direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Centrum Laren 2018
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0417.BPCentrumLRN2018-Va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

In het kader van de wettelijke verplichting tot het actueel hebben en houden van gemeentelijke bestemmingsplannen zijn inmiddels in Laren de bestemmingsplannen voor de gebieden van Laren-Noord, Laren-West, Natuurgebieden en Zevenend-Postiljon geactualiseerd. Voor Laren resteert in het kader van de actualiseringslag thans alleen nog het bestemmingsplan Centrum. Voor het gebied vigeert nu de Beheersverordening Centrum.

Voor de gehele centrum wordt daarom een nieuw bestemmingsplan opgesteld; Centrum Laren. Doel van het bestemmingsplan is om tot een actuele bestemmingsregeling te komen ter vervanging van het vigerende bestemmingsplan Centrum (2006) en de Beheersverordening Centrum (2015).

Voorafgaand aan dit bestemmingsplan heeft de gemeente het Centrumplan Laren uitgewerkt waarmee richting wordt gegeven aan de toekomst van het centrum. In deze centrumvisie zijn de aandachtspunten, wensen en ontwikkelingen die van belang zijn voor het centrumgebied in kaart gebracht. In een op 3 mei 2017 door de gemeenteraad vastgestelde Nota van Uitgangspunten is de centrumvisie vertaald naar een regeling op hoofdlijnen voor het voorliggende bestemmingsplan.

Bij het opstellen van bestemmingsplannen wordt niet alleen het gemeentelijk beleid als beleidskader gebruikt, maar ook de relevante beleidskaders van andere overheden. Gezien het overwegend conserverende karakter van het op te stellen bestemmingsplan voor het centrum zijn er, op voorhand, geen milieutechnische haalbaarheidsonderzoeken noodzakelijk en kan worden volstaan met de bestaande gegevens welke binnen de gemeente (en elders) beschikbaar zijn.

Daarnaast kunnen zich lopende het planproces particuliere herontwikkelingsvragen voordoen welke ruimtelijke inpasbaar zijn en meegenomen kunnen worden in de planherziening.

1.2 Opzet van het bestemmingsplan

Voorliggend bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de verbeelding, de regels en de toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting is meer het beschrijvende deel van het bestemmingsplan en bevat de verantwoording van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt. Daarnaast zijn in de toelichting onder andere het vigerende beleid en diverse milieuaspecten beschreven.

Het bestemmingsplan is conserverend van aard en sluit aan op de bestemmingsplanstandaard van de gemeente Laren. Hierbij wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de reeds geactualiseerde bestemmingsplannen. Conserverend betekent dat bestaande situaties en waarden zoveel mogelijk worden vastgelegd en ingekaderd. Het betekent echter niet, dat geen enkele nieuwe ontwikkeling meer mogelijk is.

1.3 Situering en begrenzing

Het plangebied heeft een oppervlakte van ca. 75 ha. Centraal in het gebied ligt de Brink. Het bestemmingsplan wordt omsloten door de bestemmingsplannen Zevenend-Postiljon, Laren-west en Laren-noord.

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.BPCentrumLRN2018-Va01_0001.png"

Globale begrenzing plangebied (Google Maps)

1.4 Vigerende bestemmingsplannen

Voor het plangebied vigeren in hoofdzaak het bestemmingsplan Centrum en de beheersverordening Centrum. In het oude bestemmingsplan Centrum, liggen ook de plangebieden van de (postzegel)bestemmingsplannen Zijtak en Omgeving (houtzagerij), Klaaskampen 54-60, De Warrekam/Schering en Inslag en Singer.

De volgende bestemmingsplannen gelden voor het plangebied:

Plan   Naam   Vastgesteld bij raadsbesluit d.d.  
Bestemmingsplan   Centrum   25 januari 2006  
Beheersverordening   Centrum   30 maart 2016  
Bestemmingsplan   De Warrekam en Inslag   30 juni 2010  
Bestemmingsplan   Zijtak en omgeving   25 mei 2016  
Bestemmingsplan   Klaaskamp 54   29 juni 2011  
Bestemmingsplan   Singer   27 mei 2015  

Deze gebieden zijn in het bestemmingsplan Centrum Laren opgenomen.

1.5 Leeswijzer

De toelichting bij dit bestemmingsplan bestaat uit acht hoofdstukken. Na dit inleidende eerste hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plangebied gegeven. In hoofdstuk 3 worden de beleidskaders op nationaal, provinciaal en gemeentelijk niveau weergegeven en wordt aangegeven of onderdelen van deze beleidsdocumenten van belang zijn voor de aard van en ontwikkelingen in dit plan. In hoofdstuk 4 worden de uitgangspunten en randvoorwaarden voor eventuele toekomstige ontwikkelingen in het plan aangegeven. In hoofdstuk 5 komen de milieu- en overige planologische aspecten aan de orde en worden onder andere de resultaten van uitgevoerde onderzoeken besproken. Hoofdstuk 6 handelt over de opbouw van de regels in dit bestemmingsplan en voorziet onder meer in een artikelsgewijze bespreking van de bestemmingsregels. In hoofdstuk 7 komt de economische uitvoerbaarheid aan de orde. Deze toelichting wordt afgesloten met een overzicht van de doorlopen procedurestappen in hoofdstuk 8. Hier wordt ingegaan op de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In dit hoofdstuk komen de resultaten van het wettelijk vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro en de ingekomen zienswijzen ex artikel 3.8 Wro en de gemeentelijke beantwoording daarvan aan de orde.

Hoofdstuk 2 Beschrijving plangebied

2.1 Historisch overzicht

Het Gooise dorp Laren is van oorsprong een brinkdorp. Rond 1850 stonden de boerderijen en woonhuizen verspreid rond de brink. Van oudsher wordt deze brink voor gemeenschappelijke dorpsactiviteiten gebruikt.

Het waterbassin op de brink werd eerder vermoedelijk gebruikt om het vee te drenken. De moestuin, fruitbomen en degelijke lagen naast de boerderij en dus in het dorp. Vanuit het dorp liepen straalsgewijs de wegen naar het bouwland (de eng). Op de hoogste delen lagen buiten de engen de heidevelden (de meenten), waarop schapen graasden.

De agrarische ontwikkeling is langzaam gegaan. In eerste instantie zijn de gebieden rond de boerderijen in cultuur gebracht. Omdat men slechts de beschikking had over primitief gereedschap werden alleen de meest hinderlijke bomen verwijderd. Daardoor ontstonden er min of meer ovale akkers. Op enkele uitzonderingen na bestonden de wegen uit onverharde zandpaden, die zich vanuit de drie buurtschappen waaruit Laren is ontstaan, steeds verder vertakten en elkaar kruisten, waardoor ruitvormige verkavelingpatronen ontstonden. Dit patroon is ook nu nog in de wegenstructuur herkenbaar. De nog aanwezige zandpaden, gaffelvormige wegaansluitingen (Y-splitsingen) en holle straatprofielen zijn karakteristiek en beeldbepalend.

Landbouw was in Laren het hoofdmiddel van bestaan. Rond de eeuwwisseling, toen trein en tram het Gooi ontsloten begon Laren in de belangstelling te komen van artistiek volk. Veel kunstenaars lieten atelierwoningen bouwen. Er werd nog niet planmatig gebouwd. Gronden die voor de landbouw niet zo belangrijk waren werden het eerst bebouwd. Er ontstonden kleine huisweverijen, later gevolgd door enige grote tapijtweverijen. Onder invloed van de Woningwet 1901 werd er voor de eerste Wereldoorlog een begin gemaakt met een dorpsuitleg. Na de eerste Wereldoorlog begon de verstedelijking pas goed op gang te komen. Een van de eerste stedenbouwkundige plannen was het uitbreidingsplan van 1935. De toenmalige eng werd hierin nagenoeg geheel verkaveld. In de jaren '50 is het uitbreidingsplan 1953 tot stand gekomen.

Onder invloed van nieuwe planologische inzichten over de scheiding van wonen, werken en recreëren en de daarmee gepaard gaande verkeerstoename (de aanleg van autosnelwegen) werd in dit plan een ringvormige verkeersontsluiting rond het centrum geprojecteerd, waarbij zoveel mogelijk gebruik werd gemaakt van bestaande (en al eerder geprojecteerde) wegen.

Doordat hiervoor gronden van veel grondeigenaren aangekocht moesten worden zijn grote delen daarom slechts gedeeltelijk uitgevoerd. Op basis van nieuw beleid (onder meer neergelegd in de doelstellingennota uit 1978) is afstand genomen van deze ringweg.

Sindsdien richt het beleid zich voornamelijk op inbreidingsplannen en het aanpassen van bestemmingsplannen aan de maatschappelijke realiteit. Veel bedrijven zijn naar elders vertrokken. De bedrijfsgebouwen zijn veelal afgebroken en door appartementen vervangen.

 

2.2 Ruimtelijk karakter

Nog altijd vormt de Brink, bestaande uit de aaneenschakeling van de oude brinken van Klein Laren en Oosterend, het hart van het dorp. Karakteristiek is de forse maat van de Brink met de hoge bomen. Alle wegen vanuit de omgeving komen hier samen en de voornaamste openbare gebouwen zijn eraan gesitueerd. De van oorsprong middeleeuwse, bescheiden kerk ligt aan het begin van de Naarderstraat en de prominente St. Jansbasiliek met bijbehorende gebouwen aan de overzijde van de Brink. Het voormalige Raadhuis markeert het begin van de Eemnesserweg. De forse maat van de Brink wordt versterkt door het over het algemeen lage kleinschalige karakter van de bebouwing erlangs. De panden met centrumfuncties worden afgewisseld met woningen. Enkele horecavestigingen aan de Brink refereren aan de pleisterplaatsen bij dit knooppunt van de voormalige postkoetsroute en de latere tramverbindingen die hier samenkwamen.

De hiërarchie van het wegenpatroon met de doorgaande hoofdverbindingen naar Hilversum, Naarden, Huizen en Eemnes, met de locale verbindingswegen als bijvoorbeeld de Wally Moesweg en De Pijl, de wegen naar de engen zoals de Drift, Oude Drift, Engweg en de karakteristieke gaffelaansluitingen zijn nog altijd herkenbaar. De ligging van de korenmolen en de vorm van de drie in het gebied gelegen brinken accentueren dergelijke markante gaffelaansluitingen.

Specifiek voor het ruimtelijke karakter van Laren zijn de verspreide open groene gebieden, die getuigen van de oorspronkelijk belangrijke agrarische functie van de nederzetting op de rand van het Gooi. In een aantal gevallen is een dergelijk gebied nog altijd als akker in gebruik.

Door het transformatieproces is de bebouwing gemêleerd van karakter. Met het opsplitsen en bebouwen van percelen is er een mengeling van de verschillende gebouwtypen en architectuurstijlen ontstaan. Desondanks is er evenwicht in het ruimtelijke karakter. Kenmerkend zijn de vele villa's en de concentraties van de oude agrarische bebouwing. De bebouwing is relatief laag en bestaat uit één bouwlaag met kap. Langs de Naarderstraat en Zevenend is er een sterkere verdichting. De bebouwing is meer compact in de rooilijn gesitueerd, aaneengesloten of net niet. Langs de Naarderstraat is de bebouwing wat hoger: twee bouwlagen en een kap. Rondom de Brink is hogere bebouwing te vinden (twee en drie lagen met kap). Een homogeen bebouwingsbeeld komt voor langs de Eemnesserweg en rond de hertenkamp. Dit zijn structuren waarvan de bebouwing na de agrarische periode, in een min of meer gelijktijdige bouwstroom tot ontwikkeling is gekomen.

Nog altijd is het opvallend en goed herkenbaar dat er bij de transformatie tot forenzen- en kunstenaarsdorp in het algemeen op verschillende manieren aandacht is besteed aan het integreren van nieuwe functies en ontwikkelingen binnen de bestaande structuur van het dorp en het behoud van de historische elementen van het als schilderachtig gewaardeerde dorp. Het is terug te vinden in de verbouwingen van de boerderijen tot atelierwoning of een of meerdere woonhuizen, in het in aangepaste stijl bouwen, in het niet bebouwen van akkertjes, het verfraaien van de Brink, het behoud van de oorspronkelijke straatprofielen, etc.

2.3 Functionele structuur

De dorpskern is van oudsher het gebied waar een groot aantal verschillende voorzieningen voorkomt. In deze paragraaf zal aandacht worden gegeven aan een aantal elementen die van invloed zijn op het functioneren en het ruimtelijk beeld van de dorpskern van Laren. Daarbij worden de volgende elementen aan de orde gesteld:

  • detailhandel;
  • horecavoorzieningen;
  • maatschappelijke doeleinden;
  • kantoren;
  • bedrijven en nijverheid.

Detailhandel

Winkelvoorzieningen vormen een van de pijlers waarop een goed functionerende kern gefundeerd dient te zijn. Zij dragen namelijk in belangrijke mate bij aan een levendig en attractief karakter. Het is een kwetsbare functie. Men is namelijk niet verplicht gebruik te maken van de lokale winkelvoorzieningen. Het functioneren van de aanwezige winkelvoorzieningen is dan ook afhankelijk van een aantal factoren, waarvan de bevolkingsomvang, het besteedbaar inkomen en de assortimentskeuze de belangrijkste zijn. De bereikbaarheid en de parkeermogelijkheden spelen daarbij weliswaar een belangrijke rol.

Het centrum van Laren is vooral bekend als winkelgebied voor mode in het hogere marktsegment.

Laren heeft dan ook een sterk bovenregionale functie. Het dagelijks en gericht bezochte aanbod is bescheiden van omvang en grootschalige aanbieders, zoals bouwmarkten en meubelzaken ontbreken zelfs in Laren, terwijl de (modisch) recreatieve branches ruim vertegenwoordigd zijn. Belangrijke trekkers voor de dagelijkse boodschappen zijn de supermarkt aan het Zevenend en de supermarkt aan het Plein 1945. De Naarderstraat is een aanloopstraat naar het centrumgebied, waar het aanbod vooral is geclusterd rond de Brink, Sint Janstraat, Nieuweweg en Zevenend. Een groot deel van de winkelende bezoekers komt van buiten Laren. Horecaondernemingen profiteren hiervan en springen dan ook in op de vraag van het recreatief winkelend publiek.

Het winkelapparaat van Laren neemt, met name in de mode-sector, binnen de regio Gooi en Vechtstreek een aparte positie in en kan als een hoogwaardig themacentrum worden beschouwd. Het exclusieve karakter van de meeste winkels zorgt voor een aantrekkingskracht tot ver buiten de regio. Voor de dagelijkse levensmiddelen (de food-sector) kan gebruik worden gemaakt van versspeciaalzaken, supermarkten, winkels in de wijk en de rijdende winkel.

Horecavoorzieningen

De horecavoorzieningen, zoals deze in het functionele beeld voorkomen zijn globaal in een drietal typen te onderscheiden, te weten:

  • a. recreatieve horecavoorzieningen (hotels, pensions);
  • b. sociale horecavoorzieningen (restaurants, bars, cafés, discodancing);
  • c. horecavoorzieningen, welke ondersteunend zijn aan de andere centrumfuncties (tearooms, cafetaria, automatiek en dergelijke).

Hoewel deze typen onderling verschillen naar bezoekersdoel en openingstijden, kan worden gesteld dat zij alle drie bijdragen aan de sfeer en de levendigheid ter plaatse. Aangetekend dient te worden dat de eerste categorie in hoofdzaak bepaald wordt door de recreatiemogelijkheden in de omgeving, terwijl de laatste twee vooral worden beïnvloed door sociale, culturele en demografische factoren. In de dorpskern concentreren de horecavoorzieningen als onder b en c zich voornamelijk rond de Brink.

Maatschappelijke doeleinden

Onder deze voorzieningen vallen met name gemeentelijke instellingen, onderwijsinstellingen, kerken, medische voorzieningen en gebouwen ten behoeve van het verenigingsleven. Bovenstaande voorzieningen kunnen ook bijdragen aan de sfeer en identiteit van een centrum. De aanwezigheid daarvan biedt de bezoeker/gebruiker de mogelijkheid van een bezoek aan zowel de winkels als aan de hier bedoelde voorzieningen. De openbare en bijzondere doeleinden concentreren zich in hoofdzaak ten oosten van de Brink, tussen de Kerklaan en de Eemnesserweg.

Kantoren

De kantoorfunctie is verspreid in de dorpskern aanwezig. Grootschalige panden worden vermeden, zodat het kleinschalige karakter niet wordt aangetast. De Rabobank aan de Van Nispen van Sevenaerstraat is hierop een uitzondering.

Bedrijven

Binnen de plangrens van dit bestemmingsplan komen ook bedrijven voor. Het zijn met name kleine (ambachtelijke en dienstverlenende) bedrijven, waaronder verstaan worden een loodgieterbedrijf,

een aannemer, een schildersbedrijf en dergelijke. Deze vragen omwille van een goed functioneren een relatief centrale ligging in hun verzorgingsgebied. Terzijde zij opgemerkt, dat dit type bedrijf vaak voorkomt in combinatie met een vorm van detailhandel. Naast deze functionele kenmerken is dit type bedrijf over het algemeen kleinschalig voor wat betreft de bebouwing en het ruimtegebruik. De aanwezigheid van deze activiteiten draagt zowel vanuit functioneel als vanuit ruimtelijk oogpunt bij aan de diversiteit en daardoor in de kwaliteit van de dorpskern van Laren.

Hoofdstuk 3 Ontwikkelingen

Het voorliggende bestemmingsplan heeft een conserverend karakter. Er worden geen grote ontwikkelingen opgenomen in het bestemmingsplan. Wel zijn er enkele kleine, abstracte projecten bekend. Gezien de omvang van de projecten en de onzekerheid ervan worden er geen onderzoeken uitgevoerd. De volgende projecten zijn bekend:

  • Terrein Rabobank: Hiervoor is een plan ingediend voor de realisatie van 18 appartementen en een (kleinschalig) bankkantoor.
  • Torenlaan 1: Er zijn plannen om op deze locatie het hotel te bouwen, al dan niet met enkele appartementen.
  • Stationsweg 1 (Golden River): Er is een plan om hier appartementen te bouwen.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

In dit hoofdstuk zijn het integrale beleid en de regelgeving beschreven die relevant zijn voor het plangebied en voor zover het betreffende beleid een directe doorwerking heeft naar het bestemmingsplan. De voornaamste beleidskaders stelt het Rijk, de provincie en de gemeente zelf. Naast de hierna benoemde beleidsdocumenten zijn er in Laren verschillende sectorale beleidsdocumenten en uitvoeringsnota's ontwikkeld. Dit beleid (zoals archeologie) komt, waar nodig, aan de orde in hoofdstuk 5 en 6.

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie vervangt een groot aantal verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zoals de Nota Ruimte (2006), Structuurvisie Randstad 2040 en de Structuurvisie voor de snelwegomgeving (2008). Door onder andere nieuwe politieke accenten, veranderende economische omstandigheden, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen zijn de vigerende beleidsdocumenten gedateerd.

De visie heeft als doel dat Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig is. Daarbij gaat de visie uit van het ‘decentraal, tenzij...’ principe. Hiermee wordt de ruimtelijke ordening in toenemende mate neergelegd bij gemeenten en provincies. Een rijksverantwoordelijkheid kan aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingskracht van provincies en gemeenten overstijgt;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan;
  • een onderwerp provincie- of landsoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is.

Nederland concurrerend

Nederland heeft een goede ruimtelijke economische structuur voor een excellent vestigingsklimaat voor bedrijven en kenniswerkers. Dit betekent onder andere een uitstekende internationale bereikbaarheid van stedelijke regio’s en optimale (logistieke) verbindingen van de mainports Rotterdam en Schiphol, de brainport Zuidoost Nederland en de greenports met Europa en de rest van de wereld.

Nederland bereikbaar

De groei van mobiliteit over de weg, spoor en vaarwegen zal worden gefaciliteerd. De ambitie is dat gebruikers beschikken over optimale ketenmobiliteit via multimodale knooppunten en door goede afstemming van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling.

Nederland leefbaar en veilig

De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Waterveiligheid en beschikbaarheid van voldoende zoetwater heeft ruimte nodig en stelt eisen aan de stedelijke ontwikkeling. Nederland behoudt haar unieke cultuurhistorische waarden en heeft een natuurnetwerk dat de flora- en faunasoorten in stand houdt. Het aandeel duurzame energiebronnen zal moeten toenemen.

Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, is de Ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd.

Planspecifiek 

Onderhavig plangebied betreft bestaand stedelijk gebied, waarin zeer beperkt ruimtelijke ontwikkelingen zijn voorzien. Toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking biedt daarom geen meerwaarde.

4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen en wijzigings- of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro wordt een aantal projecten die van Rijksbelang zijn met name genoemd en exact ingekaderd. Per project worden vervolgens regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen zullen moeten voldoen. Het nationale belang dat het stellen van regels voor deze onderwerpen rechtvaardigt, is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en ruimte. In het Barro worden vijftien projecten beschreven zoals Mainport ontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en Waddengebied Defensie, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en Ecologische hoofdstructuur.

Planspecifiek 

Onderhavig plan valt niet binnen een van de projecten aangewezen in het Barro. Vanuit het Barro vloeien dan ook geen specifieke randvoorwaarden voort voor onderhavig plan.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

In de structuurvisie Noord-Holland 2040 vormen drie hoofdbelangen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie.

  • Ruimtelijke kwaliteit: hiervoor wordt vooral gefocust op behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen, natuurgebieden en groen om de stad;
  • Duurzaam ruimtegebruik: waarbij milieukwaliteiten, behoud en ontwikkeling van verkeers- en vervoersnetwerken, voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting en voldoende en gedifferentieerde ruimte voor landbouw, visserij en andere economische activiteiten een belangrijke rol spelen;
  • Klimaatbestendigheid: voor voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast, schoon drink-, grond- en oppervlaktewater en ruimte voor het opwekken van duurzame energie.

Door globalisering, klimaatveranderingen en demografische veranderingen, kiest de provincie Noord-Holland ervoor om mee te veranderen waar nodig, maar vooral ook om bestaande kwaliteiten verder te ontwikkelen. Door te kiezen voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen, houdt de provincie het landelijke gebied open en dichtbij. Door voorzichtig om te gaan met uitleg buiten bestaande kernen, speelt ze in op de bevolkingskrimp op langere termijn. Door in te zetten op het op eigen grondgebied realiseren van duurzame energie draagt ze actief bij aan de CO2-reductie. Door versterking van de waterkeringen en het aanleggen van calamiteitenbergingen houden ze de voeten droog. Door het landelijk gebied te ontwikkelen vanuit de kenmerken van Noord-Hollandse landschappen en de bodemfysieke kwaliteiten, blijft de provincie bijzonder aantrekkelijk om in te wonen, in te werken en om te bezoeken.

Planspecifiek 

Het onderhavige bestemmingsplan is actualiserend en laat beperkt nieuwe ontwikkelingen toe. Hierbij ligt de focus op het behoud van het karakter en de identiteit van het plangebied. Dit uitgangspunt is in lijn met het provinciale beleid.

4.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Op 13 juli 2010 is de Provinciale Ruimtelijke verordening (PRV) vastgesteld. Op 15 januari 2016 is de geactualiseerde versie van deze verordening vastgesteld. Deze verordening is het instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van de gemeentelijke bestemmingsplannen of projectbesluiten. De Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vloeit voort uit het Uitvoeringsprogramma van de Provinciale Structuurvisie. In dit uitvoeringsprogramma is aangegeven voor welke onderdelen van beleidsdoelstellingen (provinciale belangen) uit de Visie de verordening als algemene regel noodzakelijk is voor de doorwerking van het provinciale ruimtelijke beleid. Uitgangspunt is dat de provincie niet meer regelt dan strikt noodzakelijk. Waar sectorale regelgeving voldoende werd geacht, is geen regeling opgenomen in de ruimtelijke verordening. Voor de inzet van de verordening is het nodig dat:

  • de provincie zich verantwoordelijk acht voor de doorwerking van het provinciale belang;
  • het belangen betreft die generiek van aard zijn dus voor alle- of in ieder geval een groot aantal- gemeenten eenduidige normstelling vragen ten behoeve van ontwikkeling van hun planologisch beleid;
  • regeling in bestemmingsplannen, omgevingsvergunningen of beheersverordeningen mogelijk is en;
  • het niet gaat om tijdelijke situaties.

Planspecifiek 

Omdat het onderhavige bestemmingsplan een conserverend plan is, waarin geen noemenswaardige ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt is het in overeenstemming met de provinciale verordening.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Ruimtelijke structuurvisie 2008 - 2023

De Ruimtelijke Structuurvisie Gemeente Laren 2008-2023 (24 april 2008) bevat de algemene gemeentelijke beleidsuitgangspunten op het gebied van de ruimtelijke ordening. Doel van de structuurvisie is om de geambieerde toekomst van het dorp Laren te kunnen vormgeven aan de hand van een integraal afgewogen richtinggevend beleidskader. De visie functioneert daarbij als instrument van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).


In hoofdlijnen ziet de gemeente als gewenste ontwikkeling voor het brinkdorp Laren het ‘behouden en versterken van de beeldkwaliteit van Laren, van haar karakter en identiteit als fraai, groen en kleinschalig dorp’. Maatregelen en ingrepen moeten deze kernwaarden behouden en versterken. Concreet houdt dat in, dat al het beleid gericht moet zijn op een kwalitatieve verbetering van het dorp en geen kwantitatieve.

Planspecifiek 

Hoofduitgangspunt voor actualiserende bestemmingsplannen is dat ze conserverend bestemmen. Daarnaast wil de gemeente Laren maatschappelijke ontwikkelingen faciliteren, maar met een minimum aan mogelijke ruimteclaims. Als onverkort uitgangspunt geldt verder dat de groenkwaliteit in het dorp behouden en waar nodig versterkt moet worden. Dit betekent dat:

  • Bij elke ontwikkeling die raakt aan de beeldkwaliteit van het dorp, groenontwikkeling en beheer integraal meegenomen moeten worden;
  • Bij eventuele bebouwing en herinrichting van openbare ruimt bescherming van het aanwezige groen een belangrijk uitgangspunt is;
  • Extra parkeerplaatsen (dus naast bestaande) op particulier terrein niet in het zicht mogen worden aangelegd: dus niet in de voortuin maar ‘achter de voorgevel’ en bij voorkeur ondergronds.

Hiermee wordt het groene karakter van het dorp versterkt en de verstening tegengegaan.

4.3.2 Centrumplan Laren

Het Centrumplan Laren is vastgesteld door de gemeenteraad op 3 mei 2017. In het centrumplan zijn de belangrijkste actiepunten benoemd voor het centrum van Laren. Het waarborgen van het unieke eigen karakter en de kwaliteit van de omgeving en de bebouwing staan daarbij centraal.

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.BPCentrumLRN2018-Va01_0002.png"

Structuurkaart

De belangrijkste actiepunten vanuit het centrumplan zijn:

  • 1. Winkels en horeca worden zo veel mogelijk geconcentreerd aan de radialen in het centrum. Geen nieuwe vestigingen buiten de radialen. Bestaande voorzieningen buiten de radialen kunnen worden
    gewijzigd naar andere bestemmingen, bijvoorbeeld naar wonen.
  • 2. Er wordt een plan ontwikkeld voor aanpassing van de Brink.
  • 3. Geen uitbreiding van de horeca, tenzij vernieuwende horeca voor Laren.
  • 4. Een hotel nabij de Brink wordt planologisch mogelijk gemaakt.
  • 5. Herinrichting van het begin van de Naarderstraat.
  • 6. Beperkte herinrichting van het westelijke deel van de Nieuweweg vanaf Hofstee schoenen tot de Burgemeester van Nispen tot Sevenaerstraat.
  • 7. Een kwaliteitsimpuls voor de openbare ruimte in het centrum.
  • 8. Aanleg extra parkeerplaatsen bij de Stationsweg.

Planspecifiek

Met dit bestemmingsplan wordt waar mogelijk invulling gegeven aan een aantal actiepunten. Dit betreft het zoveel mogelijk concentreren van winkels en horeca aan de radialen in het centrum (1) en het uitsluitend uitbreidingsmogelijkheden bieden voor horeca indien sprake is van vernieuwende horeca (3). Voor de juridische invulling ervan wordt verwezen naar paragraaf 6.2.

Voor het overige staat het bestemmingsplan de invulling van de actiepunten niet uit de weg of zijn de plannen niet voldoende uitgekristalliseerd voor opname in dit bestemmingsplan.


Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk worden de relevante milieuhygiënische en planologische aspecten behandeld. Het bestemmingsplan is gericht op het beheer van de bestaande situatie en heeft een conserverend karakter. De bestaande ruimtelijke en functionele structuur van het plangebied is in dit bestemmingsplan vastgelegd. Doordat het bestemmingsplan slechts een beheerfunctie heeft, hoeven er geen milieuaspecten te worden onderzocht.

In dit hoofdstuk is daarom alleen een korte beschrijving van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten opgenomen die relevant zijn voor het bestemmingsplan.

Indien nieuwe ontwikkelingen worden opgenomen dienen deze te worden voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing (zo nodig inclusief onderzoeken).

5.1 Milieueffectrapportage

Een MER-procedure is de procedure om het milieubelang volwaardig mee te wegen bij besluitvorming over grootschalige plannen en projecten. De Wet Milieubeheer schrijft voor wanneer een mer-procedure verplicht is. Voor een groot aantal projecten en activiteiten volstaat echter een globale beoordeling van de milieueffecten. De projecten en activiteiten waarvoor dit geldt zijn opgenomen als bijlage D van het Besluit MER. Voor deze projecten en activiteiten geldt een MER beoordelingsplicht.

Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk welke opgenomen zijn in de bijlage lijst van het Besluit MER. Er geldt derhalve geen MER beoordelingsplicht.

5.2 Milieu

5.2.1 Bodem

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient te worden nagegaan of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik. Het belangrijkste uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreinigingen geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet.

Het onderhavige bestemmingsplan is een conserverend plan, waarbinnen geen nieuwe ontwikkelingsmogelijkheden zijn opgenomen. Er vinden op basis van dit nieuwe plan geen bestemmingswijziging plaats, anders dan wijzigingen waarvoor reeds een ruimtelijke procedure is doorlopen en waarbij alle milieuaspecten (waaronder de bodemkwaliteit) zijn afgewogen. Indien bij toepassing van afwijkings- of wijzigingsmogelijkheden uit dit plan ook milieuhygiënisch bodemonderzoek noodzakelijk is, zal dit moeten worden uitgevoerd en beoordeeld door het bevoegd gezag. Resumerend kan worden gesteld dat het aspect bodem voor dit conserverende bestemmingsplan geen belemmering vormt.

5.2.2 Geluid

De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):

  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • 1. verzorgingstehuizen;
    • 2. psychiatrische inrichtingen;
    • 3. medisch centra;
    • 4. poliklinieken;
    • 5. medische kleuterdagverblijven.

Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

Planspecifiek

Onderhavig bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk. Nader onderzoek naar geluid is in het kader van dit bestemmingsplan niet uitgevoerd.

5.2.3 Luchtkwaliteit

In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het 'Besluit Luchtkwaliteit 2005' en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.

Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het 'Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit' (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.

Besluit gevoelige bestemmingen

Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening. Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.

De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:

  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.

Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.

In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.

Planspecifiek

Dit bestemmingsplan maakt geen nieuwe gevoelige bestemmingen mogelijk. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit is niet uitgevoerd. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient wel aangetoond te worden dat in de huidige situatie de fijn stof en stikstofdioxide normen (beide 40 µg/m³ op een jaargemiddelde) niet overschreden worden. Na het raadplegen van de Atlas Leefomgeving blijkt dat de luchtkwaliteit in het gehele plangebied de norm niet overschrijdt.

5.2.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid gaat over de beheersing van activiteiten met gevaarlijke stoffen. Die activiteiten kunnen bestaan uit het opslaan, verwerken of transporteren van gevaarlijke stoffen. Deze activiteiten kunnen een risico veroorzaken voor de leefomgeving. Daarnaast worden de risico's van het opstijgen en landen op vliegvelden ook onder het thema externe veiligheid gevangen. De risico's worden uitgedrukt in twee risicomaten; het plaatsgebonden risico (hierna: PR) en het groepsrisico (hierna: GR). Voor de beoordeling van een ruimtelijk plan moet voor externe veiligheid worden vastgesteld of dit plan is gelegen binnen het invloedsgebied van een inrichting die valt onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Daarnaast wordt gekeken of het plan ligt binnen het invloedsgebied van de transportroute (weg, spoor, water of buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen (o.a. LPG en benzine) worden vervoerd.

Raadpleging risicokaart

Landelijk is er een risicokaart opgesteld. Deze kaart geeft een eerste indicatie van aanwezige gevoelige objecten maar ook objecten, welke gevaar met zich meebrengen. Uit raadpleging van de risicokaart blijkt dat er geen risicovolle inrichting aanwezig is. Binnen het plangebied liggen eveneens geen bekende routes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het bestemmingsplan is aldus uitvoerbaar te achten.

5.2.5 Bedrijven en milieuzonering

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.

Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.

Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt, dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.

Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:

  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.

Planspecifiek

De bedrijven die binnen het plangebied liggen, vallen binnen de bestemming ‘Bedrijf’. Binnen deze bestemming zijn bedrijven toegestaan in de milieucategorieën 1 en 2. In het algemeen geldt dat bedrijvigheid in deze categorieën goed inpasbaar is in de woonomgeving en dat hinder naar omringende woningen relatief eenvoudig is te voorkomen. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe bedrijvigheid mogelijk.

5.3 Water

Waterbeheer en watertoets 

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Waternet voert taken uit in opdracht van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht. Bij het tot stand komen van het plan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf. De opmerkingen van de waterbeheerder worden vervolgens verwerkt in deze waterparagraaf.

Nationaal beleid

Nationaal Waterplan 2009-2015

Voor een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem is het van belang bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening te houden met waterhuishoudkundige eisen op korte en lange termijn. Om een duurzaam en klimaatbestendig watersysteem te bereiken, moet water bepalender dan voorheen zijn bij de besluitvorming over grote opgaven op het terrein van verstedelijking, bedrijvigheid en industrie, landbouw, natuur, landschap en recreatie. De mate waarin water bepalend is bij ruimtelijke ontwikkelingen hangt af van de aard, omvang en urgentie van de wateropgave in relatie tot andere opgaven, aanwezige functies en bodemgesteldheid, en andere kenmerken in dat gebied. Speerpunten zijn de duurzame zoetwatervoorziening, schoner water met een natuurlijke inrichting en de waterveiligheid.

Belangrijk hierbij is het anticiperen op klimaatveranderingen in plaats van reageren en het voorkomen van afwenteling van knelpunten door toepassing van de drietrapsstrategie eerst vasthouden, dan bergen en dan pas aan- en/of afvoeren van water. Bij het creëren van meer ruimte voor water is combineren met andere functies gewenst en moet zoveel mogelijk worden aangesloten bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Kabinetsstandpunt Anders omgaan met water, waterbeleid in de 21e eeuw (2000)

Dit kabinetsstandpunt, grotendeels gebaseerd op het Advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw (WB21), beschrijft de nieuwe aanpak van het waterbeheer, met name in thema's als veiligheid en wateroverlast. Belangrijk is het anticiperen op klimaatveranderingen in plaats van reageren en het voorkomen van afwenteling van knelpunten door toepassing van de drietrapsstrategie eerst vasthouden, dan bergen en dan pas aan- en/of afvoeren van water. Bij het creëren van meer ruimte voor water is combineren met andere functies gewenst en moet zoveel mogelijk worden aangesloten bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Nationaal Bestuursakkoord Water

Het Nationaal Bestuursakkoord Water 2003 (NBW) is een overeenkomst tussen het Rijk, de provincies, het InterProvinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de Unie van Waterschappen. Het beleid van WB21 en Kaderrichtlijn Water (KRW) is een belangrijk deel van het akkoord. Het akkoord benadrukt de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het op orde krijgen en houden van het totale watersysteem. Het NBW heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en daarna op orde te houden anticiperend op veranderende omstandigheden zoals onder andere de verwachte klimaatverandering, zeespiegelstijging, bodemdaling en toename van verhard oppervlak. De aanpak en uitvoering van maatregelen vindt gefaseerd plaats. Uitwerking van veiligheid en het voorkomen van wateroverlast vindt waar nodig en mogelijk, ook gelet op financiële middelen, plaats in een integrale werkwijze waarbij de aanpak van watertekorten, tegengaan van verdroging en verdere verbetering van de waterkwaliteit worden betrokken. Eén en ander is een logisch vervolg en nadere uitwerking van het vigerende beleid uit de Vierde Nota Waterhuishouding (1998).

De KRW richt zich op een goede waterkwaliteit in 2015 met als uitgangspunten:

  • 1. de waterkwaliteit mag niet verslechteren (stand-stillbeginsel);
  • 2. de veroorzaker moet in principe maatregelen treffen om de waterkwaliteit te verbeteren.

Provinciaal beleid

Waterplan 2010-2015 Provincie Noord-Holland: beschermen, benutten, beleven en beheren

Met betrekking tot de waterhuishouding in de provincie kijkt de provincie bij nieuwe ruimtelijke plannen of de veranderingen effect hebben op de duurzaamheid van het watersysteem. Om dit te structureren heeft de provincie Noord-Holland een nieuw waterplan opgesteld. De Provinciale Staten hebben op 16 november 2009 het provinciaal Waterplan 2010-2015 vastgesteld. In het waterplan is opgenomen op welke wijze de provincie het waterbeheer in Noord-Holland uitvoert op provinciaal niveau. Het beleid sluit aan bij de Europese Kaderrichtlijn Water en Het Nationaal Bestuurakkoord Water. Het speerpunt van het waterplan is het creëren van een integraal beleid ten aanzien van de ontwikkeling van de Noordzee kust zone en de optimale benutting van de economische kanten van water. De in de titel van het ontwerp waterplan opgenomen factoren, te weten Beschermen, Benutten, Beleven en Beheren, staan centraal in het toekomstbeeld op het gebied van water in de provincie Noord-Holland. Water vormt een belangrijk aspect in onderhavig project. Er is zorgvuldig omgegaan met de inpassing van water in de nieuwe situatie. In de huidige situatie speelt water reeds een belangrijke rol in het gebied en zijn er verschillende watergangen aanwezig in het gebied. In het kader van een goede waterhuishouding komt meer oppervlakte terug in de toekomstige situatie. Het water draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving zonder technische maatregelen.

Waterschapsbeleid

Waterbeheerplan 2016-2021

Sinds 1 januari 2016 is het Waterbeheerplan 2016-2021 van kracht. In het WBP geeft het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht aan wat haar ambities voor de planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen.

Het waterschap heeft de zorg voor het regionale watersysteem: optimale bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van schoon water en efficiënte zuivering van afvalwater. Belangrijke kernwoorden daarbij zijn ‘duurzaam’ en ‘kosteneffectief’. Het waterschap vindt de intrinsieke waarde van water als beeldbepalend element in de leefomgeving heel belangrijk: water is ook om van te genieten! Het waterschap wil bijdragen aan de belevingswaarde door aandacht voor recreatie, landschap en cultuurhistorie.

Om de doelen te kunnen realiseren beschikken de waterschappen over een eigen verordening, die van oudsher de Keur heet. De Keur kent 'verboden' en 'geboden' voor de manier van inrichten, gebruik en onderhoud van waterkeringen, oevers en wateren. Voor een deel van de verboden activiteiten uit de Keur kan onder voorwaarden vergunning worden verleend.

Keur en Beleidsregels 

Per 1 december 2011 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels. Op 1 augustus 2013 zijn na vaststelling van het bestuur wijzigingen van het Keurbesluit en de Beleidsregels in werking getreden. De Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en de daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De ‘Keur en Beleidsregels’ maken het mogelijk dat het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) van toepassing op allerlei activiteiten zoals:

  • Waterkeringen (onder andere uitvoeren van bodemonderzoek, ophogen, aanleg van wegen, of gebouwen en heien);
  • Wateren (onder andere wijzigen van bestaande wateren, aanleggen van nieuwe wateren, duikers, dammen, bruggen en dempen);
  • Zowel voor waterkeringen als voor wateren(het aanleggen van kabels en leidingen);
  • Overig (onttrekken en/of infiltreren, aanleggen van verhard oppervlak).

De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of nabij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in de Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht nader uitgewerkt.

Beleids- en actieplan wateroverlast Laren 

Op 21 oktober 2014 heeft het college de bestuursopdracht voor het beleids- en actieplan wateroverlast Laren vastgesteld. De doelstelling van het beleids- en actieplan is om inzicht te krijgen in, en een standpunt in te nemen over (on)acceptabele wateroverlast als gevolg van hemelwater. Het actieplan laat zien hoe de gemeente Laren in de komende periode de kans op wateroverlast terugdringt. Voor het terugdringen van het wateroverlast zijn verschillende scenario's beschreven. Vervolgens zijn deze verschillende scenario's tegen elkaar afgewogen en is een keuze gemaakt uitvoering te geven aan scenario IV. De uitvoering van scenario IV loopt van 2015 t/m 2020.

Gemeentelijk Rioleringsplan

De gemeente Laren heeft het beheerplan riolering vastgesteld. Het geeft concreet aan wat de gemeente aan riolering beheert, wat de onderhoudstoestand is van de riolering en wat de beheerkosten zijn op korte en middellange termijn.

Planspecifiek

In het kader van het te actualiseren bestemmingsplan wordt de waterhuishoudkundige staat van het plangebied in beeld gebracht.

Oppervlaktewater 

Binnen het plangebied bevinden zich geen grootschalige oppervlaktewaterlichamen.

Waterkeringen 

Binnen het plangebied bevinden zich geen waterkeringen.

Waterbeschermingsgebied 

Het plangebied valt buiten de grondwaterbeschermingsgebieden.

Waterhuishouding 

De Gooise heuvelruggen zijn, door hun relatieve hoge ligging en door de overwegend grofzandige samenstelling van de bodem, infiltratiegebieden voor regenwater. De infiltratiesnelheid van het regenwater wordt bepaald door de aard van het vegetatiedek. Het regenwater dat niet direct opgenomen wordt in de goed doorlatende bodem, zal als oppervlaktewater van hoog naar laag stromen. Het grondwater bevindt zich diep tot zeer diep in de bodem, namelijk grondwatertrap VII. Dit houdt in dat de gemiddeld hoogste grondwaterstand in cm beneden maaiveld > 80 is en de gemiddeld laagste grondwaterstand in cm beneden maaiveld > 120 is. Verstoringen van grondwaterstromen, door ondergrondse bouwwerken, zijn niet wenselijk en dient voorkomen te worden.

Gelet op het conserverende karakter van het bestemmingsplan worden geen bezwaren verwacht met betrekking tot het aspect water. In geval van nieuwe ontwikkelingen zoals uitbreidingen, verbouwingen of functiewijzigingen, dient nadrukkelijk rekening te worden gehouden met de regels zoals gesteld in de keur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht en de Provinciale Milieu Verordening Noord-Holland.

5.4 Ecologie

Om de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan te toetsen, is een ecologische inventarisatie van de natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Daar het een conserverend bestemmingsplan betreft, waarin geen uitbreidingsplannen of nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien, is deze inventarisatie op globaal niveau gevoerd op basis van literatuuronderzoek en soortinformatie opgevraagd bij de Nationale Databank Flora en Fauna.

Soortenbescherming

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

Inventarisatie

Uit het raadplegen van de Nationale Database Flora en Faunawww.natuurloket.nl (NDFF) via Quickscanhulp.nl  (© NDFF - quickscanhulp.nl 01-11-2017 13:53:01) blijkt dat binnen een straal van een kilometer rond het plangebied 54 beschermde planten- en diersoorten bekend zijn. Voor 16 van deze soorten geldt in de provincie Noord-Holland een vrijstelling van de verbodsartikelen van de Wnb in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen. De niet-vrijgestelde soorten betreft vogels met een jaarrond beschermd nest, zoogdieren, amfibieën, reptielen, vissen, ongewervelden en hogere planten. Indien van toepassing worden deze en andere relevante soorten in onderstaande tekst betrokken.

In het plangebied komen heideterreinen, akkers en wateren van enige omvang niet voor. Soorten die uitsluitend in een van deze biotopen voorkomen kunnen worden uitgesloten. Soorten van bebouwing, tuinen en erven en kleinschalige houtige elementen kunnen mogelijk voorkomen in het centrum van Laren, temeer daar vlak rond het dorp verschillende natuurgebieden liggen die grotere populaties kunnen huisvesten.

 

In de naaste omgeving zijn enkele beschermde plantensoorten bekend die voorkomen in (grotere) dennenbossen en op extensief gebruikte graanakkers. Gezien de inrichting en gebruik worden deze soorten niet in het plangebied verwacht.

Een groot deel van de bebouwing binnen het plangebied is potentieel geschikt als vleermuisverblijfplaats. Oudere bomen binnen het plangebied kunnen eveneens vleermuisverblijfplaatsen bevatten. Uit de directe omgeving van het plangebied (0-1 kilometer) zijn waarnemingen van gewone en ruige dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis, franjestaart en gewone grootoorvleermuis bekend (Quickscanhulp.nl). Verblijfplaatsen van deze soorten kunnen ook binnen het plangebied aanwezig zijn.

Door de aanwezigheid van opgaand groen is een groot deel van het plangebied geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. Vooral doorlopende bomenlanen zijn ook geschikt als vliegroute tussen verblijfplaatsen en foerageergebieden.

Uit de directe omgeving van het plangebied (0 - 1 kilometer) zijn 5 niet- vrijgestelde beschermde grondgebonden zoogdiersoorten bekend. Dit betreft de eekhoorn, de das en drie kleine marterachtigen: boommarter, wezel en bunzing. In wat wijdere omgeving zijn ook hermelijn en steenmarter bekend. De das zal binnen het centrum van Laren hooguit zeer incidenteel als zwervend individu langskomen, geschikt leefgebied ontbreekt voor de das. De overige genoemde soorten kunnen in het groen van het plangebied foerageren of ook verblijven. De steenmarter kan ook verblijfplaatsen in diverse gebouwen vinden, de andere marterachtigen ook in rommelhoekjes of oude schuurtjes. Verblijfplaatsen van eekhoorn en kleine marterachtigen kunnen niet uitgesloten worden binnen het plangebied. Voor de overige strikt beschermde grondgebonden zoogdieren ontbreekt geschikt leefgebied binnen het plangebied.

Binnen het plangebied kunnen vogels met jaarrond beschermde nestplaatsen tot broeden komen. Dit betreft in de eerste plaats roofvogels en uilen. Uit de directe omgeving van het plangebied (0-1 kilometer) zijn waarnemingen bekend van 7 soorten roofvogels, waarvan havik, buizerd, sperwer, boomvalk alsmede de uilensoort ransuil in oude bomen in de bebouwde kom kunnen broeden. De slechtvalk broedt in of op hoogbouw en kan daarom in Laren worden uitgesloten. Mogelijk kan wel de kerkuil een broedplaats, in een gebouw, in het plangebied vinden. Daarnaast kunnen huismus en gierzwaluw mogelijk broeden in gebouwen met pannendaken binnen het plangebied. De roek broedt in kolonies in hoge bomen en kan ook in het plangebied voorkomen, ook van deze soort zijn de nesten jaarrond beschermd.

En verder zullen niet-jaarrond beschermde vogels binnen het plangebied broeden.

Voor beschermde soorten amfibieën biedt het plangebied leefgebied dat matig geschikt is vanwege bebouwing, verharding en tuinen. Echter noodzakelijk voortplantingswater ontbreekt grotendeels en de wegen en bebouwing beperken de mogelijkheden voor migratie sterk. Indien kleine poelen in tuinen aanwezig zijn kunnen hier algemenere, vrijgestelde soorten zoals gewone pad en bruine kikker worden verwacht. Voor de niet-vrijgestelde soorten uit de omgeving, zoals poelkikker en heikikker zijn deze wateren te klein en geïsoleerd; het vóórkomen van deze soorten kan worden uitgesloten. Alleen de rugstreeppad is niet bij voorbaat uit te sluiten, omdat deze soort zeer tijdelijke poelen al als voortplantingswater kan gebruiken.

Beschermde soorten uit de soortgroepen reptielen, vissen en ongewervelden worden vanwege het ontbreken van geschikt leefgebied niet binnen het plangebied verwacht.

 

Toetsing

Bij concrete ontwikkelingsplannen in het plangebied dient onderzocht te worden of (verblijfplaatsen van) beschermde diersoorten aanwezig zijn. Verblijfplaatsen kunnen voorkomen in bouwwerken en in bomen. Kleine marterachtigen en de rugstreeppad kunnen ook verblijfplaatsen hebben in takkenhopen, rommelhoekjes e.d. Daarnaast kan het hele plangebied, met name het groen, benut worden als foerageergebied. Dit geldt met name voor de soort(groep)en vleermuizen, vogels met jaarrond beschermde nestplaatsen, rugstreeppad, eekhoorn en kleine marterachtigen. Bij concrete plannen voor ontwikkelingen binnen het plangebied waarbij gebouwen worden gesloopt of opgaande beplanting wordt verwijderd, dient aan de hand van locatiegericht ecologisch onderzoek te worden bepaald of deze soorten aanwezig zijn en of mogelijk verblijfplaatsen aanwezig zijn. Op basis hiervan kan worden bepaald of negatieve effecten op beschermde soorten te verwachten zijn, nader onderzoek nodig is en het aanvragen van een ontheffing van de Wnb noodzakelijk is.

Algemeen kan voor het plangebied gesteld worden dat indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd in gebruik zijnde nesten van vogels worden verstoord. Het is verboden nesten van vogels (indien nog in functie) te verstoren of te vernietigen. Om verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen te voorkomen dient bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden daarom voldoende rekening te worden gehouden met het broedseizoen of dient voorafgaand aan de werkzaamheden te worden vastgesteld dat geen broedgevallen aanwezig zijn. De Wnb kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Het is van belang of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.

Daarnaast geldt voor het plangebied dat als gevolg van toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen verblijfplaatsen van algemene amfibieën- en of zoogdierensoorten kunnen worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.

Gebiedsbescherming

Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.

Wet natuurbescherming

In de Wnb is de bescherming van Natura 2000-gebieden, geregeld. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur) is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland en vormt de basis voor het nationale natuurbeleid. Het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is voor de provincie Noord-Holland uitgewerkt in de Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening. In het NNN staat natuur voorop en ontwikkelingen zijn daarom alleen onder strikte voorwaarden toegestaan.

Inventarisatie

Het plangebied ligt niet in een beschermd gebied in het kader van de Wnb en de gronden zijn niet aangewezen als NNN. Wel is veel grond direct rond het dorp Laren, en plaatselijk grenzend aan het plangebied, aangewezen als NNN. In de Gooise natuurgebieden van het NNN domineert heide en bos van arme zandgrond. Verder liggen er restanten van hakhoutbosjes, vennen, engen, stuifzand en zanderijen die de provincie wil behouden (Natuurbeheerplan 2017 Noord-Holland).

De afstand van het plangebied tot de dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is vijf kilometer. Dit betreft Natura 2000-gebied Eemmeer en Gooimeer 5 km ten noordwesten van Laren. Binnen een straal van 10 kilometer liggen tevens de Natura 2000-gebieden Naardermeer (6 km naar het noordwesten) en Oostelijke Vechtplassen (6 km naar het westen en zuidwesten). Gezien de afstand en de aard van de natuurterreinen (wateren en moerashabitats) heeft het plangebied geen belangrijke ecologische relaties met de beschermde gebieden.

Toetsing

Daar in het plangebied alleen kleine veranderingen in functie, bouwwerk en omringende infrastructuur mogelijk worden gemaakt, kan een effect op het NNN worden uitgesloten. Dit geldt ook voor directe effecten op Natura 2000 gebieden. Indirect effect door toename van N-depositie in de Natura 2000-gebieden kan eveneens worden uitgesloten vanwege de omvang van de ontwikkelingen en afstand tot de Natura 2000-gebieden.

Gezien de ligging van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden en de kleinschalige ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt, kunnen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden in het kader van de Wnb en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid op voorhand worden uitgesloten.

Conclusie

Uit de ecologische inventarisatie is naar voren gekomen dat een aanvullend onderzoek in het kader van gebiedsbescherming op basis van de Wet natuurbescherming en het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk is.

Bij concrete ontwikkelingsplannen voor delen van het plangebied dient in het kader van de Wnb getoetst te worden of ter plaatse beschermde soorten aanwezig zijn, gericht op vleermuizen, vogels met jaarrond beschermde nesten, rugstreeppad, eekhoorn en kleine marterachtigen.

Daarnaast moet altijd het broedseizoen van vogels in acht worden genomen bij werkzaamheden ten behoeve van nieuwe ontwikkelingen. Tevens verdient aanbeveling om op bouwplaatsen poelvorming te voorkomen, zodat zicht tijdens de bouw geen rugstreeppadden gaan vestigen.

Uitvoerbaarheid

Het plan is op het punt van nationaal en provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Wet natuurbescherming en de Provinciale Omgevingsverordening.

Ten aanzien van soortenbescherming kan een ontheffing van de Wnb bij specifieke ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt noodzakelijk zijn. Daar het om kleinschalige ontwikkelingen gaat die het plangebied niet wezenlijk van karakter doen veranderen en slechts op een zeer klein deel van populaties van invloed kunnen zijn, zijn mitigerende of compenserende maatregelen goed in te passen, en zijn er goede mogelijkheden om deze ontheffing te verkrijgen.

Op basis hiervan kan op voorhand in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van het ruimtelijke plan niet in de weg staat.

5.5 Archeologie

In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden in het bestemmingsplan.

Planspecifiek 

De gemeenten Blaricum, Eemnes en Laren (BEL combinatie) hebben het wenselijk geacht een eigen archeologische waarden- en verwachtingenkaart en een beleidskaart te laten opstellen, gekoppeld aan een archeologisch onderzoeksregime in de vorm van voorschriften.

De archeologische waarden- en verwachtingenkaart bestaat uit een overzicht van de aanwezigheid en verspreiding van bekende archeologische vindplaatsen en een overzicht van de archeologische verwachtingen (een archeologisch verwachtingsmodel). Voor het plangebied van onderhavig bestemmingsplan is het volgende van belang:

Hoge verwachting (oranje gebied)
Deze gebieden hebben, op basis van geologische en bodemkundige opbouw en eventueel aangetroffen archeologische vondsten en sporen, een hoge potentie ten aanzien van het aantreffen van archeologische vondsten of sporen. Voor deze gebieden geldt een onderzoeksplicht bij een minimale bodemverstoring met een minimum oppervlakte van 200 m2 en een diepte van 30 cm. In het bestemmingsplan is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 3 opgenomen.

Onbekende archeologische verwachting (grijs gebied)
Het gaat hierbij om gebieden waarvoor archeologische en landschappelijke gegevens ontbreken. Bepaalde delen van de gemeenten zijn niet bodemkundig en geo(morfo)logisch gekarteerd, waardoor er geen landschappelijke informatie voorhanden is. Vaak zijn deze gebieden al bebouwd. Wel kan op grond van de Bonnebladen de begrenzing van de esdekken anno 1870 worden vastgesteld. In deze zones moet in ieder geval altijd de afweging tot noodzaak van onderzoek worden gemaakt. Deze gebieden worden in principe behandeld als zones met een hoge archeologische verwachting en krijgen de bestemming Waarde - Archeologie 3.

Archeologisch terreinen (blauw gebied)
In deze gebieden komen archeologische resten voor, die door de provincie of het Rijk als behoudenswaardig gekarakteriseerd zijn. Voor archeologen bevatten deze terreinen essentiële informatie die kan bijdragen aan het verdiepen van de kennis over ons verleden. Voor deze gebieden geldt voor een bodemverstoring met oppervlakte van 50 m2 en meer en een diepte van meer dan 30 cm onder maaiveld een onderzoeksplicht. In het bestemmingsplan is de dubbelbestemming Waarde - Archeologie 2 opgenomen voor dit gebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.BPCentrumLRN2018-Va01_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.BPCentrumLRN2018-Va01_0004.png"

Door opname van de beschermende regelingen worden mogelijk voorkomende archeologische waarden beschermd. Dit betekent dat voor aanvang van de bouwwerkzaamheden een archeologisch onderzoek dient te zijn verricht waaruit moet blijken of er wel/geen archeologische waarden aanwezig zijn.

5.6 Cultuurhistorie

Door wijzigingen in het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) is sinds 1 januari 2012 het opnemen van een cultuurhistorische paragraaf verplicht. In de toelichting van het bestemmingsplan dient een beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. De opsteller en vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten historische (stede)bouwkunde en historische geografie dienen te worden meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde als niet formeel beschermde objecten en structuren.

Planspecifiek

Monumenten

Binnen het plangebied liggen verschillende monumenten en beeldbepalende gebouwen. De gemeente heeft monumentenbeleid omdat in het plangebied zowel rijksmonumenten als gemeentelijke monumenten zijn gelegen. Zij zijn van algemeen belang bevonden vanwege hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde. Ook terreinen kunnen in die zin van algemeen belang worden bevonden vanwege de daar aanwezige zaken. De bescherming ziet op de instandhouding van de oorspronkelijke bebouwing. In het bestemmingsplan zijn de monumenten (rijks- en gemeentelijk) op de verbeelding ter signalering als zodanig aangeduid overeenkomstig het geldende bestemmingsplan.

Beeldbepalende panden 

Daarnaast zijn er in bouwwerken die beeldbepalend zijn vanwege de karakteristieke beeldkwaliteit die uitgaat van het bouwwerk. De regels die in dit bestemmingsplan gelden voor beeldbepalende panden zijn in beginsel dezelfde regels als voor monumenten. Voor beeldbepalende panden geldt overigens geen afzonderlijke vergunningplicht, zodat de bescherming uitsluitend plaatsvindt via het onderhavige bestemmingsplan en via het welstandsbeleid. De beeldbepalende panden zijn voorzien van een aanduiding.

Beschermd dorpsgezicht

Het plangebied van dit bestemmingsplan valt voor een groot deel binnen de begrenzing van het beschermd dorpsgezicht van Laren. Het beschermd dorpsgezicht geldt voor het gebied omdat het een specifiek cultuurhistorisch waardevolle karakter heeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.0417.BPCentrumLRN2018-Va01_0005.png"

Begrenzing beschermd dorpsgezicht

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer hebben d.d. 05 december 2009 besloten dat het gebied Brink in de gemeente Laren, zoals aangegeven op de hiervoor opgenomen afbeelding aangewezen als beschermd dorpsgezicht.

Samenvattend kunnen de volgende typerende elementen die deel uitmaken van het beschermd dorpsgezicht worden genoemd:

  • de historisch-stedenbouwkundige structuur van het gehele gebied en de herkenbaarheid van de verschillende gave delen uit de periode tot ongeveer 1880;
  • de herkenbaarheid in de bebouwing van het transformatieproces van agrarisch brinkdorp tot forensen- en kunstenaarsdorp met behoud van de oude historische structuur;
  • de groenvoorziening in de vorm van brinken, de hertenkamp, delen van de oude agrarische gronden (engen), plantsoenen, bomen, hagen en houtwalafscheidingen, alsmede wegprofielen en Y-splitsingen van wegen;
  • het grote aantal bewaard en herkenbaar gebleven panden met cultuur- en architectonische, typologische en stedenbouwkundige waarde in het gebied, uiting gevend aan hetzij het agrarische of het nijverheidsverleden, hetzij aan de historie van Laren als kunstenaars- en vroeg forenzendorp;
  • het in het transformatieproces, behouden kleinschalige, dorpse en informele karakter, met het invoegen van nieuwe wegen en bebouwing in de periode tot 1940 in het bestaande weefsel.

Voor het beschermd dorpsgezicht is een beschermende regeling opgenomen.

Op grond van artikel 2.1 van de Wabo is voor het slopen van een bouwwerk in een beschermd dorpsgezicht een omgevingsvergunning nodig. Als er niet aannemelijk wordt gemaakt dat er voor het te slopen bouwwerk een passend bouwwerk in de plaats komt, dan de vergunning op grond van artikel 2.16 Wabo worden geweigerd. Als er een omgevingsvergunning voor het bouwen van vervangende nieuwbouw is aangevraagd, maar deze nog niet is verleend, kan de omgevingsvergunning voor de sloop worden aangehouden op grond van artikel 3.4 Wabo. Het doel is te voorkomen dat er ongewenste braakliggende terreinen ontstaan. Ook kan worden beoordeeld of nieuwbouw voldoende aansluit bij het bijzondere karakter van het beschermde dorpsgezicht.

Hoofdstuk 6 Juridische opzet bestemmingsplan

6.1 Algemeen

Voor dit bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012). Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.

6.2 Opzet van de regels

De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. Ook de regels van een bestemming kennen een standaardopbouw en worden als volgt benoemd:

  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).

6.3 Beschrijving van de regels

Agrarisch met waarden

Binnen het plangebied zijn enkele gronden gelegen welke van oudsher agrarisch aangewend werden (De Enggronden). Qua ligging en omvang is de uitoefening van een volwaardige agrarische bedrijfsvoering niet meer mogelijk. De bestemming brengt tot uitdrukking dat de landschappelijke waarde en het cultuurhistorische karakter van het gebied zeker zo belangrijk zijn als het agrarische gebruik. Om de openheid van het karakteristieke gebied te beschermen zijn handelingen die die openheid aantasten als verboden gebruik aangemerkt. Ook is een verbod tot het oprichten van gebouwen opgenomen.

Bedrijf

De bestaande bedrijfspercelen in het plangebied hebben de bestemming ‘Bedrijf’ gekregen. Gezien de ligging in een woon- en centrumgebied, zijn de geldende rechten overgenomen. De bouwmogelijkheden zijn grotendeels middels aanduidingen op de verbeelding weergegeven.

Centrum

In het bestemmingsplan Centrum Laren 2006 is de blokzijdemethode toegepast. Ter plaatse van de aanduiding 'blokzijde' op de verbeelding is per stip op het betreffende bouwperceel de functie (woningen, detailhandel en dienstverlening, kantoren, bedrijven of horeca) toegestaan, zoals opgenomen in de bijlage. Met een vrijstellingsbevoegdheid kan, rekening houdend met een minimum en maximum aantal toegestane functies per blok, de functie gewijzigd worden.

De blokzijdemethode biedt duidelijkheid, maar kan ook verstarrend werken. Deze regeling sluit bovendien niet meer aan bij de bestemmingen zoals de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP) die voorschrijft. Op basis van het Centrumplan is (nieuwe) detailhandel in algemene zin langs de radialen gewenst en daar buiten wordt in principe nieuwe detailhandel ontmoedigd c.q. onmogelijk gemaakt.

In het nieuwe bestemmingsplan wordt bij recht in de bestemming Centrum (de radialen) alle wenselijke functies toegestaan en deze zijn daarmee onderling uitwisselbaar. De wenselijke en uitwisselbare functies betreffen detailhandel en dienstverlening. De bestaande afwijkende functies, zoals wonen, kantoor en horeca zijn plaatsvast gemaakt door middel van een functieaanduiding.

Flexibiliteitsbepalingen zijn opgenomen om onder strikte voorwaarden andere functies op de begane grond mogelijk te maken, zoals wonen en horeca. Het toevoegen van nieuwe zelfstandige horecavestigingen in de vorm van restaurants, cafés en dergelijke, is niet zonder meer gewenst. Er is al een breed aanbod aanwezig in het centrum, zodat uitbreiding van het aantal restaurants en café's in beginsel niet aan de orde zal zijn. Voor horeca die het centrum (radialen) en met name de omgeving van de Brink kan versterken en innoveren staat de gemeente wel open. Om gebruik te maken van deze bepalingen dient te worden voldaan aan voorwaarden waarin voorgenoemde belangen zijn verwerkt.

Steeds vaker komt er in centrumgebieden 'additionele horeca' voor, waarbij een detailhandelsvestiging ook een drankje of een hapje aanbied. Een afwijkingsbevoegdheid is opgenomen om additionele horeca mogelijk te kunnen maken in de bestemming Centrum en Detailhandel.

In het geldende bestemmingsplan zijn terrassen toegestaan in de bestemming Centrumdoeleinden en Horeca ter plaatse van de in de bestemmingsomschrijving aangegeven horecabedrijven. Gelet op de vertaling van de blokzijdemethode zijn de bestaande horecabedrijven inclusief terrassen specifiek aangeduid en daarmee ruimtelijk begrensd. In de bestemming Verkeer zijn geen terrassen toegestaan, met uitzondering van bestaande terrassen. Deze zijn aangegeven door middel van een aanduiding.

Detailhandel

Voor de detailhandelsbedrijven en dienstverlenende bedrijven, welke veelal een baliefunctie hebben, binnen het plangebied is de bestemming Detailhandel opgenomen. Binnen deze bestemming kunnen bedrijven hun activiteiten ontplooien. Omdat er vanuit ruimtelijk oogpunt het verschil tussen detailhandelsbedrijven en dienstverlenende bedrijven niet zo groot is, is er voor gekozen dit onder te brengen binnen één bestemming. De bebouwingsregeling behoeft geen nadere uitleg.

Groen en Groen - Groen met waarden

De bestemming Groen is toegekend aan gronden die zijn op te vatten als structureel (beeldbepalend) groen (het overige groen is opgenomen in de bestemming ‘Verkeer'). De karakteristieke gronden ter plaatse van de brinken zijn voorzien van een bestemming Groen - Groen met waarden.

In beginsel zijn binnen de groenbestemmingen overal inritten, voet- en fietspaden, speelvoorzieningen, kunstobjecten, nutsvoorzieningen, wadi's, water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan, maar deze zullen niet in alle stroken gerealiseerd worden. In Groen - Groen met waarden zijn parkeerplaatsen niet toestaan, met uitzondering van de bestaande.

Gebouwen anders dan ten behoeve van de poffertjeskraam, oliebollenkraam en het hertenkamp, zijn niet toegestaan; bouwwerken, geen gebouw zijnde, wel.

Horeca

Voor de horecabedrijven is de bestemming Horeca opgenomen. Binnen deze bestemming kunnen bedrijven hun activiteiten ontplooien.

Kantoor

De gronden met de bestemming ‘Kantoor’ zijn bestemd voor kantoren met bijbehorende voorzieningen, erven en terreinen. De bouwmogelijkheden zijn grotendeels middels aanduidingen op de verbeelding weergegeven.

Maatschappelijk

Onder de noemer "maatschappelijk" is een groot aantal verschillende functies ondergebracht. In artikel 1 is het begrip nader omschreven. Omdat een volledige functionele uitwisseling niet overal wenselijk is zijn bepaalde vormen van voorziening, enkel toegestaan daar waar op de verbeelding nader aangeduid.

Tuin

Deze tuingebieden zijn door hun openheid van belang binnen de woongebieden waarin zij gelegen zijn. Binnen deze bestemming zijn verhardingen voor parkeren en langzaamverkeer (bijvoorbeeld wandelpaden) mogelijk gemaakt.

Verkeer

De wegen binnen het plangebied hebben de bestemming ‘Verkeer’ gekregen. Het betreft dan zowel de wegen met een doorgaande functie als de buurtontsluitingswegen. Binnen de bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Wel zijn er bouwwerken geen gebouwen toegestaan zoals straatverlichting of bewegwijzering.

Water

Het water op de Brink is apart bestemd.

Wonen

Wonen is de functie die binnen het plangebied veel voorkomt. De bestaande woningen zijn bestemd tot ‘Wonen’, waarbij per woning of blok van woningen een bouwvlak op de verbeelding is weergegeven. Hier binnen mag het hoofdgebouw op de middels een aanduiding weergegeven bouwwijze worden gebouwd. Goot- en bouwhoogtes van de woningen zijn op de verbeelding weergegeven. Naast wonen is in ondergeschikte omvang ook een bedrijfsmatige activiteit binnen de woning toegestaan. De regeling kent een eenduidige regeling voor de bebouwingsmogelijkheden van erfbebouwing.

Gelijk aan de gemeentelijke standaard voorziet de regeling in afwijkingsmogelijkheden voor zwembaden. Het plan voorziet niet meer in een regeling voor mantelzorg. Dit omdat dit zijn beslag heeft gekregen in het Besluit omgevingsrecht.

Wonen - 1

Gelet op de specifieke voorwaarden in het bestemmingsplan Zijtak en omgeving is een bestemming Wonen - 1 opgenomen voor de betreffende gronden door onderdeel uitmaken van het betreffende bestemmingsplan.

Waarde - Archeologie 2 en Waarde - Archeologie 3

Ter bescherming en veiligstelling van mogelijke archeologische waarden in het plangebied is de dubbelbestemming archeologie opgenomen. Afhankelijk van de verwachtingswaarde voorziet het plan in een tweedeling. Voorgaande heeft tot gevolg dat de omvang van de bodemverstoring bepaald of nader archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Waarde - Beschermd dorpsgezicht

Het beschermd dorpsgezicht is beschermd door middel van een dubbelbestemming, op grond waarvan burgemeester en wethouders nadere eisen kunnen stellen aan de situering en de omvang van nieuw op te richten bouwwerken, de nokrichting van de kappen van gebouwen, de gevelindeling en het materiaal- en kleurgebruik. Uiteraard is dit alleen toegelaten voorzover dat de bestemming 'waarde - beschermd dorpsgezicht' dient.

6.4 Verbeelding

Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart Nederland en kadastrale kaart).

Hoofdstuk 7 Financiële uitvoerbaarheid

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is in artikel 6.2.1 een opsomming gegeven van de bouwplannen die worden beschouwd als bouwplan in de zin van 6.12 Wro waarvoor een exploitatieplan dient te worden vastgesteld indien het kostenverhaal niet anderszins is geregeld (dat wil zeggen indien men geen anterieure privaatrechtelijke overeenkomst heeft kunnen sluiten met de ontwikkelende partij). Het voorliggend bestemmingsplan is een conserverend plan, waarbinnen nagenoeg geen nieuwe ontwikkelingen rechtstreeks mogelijk zijn. Hieruit kan worden geconcludeerd dat voor dit plan geen exploitatieovereenkomst of exploitatieplan dient te worden opgesteld. De raad zal, met gebruikmaking van de bevoegdheid van artikel 6.12, lid 2 Wro, besluiten voor dit plan derhalve geen exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 8 Procedure

Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerpbestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Het ontwerpbestemmingsplan zal conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid van zienswijzen voor een ieder, ook voor overlegpartners.

8.1 Inspraak en vooroverleg

Conform de gemeentelijke inspraakverordening is het bestemmingsplan Centrum Laren 2018 in de inspraak gebracht. Het plan heeft ter inzage gelegen van 12 oktober 2018 tot en met 22 november 2018. In die periode heeft een ieder een inspraakreactie kunnen geven. Daarnaast zijn op 29 en 30 oktober 2018 twee informatieavonden georganiseerd met zo'n 200 inwoners. Er zijn 47 inspraakreacties ontvangen. De inspraakreacties zijn voorafgaande aan de vergadering van de commissie R&I van 19 maart 2019 besproken met een klankbordgroep van raadsleden.

Tegelijkertijd met de inspraak heeft het in art. 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening bedoelde vooroverleg plaatsgevonden. Diverse instanties met belangen in het plangebied zijn benaderd met het verzoek te adviseren over het voorontwerpbestemmingsplan. Van de benaderde instanties hebben er 4 gereageerd. Voor 2 overlegpartners gaf het plan aanleiding tot het maken van opmerkingen.

In de Notitie van inspraak en overleg zijn de reacties samengevat en van reactie voorzien. De notitie is als bijlage gevoegd bij dit bestemmingsplan.

8.2 Zienswijzen

Gelet op het bepaalde in artikel 3.8 lid 1 Wet ruimtelijke ordening, heeft het ontwerpbestemmingsplan met ingang van 17 mei 2019 gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om een zienswijze op het plan in te dienen. Tijdens deze periode van tervisielegging zijn bij de gemeenteraad 14 zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan ingediend. Deze zienswijzen zijn samengevat en beantwoord in de 'Notitie van beantwoording zienswijzen en ambtshalve wijzigingen', die als Bijlage 1 bij deze toelichting is gevoegd.