direct naar inhoud van 3.7 Bodem en waterparagraaf
Plan: Bestemmingsplan Laapersboog
Status: onherroepelijk
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0402.15bp01laapersboog-oh01

3.7 Bodem en waterparagraaf

3.7.1 Bodem

Bodemopbouw

Het plangebied maakt geografisch gezien deel uit van het Gooische stuwwallengebied. Dit gebied behoort tot de fysisch geografische eenheden stuwwal, smeltwaterdal en -waaier, dekzand, dekzandrug, (reliëfarme) landduinen, landduinen met actief stuifzand en aanwasvlakte. Veel voorkomende bodemtypes zijn holt-, haar-, en veldpodzolgronden, (duin)vaaggronden en eerdgronden. Tot een diepte van 50 meter onder het maaiveld is gestuwd materiaal aanwezig. Hierin kunnen plaatselijk fijnzandige, lemige en slibhoudende lagen voorkomen. Lokaal bevat de bodem grindbestanddelen. De hydrologie wordt gedomineerd door infiltratie, met kwelsystemen aan de westkant van Hilversum. Het maaiveld ter plaatse ligt grofweg op NAP + 4,0 m.

De bodemopbouw stelt geen bijzondere eisen aan de functies en bestemmingen.

Bodemkwaliteit

De voorgenomen ontwikkeling moet voorzien in het realiseren én behouden van een duurzame bodemkwaliteit. Bodem die schoon is moet schoon blijven en er moet op een juiste manier worden omgegaan met de aanwezige verontreinigingen. In geval van gebieden met verontreiniging dient de chemische bodemkwaliteit en het gebruik op elkaar afgestemd te worden. De bodem hoeft daarvoor niet in alle gevallen te worden schoongemaakt, maar wordt dan alleen geschikt gemaakt voor de huidige of toekomstige functie. Voor kwetsbare gebieden, zoals natuurgebieden, streven de provincie en de gemeente echter nog steeds naar een volledige verwijdering van de verontreiniging.

In verband met de voorgenomen overdracht en toekomstige ontwikkeling is een bodemonderzoek (zie bijlage 4) uitgevoerd op het onbebouwde deel (verkennend bodemonderzoek aan de Laapersveld 21-23 te Hilversum, ZVS Eemnes B.V., projectnummer: BO9235, 26 augustus 2009).

Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat:

  • zintuiglijk voornamelijk in de bovengrond (0,0 - 0,5 m-mv) lichte hoeveelheden puin en kooltjes zijn aangetroffen;
  • in de bovengrond (0,0 - 0,5 m-mv) cadmium, kwik, lood, zink en PAK (teerachtige stoffen) boven de achtergrondwaarde (AW2000) zijn aangetoond;
  • in de ondergrond (0,8 - 2,0 m-mv) geen van de onderzochte stoffen boven de AW2000 zijn aangetroffen;
  • in het grondwater geen van de onderzochte stoffen verhoogd zijn aangetoond;
  • er in de contactzone middels een indicatief onderzoek geen asbest is aangetoond.

De lichte verontreinigingen in de bodem brengen geen risico's met zich mee. Dergelijk verhoogde gehalten (achtergrondwaarden) komen in verstedelijkte gebieden veelvuldig voor.

Bodembeschermingsgebied

De mogelijke status als bodembeschermingsgebied oefent invloed uit op de mogelijke functies en bestemmingen van het plangebied. Zo is het beschermen van aardkundige waarden één van de speerpunten van het provinciale landschaps- en bodembeschermingsbeleid. Onder aardkundige waarden worden onderdelen in het landschap verstaan, die iets vertellen over de geologische ontstaanswijze van een gebied.

De locatie ligt niet binnen een bodembeschermingsgebied, waardoor er vanuit dit kader geen bijzondere eisen aan de functies en bestemmingen worden gesteld.

3.7.2 Waterparagraaf

Bestaand watersysteem

Het watersysteem bestaat uit regen- afval- en grondwater. De locatie ligt binnen een gescheiden gerioleerd gebied. Hierbij worden de afvalwaterstroom en de regenwaterstroom, los van elkaar, via verschillende rioolstelsels afgevoerd.

Afvalwaterstroom

De gemeente draagt zorg voor de inzameling van afvalwater. Een aansluiting op het gemeentelijk rioolstelsel dient altijd in overleg met en/of uitgevoerd door de gemeente plaats te vinden. De afvalwaterstroom dient te worden afgevoerd naar de rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) Hilversum Oost.

Regenwaterstroom

De landelijke wet- en regelgeving hanteert bij nieuwe ontwikkelingen het uitgangspunt dat de perceelseigenaar het regenwater zoveel mogelijk op eigen terrein zelf moet verwerken (bergen/infiltreren). Als het regenwater niet (geheel) zelf kan worden verwerkt, treedt de gemeentelijke zorgplicht in werking. De gemeente kan hiervan afwijken en geeft dan aan hoe het overtollige hemelwater afgevoerd zal worden. Hierbij wordt bij het beoordelen van een situatie bekeken wat de te verwachten kwaliteit van het afstromende regenwater is. In sommige gevallen, zoals bij intensief gebruikte wegen, kan het regenwater alvorens het infiltreert dermate vervuild zijn geraakt dat afvoeren via het gemengde rioolstelsel toch de voorkeur geniet boven ter plekke infiltreren. Afvoer van regenwater via het afvalwaterriool is niet toegestaan.

Grondwater

De locatie ligt op de stuwwal van de Utrechtse Heuvelrug en is infiltratiegebied. Het maaiveld loopt op van ca 3,40 m + NAP in het noorden tot ca 3, 65 m + NAP in het zuiden. De bodem bestaat uit zand met de geohydrologische basis op NAP - 140 m. Een scheidende laag in de vorm van klei en zand komt voor op ca NAP-45 m en NAP -70 m. De grondwaterstand varieert van NAP tot 1,20 m + NAP. De grondwaterstanden kunnen in de toekomst stijgen onder invloed van het klimaat en activiteiten in de regio zoals afname van grondwaterwinningen.