direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Tweeboomlaan 20
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0405.BPTweeboomlaan20-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op het perceel Tweeboomlaan 20 in Hoorn was tot voor kort een bouwbedrijf gevestigd. Inmiddels zijn de bedrijfsactiviteiten beeïndigd en zijn de eigenaren voornemens het perceel alleen nog te gebruiken voor wonen. De gronden alleen ten behoeve van wonen gebruiken is niet mogelijk binnen de kaders van het geldende bestemmingsplan. Om het gewenste gebruik mogelijk te maken moet een nieuw bestemmingsplan worden opgesteld. Voorliggend plan voorziet hierin.

1.2 Planbegrenzing

Het plangebied van het bestemmingsplan bestaat uit het kadastrale perceel D2407. Het perceel grenst aan de Tweeboomlaan in Hoorn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0405.BPTweeboomlaan20-va01_0001.png"

Figuur 1. Weergave plangebied

1.3 Geldend bestemmingsplan

Op het perceel is het bestemmingsplan 'Hoorn-Noord en Venenlaankwartier' (vastgesteld op 23 mei 2017) van toepassing. De gronden zijn hierbinnen bestemd als 'Bedrijf'. Het perceel is voorzien van een bouwvlak waarbinnen de functieaanduiding 'bouwbedrijf' is opgenomen. Daarnaast geldt een maatvoering van een maximum bebouwingspercentage van 100% en een maximum bouwhoogte van 8 m. Verder zijn op het perceel de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 5' van toepassing.

Naast het bestemmingsplan 'Hoorn-Noord en Venenlaankwartier' is het Paraplubestemmingsplan parkeren & laden en lossen (vastgesteld op 23 november 2018) op het perceel van toepassing.

1.4 Leeswijzer

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit zes hoofdstukken. Na deze inleiding is in hoofdstuk twee het planvoornemen beschreven. In hoofdstuk drie geeft een beschrijving van het van toepassing zijnde beleid. In hoofdstuk 4 wordt verslag gedaan van het onderzoek naar de randvoorwaarden en belemmeringen die gelden vanuit de diverse planologische en milieukundige toetsingskaders. Hoofdstuk vijf is de juridische toelichting op het bestemmingsplan en hoofdstuk zes gaat in op zowel de economische als maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Planvoornemen

2.1 Ontstaansgeschiedenis

Hoorn-Noord en het Venenlaankwartier, gelegen ten noorden van de binnenstad van Hoorn, behoren tot de eerste uitbreiding van de stad buiten de singels. Ze bevinden zich binnen het veenverkavelingsgebied dat in de twaalfde eeuw is ontgonnen. Kenmerkend voor de veenverkavelingen zijn de langwerpige percelen die door sloten werden begrensd. Karakteristiek voor de structuur van het gebied is dat de straten oost-west zijn georiënteerd, haaks op de Koepoortsweg en de Holenweg.

In de Woningwet van 1901 werden steden met meer dan 10.000 inwoners verplicht een uitbreidingsplan op te stellen. Ook Hoorn werd hiertoe verplicht omdat zij in 1900 10.804 inwoners had. Uitgangspunt van het uitbreidingsplan was de bestaande perceelindeling, om zo ingrijpende onteigeningen te voorkomen. Het plan diende te voorzien in een uitbreiding rondom de Venenlaan en het moest in fases worden uitgevoerd vanwege de langzame groei van de bevolking.

Voor de bouw van woningen kregen woningbouwverenigingen krediet voor de bouw en/of een financieel voordeel voor aankoop van de grond. Het merendeel van de woningen waren rijtjeswoningen van één of twee lagen met kap. Laagbouw overheerste dus. De eerste helft van de twintigste eeuw concentreerde de woningbouw zich grotendeels in het Venenlaankwartier. Er werd een aantal nieuwe straten aangelegd, maar veel werd ook gebouwd aan de bestaande lanen. De sociale woningbouw bepaalt grotendeels het beeld van vooral het Venenlaankwartier en ten dele van Hoorn-Noord.

Het deel van Hoorn-Noord, dat loopt tussen de Koepoortsweg aan de westzijde en de Holenweg aan de oostzijde en de Provincialeweg aan de noordzijde en de Tweeboomlaan aan de zuidzijde, is uitgevoerd zonder het uitbreidingsplan van 1933 als onderlegger. Het is een goed voorbeeld van naoorlogse wederopbouw, dat wordt gekenmerkt door het seriematige karakter. Belangrijk zijn ook de gemeenschappelijke groene ruimten in de wijken. Door samenhang tussen het stedenbouwkundig patroon, de eenvoud van de bebouwing en de groene ruimte is er een hoge mate van functionaliteit.

2.2 Huidige situatie

In de huidige situatie is het plangebied bebouwd met voormalige bedrijfsbebouwing. De bebouwing is gerealiseerd in 1830 en beslaat een oppervlakte van circa 325 m2. Navolgende figuur geeft de huidige situatie in het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.0405.BPTweeboomlaan20-va01_0002.png"

Figuur 2. Weergave huidige situatie plangebied

De Tweeboomlaan kenmerkt zich door een weg met smal profiel waarop auto's van aangrenzende woningen worden geparkeerd. Het smalle profiel wordt benadrukt door hoge bomen aan weerszijden van de weg. De woningen aan de Tweeboomlaan bestaan veelal uit één bouwlaag met een kap.

afbeelding "i_NL.IMRO.0405.BPTweeboomlaan20-va01_0003.png"

Figuur 3. Weergave Tweeboomlaan gezien in oostelijke richting

2.3 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie blijft de uitstraling van het plangebied en omgeving hetzelfde. De voormalige bedrijfsbebouwing is dan in gebruik als woning, het gaat dus slechts om een functiewijziging.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) van kracht geworden. Deze structuurvisie vervangt onder andere de Nota Ruimte. In de structuurvisie staan alle plannen voor ruimte en mobiliteit voor de komende decennia. Met de structuurvisie wordt een vereenvoudiging van de bestaande regelgeving nagestreefd, waarin meer verantwoordelijkheid bij de lagere overheden komt te liggen.

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Het Rijk wil inzetten op topsectoren, zoals logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw, waar de kracht van Nederland ligt ten opzichte van internationale concurrenten. De bereikbaarheid en mobiliteit van personen en goederen is daarbij van groot belang. Ontwikkelingen in leefbaarheid en veiligheid hangen sterk samen met bevolkingsgroei en -krimp. De veranderende behoeften op het gebied van wonen en werken leggen daarbij een extra druk op een markt waar de totale vraag afneemt: kwaliteit gaat voor kwantiteit.

Het Rijk formuleert de drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • het vergroten van de concurrentiekracht;
  • het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Het Rijk benoemt de rijksdoelstellingen gericht op een goed werkende woningmarkt in Nederland: de zorg voor voldoende omvang, kwaliteit en differentiatie van de woningvoorraad. Bij het voorzien in de woningbehoefte is van belang dat het aanbod ook in kwalitatieve zin aansluit op de vraag.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd. Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het projectgebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan nationaal belang 13 met betrekking tot een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Artikel 3.1.6. lid 2 Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder moet voldoen. Per 1 juli 2017 is een vereenvoudigde Ladder van toepassing.

De tekst uit het Bro luidt als volgt: ''De toelichting van een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Indien blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien, bevat de toelichting een motivering daarvan en een beschrijving van de mogelijkheid om in die behoefte te voorzien op de gekozen locatie buiten het bestaand stedelijk gebied'.

De eerste afweging in de toetsing aan de Ladder is het beantwoorden van de vraag of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Als nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt genoemd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen'.

Het onderhavige plan maakt de functiewijziging van een bedrijfswoning naar een burgerwoning mogelijk. Of hierbij sprake is van een stedelijke ontwikkeling kan gekeken worden naar jurisprudentie. Hieruit blijkt dat niet iedere ruimtelijke ontwikkeling als stedelijke ontwikkeling valt te kwalificeren. Of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de stedelijke ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

Er is in beginsel sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als meer dan 11 woningen worden gerealiseerd. Vanaf 12 woningen is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Met het planvoornemen wordt één woning mogelijk gemaakt. In de huidige situatie is een bedrijfswoning aanwezig. Het aantal woningen neemt dan ook niet toe. Er is geen sprake van een stedelijke ontwikkeling. Nadere motivatie van de ladder is dan ook niet noodzakelijk.

BEHOEFTE

Hoewel geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling moet, om de uitvoerbaarheid van het plan aan te tonen, beschreven worden wat de behoefte is aan het planvoornemen. Eigenaren bewonen in de huidige situatie de bedrijfswoning en blijven dit ook in de toekomstige situatie doen. Nu de bedrijfsvoering is beëindigd wordt de planologische situatie in overeenstemming gebracht met de feitelijke situatie.

CONCLUSIE

Het planvoornemen is wat betreft het aspect ladder voor duurzame verstedelijking uitvoerbaar.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Noord-Holland 2050

De provincie streeft naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een economisch vitale provincie draagt bij aan het welzijn, en een leefbare provincie draagt bij aan economische vitaliteit. De provincie staat voor een gezonde en veilige leefomgeving, goed voor mens, plant en dier, en daarmee ook goed voor het economisch vestigingsklimaat binnen de provincie. Dit evenwicht staat ten dienste van duurzame ontwikkeling: toekomstige generaties moeten ook profiteren van de keuzes die wij maken.

In de omgevingsvisie is het principe van 'lokaal wat kan, centraal wat moet' leidend. Hieruit komen een aantal hoofdthema's naar voren:

  • Noord-Holland in beweging, op weg naar een economisch en duurzame toekomst;
  • dynamisch schiereiland, benutten van een unieke ligging;
  • metropool in ontwikkeling, vergroten agglomeratiekracht door het ontwikkelen van een samenhangend metropolitaan systeem;
  • sterke kernen, sterke regio's, sterke kernen houden regio's vitaal;
  • nieuwe energie, economische kansen benutten van energietransitie;
  • natuurlijk en vitaal landelijke omgeving, vergroten van biodiversiteit en ontwikkelen van een economisch duurzame agri-foodsector.

Het planvoornemen maakt de functiewijziging van een bedrijfswoning naar één woning mogelijk. Met deze functiewijziging krijgt het perceel een actuele planologisch-juridische regeling toegekend. Het planvoornemen sluit aan bij de uitgangspunten van de Omgevingsvisie.

Provinciale Ruimtelijke Verordening 2019

In de PRV zijn de provinciale belangen uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040 van 2010 uitgewerkt in algemene regels. In de PRV is aangesloten bij de Ladder voor duurzame verstedelijking. Verschillende regels zijn opgenomen over onderwerpen, in zowel het landelijk als het bestaand stedelijk gebied van Noord-Holland, waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Afhankelijk van de ligging van een plangebied zijn de regels uit de verordening al dan niet van toepassing. Het bestaand stedelijk gebied is in het provinciale overheidsbeleid beleidsmatig aangewezen voor verdere verstedelijking. Het plangebied maakt deel uit van het bestaand stedelijk gebied.

Het plangebied wordt tot het bestaand stedelijk gebied gerekend. Dit betekent dat er in principe nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk zijn. Op het gebied van bestaand stedelijk gebied geeft de provincie meer vrijheid aan gemeenten.

Voor de functiewijziging naar woondoeleinden die met het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt, kan worden aangegeven dat deze passen in het beleid zoals dat is geformuleerd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

De visie op de gewenste ruimtelijke kwaliteit is vastgelegd in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie van de provincie Noord-Holland. Deze vernieuwde leidraad is een uitwerking van het in 2006 vastgestelde Beleidskader Landschap en Cultuurhistorie, dat werd gebruikt als leidraad voor ruimtelijke plannen als bestemmingsplannen, beeldkwaliteitsplannen en structuurplannen. Daarnaast bood het handreikingen aan gemeenten om landschap en cultuurhistorie als uitgangspunt te gebruiken bij planvorming.

De provincie Noord-Holland heeft 10 archeologische gebieden van provinciaal belang gedefinieerd. Het plangebied ligt in een dergelijk gebied: West-Friesland. Als in gebieden van provinciaal belang het maatschappelijk belang dusdanig groot is dat waardevolle archeologische vindplaatsen aangetast moeten worden, vraagt de provincie aan te geven op welke wijze archeologische waarden door compenserende maatregelen in het plan zijn ondergebracht. Bovendien vraagt de provincie de aanwezige waarden te benutten bij de inrichting van een gebied.

Het archeologiebeleid van de provincie Noord-Holland is primair gericht op het behouden van de archeologische waarden in de bodem. Voor het gemeentelijke beleid wordt verwezen naar paragraaf 4.3 van de voorliggende toelichting.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Hoorn

Op 10 juli 2012 is de Structuurvisie Hoorn vastgesteld. De structuurvisie is een uitwerking van de Stadsvisie uit 2005. De Structuurvisie onderscheidt acht belangrijke maatschappelijke opgaven:

  • Bouwen en transformeren voor de vergrijzing.
  • Vasthouden van jonge gezinnen.
  • Ontwikkelen van aantrekkelijke stad in een complete regio.
  • Bestaande woningvoorraad aantrekkelijk houden.
  • Balans wonen en werken.
  • Economie verbreden.
  • Compleet pakket aan voorzieningen bieden.
  • Branding en profilering van Hoorn verbeteren.

In de structuurvisie wordt aangegeven dat Hoorn een andere fase in gaat: van groeikern naar volwassen stad. De laatste uitbreidingsplannen worden afgerond en de aandacht verschuift naar de bestaande stad. De toekomstige behoeften moeten daarbij worden opgevangen via de herstructurering en de inbreiding in de bestaande stad.

Qua woningbouw richt de visie zich in eerste instantie op nieuwbouw in de nieuwe woonwijken. Daarnaast wordt ook richting gegeven aan inbreidingsmogelijkheden. De gemeente voorziet inbreidingsmogelijkheden in de verschillende wijken. Daarbij gaat het vooral om kwalitatieve ingrepen, waarbij de gemeente zich marktgericht opstelt. De woningbouw moet meer afgestemd zijn op de marktvraag (woningtype en woonmilieu). Een goede afstemming tussen vraag en aanbod is daarbij essentieel.

Daarnaast kent de structuurvisie beleid ten aanzien van de economische ontwikkeling in de vorm van wijkeconomie en stedelijke economie. Ook is er beleid ten aanzien van duurzaamheid in de vorm van fysieke duurzaamheid en sociale duurzaamheid.

Beleid verblijfsruimte toeristen

De gemeente Hoorn richt zich op het stimuleren van toerisme. Een belangrijk onderdeel daarvan is de beschikbaarheid van voldoende verblijfsruimten voor toeristen om aan deze vraag te voldoen. Attracties, horeca en detailhandel zijn voor een deel afhankelijk van het verblijfstoerisme. Daarbij stimuleert toerisme het voorzieningenniveau en draagt het, zowel direct als indirect, bij aan werkgelegenheid.

De gemeente wil ook consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten in woningen stimuleren. Onderdeel hiervan is het bieden van de mogelijkheid aan bewoners om verblijfsruimten aan toeristen te kunnen bieden. In de notitie worden de voorwaarden bepaald die gesteld worden aan pensions en bed & breakfasts om de belangen van bewoners te waarborgen.

Ten aanzien van pensions kan geen algemeen geldend beleid worden ontwikkeld, omdat de situaties te veel verschillen en dit juist te beperkend zou werken. De beoordeling of een pension wel of niet passend is op een bepaalde locatie, wordt per geval afgewogen en waar nodig worden hier voorwaarden aan verbonden.

In tegenstelling tot een pension, is de impact van een bed & breakfast beperkt. Een bed & breakfast is daarom aanvaardbaar binnen de woonbestemmingen. De impact van een bed & breakfast is relatief gering en ondergeschikt aan het wonen. Mits de woonfunctie als hoofdfunctie behouden blijft en eventuele overlast voor de omgeving wordt beperkt, kan medewerking worden verleend aan de vestiging van een bed & breakfast. De voorwaarden zoals opgenomen in de beleidsnotitie zijn als uitgangspunt genomen in het voorliggende bestemmingsplan.

Notitie levensloopgeschikt wonen

Er is een toename vraag naar levensloopgeschikte woningen. Belangrijke oorzaken hiervan zijn de wens en de noodzaak om zelfstandig te blijven wonen in combinatie met de vergrijzing. Aangezien er minder nieuwbouw wordt gerealiseerd dan in het verleden, zal nieuw aanbod van levensloopgeschikte woningen vooral moeten worden gecreëerd binnen bestaande bebouwing. Voor bestemmingsplannen betekent dit dat deze moeten voorzien in het mogelijk maken van zowel de bouw van levensloopgeschikte woningen als de verbouw en aanpassing van bestaande woningen. Naast het fysieke domein is ook het sociale domein van belang, waarbij het gaat om zorgvoorzieningen die het de ouder wordende bewoner mogelijk maakt om lang in een woning te blijven wonen. De notitie Levensloopgeschikt wonen streeft een integrale benadering tussen het fysieke en het sociale domein na.

De notitie geeft als aanbeveling dat in meer conserverende bestemmingsplannen, zoals het voorliggende, voldoende flexibiliteitsbepalingen opgenomen dienen te worden, waarbij wel rekening gehouden wordt met het bieden van voldoende rechtszekerheid.

In te actualiseren bestemmingsplannen en via afwijkingsprocedures van het bestemmingsplan wordt de binnenplanse afwijkingsregel voor extra bouwoppervlak ten behoeve van de huisvesting voor mindervaliden, tevens open gesteld voor levensloopgeschikt wonen. (Het gaat hier om het realiseren van 30 m² extra aan- en uitbouwen ten behoeve van het realiseren van een compleet woonprogramma in de eerste bouwlaag.) Voor grotere uitbreidingen kan door middel van maatwerk medewerking worden verleend via een reguliere afwijkingsprocedure.

De gemeente streeft er tevens naar dat nieuwbouwwoningen voldoen aan het Woonkeur. Ook moeten projectontwikkelaars en woningbouwcorporaties uitgedaagd worden om zich meer te richten op de bouw van levensloopbestendige woningen. Over het algemeen willen mensen die prettig in hun huis wonen, dat tot op hoge leeftijd volhouden. De maatregelen die gericht zijn op levensloopgeschikt wonen kunnen daarom op zich op een groot maatschappelijk draagvlak rekenen. De keerzijde ervan is dat te royale uitbreidingsmogelijkheden van woningen ten koste gaan van het woon- en leefklimaat van de directe omgeving. Dit kan ondervangen worden door te werken met het sluiten van een burenakkoord. Op 18 februari 2014 is de beleidsnotitie Levensloopgeschikt wonen vastgesteld door het college.

Bomenbeleidsplan

In 2009 is het Bodembeleidsplan opgesteld dat voor een deel steunt op het groenbeleidsplan. Het Bomenbeleidsplan draagt de titel “Ruimte voor bomen”, waarmee wordt benadrukt dat bomen in het toekomstige gemeentelijk beleid een meer prominente plaats krijgen in ruimtelijke ontwikkelingen. De gemeente wil dat Hoorn een groene stad is en blijft. Centraal in het bomenbeleidsplan staat het beschermen van het huidige en toekomstige bomenbestand en het scheppen van voorwaarden voor een optimale ontwikkeling en verzorging van bomen. Via het principe “niet kappen, tenzij…” wordt het gemeentelijke bomenbestand zoveel mogelijk beschermd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0405.BPTweeboomlaan20-va01_0004.png"

Figuur 4. Kaartfragment Bomenbeleidsplan (bron: gemeente Hoorn, 2004)

De bomenkaart vormt de onderlegger voor het bomenbeleidsplan. De belangrijke huidige en gewenste boomstructuren zijn vastgelegd op een kaart, onderverdeeld in hoofdstructuur, secundaire structuur en parkgroen.

In figuur 4 is de structuur ter plaatse van het plangebied weergegeven. Langs de Tweeboomlaan loopt een secundaire structuur. Het voorliggend bestemmingsplan heeft geen effect op de aanwezige boomstructuur omdat deze buiten de grenzen van het plangebied ligt.

Hoofdstuk 4 Omgevingstoets

Om de uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan te toetsen, is het noodzakelijk dat verschillende onderzoeken worden uitgevoerd. Er is daarom onderzoek gedaan naar de volgende aspecten: geluidhinder, externe veiligheid, hinder van bedrijven, bodem, luchtkwaliteit, ecologie, water, archeologie en cultuurhistorie, duurzaamheid en kabels en leidingen.

4.1 Bodem

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting inzicht verkregen moet worden over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder andere inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is dus feitelijk een onderdeel van de onderzoeksverplichting van B en W en de gemeenteraad bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan.

Hierbij moet worden opgemerkt dat ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel moet worden voorkomen.

Een bepaalde mate van bodemverontreiniging hoeft in veel gevallen niet direct een probleem op te leveren. In veel gevallen zal historisch onderzoek inzake de betreffende verdachte locatie kunnen uitwijzen of er voldoende aanleiding is om ook bodemonderzoek te laten uitvoeren. Met een oriënterend bodemonderzoek en/of een nader bodemonderzoek kan worden vastgesteld of inderdaad sprake is van bodemverontreiniging, en zo ja, in welke mate en van welke omvang. Op basis van een nader onderzoek kan de provincie bepalen of er een noodzaak is tot gedeeltelijke of gehele sanering van de locatie en of er beveiligingsmaatregelen moeten worden getroffen. Daarbij zal ook de huidige en/of toekomstige bestemming en het gebruik van de locatie een rol spelen uit welke saneringsvarianten kan worden gekozen.

Onderzoek

Voor het perceel is de informatiekaart van het Bodemloket geraadpleegd. Er bestaat op grond van gegevens van het Bodemloket geen verdenking van bodemverontreiniging voor het plangebied. In dit stadium is alleen globaal iets aan te geven over de geschiktheid van de bodem voor het voorgenomen gebruik. Dit kan op basis van de bodemkwaliteitskaart, de in de omgeving uitgevoerde bodemonderzoeken en eventueel historisch verdachte activiteiten op of in de omgeving van de locatie:

  • de locatie valt in de kwaliteitsklasse wonen van de regionale bodemkwaliteitskaart 2016. Deze kwaliteit is geschikt voor de beoogde functie.
  • in de omgeving zijn enkele bodemonderzoeken uitgevoerd waarbij verontreinigingen zijn aangetroffen. Het gaat om matige tot sterke verontreinigingen met lood en zink. Deze verontreinigingen vormen mogelijk een belemmering voor de beoogde functie;
  • in het historisch bodembestand zijn op en in de directe omgeving van de locatie enkele vermeldingen aanwezigen. Op de locatie zelf is een bouwbedrijf aanwezig geweest. In de omgeving zijn enkele ondergrondse tanks aanwezig geweest.

Op basis van deze informatie kan geen betrouwbare uitspraak worden gedaan over de geschiktheid van de bodem. Met het planvoornemen zijn geen bouw- en/of graafwerkzaamheden beoogd. De uitvoerbaarheid wat betreft de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem kan hiermee planologisch worden aangetoond. Een verkennend bodemonderzoek uit oogpunt van milieu is uiteindelijk wel nodig wanneer eventueel in een later stadium wel gebouwd gaat worden (voor het kunnen verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het bouwen).

Conclusie

Het planvoornemen is wat betreft het aspect bodem uitvoerbaar.

4.2 Ecologie

In het kader van de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden dienen te worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. Dit is vastgelegd in de Wet natuurbescherming, de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de Provinciale Ruimtelijke Verordening.

Onderzoek

Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld ten behoeve van het planologisch-juridisch vastleggen van de bestaande situatie in het plangebied (functiewijziging). Aanzienlijke veranderingen in de bestaande situatie worden met dit bestemmingsplan niet voorzien. Er vinden door dit bestemmingsplan niet direct bouw- of sloopwerkzaamheden, werkzaamheden aan beplanting of aan watergangen plaats die gevolgen zouden kunnen hebben voor beschermde soorten.

GEBIEDSBESCHERMING

Op een afstand van circa 1 km ten zuidwesten en op 1.5 km ten zuidoosten ligt het Markerkeer & IJmeer, dat is aangemerkt als Natura 2000 gebied en onderdeel uitmaakt van het Natuur Netwerk Nederland. Ten aanzien van de niet ingrijpende functiewijziging die met voorliggend bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, zijn geen negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de soorten de habitats, waarvoor de Natura 2000 gebieden zijn aangewezen, op voorhand uit te sluiten. Er is geen sprake van externe werking.

afbeelding "i_NL.IMRO.0405.BPTweeboomlaan20-va01_0005.png"

Figuur 5. Weergave ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000-gebied

Conclusie

Dit bestemmingsplan mag wat betreft ecologie uitvoerbaar worden geacht. De algemene zorgplicht is op alle handelingen van toepassing. De planregels in het nieuwe bestemmingsplan maken vooralsnog geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk.

4.3 Erfgoed

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ).

Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.

ARCHEOLOGIE

Op het perceel is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' opgenomen. De waarde Archeologie 2 is opgenomen op bijvoorbeeld historische dorpslinten, molenplaatsen, huisplaatsen, lijbanen en de overige dijken. Voor deze gebieden geldt dat bij bodemingrepen groter dan 100 m2 en dieper dan 0,30 m beneden maaiveld archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Op een heel klein deel van het perceel is ook de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' opgenomen. Archeologie 5 is van toepassing op de uitbreidingswijken waar veelal geen archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Alleen bij grootschalige ingrepen is het van belang dat er een quickscan wordt vervaardigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0405.BPTweeboomlaan20-va01_0006.png"

Figuur 6. Beleidskaart Archeologie (bron: gemeente Hoorn)

Met voorliggende bestemmingsplanwijziging zijn geen bouwwerkzaamheden beoogd. De dubbelbestemming wordt overeenkomstig de huidige regeling opgenomen in de regels van voorliggend bestemmingsplan. De bescherming van archeologische waarden blijft van kracht.

CULTUURHISTORIE

Hoorn-Noord is gelegen ten noorden van de binnenstad van Hoorn, en behoort tot de eerste uitbreiding van de stad buiten de singels. De wijk bevat bebouwing en stedenbouwkundige structuren die van hoge cultuurhistorische waarde zijn. Ze bevinden zich binnen het veenverkavelingsgebied dat in de twaalfde eeuw is ontgonnen. Kenmerkend voor de veenverkavelingen zijn de langwerpige percelen die door sloten werden begrensd. Karakteristiek voor de structuur van het gebied is dat de straten oost-west zijn georiënteerd, haaks op de Koepoortsweg en de Holenweg. Dit vindt haar oorsprong in de ontginningsstructuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0405.BPTweeboomlaan20-va01_0007.png"

Figuur 7. Weergave cultuurhistorische elementen

De Tweeboomlaan was al ingetekend op de kaart van Velius van 1615. De straat telde vanaf het begin twee rijen bomen en had aan weerszijden sloten. Door de boombeplanting en de bebouwing van buitenhuizen kreeg ook deze straat net als de Koepoortsweg en de Drieboomlaan het karakter van een monumentale laan in het buitengebied. De straat liep in eerste instantie van de Koepoortsweg tot de Holenweg. De bouw van de Technische School en de aanleg van de Sint Laurentiusstraat leidde er in 1959 dat de Tweeboomlaan werd doorbroken en vanaf dat punt in oostelijke richting niet meer aanwezig is.

De woningen aan de Tweeboomlaan zijn terug gelegen van de straat en voorzien van voortuinen met een lage erfafscheiding, haagjes of hekwerken of uitgevoerd in baksteen. De woningen zijn grotendeels één à twee lagen met dwarskap of langskap, gedekt met pannen. Er is veel variatie in de woningen, deels individueel ontworpen en deels in een rij. Een deel van de woningen is voorzien van erkers. Er is op diverse plekken siermetselwerk toegepast.

Op dit moment is de voortuin van de Tweeboomlaan 20 betegeld. Wijziging van de bestemming van bedrijf naar woning zou bijdragen aan herstel van de cultuurhistorische waarden op dit punt. Voorwaarde is dan wel dat het pand weer het aanzicht van een woning krijgt en dat de tegels uit de voortuin worden verwijderd en groen wordt terug gebracht. Met het planvoornemen vindt geen aantasting van cultuurhistorische waarden plaats, maar kan slechts een verbetering optreden.

Conclusie

Wat betreft het aspect erfgoed is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.4 Externe veiligheid

De overheid heeft de afgelopen jaren veiligheidsnormen vastgelegd die in acht moeten worden genomen en waarmee zowel op het gebied van milieu als op het gebied van de ruimtelijke ordening rekening moet worden gehouden. Onderdeel van het veiligheidsbeleid is dat de afwegingen, ten aanzien van risico’s op ongevallen die doden en gewonden tot gevolg kunnen hebben, duidelijk zichtbaar moeten worden gemaakt en niet langer onbewust of impliciet plaatsvinden.

Onderzoek

Landelijk is de zogenoemde professionele risicokaart ontwikkeld. Hierop is onder andere informatie over risico’s van ongevallen met gevaarlijke stoffen opgenomen. Om na te gaan of bij het planvoornemen ook aandachtspunten op het vlak van externe veiligheid aanwezig zijn, is de Risicokaart van de provincie Noord-Holland geraadpleegd. In de hiernavolgende figuur is een fragment van deze risicokaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0405.BPTweeboomlaan20-va01_0008.png"

Figuur 8. Uitsnede Risicokaart

Van de risicokaart van de provincie Noord-Holland valt af te leiden dat nabij en op zekere afstand van het plangebied enkele risicobronnen zijn. Als risicobronnen staan op de risicokaart aangemerkt:

  • Spoorlijn: Over het spoor vindt geen transport van gevaarlijke stoffen plaats.
  • LPG-station Keern: Aan het Keern ligt een LPG-station. Deze bevindt zich op circa 620 m afstand tot het plangebied. De risicobronnen hiervan zijn het vulpunt, het reservoir en de afleverinstallatie. Hiervoor geldt een 10-6 plaatsgebonden risicocontour van respectievelijk 35, 25 en 15 m. Het plangebied valt buiten deze contour. Het invloedsgebied voor het groepsrisico bedraagt 150 m. Binnen dit invloedsgebied worden geen nieuwe (beperkt) kwetsbare objecten gerealiseerd die leiden tot een toename van het groepsrisico in het plangebied.
  • Provinciale weg N506: Op een afstand van circa 310 m ligt de provinciale weg N506. Over deze weg vindt transport van gevaarlijke stoffen plaats maar maakt geen onderdeel uit van het Basisnet. De N506 heeft geen PR 10-6 risicocontour of een plasbrandaandachtsgebied. Hoewel het plangebied is gelegen binnen het invloedsgebied van deze weg wordt het voornemen niet gehinderd door de aanwezigheid van een plaatsgebonden risicocontour of plasbrandaandachtsgebied. Voor het groepsrisico geldt dat het aantal GF3 transporten maatgevend is. Voor deze stof geldt een invloedsgebied van 355 m. Gezien de afstand tot de weg en de aard van het gebouw (woning) heeft de voorgenomen ontwikkeling geen significant effect op de personendichtheid binnen het invloedsgebied en de hoogte van het groepsrisico langs de N506.

Conclusie

Het planvoornemen is wat betreft het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.

4.5 Geluidhinder

In 1979 is de Wet geluidhinder (Wgh) in werking getreden. De Wgh is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de ‘geluidbelasting’ op gevels van woningen en andere geluidgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm. In veel gevallen is deze norm 48 dB. die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid.

Wegverkeerslawaai

De Tweeboomlaan is een weg waarop een maximumsnelheid van 30 km/uur is toegestaan. Voor deze weg geldt geen geluidzone zoals in de Wet geluidhinder. In de directe omgeving van het plangebied bevindt zich de Johannes Poststraat. Op deze weg is een maximumsnelheid van 50 km/uur toegestaan. Voor deze weg geldt een geluidzone in het kader van de Wet geluidhinder. Vanwege de tussenliggende bebouwing kan verondersteld worden dat het geluidseffect van deze weg op de woning verwaarloosbaar is.

Conclusie

Het planvoornemen is wat betreft het aspect geluidhinder uitvoerbaar.

4.6 Hinder van bedrijven

Op grond van de Wet milieubeheer zijn bedrijven en instellingen voor de exploitatie van het bedrijf verplicht te voldoen aan de eisen van het Activiteitenbesluit, waarbij onder andere rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Dit geldt tenzij anders bepaald is in bijlage I van het Besluit omgevingsrecht of wanneer bedrijven in Bijlage 1 van het Activiteitenbesluit zijn aangewezen als vergunningplichtige inrichting.

Uit de geactualiseerde publicatie “Bedrijven en milieuzonering” (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt de richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf of voorziening en hindergevoelige objecten, zoals woningen, om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken.

Er dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor de nabijgelegen functies.

Onderzoek

Op een afstand van circa 90 m is een bakkerij gevestigd. Bakkerijen (<7500 kg meel/week) kunnen worden ingedeeld in categorie 2 bedrijven. Hiervoor geldt een grootste richtafstand van 30 m voor geluid en geur. De nieuwe woonfunctie bevindt zich op ruim 90 m afstand tot de bakkerij. Aan de genoemde richtafstand kan dan ook worden voldaan. Voor het overige zijn geen bedrijven in de nabije omgeving aanwezig.

De bedrijvigheid in het plangebied zelf, stopt en wordt met deze bestemmingsplanwijziging niet langer mogelijk gemaakt. Voor de nabije omgeving levert de wijziging naar een woonbestemming dan ook een verbetering van het woon- en leefklimaat op.

Conclusie

Het planvoornemen is wat betreft hinder van bedrijven uitvoerbaar.

4.7 Verkeer en parkeren

Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 381 'Toekomstbestendig parkeren' (2018) van het CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte) zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen. Hoorn kan worden aangemerkt als een sterk stedelijke omgeving. Het plangebied kan beschouwd worden als schil centrum. De omgeving van het plangebied kan gekenmerkt worden door een lager autobezit vanwege het aanbod aan alternatieve vervoersmiddelen.

Verkeer

Met het planvoornemen vindt een functiewijziging plaats van een bedrijfwoning naar een burgerwoning. Hoorn is te typeren als sterk stedelijk. Het plangebied is gelegen in de omgeving 'schil centrum'. De bestaande woningn is te typeren als een vrijstaande woning in het koopsegment. Op basis van deze gegevens is de verkeersgeneratie van de woning minimaal 7,3 en maximaal 8,1 verkeersbewegingen.

In de huidige situatie was een bouwbedrijf aanwezig. Voor een bouwbedrijf kunnen het beste de verkeersgeneratiecijfers gehanteerd worden van een bedrijf, arbeids- en bezoekersextensief. Hiervoor geldt een minimale verkeersgeneratie van 3,0 en een maximale verkeersgeneratie van 4,7 motorvoertuigen per 100 m2. In de huidige situatie was al een bedrijfswoning met bijbehorende verkeersgeneratie aanwezig. Met het verdwijnen van de bedrijfsactiviteiten, stoppen ook de bijbehorende verkeersbewegingen. Het aantal verkeersbewegingen neemt in de toekomstige situatie dan ook af.

Parkeren

Voor het aspect parkeren is de Parkeernormennota Hoorn zoals opgenomen in het Paraplubestemmingsplan parkeren & laden en lossen, gehanteerd. Voor vrijstaande woningen kan een parkeernorm van 1,6 parkeerplaats per woning worden gehanteerd. Voor arbeids- en bezoekersextensieve bedrijven kan een parkeernorm van 0,6 worden gehanteerd. Door het verdwijnen van de bedrijfsfunctie neemt de parkeerdruk in de omgeving van het plangebied met 0,6 parkeerplaats af.

Conclusie

Het planvoornemen is wat betreft de aspecten verkeer en parkeren uitvoerbaar.

4.8 Luchtkwaliteit

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).

Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Projecten die ‘niet in betekenende mate’ (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

Dit bestemmingsplan is slechts een functiewijziging. Met de functiewijziging verdwijnt de mogelijkheid voor het uitoefenen van een bedrijf. Voor het in stand blijven van de woning zijn wijzigingen van de luchtkwaliteit zijn dan ook niet te verwachten. Het plan is wat betreft deze functie daarom niet in betekenende mate van invloed op de luchtkwaliteit.

Conclusie

Het plan mag ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit uitvoerbaar worden geacht.

4.9 Water

Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel van de watertoets is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Door middel van de watertoets wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect.

Klimaatadaptatie

Klimaatverandering maakt het nog urgenter om voldoende groen in de stad te hebben. Door de klimaatverandering zijn er meer en langere periodes van droogte, pieken in regenbuien en ook tijden van uitzonderlijke kou in de winter. Daarnaast leidt de toenemende betegeling van tuinen er toe dat regenwater niet makkelijk weg kan en draagt de toenemende verstening bij aan het hitte-eilandeffect; het fenomeen dat de temperatuur in een stedelijk gebied gemiddeld hoger is dan in het omliggende landelijk gebied. Bij de inrichting van de openbare ruimte, tuinen en ver-/nieuwbouw van gebouwen is het van belang om rekening te houden met klimaatverandering. Dit kan bijvoorbeeld door groene daken en gevels en bij de plant van bomen te kiezen voor soorten die het goed doen onder de extreme omstandigheden; bomen die zowel tegen hitte als tegen vorst kunnen. Daarnaast moet voldoende ruimte worden geboden aan (de afvoer van) regenwater. Het bestemmingsplan staat groen- en watervoorzieningen algemeen toe. Binnen de regels van het bestemmingsplan zijn klimaatadaptieve maatregelen daarom mogelijk.

Onderzoek

Op 3 oktober 2019 is via de digitale watertoets advies gevraagd aan het Hoogheemraadschap Noord-Holland Noord. Uit dit advies blijkt dat het planvoornemen geen of een geringe invloed heeft op de waterhuishouding. De procedure 'geen waterschapsbelang' kan gevolgd worden.

Conclusie

Het planvoornemen is wat betreft het aspet water uitvoerbaar.

4.10 Duurzaamheid

De gemeente Hoorn heeft een duurzame, toekomstbestendige ontwikkeling hoog in het vaandel. Het gemeentebestuur heeft uitgesproken in 2040 klimaatneutraal te willen zijn. Ten aanzien van bestaand gebied worden geen regels opgenomen ten aanzien van duurzaamheid. Er wordt vooral gestreefd naar een vrijwillige en gezamenlijke inzet. De bestaande bouw is verantwoordelijk voor een groot deel van het totale energiegebruik van Hoorn. De gemeente voert met allerlei belanghebbenden (huurders, particuliere bezitters van woningen en bedrijven, corporaties) gesprekken om te komen tot gezamenlijke oplossingen. Te denken valt hierbij aan ondersteuning in de vorm van subsidies (ook het eenvoudiger aanvragen daarvan), waar mogelijk het soepeler verkrijgen van vergunningen en gezamenlijke aanschaf van duurzame artikelen; denk aan isolatiemateriaal en dergelijke. Door de alsmaar stijgende prijzen van energie zijn de investeringen in duurzame oplossingen steeds sneller terugverdiend.

Naast veel aandacht voor energiegebruik is er ook aandacht voor andere duurzame strategieën, zoals het optimaal benutten van de beschikbare ruimte. Daarnaast wordt voor zover mogelijk gestreefd naar gecombineerde ontwikkelingen.

Het bestemmingsplan is een instrument waarin enkele duurzame energie aspecten geregeld kunnen worden. Zo kunnen in de planregels en/of op de verbeelding randvoorwaarden voor passieve en actieve zonne-energie als zuid-oriëntatie van bebouwing, dakhellingen, nokrichtingen en onderlinge oriëntatie van bebouwing ter vermijding van schaduwwerking worden vastgelegd.

Het planvoornemen betreft slechts een functiewijziging. Nieuwe bebouwing wordt niet mogelijk gemaakt.

4.11 Kabels en leidingen

In het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen gelegen.

4.12 Milieueffectrapportage

Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. Het aantal situaties waarvoor een milieueffectrapportage (m.e.r.) verplicht moet worden uitgevoerd, is verminderd. Er zijn nu meer situaties waar eerst beoordeeld moet worden of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst van het Besluit die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen zijn. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze paragraaf voorziet in deze beoordeling.

Het onderhavige bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Het bestemmingsplan geeft geen aanleiding voor een vervolgonderzoek in het kader van een m.e.r. of een m.e.r.-beoordeling.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Algemeen

Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Deze paragraaf bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • een verbeelding van het bestemmingsplangebied zowel analoog (bestaande uit een kaartblad, schaal 1:1.000 met bijbehorende legenda en verklaring) als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.

Daarnaast is het bestemmingsplan voorzien van een toelichting, op grond van artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een bestemmingsplan te vergezellen met een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachte aan het plan ten grondslag ligt, wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn, wat het resultaat is van de overleggen en tot slot doet het verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige bestemmingsregels puntsgewijs besproken.

5.2 Toelichting op de bestemmingen

Wonen

De bestemming ‘Wonen’ heeft betrekking op voormalige bedrijfsbebouwing die gebruikt gaat worden als woning in het plangebied. Naast de woonfunctie is ook kleinschalige bedrijvigheid in de vorm van een aan-huis-verbonden beroep of een consumentverzorgende bedrijfsactiviteit toegestaan. Voor de hoofdgebouwen zijn de bouwmogelijkheden per bouwvlak op de verbeelding aangegeven. Voor de erfbebouwing is aansluiting gezocht bij de landelijke regelgeving. Binnen de bestemming zijn afwijkingsmogelijkheden opgenomen om incidenteel de bouwmogelijkheden te vergroten opgenomen.

Waarde - Archeologie 2 en 5

In het plan zijn twee bestemmingen voor de bescherming van archeologische waarden opgenomen. De bestemmingen ‘Waarde – Archeologie (2)’ en 'Waarde -Archeologie (5)' voorzien in een vlakdekkende invulling van het archeologiebeleid. Deze bestemmingen zijn een aanvulling op de andere bestemmingen. Voor het bouwen van bouwwerken met een oppervlakte die de van de bestemming afhankelijke drempelwaarde overschrijdt, moet een omgevingsvergunning voor het bouwen worden gevraagd. Hierbij moet een rapport over de archeologische waarde van de gronden worden overlegd. Op grond van dat rapport kan het bevoegd gezag voorwaarden aan de omgevingsvergunning verbinden. Voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, is een omgevingsvergunning vereist. De vergunning is niet vereist voor het normale onderhoud, gebruik en beheer. Onder voorwaarden kan de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden worden verleend. In dit bestemmingsplan is rekening gehouden met de Paraplubestemmingsplan Archeologie met identificatienummer NL.IMRO.0405.BPArcheologie-va01 van de gemeente Hoorn. De regels van de dubbelbestemming komt hiermee overeen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het kader van de te voeren planologische procedure is het voornemen het bestemmingsplan te herzien, gepubliceerd in het 'Westfries Weekblad'. Aansluitend is het ontwerp van het bestemmingsplan voor zes weken ter inzage gelegd in het stadhuis van Hoorn. Het plan is dan ook raadpleegbaar op de website van de gemeente Hoorn (www.hoorn.nl) en op www.ruimtelijkeplannen.nl. Tijdens genoemde periode kon iedereen een zienswijze indienen over het bestemmingsplan. Er zijn geen zienswijzen ingediend. Het bestemmingsplan is op 15 september 2020 ongewijzigd vastgesteld.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

Met de in hoofdstuk twee beschreven ontwikkelingen zijn kosten gemoeid. Hierover zijn afspraken gemaakt

tussen de gemeente en belanghebbenden.

6.3 Exploitatieplan

De Grondexploitatiewet stelt als onderdeel van de Wro een gegarandeerd kostenverhaal als eis aan bestemmingsplannen. Een zogenaamd exploitatieplan maakt verplicht deel uit van het bestemmingsplanproces, tenzij het kostenverhaal op een andere wijze is gegarandeerd. Binnen dit bestemmingsplan worden bij recht geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die voor de gemeente kosten met zich meebrengen, waarvan het totaalbedrag van de exploitatiebijdragen meer dan € 10.000,00 bedraagt. Op basis van artikel 6.2.1a van het Bro kan daarom worden gesteld dat het kostenverhaal voor het bestemmingsplan anderszins verzekerd is. Een exploitatieplan op grond van de Grondexploitatiewet is dan ook niet noodzakelijk.