getoetst aan beleidsregels. In de uitvoeringsregels die bij de Keur horen is dit nader uitgewerkt.
5.1.7.3 Waterbeleid gemeente Laren
Eisen aan de afwatering van regenwater bij nieuwbouw
Bij nieuwbouwontwikkelingen wordt uitgegaan van de aanleg van waterneutrale ontwikkeling waarbij voorkomen wordt dat een (blok)bui van 60mm in een uur over de grenzen van de ontwikkeling naar de openbare ruimte of aan de ontwikkeling grenzende percelen stroomt en binnen de ontwikkeling hinder, overlast en schade wordt voorkomen.
Er is sprake van hinder als:
- Regenwater dat op een perceel valt (verhard en onverhard) zich zodanig verzamelt dat daardoor langdurig water tegen de gevel van een gebouw op het betreffende perceel staat of
- Regenwater dat op een perceel valt (verhard en onverhard) zich zodanig verzamelt dat daardoor een grote plas water ontstaat die het beoogde gebruik/functie van het perceel onmogelijk maakt.
- Regenwater dat op een gemeenschappelijke voorziening valt (verhard en onverhard) zich zodanig verzamelt dat daardoor een grote plas water ontstaat die het beoogde gebruik/functie van het perceel onmogelijk maakt
Hinder mag eens in de twee jaar optreden. Daarbij wordt gerekend met een blokbui van 24 mm in een uur.
Overlast is hinder die door toestroming van regenwater van een ander perceel of gemeenschappelijke voorziening wordt veroorzaakt.
Eens in de vijf jaar mag sprake zijn van overlast. Daarbij wordt gerekend met een blokbui van 35 mm in een uur.
Schade is het op enigerlei wijze binnendringen van regenwater of afvalwater in een gebouw of aanbouw. Alleen bij een blokbui groter dan 60 mm in een uur mag schade ontstaan.
Mogelijke werkwijze:
Om hinder te voorkomen wordt neerslag die op verhard oppervlak ondergronds (infiltratievoorziening) of bovengronds (tuin) verwerkt of wordt neerslag via een voorziening naar een gezamenlijke berging geleid (wadi, infiltratieriool o.i.d.).
Om overlast te voorkomen wordt de stroming tussen perceelgrenzen voorkomen door beheersmaatregelen zoals kantopsluitingen, wadi’s, verhogingen of verlagingen in maaiveld ect.
Verwacht wordt dat bij een bui vanaf 35mm in een uur ook onverhard oppervlak af gaat stromen. Aan de grenzen van de ontwikkeling worden barrières voorzien om afstroming naar de openbare ruimte of aan de ontwikkeling grenzende percelen te voorkomen. Om schade te voorkomen worden panden indien noodzakelijk beschermende maatregelen getroffen.
Indien het redelijkerwijs niet mogelijk is om maatregelen te treffen om het perceel waterneutraal te maken kan in overleg met de gemeente een voorziening worden getroffen in de openbare ruimte.
Overige verhardingen (terras, etc.) mogen niet op het riool geloosd worden. Beheersmaatregelen moeten getroffen worden om hinder te voorkomen bij een blokbui van 24mm per uur of overlast bij een blokbui van 35mm per uur. Vanzelfsprekend moet schade voorkomen worden.
Uitloging van bouwmaterialen in regenwater of verontreiniging door afwatering van ander verhard oppervlak moet voorkomen worden.
5.1.7.4 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
In de huidige situatie is het plangebied voor een groot deel verhard met bouwwerken ten behoeve van de maatschappelijke instelling. Tevens is verharding aanwezig in de vorm van parkeergelegenheid en andere terreinverharding. In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zal de huidige bebouwing op het terrein worden verwijderd. In de toekomstige situatie bestaat de verharding uit 8 vrijstaande woningen met bijbehorende aan-, uitbouwen en bijgebouwen, tuinen en een weg. Het verhard oppervlak van het plangebied neemt daardoor aanzienlijk af. Compenserende maatregelen zijn derhalve niet vereist. Bovendien is in de regels opgenomen dat de verharding van het perceel niet meer mag bedragen dan 25% van het gehele oppervlak van het perceel.
Voor plannen met minder dan 500 m² extra verharding in stedelijk gebied is geen compenserende waterberging vereist. Dergelijke plannen hebben een verwaarloosbaar effect op de waterhuishouding van het gehele systeem.
Tevens zal de ontwikkeling voldoen aan de eisen voor afwatering van regenwater bij nieuwbouw zoals gesteld door de gemeente Laren. Er zal geen gebruik worden gemaakt van bouwmaterialen die uitloging in regenwater veroorzaken en verontreiniging door afwatering van ander verhard oppervlak zal voorkomen worden.
Waterafvoer
De vuilwaterafvoer van het plan zal aangesloten worden op het openbaar riool grenzend aan het plangebied. Het hemelwater vanaf de nieuwbouw (daken) zal volledig worden afgekoppeld van het riool. Het regenwater vanaf de bestrating zal via de berm/tuin infiltreren in de bodem.
5.2 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft beëindiging van de maatschappelijke functie op het perceel aan de Essenboom 2 in Laren en de realisatie van 8 vrijstaande woningen. Er dient verantwoord te worden in hoeverre de voorgenomen ontwikkeling schade oplevert aan beschermde soorten en gebieden. Op 15 juni 2016 is door Blom Ecologie een oriënterend onderzoek uitgevoerd naar beschermde flora en fauna aan de Esseboom 2 te Laren (zie bijlage).
Soorten bescherming
Uit het oriënterend onderzoek zijn de volgende resultaten gebleken:
- In het plangebied of de directe omgeving daarvan komen beschermde diersoorten van de Flora- en faunawet voor. Het plangebied heeft, behoudens vleermuis, aannemelijk geen essentiële betekenis voor zwaarder en strikt beschermde soorten. Potentiële verblijfsplaatsen van vleermuis zijn aangetroffen, tevens is de planlocatie geschikt als foerageergebied. Jaarrond beschermde nesten zijn niet aangetroffen.
Voor de thans licht beschermde soorten (Ff-wet, tab. 1) geldt vrijstelling ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. Onder de Wet natuurbescherming geldt dat het aantasten van het leefgebied van deze soorten ontheffingsplichtig is. Voor deze ‘overige soorten’ geldt dat op provinciaal niveau mag worden bepaald in welke mate een soort beschermd moet worden. Naar verwachting worden voor deze algemene soorten nieuwe vrijstellingsbesluiten opgesteld.
- De ruimtelijke ingrepen leiden mogelijk tot een tijdelijke verstoring van algemeen voorkomende en licht beschermde soorten. Beschermde soorten, behoudens vleermuis, waarvoor geen vrijstelling geldt in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen en conform de Flora- en faunawet worden niet verwacht. In soort specifiek onderzoek dient te worden vastgesteld welke functie het plangebied al dan niet heeft voor vleermuizen.
- Mits gewerkt wordt zoals aanbevolen leiden de werkzaamheden aannemelijk niet tot overtreding van de Flora- en faunawet. Er behoeft geen ontheffing van de Flora- en faunawet (art. 75) aangevraagd te worden.
Gebiedsbescherming
De beoogde ontwikkeling heeft mogelijk negatieve gevolgen vanwege stikstofdepositie op het Natura 2000-gebied. Echter kan gesteld worden dat de stikstofemissie afneemt ten opzichte van de huidige situatie. Uit
toelichting paragraaf 5.5 blijkt dat het aantal verkeersbeweging afneemt ten opzicht van de bestaande situatie. Daarnaast is in de huidige situatie de bebouwing niet gasloos, de beoogde ontwikkeling voorziet in gasloze woningen. Hierdoor zal de stikstofemissie afnemen.
Uit het oriënterend onderzoek zijn de volgende resultaten gebleken:
- De planlocatie is geen onderdeel van een Natura 2000-gebied, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park, Nationaal Landschap of Natuurnetwerk Nederland. Gezien de aard van de werkzaamheden en de afstand tot beschermde gebieden is van externe werking geen sprake.
Verder worden enkele aanbevelingen gedaan:
- Tijdens ontwikkelingen moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Zorgplicht).
- Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
- Gedurende ontwikkelingen de aanwezige vegetatie of bodemateriaal (takken, stronken e.d.) gefaseerd verwijderen. Dit om bodembewonende dieren de kans te geven in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten.
- Gedurende ontwikkelingen wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
- Ten aanzien van vleermuizen dient er aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden naar welke functie ofwel geen functie de bestaande bebouwing heeft ten behoeve van vleermuizen. Dit betreft enkel het hoofdgebouw. Na het afronden van dit onderzoek en het uitvoeren van de eventuele mitigerende maatregelen dienen de werkzaamheden uitsluitend tussen zonsopkomst en zonsondergang uitgevoerd te worden of een vleermuisvriendelijkeverlichtingswijze toegepast te worden teneinde verstoring van vleermuizen in directe omgeving te voorkomen. Hieronder kan onder ander worden verstaan; beperkte hoogte van lichtmasten, verlichting naar beneden richten en convergeren, toepassing van UV-vrije verlichting, gebruik van sterk bundellicht vermijden et cetera.
- Ten aanzien van broedvogels dienen de werkzaamheden buiten de kwetsbare periode te worden uitgevoerd c.q. opgestart. Het broedseizoen betreft indicatief de periode 15 maart t/m 15 juli. Indien de werkzaamheden om moverende redenen in het broedseizoen plaatsvinden dient, alvorens deze uitgevoerd worden, door een ter zake deskundige te worden vastgesteld of er broedende vogels of nesten aanwezig zijn. De deskundige geeft aan welke maatregelen eventueel van toepassing zijn.
Een aanvullend onderzoek naar vleermuizen wordt uitgevoerd. De resultaten hiervan worden bij de aanvraag omgevingsvergunning opgenomen.
5.3 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
Planspecifiek
Het plangebied heeft in het geldende bestemmingsplan 'Laren - West' de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie hoge verwachting'. Op gronden met deze dubbelbestemming is het uitvoeren van archeologisch onderzoek noodzakelijk indien een bodemingreep dieper dan 0,40 meter beneden maaiveld plaatsvindt en een oppervlakte groter dan 250 m² omvat.
De ontwikkeling betreft een plangebied groter dan 250 m². Derhalve is in juni 2016 een archeologisch bureauonderzoek en verkennend booronderzoek uitgevoerd (Transect, 3 oktober 2017). De volgende conclusies worden getrokken:
- Het plangebied heeft een hoge verwachting op archeologische waarden uit de periode van het Midden-Paleolithicum tot en met de Nieuwe Tijd. Deze verwachting is gebaseerd op in geomorfologisch en bodemkundig opzicht vergelijkbare gebieden. Complextypen die in vergelijkbare landschappelijke situaties voorkomen zijn onder andere urnenvelden, grafheuvels, nederzettingen, veekralen en ‘schapen-kampjes’.
- Uit het verkennend booronderzoek blijkt dat in het plangebied sprake is van een enkeerdgrond op smeltwaterafzettingen. De top van de smeltwaterafzettingen vormt het archeologisch relevante bodemniveau. Deze ligt in het westelijke deel van het plangebied op minimaal 25 cm -Mv, terwijl in het oostelijke lager gelegen deel van het plangebied deze als gevolg van het afschuiven van grond van het hoger gelegen westelijke deel tot een diepte van 255 cm –Mv kan liggen.
- De top van het archeologisch niveau is, blijkens het in zes van de acht boringen voorkomen van de oorspronkelijke bruine verweringshorizont (Bw) intact. Het is echter mogelijk dat de bodem deels verstoord kan zijn daar waar zich momenteel de kruipruimtes en kelders bevinden.
Op basis van het bureauonderzoek en verkennend booronderzoek wordt voor bodemingrepen dieper dan 30 cm –Mv een karterend proefsleuvenonderzoek voorgesteld. Dit gezien de verwachting dat in het plangebied met booronderzoek zich niet of nauwelijks op te sporen archeologische waarden kunnen bevinden, zoals urnenvelden, grafheuvels en vondstarme nederzettingen i.c. nederzettingsresten die hoofdzakelijk uit grondsporen bestaan. Voor een dergelijk proefsleuvenonderzoek is een Programma van Eisen (PvE) nodig, dat voor het moment van uitvoering door het bevoegd gezag moet zijn goedgekeurd.
5.4 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Het bestemmingsplan is een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
Planspecifiek
Op ruim 330 meter afstand (vanaf de dichtstbijzijnde plangrens) bevindt zich een molen, waarvoor een gebiedsaanduiding vrijwaringszone - molenbiotoop is opgesteld. Een deel van het plangebied valt binnen deze vrijwaringszone. Om voor de molen vrije windvang te garanderen en het zicht op de molen veilig te stellen geldt binnen de op de verbeelding als 'vrijwaringszone - molenbiotoop' aangeduide gronden dat: binnen een straal van 100 tot 400 meter, gerekend vanaf het middelpunt van de molen, geen bebouwing mag worden opgericht met een grotere hoogte dan 1/30 van de afstand, gemeten tussen de bebouwing of beplanting en het onderste punt van de verticaal staande wieken van de molen.
Voor het plangebied betekent dit dat de bebouwing maximaal 11 meter hoog mag zijn ter plaatse van de zuidelijke plangrens. Hoe verder van de molen af, hoe groter deze maximale hoogte betreft (afstand van 399 meter is 13,3 meter). Met deze bepaling wordt rekening gehouden bij de ontwikkeling van het plan. In het plangebied zijn verder geen specifieke cultuurhistorische waarden aanwezig.
5.5 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogde nieuwe ontwikkeling op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied. Voor het maken van een inschatting van het benodigde aantal parkeerplaatsen en de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn parkeerkencijfers en kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' richtlijnen voor parkeernormen en kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende parkeerplaatsen en wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
Planspecifiek
Verkeer
Voorliggend plan voorziet in de realisatie van 8 vrijstaande woningen. De woningen worden ontsloten via de Esseboom. Ten opzichte van de huidige situatie, waar het terrein een grote maatschappelijke bestemming betreft, blijkt als gevolg van de planontwikkeling een afname van het aantal verkeersbewegingen te verwachten. De beoogde ontwikkeling vormt gezien de afname aan verkeersbewegingen geen hinder voor de verkeersdruk op de Esseboom.
Parkeren
Zoals blijkt uit hoofdstuk 2 van het voorliggende wijzigingsplan voorziet de beoogde ontwikkeling in de realisatie van acht woningen. Conform de parkeernormen uit de CROW publicatie 381 dienen er per vrijstaande woning (schil centrum, matig stedelijk) 1,9 parkeerplaatsen gerealiseerd te worden. Met de gemeente is afgesproken dat er voor dit plan minimaal 2 parkeerplaatsen per woning worden gerealiseerd. Dit is tevens opgenomen in de regels.
Met de beoogde ontwikkeling worden er voor elke woning twee parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. Daarnaast worden er in totaal nog 16 langsparkeerplaatsen gerealiseerd. Hiermee wordt er ruimschoots voorzien in het aantal benodigde parkeerplaatsen. De ontwikkeling zorgt niet voor een verhoogde parkeerdruk.
6 Juridische Planbeschrijving
Dit wijzigingsplan maakt na vaststelling integraal onderdeel uit van het bestemmingsplan 'Laren-West' en de aanvullingen van de 'Correctieve herziening, Laren'. Dit betekent dat in alle algemene bepalingen en bestemmingen die op het bestemmingsplan van toepassing zijn, zoals de begripsbepalingen, de bestemmingsbepalingen, de zonebepalingen en de overgangsbepalingen, ook voor het voorliggende plan gelden. De planregels en aanduidingen zoals deze van toepassing zijn in het bestemmingsplan 'Laren-West' en de 'Correctieve herziening, Laren' zijn in dit wijzigingsplan opgenomen.
Om de regeling goed aan te sluiten op de ontwikkeling is er voor gekozen om de bestemmingsregels voor 'Groen', 'Tuin', 'Verkeer-Verblijfsgebied' en 'Wonen' op te nemen en aan te vullen en/of aan te passen aan de omstandigheden ter plaatse om het voorgestelde beeld te bewaken.
7.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Het ontwerpwijzigingsplan zal gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er voor belanghebbenden de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen. Na vaststelling door het college van Burgemeester en Wethouders zal het vaststellingsbesluit bekend gemaakt worden. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking dan 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid van beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State.
7.1.1 Verslag zienswijzen
Het ontwerp wijzigingsplan heeft met bijbehorende overwegingen van 16 september 2019 tot en met 27 oktober 2019 ter inzage gelegen in het kantoor van de BEL Combinatie en is via ruimtelijkeplannen.nl ter beschikking gesteld.
Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Het wijzigingsplan 'Esseboom 2' is veastgesteld door het college van B&W van de gemeente Laren in de vergadering van 19 november 2019.
7.1.2 Participatie
Het Rosa Spierhuis voldeed niet meer aan de eisen en daarvoor diende een oplossing gevonden te worden. Nieuwbouw op de huidige locatie behoorde niet tot de mogelijkheden waarna is afgesproken dat het Rosa Spier Huis zou verhuizen naar de locatie aan de Hector Treublaan, waar het complex thans wordt gerealiseerd en dat op de vrijkomende locatie een herontwikkeling kon worden doorgevoerd naar “wonen” met maximaal 8 kavels.
De daarvoor benodigde bestemmingswijzigingen zijn doorgevoerd in een nieuw bestemmingsplan. Op dat moment heeft daarover al op diverse niveaus overleg plaatsgevonden, waaronder overleg met de gemeente Laren. In 2012 (3 februari) is overleg gevoerd met Welstand en Monumentenadvies voor de herinrichting van het terrein Esseboom. Over voorliggend plan werd nogmaals positief geadviseerd.
Ook met de bewoners rond de locatie aan de Esseboom heeft overleg plaatsgevonden. Een tussentijds idee om ter plaatse van het Rosa Spier Huis appartementen te realiseren werd destijds door omwonenden van de hand gewezen, omdat het niet passend zou zijn. Met diverse betrokkenen en omwonenden aan de Houtweg, Drift en Esseboom is ook het plan om 8 kavels te realiseren destijds besproken. De uitkomst was duidelijk, liever geen appartementen maar villa’s. Die mening is ook gevolgd in het voornoemd Welstand advies aan het gemeentebestuur van Laren. De wijziging om de locatie van het Rosa Spier Huis om te zetten in acht kavels voor vrijstaande woningen is mede daarom ook doorgevoerd in het bestemmingsplan.
7.2 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid Wro, dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan het bevoegd gezag bij het besluit tot vaststelling van het wijzigingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te tellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie van het plan zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. Dit geldt ook voor de kosten van het nader uit te voeren proefsleuvenonderzoek. De kosten voor het volgen van de wijzigingsplanprocedure zullen via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer worden doorberekend. Het project wordt op verzoek van en gefinancierd uit eigen middelen van de initiatiefnemer. De toegangsweg en openbare voorzieningen die binnen het plangebied worden aangelegd worden tevens op kosten van de initiatiefnemer gerealiseerd.
Voor de gemeente zijn er verder geen kosten te verhalen. Hiermee kan afgezien worden van het vaststellen van een exploitatieplan. Voor mogelijke planschade als gevolg van de ontwikkeling is een anterieure overeenkomst gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente.