Inhoudsopgave
Hoofdstuk 2 Ruimtelijke structuur
2.2 Stedenbouwkundige structuur
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening (2017)
3.2.3 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie
4.12 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Hoofdstuk 5 Juridische toelichting
5.3 Toelichting op de bestemmingen
6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.2 Economische uitvoerbaarheid
Hoofdstuk 1 Inleiding
1.1 Aanleiding
De gemeente Hoorn heeft voor het overgrote deel van haar grondgebied actuele bestemmingsplannen. Voor het gebied ingeklemd tussen de Venneweg – Middelweg – Berkhouterweg zijn echter nog verouderde bestemmingsplannen van toepassing. Met het voorliggende bestemmingsplan wordt dit gebied weer van een actueel juridisch kader voorzien.
Het nieuwe bestemmingsplan voorziet in de herziening van de volgende bestemmingsplannen:
Tabel 1. Vigerende bestemmingsplannen
Bestemmingsplan |
Vaststelling Raad |
Goedkeuring |
Landelijk Gebied 2013 (Koggenland) |
27 juni 2013 |
|
Berkhouterweg 1968 |
21 januari 1969 |
31 maart 1970 |
Uitbreidingsplan in hoofdzaken Hoorn 1961 |
21 maart 1961 |
15 mei 1962 |
Uitbreidingsplan in onderdelen Berkhout |
6 februari 1956 |
10 oktober 1956 |
Het plangebied is aangegeven op de hierna volgende overzichtskaart.
Figuur 1. Overzichtkaart plangebied
1.2 Doel van het plan
Met het nieuwe bestemmingsplan heeft de gemeente voor de komende tien jaar een actueel juridisch instrument in handen voor het ruimtelijk beleid voor het plangebied.
Karakter van het bestemmingsplan
Het nieuwe bestemmingsplan is beherend. Dit houdt in dat de actuele situatie is vastgelegd en dat geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. In belangrijke mate zijn de planologisch-juridisch regelingen uit de geldende bestemmingsplannen voortgezet.
Voorliggend bestemmingsplan biedt de nieuwe planologisch-juridische basis voor de voortzetting van bestaande functies en bebouwing in het plangebied. Dit betekent dat het plan rechtszekerheid dient te bieden aan belanghebbenden.
1.3 Systematiek
Digitaal uitwisselbaar plan
Het bestemmingsplan is zodanig vormgegeven dat er sprake is van een digitaal uitwisselbaar plan, wat betekent dat:
-
aan alle verschillende objecten op de verbeelding IMRO2012-coderingen zijn toegekend;
-
de digitale kaart is vertaald naar de standaardtechniek van uitwisseling GML;
-
de toelichting en regels in digitale vorm aan de verbeelding zijn gekoppeld.
Gebruik van de IMRO2012-coderingen zorgt ervoor dat de bestemmingen in de verbeelding eenduidig worden geclassificeerd en dat, met behulp van een conversieprogramma, de verbeelding met regels ook door de ontvanger kan worden gelezen.
Bij de vormgeving van de verbeelding is aangesloten bij het standaardrenvooi, zoals dat is opgenomen in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2012).
1.4 Leeswijzer
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na deze inleiding is in hoofdstuk twee ingegaan op de ruimtelijke structuur van het plangebied en de omgeving, en de voorgenomen ontwikkeling. In hoofdstuk drie komen de verschillende beleidskaders aan de orde op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. In hoofdstuk vier wordt verslag gedaan van het onderzoek naar de randvoorwaarden en belemmeringen die gelden vanuit de diverse planologische en milieukundige toetsingskaders. Hoofdstuk vijf is de juridische toelichting op het bestemmingsplan. Hoofdstuk zes gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. Tevens is daarbij ingegaan op het aspect handhaving.
Hoofdstuk 2 Ruimtelijke structuur
2.1 Historie Hoorn
De stad Hoorn is omstreeks 1300 ontstaan aan de uitmonding van een afwateringsstroom, de Gouw, op een plek waar door de geografische situatie een natuurlijke haven was gevormd. Op de dan aanwezige zeedijk werden de oudste straten, het Oost en het West, aangelegd. Het Noord ontstond als verbindingsweg met het binnenland. Het knooppunt van deze wegen, de Rode Steen, vormde het hart van deze nederzetting. De plaats heeft stadsrechten sinds 1356. De omwalling van de stad met haar poorten kwam tot stand in de 17de eeuw. Pas in de eerste decennia van de vorige eeuw ontwikkelde de stad zich buiten de bolwerken. Economische activiteiten van de stad richtten zich op het water: visvangst en later vooral ook commerciële scheepvaart en aanverwante bedrijvigheid. Door de jaren heen heeft Hoorn periodes van ernstig verval en grote bloei gekend. De hedendaagse binnenstadstructuur is in de grootste bloeiperiode ontstaan vanaf de 16de eeuw tot en met het midden van de 17de eeuw. Door de toen aanwezige materialen, hun beperkingen en mogelijkheden, is de maat en schaal van de gebouwen ontstaan. Veelal is baksteen gebruikt en is de kap bedekt met pannen.
Figuur 2. Fragmenten van topografische kaarten van Hoorn e.o.
De stad Hoorn lag stevig verankerd in het West-Friese landschap. Via het Keern en de Koepoortsweg was er verbinding met respectievelijk de Zwaagdijk en de Westerblokker en zo met een uitgestrekt netwerk van dorpslinten. Het Keern kwam uit op het Kleine Noord via de in 1850 gesloopte Noorderpoort. Zoals in zoveel Europese steden is ook hier de spoorlijn, in het midden van de 19de eeuw, net buiten de in onbruik geraakte vestingwerken van de oude stad aangelegd. Ook de Noordersingel is in die tijd gedempt en heet nu Noorderveemarkt. Met name vanaf de zeventiger jaren van de vorige eeuw heeft de stad een onstuimige groei doorgemaakt, vooral in noordelijke en oostelijke richting. Verreweg het grootse deel van de stad ligt nu dan ook ‘aan de andere kant’ van het spoor, met als gevolg dat veel functionele relaties tussen de stad en zijn centrum verlopen via een spoorwegovergang. De mooie heldere structuurlijn van het Keern is inmiddels verworden tot een brede, (deels) slingerende weg.
De karakteristieke beslotenheid van de historische binnenstad omgeven door wallen met de spoorlijn is herkenbaar bewaard gebleven. Het oorspronkelijk beperkte aantal verbindingen van de stad met de omgeving is niet wezenlijk veranderd. De directe relatie tussen de stad en het open agrarisch gebied is echter niet meer aanwezig. In de loop der geschiedenis is het patroon van straten, havens (op een enkele demping na) en grachten niet wezenlijk gewijzigd. De gemeente Hoorn kent een door het Rijk aangewezen beschermd stadsgezicht.
2.2 Stedenbouwkundige structuur
De lineaire structuren zijn kenmerkend voor de kern van Hoorn. De oorspronkelijke lineaire verkavelingsstructuur is herkenbaar gebleven in de structuur van de stad (kaart 1850 en 2004). De kenmerkende structuur bestaat uit lange linten, waarbij het lint een verscheidenheid aan individuele woningen omvat, die echter in hun verscheidenheid wel ‘familie’ van elkaar zijn in hun verschijningsvorm. Deze linten, voorheen gelegen in het buitengebied, zijn onderdeel geworden van de stedelijke structuur van Hoorn. Het lint is overwegend tweezijdig bebouwd. De verspringende rooilijn en verschillende typen bebouwing geven de bebouwingsstroken een gevarieerd beeld. Hoofdgebouwen zijn sterk op de weg georiënteerd. De kapvorm en kaprichting van de bebouwing varieert. De meer recente bebouwing is doorgaans sober gedetailleerd. De oudere gebouwen zijn zorgvuldig en karakteristiek gedetailleerd. In hoofdzaak bestaat het materiaal van deze gebouwen uit steen, hout en gebakken pannen.
Het plangebied wordt begrensd en ontsloten door verschillende infrastructuurlijnen, zoals het spoor, de Provincialeweg, en de A7. De ‘buitenstad’ vormt in feite de entree naar de binnenstad vanaf de aansluiting van de A7 met de Provincialeweg. Het gebied vormt in zekere zin geen ruimtelijke eenheid. De gebouwen in de verschillende herkenbare eenheden zijn georiënteerd op de interne structuren per gebied. Dit geeft het gebied een op zichzelf staand, introvert karakter. Kenmerkend zijn vooral een volkstuincomplex, een sportcomplex, een begraafplaats en een crematorium. Een klein gedeelte van het plangebied betreft detailhandel.
Figuur 3. Weergave plangebied
2.3 Voorgenomen ontwikkeling
De toekomstige inrichting van het gebied is overeenkomstig de huidige situatie en is het bestemmingsplan beherend van aard.
Hoofdstuk 3 Beleidskader
3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte. In de structuurvisie staan alle plannen voor ruimte en mobiliteit voor de komende decennia. Met de structuurvisie wordt een vereenvoudiging van de bestaande regelgeving nagestreefd, waarin meer verantwoordelijkheid bij de lagere overheden komt te liggen.
Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk wil inzetten op topsectoren, zoals logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw, waar de kracht van Nederland ligt ten opzichte van internationale concurrenten. De bereikbaarheid en mobiliteit van personen en goederen is daarbij van groot belang. Ontwikkelingen in leefbaarheid en veiligheid hangen sterk samen met bevolkingsgroei en -krimp. De veranderende behoeften op het gebied van wonen en werken leggen daarbij een extra druk op een markt waar de totale vraag afneemt: kwaliteit gaat voor kwantiteit. Voor elk van de in de SVIR opgenomen rijksdoelen worden in de nota specifieke nationale belangen benoemd. Het plan voldoet aan deze belangen.
3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen. Daarin staat dat er pas sprake kan zijn van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als herstructurering of transformatie van bestaand stedelijk gebied onvoldoende ruimte bieden om aan de ruimtevraag van het plan te voldoen. Het begrip ‘stedelijke ontwikkeling’ is daarbij als volgt gedefinieerd: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Voorliggend plan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk en is hiermee in overeenstemming met de ladder voor duurzame verstedelijking.
3.1.3 AMvB Ruimte
De borging van de uitspraken uit de SVIR heeft in juridische zin plaatsgevonden in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Dit Besluit is op 30 december 2011 in werking getreden. In het Barro zijn de verschillende nationale belangen vastgelegd die doorwerking moeten krijgen bij lagere overheden. Het gaat om de volgende nationale belangen: rijksvaarwegen, project Mainportontwikkeling Rotterdam, kustfundament, grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, defensie, Ecologische Hoofdstructuur, erfgoederen van universele waarden, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en het IJsselmeergebied. Het project is niet strijdig met de nationale belangen.
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040
Op 21 juni 2010 is door Provinciale Staten van Noord-Holland de Structuurvisie Noord-Holland 2040 “Kwaliteit door veelzijdigheid” vastgesteld. Op 28 september 2015 is deze geactualiseerd. In de structuurvisie geeft de provincie aan welke provinciale belangen een rol spelen bij de ruimtelijke ordening in Noord-Holland. Daarmee is het een leidraad voor de manier waarop de ruimte in Noord-Holland de komende dertig jaar moet worden ontwikkeld. In het bijbehorende uitvoeringsprogramma is dit uitgewerkt in concrete activiteiten om de visie te realiseren en via de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) is de doorwerking naar gemeentelijke bestemmingsplannen geregeld.
Uitgangspunt voor 2040 is “Kwaliteit door veelzijdigheid”. Noord-Holland moet aantrekkelijk blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. Gelet op voorgaande doelstelling heeft de provincie een aantal provinciale belangen aangewezen. De drie hoofdbelangen vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie.
Figuur 4. Hoofddoelstelling ruimtelijk beleid (bron: provincie Noord-Holland)
De structuurvisie is uitsluitend bindend voor de provincie zelf en niet voor gemeenten en burgers. Om de provinciale belangen uit de structuurvisie door te laten werken, heeft de provincie de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie opgesteld. Hierin wordt een aantal algemene regels vastgesteld omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijk als het bestaand stedelijk gebied van Noord-Holland.
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening (2017)
Om de provinciale belangen, die in de structuurvisie zijn gedefinieerd, door te laten werken, heeft de provincie parallel aan de structuurvisie de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. In de verordening zijn verschillende regels opgenomen. Er zijn regels voor het gehele provinciale gebied, regels voor uitsluitend het bestaand stedelijk gebied en regels voor uitsluitend het gebied daarbuiten. Afhankelijk van de ligging van het plangebied zijn de regels uit de verordening al dan niet van toepassing.
Bestaand stedelijk gebied is het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal cultureel voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur (Art. 1.1.1 onder 1 lid i. Bro).
Het gehele plangebied kan tot het bestaand stedelijk gebied worden gerekend. Dit betekent dat er in principe nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk zijn. Dit bestemmingsplan legt echter alleen de actuele situatie vast en maakt geen nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk. Het planvoornemen is dan ook niet in strijd met de PRV.
3.2.3 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie
De visie op de gewenste ruimtelijke kwaliteit is vastgelegd in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland. Deze vernieuwde leidraad is een uitwerking van het in 2006 vastgestelde Beleidskader Landschap en Cultuurhistorie, dat werd gebruikt als leidraad voor ruimtelijke plannen als bestemmingsplannen, beeldkwaliteitsplannen en structuurplannen. Daarnaast bood het handreikingen aan gemeenten om landschap en cultuurhistorie als uitgangspunt te gebruiken bij planvorming.
De provincie Noord-Holland heeft 10 archeologische gebieden van provinciaal belang gedefinieerd. Het plangebied ligt in een dergelijk gebied: West-Friesland. Als in gebieden van provinciaal belang het maatschappelijk belang dusdanig groot is dat waardevolle archeologische vindplaatsen aangetast moeten worden, vraagt de provincie aan te geven op welke wijze archeologische waarden door compenserende maatregelen in het plan zijn ondergebracht. Bovendien vraagt de provincie de aanwezige waarden te benutten bij de inrichting van een gebied.
Het archeologiebeleid van de provincie Noord-Holland is primair gericht op het behouden van de archeologische waarden in de bodem.
3.3 Gemeentelijk beleid
3.3.1 Structuurvisie Hoorn
Op 10 juli 2012 is de Structuurvisie Hoorn vastgesteld. De structuurvisie is een
uitwerking van de Stadsvisie uit 2005. De Structuurvisie onderscheidt acht belangrijke maatschappelijke opgaven:
1. Bouwen en transformeren voor de vergrijzing.
2. Vasthouden van jonge gezinnen.
3. Ontwikkelen van aantrekkelijke stad in een complete regio.
4. Bestaande woningvoorraad aantrekkelijk houden.
5. Balans wonen en werken.
6. Economie verbreden.
7. Compleet pakket aan voorzieningen bieden.
8. Branding en profilering van Hoorn verbeteren.
In de structuurvisie wordt aangegeven dat Hoorn een andere fase in gaat: van groeikern naar volwassen stad. De laatste uitbreidingsplannen worden afgerond en de aandacht verschuift naar de bestaande stad. De toekomstige behoeften moeten daarbij worden opgevangen via de herstructurering en de inbreiding in de bestaande stad.
3.3.2 Groenbeleidsplan Hoorn
In deze beleidsnotitie uit 2004 wordt de Hoornse groenstructuur tegen het licht gehouden en bezien op functionaliteit, kwaliteit en beheer. In het plan wordt de hoofdgroenstructuur aangegeven en staan beleidsuitgangspunten geformuleerd voor het groenbeheer.
3.3.3 Bomenbeleidsplan
In 2009 is het Bodembeleidsplan opgesteld dat voor een deel steunt op het groenbeleidsplan. Het Bomenbeleidsplan draagt de titel “Ruimte voor bomen”, waarmee wordt benadrukt dat bomen in het toekomstige gemeentelijk beleid een meer prominente plaats krijgen in ruimtelijke ontwikkelingen. De gemeente wil dat Hoorn een groene stad is en blijft. Centraal in het bomenbeleidsplan staat het beschermen van het huidige en toekomstige bomenbestand en het scheppen van voorwaarden voor een optimale ontwikkeling en verzorging van bomen. Via het principe “niet kappen, tenzij…” wordt het gemeentelijke bomenbestand zoveel mogelijk beschermd.
Figuur 6. Kaartfragment Bomenbeleidsplan (bron: gemeente Hoorn, 2004)
De bomenkaart vormt de onderlegger voor het bomenbeleidsplan. De belangrijke huidige en gewenste boomstructuren zijn vastgelegd op een kaart, onderverdeeld in hoofdstructuur, secundaire structuur en parkgroen.
In figuur 6 is de structuur ter plaatse van het plangebied weergegeven. Aan de noordzijde loopt de hoofdstructuur. De begraafplaats aan het Keern en de groenzone tussen het spoor en het Dampten staat aangemerkt als parkgroen. Het voorliggend bestemmingsplan heeft een behoudend karakter maar biedt voldoende mogelijkheden om de bestaande groenstructuren te versterken.
Hoofdstuk 4 Omgevingstoets
4.1 Algemeen
Om de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan te toetsen, is het noodzakelijk dat verschillende onderzoeken worden uitgevoerd. Er is daarom onderzoek gedaan naar de volgende aspecten: geluidhinder, externe veiligheid, hinder van bedrijven, bodem, luchtkwaliteit, ecologie, water, archeologie en cultuurhistorie, duurzaamheid en kabels en leidingen.
4.2 Geluidhinder
De Wet geluidhinder (Wgh) bepaalt dat de ‘geluidbelasting’ op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm.
De regelgeving voor het geluid wordt gefaseerd herzien. Dit is allereerst gedaan voor de rijksinfrastructuur. In hoofdstuk 11 Wet milieubeheer staan regels over de geluidproductieplafonds voor hoofdspoorwegen en rijkswegen.
Dit onderdeel heeft geen betrekking op de bouw van geluidsgevoelige objecten langs wegen en spoorwegen met geluidproductieplafonds. Daarop blijven voor de beoordeling van geluidhinder voorlopig de regels van de Wet geluidhinder van toepassing. Ook op decentraal beheerde wegen en spoorwegen blijft de Wet geluidhinder van toepassing. Dit betekent voor het plangebied dat de geluidproductieplafonds voor de Rijksweg A7 en de spoorlijn Amsterdam-Enkhuizen van toepassing zijn. Voor de stoomtramlijn Hoorn-Medemblik gelden deze niet en is de Wgh van toepassing.
Industrielawaai
Op grond van de Wgh dient bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan onder meer aandacht aan industrielawaai te worden besteed. Dit is met name het geval als een bestemmingsplan de mogelijkheid van de vestiging van een inrichting als bedoeld in artikel 41 Wgh insluit. De categorieën van inrichtingen bedoeld in artikel 41 Wgh zijn nader aangewezen in artikel 2.1, lid 3 van het Besluit omgevingsrecht. Voorheen waren de betreffende inrichtingen aangewezen in het Besluit Categorie A-inrichtingen. In dit bestemmingsplan speelt industrielawaai geen rol.
Wegverkeerslawaai
De Rijksweg A7 is infrastructuur op nationaal niveau met geluidproductieplafonds. Deze zijn opgenomen in het geluidregister. De geluidproductie van deze autosnelweg is in de navolgende figuur weergegeven. Een deel van het plangebied valt binnen de geluidcontour van 60 dB.
Figuur 7. Weergave Geluidkaart wegverkeer
In de Wgh is voor de overige wegen aangegeven wanneer een weg zoneplichtig is. Elke weg heeft in principe een zone, behoudens wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximum snelheid geldt van 30 km/uur. Indien binnen een geluidzone nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan.
Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. Aanvullend onderzoek naar wegverkeerslawaai is dan ook niet noodzakelijk.
Railverkeerslawaai
Het spoortraject Amsterdam-Enkhuizen is infrastructuur op nationaal niveau met geluidproductieplafonds. Deze zijn opgenomen in het geluidregister. De geluidproductie van deze spoorlijn is in de navolgende figuur weergegeven. De spoorlijn loopt door het plangebied en daarmee ligt een deel van het plangebied binnen de geluidcontour van 55 dB.
Figuur 8. Weergave Geluidkaart spoorverkeer (geluidregisterspoor.nl)
Vanuit het oogpunt van spoorweglawaai is er geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
4.3 Externe veiligheid
De overheid heeft de afgelopen jaren veiligheidsnormen vastgelegd die in acht moeten worden genomen en waarmee zowel op het gebied van milieu als op het gebied van de ruimtelijke ordening rekening moet worden gehouden. Onderdeel van het veiligheidsbeleid is dat de afwegingen, ten aanzien van risico’s op ongevallen die doden en gewonden tot gevolg kunnen hebben, duidelijk zichtbaar moeten worden gemaakt en niet langer onbewust of impliciet plaatsvinden.
Landelijk is de zogenoemde professionele risicokaart ontwikkeld. Hierop is onder andere informatie over risico’s van ongevallen met gevaarlijke stoffen opgenomen. In de hiernavolgende figuur is een fragment van deze risicokaart weergegeven. Het plangebied ligt volgens deze kaart niet binnen een invloedsgebied van een inrichting of een transportroute voor gevaarlijke stoffen.
Over de Provincialeweg vindt echter wel transport van gevaarlijke stoffen plaats. Hierop wordt later in de paragraaf nader ingegaan.
Figuur 9. Uitsnede risicokaart
Van de risicokaart van de provincie Noord-Holland valt af te leiden dat nabij en op zekere afstand van het plangebied enkele risicobronnen zijn. Als risicobronnen staan op de risicokaart aangemerkt:
-
Snelweg A7* en Provincialeweg N506: Nabij de weg worden geen nieuwe kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten gerealiseerd. Ook is geen sprake van een toename van het groepsrisico.
-
Spoorlijn: Over het spoor vindt geen transport van gevaarlijke stoffen plaats.
-
LPG-station Keern: Aan het Keern ligt een LPG-station. De risicobronnen hiervan zijn het vulpunt, het reservoir en de afleverinstallatie. Hiervoor geldt een 10-6-plaatsgebonden risicocontour van respectievelijk 35, 25 en 15 m. Binnen deze contour worden geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk gemaakt. Het invloedsgebied voor het groepsrisico bedraagt 150 meter. De contour valt buiten het plangebied en leidt niet tot een toename van het groepsrisico.
In het plangebied ligt een gasleiding. Op zowel de verbeelding als in de regels van dit bestemmingsplan is deze gasleiding en bijbehorende beschermingszone vastgelegd.
Dit bestemmingsplan is een beherend bestemmingsplan. Er zijn geen belemmeringen in het kader van externe veiligheid voor het onderhavige bestemmingsplan.
* De weg is onderdeel van het Basisnet Weg. Voor de A7 geldt geen risicozone.
4.4 Hinder van bedrijven
Op grond van de Wet milieubeheer zijn bedrijven en instellingen voor de exploitatie van het bedrijf verplicht te voldoen aan de eisen van het Activiteitenbesluit, waarbij onder andere rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Dit geldt tenzij anders bepaald is in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht of wanneer bedrijven in Bijlage 1 van het Activiteitenbesluit zijn aangewezen als vergunningplichtige inrichting.
Uit de geactualiseerde publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt de richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf of voorziening en hindergevoelige objecten, zoals woningen, om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.
Er dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor de nabijgelegen functies.
De aanwezigheid van de bestaande bedrijvigheid in het plangebied is aanvaardbaar op grond van de verleende (milieu)vergunningen. De verleende (milieu)vergunningen bieden de garantie dat problemen tussen bestaande bedrijvigheid en hindergevoelige objecten in de toekomst in voldoende mate zijn afgedekt.
De uitvoerbaarheid van het voorliggende bestemmingsplan wordt niet door (milieu)hinder van bedrijven gehinderd.
4.5 Bodem
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan inzicht verkregen moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder meer inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is een onderdeel van de onderzoeksverplichting bij de voorbereiding van een bestemmingsplan. Hierbij wordt opgemerkt dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel moet worden voorkomen.
Een bepaalde mate van bodemverontreiniging hoeft in veel gevallen niet direct een probleem op te leveren. In veel gevallen zal historisch onderzoek van de betreffende verdachte locatie uitwijzen of er voldoende aanleiding is om ook bodemonderzoek te laten uitvoeren. Met een oriënterend bodemonderzoek en/of een nader bodemonderzoek kan worden vastgesteld of inderdaad sprake is van bodemverontreiniging, en zo ja, in welke mate en van welke omvang. Op basis van een nader onderzoek kan de provincie bepalen of er een noodzaak is tot gedeeltelijke of gehele sanering van de locatie en of er veiligheidsmaatregelen moeten worden getroffen. Ook de huidige en/of toekomstige bestemming en het gebruik van de locatie spelen een rol bij de keuze van de saneringsvarianten.
Met het planvoornemen worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De kwaliteit van de bodem staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
4.6 Luchtkwaliteit
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Projecten die ‘niet in betekenende mate’ (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.
Het plan is beherend voor wat betreft de aanwezige functies. Het plan is wat betreft deze functies daarom niet in betekenende mate van invloed op de luchtkwaliteit.
Het plan mag ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar worden geacht.
4.7 Ecologie
Wet- en regelgeving
In het kader van de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. Dit is vastgelegd in de Wet natuurbescherming, de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
Onderzoek
Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld ten behoeve van het planologisch-juridisch vastleggen van de bestaande situatie in het plangebied. Aanzienlijke veranderingen in de bestaande situatie worden met dit bestemmingsplan niet voorzien. Er vinden door dit bestemmingsplan niet direct bouw- of sloopwerkzaamheden, werkzaamheden aan beplanting of aan watergangen plaats die gevolgen zouden kunnen hebben voor beschermde soorten.
Gebiedsbescherming
460 meter ten zuiden van het plangebied ligt het Markermeer & IJmeer, dat is aangemerkt als Natura 2000 gebied en onderdeel uitmaakt van NatuurNetwerk Nederland. Ten aanzien van het behoudende karakter van het voorliggende bestemmingsplan zijn geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de soorten en habitats, waarvoor de Natura 2000 gebieden zijn aangewezen, op voorhand uit te sluiten. Er is geen sprake van externe werking.
Figuur 10. Uitsnede plangebied ten opzichte van NNN
Figuur 11. Ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000 gebied
Conclusie
Dit bestemmingsplan mag wat betreft ecologie uitvoerbaar worden geacht. De algemene zorgplicht is op alle handelingen van toepassing. De planregels in het nieuwe bestemmingsplan maken geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk.
4.8 Water
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel van de watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect.
Klimaatadaptatie
Klimaatverandering maakt het nog urgenter om voldoende groen in de stad te hebben. Door de klimaatverandering zijn er meer en langere periodes van droogte, pieken in regenbuien en ook tijden van uitzonderlijke kou in de winter. Daarnaast leidt de toenemende betegeling van tuinen er toe dat regenwater niet makkelijk weg kan en draagt de toenemende verstening bij aan het hitte-eilandeffect; het fenomeen dat de temperatuur in een stedelijk gebied gemiddeld hoger is dan in het omliggende landelijk gebied. Bij de inrichting van de openbare ruimte, tuinen en ver-/nieuwbouw van gebouwen is het van belang om rekening te houden met klimaatverandering. Dit kan bijvoorbeeld door groene daken en gevels en bij de plant van bomen te kiezen voor soorten die het goed doen onder de extreme omstandigheden; bomen die zowel tegen hitte als tegen vorst kunnen. Daarnaast moet voldoende ruimte worden geboden aan (de afvoer van) regenwater. Het bestemmingsplan staat groen- en watervoorzieningen algemeen toe. Binnen de regels van het bestemmingsplan zijn klimaatadaptieve maatregelen daarom mogelijk.
Onderzoek
Vooropgesteld dient te worden dat dit bestemmingsplan een beherend plan is. Dit bestemmingsplan legt enkel de huidige planologisch-juridisch toegelaten situatie in het plangebied opnieuw vast. De gevolgen van dit bestemmingsplan op de waterhuishouding zullen dan ook gering zijn. Het aanbrengen van veranderingen in het heersende watersysteem wordt met dit bestemmingsplan niet beoogd; uitgangspunt is de bestaande aan- en afvoer van regen- en afvalwater te handhaven. Er worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Bij concrete ontwikkelingen en het gebruik maken van de mogelijkheden om binnen- en buitenplans af te wijken van het bestemmingsplan dient wateradvies bij het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier te worden aangevraagd.
Dit bestemmingsplan wordt aan het Hoogheemraadschap voorgelegd in het kader van het reguliere overleg van de bestemmingsplanprocedure.
Conclusie
De gemeente volgt de wettelijk gestelde eisen die door Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier aan het wateraspect in het plangebied worden gesteld. Er bestaan voor het aspect water geen belemmeringen ten aanzien van dit bestemmingsplan.
4.9 Erfgoed
De Monumentenwet 1988 is op 1 juli 2016 overgegaan in de Erfgoedwet. De Erfgoedwet vormt samen met de Omgevingswet het wettelijke fundament voor de cultuurhistorie in Nederland. In de Erfgoedwet is vastgelegd hoe met ons erfgoed wordt omgegaan, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe het toezicht daarop wordt uitgeoefend. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Bovendien zijn aan de Erfgoedwet een aantal nieuwe bepalingen toegevoegd. Het beschermingsniveau zoals die in de oude wetten en regelingen golden blijven gehandhaafd. Onderdelen van de Monumentenwet die de fysieke leefomgeving betreffen, worden overgeheveld naar de Omgevingswet die in 2019 van kracht wordt. Voor deze onderdelen is een overgangsregeling in de Erfgoedwet opgenomen voor de periode 2016-2019.
Archeologie West Friesland heeft in het kader van dit bestemmingsplan gekeken naar de mogelijk aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden in het plangebied. Het rapport is als bijlage aan dit plan toegevoegd.
4.9.1 Archeologie
In 2012 heeft Archeologie Erfgoed VVH een nieuwe Beleidskaart Archeologie van de gemeente Hoorn vervaardigd. Deze is vastgesteld op 12 maart 2013, samen met de Erfgoedverordening 2013 van de gemeente Hoorn (Corsaregistratienummer: 12.49690). Op basis van aanvullend bureauonderzoek, getoetste verwachtingen in het veld en kaartanalyse is een nieuwe kaart vervaardigd met andere vrijstellingsgrenzen dan de oude Beleidskaart Archeologie uit 2007.
Het bestemmingsplangebied Venneweg-Middelweg-Berkhouterweg kent op de Beleidskaart Archeologie de volgende dubbelbestemmingen:
-
Waarde-Archeologie 2: dit betreft de historische molenplaatsen, huisplaatsen, en de overige dijken. De meeste terreinen zijn m.b.v. kaartanalyse (historisch kaartmateriaal) nader begrensd. Voor deze terreinen geldt dat bij voorgenomen bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 30 cm –Mv rekening gehouden dient te worden met de aanwezige archeologische waarden;
-
Waarde-Archeologie 5: archeologisch belang betrekken bij bodemingrepen groter dan 10.000 m2 en dieper dan 40 cm –Mv. In deze gebieden heeft nog geen uitgebreid archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Alleen bij grotere bodem ingrepen is het van belang dat er een Quickscan wordt vervaardigd;
Voor de dijk om de Grote Waal en twee huisplaatsen zichtbaar op historisch kaartmateriaal geldt een hoge archeologische waarde (vrijstellingsgrens 100 m2). Het overige deel van het plangebied heeft een vrijstellingsgrens voor archeologisch onderzoek van 1 ha. Hier geldt een lage archeologische waarde voor alle archeologische perioden.
Figuur 12. Uitsnede beleidskaart Archeologie (Bron: gemeente Hoorn)
De bescherming van archeologische waarden wordt ook in dit bestemmingsplan geregeld via een dubbelbestemming. Voor het onderhavige plan zijn twee dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie 2 en 5’ opgenomen. De dubbelbestemming is toegekend op basis van het bureauonderzoek en de beleidskaart archeologie. Door middel van de (betreffende) dubbelbestemming wordt een beschermende regeling voor deze gebieden getroffen. De dubbelbestemming omvat een toevoeging op de basisbestemmingen in de vorm van bouwregels en een omgevingsvergunningsstelsel voor het uitvoeren van graafwerkzaamheden. Met deze planologische regeling mag worden geconcludeerd dat het plan ten aanzien van het aspect archeologie uitvoerbaar is. Archeologisch veldonderzoek dient plaats te vinden voordat de feitelijke grondwerkzaamheden worden uitgevoerd.
Met betrekking tot de archeologie mag dit plan uitvoerbaar worden geacht.
4.10 Cultuurhistorie
De Modernisering Monumentenwet (MoMo) heeft tot een wijziging van artikel 3.6.1, lid 1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geleid, waardoor ieder bestemmingsplan vanaf 1 januari 2012 tevens een analyse van cultuurhistorische waarden van het plangebied moet bevatten. In de toelichting van een bestemmingsplan dient een beschrijving opgenomen te zijn van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Hierbij dient ook de historische (steden)bouwkunde en historische geografie te worden meegenomen in de belangenafweging. Aangegeven dient te worden welke conclusies aan de geanalyseerde waarden worden verbonden en op welke wijze deze worden geborgd in het bestemmingsplan.
Figuur 8 Cultuurhistorische beleidskaart (bron: Gemeente Hoorn)
Grote Waal
De Grote Waal is als een meer binnen de Westfriese Omringdijk ontstaan na een dijkdoorbraak in 1514.
In 1627 werd de Grote Waal ingepolderd. Een ringdijk met ringwater werd aangelegd en poldermolens gebouwd. de nieuwe polder werd in twee ongeveer gelijke delen verdeeld door een weg: de Middelweg. Langs de Middelweg in eht noorden is op de historische kaarten een huis zichtbaar. Het deel van de Grote waal dat binnen onderhavig plangebied valt, is vrij open en in gebruik als grasland. De dijk om de Grote Waal en de Middelweg is nog aanwezig. Ook langs de Berkhouterweg is op de kaart van Dou een boerderij zichtbaar. Bij de bouw van de nieuwbouwwijk de Grote Waal is de Middelweg in dit deel van de Grote Waal iets naar het westen afgebogen om als ontsluitingsweg te dienen. De oorspronkelijke loop is nog wel herkenbaar. De oorspronkelijke perceelindeling van het plangebied is goed te zien op de oude kadastrale kaarten uit circa 823. Zowel de Middelweg als het ringwater vertegenwoordigd hoge cultuurhistorische waarden.
Berkhouterweg
Het plangebied wordt van oost naar west doorsneden door de Berkhouterweg. Deze weg verbond het Oosteinde van Berkhout met het Keern en dateert van oorsprong al uit de 12e eeuw. Berkhouterweg 30 is een stolpboerderij die vanwege de stolpvorm cultuurhistorische waarde heeft en mogelijk ook bouwhistorisch interessant is.
Van belang is de eeuwenoude verbindingsweg en de stolpboerderij als onderdeel van de historische landschapsstructuren. Bij de realisatie van de grote bouwprojecten uit de jaren ’60 en ’70 van de vorige eeuw zijn deze verder grotendeels verdwenen.
Begraafplaats
Binnen het plangebied is de begraafplaats aan de Berkhouterweg gelegen. Op deze begraafplaats bevindt zich een Joods gedeelte. Het Joodse gedeelte op deze begraafplaats is in 2010, inclusief de 231 hier aanwezige grafstenen, aangewezen als gemeentelijk monument.
Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie mag het plan uitvoerbaar worden geacht.
4.11 Duurzaamheid
De gemeente Hoorn heeft een duurzame, toekomstbestendige ontwikkeling hoog in het vaandel. Het gemeentebestuur heeft uitgesproken in 2040 klimaatneutraal te willen zijn. Ten aanzien van bestaand gebied worden geen regels opgenomen ten aanzien van duurzaamheid. Er wordt vooral gestreefd naar een vrijwillige en gezamenlijke inzet. De bestaande bouw is verantwoordelijk voor een groot deel van het totale energiegebruik van Hoorn. De gemeente voert met allerlei belanghebbenden (huurders, particuliere bezitters van woningen en bedrijven, corporaties) gesprekken om te komen tot gezamenlijke oplossingen. Te denken valt hierbij aan ondersteuning in de vorm van subsidies (ook het eenvoudiger aanvragen daarvan), waar mogelijk het soepeler verkrijgen van vergunningen en gezamenlijke aanschaf van duurzame artikelen; denk aan isolatiemateriaal en dergelijke. Door de alsmaar stijgende prijzen van energie zijn de investeringen in duurzame oplossingen steeds sneller terugverdiend.
Naast veel aandacht voor energiegebruik is er ook aandacht voor andere duurzame strategieën, zoals het optimaal benutten van de beschikbare ruimte. Daarnaast wordt voor zover mogelijk gestreefd naar gecombineerde ontwikkelingen.
Het bestemmingsplan is een instrument waarin enkele duurzame energie aspecten geregeld kunnen worden. Zo kunnen in de planregels en/of op de verbeelding randvoorwaarden voor passieve en actieve zonne-energie als zuid-oriëntatie van bebouwing, dakhellingen, nokrichtingen en onderlinge oriëntatie van bebouwing ter vermijding van schaduwwerking worden vastgelegd.
Met dit planvoornemen worden geen nieuw ontwikkelingen mogelijk gemaakt.
4.12 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Het aantal situaties waarvoor een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht moet worden uitgevoerd, is verminderd. Er zijn nu meer situaties waar eerst beoordeeld moet worden of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst van het Besluit die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen zijn. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze paragraaf voorziet in deze beoordeling.
Het onderhavige bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Het bestemmingsplan geeft geen aanleiding voor een vervolgonderzoek in het kader van een m.e.r. of een m.e.r.-beoordeling.
4.13 Kabels en leidingen
In het plangebied gelegen planologisch relevante leidingen zijn voorzien van een dubbelbestemming.
Zo ligt er onder meer de 50kV-kabelverbinding (die ten noorden van de spoorlijn Hoorn-Amsterdam ligt)’. Het is van belang dat de ligging van de kabelverbinding planologisch wordt veiliggesteld. Ook dient het tracé van de kabelverbinding gevrijwaard te blijven van (nieuwe) ruimtelijke ontwikkelingen en activiteiten die van negatieve invloed kunnen zijn op de functionaliteit van de kabelverbinding. Voor de 50kV-kabelverbinding is een dubbelbestemming ‘Leiding – Hoogspanning’ opgenomen, zodat de kabel planologisch is beschermd en ontwikkelingen slechts na afweging mogelijk zijn.
Daarnaast zijn er diverse overige kabels en leidingen aanwezig. Deze worden beschermd via de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten (WION).
Hoofdstuk 5 Juridische toelichting
5.1 Inleiding
Wet ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening
Op 1 juli 2008 zijn de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in werking getreden. Het voorliggende bestemmingsplan is opgesteld op grond van de Wro en het Bro.
Op grond van artikel 3.1.3 van het Bro moet een bestemmingsplan worden uitgewerkt in:
-
een beschrijving van de bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven;
-
bestemmingen die bij of krachtens wet kunnen worden voorgeschreven;
-
regels die bij of krachtens wet kunnen worden voorgeschreven;
-
voor zover nodig uitwerkings-, wijzigings- en afwijkingsregels.
Ook moet op grond van artikel 3.1.6 van het Bro een bestemmingsplan samengaan met een toelichting waarin ten minste zijn opgenomen:
-
een onderbouwing van de in het bestemmingsplan gemaakte keuze van bestemmingen;
-
de resultaten van de (noodzakelijke) voor het bestemmingsplan uitgevoerde onderzoeken;
-
de resultaten van het overleg en de inspraak op grond van artikel 3.1.1 van het Bro.
Op grond van artikel 1.2.1 van het Bro (in werking getreden op 1 januari 2010) moet het bestemmingsplan digitaal beschikbaar gesteld worden. Om dit mogelijk te maken moet het bestemmingsplan worden uitgewerkt in een zogenoemde GML. In de GML is er een koppeling tussen de kaart, regels en toelichting (het bestemmingsplan) gemaakt. Deze koppeling van de kaart, regels en toelichting is de zogenoemde verbeelding van het bestemmingsplan. Hiervoor moet het bestemmingsplan worden opgesteld overeenkomstig de RO-standaarden:
-
Standaard vergelijkbare bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).
-
Standaard toegankelijkheid ruimtelijke instrumenten (STRI2012).
-
Praktijkrichtlijn bestemmingsplannen 2012 (PRBP2012).
Dit bestemmingsplan is zo opgesteld dat het digitaal beschikbaar gesteld kan worden. Dit betekent dat:
-
alle verschillende onderdelen van de kaart een zogenoemde IMRO2012- code hebben;
-
de digitale kaart is opgesteld volgens de standaardtechniek voor uitwisseling GML;
-
de regels overeenkomstig de SVBP2012 zijn opgesteld;
-
de toelichting en regels digitaal aan de kaart zijn gekoppeld.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit omgevingsrecht (Bor) in werking getreden. Met de inwerkingtreding van de Wabo is een deel van de Wro opgenomen in de Wabo.
Op grond van de Wabo en het Bor is de omgevingsvergunning ingevoerd. In de omgevingsvergunning worden verschillende vergunningtrajecten (zoals bouwvergunning, milieuvergunning etc.) gebundeld. In artikel 2.1 van de Wabo is een algemeen gebruiksverbod opgenomen. Op grond hiervan is voor een gebruik dat op grond van een bestemmingsplan niet is toegestaan een omgevingsvergunning noodzakelijk.
Door de inwerkingtreding van de Wabo en het Bor is een aantal begrippen op grond van de Wro vervallen. Deze begrippen worden ook in de SVBP2012 gebruikt. In september 2010 zijn er door Geonovum, als beheerder van de RO-standaarden, werkafspraken voor de SVBP2012 uitgegeven. Op basis van deze afspraken is er in bestemmingsplannen geen sprake meer van ontheffingen maar van afwijkingen. De in het overgangsrecht opgenomen bouwvergunning is vervangen door een omgevingsvergunning voor het bouwen.
Ondergronds bouwen
Het onderhavige bestemmingsplan kent geen specifieke voorschriften voor ondergronds bouwen. Dit betekent niet dat er niet ondergronds gebouwd mag worden. Uit jurisprudentie (onder meer in de uitspraken van 28 februari 1996 in zaak nr. R03.93.2220; BR 1996, p. 562, van 18 september 2002 in zaak nr. 200105060/1 en van 7 mei 2008 in zaak nr. 200706138/1) blijkt dat de regeling voor het bovengrondse bouwen wordt toegepast, wanneer sprake is van ondergrondse bouw. Ook bij het onderhavige plan moeten de planregels, inzake onder meer de toelaatbaarheid van gebouwen en de aard, de situering en de omvang van toegelaten gebouwen, voor het bovengrondse bouwen op overeenkomstige wijze worden toegepast bij ondergrondse bouw.
5.2 Bestemmingsplanprocedure
In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgende fasen onderscheiden:
Voorbereidingsfase
Voor het opstellen van een voorontwerp bestemmingsplan verricht de gemeente onderzoek naar de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, naar de bestaande toestand en naar mogelijke en wenselijke ontwikkelingen binnen een gemeente. Het voorontwerp bestemmingsplan wordt voor overleg gezonden aan de in artikel 3.1.1 van het Bro genoemde instanties. Bovendien wordt het voorontwerp ter inzage gelegd voor inspraak op de wijze zoals die in de gemeentelijke inspraakverordening is vastgelegd. De gemeente reageert vervolgens op het overleg ex artikel 3.1.1 Bro en de inspraak door in de toelichting van het plan op de gemaakte op- en aanmerkingen in te gaan en aan te geven welk standpunt de gemeente daarover inneemt.
Ontwerpfase
Na aankondiging in de Staatscourant en in één of meer plaatselijke dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, wordt het ontwerpbestemmingsplan zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode kan een ieder zienswijzen over het ontwerp naar voren brengen.
Vaststellingsfase
Na afloop van de termijn van de terinzagelegging stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast.
Beroepsfase
Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Uiterlijk 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan er beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.3 Toelichting op de bestemmingen
Dit plan is er op gericht het beheer en de ontwikkeling van het plangebied Dampten en omgeving mogelijk te maken. Hieronder worden de bestemmingen die in het plan zijn opgenomen kort besproken.
Agrarisch
De bestemming heeft betrekking op agrarische cultuurgrond. Het betreft percelen die veelal in gebruik zijn als weiland. Deze percelen worden nu hobbymatig gebruikt. Daar waar bebouwing aanwezig is, wordt dit planologisch mogelijk gemaakt via het bouwvlak.
Bedrijf – Tuincentrum
De bestemming ‘Bedrijf - Tuincentrum’ betreft het tuincentrum in het plangebied. In de bestemming is ook ondersteunende horeca begrepen. De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan die met een aanduiding op de verbeelding is aangegeven.
Bedrijf
Deze bestemming bevat bedrijven in de milieucategorie 1 en 2. Behalve de bestaande bedrijfswoning zijn woningen niet toegestaan. De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan die met een aanduiding op de verbeelding is aangegeven.
Groen
De groenstroken binnen het plangebied hebben deze bestemming gekregen. Hiermee wordt beoogd het stedelijk groen te behouden. In deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Maatschappelijk
Deze bestemming ‘Maatschappelijk’ heeft betrekking op de kinderopvang die aan de Berkhouterweg is gevestigd. Het bouwvlak geeft aan waar gebouwen mogen worden gebouwd. De maximale bouwhoogte is op de verbeelding weergegeven.
Maatschappelijk – Begraafplaats
De begraafplaatsen in het plangebied zijn als zodanig bestemd. Er mag in deze bestemming alleen een gebouw voor het beheer en onderhoud worden gebouwd.
Maatschappelijk – Uitvaartcentrum
Het uitvaartcentrum in het plangebied is als zodanig bestemd. Het crematorium en de overige uitvaartvoorzieningen zijn in de bestemming begrepen. De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan die met een aanduiding op de verbeelding is aangegeven.
Recreatie – Volkstuin
De volkstuinen in het plangebied zijn voorzien van deze bestemming. In de bestemming is één centraal gebouw toegestaan. Daarnaast is per volkstuin één gebouw van maximaal 10 m2 toegestaan. De bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 2 m bedragen.
Sport
De sportvelden zijn voorzien van de bestemming ‘Sport’. Gebouwen mogen alleen in het bouwvlak worden gebouwd. De bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan die met een aanduiding op de verbeelding is aangegeven.
Verkeer
Hieronder vallen de doorgaande wegen binnen het plangebied. Binnen de bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Verkeer – Railverkeer
Deze bestemming betreft de spoorlijnen in het plangebied. In deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Verkeer – Verblijf
Binnen deze bestemming vallen wegen en straten met hoofdzakelijk een functie voor verblijf, alsmede ter ontsluiting van de aanliggende of nabijgelegen gronden. In deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Water
Het water in het plangebied is als zodanig bestemd. Ook het nieuw te realiseren water heeft deze bestemming gekregen. Dit water heeft een structurele betekenis voor berging en afvoer van hemelwater. Ook in deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd.
Wonen - Stolpboerderij
De stolboerderij in de westhoek van het plangebied valt binnen deze bestemming. Er is aangesloten bij de bestemming ‘Wonen – Stolpboerderij’ die ook in andere plannen van de gemeente voorkomt.
Leiding - Gas
In het plangebied ligt een aardgastransportleiding, deze is als zodanig bestemd. Aan weerszijden van de hartlijn geldt een belemmerende zone ter breedte van 5 meter.
Leiding - Hoogspanning
De dubbelbestemming ‘Leiding – Hoogspanning’ voorziet in een bestemmingsregeling voor de hoogspanningsleiding en voorziet in een bescherming van deze leiding. Voor de leiding geldt een belemmeringenstrook van 3 m aan weerszijden van de leiding.
Waarde – Archeologie (2 en 5)
In het plan zijn twee bestemmingen voor de bescherming van archeologische waarden opgenomen. De dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie (2 en 5)’ voorzien in een vlakdekkende invulling van het archeologiebeleid. Deze bestemmingen zijn een aanvulling op de andere bestemmingen. Voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte die de van de bestemming afhankelijke drempelwaarde overschrijdt, moet een omgevingsvergunning voor het bouwen worden gevraagd. Hierbij moet een rapport over de archeologische waarde van de gronden worden overlegd. Op grond van dat rapport kan het bevoegd gezag voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden.
Voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is een omgevingsvergunning vereist. De vergunning is niet vereist voor het normale onderhoud, gebruik en beheer. Onder voorwaarden kan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden worden verleend.
Overig
In hoofdstuk 3 van de regels zijn de algemene regels van het plan opgenomen. Hierin staat de anti-dubbeltelregel vermeld. De anti-dubbeltelregel voorziet in het tegengaan van oneigenlijk gebruik van de bestemmingsregels. De algemene gebruiksregels bevatten algemene bepalingen voor het gebruik. Ook de algemene afwijkingsregels zijn in dit hoofdstuk ondergebracht. De algemene afwijkingsregels hebben betrekking op alle in het plan opgenomen bestemmingen.
In hoofdstuk 4 van de regels is het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Deze zijn opgenomen in overeenstemming met de in het Bro voorgeschreven tekst.
Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid
Op basis van artikel 9, lid 2 Bro bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de maatschappelijke en de economische uitvoerbaarheid. Tevens is een paragraaf over handhaving van het plan toegevoegd.
6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
In het kader van de te voeren planologische procedure wordt het voornemen van het college van burgemeester en wethouders om het bestemmingsplan te herzien, gepubliceerd in het weekblad 'West Friesland op Zondag'. Aansluitend wordt het ontwerp van het bestemmingsplan voor zes weken ter inzage gelegd in het stadhuis van Hoorn. Het plan is dan ook raadpleegbaar op de website van de gemeente Hoorn (www.hoorn.nl) en op www.ruimtelijkeplannen.nl. Tijdens genoemde periode kan iedereen een zienswijze indienen over het bestemmingsplan.
6.2 Economische uitvoerbaarheid
Het onderhavige plan is een beheerplan, waarmee geen grote kosten zijn gemoeid. Op basis daarvan mag het voorliggende bestemmingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht.
6.3 Exploitatieplan
De Grondexploitatiewet stelt als onderdeel van de Wro een gegarandeerd kostenverhaal als eis aan bestemmingsplannen. Een zogenaamd exploitatieplan maakt verplicht deel uit van het bestemmingsplanproces, tenzij het kostenverhaal op een andere wijze is gegarandeerd. De kosten voor het voorliggende bestemmingsplan zijn anderszins verzekerd. Een exploitatieplan op grond van de
6.4 Handhaving
Het beleid en de doelstellingen van het bestemmingsplan kunnen alleen worden gerealiseerd wanneer het bestemmingsplan ook daadwerkelijk gehandhaafd wordt. Dit houdt in ieder geval in dat het plangebied regelmatig wordt gecontroleerd op illegale bouwwerken en gebruiksvormen en er tijdens bouwwerkzaamheden gecontroleerd wordt dat er gebouwd wordt overeenkomstig de verleende vergunning(en). De gemeente zal hiervoor zorg dragen. Deze werkzaamheden passen binnen het handhavingsbeleid van de gemeente en kunnen binnen de bestaande structuren worden uitgevoerd.
De handhaving is gediend met een goed en duidelijk bestemmingsplan. Dit voorkomt immers misverstanden en interpretatiekwesties. Om deze reden is in dit plan gekozen voor gerichte bestemmingen én een duidelijke formulering van de regels. Bovendien bevat de toelichting een heldere beschrijving van het plan en van de regels. De regelingen in het bestemmingsplan zijn mede met het oog op een goede handhaving gemaakt. De regelingen sluiten aan op andere nieuwe bestemmingsplannen in de gemeente. Gemeente, bouwbedrijven en opdrachtgevers hebben in het kader van de handhaving ieder hun eigen verantwoordelijkheid.
Zo heeft de gemeente, naast de toezichthoudende taak, eveneens de taak om alle betrokken partijen van de juiste bestemmingsplaninformatie te voorzien en om een ieder aan te sporen het bestemmingsplan op een juiste manier uit te voeren. Particulieren en bouwbedrijven dienen de gemaakte afspraken en omgevingsvergunningen voor het bouwen na te komen en ook de opdrachtgevers dienen zich aan de spelregels te houden.
Wat betreft het toezicht en de controle op de regelingen en vergunningen in relatie tot waterstaatkundige zaken, zoals de schouw op sloten, geldt dat hier de verantwoordelijkheid primair bij het Hoogheemraadschap Hollandsnoorderkwartier ligt.