direct naar inhoud van Regels
Plan: Oudkarspel en Koedijk
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0416.BPOKKD2014-va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan

het bestemmingsplan Oudkarspel en Koedijk met identificatienummer NL.IMRO.0416.BPOKKD2014-va01 van de gemeente Langedijk;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aan huis verbonden beroepen

het uitoefenen van een vrij en zelfstandig beroep, of het beroepsmatig verlenen van diensten, op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, educatief, kunstzinnig, technisch gebied of daarmee gelijk te stellen activiteiten, niet zijnde detailhandel, waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.4 aan huis verbonden bedrijven

het uitoefenen van een bedrijf of bedrijfsactiviteiten als bedoeld in de bij deze regels behorende Bijlage 3 Staat van Bedrijven - Aan huis verbonden bedrijven niet zijnde detailhandel, waarbij de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft, die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.5 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 agrarisch bedrijf

een bedrijf, gericht op het voortbrengen van agrarische producten, telen van gewassen en/of houden van dieren;

1.8 agrarisch hobbymatig medegebruik

kleinschalig, in samenwerking met een beroep aan huis, niet bedrijfsmatig agrarisch gebruik, anders dan ten behoeve van een agrarisch bedrijf;

1.9 archeologie

de bestudering van menselijke geschiedenis door middel van de overblijfselen van materiële cultuur, de omgeving en van dierlijke resten;

1.10 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en de studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteit uit het verleden;

1.11 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.12 bebouwingspercentage

een aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van een bouwperceel dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.13 bed & breakfast

een faciliteit waarbij in huiselijke sfeer tegen betaling overnachting en ontbijt kan worden verkregen, waarbij geen sprake is van permanente bewoning, de maximale gebruiksduur niet meer bedraagt dan 1 aansluitende maand, een nachtregister wordt bijgehouden en waarbij geen zelfstandige keukenfaciliteiten ter beschikking staan aan de tijdelijke bewoners;

1.14 bedrijfswoning/dienstwoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein bedoeld voor (het huishouden van) één persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.15 beeldbepalend pand of bijgebouw

een gebouw dat gezien het karakter en de betekenis voor het stedenbouwkundig beeld ter plaatse van belang is, met dien verstande dat verandering en/of uitbreiding slechts mag plaatsvinden wanneer het betrokken bouwplan mede strekt tot:

  • behoud of versterking van het uitwendige karakter van het pand, en:
  • de waarde van het pand voor het beeld van de omgeving, zoals aanwezig zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, wat betreft de totaliteit van de bouwmassa naar de hoofdafmeting en onderlinge verhoudingen en dakvorm, goothoogte, bouwhoogte, nokrichting en dakhelling;
1.16 beperkt kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.17 beschermingszone

aan een waterstaatswerk grenzende zone, waarin ter bescherming van dat werk voorschriften en beperkingen kunnen gelden;

1.18 bestaand

de legale situatie zoals die is op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt;

1.19 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.20 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.21 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak, niet zijnde een overkapping;

1.22 bootliften

een mechanisme die boven het openbaar water hangt voor het opheffen van boten;

1.23 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.24 bouwgrens

de grens van een bouwvlak;

1.25 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.26 bouwperceelgrens

de grens van een bouwperceel;

1.27 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan;

1.28 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond en bedoeld is om ter plaatse te functioneren;

1.29 bruto vloeroppervlak

de oppervlakte van een ruimte of een groep van ruimten, gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende ruimte of groep van ruimte omhullen;

1.30 café-restaurant

een horecabedrijf, niet zijnde een discotheek of bar/dancing, dat tot hoofddoelen heeft het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken en maaltijden voor consumptie ter plaatse;

1.31 coffeecorner

horecagelegenheid waar uitsluitend niet- en/of licht-alcoholische dranken worden verstrekt, eventueel gecombineerd met de verstrekking van kleine etenswaren, evenwel met uitzondering van snackbars;

1.32 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps of bedrijfsactiviteit;

1.33 detailhandel in ABC-goederen

de handel in auto's, auto-onderdelen, boten en caravans, machinerieën ten behoeve van bedrijven en landbouwwerktuigen en naar aard en/of omvang daarmee gelijk te stellen detailhandel in ABC-goederen;

1.34 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling

bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van administratieve en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen al dan niet in combinatie met ondergeschikte detailhandel, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf (en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen) en een seksinrichting;

1.35 dienstverlening

het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden;

1.36 discotheek/bar-dancing

een horecabedrijf, dat tot doel heeft het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse, waarbij het doen beluisteren van overwegend elektrisch versterkte muziek en het gelegenheid geven tot dansen een wezenlijk onderdeel vormt;

1.37 functieaanduiding

een aanduiding waarmee wordt aangegeven dat binnen een bestemming al dan niet specifieke gebruiksmogelijkheden zijn toegestaan;

1.38 garagebox

een zelfstandig gebouw bedoeld voor de stalling van auto's, boten en daarmee gelijk te stellen goederen;

1.39 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.40 geluidzoneringsplichtige inrichting

een inrichting bij die ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een zone moet worden vastgesteld;

1.41 gevelbreedte

de breedte van een naar de weg gekeerde zijde van een hoofdgebouw;

1.42 hogere grenswaarde

een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder;

1.43 hoofdgebouw

een gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

1.44 horecabedrijf

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, logies worden verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden bereid of verstrekt;

1.45 kampeermiddel

een mobiel en/of vast kampeermiddel dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.46 kampeerseizoen

het kampeerseizoen begint op 15 maart en loopt door tot en met 31 oktober van elk kalenderjaar;

1.47 karakteristiek pand of bijgebouw

een gebouw dat gezien het karakter en de betekenis voor het stedenbouwkundig beeld ter plaatse van belang is, met dien verstande dat de uitwendige hoofdvorm, bepaald door onder meer de dakvorm, goothoogte, bouwhoogte, nokrichting en dakhelling en gevelindeling en karakteristieke elementen, zoals aanwezig zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan, gehandhaafd dient te worden;

1.48 kas

een gebouw waarvan de wanden en het dak bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken of trekken van vruchten, bloemen of planten;

1.49 kunstobject

voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of overkapping;

1.50 kunstwerk

een bouwwerk, geen gebouw of overkapping zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening;

1.51 kwetsbaar object

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand is bepaald, die in acht moet worden genomen;

1.52 ligplaats

een ruimte voor het afmeren en doen of laten liggen van een vaartuig;

1.53 maatschappelijke voorzieningen

levensbeschouwelijke, medische, sociale, culturele en educatieve voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, kinderopvang, alsook ondergeschikte dienstverlening en/of ondergeschikte detailhandel en/of ondergeschikte horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.54 maatvoeringsvlak

een als zodanig aangegeven geometrisch bepaald vlak ten behoeve van het indelen van een bouwvlak of bestemmingsvlak met het oog op een verschil in maatvoering;

1.55 minisupermarkt

een levensmiddelenwinkel met een oppervlak van meer dan 50 m² en minder dan 500 m² winkelverkoopvloeroppervlak, die zich richt op een specifieke doelgroep, delicatessenwinkels, levensmiddelenwinkels met een beperkt, specifiek assortiment en daarmee gelijk te stellen levensmiddelenwinkels;

1.56 mobiel kampeermiddel

een tent, tentwagen, kampeerauto, toercaravan of enig ander onderkomen met de bedoeling deze te plaatsen op een kampeerterrein gedurende niet meer dan 3 aansluitende maanden per kampeerseizoen;

1.57 nutsvoorziening

(bouwkundige) voorzieningen ten behoeve van (de aansluiting op) het openbare net van afvalstoffen, gas, water, elektriciteit, riolering, stadsverwarming en het telecommunicatieverkeer, of daaraan gelijk te stellen voorzieningen, met de daarbij behorende gebouwen zoals transformatorgebouwen, gebouwen ten behoeve van gasvoorziening en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen;

1.58 ondergeschikte detailhandel

de detailhandelsactiviteit die ondergeschikt is aan de hoofdbestemming;

1.59 ondergeschikte dienstverlening

de dienstverlenende activiteit die ondergeschikt is aan de hoofdbestemming;

1.60 ondergeschikte horeca


de horeca-activiteit die ondergeschikt en ondersteunend is aan de hoofdbestemming, die plaatsvindt binnen hetzelfde gebouw als de hoofdfunctie en geen eigen openings- en/of sluitingstijden heeft;

1.61 overkapping

een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet of slechts met één wand is omgeven;

1.62 peil
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    • 1. de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    • 1. de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. voor een bouwwerk op, in of boven het water:
    • 1. de hoogte van het ter plaatse geldende waterpeil;
1.63 permanente bewoning

de bewoning van een verblijf als hoofdverblijf;

1.64 recreatiewoning

een woning of een gedeelte daarvan dient als recreatief verblijf voor recreanten, waarbij geen sprake is van permanente bewoning;

1.65 restaurant

een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden voor consumptie ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van alcoholische en niet-alcoholische dranken;

1.66 risicovolle inrichting

een inrichting, bij welke het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.67 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.68 standplaats

het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten aan te bieden, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel;

1.69 supermarkt

een zelfbedieningswinkel met een winkelverkoopvloeroppervlak van minimaal 500 m², waar een breed assortiment algemene en verse levensmiddelen worden verkocht, met een additioneel assortiment non-food. Supermarkten zijn veelal onderdeel van een keten die in een regio, land of zelfs meerdere landen winkels heeft;

1.70 vast kampeermiddel

een stacaravan, trekkershut of ander recreatief verblijf op een kampeerterrein, welke naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven en al dan niet direct steun vindt in of op de grond en daardoor als bouwwerk is aan te merken;

1.71 volkstuin

tuinen bedoeld voor het hobbymatig en voor eigen gebruik telen van groente, fruit en snijbloemen;

1.72 voorgevel

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;

1.73 voorkeursgrenswaarde

de maximale waarde voor de geluidsbelasting, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder;

1.74 waterkering

kunstmatige hoogte, natuurlijke hoogten of hoge gronden met ondersteunende kunstwerken die een waterkerende of mede een waterkerende functie hebben;

1.75 waterstaatswerk

oppervlakte waterlichaam, bergingsgebied, waterkering, ondersteunend kunstwerk en bijbehorende onderhoudsstroken, dat als zodanig in de legger van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is aangegeven;

1.76 wonen in de tweede lijn

het gebruiken of laten gebruiken van bijgebouwen als woning bij een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.77 woning

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.78 woongebouw

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.79 woonschip

elk drijvend en anderszins geheel of in hoofdzaak in water geplaatst voorwerp dat uitsluitend of in hoofdzaak als woning gebezigd of tot woning bestemd is, ook indien het nog in aanbouw is;

1.80 zonering waterstaatswerk

oppervlaktewaterlichaam, bergingsgebied, waterkering of ondersteunend kunstwerk;

1.81 zwembad

een onoverdekt bassin dat zwemgelegenheid biedt aan particulieren en dat wordt aangemerkt als een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel.

2.7 uitzondering

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, wordt buiten beschouwing gelaten:

  • a. galerijen, balkons en luifels, mits de afwijking van de plaatsingseisen niet meer dan 2 m mag;
  • b. (brand)trappen en trappenhuizen.


Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als goot- en dakoverstekken, plinten, pilasters, kozijnen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel en kroonlijsten buiten beschouwing gelaten, mits de afwijking van de plaatsingseisen niet meer dan 1 m mag.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. grasland;
  • b. akkerbouw- en tuinbouwgronden;


en tevens voor de volgende functieaanduidingen:

  • c. volkstuinen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "volkstuin";
  • d. kassen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "kas";
  • e. bijgebouwen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen",


met de daarbij behorende:

  • f. ondergeschikte detailhandel;
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. openbare nutsvoorzieningen;
  • i. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • j. water en oeverstroken.

3.2 Bouwregels
  • a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met inachtneming van het bepaalde in lid 3.2 onder b, c en d.

  • b. Op de gronden ter plaatse van de aanduiding "volkstuin" gelden de volgende regels:
    • 1. per volkstuin mag één gebouw worden gebouwd;
    • 2. het bebouwingspercentage per volkstuin mag niet meer dan 10% van de bestaande oppervlakte bedragen, met een maximum van 15 m²;
    • 3. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 3,5 m bedragen.

  • c. Op de gronden ter plaatse van de aanduiding "kas" gelden de volgende regels:
    • 1. kassen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "kas" worden gebouwd;
    • 2. de goot- en bouwhoogte van een kas mag niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte bedragen.

  • d. Op de gronden ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen" gelden de volgende regels:
    • 1. bijgebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen" worden gebouwd;
    • 2. de goot- en bouwhoogte van een bijgebouw mag niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte bedragen.

  • e. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
    • 2. voor het overige zijn uitsluitend omgevingsvergunningvrije bouwwerken, geen gebouwen zijnde, als bedoeld in bijlage II Besluit omgevingsrecht toegestaan.

3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het aanbrengen/gebruiken van oppervlakteverhardingen en/of de aanleg van wegen en paden anders dan ten behoeve van het agrarisch gebruik;
  • het gebruik van de gronden ten behoeve van bosbouw, houtteelt of andere opgaande teeltvormen;
  • het gebruik van gronden ten behoeve van mestopslag met een omvang van meer dan 1 m³ niet begrepen.

Artikel 4 Bedrijf

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven als genoemd in de bij deze regels behorende als Bijlage 1 opgenomen 'Staat van Bedrijven' in de categorieën 1 en 2;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. openbare nutsvoorzieningen;
  • d. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • e. water en oeverstroken,

en tevens voor de volgende functieaanduidingen:

  • f. bedrijven als genoemd in de bij deze regels behorende als Bijlage 1 opgenomen 'Staat van Bedrijven' in de categorieën 1, 2 en 3.1, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 3.1”;
  • g. bedrijven als genoemd in de bij deze regels behorende als Bijlage 1 opgenomen 'Staat van Bedrijven' in de categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met categorie 3.2”;
  • h. een aannemersbedrijf, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – aannemersbedrijf”;
  • i. een houtverwerkend bedrijf, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – houtverwerkend bedrijf”;
  • j. een loonbedrijf, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – loonbedrijf”;
  • k. een opslagbedrijf, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – opslagbedrijf”;
  • l. een staalverwerkingsbedrijf, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – staalverwerkingsbedrijf”;
  • m. een tankstation met lpg met bijbehorende bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – tankstation”;
  • n. een garagebedrijf, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – garagebedrijf";
  • o. een aluminium verwerkend bedrijf, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – aluminium verwerker”.

Detailhandel is uitsluitend in de bestemming begrepen, voor zover deze detailhandel een geïntegreerd en ondergeschikt deel uitmaakt van een productiebedrijf en/of een ambachtelijk bedrijf, één en ander in of vanuit een verkoop-ruimte met een vloeroppervlak van ten hoogste 10% van het bedrijfsvloeroppervlak met een maximum van 100 m².

Detailhandelsverkoop via internet al dan niet in combinatie met afhaalpunt is uitsluitend in de bestemming begrepen voor zover de primaire bedrijfsactiviteit opslag en distributie betreft, het afhaalpunt geen showroom heeft, geen reclame-uitingen plaatsvinden en ter plekke niet kan worden afgerekend.

De regels zoals opgenomen in Artikel 30, Algemene bouwregels, zijn tevens van toepassing op de bestemming.

4.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
    • 2. de goot- en bouwhoogte van binnen een bouwvlak gelegen gebouwen mag niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 8,5 m bedragen, dan wel dan de aangegeven goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding “maximum goothoogte (m) en maximum bouwhoogte (m)”;
    • 3. per bedrijf is ten hoogste het bestaande aantal (inpandige) bedrijfswoningen toegestaan;
    • 4. vrijstaande bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan op de gronden ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”.

  • b. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij bedrijfswoningen buiten het bouwvlak geldt de volgende regel:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50% van het erf dat zich op meer dan 1 m afstand achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw bevindt, met inachtneming van het bepaalde in lid 4.2, onder c.

  • c. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij bedrijfswoningen die buiten het bouwvlak worden gebouwd, gelden de volgende regels:
    • 1. bijbehorende bouwwerken en overkappingen dienen ten minste 3 m achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw te worden gebouwd, met uitzondering van een bijbehorend bouwwerk aan de voorgevel van een gebouw, met dien verstande dat:
      • de diepte van een bijbehorend bouwwerk niet meer dan 1,5 m mag bedragen;
      • de breedte van een bijbehorend bouwwerk ten hoogste 2/3e deel van de bestaande gevelbreedte mag bedragen, tot een maximum van 4 m;
      • de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk ten hoogste gelijk is aan die van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw tot een maximum van 3,5 m;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag niet meer dan 50 m² bedragen, met dien verstande dat:
      • indien het bouwperceel groter is dan 500 m² de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen ten hoogste 75 m² mag bedragen;
      • de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen niet meer dan 20 m² mag bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 3 m bedragen;
    • 4. in uitzondering op het bepaalde onder 1 mag een overkapping achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw worden gebouwd;
    • 5. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken en aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van de bedrijfswoning bedragen tot een maximum van 3,5 m;
    • 6. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 6,5 m bedragen, met dien verstande dat:
      • de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken ten minste 1 m lager is dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning;
      • de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken die binnen een afstand van 3 m tot de bouwperceelgrens worden gebouwd, niet meer dan 5 m mag bedragen;
    • 7. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is;
    • 8. de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 5 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.

  • d. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

4.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan de bedrijven als genoemd in lid 4.1;
  • het gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan bedoeld in lid 4.1;
  • het gebruik van gronden en bouwwerken voor inrichtingen als bedoeld in artikel 40 juncto artikel 1 van de Wet geluidhinder, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken (geluidzoneringsplichtige inrichtingen);
  • het gebruik van gebouwen voor bewoning, anders dan bestaande bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding “bedrijfswoning”;
  • het gebruik van gronden en bouwwerken voor opslag en vervaardiging van vuurwerk;
  • het gebruik van gronden gelegen voor de voorgevel van een gebouw voor buitenopslag;
  • het gebruik van gronden en bouwwerken voor risicovolle inrichtingen.

4.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 en lid 4.3 voor de vestiging van bedrijven die niet zijn genoemd in de Bijlage 1 Staat van Bedrijven, mits deze bedrijven naar aard en/of effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, kunnen worden gelijk gesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd.

Artikel 5 Bedrijf - Nutsvoorziening

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf – Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gebouwen ten behoeve van openbaar nut, zoals transformatorgebouwen, gebouwen ten behoeve van de gasvoorziening en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • d. water en oeverstroken.

5.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
    • 2. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 3,5 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan
      2 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

Artikel 6 Bedrijventerrein - 2

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijventerrein-2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. bedrijven als genoemd in de bij deze regels behorende als Bijlage 1 opgenomen 'Staat van Bedrijven' in de categorieën 1 en 2;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. openbare nutsvoorzieningen;
  • d. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • e. water en oeverstroken,


en tevens voor de volgende functieaanduidingen:

  • f. een groenteverwerkend bedrijf, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - groenteverwerkend bedrijf";
  • g. bedrijven als genoemd in de bij deze regels behorende als Bijlage 1 opgenomen 'Staat van Bedrijven' in de categorieën 1, 2 en 3.1, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.1";
  • h. bedrijven als genoemd in de bij deze regels behorende als Bijlage 1 opgenomen 'Staat van Bedrijven' in de categorieën 1, 2, 3.1 en 3.2, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met categorie 3.2".


Kantoren behorende bij de bedrijfsactiviteiten genoemd onder lid 6.1 zijn toegestaan tot een oppervlakte van ten hoogste 2000 m² per kavel, met dien verstande dat het percentage aan kantoorvloeroppervlak ten hoogste 50% van het totale bedrijfsvloeroppervlak mag bedragen.


Detailhandel is toegestaan voor zover het productiegebonden detailhandel en/of detailhandel als ondergeschikt bestanddeel van een bedrijf in goederen betreft die qua aard rechtstreeks verband houden met de bedrijfsuitoefening, één en ander in of vanuit een verkoopruimte met een vloeroppervlak van ten hoogste 10% van het bedrijfsvloeroppervlak met een maximum van 100 m².


Detailhandelsverkoop via internet al dan niet in combinatie met afhaalpunt is uitsluitend in de bestemming begrepen voor zover de primaire bedrijfsactiviteit opslag en distributie betreft, het afhaalpunt geen showroom heeft, geen reclame-uitingen plaatsvinden en ter plekke niet kan worden afgerekend.

De regels zoals opgenomen in Artikel 30, Algemene bouwregels, zijn tevens van toepassing op de bestemming.

6.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
    • 2. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan de aangegeven bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding "maximum bouwhoogte (m)" bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte;
    • 3. per bedrijf is ten hoogste het bestaande aantal (inpandige) bedrijfswoningen toegestaan;
    • 4. vrijstaande bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan op de gronden ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning";
    • 5. de goot- en bouwhoogte van een vrijstaande bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan respectievelijk 3,5 m en 8,5 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte;
    • 6. de afstand van een gebouw tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 3 m te bedragen, dan wel de bestaande afstand indien minder is.

  • b. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij bedrijfswoningen buiten het bouwvlak geldt de volgende regel:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50% van het erf dat zich op meer dan 1 m afstand achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw bevindt, met inachtneming van het bepaalde in lid 6.2, onder c.

  • c. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij bedrijfswoningen die buiten het bouwvlak worden gebouwd, gelden de volgende regels:
    • 1. bijbehorende bouwwerken en overkappingen dienen ten minste 3 m achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw te worden gebouwd, met uitzondering van een bijbehorend bouwwerk aan de voorgevel van een gebouw, met dien verstande dat:
      • de diepte van een bijbehorend bouwwerk niet meer dan 1,5 m mag bedragen;
      • de breedte van een bijbehorend bouwwerk ten hoogste 2/3e deel van de bestaande gevelbreedte mag bedragen, tot een maximum van 4 m;
      • de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk ten hoogste gelijk is aan die van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw tot een maximum van 3,5 m;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag niet meer dan 50 m² bedragen, met dien verstande dat:
      • indien het bouwperceel groter is dan 500 m² de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen ten hoogste 75 m² mag bedragen;
      • de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen niet meer dan 20 m² mag bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 3 m bedragen;
    • 4. in uitzondering op het bepaalde onder 1 mag een overkapping achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw worden gebouwd;
    • 5. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken en aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van de bedrijfswoning bedragen tot een maximum van 3,5 m;
    • 6. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 6,5 m bedragen, met dien verstande dat:
      • de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken ten minste 1 m lager is dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning;
      • de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken die binnen een afstand van 3 m tot de bouwperceelgrens worden gebouwd, niet meer dan 5 m mag bedragen;
    • 7. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is;
    • 8. de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 5 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.

  • d. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van overige erf- en perceelsafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
    • 2. binnen het bouwvlak mag de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 9 m bedragen;
    • 3. buiten het bouwvlak mag de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer dan 3 m bedragen.

6.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan de bedrijven als genoemd in lid 6.1;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel anders dan de detailhandel als genoemd in lid 6.1;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken voor zelfstandige kantoren;
  • d. het gebruik van gronden en bouwwerken voor inrichtingen als bedoeld in artikel 40 juncto artikel 1 van de Wet geluidhinder, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken (geluidzoneringsplichtige inrichtingen);
  • e. het gebruik van gebouwen voor bewoning, anders dan bestaande bedrijfswoningen ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning";
  • f. het gebruik van gronden en bouwwerken voor opslag en vervaardiging van vuurwerk;
  • g. het gebruik van gronden gelegen voor de voorgevel van een gebouw voor buitenopslag;
  • h. het gebruik van gronden en bouwwerken voor risicovolle inrichtingen.

6.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 6.1 en lid 6.3 en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en/of de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de voor de gronden toegestane milieucategorieën van de bij deze regels behorende Bijlage 1 'Staat van Bedrijven';
  • b. lid 6.1 en lid 6.3 en toestaan dat tevens bedrijven in de naastgelegen hogere milieucategorie worden gevestigd die naar de aard en/of de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in de bij deze regels behorende Bijlage 1 'Staat van Bedrijven',


mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en/of bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid.

Artikel 7 Cultuur en ontspanning

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Cultuur en ontspanning' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een wellnesscentrum;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. openbare nutsvoorzieningen;
  • d. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • e. water en oeverstroken,


met daaraan ondergeschikt:

  • f. ondergeschikte horeca;
  • g. ondergeschikte detailhandel;
  • h. ondergeschikte dienstverlening.

7.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
    • 2. de goot- en bouwhoogte van binnen een bouwvlak gelegen gebouwen mag niet meer bedragen respectievelijk 7 m en 10 m, dan wel dan de bestaande goot- en bouwhoogte;
    • 3. in uitzondering op het gestelde onder sub 1 en sub 2 mag gezamenlijk niet meer dan 50 m² aan bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak worden gebouwd, met dien verstande dat de goot- en bouwhoogte niet meer mag bedragen dan respectievelijk 3 m en 5 m;
    • 4. er is ten hoogste één inpandige bedrijfswoning toegestaan.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
    • 3. de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen mag niet meer dan 20 m² bedragen met een bouwhoogte van niet meer dan 3 m;
    • 4. een overkapping dient achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw te worden gebouwd;
    • 5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

7.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruik van gebouwen voor bewoning.

Artikel 8 Detailhandel

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Detailhandel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. detailhandel, waaronder:
    • 1. minisupermarkten;
    • 2. bestaande supermarkten, niet zijnde minisupermarkten;
      waarbij ondergeschikte horeca in de vorm van een coffeecorner is toegestaan, met dien verstande dat niet meer dan 15% van het totale ver-koopvloeroppervlak per detailhandelsbedrijf mag worden gebruikt ten behoeve van een coffeecorner;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. openbare nutsvoorzieningen;
  • d. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • e. water en oeverstroken,


en tevens voor de volgende functieaanduidingen:

  • f. wonen al dan niet op verdiepingen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "wonen".


Detailhandelsverkoop via internet al dan niet in combinatie met afhaalpunt is uitsluitend in de bestemming begrepen voor zover de primaire bedrijfsactiviteit opslag en distributie betreft, het afhaalpunt geen showroom heeft, geen reclame-uitingen plaatsvinden en ter plekke niet kan worden afgerekend.


De regels zoals opgenomen in Artikel 30, Algemene bouwregels, zijn tevens van toepassing op de bestemming.

8.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
    • 2. de goot- en bouwhoogte van binnen een bouwvlak gelegen gebouwen mag niet meer bedragen respectievelijk 3,5 m en 8,5 m, dan wel dan de aangegeven goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m) en maximum bouwhoogte (m)";
    • 3. per bedrijf is ten hoogste het bestaande aantal bedrijfswoningen toegestaan.

  • b. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij bedrijfswoningen buiten het bouwvlak, geldt de volgende regel:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen, mag niet meer bedragen dan 50% van het erf dat zich op meer dan 1 m afstand achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw bevindt, met inachtneming van het bepaalde in lid 8.2, onder c.

  • c. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij bedrijfswoningen die buiten het bouwvlak worden gebouwd, gelden de volgende regels:
    • 1. bijbehorende bouwwerken en overkappingen dienen ten minste 3 m achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw te worden gebouwd, met uitzondering van een bijbehorend bouwwerk aan de voorgevel van een gebouw, met dien verstande dat:
      • de diepte van een bijbehorend bouwwerk niet meer dan 1,5 m mag bedragen;
      • de breedte van een bijbehorend bouwwerk ten hoogste 2/3e deel van de bestaande gevelbreedte mag bedragen, tot een maximum van 4 m;
      • de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk ten hoogste gelijk is aan die van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw tot een maximum van 3,5 m;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag niet meer dan 50 m² bedragen, met dien verstande dat:
      • indien het bouwperceel groter is dan 500 m² de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen ten hoogste 75 m² mag bedragen;
      • de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen niet meer dan 20 m² mag bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 3 m bedragen;
    • 4. in uitzondering op het bepaalde onder 1 mag een overkapping achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw worden gebouwd;
    • 5. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken en aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van de bedrijfswoning bedragen tot een maximum van 3,5 m;
    • 6. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 6,5 m bedragen, met dien verstande dat:
      • de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken ten minste 1 m lager is dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning;
      • de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken die binnen een afstand van 3 m tot de bouwperceelgrens worden gebouwd, niet meer dan 5 m mag bedragen;
    • 7. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is;
    • 8. de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 5 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.

  • d. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

8.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruik van gronden en bouwwerken van detailhandel in ABC-goederen;
  • het gebruik van gebouwen voor bewoning, anders dan bestaande bedrijfswoningen;
  • het gebruik van gronden en bouwwerken voor supermarkten, niet zijn minisupermarkten, met uitzondering van bestaande supermarkten.

Artikel 9 Dienstverlening

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Dienstverlening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. dienstverlening;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. openbare nutsvoorzieningen;
  • d. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • e. water en oeverstroken.


De regels zoals opgenomen in Artikel 30, Algemene bouwregels, zijn tevens van toepassing op de bestemming.

9.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
    • 2. de goot- en bouwhoogte van binnen een bouwvlak gelegen gebouwen mag niet meer bedragen respectievelijk 3,5 m en 8,5 m, dan wel dan de aangegeven goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m) en maximum bouwhoogte (m)";
    • 3. per bedrijf is ten hoogste het bestaande aantal (inpandige) bedrijfswoningen toegestaan.

  • b. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij bedrijfswoningen buiten het bouwvlak geldt de volgende regel:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen, mag niet meer bedragen dan 50% van het erf dat zich op meer dan 1 m afstand achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw bevindt, met inachtneming van het bepaalde in lid 9.2, onder c.

  • c. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij bedrijfswoningen die buiten het bouwvlak worden gebouwd, gelden de volgende regels:
    • 1. bijbehorende bouwwerken en overkappingen dienen ten minste 3 m achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw te worden gebouwd, met uitzondering van een bijbehorend bouwwerk aan de voorgevel van een gebouw, met dien verstande dat:
      • de diepte van een bijbehorend bouwwerk niet meer dan 1,5 m mag bedragen;
      • de breedte van een bijbehorend bouwwerk ten hoogste 2/3e deel van de bestaande gevelbreedte mag bedragen, tot een maximum van 4 m;
      • de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk ten hoogste gelijk is aan die van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw tot een maximum van 3,5 m;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag niet meer dan 50 m² bedragen, met dien verstande dat:
      • indien het bouwperceel groter is dan 500 m² de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen ten hoogste 75 m² mag bedragen;
      • de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen niet meer dan 20 m² mag bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 3 m bedragen;
    • 4. in uitzondering op het bepaalde onder 1 mag een overkapping achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw worden gebouwd;
    • 5. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken en aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van de bedrijfswoning bedragen tot een maximum van 3,5 m;
    • 6. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 6,5 m bedragen, met dien verstande dat:
      • de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken ten minste 1 m lager is dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning;
      • de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken die binnen een afstand van 3 m tot de bouwperceelgrens worden gebouwd, niet meer dan 5 m mag bedragen;
    • 7. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is;
    • 8. de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 5 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.

  • d. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

9.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruiken van gebouwen voor bewoning.

Artikel 10 Gemengd

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen;
  • b. dienstverlening;
  • c. detailhandel, waaronder:
    • 1. minisupermarkten;
    • 2. bestaande supermarkten, niet zijnde minisupermarkten;
      waarbij ondergeschikte horeca in de vorm van een coffeecorner is toegestaan, met dien verstande dat niet meer dan 15% van het totale ver-koopvloeroppervlak per detailhandelsbedrijf mag worden gebruikt ten behoeve van een coffeecorner;
  • d. bedrijven als genoemd in de bij deze regels behorende als Bijlage 1 opgenomen 'Staat van Bedrijven' in de categorieën 1 en 2;
  • e. wonen, al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven;
  • f. horecabedrijven in de categorie 4 als genoemd in de bij deze regels behorende als Bijlage 2 opgenomen 'Staat van Horecatypen';
  • g. groenvoorzieningen;
  • h. openbare nutsvoorzieningen;
  • i. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • j. water en oeverstroken,


en tevens voor de volgende functieaanduidingen:

  • k. een kleinschalig ambachtelijk bedrijf in combinatie met opslag, uitsluitend op de gronden ter plaatse van "specifieke vorm van gemengd - kleinschalig ambachtelijk bedrijf" en "opslag";
  • l. ondergronds parkeren ten behoeve van 2 parkeervoorzieningen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van gemengd - kleinschalig ambachtelijk bedrijf" en "opslag";
  • m. bijgebouwen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen".


Ten aanzien van aan huis verbonden beroepen en bedrijven geldt dat een hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken op gronden als bedoeld in lid 10.1 sub e mag worden gebruikt voor aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven, mits:

  • 1. de gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
  • 2. de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt;
  • 3. de ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling van een aan huis verbonden beroep of bedrijf met de woonfunctie in overeenstemming is;
  • 4. het geen detailhandel en/of horeca betreft, anders dan genoemd in de van deze regels deel uitmakende als Bijlage 3 opgenomen 'Staat van Bedrijven - Aan huis verbonden bedrijven';
  • 5. op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven plaatsvindt;
  • 6. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt;
  • 7. de activiteit geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving;
  • 8. het aan huis verbonden beroepen betreffen die:
    • a. passen binnen de in artikel 1 sub 3 genoemde omschrijving;
  • 9. het aan huis verbonden bedrijven betreft die vallen binnen de van deze regels deel uitmakende als Bijlage 3 opgenomen 'Staat van Bedrijven - Aan huis verbonden bedrijven', dan wel daarmee is gelijk te stellen voor wat betreft de milieugevolgen voor de omgeving.


Detailhandelsverkoop via internet al dan niet in combinatie met afhaalpunt is uitsluitend in de bestemming begrepen voor zover de primaire bedrijfsactiviteit opslag en distributie betreft, het afhaalpunt geen showroom heeft, geen reclame-uitingen plaatsvinden en ter plekke niet kan worden afgerekend.


De regels zoals opgenomen in Artikel 30, Algemene bouwregels, zijn tevens van toepassing op de bestemming.

10.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
    • 2. het aantal (bedrijfs)woningen mag niet meer dan 1 per bouwperceel bedragen, dan wel het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden";
    • 3. de goot- en bouwhoogte van binnen een bouwvlak gelegen gebouwen mag niet meer bedragen respectievelijk 3,5 m en 8,5 m, dan wel dan de aangegeven goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m) en maximum bouwhoogte (m)".

  • b. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij (bedrijfs)woningen buiten het bouwvlak geldt de volgende regel:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag niet meer bedragen dan 50% van het erf dat zich op meer dan 1 m afstand achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw bevindt, met inachtneming van het bepaalde in lid 10.2, onder c en d.

  • c. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij bedrijfswoningen die buiten het bouwvlak worden gebouwd, gelden de volgende regels:
    • 1. bijbehorende bouwwerken en overkappingen dienen ten minste 3 m achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw te worden gebouwd, met uitzondering van een bijbehorend bouwwerk aan de voorgevel van een gebouw, met dien verstande dat:
      • de diepte van een bijbehorend bouwwerk niet meer dan 1,5 m mag bedragen;
      • de breedte van een bijbehorend bouwwerk ten hoogste 2/3e deel van de bestaande gevelbreedte mag bedragen, tot een maximum van 4 m;
      • de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk ten hoogste gelijk is aan die van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw tot een maximum van 3,5 m;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag niet meer dan 50 m² bedragen, met dien verstande dat:
      • indien het bouwperceel groter is dan 500 m² de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen ten hoogste 75 m² mag bedragen;
      • de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen niet meer dan 20 m² mag bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 3 m bedragen;
    • 4. in uitzondering op het bepaalde onder 1 mag een overkapping achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw worden gebouwd;
    • 5. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken en aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van de bedrijfswoning bedragen tot een maximum van 3,5 m;
    • 6. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 6,5 m bedragen, met dien verstande dat:
      • de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken ten minste 1 m lager is dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning;
      • de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken die binnen een afstand van 3 m tot de bouwperceelgrens worden gebouwd, niet meer dan 5 m mag bedragen;
    • 7. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is;
    • 8. de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 5 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.

  • d. Op de gronden ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen" gelden de volgende regels:
    • 1. bijgebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen" worden gebouwd;
    • 2. de goot- en bouwhoogte van een bijgebouw mag niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte bedragen.

  • e. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag niet meer dan 6 m bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

10.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruiken van gronden en bouwwerken voor recreatieve bewoning;
  • het gebruiken van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  • het gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan die zijn genoemd in categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende Bijlage 1 'Staat van Bedrijven';
  • het gebruiken van gronden en bouwwerken van detailhandel in ABC- goederen;
  • het gebruik van gronden en bouwwerken voor supermarkten, niet zijn minisupermarkten, met uitzondering van bestaande supermarkten.

10.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.1 en 10.3 voor de vestiging van bedrijven die niet zijn genoemd in de Bijlage 1 Staat van Bedrijven, mits deze bedrijven naar aard en/of effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, kunnen worden gelijk gesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd.

Artikel 11 Groen

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. plantsoen, groenstroken en bermen;
  • b. paden;
  • c. sport- en speelvoorzieningen;
  • d. openbare nutsvoorzieningen;
  • e. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • f. water en oeverstroken;
  • g. standplaatsen,

en tevens voor de volgende functieaanduidingen:

  • h. een speelveld, ter plaatse van de aanduiding "speelvoorziening";
  • i. een vulpunt voor lpg, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "vulpunt lpg".

11.2 Bouwregels
  • a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van sport- en speeltoestellen mag niet meer dan 6 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

Artikel 12 Horeca

12.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Horeca' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. horecabedrijven in de categorieën 2, 3 en 4 als genoemd in de bij deze regels behorende alsBijlage 2opgenomen 'Staat van Horecatypen', met dien verstande dat op de gronden ter plaatse van de aanduiding "horeca van categorie 2" uitsluitend een horecabedrijf in de categorie 2 als genoemd in de bij deze regels behorende als Bijlage 2 opgenomen 'Staat van Horecatypen' is toegestaan;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. openbare nutsvoorzieningen;
  • d. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • e. water en oeverstroken,

en tevens voor de volgende functieaanduidingen:

  • f. wonen al dan niet op verdiepingen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "wonen";
  • g. horecabedrijven in de categorie 1 als genoemd in de bij deze regels behorende als Bijlage 2 opgenomen 'Staat van Horecatypen', uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "horeca van categorie 1,

De regels zoals opgenomen in Artikel 30, Algemene bouwregels, zijn tevens van toepassing op de bestemming.

12.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
    • 2. de goot- en bouwhoogte van binnen een bouwvlak gelegen gebouwen mag niet meer bedragen respectievelijk 3,5 m en 8,5 m, dan wel dan de aangegeven goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m) en maximum bouwhoogte (m)";
    • 3. per bedrijf is ten hoogste het bestaande aantal (inpandige) bedrijfswoningen toegestaan.

  • b. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij bedrijfswoningen buiten het bouwvlak geldt de volgende regel:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen, mag niet meer bedragen dan 50% van het erf dat zich op meer dan 1 m afstand achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw bevindt, met inachtneming van het bepaalde in lid 12.2, onder c.

  • c. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen bij bedrijfswoningen die buiten het bouwvlak worden gebouwd, gelden de volgende regels:
    • 1. bijbehorende bouwwerken en overkappingen dienen ten minste 3 m achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw te worden gebouwd, met uitzondering van een bijbehorend bouwwerk aan de voorgevel van een gebouw, met dien verstande dat:
      • de diepte van een bijbehorend bouwwerk niet meer dan 1,5 m mag bedragen;
      • de breedte van een bijbehorend bouwwerk ten hoogste 2/3e deel van de bestaande gevelbreedte mag bedragen, tot een maximum van 4 m;
      • de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk ten hoogste gelijk is aan die van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw tot een maximum van 3,5 m;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag niet meer dan 50 m² bedragen, met dien verstande dat:
      • indien het bouwperceel groter is dan 500 m² de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen ten hoogste 75 m² mag bedragen;
      • de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen niet meer dan 20 m² mag bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 3 m bedragen;
    • 4. in uitzondering op het bepaalde onder 1 mag een overkapping achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw worden gebouwd;
    • 5. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken en aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van de bedrijfswoning bedragen tot een maximum van 3,5 m;
    • 6. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 6,5 m bedragen, met dien verstande dat:
      • de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken ten minste 1 m lager is dan de bouwhoogte van de bedrijfswoning;
      • de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en aan de bedrijfswoning gebouwde bijbehorende bouwwerken die binnen een afstand van 3 m tot de bouwperceelgrens worden gebouwd, niet meer dan 5 m mag bedragen;
    • 7. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is;
    • 8. de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 5 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.

  • d. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

12.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horecabedrijven, anders dan de horecabedrijven dan bedoeld in lid 12.1;
  • het gebruik van gebouwen voor bewoning, anders dan bestaande bedrijfswoningen.

12.4 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 12.1 en 12.4 voor de vestiging van horecabedrijven die niet zijn genoemd in de bij deze regels behorende Bijlage 2 'Staat van Horecatypen', mits deze horecabedrijven naar aard en/of effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar, geluid en verkeersaantrekkende werking, kunnen worden gelijkgesteld met de horecabedrijven die wel zijn genoemd.

Artikel 13 Maatschappelijk

13.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen;
  • b. wonen, al dan niet in combinatie met maatschappelijke voorzieningen ten behoeve van de zorg;
  • c. sport- en speelvoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. openbare nutsvoorzieningen;
  • f. waterstaatkundige kunstwerken, waaronder bruggen ter plaatse van de aanduiding "brug";
  • g. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • h. water en oeverstroken,


en tevens voor de volgende functieaanduidingen:

  • i. een begraafplaats, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "begraafplaats";
  • j. horecabedrijven in de categorie 4 als genoemd in de bij deze regels behorende als Bijlage 2 opgenomen 'Staat van Horecatypen', uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "horeca van categorie 4".

De regels zoals opgenomen in Artikel 30, Algemene bouwregels, zijn tevens van toepassing op de bestemming.

13.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
    • 2. de goot- en bouwhoogte van binnen een bouwvlak gelegen gebouwen mag niet meer bedragen respectievelijk 3,5 m en 8,5 m, dan wel dan de aangegeven goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m), maximum bouwhoogte (m)";
    • 3. per bedrijf is ten hoogste het bestaande aantal inpandige bedrijfswoningen toegestaan.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
    • 3. de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen mag niet meer dan 20 m² bedragen met een bouwhoogte van niet meer dan 3 m;
    • 4. een overkapping dient achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw te worden gebouwd;
    • 5. de bouwhoogte van sport- en speelvoorzieningen mag niet meer dan 6 m bedragen;
    • 6. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

13.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruiken van gebouwen voor bewoning.

Artikel 14 Sport

14.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. sportvoorzieningen met bijbehorende sportgebouwen, kleedgebouwen, kantines, tribunes;
  • b. zwembaden;
  • c. ondergeschikte horeca;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. openbare nutsvoorzieningen;
  • f. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • g. water en oeverstroken,

en tevens voor de volgende functieaanduiding:

  • h. een zendmast, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "zend-/ontvangstinstallatie".
14.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
    • 2. de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan de aangegeven goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m) en maximum bouwhoogte (m)";
    • 3. er mogen geen (inpandige) bedrijfswoningen worden gebouwd.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van lichtmasten voor sportveldverlichting mag niet meer dan 16 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van vlaggenmasten en ballenvangers mag niet meer dan 8 m bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van een zendmast op de gronden ter plaatse van de aanduiding "zend-/ontvangstinstallatie" mag niet meer dan 40 m bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van windschermen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,5 m bedragen.

14.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 14.2, sub a onder 1 voor:

  • 1. het bouwen van een tribune met een maximale oppervlakte van ten hoogste 300 m² en een bouwhoogte van ten hoogste 6 m;
  • 2. het bouwen van ondergeschikte gebouwen ten behoeve van de sportterreinen tot een maximum gezamenlijke oppervlakte van 50 m² voor de gehele bestemming en een maximum goot- en bouwhoogte van 3 m respectievelijk 5 m,

mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en/of bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid.

Artikel 15 Tuin

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen, al dan niet behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouwen;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • d. openbare nutsvoorzieningen;
  • e. water en oeverstroken,

en tevens voor de volgende functieaanduidingen:

  • f. een geluidscherm, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "geluidscherm";
  • g. een ontsluitingsweg, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding: ontsluiting";
  • h. bijgebouwen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen".

15.2 Bouwregels
  • a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van het bouwen van een bijbehorend bouwwerk aan de gevel van het hoofdgebouw, met dien verstande dat:
    • 1. de diepte van een bijbehorend bouwwerk niet meer dan 1,5 m mag bedragen;
    • 2. de breedte van een bijbehorend bouwwerk ten hoogste 2/3e deel van de bestaande gevelbreedte mag bedragen, tot een maximum van 4 m;
    • 3. de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk ten hoogste gelijk is aan die van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw tot een maximum van 3,5 m.

  • b. Op de gronden ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen" gelden de volgende regels:
    • 1. bijgebouwen mogen uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen" worden gebouwd;
    • 2. de goot- en bouwhoogte van een bijgebouw mag niet meer dan de bestaande goot- en bouwhoogte bedragen.

  • c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van erf- en perceelafscheidingen voor de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg en het openbaar groen gesitueerde hoofdgebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van overige erf- en perceelafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
    • 3. voor het overige mogen geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

15.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.2 sub c, onder 3, voor het bouwen van een overkapping, met dien verstande dat:

  • 1. de overkapping in het verlengde van of achter de voorste bouwgrens van de bestemmingen 'Wonen - Dubbel', 'Wonen - Rij' en 'Wonen - Vrijstaand' dient te worden gebouwd;
  • 2. de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen mag niet meer dan 10 m² bedragen met een bouwhoogte van niet meer dan 3 m,

mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de verschijningsvorm van karakteristieke panden;
  • het straat- en/of bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid.

Artikel 16 Tuin - 2

16.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. tuinen;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • d. openbare nutsvoorzieningen;
  • e. water en oeverstroken,

en tevens voor:

  • f. hobbymatig agrarisch medegebruik.

en tevens voor de volgende functieaanduiding:

  • g. bestaande bedrijvigheid behorende bij een aangrenzend woonperceel, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "bedrijf", met dien verstande dat het voorgaande uitsluitend betrekking heeft op aangrenzende woonpercelen ter plaatse van de aanduiding "bedrijf".

16.2 Bouwregels
  • a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt de volgende regel:
    • 1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2 m bedragen.

16.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruik van gronden en voor opslag;
  • het aanbrengen/gebruiken van oppervlakteverhardingen en/of de aanleg van wegen en paden;
  • het gebruik van de gronden ten behoeve van bosbouw, houtteelt of andere opgaande teeltvormen.

Artikel 17 Verkeer

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen met een functie voor zowel het verkeer met een doorgaand karakter als voor de ontsluiting van aanliggende gronden;
  • b. parkeren;
  • c. sport- en speelvoorzieningen;
  • d. groenvoorzieningen;
  • e. openbare nutsvoorzieningen;
  • f. water en oeverstroken;
  • g. kunstobjecten;
  • h. standplaatsen,

met dien verstande dat:

  • in de bestemming de bij het wegverkeer gebruikelijke voorzieningen, zoals bermbeplanting, voorzieningen voor voetgangers en fietsers, bushaltes, rotondes en dergelijke zijn begrepen;
  • de bestemming, afgezien van een plaatselijke verbreding of versmalling om te voldoen aan de richtlijnen voor de verkeersveiligheid, niet in een ingrijpende wijziging van het profiel voorziet.
17.2 Bouwregels
  • a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van sport- en speelvoorzieningen mag niet meer dan 6 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging, kunstobjecten en regeling van het verkeer, mag niet meer dan 3 m bedragen;
    • 3. het bouwen van ondergrondse containers is toegestaan.

Artikel 18 Water

18.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water en oeverstroken;
  • b. waterstaatkundige kunstwerken, waaronder bruggen ter plaatse van de aanduiding "brug";
  • c. bootliften.

In de bestemming zijn ligplaatsen voor woonschepen niet begrepen.

18.2 Bouwregels
  • a. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de vrije doorvaarthoogte onder bruggen dient ten minste 1,55 m te bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van bootliften mag niet meer dan 1,5 m boven het waterpeil bedragen, met een bouwdiepte van niet meer dan 1 m;
    • 3. voor overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat uitsluitend omgevingsvergunningvrije bouwwerken, geen gebouwen zijnde, als genoemd in artikel 2.1 lid 3 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in samenhang met artikel 2 bijlage II Besluit omgevingsrecht mogen worden gebouwd.

Artikel 19 Wonen - Dubbel

19.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Dubbel' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, uitsluitend in de vorm van dubbele woningen, al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. sport- en speelvoorzieningen;
  • d. openbare nutsvoorzieningen;
  • e. verkeer- en verblijfsvoorzieningen;
  • f. water en oeverstroken,

Ten aanzien van aan huis verbonden beroepen en bedrijven geldt dat een hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken op gronden als bedoeld in lid 19.1 sub a mag worden gebruikt voor aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven, mits:

  • 1. de gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
  • 2. de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt;
  • 3. de ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling van een aan huis verbonden beroep of bedrijf met de woonfunctie in overeenstemming is;
  • 4. het geen detailhandel en/of horeca betreft, anders dan genoemd in de van deze regels deel uitmakende als Bijlage 3 opgenomen 'Staat van Bedrijven - Aan huis verbonden bedrijven';
  • 5. op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven plaatsvindt;
  • 6. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt;
  • 7. de activiteit geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving;
  • 8. het aan huis verbonden beroepen betreffen die:
    • a. passen binnen de in artikel 1 sub 3 genoemde omschrijving;
  • 9. het aan huis verbonden bedrijven betreft die vallen binnen de van deze regels deel uitmakende als Bijlage 3 opgenomen 'Staat van Bedrijven - Aan huis verbonden bedrijven', dan wel daarmee is gelijk te stellen voor wat betreft de milieugevolgen voor de omgeving.

De regels zoals opgenomen in Artikel 30, Algemene bouwregels, zijn tevens van toepassing op de bestemming.

19.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken die binnen het bouwvlak worden gebouwd gelden de volgende regels:
    • 1. als hoofdgebouwen mogen uitsluitend halfvrijstaande woningen (ten hoogste 2 aaneengebouwd) worden gebouwd;
    • 2. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
    • 3. het aantal woningen mag niet meer dan het bestaande aantal per bouwvlak bedragen;
    • 4. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan respectievelijk 6 m en 10,5 m bedragen, dan wel de bestaande hoogten indien deze meer zijn;
    • 5. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is, met uitzondering van de aaneengebouwde zijden van hoofdgebouwen.

  • b. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak gelden de volgende regels:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 50% van de oppervlakte van het erf dat zich op meer dan 1 m afstand achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde hoofdgebouw bevindt, met inachtneming van het bepaalde in lid 19.2, onder c, d en e;
    • 2. bijbehorende bouwwerken en overkappingen, dienen ten minste 3 m uit de oeverlijn te worden gebouwd, gemeten vanuit de bestemming 'Water'.

  • c. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen die buiten het bouwvlak worden gebouwd gelden de volgende regels:
    • 1. bijbehorende bouwwerken en overkappingen dienen ten minste 3 m achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde hoofdgebouw te worden gebouwd dan wel ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen";
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag niet meer dan 50 m² bedragen, met dien verstande dat:
      • indien het bouwperceel groter is dan 500 m² de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen ten hoogste 75 m² mag bedragen, met uitzondering van de bijbehorende bouwwerken en overkappingen ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen" waarbij alle bijbehorende bouwwerken en overkappingen ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen" moeten worden gebouwd;
      • de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen niet meer dan 20 m² mag bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 3 m bedragen;
    • 4. in uitzondering op het bepaalde onder 1 mag een overkapping achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw worden gebouwd;
    • 5. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken en aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw bedragen tot een maximum van 3,5 m, dan wel de bestaande goothoogte;
    • 6. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen" mag niet meer dan de bestaande goothoogte bedragen;
    • 7. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 6,5 m bedragen, met dien verstande dat:
      • de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken ten minste 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
      • de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken die binnen een afstand van 3 m tot de bouwperceelgrens worden gebouwd, niet meer dan 5 m mag bedragen;
    • 8. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3 m bedragen;
    • 9. de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 5 m bedragen.

  • d. In aanvulling op het bepaalde in lid 19.2 sub c gelden voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 1" de volgende regels:
    • 1. bijbehorende bouwwerken en overkappingen mogen uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 1" te worden gebouwd;
    • 2. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken en aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de verdieping van het hoofdgebouw bedragen tot een maximum van 5,5 m;
    • 3. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 6,5 m bedragen.

  • e. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde hoofdgebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
    • 3. per bouwperceel mag niet meer dan 1 zwembad worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
      • de oppervlakte van het zwembad niet meer dan 40 m² mag bedragen;
      • het zwembad ten minste 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw dient te worden gebouwd;
      • de afstand van het zwembad tot de perceelgrens niet minder dan 3 m mag bedragen;
      • de bouwhoogte van het zwembad niet meer dan 1 m boven het peil mag bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

19.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruiken van gronden en bouwwerken voor recreatieve bewoning;
  • het gebruiken van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning.

Artikel 20 Wonen - Rij

20.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Rij' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, uitsluitend in de vorm van rijen woningen, al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. sport- en speelvoorzieningen;
  • d. openbare nutsvoorzieningen;
  • e. verkeer- en verblijfsvoorzieningen;
  • f. water en oeverstroken,

en tevens voor de functieaanduiding:

  • g. garageboxen, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - garageboxen";

Ten aanzien van aan huis verbonden beroepen en bedrijven geldt dat een hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken op gronden als bedoeld in lid 20.1 sub a mag worden gebruikt voor aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven, mits:

  • 1. de gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
  • 2. de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt;
  • 3. de ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling van een aan huis verbonden beroep of bedrijf met de woonfunctie in overeenstemming is;
  • 4. het geen detailhandel en/of horeca betreft, anders dan genoemd in de van deze regels deel uitmakende als Bijlage 3 opgenomen 'Staat van Bedrijven - Aan huis verbonden bedrijven';
  • 5. op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven plaatsvindt;
  • 6. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt;
  • 7. de activiteit geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving;
  • 8. het aan huis verbonden beroepen betreffen die
    • a. passen binnen de in artikel 1 sub 3 genoemde omschrijving;
  • 9. het aan huis verbonden bedrijven betreft die vallen binnen de van deze regels deel uitmakende als Bijlage 3 opgenomen 'Staat van Bedrijven - Aan huis verbonden bedrijven', dan wel daarmee is gelijk te stellen voor wat betreft de milieugevolgen voor de omgeving.

De regels zoals opgenomen in Artikel 30, Algemene bouwregels, zijn tevens van toepassing op de bestemming.

20.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken die binnen het bouwvlak worden gebouwd gelden de volgende regels:
    • 1. als hoofdgebouwen, inclusief bijbehorende bouwwerken, mogen uitsluitend rijenwoningen (meer dan 2 aaneengebouwd) worden gebouwd;
    • 2. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
    • 3. woningen mogen gestapeld worden gebouwd, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "gestapeld";
    • 4. het aantal woningen mag niet meer dan het bestaande aantal per bouwvlak bedragen;
    • 5. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan respectievelijk 6 m en 10,5 m bedragen, dan wel de bestaande hoogten indien deze meer zijn;
    • 6. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is, met uitzondering van de aaneengebouwde zijden van hoofdgebouwen.

  • b. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak gelden de volgende regels:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 50% van de oppervlakte van het erf dat zich op meer dan 1 m afstand achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde hoofdgebouw bevindt, met inachtneming van het bepaalde in lid 20.2, onder c en e;
    • 2. bijbehorende bouwwerken en overkappingen, dienen ten minste 3 m uit de oeverlijn te worden gebouwd, gemeten vanuit de bestemming 'Water'.

  • c. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen die buiten het bouwvlak worden gebouwd gelden de volgende regels:
    • 1. bijbehorende bouwwerken en overkappingen dienen ten minste 3 m achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde hoofdgebouw te worden gebouwd dan wel ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen";

de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen mag niet meer dan 50 m² bedragen, met dien verstande dat:

      • indien het bouwperceel groter is dan 500 m² de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen ten hoogste 75 m² mag bedragen, met uitzondering van de bijbehorende bouwwerken en overkappingen ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen" waarbij alle bijbehorende bouwwerken en overkappingen ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen" moeten worden gebouwd;
      • de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen niet meer dan 20 m² mag bedragen;
    • 1. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 3 m bedragen;
    • 2. in uitzondering op het bepaalde onder 1 mag een overkapping achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw worden gebouwd;
    • 3. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken en aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw bedragen tot een maximum van 3,5 m, dan wel de bestaande goothoogte;
    • 4. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 6,5 m bedragen, met dien verstande dat:
      • de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken ten minste 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
      • de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken die binnen een afstand van 3 m tot de bouwperceelgrens worden gebouwd, niet meer dan 5 m mag bedragen;
    • 5. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3 m bedragen;
    • 6. de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 5 m bedragen.

  • d. Voor het bouwen van garageboxen gelden de volgende regels:
    • 1. er mogen uitsluitend gebouwen ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van wonen - garageboxen" worden gebouwd;
    • 2. het aantal garageboxen mag niet meer dan het bestaande aantal bedragen;
    • 3. de bouwhoogte mag niet meer dan 3 m bedragen.

  • e. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde hoofdgebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
    • 3. per bouwperceel mag niet meer dan 1 zwembad worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
      • de oppervlakte van het zwembad niet meer dan 40 m² mag bedragen;
      • het zwembad ten minste 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw dient te worden gebouwd;
      • de afstand van het zwembad tot de perceelgrens niet minder dan 3 m mag bedragen;
      • de bouwhoogte van het zwembad niet meer dan 1 m boven het peil mag bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

20.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruiken van gronden en bouwwerken voor recreatieve bewoning;
  • het gebruiken van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning.

Artikel 21 Wonen - Vrijstaand

21.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Vrijstaand' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, uitsluitend in de vorm van vrijstaande woningen, al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven;
  • b. groenvoorzieningen;
  • c. sport- en speelvoorzieningen;
  • d. openbare nutsvoorzieningen;
  • e. verkeer- en verblijfsvoorzieningen;
  • f. water en oeverstroken,

en tevens voor de volgende functieaanduidingen:

  • g. wonen in combinatie met bedrijvigheid als genoemd in de bij deze regels behorende als Bijlage 1 opgenomen 'Staat van Bedrijven' in de categorieën 1 en 2, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "bedrijf";
  • h. dienstverlening, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "dienstverlening";
  • i. een geluidscherm, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "geluidscherm";
  • j. een ontsluitingsweg, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding: ontsluiting";
  • k. wonen in woonwagens, uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "woonwagenstandplaats".

Ten aanzien van aan huis verbonden beroepen en bedrijven geldt dat een hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken op gronden als bedoeld in lid 21.1 sub a mag worden gebruikt voor aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven, mits:

  • 1. de gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
  • 2. de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt;
  • 3. de ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling van een aan huis verbonden beroep of bedrijf met de woonfunctie in overeenstemming is;
  • 4. het geen detailhandel en/of horeca betreft, anders dan genoemd in de van deze regels deel uitmakende als Bijlage 3 opgenomen 'Staat van Bedrijven - Aan huis verbonden bedrijven';
  • 5. op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven plaatsvindt;
  • 6. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt;
  • 7. de activiteit geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving;
  • 8. het aan huis verbonden beroepen betreffen die:
    • a. passen binnen de in artikel 1 sub 3 genoemde omschrijving;
  • 9. het aan huis verbonden bedrijven betreft die vallen binnen de van deze regels deel uitmakende als Bijlage 3 opgenomen 'Staat van Bedrijven - Aan huis verbonden bedrijven', dan wel daarmee is gelijk te stellen voor wat betreft de milieugevolgen voor de omgeving.

De regels zoals opgenomen in Artikel 30, Algemene bouwregels, zijn tevens van toepassing op de bestemming.

21.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken die binnen het bouwvlak worden gebouwd gelden de volgende regels:
    • 1. als hoofdgebouwen mogen uitsluitend vrijstaande woningen worden gebouwd;
    • 2. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
    • 3. het aantal woningen mag niet meer dan het bestaande aantal per bouwvlak bedragen dan wel het aangegeven aantal woningen ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden";
    • 4. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan respectievelijk 3,5 m en 8,5 m bedragen, dan wel de bestaande hoogten indien deze meer zijn;
    • 5. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder dan 3 m te bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is.

  • b. Voor het bouwen ten behoeve van woonwagen en bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
    • 1. woonwagens mogen uitsluitend worden gebouwd op de gronden ter plaatse van de aanduiding "woonwagenstandplaats;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte per woonwagen, inclusief bijbehorende bouwwerken en overkappingen, mag niet meer dan 175 m² bedragen;
    • 3. het aantal woonwagens mg niet meer dan 4 woonwagens bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van woonwagens mag niet meer dan 7 m bedragen.

  • c. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak gelden de volgende regels:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 50% van de oppervlakte van het erf dat zich op meer dan 1 m afstand achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde hoofdgebouw bevindt, met inachtneming van het bepaalde in lid 21.2, onder d, e en f;
    • 2. bijbehorende bouwwerken en overkappingen, dienen ten minste 3 m uit de oeverlijn te worden gebouwd, gemeten vanuit de bestemming 'Water'.

  • d. Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen die buiten het bouwvlak worden gebouwd gelden de volgende regels:
    • 1. bijbehorende bouwwerken en overkappingen dienen ten minste 3 m achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde hoofdgebouw te worden gebouwd, dan wel ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen";
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken overkappingen mag niet meer dan 50 m² bedragen, met dien verstande dat:
      • indien het bouwperceel groter is dan 500 m² de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen ten hoogste 75 m² mag bedragen, met uitzondering van de bijbehorende bouwwerken en overkappingen ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen" waarbij alle bijbehorende bouwwerken en overkappingen ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen" moeten worden gebouwd;
      • de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen niet meer dan 20 m² mag bedragen;
    • 3. de bouwhoogte van een overkapping mag niet meer dan 3 m bedragen;
    • 4. in uitzondering op het bepaalde onder 1 mag een overkapping achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde gebouw worden gebouwd;
    • 5. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken en aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw bedragen tot een maximum van 3,5 m, dan wel de bestaande goothoogte;
    • 6. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 6,5 m bedragen, met dien verstande dat:
      • de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken ten minste 1 m lager is dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
      • de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken die binnen een af-stand van 3 m tot de bouwperceelgrens worden gebouwd, niet meer dan 5 m mag bedragen;
    • 7. de goothoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer is;
    • 8. de bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 5 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is.

  • e. In aanvulling op het bepaalde in lid 21.2 sub d gelden voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en overkappingen ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 2" de volgende regels:
    • 1. bijbehorende bouwwerken en overkappingen mogen uitsluitend op de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 2" te worden gebouwd;
    • 2. de goothoogte van bijbehorende bouwwerken en aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan de hoogte van de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw bedragen tot een maximum van 3,5 m;
    • 3. de bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken en aan het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 6,5 m bedragen.

  • f. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde hoofdgebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
    • 3. per bouwperceel mag niet meer dan 1 zwembad worden gerealiseerd, met dien verstande dat:
      • de oppervlakte van het zwembad niet meer dan 40 m² mag bedragen;
      • het zwembad ten minste 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw dient te worden gebouwd;
      • de afstand van het zwembad tot de perceelgrens niet minder dan 3 m mag bedragen;
      • de bouwhoogte van het zwembad niet meer dan 1 m boven het peil mag bedragen;
    • 4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

21.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 21.2, sub a, onder 5 voor een hogere goothoogte van niet meer dan 6 m over een lengte van maximaal 6 m binnen het bestaand dakvlak, met dien verstande dat de goothoogte uitsluitend aan één zijde van het hoofdgebouw mag worden verhoogd,
  • b. bepaalde in lid 21.2, sub d voor het bouwen van bijbehorende bouwwer-ken en overkappingen buiten de gronden ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - 2", met dien verstande dat:
    • 1. in het straat- en bebouwingsbeeld nog geen bijbehorende bouwwerken als bedoeld in lid 21.2, sub d aanwezig is;
    • 2. bijbehorende bouwwerken mogen worden gebouwd tot op de zijdelingse perceelsgrens;
    • 3. bijbehorende bouwwerken ten minste 3 m achter het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw moeten worden gebouwd;
    • 4. bijbehorende bouwwerken ten hoogste tot in het verlengde van de achterste zijde van het bouwvlak mogen worden gebouwd;
    • 5. voor het overige de regels van lid 21.2, sub d van overeenkomstige toepassing zijn.

mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en/of bebouwingsbeeld;
  • de verschijningsvorm van karakteristieke gebouwen;
  • de verkeersveiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid.

21.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruiken van gronden en bouwwerken voor recreatieve bewoning;
  • het gebruiken van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  • het bedrijfsmatig exploiteren van het zwembad (het zwembad is bestemd voor eigen gebruik);
  • het op zodanige wijze onttrekken van water aan de bodem dat een verlaging van de grondwaterstand in de omgeving plaatsvindt, waardoor funderingen van naburige bouwwerken kunnen worden aangetast;
  • het gebruiken van het zwembad op een voor de omgeving schadelijke of hinderlijke wijze.

Artikel 22 Wonen - Woongebouw

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - Woongebouw' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met:
    • 1. maatschappelijke voorzieningen ten behoeve van de zorg;
    • 2. aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven;
  • a. groenvoorzieningen;
  • b. sport- en speelvoorzieningen;
  • c. openbare nutsvoorzieningen;
  • d. verkeer- en verblijfsvoorzieningen;
  • e. water en oeverstroken,

Ten aanzien van aan huis verbonden beroepen en bedrijven geldt dat een woning op gronden als bedoeld in lid 22.1 sub a mag worden gebruikt voor aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven, mits,

  • 1. de gezamenlijke vloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m²;
  • 2. de woning in hoofdzaak haar woonfunctie behoudt;
  • 3. de ruimtelijke uitwerking en/of uitstraling van een aan huis verbonden beroep of bedrijf met de woonfunctie in overeenstemming is;
  • 4. het geen detailhandel en/of horeca betreft, anders dan genoemd in de van deze regels deel uitmakende als Bijlage 3 opgenomen 'Staat van Bedrijven - Aan huis verbonden bedrijven';
  • 5. op de bij de betreffende woning behorende gronden geen buitenopslag van goederen ten behoeve van de aan huis verbonden beroepen en/of bedrijven plaatsvindt;
  • 6. in de omgeving van de betreffende woning geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk optreedt;
  • 7. de activiteit geen afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving;
  • 8. het aan huis verbonden beroepen betreft die:
    • a. passen binnen de in artikel 1 sub 3 genoemde omschrijving;
  • 9. het aan huis verbonden bedrijven betreft die vallen binnen de van deze regels deel uitmakende als Bijlage 3 opgenomen 'Staat van Bedrijven - Aan huis verbonden bedrijven', dan wel daarmee is gelijk te stellen voor wat betreft de milieugevolgen voor de omgeving.

22.2 Bouwregels
  • a. Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
    • 1. als gebouw mogen uitsluitend woongebouwen worden gebouwd;
    • 2. de gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd, met uitzondering van bijbehorende bouwwerken met een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 50 m² per bestemmingsvlak en een goot- en bouwhoogte van niet meer dan respectievelijk 3 m en 5 m;
    • 3. het aantal woningen mag ten hoogste het bestaande aantal bedragen;
    • 4. de goot- en bouwhoogte mag niet meer dan de aangegeven bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding "maximum goothoogte (m) en maximum bouwhoogte (m)" bedragen, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer zijn.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    • 1. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel van het hoofdgebouw mag niet meer dan 1 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
    • 3. de gezamenlijke oppervlakte van overkappingen mag niet meer dan 20 m² bedragen met een bouwhoogte van niet meer dan 3 m;
    • 4. een overkapping dient achter de voorgevel (en het verlengde daarvan) van het dichtst bij de openbare weg gesitueerde hoofdgebouw te worden gebouwd;
    • 5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.

22.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruiken van gronden en bouwwerken voor recreatieve bewoning;
  • het gebruiken van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning.

Artikel 23 Waarde - Archeologie 1

23.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 1’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming) tevens bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden.


In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

23.2 Bouwregels

Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:

  • a. Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord. Het archeologisch onderzoek dient te zijn opgesteld door een ter zake kundig bureau op het terrein van archeologische monumentenzorg.

  • b. Indien uit het in lid 23.2, sub a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1.1 onder "opgraving jo. artikel 5.1 van de Erfgoedwet;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

  • c. De verplichting in lid 23.2, sub a geldt niet voor bouwplannen die:
    • 1. op dezelfde locatie met dezelfde oppervlakte worden gebouwd dan wel herbouwd.

23.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft dieper dan 15 cm beneden het bestaande maaiveld en met een oppervlakte van meer dan 30 m²;
    • 2. het graven van watergangen;
    • 3. het verlagen van het waterpeil.

  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld lid 23.3, sub a wordt slechts verleend indien
    • 1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
      • een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
      • een verplichting tot het doen van opgravingen; of
      • een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumenten zorg;
    • 4. indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoel in lid 23.3, sub b, onder 3 wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.
  • c. Het verbod als bedoeld lid 23.3, sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    • 1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het in werking treden van het plan;
    • 2. het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in ieder geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    • 4. op archeologisch onderzoek gericht zijn.

23.4 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 1’ wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

  • b. Alvorens de lid 23.4, sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.

Artikel 24 Waarde - Archeologie 1

24.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 1’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming) tevens bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden.

In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

24.2 Bouwregels

Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:

  • a. Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord. Het archeologisch onderzoek dient te zijn opgesteld door een ter zake kundig bureau op het terrein van archeologische monumentenzorg.

  • b. Indien uit het in lid 24.2, sub a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1.1 onder "opgraving jo. artikel 5.1 van de Erfgoedwet;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

  • c. De verplichting in lid 24.2, sub a geldt niet voor bouwplannen die:
    • 1. op dezelfde locatie met dezelfde oppervlakte worden gebouwd dan wel herbouwd.

24.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft dieper dan 15 cm beneden het bestaande maaiveld en met een oppervlakte van meer dan 30 m²;
    • 2. het graven van watergangen;
    • 3. het verlagen van het waterpeil.

  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld lid 24.3, sub a wordt slechts verleend indien
    • 1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
      • een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
      • een verplichting tot het doen van opgravingen; of
      • een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumenten zorg;
    • 4. indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoel in lid 24.3, sub b, onder 3 wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

  • c. Het verbod als bedoeld lid 24.3, sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    • 1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het in werking treden van het plan;
    • 2. het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in ieder geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    • 4. op archeologisch onderzoek gericht zijn.

24.4 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 1’ wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

  • b. Alvorens de lid 24.4, sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.

Artikel 25 Waarde - Archeologie 2

25.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 2’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming) tevens bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden.

In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

25.2 Bouwregels

Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:

  • a. Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord. Het archeologisch onderzoek dient te zijn opgesteld door een ter zake kundig bureau op het terrein van archeologische monumentenzorg.

  • b. Indien uit het in lid 25.2, sub a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1.1 onder "opgraving" jo. artikel 5.1 van de Erfgoedwet;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

  • c. De verplichting in lid 25.2, sub a geldt niet voor bouwplannen die:
    • 1. betrekking hebben op een oppervlakte van maximaal 50 m2 en met een diepte van maximaal 40 cm;
    • 2. op dezelfde locatie met dezelfde oppervlakte worden gebouwd dan wel herbouwd.

25.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 50 m² en dieper dan 40 cm;
    • 2. het graven van watergangen;
    • 3. het verlagen van het waterpeil.

  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld lid 25.3, sub a wordt slechts verleend indien
    • 1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
      • een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
      • een verplichting tot het doen van opgravingen; of
      • een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumenten zorg;
    • 4. indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoel in lid 25.3, sub b, onder 3 wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

  • c. Het verbod als bedoeld lid 25.3, sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    • 1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het in werking treden van het plan;
    • 2. het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in ieder geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    • 4. op archeologisch onderzoek gericht zijn.

25.4 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 2’ wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

  • b. Alvorens de lid 25.4, sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.

Artikel 26 Waarde - Archeologie 5

26.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Waarde - Archeologie 5’ aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming) tevens bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden.

In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

26.2 Bouwregels

Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:

  • a. Voor bouwwerken moet alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden overgelegd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord. Het archeologisch onderzoek dient te zijn opgesteld door een ter zake kundig bureau op het terrein van archeologische monumentenzorg.

  • b. Indien uit het in lid 26.2, sub a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag één of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1.1 onder "opgraving"
      jo. artikel 5.1 van de Erfgoedwet;
    • 3. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

  • c. De verplichting in lid 26.2, sub a geldt niet voor bouwplannen die:
    • 1. betrekking hebben op een oppervlakte van maximaal 10.000 m2 en met een diepte van maximaal 40 cm;
    • 2. op dezelfde locatie met dezelfde oppervlakte worden gebouwd dan wel herbouwd.

26.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    • 1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 10.000 m² en dieper dan 40 cm;
    • 2. het graven van watergangen;
    • 3. het verlagen van het waterpeil.

  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld lid 26.3, sub a wordt slechts verleend indien
    • 1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad;
    • 3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
      • een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
      • een verplichting tot het doen van opgravingen; of
      • een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumenten zorg;
    • 4. indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoel in lid 26.3, sub b, onder 3 wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

  • c. Het verbod als bedoeld lid 26.3, sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    • 1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het in werking treden van het plan;
    • 2. het normale onderhoud betreffen. Onder normaal onderhoud van drainage wordt in ieder geval verstaan het vervangen van drainage in inmiddels gedraineerde percelen;
    • 3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    • 4. op archeologisch onderzoek gericht zijn.

26.4 Wijzigingsbevoegdheid
  • a. Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie 5’ wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

  • b. Alvorens de lid 26.4, sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.

Artikel 27 Waarde - Karakteristieke en beeldbepalende panden

27.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Karakteristieke en beeldbepalende panden' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor het herstel en behoud van de aanwezige karakteristieke en beeldbepalende panden.

In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

27.2 Bouwregels

Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen, geldt voor bestaande karakteristieke en beeldbepalende panden de volgende bouwregel:

  • de bestaande hoofdvorm (goothoogte, bouwhoogte, dakhelling en kapvorm), gevelindeling en karakteristieke elementen van karakteristieke en beeldbepalende panden dient gehandhaafd te blijven.

27.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de vormgeving van bestaande karakteristieke en/of beeldbepalende panden, in die zin dat aangesloten moet worden bij de uitwendige hoofdvorm bepaald door onder meer de dakvorm, goothoogte, bouwhoogte, nokrichting, dakhelling en gevel-indeling en karakteristieke elementen, in samenhang met het stedenbouwkundige beeld zoals dit is op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:

  • de cultuurhistorische waarden van het pand;
  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • het straat- en/of bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid.

27.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 26.2 voor het bouwen van een nieuw hoofdgebouw na sloop van een karakteristiek of beeldbepalend pand, met dien verstande dat naar evenredigheid rekening moet worden gehouden met de oorspronkelijke hoofdvorm en de oorspronkelijke nokrichting van het voorheen bestaande karakteristieke of beeldbepalende pand, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en/of bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid.

27.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag bestaande karakteristieke en beeldbepalende panden geheel of gedeeltelijk te slopen.

  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a, wordt slechts verleend indien:
    • 1. geen onevenredige schade aan de stedenbouwkundige en cultuurhistorische waarde van het gebouw optreedt, die wordt gevormd door:
      • de situering van de bebouwing in relatie tot het bebouwings- en omgevingsbeeld;
      • de schaal van de bebouwing;
      • de vorm en richting van de kap(pen);
      • de geleding van de bebouwing; of
    • 2. sprake is van groot maatschappelijk belang en er redelijkerwijs geen alternatieven zijn voor de voorgestelde ingreep; of
    • 3. op basis van technische en economische overwegingen instandhouding van het bouwwerk redelijkerwijs niet verlangd kan worden; of
    • 4. het delen van een hoofdgebouw betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek of beeldbepalend zijn aan te merken en door sloop daarvan geen onevenredige aantasting van de bestaande karakteristieke of beeldbepalende hoofdvorm plaatsvindt.

  • c. Indien het bevoegd gezag voornemens is om de omgevingsvergunning te verlenen op basis van het gestelde in sub b onder 1, wordt de Erf-goedcommissie om advies gevraagd.

  • d. Het verbod als bedoeld in sub a , is niet van toepassing op:
    • 1. werkzaamheden die:
      • reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan;
      • het normale onderhoud betreffen voor zover detaillering, profilering en vormgeving niet wijzigen;
      • mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende bouw-/sloopvergunning/omgevingsvergunning;
    • 2. gebouwen die ten gevolge van een calamiteit verloren zijn gegaan.

Artikel 28 Waterstaat - Waterkering

28.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere voor die gronden aangewezen bestemming(en), mede bestemd voor de waterkering en de waterbeheersing.

In geval van strijdigheid van regels, gaan de regels van dit artikel vóór de re -gels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

28.2 Bouwregels
  • a. In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen, mag op of in de gronden binnen de bestemming 'Waterstaat - Waterkering' niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de waterkering en met uitzondering van bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

  • b. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.

  • c. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen.

  • d. Voor het bouwen van omgevingsvergunningvrije bouwwerken als genoemd in artikel 2.1 lid 3 Wet algemene bepalingen omgevings-recht in samenhang met artikel 2 bijlage II Besluit omgevingsrecht dient vooraf advies te worden ingewonnen van de betreffende dijkbeheerder.

28.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag mag, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de desbetreffende waterkering, bij omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 27.2 sub a en lid 27.2 sub b en toestaan dat de in de andere bestemming genoemde gebouwen worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende dijkbeheerder;
  • b. het bepaalde in lid 27.2 sub a en lid 27.2 sub c en toestaan dat de in de andere bestemming genoemde bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende dijkbeheerder.

28.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden van het bevoegd gezag, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:
    • 1. het afgraven of ophogen van gronden;
    • 2. het aanbrengen van beplanting.

  • b. De in sub a bedoelde omgevingsvergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    • 1. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
    • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
    • 3. mogen worden uitgevoerd op basis van een reeds verleende omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden.

  • c. De omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend indien door de uitvoering van de in sub a bedoelde werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen, de waterkerende functie niet in onevenredige mate kan worden aangetast.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 29 Anti-dubbeltelregel

Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 30 Algemene bouwregels

In aanvulling op de bouwregels behorende bij de bestemmingen waarin (vrijstaande en/of dienst)woningen zijn toegestaan gelden voor dakkapellen en dakopbouwen bij de volgende aanvullend bouwregels.

30.1 Dakkapellen
30.1.1 Achterdakvlak

Voor het bouwen van dakkapellen op het achterdakvlak van (vrijstaande bedrijfs- en/of dienst)woningen gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van een dakkapel, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • b. de afstand tussen de onderzijde van een dakkapel en de dakvoet mag niet minder dan 0,5 m en niet meer dan 1 m bedragen;
  • c. de afstand tussen de bovenzijde van een dakkapel en de daknok mag niet minder dan 0,5 m bedragen;
  • d. de afstand van zijkanten van de dakkapel tot de zijkanten van het dakvlak mag niet minder dan 0,5 m bedragen. dan wel de bestaande afstand inden deze minder is.
  • e. voor de bestemmingen ‘Wonen - Dubbel’ en ‘Wonen - Rij’ geldt aanvullend dat een dakkapel op de tussenmuur mag worden geplaatst indien een verzoek tot plaatsing op aangrenzende woningen gelijktijdig wordt ingediend en uitgevoerd.

30.1.2 Zijdakvlak

Voor het bouwen van dakkapellen op het zijdakvlak van (vrijstaande bedrijfs- en/of dienst)woningen gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van een dakkapel, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • b. de afstand tussen de onderzijde van een dakkapel en de dakvoet mag niet minder dan 0,5 m en niet meer dan 1 m bedragen;
  • c. de afstand tussen de bovenzijde van een dakkapel en de daknok mag niet minder dan 0,5 m bedragen;
  • d. de afstand van de dakkapel tot de voorgevel en tot de achtergevel van het gebouw mag niet minder dan 1 m bedragen.

30.1.3 Voordakvlak

Voor het bouwen van dakkapellen op het voordakvlak van (vrijstaande bedrijfs- en/of dienst)woningen gelden de volgende regels:

  • a. de hoogte van een dakkapel, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, mag niet meer dan 1,5 m bedragen;
  • b. de afstand tussen de onderzijde van een dakkapel en de dakvoet mag niet minder dan 0,5 m en niet meer dan 1 m bedragen;
  • c. de afstand tussen de bovenzijde van een dakkapel en de daknok mag niet minder dan 0,5 m bedragen;
  • d. de afstand van zijkanten van de dakkapel tot de zijkanten van het dakvlak mag niet minder dan 1 m bedragen. dan wel de bestaande afstand indien deze minder is.
  • e. voor de bestemmingen ‘Wonen - Dubbel’ en ‘Wonen - Rij’ geldt aanvullend dat een dakkapel op de tussenmuur mag worden geplaatst indien een verzoek tot plaatsing op aangrenzende woningen gelijktijdig wordt ingediend en uitgevoerd.

30.2 Dakopbouwen
30.2.1 Achterzijde

Voor het bouwen van dakopbouwen aan de achterzijde van (vrijstaande bedrijfs- en/of dienst)woningen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van een (vrijstaande bedrijfs- en/of dienst)woning voorzien van een dakopbouw mag niet meer dan 8,5 m bedragen;
  • b. de afstand tussen de onderzijde van een dakopbouw en de dakvoet mag niet minder dan 0,5 m en niet meer dan 1 m bedragen;
  • c. de afstand tussen de zijkanten van een dakopbouw en de zijkanten van de buiten- en/of tussenmuur dient mag niet minder dan 1 m bedragen;
  • d. de dakhelling van een dakopbouw en een (vrijstaande bedrijfs- en/of dienst)woning dient hetzelfde aantal graden te bedragen.
  • e. voor de bestemmingen 'Wonen - Dubbel' en 'Wonen - Rij' geldt aanvullend dat een dakopbouw op de tussenmuur mag worden geplaatst, indien een verzoek tot plaatsing op aangrenzende woningen gelijktijdig wordt ingediend en uitgevoerd.

30.2.2 Optrekken gevel of goot
  • a. Voor het bouwen van dakopbouwen door het optrekken van een gevel of vanuit de goot (topgevel) gelden de volgende regels:
    • 1. het gebouw waarop de dakopbouw wordt geplaatst is een hoofdgebouw;
    • 2. de dakopbouw heeft een kap met een kaprichting haaks op het dakvlak van het hoofdgebouw;
    • 3. de dakopbouw is symmetrisch aangebracht op het dakvlak;
    • 4. de breedte van de dakopbouw dient niet meer dan 1/3 van de gevelbreedte te bedragen;
    • 5. de hoogte van de dakopbouw is ten minste 1 m lager dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw.
    • 6. de afstand van de zijkant van de dakopbouw tot de hoekkeper dient ten minste 1 m te bedragen.

  • b. Voor het bouwen van een dakopbouw, door het verhogen van de nok, met zowel een kozijn in het voordakvlak als in het achterdakvlak (zogenaamde 'kamelenrug'), gelden de volgende regels:
    • 1. het realiseren van een dakopbouw is alleen toegestaan binnen het plangebied zoals weergegeven in figuur 1;
    • 2. de bouwhoogte van een (vrijstaande bedrijfs- en/of dienst-)woning voorzien van een dakopbouw mag niet meer dan 8,5 m bedragen;
    • 3. een dakopbouw is uitsluitend toegestaan op een hoofdgebouw met een zadeldak met een dakhelling van kleiner dan wel gelijk aan 30 graden;
    • 4. de afstand tussen de onderzijde van een dakopbouw en de dakvoet mag niet minder dan 1 m en niet meer dan 1,5 m bedragen;
    • 5. de afstand tussen de zijkanten van de dakopbouw en de zijkanten van de buiten- en/of tussenmuur mag niet minder dan 1 m bedragen;
    • 6. de hoogte van het kozijn in de dakopbouw in het achter- en/of voor-dakvlak mag niet meer dan 1 meter bedragen;
    • 7. de dakhelling van de dakopbouw en het hoofdgebouw dienen hetzelfde aantal graden te bedragen.


 afbeelding "i_NL.IMRO.0416.BPOKKD2014-va01_0001.png"


figuur 1: Plangebied dakopbouwen over de nok (kamelenrug). Toegestaan in de gehele gemeente uitgezonderd bijzonder welstandsgebied (oranjebruin gekleurd).

Artikel 31 Algemene gebruiksregels

Tot een gebruik, strijdig met dit bestemmingsplan, wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor risicovolle inrichtingen;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van geluidzoneringsplichtige inrichtingen;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken voor seksinrichtingen;
  • d. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • e. het gebruik van gronden buiten het bouwvlak voor ondergronds bouwen, met uitzondering van het bepaalde in artikel 17, lid 17.2, sub b onder 3 (Verkeer);
  • f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bed & breakfast;
  • g. het gebruik van gronden ten behoeve van paardenbakken, met dien verstande dat de bestaande paardenbak op de gronden ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van wonen - paardenbak” is toegestaan.

Artikel 32 Algemene aanduidingsregels

32.1 Veiligheidszone - kwetsbaar object
32.1.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding "veiligheidszone - kwetsbaar object" zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het tegengaan van:

  • a. in een zone van 6 m rondom het gasdrukmeet- en regelstation het realiseren van nieuwe kwetsbaar objecten worden gerealiseerd;
  • b. in een zone van 4 m rondom het gasdrukmeet- en regelstation het realiseren van nieuwe beperkt kwetsbaar objecten worden gerealiseerd.

32.1.2 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de aanduiding "veiligheidszone - kwetsbaar object" te verwijderen. Hierbij geldt de volgende voorwaarden:

  • a. indien uit nader onderzoek is gebleken dat het gasdrukmeet- en regelstation buiten werking is gesteld;
  • b. indien door veranderingen in wet- en regelgeving de betreffende contour kleiner is geworden of is vervallen.

32.2 veiligheidszone - lpg
32.2.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de aanduiding "veiligheidszone - lpg" zijn de gronden, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het tegengaan van een te hoog veiligheidsrisico van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten vanwege de aanwezigheid van een risicovolle inrichting.

32.2.2 Bouwregels

Ter plaatse van de aanduiding "veiligheidszone - lpg" geldt voor het bouwen van bouwwerken de volgende regel:

  • a. anders dan in de basisbestemming is bepaald, mogen op de in lid 32.2.1 bedoelde gronden geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd.

32.2.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 32.2.2 en toestaan dat kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten worden gebouwd, mits het groepsrisico aan de hand van een kwantitatieve risicoanalyse wordt afgewogen.

32.2.4 Specifieke gebruiksregels

Ter plaatse van de aanduiding "veiligheidszone - lpg" worden in ieder geval de volgende gebruiksvormen aangemerkt als strijdig met deze aanduiding:

  • het gebruik van gronden en bouwwerken als kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object.

32.2.5 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 32.2.4 en toestaan dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt als kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object, mits het groepsrisico aan de hand van een kwantitatieve risicoanalyse wordt afgewogen.

32.2.6 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen door de aanduiding "veiligheidszone - lpg" te verwijderen. Hierbij geldt de volgende voorwaarde:

  • de betreffende risicovolle inrichting ter plaatse is beëindigd.

32.3 vrijwaringszone - straalpad

Ter plaatse van de aanduiding "vrijwaringszone - straalpad" mag de bebouwing niet hoger zijn dan 25 m, ter bescherming van het straalverbindingstraject van de KPN.

Artikel 33 Algemene afwijkingsregels

33.1 Afwijkingsmogelijkheden

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, teneinde deze bij de definitieve uitmeting van het plan in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie;
  • b. het bepaalde in het plan ten aanzien van de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken die op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan en een grotere gezamenlijke oppervlakte hebben dan is toegestaan in de regels, met dien verstande dat:
    • 1. de afwijkingsmogelijkheid uitsluitend betrekking heeft op bestaande legale bijbehorende bouwwerken met een grotere gezamenlijke oppervlakte dan is toegestaan in de bouwregels van de betreffende bestemming;
    • 2. bij vervanging van de bestaande legale bijbehorende bouwwerken, waaronder kassen, met een grotere gezamenlijke oppervlakte dan is toegestaan in de bouwregels van de betreffende bestemming, mag de toegestane gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken zoals opgenomen in de bouwregels van de betreffende bestemming worden teruggebouwd, vermeerderd met ten hoogste 50% van het verschil tussen de te slopen gezamenlijke oppervlakte aan bestaande legale bijbehorende bouwwerken, waaronder kassen, en de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken dat op grond van de bouwregels van de betreffende bestemming is toegestaan;
    • 3. bij gedeeltelijke vervanging van de bestaande legale bijbehorende bouwwerken, waaronder kassen, met een grotere gezamenlijke oppervlakte dan is toegestaan in de bouwregels van de betreffende bestemming wordt de regel onder 2 naar evenredigheid toegepast (evenredige verlaging van het bepaalde onder 2);
    • 4. in afwijking van het bepaalde onder 2 mag bij de vervanging van een karakteristieke bijbehorende bouwwerkende toegestane gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken zoals opgenomen in de bouwregels van de betreffende bestemming worden teruggebouwd, vermeerderd met 100 % van het verschil tussen de te slopen gezamenlijke oppervlakte aan bestaande legale bijbehorende bouwwerken, waaronder kassen, en de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken dat op grond van de bouwregels van de betreffende bestemming is toegestaan;
    • 5. bij toepassing van het bovenstaande mogen geen kassen worden teruggebouwd;
    • 6. het bepaalde onder 1 t/m 5 is tevens van toepassing op bijbehorende bouwwerken waarvan redelijkerwijs kan worden gesteld dat ze bij een eerstvolgende planherziening onder het overgangsrecht worden geplaatst;
  • c. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • d. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • e. het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennes en openbare lichtmasten waarvan de bouwhoogte niet meer dan 15 m mag bedragen;
  • f. het bepaalde in het plan en toestaan dat bouwwerken ten behoeve van openbare (nuts)voorzieningen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
    • 1. de oppervlakte per gebouwtje niet meer dan 30 m² bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte per gebouwtje niet meer dan 3 m bedraagt.
  • g. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden met ten hoogste 25 cm, indien sprake is van een overschrijding die het gevolg is van het aanbrengen van isolatie bij hoofdgebouwen.

33.2 Toetsingscriteria

De in lid 33.1 bedoelde omgevingsvergunningen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het straat- en/of bebouwingsbeeld;
  • de verschijningsvorm van karakteristieke gebouwen;
  • de verkeersveiligheid;
  • de milieusituatie;
  • de sociale veiligheid.

Artikel 34 Algemene wijzigingsregels

34.1 Algemeen
  • a. Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat een transformatorstation, gasdrukmeet- en regelstation, rioolgemaal en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerk van openbaar nut mag worden gebouwd tot een maximum inhoud van 400 m³ en een maximum bouwhoogte van 4 m.

  • b. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de afmeting (vergroten) en/of situering (verplaatsen) van de aangegeven bouwvlakken worden gewijzigd met dien verstande dat:
    • 1. de zijwaartse verbreding van een bouwvlak ten hoogste 3 mag bedragen;
    • 2. het bouwvlak op ten minste 1 m uit de zijdelingse perceelgrens blijft;
    • 3. de diepte van het bouwvlak niet meer dan de bestaande diepte mag bedragen;
    • 4. de bouwregels van de betreffende bestemming voor het overige onverkort van toepassing zijn;
    • 5. de wijzigingsbevoegdheid niet van toepassing is op bouwvlakken die betrekking hebben op hoofdgebouwen die zijn aangewezen als rijksmonument als bedoeld in de Rijksmonumentenwet of zijn voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Karakteristieke en beeldbepalende panden';
    • 6. de afstand van een bouwvlak tot de grens van de bestemmingen 'Groen', 'Verkeer' en 'Water' ten minste 1,5 bedraagt.

34.2 Noord 3a in Koedijk

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de gronden ter plaatse van de aanduiding “wetgevingzone – wijzigingsgebied 1” de bestemming kan worden gewijzigd in de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen – Vrijstaand', met dien verstande dat:

  • a. het aantal vrijstaande woningen niet meer mag bedragen dan 2, waaronder wordt gerekend de bestaande vrijstaande woning;
  • b. voor het overige de bestemmingsregels van de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen - Vrijstaand' van overeenkomstige toepassing zijn.

34.3 Kroonstraat 40 in Oudkarspel

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de gronden ter plaatse van de aanduiding "wetgevingzone - wijzigingsgebied 2" de bestemming kan worden gewijzigd in de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen - Vrijstaand' of 'Wonen - Dubbel', met dien verstande dat:

  • a. het aantal vrijstaande woningen niet meer mag bedragen dan 1;
  • b. het aantal dubbele woningen niet meer dan bedragen dan 1, bestaande uit twee aaneen gebouwde woningen;
  • c. voor het overige de bestemmingsregels van de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen - Dubbel' of 'Wonen - Vrijstaand' van overeenkomstige toepassing zijn.

34.4 naast Ambachtsdijk 65 in Oudkarspel, naast Laanweg 43 in Oudkarspel en achter 't Veer 4 in Koedijk

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de gronden ter plaatse van de aanduiding "wetgevingzone - wijzigingsgebied 3" de bestemming kan worden gewijzigd in de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen - Vrijstaand', met dien verstande dat:

  • a. vóórdat wordt aangevangen met de bouw van een vrijstaande woning alle bestaande bebouwing gesloopt dient te zijn;
  • b. het aantal vrijstaande woningen niet meer mag bedragen dan 1 per wijzigingsgebied;
  • c. voor het overige de bestemmingsregels van de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen - Vrijstaand' van overeenkomstige toepassing zijn.

34.5 Zaagmolenweg in Oudkarspel

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de gronden ter plaatse van de aanduiding "wetgevingzone - wijzigingsgebied 4" de bestemming kan worden gewijzigd in de zin dat één standplaats voor een woonwagen kan worden toegevoegd, met dien verstande dat:

  • a. het gezamenlijk aantal standplaatsen ter plaatse van de aanduiding "woonwagenstandplaats" niet meer mag bedragen dan 4;
  • b. voor het overige de bestemmingsregels van de bestemming 'Wonen - Vrijstaand' geldend voor de gronden ter plaatse van de aanduiding "woonwagenstandplaats" van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 35 Overige regels

35.1 Specifieke gebruiksregels

In aanvulling op de specifieke gebruiksregels behorende bij de bestemmingen gelegen in het lint zoals weergegeven in Bijlage 4 Gebiedskaart Het lint behorende bij deze regels, gelden de volgende aanvullende specifieke gebruiksregels:


Tot een strijdig gebruik, wordt in ieder geval gerekend:

  • het gebruik van gronden en bouwwerken voor het wonen in de tweede lijn;
  • het gebruik van gronden en bouwwerken voor ondergeschikte kamerverhuur;
  • het gebruik van gronden en bouwwerken voor het splitsen van bouwwerken;
  • het gebruik van gronden en bouwwerken als recreatiewoning en bed & breakfast.

35.2 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

  • a. lid 35.1 voor het gebruiken van karakteristieke en beeldbepalende bijgebouwen ten behoeve van het wonen in de tweede lijn, met dien verstande dat:
    • 1. wonen in de tweede lijn uitsluitend is toegestaan in Het lint als bedoeld in de bij deze regels behorende Bijlage 4 'Gebiedskaart Het lint';
    • 2. wonen in de tweede lijn uitsluitend is toegestaan in karakteristieke en beeldbepalende bijgebouwen;
    • 3. wonen in de tweede lijn niet mag leiden tot meer dan 1 hoofdgebouw per bouwperceel;
    • 4. de bouwregels van de betreffende bestemming van overeenkomstige toepassing zijn;
    • 5. geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk mag ontstaan.

  • b. voor het gebruiken van hoofdgebouwen en karakteristieke en beeldbepalende bijgebouwen ten behoeve van ondergeschikte kamerverhuur, met dien verstande dat:
    • 1. de verhuur van kamers in hoofdgebouwen uitsluitend is toegestaan binnen de bestemmingen 'Wonen - Dubbel', 'Wonen - Rij' en 'Wonen - Vrijstaand';
    • 2. de verhuur van kamers in bijgebouwen uitsluitend is toegestaan in karakteristieke en beeldbepalende bijgebouwen;
    • 3. de gezamenlijke oppervlakte aan ondergeschikte kamerverhuur per bouwperceel bestemd voor 'Wonen - Rij' niet meer mag bedragen dan 30 m²;
    • 4. de gezamenlijke oppervlakte aan ondergeschikte kamerverhuur per bouwperceel bestemd voor 'Wonen - Dubbel' niet meer mag bedragen dan 40 m²;
    • 5. de gezamenlijke oppervlakte aan ondergeschikte kamerverhuur per bouwperceel bestemd voor 'Wonen - Vrijstaand' niet meer mag bedragen dan 50 m²;
    • 6. de te verhuren kamer(s) uitsluitend gebruik mogen maken van gedeelde voorzieningen als keuken, douche etc.;
    • 7. de te verhuren kamer(s) geen eigen opgang mogen hebben;
    • 8. geen afbreuk mag worden gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;
    • 9. geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk mag ontstaan.

  • c. lid 35.1 voor het gebruiken van hoofdgebouwen voor splitsing, met dien verstande dat:
    • 1. uitsluitend een hoofdgebouw in de bestemming 'Wonen - Vrijstaand' mag worden gesplitst in niet meer dan twee woningen;
    • 2. na splitsing van een hoofdgebouw mag bestaan uit een bovenwoning en een benedenwoning, horizontale splitsing;
    • 3. indien sprake is van een stolp mag na splitsing het hoofdgebouw tevens bestaan uit een linkerwoning en een rechterwoning, verticale splitsing;
    • 4. het splitsen van een hoofdgebouw in twee woningen niet leidt tot extra bouwrechten ten opzichte van het oorspronkelijke hoofdgebouw;
    • 5. geen sprake mag zijn van aantasting van het bestaande straat- en bebouwingsbeeld;
    • 6. geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk mag ontstaan.

  • d. lid 35.1 voor het gebruiken van hoofdgebouwen en karakteristieke en beeldbepalende bijgebouwen ten behoeve van een recreatiewoning en/of bed & breakfast, met dien verstande dat:
    • 1. het gebruik als recreatiewoning en/of bed & breakfast uitsluitend is toegestaan in Het lint als bedoeld in de bij deze regels behorende Bijlage 4 'Gebiedskaart Het lint';
    • 2. een recreatiewoning en/of bed & breakfast in hoofdgebouwen uit-sluitend is toegestaan binnen de bestemmingen 'Gemengd', 'Wonen - Dubbel', 'Wonen - Rij' en 'Wonen - Vrijstaand';
    • 3. een recreatiewoning en/of bed & breakfast in bijgebouwen uitsluitend is toegestaan in karakteristieke en beeldbepalende bijgebouwen;
    • 4. de bouwregels van de betreffende bestemming van overeenkomstige toepassing zijn;
    • 5. de gezamenlijke oppervlakte van een recreatiewoning en/of bed & breakfast per bouwperceel bestemd voor 'Wonen - Rij' niet meer mag bedragen dan 30 m²;
    • 6. de gezamenlijke oppervlakte van een recreatiewoning en/of bed & breakfast per bouwperceel bestemd voor 'Wonen - Dubbel' niet meer mag bedragen dan 40 m²;
    • 7. de gezamenlijke oppervlakte van een recreatiewoning en/of bed & breakfast per bouwperceel bestemd voor 'Gemengd' of 'Wonen - Vrijstaand' niet meer mag bedragen dan 50 m²;
    • 8. geen afbreuk mag worden gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;
    • 9. geen onevenredige vergroting van de verkeers- en parkeerdruk mag ontstaan.

35.3 Parkeernormen en laad- en losvoorzieningen bouwen, gebruik, afwijking en wijziging
  • a. Bij de verlening van:
    • 1. een omgevingsvergunning voor het bouwen; en/of
    • 2. een omgevingsvergunning voor een gebruiksverandering; en/of
    • 3. een omgevingsvergunning voor het afwijken,
      dient, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van:
      • een te verwachten behoefte aan het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen en/of andere voertuigen krachtens een voorschrift verbonden aan de omgevingsvergunning in voldoende mate verzekerd te zijn dat voldoende parkeervoorzieningen zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort en dat deze parkeervoorzieningen worden gerealiseerd en in stand worden gehouden;
      • een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort en dat deze laad- en losvoorzieningen worden gerealiseerd en in stand worden gehouden.

  • b. Bij de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid dient, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van:
    • 1. een te verwachten behoefte aan het parkeren of stallen van auto's, (motor)fietsen en/of andere voertuigen krachtens een voorschrift verbonden aan de omgevingsvergunning in voldoende mate verzekerd te zijn dat voldoende parkeervoorzieningen zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw hoort en dat deze parkeervoorzieningen worden gerealiseerd en in stand worden gehouden;
    • 2. een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort en dat deze laad- en losvoorzieningen worden gerealiseerd en in stand worden gehouden.

  • c. Van voldoende mate van parkeervoorzieningen zoals bedoeld in sub a en/of sub b is sprake indien is voldaan aan de parkeernormen zoals opgenomen in het parkeerbeleid Nota Parkeernormen 2016 zoals vastgesteld op 13 december 2016, dan wel het vastgestelde parkeerbeleid zoals dat geldt op het tijdstip van indiening van de aanvraag als bedoeld in sub a en/of sub b voor het bouwen en/of voor een gebruiksverandering en/of afwijking of het wijzigen.

  • d. Van voldoende mate van laad- en losvoorzieningen voor het laden en lossen van goederen zoals bedoeld in sub a en/of sub b is sprake indien is voldaan aan de normen zoals opgenomen in het ASVV 2012 (uitgave van het CROW), dan wel het geldende ASVV 2012 (uitgave van het CROW) zoals dat geldt op het tijdstip van indiening van de aanvraag als bedoeld in sub a en/of sub b voor het bouwen en/of voor een gebruiksverandering en/of afwijking of het wijzigen.

  • e. Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in sub a en/of sub b:
    • 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of
    • 2. voor zover op andere wijze in de benodigde parkeervoorzieningen en/of laad-en losvoorzieningen wordt voorzien,
      met dien verstande dat bij toepassing van deze afwijking tevens rekening dient de worden gehouden met de bereikbaarheid van de hulpdiensten.
  • f. De afwijking als bedoeld in sub e kan uitsluitend worden toegepast, indien is aangetoond dat:
    • 1. de parkeerdruk op de omgeving niet toeneemt; en
    • 2. de parkeerdruk op de omgeving niet wordt vergroot; en
    • 3. geen sprake is van een onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 36 Overgangsrecht

36.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot;
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met niet meer dan 10%.

  • 3. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

36.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

  • 4. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

36.3 Persoonsgebonden overgangsrecht

Voor het gebouw aan Dorpsstraat 900BY in Oudkarspel geldt dat dit gebouw in strijd met het bestemmingsplan als woning (hoofdgebouw) wordt gebruikt. Dit strijdige gebruik mag worden voortgezet door de bestaande gebruikers/eigenaren die het gebouw aan Dorpsstraat 900BY in Oudkarspel gebruiken als woning ten behoeve van de woonfunctie op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Bestaande gebruikers/eigenaren zijn gemarkeerd via de Basisregistratie personen. Zodra het gebruik van het gebouw aan Dorpsstraat 900BY in Oudkarspel als woning wordt beëindigd, vervalt het gebruik van het gebouw als zijnde een woning (hoofdgebouw).

Artikel 37 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

'Regels van het bestemmingsplan Oudkarspel en Koedijk'

Aldus vastgesteld door de gemeenteraad in de vergadering van 29 januari 2019