direct naar inhoud van Toelichting
Plan: ontwikkeling Dr. Wilminkhof in Zuid-Scharwoude
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0416.BPNSZS2012herz002-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Ligging van het plangebied

Het plangebied van dit bestemmingsplan betreft het sportveld van de voormalige Mavo in Zuid-Scharwoude. Het gaat hier om delen van de kadastrale perceelnummers 5168 en 5185 (kadastrale gemeentecode LGD00, sectie G).

Het plangebied van ruim 9.000 m2 ligt ingeklemd tussen de Dr. Wilminkstraat aan de westkant en de Oostelijke Randweg aan de oostkant met aan de noordkant twee open-lucht-handbalveld en en aan de zuidkant het Wilminkpad met aangrenzend het zorgcentrum Buiten Zorg.

De exacte ligging van het plangebied blijkt uit de planbegrenzing van de verbeelding van dit bestemmingsplan. Onderstaande luchtfoto met kadastrale belijning geeft een concrete indruk van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.0416.BPNSZS2012herz002-va01_0001.jpg"

Figuur 1. Luchtfoto van plangebied (in oranje) en directe omgeving

1.2 Aanleiding en planvoornemen

Het planvoornemen betreft een herinvulling van het plangebied met woningbouw. Onderstaande figuur toont de door de ontwikkelende partij opgestelde situatietekening en geeft een weergave van de voorgenomen realisatie van woningbouw in de vorm van een woongebouw met 28 appartementen en 16 grondgebonden woningen van het bouwtype 2-woningen-onder-1-kap (geschakeld).

Het woongebouw is langs de Oostelijke Randweg gesitueerd en aan de beide andere zijden van het terrein (Dr. Wilminkstraat en de handbalvelden) zijn de grondgebonden woningen geprojecteerd. Met deze plaatsing ontstaat een hofachtig middengebied/binnenterrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0416.BPNSZS2012herz002-va01_0002.jpg"

Figuur 2. Situatietekening toekomstige invulling van plangebied (bron: BouwCombinatie Langedijk, 2015)

afbeelding "i_NL.IMRO.0416.BPNSZS2012herz002-va01_0003.jpg"

Figuur 3. Planvoornemen in vogelvluchtperspectief, vanuit het noordwesten

Stedenbouwkundige beschrijving

Het te realiseren woongebouw is vier bouwlagen hoog met een opgetilde begane grond die uitsteekt richting het achtergelegen middengebied. De vierde verdieping ligt terug zodat het bouwvolume aan de zijde van het binnenterrein enigszins getrapt en minder massaal is. De balkons zijn aan het binnenterrein gelegen en aan de Oostelijke Randweg zijn de galerijen gesitueerd. Onder het gebouw wordt half verdiept geparkeerd (vandaar de opgetilde begane grond). In de huidige verschijningsvorm van het Mavo-veld ligt er een door dichte bebossing en struikgewas volledig afgesloten veld. Van geen kant waarneembaar in enig seizoen. In het ingediende ontwerp wordt de locatie volledig betrokken bij de omliggende bebouwde omgeving. Het plan voorziet aan de zuidzijde in een aansluiting richting het atrium van Buitenzorg middels een parkje in het middengebied. Visueel sluit dit parkachtige middengebied ook volledig aan op de, ten Westen van het plan gelegen Bomenbuurt. Kortom, daar waar het plangebied fysiek aansluit op de bebouwde omgeving is er visueel verbinding gemaakt met die omgeving. Juist om van de locatie een behaaglijke plek te maken is ervoor gekozen om deze plek af te schermen van de Oostelijke Randweg. Daarin voorziet het appartementen gebouw prima en het past ook bij de schaalgrootte van bouwwerken zoals wij die aan de randen van Langedijk kennen. Voorbeelden hiervan zijn er te over. Samenvattend, openheid waar nodig en beschutting waar gewenst als onderdeel van een heldere ontwerpvisie, waarbij de maatvoering is afgestemd op een schaal passend bij Langedijk.

De twee-onder-één-kapwoningen zijn voor senioren ontworpen en vormen compacte bouwvolumes met een lage goot en gemeenschappelijke kap haaks op de nieuwe ontsluitingsweg waardoor het bouwvolume eruit ziet als een grote vrijstaande woning.

De verschillende gebouwen hebben eenzelfde kleurgebruik en materialisatie om het plan één geheel te laten zijn. Voor alle gebouwen wordt dezelfde oranjebruin genuanceerde baksteen gehanteerd. Daken worden in een antraciete kleurstelling afgedekt. De ramen zijn wit, deuren auberginekleurig. Dakkapellen zijn met zink bekleed, evenals de kap van het trappenhuis. Balkons hebben een glazen balustrade en de galerijen een antracietkleurig spijlenhek die voor de vloer van de galerij is geplaatst.

Naast parkeren onder het woongebouw wordt eveneens op het binnenterrein geparkeerd. Voor de ontsluiting van het plangebied wordt een aansluiting op de Dr. Wilminkstraat gemaakt. De entrees van de grondgebonden woningen en het woongebouw (aan de noordkant van het complex) sluiten hier op aan.

1.3 Huidig juridisch-planologisch regime

Voor het plangebied is het Bestemmingsplan Noord- en Zuid-Scharwoude (vastgesteld: 28-05-2013) van toepassing. In dit bestemmingsplan is het plangebied in de bestaande situatie van een enkelbestemming 'Sport' voorzien. In deze bestemming is het mogelijk om gebouwen binnen een bouwvlak te realiseren. Het plangebied kent geen bouwvlak. Voorts is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' van kracht. Hiermee wordt toegezien op een archeologische beschermingsregeling voor de (in dit geval) lage archeologische verwachtingswaarde ter plaatse van het gebied.

Het planvoornemen voor woningbouw in het plangebied is niet passend binnen de huidige juridisch-planologische kaders. Een herziening van het geldende bestemmingsplan is nodig om het planvoornemen mogelijk te maken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0416.BPNSZS2012herz002-va01_0004.jpg"

Figuur 4. Kaartfragment geldend bestemmingsplan (bron: ruimtelijkeplannen.nl, 2018)

1.4 Doelstelling

Met dit bestemmingsplan worden ten behoeve van het planvoornemen nieuwe juridisch-planologische kaders voor de betrokken gronden vastgelegd. De doelstelling van dit bestemmingsplan is daarmee dan ook het bieden van een passende juridisch-planologische regeling voor de gronden in het plangebied om invulling te geven aan het planvoornemen ter plaatse. Dit bestemmingsplan is daarmee ontwikkelingsgericht van karakter.

1.5 Leeswijzer

Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk 2 op het relevante overheidsbeleid ingegaan. Een omschrijving van de omgevingsaspecten, uit oogpunt van milieu en planologie bezien, is in het daaropvolgende hoofdstuk 3 opgenomen. In hoofdstuk 4 is de toelichting op de juridische vormgeving van dit bestemmingsplan gegeven en de hiervoor te volgen procedure. Tot slot is in hoofdstuk 5 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet. Bij dit bestemmingsplan zijn verder verschillende bijlagen opgenomen.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

Ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen binnen wetten, regels en beleid van het Rijk, de provincie, regionaal gevoerd beleid op intergemeentelijk niveau en de gemeente.

2.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13-03-2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Hierin is de visie van het Rijk op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een selectieve inzet van het rijksbeleid waarbij 13 nationale belangen aan de orde zijn die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het Kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd.

Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan nationaal belang 13. Hiermee vraagt het Rijk om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barrro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Ladder voor duurzame verstedelijking

Artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder moet voldoen. Per 01-07-2017 is een vereenvoudigde Ladder van toepassing. Relevante wijzigingen hierin zijn de volgende:

  • De definities zijn niet gewijzigd, waardoor de uitgezette lijn in de jurisprudentie in stand blijft.
  • De begrippen 'actuele' en 'regionale' (behoefte) zijn geschrapt.
  • De nieuwe Ladder bevat geen treden meer. Treden 1 en 2 zijn samengevoegd en trede 3 is geschrapt.
  • Voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied geldt een uitgebreide motiveringsplicht.


De tekst uit het Bro luidt nu als volgt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."

Er heeft toetsing van het planvoornemen van dit bestemmingsplan aan de Ladder plaatsgevonden. Deze toetsing is uitgewerkt in Bijlage 1 bij deze toelichting. Geconcludeerd is dat het planvoornemen voorziet in een kwantititatieve en kwalitatieve behoefte. Deze behoefte wordt opgevangen in bestaand stedelijk gebied. Het planvoornemen voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

2.2 Provinciaal beleid

Structuurvisie Noord-Holland 2040 (2010)

In de Structuurvisie Noord-Holland 2040 (vastgesteld door Provinciale Staten d.d. 21-06-2010) zijn de uitgangspunten en de sturingsfilosofie uit het Ontwikkelingsbeeld Noord-Holland Noord, het voorheen geldende streekplan, overgenomen. Uitgangspunt voor de structuurvisie is ‘kwaliteit door veelzijdigheid’. Noord-Holland moet aantrekkelijk blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. Gelet op voorgaande doelstelling heeft de provincie een aantal provinciale belangen aangewezen. De drie hoofdbelangen (ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid) vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie. De structuurvisie is uitsluitend bindend voor de provincie zelf en niet voor gemeenten en burgers.

Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (2010)

Provinciale Staten hebben in juni 2010 de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie vastgesteld. In dit beleidskader is door de provincie aangegeven welke landschappelijke en cultuurhistorische elementen overwogen moeten worden bij (ruimtelijke) ontwikkelingen en uitgangspunt kunnen zijn voor plannen. De ontwikkelingsgerichte benadering is het uitgangspunt van beleid: behoud door ontwikkeling. Momenteel wordt door de provincie gewerkt aan een herziening van de leidraad.

Provinciale Ruimtelijke Verordening (2017)

Provinciale Staten hebben op 12-12-2016 een nieuwe Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld die per 01-03-2017 van kracht is geworden. In de PRV zijn de provinciale belangen uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040 van 2010 uitgewerkt in algemene regels. In de PRV is aangesloten bij de Ladder voor duurzame verstedelijking. Verschillende regels zijn opgenomen over onderwerpen, in zowel het landelijk als het bestaand stedelijk gebied van Noord-Holland, waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Afhankelijk van de ligging van het plangebied zijn de regels uit de verordening al dan niet van toepassing. Het bestaand stedelijk gebied is in het provinciale overheidsbeleid beleidsmatig aangewezen voor verdere verstedelijking.

Het planvoornemen van dit bestemmingsplan kan als bestaand stedelijk gebied worden aangemerkt. Herinvulling van het sportveld met woningbouw is dan ook in lijn met het gevoerde beleid. Het kaartmateriaal behorende bij de PRV is voorts geraadpleegd om een beeld te krijgen van overige thema's die in het plangebied een rol spelen. Dit zijn:

  • Gebied voor grootschalige landbouw (hoofdstuk 4: De Groene Ruime, artikel 26);
  • Kleinschalige oplossingen voor duurzame energie (hoofdstuk 6: Energie, artikel 33).

Met het planvoornemen vindt een herinvulling van het plangebied met woningbouw in bestaand stedelijk gebied plaats. Het landbouwthema is hierbij dan ook niet relevant. Wat betreft energie en duurzaamheid geldt verder dat nieuwe ontwikkelingen kansen hierin bieden. Er bestaat echter geen wettelijke verplichting om duurzaamheid in bestemmingsplannen vast te leggen. Tegenwoordig dienen nieuwbouwwoningen op basis van het Bouwbesluit 2012 vrijwel energieneutraal (EPC 0,4) te worden gebouwd en bij voorkeur ook met duurzame materialen. Op dit thema is nader ingegaan in paragraaf 3.10.4.

Voor vragen op het gebied van duurzaam (ver) bouwen, energiebesparing of energie opwekken, kunnen inwoners en ondernemers uit Langedijk bij het Duurzaam Bouwloket terecht. De gemeente participeert hierin.

Provinciale Woonvisie 2010-2020 (2010)

In september 2010 is de Provinciale woonvisie 2010-2020: Goed wonen in Noord-Holland vastgesteld. Hiermee kiest de provincie wat betreft woningbouw voor een nadruk op de kwaliteit, naast de aantallen woningen. Doelstelling van de visie is dat de inwoners van Noord-Holland in 2020 beschikken over voldoende woningen met een passende kwaliteit in een aantrekkelijk woonmilieu. In de woonvisie zijn drie opgaven benoemd waarvoor de provincie zich gesteld weet:

  • 1. De demografische ontwikkelingen vergrijzing, ontgroening en afnemende groei zijn trends die zich in de gehele provincie voordoen. Tegelijkertijd is een belangrijk kenmerk van die trends dat ze zich overal op een andere manier of snelheid voordoen. Dit maakt afstemmen en beleidsvorming op regionaal niveau des te belangrijker.
  • 2. Een combinatie van maatschappelijke ontwikkelingen: individualisering en differentiatie van consumentenbehoeften, extramuralisering in de zorg en bewustwording van klimaatproblematiek.
  • 3. Economische ontwikkelingen en de effecten daarvan op de woningmarkt. De betaalbaarheid en financieringsmogelijkheden staan onder druk, terwijl tegelijkertijd sprake is van vraaguitval en waardedaling in bestaand vastgoed. De precieze consequenties hiervan op de woningmarkt laten zich moeilijk aanzien.

Op basis van vorengaande opgaven en de ambities zijn drie speerpunten van beleid opgesteld. Dit betreft het verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten (en specifiek voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning), het verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van bewoners en het verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving.

Deze speerpunten zijn geconcretiseerd in opgaven voor de periode 2010-2020 die door de provincie en de regio’s moeten worden vertaald in afspraken in de Regionale Actie Programma’s (RAP’s).

2.3 Regionaal beleid

Regionale Woonvisie Regio Alkmaar 2013-2020 (2013)

Het woonbeleid in de regio Alkmaar (waar de gemeente Langedijk samen met de gemeenten Alkmaar, Bergen, Castricum, Heerhugowaard en Heiloo deel van uitmaakt) is in de Regionale Woonvisie Regio Alkmaar 2013-2020 vastgelegd. De gemeenten en woningmarktpartijen in de regio werken intensief samen en maken afspraken over ieders rol op het terrein van wonen. De regionale woonvisie is opgesteld om als kader te kunnen dienen voor lokale woonvisies van de gemeenten en om richting te geven voor afspraken met marktpartijen. Daarbij wordt voldoende ruimte gelaten om op de lokale behoefte in te spelen. De gemeente Langedijk heeft op 03-07-2013 met de regionale woonvisie ingestemd.

In de regionale woonvisie is geconstateerd dat er thans in de regio getalsmatig geen grote knelpunten zijn, maar dat er op termijn wel schaarste in de goedkope voorraad kan komen en dat de regio met vergrijzing te maken krijgt. Wel is er nu sprake van een beperkte doorstroming in zowel koop als huur. Naast een kwantitatieve balans is er een verdelingsvraagstuk. De opgave is betaalbaarheid en het toevoegen van het juiste aanbod. Aanvullend is als visie op de woningmarkt door de regio gesteld dat zij een aantrekkelijke regio wil zijn waar de huidige en toekomstige inwoners graag willen blijven wonen en een gewenste wooncarrière kunnen maken.

Omdat het, anders dan voorheen, moeilijker is om een oplossing in de nieuwbouw te realiseren, moet juist nu de focus op het waarborgen van de totale voorraad in de regio worden gelegd. Daarnaast is het de uitdaging om te zorgen dat de aantallen nieuwbouw überhaupt gerealiseerd worden met aandacht voor het betaalbare segment. Het is daarbij zaak geworden om in te spelen op de daadwerkelijke behoeftes en mogelijkheden van de klant en de ontwikkelende partij. Tegelijk wil de regio waarborgen dat woningbouwplannen kwalitatief bijdragen aan de lokale voorraad. De regio stelt daarom dat ontwikkelende partijen en gemeenten gezamenlijk moeten zoeken naar het optimale bouwplan.

Regionaal Actieprogramma Wonen 2011-2015 (2011)

Het Regionaal Actieprogramma Wonen 2011-2015 voor de regio Alkmaar is vastgesteld in 2011. De behoefte is, op basis van de huishoudensontwikkeling, bijna 10.000 woningen. Ervan uitgaande dat een overplanning van 30% noodzakelijk is om tot de gewenste productie te kunnen komen (wegens planuitval en vertraging; dit percentage is landelijk min of meer geaccepteerd als norm), is er gelet op de plannen in de regio geen sprake van overplanning (= meer woningen in de planning dan logischerwijs afzetbaar zijn). Er is zelfs een klein tekort. Daar komt bij dat in de periode tot 2020 een aantal woningen zal worden gesloopt. Met deze "onttrekkingen" dient rekening te worden gehouden bij de productieafspraken in regionaal verband en is de geplande productie nagenoeg op orde om de huishoudenontwikkeling te faciliteren.

Regionaal Actieprogramma Wonen 2016-2020 (2017)

In navolging op het RAP 2011-2015 hebben de gemeenten in de regio Alkmaar in opdracht van de provincie Noord-Holland een Regionaal Actie Programma wonen (RAP) 2016-2020 laten opstellen. De regiogemeenten hebben afgesproken dat zij naast dit RAP met elkaar ook een convenant afsluiten. In het nieuwe RAP zijn voor de regio Alkmaar afspraken gemaakt over:

  • Een aanbod van woningen dat aansluit bij de vraag.
  • Woningbouwplannen die de regiogemeenten versterken.
  • Landelijke regelgeving (de ladder voor duurzame verstedelijking).
  • Het aantal te bouwen woningen (op basis van de geprognosticeerde huishoudensgroei voor de gemeente).
  • Het versterken van woningmarktsegmenten waar een tekort aan is.
  • Het monitoren van de woningbouw en de behoefte.
  • Duurzaamheid van woningen en woningbouw.

Bij het opstellen van het Actieprogramma wonen zijn de stakeholders in de regio betrokken. Een belangrijk actiepunt in het RAP is de monitoring. Het gaat daarbij met name om het monitoren van de afspraak dat iedere gemeente zodanig bouwt dat niet meer dan het gemeentelijk aandeel in de prognose wordt benut. De regio volgt de ontwikkeling van de bouw van woningen en de vraag naar woningen nauwlettend om aan te sluiten op marktontwikkelingen, zowel in aantallen woningen als met de kwaliteit van woningen. Het opstellen van deze monitor sluit aan bij de verplichting vanuit de Uitvoeringsregeling regionale afspraken nieuwe stedelijke ontwikkelingen 2017’ om het RAP aan te vullen met een gespecificeerde woningbouwprogrammering.

Waterplan Harenkarspel-Langedijk 2012-2016

De gemeente Langedijk en de vroegere gemeente Harenkarspel hebben in gezamenlijkheid met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK) een waterplan opgesteld. Hierin is een beschrijving gegeven van de bestaande watersystemen, een visie waarbij Europese en landelijke regelgeving is vertaald naar de lokale situatie en een beschrijving van maatregelen die voortvloeien uit de wettelijk verplichte (noodzakelijke) en de gewenste maatregelen. De visie is opgesteld voor de periode tot 2030. Het uitvoeringsprogramma bevat maatregelen die in 2015 afgerond zouden zijn; een aantal maatregelen lopen door tot na 2015.

2.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Langedijk 2012-2030 (2012)

Op het plangebied is de Structuurvisie 2012-2030 uit 2012 van toepassing. Met deze structuurvisie geeft de gemeente de ruimtelijke ontwikkelingen voor de lange termijn weer. De gemeente Langedijk wil inspelen op de demografische ontwikkelingen. Gekozen wordt voor een dorpse sfeer en een landelijk uitstraling, geen grote nieuwbouw meer buiten de bebouwde kom, maar zorgvuldige inbreiding op kleine schaal. Een aantrekkelijk woon- en leefklimaat voor oud en jong bieden draagvlak voor voorzieningen en detailhandel.

Visie en missie gemeente Langedijk 2008

In het beleidsdocument Visie en missie gemeente Langedijk 2008 is het beleid gericht op het behouden van Langedijk als een uitstekende woonomgeving, de ontwikkeling van de gemeente en daarbij de belangrijke waarden van de gemeente te behouden. Belangrijk is het karakter als landelijke gemeente met onder meer de daarbij behorende schaal. Uitgangspunt bij te bouwen woningen is de bestaande structuur. Het vergroten van de mogelijkheden voor recreatie (en toerisme), zoals het aanleggen van fiets- en wandelpaden, aanlegplaatsen voor vaartuigen en dergelijke kan de woonomgeving van Langedijk versterken. Het beleid is er echter niet op gericht om een grote toeristische gemeente te worden. De cultuurhistorie van de gemeente is een belangrijk onderdeel van het karakter. Er wordt gestreefd naar het behouden van het eigen karakter van de verschillende dorpen in de gemeente. Ook door het aanwezige water en de natuur in Langedijk herbergt de gemeente een uitstekende woonomgeving.

Ecologische structuurvisie 2012-2022

Het beleidsdocument Ecologische structuurvisie 2012-2020 is richtinggevend voor de integratie van ecologie bij ruimtelijke ontwikkelingen en voor het groen- en waterbeheer. Verder biedt het handvatten voor ruimtelijke projecten om natuur binnen de gemeentegrenzen te versterken. De visie kan ondersteuning bieden aan de identiteit van met name de bestaande natuurgebieden in het buitengebied en het vinden van de balans tussen natuur en ontwikkelmogelijkheden.

Gedragscode Flora- en faunawet Gemeente Langedijk

De Gedragscode Flora- en faunawet (Ffw) Gemeente Langedijk is een gedragscode voor ruimtelijke ontwikkelingen, bestendig beheer en onderhoud en bestendig gebruik. Op basis van de gedragscode kunnen werkzaamheden uitgevoerd worden. De gedragscode is geen vrijblijvend stuk waarmee werkzaamheden uitgevoerd kunnen worden. De vrijstelling op het aanvragen van een ontheffing Ffw geldt pas als er daadwerkelijk en aantoonbaar volgens de gedragscode wordt gewerkt. De gedragscode ziet op daadwerkelijke realisatie van ruimtelijke ontwikkelingen, bestendig beheer en onderhoud en bestendig gebruik. Daarmee heeft de gedragscode geen directe doorwerking in het bestemmingsplan. Overigens is per 01-01-2017 de nieuwe Wet natuurbescherming in werking en kan herziening van de gedragscode hierop nodig zijn.

Woonvisie Langedijk 2014-2030 (2014)

Het beleid zoals vastgelegd in de Woonvisie 2005-2015 (vastgesteld in 2006) voldeed niet meer aan de huidige omstandigheden. Sinds de kredietcrisis eind 2008 is er heel wat veranderd in de woningbouwmarkt. In de woonvisie uit 2006 werd nog uitgegaan van een ‘maakbare’ woningmarkt. Een hoog sociaal programma voor de periode 2005-2009 werd geëist en dit was ook mogelijk vanwege de opbrengsten uit de vrije sector. De opbrengsten uit de vrije sector zijn tegenwoordig lager en onzekerder, maar de vraag naar sociale woningbouw (betaalbare koop en sociale huur) is eerder toe- dan afgenomen. Er is thans sprake van een markt die zich moet richten op de consumenten zijn wensen en mogelijkheden. Het is nu de tijd voor ‘vraaggestuurd bouwen’ en een uitdaging om hierop in te spelen gezien de financiële middelen. Daarnaast moet echter niet vergeten worden dat woningen voor een zeer lange tijd worden gerealiseerd en er niet te eenzijdig moet worden gebouwd.


Het is duidelijk dat Langedijk, net als bijna heel Nederland, de komende tijd steeds meer te maken krijgt met de vergrijzing. De vergrijzing wordt daarbij versterkt doordat jongeren wegtrekken en er steeds minder jongeren en jonge gezinnen zich vestigen in Langedijk. De vergrijzing leidt ertoe dat met name het aantal huishoudens de komende decennia nog toeneemt. Dit betekent dat er meer woningen nodig zijn. Maar aangezien veel senioren het liefst zo lang mogelijk in de eigen woning blijven wonen, ligt het niet voor de hand dat alle nieuwbouwwoningen uitsluitend geschikt moeten zijn voor senioren. De nieuwbouw moet bereikbaar en geschikt zijn voor alle doelgroepen en huishoudens. Betaalbaarheid is daarbij van belang, maar ook flexibiliteit en variëteit. In de Woonvisie Langedijk 2014-2030 wordt onder andere voorgesteld om uit te gaan van het minimumscenario qua woningbouw betreffende 1.910 woningen tot 2030 (dit is exclusief extra opgave extramuralisering). In de periode 2014 t/m 2030 wordt minimaal 30% aan betaalbare woningen (categorie 1 en 2) gerealiseerd.

Verkeer- en Vervoerplan Langedijk 2008-2018 (2009)

Het Verkeer- en Vervoerplan Langedijk 2008-2018 geeft de beleidskaders voor het verkeer- en vervoerbeleid tot 2018. Met het plan wordt een beleidskader geboden om de verkeersveiligheid en leefbaarheid zoveel mogelijk te verbeteren en de bereikbaarheid in en van Langedijk te waarborgen.Ook is er een concreet actieplan toegevoegd met maatregelen op deze thema’s.

Welstandsnota Langedijk (2013)

In de Welstandsnota Langedijk is een overzicht van welstandseisen voor gebieden, gebouwen en dergelijke opgenomen. Het welstandsbeleid gaat uit van gebiedskwaliteiten met minimale regels waar het kan en maximale kwaliteitseisen waar het moet. Het plangebied ligt in deelgebied 4: woonbuurten 1940-1990 waarvoor een regulier welstandsregime geldt. Dergelijke woonbuurten uit de naoorlogse periode hebben een eenvoudig en recht stratenpatroon met herhaling van identieke woonblokken in rechte rooilijnen. De bebouwing bestaat vooral uit rijwoningen en sporadisch kleinschalige voorzieningen. Op wijk- en buurtniveau is sprake van architectonische samenhang. De inzet is om deze samenhang te behouden en respectvol om te gaan met de bestaande kwaliteiten en incidentele vernieuwingen goed in te passen.


Beleidsnota Cultuurhistorie Gemeente Langedijk 2011

Op 15 februari 2011 heeft de gemeenteraad de Beleidsnota Cultuurhistorie Gemeente Langedijk 2011 samen met de Beleidskaart Archeologie vastgesteld. Voorts is er in 2014 een advies ten behoeve van de Beleidsnota opgesteld. In de aangepaste beleidsnota heeft de gemeente Langedijk haar beleid voor cultuurhistorie uiteengezet. Het streven naar een zorgvuldige omgang met het archeologisch erfgoed leidt tot verscheidene aanbevelingen die een verplicht en facultatief karakter hebben. Op de archeologische beleidskaart is weergegeven welke regels in de verschillende gebieden in de gemeente voor archeologie van toepassing zijn. Het plangebied ligt in een gebied waar archeologisch onderzoek wordt vereist bij een planomvang groter dan 10.000 m2 en ingrepen dieper dan 40 cm.

Gemeente Langedijk CO2-neutraal (2013)

De missie van de gemeente Langedijk is om in 2035 CO2-neutraal te zijn. In het rapport 'Gemeente Langedijk CO2-neutraal' uit 2013 wordt de huidige CO2-emissie in de gemeente in kaart gebracht en scenario’s opgesteld om de CO2-emissie binnen de gemeente in de periode tot 2035 tot nul te reduceren. Verkeer en vervoer door de bewoners en bedrijven bleek in 2011 verantwoordelijk voor een derde van de CO2-uitstoot. Woningbouw heeft ook een aandeel van een derde in de CO2-uitstoot. De overige uitstoot wordt veroorzaakt door bedrijven en de gemeentelijke organisatie. Het rapport bevat een advies waarin wordt aanbevolen om te starten met het zogenaamde 'Tien Projectenplan' en na uitvoering hiervan dit te evalueren en vervolgens gezamenlijk met alle betrokkenen de koers na 2035 verder in te vullen.

Ontwikkelingsvisie doorvaarbaarheid (uit 2006, actualisatie 2012)

Het vergroten van de vaarmogelijkheden door een verbeterde doorvaarbaarheid is een belangrijke ambitie in Langedijk. In de hiertoe opgestelde ontwikkelingsvisie is het gemeentelijk beleid voor de ontwikkeling van het vaarnetwerk uiteengezet. Het beleid is onder meer gericht op het versterken van de woonomgeving, binding van inwoners met de regio en het vergroten van de bekendheid van de bijzondere cultuurhistorische waarden. Dit door het gebruik van het aanwezige vaarwater te verbeteren (middels opwaardering van bereikbaarheid en bevaarbaarheid) en oude vaarwegen en -routes in ere te herstellen.

Masterplan Doorvaarbaarheid Langedijk 2012

Het masterplan voor de doorvaarbaarheid is het werkdocument dat naar aanleiding van de ontwikkelingsvisie voor de doorvaarbaarheid is opgesteld. Het masterplan geeft een overzicht van de knelpunten en aandachtspunten die moeten worden opgelost om de ambities uit de ontwikkelingsvisie te realiseren. Het masterplan moet een verbindende factor spelen tussen de waterverbindingen en alle (ruimtelijke) ontwikkelingen die plaats (zouden kunnen) hebben. Hiervoor geldt een overzichtskaart. Hiermee kan snel worden afgelezen wat de betrokkenheid van een (ruimtelijk) initiatief kan zijn bij de bevordering van de doorvaarbaarheid.

Visie Langedijk ontwikkelt met water

De gemeenteraad heeft op 4 juli 2017 de visie ‘Langedijk ontwikkelt met water’ vastgesteld. Water kent geen administratieve grenzen. De verbinding die water fysiek tot stand brengt, krijgt ook gestalte in visie, beleid en samenwerking. Het water zit in het DNA van Langedijk en daarmee in de haarvaten van visies en beleidsstukken die het afgelopen decennium zijn ontwikkeld, zoals: Visie Doorvaarbaarheid 2006 - Waterplan Harenkarspel Langedijk - Actualisatie Masterplan 2012. Deze visies en plannen hebben ertoe geleid dat water een integraal aspect is van andere visies, zoals: Structuurvisie Langedijk - Ecologische structuurvisie - Economische visie. Mede op basis van de visies hebben vele partners de afgelopen jaren bijgedragen aan de realisatie van nieuwe bruggen, vaarduikers en vaarwegen. Zo is het bij gebiedsontwikkelingen alleen mogelijk om de financiering van een waterrijke inrichting en aansluiting op bestaande vaarwegen op te nemen, als daar visies aan ten grondslag liggen. Zodoende zijn onder andere de knooppunten bij Winkelcentrum BroekerVeiling en Broekrijk opgeheven. Nieuwe woonwijken zijn met vaarwegen verbonden aan bestaande vaarwegen, waardoor meerdere rondjes varen mogelijk is geworden.

Met de ‘Visie Langedijk ontwikkelt met water’ onderscheidt Langedijk zich van andere gemeentes in de ruime regio. Met ‘Langedijk ontwikkelt met water’ neemt de gemeente het initiatief tot bundeling van ambities en uitvoeringsprogramma’s. Op deze manier versterkt de gemeente relaties met bestaande partners en worden nieuwe partners uitgenodigd zich te verbinden met Langedijkse aspiraties. Dit leidt tot een effectieve uitvoering van beleidsdoelen. De visie ‘Langedijk ontwikkelt met water’ 2030 is een uitwerking van de structuurvisie. Dat betekent dat de visie, na vaststelling door de gemeenteraad, als een onderdeel van de Structuurvisie Langedijk 2030 wordt beschouwd. De centrale doelstelling van de visie ‘Langedijk ontwikkelt met water’ 2030 is als volgt: Langedijk gebruikt haar water en oevers beter en duurzamer. Dit leidt ertoe dat Langedijk zich verder kan ontwikkelen als aantrekkelijke vestigingsplaats voor bewoners en bedrijven en een aantrekkelijke verblijfplaats is voor bezoekers.

De visie ‘Langedijk ontwikkelt met water’ is opgebouwd aan de hand van zeven ambities. Ambities die onderling met elkaar verbonden zijn en in samenhang bijdragen aan onze overkoepelende doelstelling. De zeven ambities zijn:

  • 1. De basis op orde.
  • 2. Verbonden met de regio.
  • 3. Ruimte voor recreatie.
  • 4. Duurzaamheid als drijfveer.
  • 5. Meer ruimtelijke kwaliteit.
  • 6. Langedijk op de kaart.
  • 7. Samen bereiken we meer!

Voor meer informatie over de zeven ambities wordt verwezen naar de Visie Langedijk ontwikkelt met water.

Specifiek voor het voorliggende plan speelt de mogelijke realisatie van een doorvaarbare route langs de oostelijke grens van het plangebied. Aan de oostzijde van het appartementencomplex is rekening gehouden met de doorvaarbaarheid door een onbebouwde zone van 12 m aan te houden. In elke bestemming is het mogelijk om water te realiseren. Hiermee is bestemmingsplantechnisch voldoende rekening gehouden met de oostelijke route inzake de doorvaarbaarheid.

Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten

Uit de bestaande omgevingssituatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden voor de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan blijken. Uitgangspunt is dat er een goede omgevingssituatie bestaat. In de volgende paragrafen zijn de relevante milieukundige en planologische randvoorwaarden beschreven en beoordeeld op eventuele beperkingen voor het plangebied.

3.1 Ecologie

Normstelling en beleid

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het conform artikel 3.1.6 Bro noodzakelijk om aandacht te besteden aan de effecten op natuurwaarden. Effecten dienen te worden beoordeeld in relatie tot geldende wet- en regelgeving op het terrein van soortenbescherming en gebiedsbescherming. Deze beoordeling vindt plaats in relatie tot de Wet natuurbescherming (Wnb) die per 01-01-2017 in werking is getreden en het provinciale gebiedsgerichte natuurbeleid. Voor wat betreft de effecten op natuurwaarden moet onder meer aangegeven worden of er als gevolg van een plan vergunningen of ontheffingen noodzakelijk zijn en, zo ja, of deze verkregen kunnen worden.

De gemeente Langedijk beschikt over een Gedragscode Flora- en faunawet (Ffw) Gemeente Langedijk. De Ffw is per 01-01-2017 in de Wnb overgegaan. De gemeentelijke gedragscode is van toepassing op ruimtelijke ontwikkelingen en voor een bestendig beheer en onderhoud en bestendig gebruik van gronden. Op basis van de gedragscode kunnen werkzaamheden worden uitgevoerd. De gedragscode is geen vrijblijvend stuk waarmee werkzaamheden uitgevoerd kunnen worden. De vrijstelling op het aanvragen van een ontheffing Ffw geldt pas als er daadwerkelijk en aantoonbaar volgens de gedragscode wordt gewerkt. De gedragscode ziet op daadwerkelijke realisatie van ruimtelijke ontwikkelingen, bestendig beheer en onderhoud en bestendig gebruik. Daarmee heeft de gedragscode geen directe doorwerking in het bestemmingsplan.

Onderzoek

Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. De ecologische inventarisatie is als Bijlage 2 bij voorliggende toelichting opgenomen. Uit de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan naar voren gekomen dat aanvullend onderzoek naar vleermuizen nodig is. Op basis daarvan kan worden bepaald of sprake is van verbodsovertredingen ten aanzien van de Wnb en of een ontheffing moet worden aangevraagd. Daarnaast komt uit de inventarisatie naar voren dat rekening moet worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Het plan leidt verder niet tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van in het kader van de Wnb beschermde Natura 2000-gebieden en is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

Aanvullend vleermuizenonderzoek

Met het verwijderen van het opgaand groen rondom het plangebied gaat mogelijk een vliegroute van jaarrond beschermde vleermuizen verloren. Aanvullend onderzoek is verricht om te bepalen of sprake is van een essentiële vliegroute, en op basis waarvan kan worden bepaald of er als gevolg van de beoogde ontwikkelingen sprake is van overtreding van verbodsartikelen van de Wnb. Dit aanvullend vleermuizenonderzoek is als Bijlage 3 opgenomen. In navolgende is volstaan met het overnemen van de conclusies van het onderzoek.

Het plangebied (sportgrasveld met rondom forse boomsingels) is onderdeel van het foerageergebied van gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger. Tevens ligt min of meer dwars over het plangebied een vliegroute van laatvlieger. Het foerageergebied vormt gezien de aantallen, de verblijfsduur en de inrichting van het omliggende gebied geen hoogwaardig onderdeel van de functionele leefomgeving van de betreffende populaties vleermuizen. De vliegroute van laatvlieger ter plaatse van het plangebied is niet van essentieel belang voor de lokale populatie laatvliegers.

In aansluiting op voorgaande ligt het niet in de verwachting dat het plangebied verloren gaat als foerageergebied voor voorkomende soorten, of dat het plangebied door laatvlieger zal worden vermeden om te passeren. Door onder meer verharding, bebouwing en een toename van verlichting zal de waarde van het plangebied als onderdeel van het leefgebied van de reeds voorkomende vleermuissoorten wel afnemen. De uiteindelijke restwaarde hangt sterk af van de uiteindelijke inrichting. Als gevolg van het planvoornemen is met betrekking tot vleermuizen geen sprake van verbodsovertredingen in het kader van de Wnb. Daarmee is een aanvraag van een ontheffing van de Wnb niet aan de orde.

In het kader van de biodiversiteit is het sterk aan te raden enkele van de aanwezige oudere bomen te handhaven. Al zou het slechts om twee bomen gaan. Verder kan in overweging genomen worden om in de nieuwbouw voorzieningen voor vleermuizen en eventueel andere fauna op te nemen.

Conclusie

Op grond van voorgaand omschreven en uitgevoerd onderzoek naar ecologie mag worden geconcludeerd dat het ecologisch aspect de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan niet in de weg staat.

3.2 Erfgoed

Wet- en regelgeving

De Monumentenwet 1988 is per 01-07-2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in het plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

De gemeente heeft de beschikking over een eigen cultuurhistorische beleidsnota met archeologische beleidskaart (vastgesteld op 15-02-2011).

3.2.1 Archeologie

Toetsing

Conform wet- en regelgeving en de 'Beleidsnota Cultuurhistorie Gemeente Langedijk 2011' met bijbehorende archeologische beleidskaart is in het plangebied bij de totstandkoming van het geldende bestemmingsplan een archeologische beschermingsregeling getroffen. Met het opnemen van een dubbelbestemming ‘Waarde – Archeologie 5’ is op de bescherming van eventueel te verwachten archeologische waarden toegezien. Voor het plangebied geldt een vrijstelling van archeologisch onderzoek voor ontwikkelingen tot 10.000 m2 en voor ontwikkelingen die niet dieper gaan dan 0,4 m. De voorgenomen woningbouw omvat een minder grote oppervlakte. Daarnaast wordt gebouwd op gronden die in verband met de bestaande functie (sportveld) in het verleden al geroerd zijn. Archeologie vormt derhalve geen belemmering.

Conclusie

Het planvoornemen van dit bestemmingsplan mag wat betreft archeologie uitvoerbaar worden geacht.

Nota bene

Als bij toekomstig graafwerk onverhoopt toch archeologische vondsten worden gedaan of archeologische grondsporen worden aangetroffen, dan dient daarvan conform de Erfgoedwet melding te worden gemaakt. Dit kan bij de gemeente Langedijk en de provinciaal archeoloog.

3.2.2 Cultuurhistorie

Toetsing

Als handreiking voor het onderzoek naar cultuurhistorie heeft de provincie Noord-Holland de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie met bijbehorende digitale informatiekaart beschikbaar gesteld. Voor het planvoornemen van dit bestemmingsplan is deze informatie geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in het plangebied en directe omgeving geen cultuurhistorische aspecten aanwezig zijn die mogelijkerwijs zouden moeten worden beschermd met dit bestemmingsplan.

Conclusie

Met het planvoornemen van dit bestemmingsplan worden geen onderkende cultuurhistorische waarden verstoord. Dit bestemmingsplan mag dan ook uitvoerbaar worden geacht ten aanzien van het cultuurhistorisch aspect.

3.3 Waterparagraaf

Wet- en regelgeving

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets als procesinstrument wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema’s waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.

Waterwet

De Waterwet, die per 22-12-2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. Daarnaast heeft het Nationaal Waterplan (NWP), waarvan de eerste versie tegelijk met de Waterwet is verschenen, een formele rol in de ruimtelijke ordening. Het eerste Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wro.

Normstelling en beleid

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

De waterbeheerder in en in de directe omgeving van het plangebied is het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Op 03-11-2015 is door het HHNK nieuw beleid vastgesteld in de vorm van het Waterprogramma. Hierin zijn de beleidsdoelen en uitgangspunten voor de periode van 2016-2021 beschreven met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Dit is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, gericht op de thema’s waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Daarnaast beschikt het HHNK over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en –keringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan op basis hiervan watervergunning nodig zijn.

Onderzoek/Wateradvies

Digitale watertoets

Eind 2015 is het planvoornemen van dit bestemmingsplan bij het HHNK voor bespreking voorgelegd. Een situatietekening is aangeleverd met daarbij de verschillende oppervlaktes die in het gebied gerealiseerd zullen worden betreffende het terrein, bebouwd oppervlak, bestrating en tuinen. Op 17-04-2018 is het planvoornemen via indiening middels de digitale watertoets nogmaals aan het HHNK voor advies voorgelegd.

Documentatie hieromtrent is in Bijlage 4 opgenomen. Op basis van de aangeleverde gegevens is met de digitale watertoets geconstateerd dat bepaalde aspecten van het plan een zodanige invloed hebben op de belangen van het hoogheemraadschap dat de normale procedure moet worden gevolgd. Dit betekent dat besproken moet worden hoe met deze waterhuishoudkundige belangen in het plan rekening kan worden gehouden. Om het watertoetsproces vlot te laten verlopen, is het conceptadvies in twee delen opgesplitst, te weten een specifiek deel I waarover nader contact met het HHNK noodzakelijk is en een meer algemeen deel II met gestandaardiseerd advies. Wat betreft het voorliggende plan is de volgende advisering aan de orde:

DEEL I

  • Uit de ingediende gegevens blijkt dat de toename aan verharding meer dan 2.000 m2 bedraagt. Een dusdanige toename van het verhard oppervlak heeft negatieve gevolgen voor het watersysteem. Het hemelwater stroomt versneld af en komt direct tot afvoer. Compensatie in de vorm van waterberging of infiltratie is noodzakelijk om deze negatieve effecten op te heffen. Het HHNK berekent aan de hand van de diverse kenmerken van het plangebied een specifiek te hanteren compensatiepercentage.
    Bij mail van 7 februari 2019 heeft het HHNK gereageerd op het te hanteren compensatiepercentage. Het compensatiepercentage voor deze ontwikkeling bedraagt 15%. Tevens is een voorlopig ontwerp van het bouwplan toegestuurd aan het HHNK. Uit het voorlopig ontwerp volgt dat sprake is van een toename van de verharding van 4059 m2. Dit houdt in dat er een compensatie van 608 m2 benodigd is. De benodigde hoeveelheid waterberging wordt door het HHNK opgenomen in de waterbank van Westerdel. Hiermee is de compensatie als gevolg van de toename van het verhard oppervlak gewaarborgd.

DEEL II

  • De ambitie van het HHNK is om 100% van het hemelwater van nieuwe oppervlakken te scheiden van het afvalwater. Voorwaarde is dat het hemelwater als schoon kan worden beschouwd. Voor het plan is aangegeven dat geen sprake is van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Het is daarom niet doelmatig om het af te voeren naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie. Dit betekent dat voor de nieuwe ontwikkeling wordt geadviseerd een gescheiden stelsel aan te leggen. Uit correspondentie per mail van begin 2019 tussen de initiatiefnemer van het planvoornemen en het HHNK blijkt dat het hemelwater zal worden opgevangen. Voorts zal worden afgewaterd op de vijver aan de oostzijde van de Oostelijke Randweg. In de feitelijke situatie is nu zo dat de afwatering van de buurt rondom het plangebied plaatsvindt naar de vijver aan de oostzijde van de Oostelijke Randweg. Het afwateren van het hemelwater wat wordt opgevangen uit het plangebied wijzigt niets aan de bestaande situatie. Daarnaast is het zo dat de visie voor de Oostrand een document op hoofdlijnen betreft. Er zijn geen concrete planvoornemens voor ontwikkelingen in de Oostrand waarmee in deze fase al rekening moet worden gehouden. Wanneer in de toekomst planvoornemens voldoende concreet zijn, zal worden gekeken of verhoging van het waterpeil van de vijver aan de orde is en welke technische maatregelen wellicht kunnen worden getroffen. Als de planvorming in de concrete fase zit, zal uiteraard afstemming met het HHNK plaatsvinden. Vooreerst is dit niet aan de orde.
  • Met het oog op de waterkwaliteit adviseert het hoogheemraadschap om het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk te voorkomen.

Conclusie

Er dient nog een reactie in het kader van de watertoets door het HHNK te worden ontvangen met een volledig advies op de voorgenomen plannen. Zodra deze is ontvangen, zullen de uitkomsten worden verwerkt in deze paragraaf.

3.4 Hinder van bedrijven en voorzieningen

Normstelling en beleid

Uit oogpunt van ruimtelijke ordening

Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals die uitgangspunt is van de Wro, geldt eveneens de noodzakelijkheid tot een voldoende ruimtelijk-functionele afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst in de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) uit 2009. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De grootste afstand is bepalend.

In de genoemde VNG-publicatie worden twee omgevingstypen onderscheiden. Bij het omgevingstype 'rustige woonwijk of rustig buitengebied' wordt functiescheiding nagestreefd. Hiertoe worden minimale richtafstanden gehanteerd, waarbij een bepaalde bij een bedrijf of voorziening behorende milieucategorie een zoneringsafstand ten opzichte van hindergevoelige functies inhoudt. Bij het omgevingstype ‘gemengd gebied’ is sprake van functiemenging. In tegenstelling tot rustige woongebieden zijn in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van woningen mogelijk. Hiertoe mogen de aangegeven minimale richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind (milieucategorie 1 wordt 0, 2 wordt 1, 3.1 wordt 2, et cetera).

Uit oogpunt van milieu

Bedrijvigheid in de directe omgeving van (recreatie)woningen (of (andere) milieugevoelige gebieden) kunnen daar (milieu)hinder vanwege geluid, geur, stof, gevaar en dergelijke veroorzaken. Op grond van de Wet milieubeheer (Wm) zijn bedrijven en instellingen verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Door middel van milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder voor hindergevoelige functies, zoals woningen, zo veel mogelijk voorkomen.

Toetsing

De geldende bestemmingsplannen in het plangebied en omgeving vormen het juridisch-planologisch kader van functies, bebouwing en werkzaamheden die zijn toegelaten. Op basis van deze plannen kan in planologisch-juridische zin ook worden nagegaan welke milieuhinderlijke bedrijvigheid in hoeverre is toegelaten.

Vanwege het woningbouwplan dient hinder van bedrijven en voorzieningen rondom het plangebied te worden bestudeerd. Hiervoor wordt uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening de VNG-publicatie ‘Bedrijven- en milieuzonering’ gehanteerd. Voor het planvoornemen is van belang dat het plangebied aan de noordzijde op korte afstand (circa 20 m) wordt begrensd door een open-lucht-handbalveld met lichtmasten. Voor een dergelijke voorziening geldt (SBI-code 931-G: veldsportcomplex, met verlichting) in gebieden met functiescheiding (dat wil zeggen rustige woongebieden) milieucategorie 3.1 met een aan te houden richtafstand van 50 m op basis van het aspect geluid. In gebieden met functiemenging kan hiervan met een afstandsstap worden afgeweken, waarbij met het oog op een goede ruimtelijke ordening nog moet worden voldaan aan een minimale richtafstand van 30 m tot aan hindergevoelige objecten zoals woningen. Aan deze afstand wordt met het planvoornemen niet voldaan. Een milieukundig onderzoek naar geluid is daarom benodigd. Voortman Ingenieurs heeft dit onderzoek naar de geluiduitstraling van de handbalvelden verricht. Daarbij is het stemgeluid van de gebruikers van de handbalvelden in het kader van een goede ruimtelijke ordening wel beschouwd, terwijl dit in het Activiteitenbesluit niet beoordeeld wordt. Daarnaast is er van uitgegaan dat ten noorden van de woningen op kavel 1 t/m 12 ten bate van de privcacy en akoestische afscherming van de bewoners een tuinmuur met een hoogte van 2,5 m op de erfgrens wordt gerealiseerd.

In navolgende is volstaan met het opnemen van de samenvatting van het uitgevoerde geluidsonderzoek en de conclusies die hieruit naar voren zijn gekomen. In Bijlage 5 is het gehele onderzoeksrapport opgenomen. Geconcludeerd wordt dat:

  • de hoogst berekende etmaalwaarde van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr, LT) in de trainingssituatie en wedstrijdsituatie ten hoogste respectievelijk 53 dB(A) en 63 dB(A) bedraagt;
  • in de dagperiode voor zowel de trainingssituatie als wedstrijdsituatie op alle beoordelingspunten wordt voldaan aan de gestelde grenswaarden, maar deze in de avondperiode ten gevolge van de trainingssituatie en wedstrijdsituatie met ten hoogste 3dB(A) respectievelijk 13 dB(A) worden overschreden op de 1ste verdieping van de meest nabijgelegen woningen (kavel 1 t/m 12);
  • de hoogste berekende etmaalwaarde van het maximale geluidsniveau (LAmax) in de trainingssituatie en wedstrijdsituatie ten hoogste 73 dB(A) respectievelijk 78 dB(A) bedraagt;
  • in de dagperiode voor zowel de trainingssituatie als wedstrijdsituatie op alle beoordelingspunten wordt voldaan aan de gestelde grenswaarden, maar deze in de avondperiode ten gevolge van de trainingssituatie en wedstrijdsituatie met 3 dB(A) respectievelijk 8 dB(A) worden overschreden.

Aangezien het verhogen van de tuinmuur ten noorden van kavel 1 t/m 12 tot circa 6 m hoogte geen reële optie is om de geluidbelasting te verlagen en ook dat de wedstrijdavonden alléén in de zomerperiode voor een beperkt deel van de avondperiode plaatsvinden (en niet in de nachtperiode), zodat voldoende nachtrust verkregen kan worden, is geadviseerd om de geluidwering van de gevel bij de beoordelingspunten met een overschrijding van de grenswaarden dusdanig te verhogen dat een binnenniveau van ten hoogste 35 dB(A) in de verblijfsruimten wordt gerealiseerd en een acceptabel woon- en leefklimaat verkregen wordt. De uitvoerende bouwcombinatie voor het planvoornemen zal geluidbeperkende voorzieningen (middels suskasten) in de gevel treffen waardoor het juiste leefklimaat in de woningen wordt gecreëerd.

In de onderzoeksrapportage is geconcludeerd dat de voorgenomen realisatie van de woningen ten zuiden van de open-lucht-handbalvelden met de voorgestelde maatregelen in het kader van een goede ruimtelijke ordening vanuit akoestisch oogpunt inpasbaar is.

Conclusie

Wat betreft het onderzoeksthema hinder van bedrijven en voorzieningen mag het voorliggende plan op basis van voorgaand onderzoek naar de geluidsuitraling van de handbalvelden uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening uitvoerbaar worden geacht. Van mogelijke hinder van geur, stof en gevaar is geen sprake.

Wel kunnen de open-lucht-handbalvelden tot lichthinder op de geprojecteerde woningen leiden. Uit milieutechnisch oogpunt dient daarom ook te worden aangetoond dat lichtuitstraling van deze sportvoorziening niet tot onoverkomelijke belemmeringen op de nieuwe woningen leidt. Dit komt nader aan de orde in paragraaf 3.6 van deze toelichting.

3.5 Geluidhinder

Wet- en regelgeving

De Wet geluidhinder (Wgh) is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere spoorweglawaai, industrielawaai en wegverkeerslawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid.

Wanneer binnen een geluidzone langs (spoor)wegen of rondom een geluidgezoneerd industrieterrein nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan.

Aangezien in de omgeving van het plangebied verder geen sprake is van spoorweglawaai en geluidzones ten behoeve van industrielawaai, afkomstig van een aangewezen gezoneerd industrieterrein, is hierop verder niet ingegaan.

Toetsing

Het plangebied ligt nabij de Oostelijke Randweg. Langs deze weg geldt een geluidzone van 200 m waarbinnen op grond van de Wgh bij realisatie van nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, akoestisch onderzoek moet worden verricht. Omdat het gehele plangebied hierbinnen ligt, is het noodzakelijk dat er een akoestisch onderzoek wordt uitgevoerd. Ook is de aan de andere zijde van het plangebied grenzende Dr. Wilminkstraat relevant. Hoewel op deze weg een snelheidsregime van 30 km/uur van kracht is, en daarmee geen geluidzone voor het verrichten van akoestisch onderzoek, is nader onderzoek uit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening gewenst (mede gelet op de aanwezige klinkerverharding op deze weg).

Onderzoek

Gelet op voorgaande heeft een akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai plaatsgehad. De resultaten hiervan zijn neergelegd in de als Bijlage 6 opgenomen rapportage. Uit deze rapportering blijkt dat een tweetal grondgebonden woningen en alle appartementen in het woongebouw niet aan de wettelijk gestelde voorkeursgrenswaarde van 48 dB voldoen. De overschrijding bedraagt maximaal 6 dB vanwege de Oostelijke Randweg. Om de beide woningen en de appartementen mogelijk te maken, dient het college van burgemeester en wethouders hogere waarden te verlenen.

In het akoestisch onderzoek is gemotiveerd waarom maatregelen aan de bron of in het overdrachtsgebied voor het planvoornemen niet mogelijk zijn. Wellicht zijn voor het verlenen van hogere waarde wel aanvullende geluidsisolerende maatregelen aan gevels nodig om zodoende te kunnen voldoen aan de maximale binnenwaarde van 33 dB. Bij indiening van het bouwplan voor het verkrijgen van omgevingsvergunning moet daarom een gevelweringsonderzoek worden aangeleverd.

Conclusie

Onder voorwaarde dat het college van burgemeester en wethouders hogere waarden verlenen voor overschrijding van de voorkeursgrenswaarde op diverse delen van het bouwplan kan dit bestemmingsplan als uitvoerbaar worden verondersteld met betrekking tot geluidhinder van wegverkeerslawaai.

3.6 Lichthinder

Algemeen

Een verlichtingsinstallatie, die sportbeoefenaars in staat stelt om hun sport ook na zonsondergang te bedrijven, kan het woongenot van omwonenden door onbedoelde lichtuitstraling buiten een sportcomplex aantasten. Visuele effecten ten gevolge van een buitenverlichtingsinstallatie in de omgeving, die mogelijk hinder veroorzaken, zijn onder andere lichtinval en het vanuit normaal te achten zichtposities direct zicht hebben op (te) heldere verlichtingsarmaturen.

Als aangegeven in de vorige paragraaf wordt in de VNG-publicatie Bedrijven en Milieuzonering voor een aantal aspecten een indicatieve afstand voor hinderveroorzakende functies aangegeven. Voor geur, stof, geluid en gevaar gelden minimale richtafstanden bij ruimtelijke ontwikkelingen wanneer in de omgeving hindergevoelige bestemmingen zoals woningen zijn betrokken. Voor het aspect lichthinder is geen minimale richtafstand aangegeven, maar geldt op grond van de VNG-publicatie wel een mate van mogelijke visuele hinder met een index tussen 1 (weinig hinder) tot 3 (veel hinder). Wat betreft een veldsportcomplex met verlichting geldt een indexering van 2.

Wet- en regelgeving

Een sportcomplex valt onder de werkingssfeer van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim, Activiteitenbesluit). Hierin zijn geen normen met betrekking tot lichthinder opgenomen, maar wordt wel verwezen naar richtlijnen van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSVV). In artikel 3.148 van het Activiteitenbesluit is opgenomen dat de verlichting ten behoeve van sportbeoefening op sportterreinen uitgeschakeld dient te worden tussen 23:00 en 07:00 uur en er geen sport wordt beoefend of onderhoud wordt gepleegd. Ook is een beperkt aantal specifieke uitzonderingen hierop beschreven die in verband met festiviteiten gemaakt kunnen worden.

Ter voorkoming van lichthinder door hinderlijke lichtinstraling in woon- of slaapvertrekken kan de gemeente op grond van de zorgplicht optreden. In afwezigheid van normen voor lichthinder wordt de beoordeling aan de gemeente overgelaten waarbij de "Algemene richtlijn betreffende lichthinder" van de NSVV veelal als uitgangspunt wordt gehanteerd. In deze publicatie zijn eisen gesteld aan:

  • de verticale verlichtingssterkte (Ev in lux) ter plaatse van de lichtopeningen in gevels en daken van de te beschouwen woningen;
  • de lichtsterkte (I in candela (cd)) van de terreinverlichting in de richting van de betreffende lichtopeningen, en:
  • de zogenaamde 'sky glow' of Upward Light Ratio (ULR), zijnde de door een armatuur naar boven uitgestraalde hoeveelheid licht in de positie waarvoor deze is ontworpen in verhouding tot het totaal door de armatuur uitgestraalde hoeveelheid licht.

De verticale verlichtingssterkte (Ev) en de ULR worden bepaald ten gevolge van de totale terreinverlichting; de lichtsterkte I geldt per lichtbron afzonderlijk.

Tabel 1. Aanbevelingen betreffende grenswaarden voor lichthinder

afbeelding "i_NL.IMRO.0416.BPNSZS2012herz002-va01_0005.jpg"

In de aanbevelingen van NSVV zijn grenswaarden geformuleerd voor Ev, I en ULR waarbij gedifferentieerd wordt op basis van een viertal omgevingstypes. Deze zijn in tabel 1 weergegeven. Tevens wordt bij de grenswaarden voor Ev en I onderscheid gemaakt tussen de dag- en avondperiode (07:00 - 23:00 uur) en de nachtperiode (23:00 - 07:00 uur).

Onderzoek

Ten behoeve van het planvoornemen is de kans op het optreden van lichthinder in het plangebied middels een zogeheten lichthinderonderzoek nodig. Voor het bepalen of sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat bij de voorgenomen te realiseren woningen dient te worden aangesloten bij de grenswaarden als vermeld in tabel 1. Door Ingenieursbureau AV Consulting is het benodigde onderzoek uitgevoerd door lichtmetingen in het plangebied te verrichten. In Bijlage 7 is het gehele onderzoek opgenomen. In navolgende is volstaan met het opnemen van de samenvatting en belangrijkste conclusies van het onderzoek.

De verlichting van het het handbalveld betreft een zestal masten van ongeveer 18 m hoogte met elk acht lichtarmaturen die alleen in de avondperiode branden. De lichtmasten staan gepositioneerd op de hoeken van beide handbalvelden. De lichtmetingen zijn verricht conform de Richtlijn 'Lichthinder' van de NSVV, januari 2017, 2de herziene druk. De woningbouwlocatie is aangemerkt als liggende in Ecologische Zone 2 (E2), overeenkomend met 'landelijk gebied'. De omschrijving de hiervoor geldt is dat het om gebieden met een lage omgevingshelderheid gaat en dat het in het algemeen buitenstedelijke en landelijke woongebied betreft. De grenswaarde die hiervoor ter plaatse wordt gehanteerd, is 5 lux en 7.500 cd per armatuur voor het tijdvak dag en avond (07:00-23:00 uur), als ook aangegeven in vorenstaande tabel.

De lichtmetingen zijn verricht ter hoogte van de geprojecteerde rooilijn van de achtergevel van de woningen op de begane grond verdieping. Op hogere hoogten (1ste verdieping) konden geen betrouwbare metingen worden verricht ten gevolge van de afscherming van de nog bestaande bomen langs de rand van het sportveld. De lichtopbrengst van de armaturen op het sportveld is gemeten in representatieve stand.

Uit het onderzoek blijkt dat er grote overschrijdingen plaatsvinden van de grenswaarden voor lichthinder volgens de NSVV-richtlijn. Er zijn verschillende maatregelen mogelijk om lichthinder te beperken. Zo kunnen de armaturen door de leverancier opnieuw nauwkeurig worden nagericht met daarbij het installeren van verbeterde spiegels die een meer naar beneden gerichte uitstraling van het licht geven. Andere mogelijk te treffen maatregelen kunnen zijn:

  • het aanbrengen van afschermende kappen of louvres;
  • aanbrengen van asymmetrische armaturen;
  • toepassen van lampen met geringer vermogen;
  • aanpassen van de hoogte van de masten.

De initiatiefnemer van het planvoornemen heeft met de eigenaar van de lichtmasten op het handbalveld een overeenkomst gesloten op 11 december 2018. Overeen is gekomen dat op enkele plaatsen nieuwe armaturen worden aangebracht, die gericht worden volgens de aanbevelingen in het rapport AV Consulting B.V., 19 juli 2018, kenmerk Rapport 2006006421-20180480. Hiermee is vóór vaststelling van het voorliggende plan de overeenkomst en de inhoud daarvan bij de gemeente geregistreerd.

Conclusie

Gezien het feit dat de initiatiefnemer van het planvoornemen met de eigenaar van de lichtmasten op het handbalveld een overkomst heeft gesloten waardoor onaanvaardbare lichthinder op de noordelijk van het plangebied gelegen woningen wordt voorkomen, wordt dit bestemmingsplan als uitvoerbaar verondersteld met betrekking tot lichthinder van de lichtmasten van het handbalveld.

3.7 Externe veiligheid

Wet- en regelgeving

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico’s voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als hettransport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim; ook bekend als het Activiteitenbesluit)

Toetsing

In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierin is informatie opgenomen die met risico te maken heeft; zowel risicobronnen als kwetsbare objecten worden getoond die aandacht verdienen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Om na te gaan of er voor het planvoornemen ook aandachtspunten aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Hieruit blijken de navolgende risicobronnen relevant voor een nadere beschouwing.

afbeelding "i_NL.IMRO.0416.BPNSZS2012herz002-va01_0006.jpg"

Figuur 5. Kaartfragment risicokaart (bron: IPO, 2018)

Risicovolle inrichting

De risicovolle inrichting in de nabijheid betreft een LPG-inrichting ten zuidoosten van het plangebied op een afstand van ongeveer 250 m. Het gaat om een benzineservicestation aan de Langebalkweg 30 te Zuid-Scharwoude. De inrichting beschikt over een vergunning voor de doorzet van maximaal 999 m3 LPG per jaar. Het plangebied van dit bestemmingsplna ligt buiten de contouren van het plaatsgebonden risico en buiten het invloedsgebied van 150 m rondom het LPG-vulpunt en -reservoir voor het groepsrisico. De LPG-inrichting vormt derhalve geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

Transportroute gevaarlijke stoffen

Op een afstand van meer dan 0,5 km van het plangebied is een transportroute voor gevaarlijke stoffen over wegen aanwezig. Dit betreft de provinciale weg N242 Alkmaar - Middenmeer. De contour van het plaatsgebonden risico (PR10-6) ligt op de weg zelf. Gezien het aantal transporten over de N242 is er verder ook geen sprake van een significant groepsrisico (lager dan 0,1 maal de oriënterende waarde). Het plangebied ligt voorts op een dusdanig grote afstand dat deze zich niet in het invloedsgebied bevindt.

Conclusie

Gelet op vorenstaande vormt externe veiligheid geen belemmering voor dit bestemmingsplan.

3.8 Luchtkwaliteit

Normstelling en beleid

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5. Projecten met een invloed van 'niet in betekenende mate' (nibm) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • projecten die leiden tot minder dan 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10). Deze grens komt overeen met 1.401 auto's dan wel 109 vrachtwagens per weekdagetmaal (Grenswaarde in 2017).

PM10 en PM2,5 zijn overigens sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.

Toetsing

Voorgaande vrijstellingsregeling voor woningbouw is van toepassing op het planvoornemen van dit bestemmingsplan. Het toevoegen van woningbouw leidt tot een toename van de verkeersaantrekkende werking (van motorvoertuigbewegingen) van en naar het plangebied. Het planvoornemen leidt evenwel niet tot een dusdanig aantal verkeersbewegingen dat de luchtkwaliteit in het geding zou zijn (zie paragraaf 3.10.1 over verkeerseffecten). Dit bestemmingsplan moet dan ook worden beschouwd als een nibm-plan.

Conclusie

Dit bestemmingsplan wordt niet door de wettelijk gestelde eisen wat betreft het aspect luchtkwaliteit belemmerd en dient te worden beschouwd als een nibm-plan.

3.9 Bodemkwaliteit

Normstelling en beleid

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. In relatie tot de volksgezondheid moet het toewijzen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming, zoals wonen, in beginsel worden voorkomen. Dit is tevens geregeld in de gemeentelijke Bouwverordening 2012.

Om er zeker van te zijn dat er geen sprake is van ernstige bodemverontreiniging voordat met grondverzet vanwege het planvoornemen wordt begonnen, geldt in het kader van het traject voor het verkrijgen van omgevingsvergunning de verplichting dat een verkennend bodemonderzoek wordt uitgevoerd. Dit onderzoek dient voorafgaand aan de werkzaamheden in het gebied plaats te vinden. Het uitvoeren van bodemonderzoek is een voorwaarde waaraan moet worden voldaan voordat een omgevingsvergunning kan worden verleend. Indien de grond vervuild blijkt, heeft dit consequenties voor de wijze van verwerken en in- of afvoeren uit het plangebied. Het uitvoeren van een verkennend bodemonderzoek is niet noodzakelijk voor het doorlopen van een op ontwikkeling gerichte bestemmingsplanprocedure wanneer er geen verdenkingen van bodemverontreiniging zijn.

Onderzoek

Verkennend bodemonderzoek

Vanwege grondoverdracht ten behoeve van realisatie van het planvoornemen is medio 2015 door bodemonderzoeksbureau Grondslag een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. In dit onderzoek is beoordeeld of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geschikt is voor de beoogde woonbestemming en of er belemmeringen zijn voor de grondtransactie en de geplande woningbouw. In Bijlage 8 van deze toelichting is het verkennend bodemonderzoek opgenomen. In onderstaande zijn de conclusies en aanbevelingen van het onderzoek overgenomen.

Met het onderzoek is de onderzoeksvraag, dat verontreiniging kan worden verwacht in verband met de aanwezigheid van gedempte sloten, niet geheel bevestigd. Zintuiglijk zijn in een groot aantal boringen zowel in de kleiige boven- als ondergrond sporen bodemvreemd materiaal (o.a. baksteen, kool, beton en plastic) waargenomen. Analytisch zijn in de kleiige en zandige geroerde bovengrond geen verhogingen aangetoond. In de geroerde ondergrond is maximaal een lichte verhoging aan kwik aangetoond en in het grondwater is een lichte verhoging aan barium aangetoond.

Uit de waarnemingen blijkt dat hoogstwaarschijnlijk de sloten zijn gedempt met gebiedseigen grond. Tijdens het veldwerk is geen verontreinigd dempingsmateriaal (bijvoorbeeld stortafval of afval gasfabriek) aangetroffen, zoals op het nabijgelegen LSVV-veld. Op basis van deze waarnemingen en de analyseresultaten is geen aanleiding om een aanvullend onderzoek te verrichten.

Het bodemonderzoeksbureau heeft geconcludeerd dat de onderzoeksresultaten geen belemmeringen vormen voor de grondtransactie en de beoogde ontwikkeling naar een woonfunctie.

Conclusie

Er bestaan geen belemmeringen voor de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan ten aanzien van de milieuhygiënische bodemkwaliteit.

Nota bene

Voor eventueel te ontgraven en buiten het plangebied af te voeren gronden kan op basis van het Besluit Bodemkwaliteit (Bbk) een milieuhygiënische verklaring van de gronden noodzakelijk zijn. Dit is sterk afhankelijk van de toepassingslocatie. Een verklaring is met bodemonderzoek te verkrijgen.

3.10 Overig

3.10.1 Verkeerseffecten en parkeren

Algemeen

Voor iedere ruimtelijke ontwikkeling geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moet worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid).

In navolgende zijn de verkeerseffecten vanwege het planvoornemen in het plangebied in beeld gebracht. Hiertoe is gebruik gemaakt van publicatie nr. 317 Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie (2012) van CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte). In deze publicatie zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen. Er zijn kencijfers omtrent de ritproductie voor woon-, werk- en voorzieningenfuncties per weekdagetmaal gegeven en ook parkeerkencijfers, met een minimale en maximale aan te houden bandbreedte.

Op 13 december 2016 is de Nota Parkeernormen door de gemeenteraad vastgesteld. Bij vaststelling is een afwijkingsmogelijkheid gecreëerd voor planontwikkelingen waarover reeds eerder besluitvorming heeft plaatsgevonden of waar reeds een samenwerkingsovereenkomst aan ten grondslag lag. Dit laatste is het geval met betrekking tot voorliggend plan. Toetsing aan het gemeentelijk parkeerbeleid kan daarom achterwege blijven. Er kan worden volstaan met een toetsing aan de CROW-normering.

Onderzoek

In navolgende zijn de verkeerseffecten vanwege het planvoornemen in het plangebied in beeld gebracht. Dit heeft aan de hand van de te realiseren woningtypen plaatsgevonden. Daarbij is er van uitgegaan dat de gemeente Langedijk en daarmee het plangebied door het CBS als ‘weinig stedelijk gebied’ wordt aangemerkt en dat het planvoornemen in een gebiedszone ligt die kan worden aangemerkt als ‘rest bebouwde kom’. De parkeerkencijfers behorende bij de in het plangebied te realiseren woonfunctie en de ritproductie per weekdagetmaal met een minimale en maximale aan te houden bandbreedte, is als volgt:

Tabel 2. Verkeersgeneratie en parkeren per type woning en voor het planvoornemen

Weinig stedelijk gebied /
Rest bebouwde kom  
Verkeersgeneratie (mvt.)   Parkeerkencijfers  
  min.   max.   gem.   min.   max.   gem.  
Kencijfers:              
- Koop, 2-onder-1-kap   7,4   8,2   7,8   1,8   2,6   2,2  
- Koop, etage, goedkoop   5,2   6,0   5,6   1,2   2,0   1,6  
- Koop, etage, duur   7,0   7,8   7,4   1,7   2,5   2,1  
Planvoornemen:              
- Koop, 2-onder-1 kap (16 x)   118,4   131,2   124,8   28,8   41,6   35,2  
- Appartement, sociale koop (16 x)   83,2   96,0   89,6   19,2   32,0   25,6  
- Appartement, vrije sector (12 x)   84,0   93,6   88,8   20,4   30,0   25,2  
Totaal planvoornemen:   285,6   320,8   303,2   68,4   103,6   86,0  

Verkeer

Het toevoegen van woningbouw leidt tot een toename van de verkeersaantrekkende werking (van motorvoertuigbewegingen) van en naar het plangebied. Uitgaande van een worst-case scenario kunnen vanwege het plan 321 motorvoertuigen per weekdagetmaal als gevolg van het planvoornemen worden verwacht. De voor gemotoriseerd verkeer te gebruiken gebiedsontsluitingsweg wordt op de Dr. Wilminkstraat aangesloten. Hierlangs vindt de verkeersafwikkeling en de daar aan voorafgaande overige wegen plaats. Op de Oostelijke Randweg wordt nog voorzien in een ontsluitingsroute voor langzaam verkeer (voetgangers, fietsers).

Parkeren

Gelet op het planvoornemen bestaat er ook een parkeerbehoefte in het plangebied. Het aantal benodigde parkeerplaatsen vanwege het planvoornemen op grond van de toepasselijke CROW-normering is eveneens in tabel 2 weergegeven en betreft een minimum van 69, gemiddelde van 86 en maximum van 104 parkeerplaatsen.

Met het planvoornemen is sprake van een parkeeroplossing onder het te realiseren woongebouw in een parkeerkelder, te bereiken via een hellingbaan, waar 30 parkeerplaatsen worden geboden. Verder wordt bij de grondgebonden woningen op eigen erf in ieder geval in de mogelijkheid van 1 parkeerplaats voorzien.

Daarnaast is in de openbare ruimte van het plangebied plek gereserveerd voor het treffen van parkeervoorzieningen. Langs de Dr. Wilminkstraat zijn dit een 11-tal parkeerplaatsen. In het middengebied/binnenterrein gaat het om 14 plekken.

In totaal voorziet het plan in een aantal van 71 parkeerplaatsen. Hiermeer wordt voldaan aan de minimale parkeernormering voor het plangebied. Daarnaast is nog ruimte op eigen terrein en in de openbare ruimte om bij een eventueel hogere parkeerdruk extra voorzieningen te treffen.

Het voorgaande is gewaarborgd in de regels, artikel 13, lid 13.1.

Conclusie

Het planvoornemen leidt niet tot een onevenredige verkeerstoename van en naar het plangebied. Het parkeren wordt op het eigen terrein opgelost terwijl ook parkeervoorzieningen in de eigen uit te geven openbare ruimte worden getroffen. Het planvoornemen van dit bestemmingsplan mag daarom gelet op de te verwachten verkeerseffecten uitvoerbaar worden geacht.

3.10.2 M.e.r.-verantwoording

De bij elk ruimtelijk plan uit te voeren m.e.r.-beoordeling houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken.

De activiteiten die in het plangebied worden beoogd, overschrijden geen drempelwaarden in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Voor het bestemmingsplan geldt daarom geen plan-MER. Wel is de (vormvrije) m.e.r.-beoordeling van toepassing. Op 7 juli 2017 is hiertoe een wetswijziging van het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) in werking getreden. Hierdoor dient voor projecten die op de D-lijst van het Besluit m.e.r. voorkomen, maar geen drempelwaarden overschrijden, in het kader van de m.e.r.-beoordeling een m.e.r.-aanmeldnotitie te worden opgesteld.

Het planvoornemen kan worden geplaatst in categorie D11.2 betreffende ‘De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’. Het opstellen van een m.e.r.-aanmeldnotitie is aan de orde als een private partij de initiatief nemende partij is. Wanneer planontwikkeling door de gemeente wordt begeleid en gecoördineerd ligt dit genuanceerder. De m.e.r.-beoordelingsbeslissing en motivering daartoe is uiteindelijk een verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag, die voor activiteiten beneden de drempelwaarden moet nagaan en motiveren of er - op basis van alle relevante (Europese) criteria - belangrijke negatieve milieugevolgen zijn uit sluiten.

Gelet op de beperkte ontwikkeling die voorligt en het afdoende onderzoek als gepresenteerd in vorengaande paragrafen mag in redelijkheid worden aangenomen dat geen onaanvaardbare milieueffecten in het plangebied hoeven te worden verwacht.

3.10.3 Kabels en leidingen

In het plangebied kan nutsinfrastructuur zijnde de gebruikelijke huisaansluitingen betreffende gas, water, elektriciteit, kabel en/of telecom aanwezig zijn. Er is echter geen sprake van de aanwezigheid van planologisch relevante kabels en leidingen die een belemmering voor de uitvoering van het planvoornemen zou kunnen opleveren.

3.10.4 Duurzaamheid

Vanaf 1 januari 2021 moet alle nieuwbouw voldoen aan de eisen voor BENG (Bijna Energie Neutrale Gebouwen). BENG vervangt dan de EPC. BENG stelt ook de eis dat de energiebronnen voor het gebouw in bepaalde mate duurzaam moeten zijn.

In het nationaal energieakkoord voor duurzame groei is afgesproken dat de energievoorziening in 2050 geheel klimaatneutraal is. Voor de gebouwde omgeving betekent dat er geen aardgas meer gebruikt mag worden voor het verwarmen van gebouwen: de warmtetransitie (Energierapport van het ministerie van Economische Zaken). Basale keuzes in het licht van het beleid zijn dan ook de volgende:

  • Kies voor aardgasgasvrij. Een investering in een gasnet heeft een afschrijvingsduur van 60 jaar, daarom is het van belang om nieuwe gebouwen nu al niet meer op het aardgasnet aan te sluiten en dit nadrukkelijk na te streven. Verwacht wordt dat de aansluitplicht voor de netbeheerders komt te vervallen.
  • Kies voor maximale isolatie.
  • Kies voor zongericht verkavelen en dakoppervlakken die geschikt zijn voor zonne-energie.
  • Maak een afweging voor collectieve duurzame warmtevoorzieningen of individuele (Warmte Koude Opslagsystemen, zonnecollectoren en dergelijke).

Hoofdstuk 4 Juridische vormgeving

4.1 Plansystematiek

Dit bestemmingsplan is zodanig vormgegeven dat het voldoet aan de vereisten voortkomend uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Bij de vormgeving van de regels en de verbeelding is aangesloten op de meest recente regeling Ruimtelijke Standaarden ruimtelijke ordening en is de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) toegepast. Het bestemmingsplan voldoet daarmee aan de digitale verplichtingen zoals die per 01-01-2010 van kracht zijn.

SVBP2012

De SVBP2012 bevat een aantal juridische regels die moeten worden opgevolgd. Voor de planregels betekent dit dat er sprake is van een aantal dwingend voorgeschreven begripsbepalingen, die worden neergelegd in artikel 1 aangaande de begrippen. Ook schrijft de SVBP2012 voor op welke wijze er invulling moet worden gegeven aan artikel 2 betreffende de wijze van meten. Vanwege het Bro geldt verder een formulering die ten aanzien van de anti-dubbeltelregel en het overgangsrecht eveneens in de planregels moet worden overgenomen.

Analoog vs. digitaal bestemmingsplan

De regels zijn zo opgesteld dat deze gebruikt kunnen worden in een analoog alsook in een digitaal bestemmingsplan. Op basis van de Wro is het digitaal vastgestelde bestemmingsplan leidend. Als er een verschil bestaat tussen het analoge en digitale bestemmingsplan, is het digitale bestemmingsplan bepalend qua vormgeving en inhoud.

4.2 Toelichting op de regels

De regels zijn vervat in artikelen die onderverdeeld zijn in vier hoofdstukken:

Hoofdstuk 1 - Inleidende regels

In de Inleidende regels zijn algemene artikelen opgenomen die voor het gehele plan van belang zijn. In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van de in het plan voorkomende relevante begrippen. In artikel 2 is vastgelegd op welke wijze dient te worden gemeten. Door deze vaste omschrijving van de begrippen en van de wijze van meten wordt eenduidigheid in de bedoelingen van het plan gegeven en wordt de rechtszekerheid vergroot.

Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels

In de Bestemmingsregels zijn de bestemmingen en de gebruiks- en/of bebouwingsmogelijkheden van de betreffende gronden aangegeven. De bestemmingen zijn op alfabetische volgorde benoemd. De regels kunnen onder meer bestaan uit de volgende onderdelen:

Bestemmingsomschrijving

In de bestemmingsomschrijving is uitgegaan van een volledige opsomming van wat binnen een bestemming functioneel ten aanzien van het gebruik van de gronden is toegestaan. Soms kan het voorkomen dat verschillende functies of bestemmingen naast elkaar zijn toegelaten, soms als primaire bestemming en soms als ondergeschikte bestemming.

Bouwregels

De bouwregels bieden voor iedere bestemming het kader in hoeverre er ergens gebouwd mag worden. Er zijn regels gesteld met betrekking tot het oprichten van hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Bouwregels kunnen eisen wat betreft maatvoering, oppervlakte- en inhoudsbepalingen en aantallen te plaatsen bouwwerken omvatten.

Afwijken van de bouwregels

Met het afwijken van de bouwregels wordt geregeld dat door het bevoegd gezag in voorkomende gevallen onder voorwaarden bij verschillende bestemmingen kan worden afgeweken van de eerder opgenomen bouwregels per bestemming.

Specifieke gebruiksregels

Met specifieke gebruiksregels is vastgelegd welk gebruik in ieder geval tot strijdig met het in de bestemmingsomschrijving toegestane gebruik wordt gerekend.

Hoofdstuk 3 - Algemene regels

In de Algemene regels staan artikelen benoemd die voor alle of meerdere bestemmingen gelden. Het betreffen onder andere de voor alle bestemmingen geldende algemene bouw- en gebruiksregels. De afwijkingsmogelijkheden in de verschillende bestemmingen en de algemene afwijkingsregels zorgen verder voor enige flexibiliteit in het plan. De algemene afwijkingen zijn niet specifiek op één bestemming gericht; zij kunnen gebruikt worden ten aanzien van alle bestemmingen. In de overige regels is tot slot het parkeerverhaal met betrekking tot parkeergelegenheid en los- en laadmogelijkheden verwerkt.

Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels

Ten slotte bevat het bestemmingsplan nog Overgangs- en slotregels. Dit betreft overeenkomstig de in het Bro voorgeschreven artikelen over het overgangsrecht met betrekking tot bouwwerken en gebruik en afsluitend de slotregel.

4.3 Toelichting op de bestemmingen

In deze paragraaf zijn de afzonderlijke bestemmingen, zoals die in de regels zijn opgenomen en op de verbeelding zijn weergegeven, beschreven.

Groen

Alle met het planvoornemen in het plangebied gedachte openbare en structurele groenvoorzieningen hebben de bestemming 'Groen' gekregen. In de bestemming 'Groen' mogen geen gebouwen worden gebouwd. Sport- en speeltoestellen tot een hoogte van 6 m en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot 3 m zijn binnen de bestemming wel toegestaan.

Tuin

De bestemming 'Tuin' regelt het gebruik en de bebouwingsmogelijkheden van de naar het openbaar toegankelijke gebied gekeerde zijden van de grondgebonden woningen. In principe geldt in deze bestemming dat uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen worden gerealiseerd. Deze komen qua maatvoering overeen met de situaties dat deze zonder omgevingsvergunning zijn toegestaan (conform bijlage 2 van het Besluit omgevingsrecht). Er geldt overigens wel een uitzonering op met betrekking tot de erkerregeling die een bijbehorend bouwwerk aan de gevel van het hoofdgebouw (van de bestemming 'Wonen - Dubbel') toelaat. Daarnaast geldt er een afwijkingsregel dat het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning kan afwijken voor het bouwen van een overkapping.

Wonen - Dubbel

De bestemming 'Wonen - Dubbel' maakt het mogelijk dat binnen de op de verbeelding opgenomen bouwvlakken 2-onder-1-kapwoningen gebouwd mogen worden. Per aangegeven bouwvlak kunnen als op verbeelding aangeduid met "maximum aantal wooneenheden" ten hoogste twee woningen worden gebouwd. De maatvoering van de woningen is verder aangegeven in de Bouwregels van de woonbestemming. Buiten het bouwvlak kunnen onder voorwaarde bijbehorende bouwwerken en overkappingen worden gebouwd.

Wonen - Woongebouw

Het te realiseren woongebouw met appartementen is van een bestemming 'Wonen - Woongebouw' voorzien. De bestemming heeft betrekking op de woonfunctie al dan niet in combinatie met maatschappelijke voorzieningen ten behoeve van zorg of aan-huis-verbonden beroepen en/of bedrijven. Het aantal appartementen in het woongebouw betreft ten hoogste het middels de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" op de verbeelding aangegeven aantal. Alleen een woongebouw is als te bouwen gebouw in de bestemming toegestaan en dat dient binnen het aangegeven bouwvlak plaats te vinden. De ter plaatse hoogste toegelaten bouwhoogte is door middel van een aanduiding "maximum bouwhoogte (m)" op de verbeelding aangegeven.

Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn beperkt toegestaan wat betreft erf- en terreinafscheidingen, overkappingen (maximaal 20 m2 oppervlakte en 3 m bouwhoogte).

Verkeer

De bestemming 'Verkeer' geldt voor de gronden met een functie voor zowel het verkeer met een doorgaand karakter als voor de ontsluiting van aanliggende gronden in het plangebied en voor het parkeren. Daarnaast zijn sport- en speelvoorzieningen, groen- en openbare nutsvoorzieningen in deze bestemming toegelaten, alsmede water en oeverstroken en kunstobjecten.

Wat betreft het bouwen zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor de afwikkeling van het verkeer in de bestemming mogelijk tot een hoogte van niet meer dan 3 m en sport- en speelvoorzieningen tot een hoogte van niet meer dan 6 m. In de bestemming is ondergronds bouwen van containers uitdrukkelijk toegestaan.

Waarde - Archeologie 5

Op basis van het gemeentelijk archeologiebeleid is een dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 5' in het gehele plangebied opgenomen. In samenhang met het gemeentelijk archeologiebeleid is er voor gekozen om de gebiedswaarde te vertalen naar een passend beschermingsregime met betrekking tot de bouwregels.

In de bestemming 'Waarde - Archeologie 5' mogen onder gestelde voorwaarden bouwwerken worden gebouwd. Voor werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden vereist. De vergunning is niet vereist voor het normale onderhoud, gebruik en beheer. Onder voorwaarden kan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden worden verleend.

4.4 Overige aspecten

Additionele voorzieningen

In de regels van dit bestemmingsplan zijn de al dan niet in directe relatie met een bestemming staande voorzieningen bij de bestemming inbegrepen zonder dat dit uitdrukkelijk is vermeld. Het kan hierbij bijvoorbeeld gaan om ondergrondse leidingen, verhardingen, bermen, geluidwerende voorzieningen, centrale installaties ten behoeve van de energievoorziening, voorzieningen ten behoeve van de waterbeheersing in de vorm van watergangen, duikers, waterkeringen en dergelijke.

Handhaving

Het bestemmingsplan geeft de gewenste planologische situatie voor het plangebied aan. Bestemmingsplannen zijn bindend voor de overheid en de burger. Enerzijds kan de overheid naleving van bestemmingsplannen afdwingen, anderzijds vormt het bestemmingsplan een juridisch kader voor burgers waaruit deze kan afleiden wat de bouw- en gebruiksmogelijkheden zijn, op de in eigendom zijnde dan wel de naastgelegen buurpercelen, in de directe woon- en leefomgeving.

4.5 Bestemmingsplanprocedure

De bestemmingsplanprocedure is geregeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de procedure zijn de volgende fasen te onderscheiden:

Ontwerpbestemmingsplan en vaststellingsprocedure

Na aankondiging in de Staatscourant en in het Gemeenteblad en op de website www.ruimtelijkeplannen.nl, wordt het ontwerpbestemmingsplan gedurende 6 weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode kan een ieder zienswijzen omtrent het ontwerp naar voren brengen. Na afloop van de termijn van de terinzagelegging stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd uiterlijk 12 weken na de termijn van terinzagelegging vast.

Vastgesteld bestemmingsplan en beroepsprocedure

Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Iedereen die een zienswijze heeft ingediend, heeft ook de mogelijkheid om beroep in te stellen. Op deze hoofdregel is een aantal uitzonderingen:

  • tegen gewijzigde vaststelling kan beroep worden ingediend zonder dat een zienswijze is ingediend, als de gewijzigde vaststelling leidt tot een belang van diegene die eerder geen aanleiding zag om een zienswijze in te dienen;
  • als kan worden aangetoond dat er een dringende reden bestond waarom geen zienswijze is ingediend. Deze optie is gebonden aan een strikte uitleg en zal niet snel aan de orde zijn.

Indien Gedeputeerde Staten (GS) of de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) een zienswijze hebben ingediend die door de gemeenteraad niet volledig is overgenomen of indien de gemeenteraad het bestemmingsplan gewijzigd heeft vastgesteld, geschiedt bekendmaking en terinzagelegging uiterlijk 6 weken na vaststelling. Binnen 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS).

Indien het bestemmingsplan ongewijzigd is vastgesteld en er gehoor is gegeven aan zienswijzen van GS en/of de ILT wordt het vaststellingsbesluit door de gemeenteraad uiterlijk 2 weken na vaststelling bekend gemaakt. Tevens wordt uiterlijk 2 weken na vaststelling het bestemmingsplan ter inzage gelegd.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Onderdeel hiervan is de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Ook wordt in dit hoofdstuk aandacht besteed aan het aspect grondexploitatie.

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan is een op ontwikkeling gericht plan. De kosten komen, al dan niet verdisconteerd in de verkoop van gronden, voor rekening van de ontwikkelende partij. De economische uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is daarmee gewaarborgd.

5.2 Grondexploitatie

Met de grondexploitatieregeling in de Wro en het Bro beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, indien sprake is van bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken van de gronden en kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels kunnen worden gesteld.

Dit bestemmingsplan biedt de mogelijkheid voor de realisatie van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1, onder a: "de bouw van één of meer woningen". Voor het plan dient op grond hiervan een exploitatieplan te worden opgesteld, tenzij het kostenverhaal anderszins is verzekerd. Door de gemeente wordt met de ontwikkelende en initiatiefnemende partij een exploitatieovereenkomst gesloten waarin ook het planschadeverhaal geregeld is. Het opstellen van een grondexploitatieplan is hierom niet langer noodzakelijk. Het kostenverhaal is anderszins verzekerd.

5.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Tervisielegging ontwerpbestemmingsplan

Het planvoornemen betreft een herinvulling van het plangebied met woningbouw, in de vorm van een woongebouw met 28 appartementen en 16 grondgebonden woningen van het bouwtype 2-woningen-onder-1-kap (geschakeld).


Er zijn 2 reacties binnengekomen in het kader van het artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening overleg.


Ingevolge artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerpbestemmingsplan ontwikkeling Dr. Wilminkhof in Zuid-Scharwoude vanaf 30 oktober 2018 tot en met 10 december 2018 het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage gelegen. Er zijn tijdens de periode van terinzagelegging 2 zienswijzen ingediend.

De ingekomen overlegreacties en zienswijzen zijn samengevat en voorzien van een beantwoording, Het voorgaande is opgenomen in de Reactienota in het kader van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan ontwikkeling Dr. Wilminkhof in Zuid-Scharwoude. De Reactienota is als Bijlage 9  bij de voorliggende toelichting opgenomen. De beantwoording als opgenomen in de Reactienota leidt op enkele punten tot aanvulling van het voorliggende bestemmingsplan. Verwezen wordt naar de Reactienota.