Plan: | 's-Gravelandseweg 72 |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0402.04bp08gravelands72-OH01 |
In dit hoofdstuk zijn de aanleiding, doelstelling en functie van het bestemmingsplan opgenomen. In dit hoofdstuk staat ook de leeswijzer.
Het voornemen bestaat om het voormalige bedrijfsperceel aan de 's-Gravelandseweg 72 te herontwikkelen met woningbouw. Op grond van het geldende bestemmingsplan 'Noordwestelijk Villagebied' is woningbouw op deze locatie niet mogelijk. Om deze ontwikkeling toch mogelijk te maken, is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin.
Het doel van het bestemmingsplan is het tot stand brengen van een actueel planologische regeling die voorwaarden schept voor de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van het plangebied. Het bestemmingsplan is een toetsingskader voor omgevingsvergunningen.
Het bestemmingsplan maakt de gewenste ontwikkeling mogelijk. Het bestemmingsplan heeft daarmee een ontwikkelingsgericht karakter, dat wil zeggen dat in het bestemmingsplan de planologische en juridische kaders worden vastgelegd waarbinnen nieuwe ontwikkelingen in het plangebied mogelijk zijn.
Het bestemmingsplan 's-Gravelandseweg 72 regelt de bestemmingen en het gebruik van de gronden voor het betreffende gebied. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (kaart), regels en een toelichting. De verbeelding en de daarop aangewezen bestemmingen en regels vormen tezamen het juridische plan. De plantoelichting heeft geen rechtskracht. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel of de doeleinden worden aangegeven. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen.
Een bestemmingsplan wordt met de daarbij behorende toelichting langs elektronische weg vastgelegd. Het bestemmingsplan wordt in die vorm vastgesteld. Een volledige papieren versie van het bestemmingsplan wordt gelijktijdig vastgesteld. Indien de inhoud van het langs elektronische weg vastgelegde bestemmingsplan na vaststelling en die van de papieren versie daarvan tot een verschillende uitleg aanleiding geeft, is de eerstbedoelde inhoud beslissend.
De toelichting is opgebouwd uit zes hoofdstukken. In het inleidende hoofdstuk is al ingegaan op de aanleiding, doelstelling en functie van het bestemmingsplan. In hoofdstuk 2 wordt aangegeven waar het plangebied ligt en wat de exacte plangrenzen zijn. In hoofdstuk 2 wordt ook aangegeven welke bestemmingsplannen voor het plangebied gelden tot het verkrijgen van rechtskracht van het nieuwe bestemmingsplan. De hoofdstukken 3-5 vormen de kern van de toelichting. In hoofdstuk 3 worden de karakteristieken van het plangebied beschreven. Dit is een beschrijving van de bestaande situatie. Relevante beleidskaders van Rijk, provincie/regio/waterschap en gemeente staan centraal in hoofdstuk 4. De voorgestane ruimtelijke ontwikkelingen en bijbehorende facetten worden behandeld in hoofdstuk 5. Per planaspect wordt hierbij gemotiveerd aangegeven wat er komt. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de bestemmingsregeling, de (economische) uitvoerbaarheid, de inspraak en het ambtelijk overleg, en op de externe communicatie. Er wordt aangegeven hoe de regels gelet op de toelichting gelezen moeten worden en hoe bij de formulering van de bestemming en de regels rekening wordt gehouden met de handhaafbaarheid daarvan. Deze paragraaf vormt de relatie tussen het juridische plan en de toelichting. De ten behoeve van het bestemmingsplan verrichte onderzoeken en ook de 'watertoets' zijn als bijlage opgenomen.
Het plangebied ligt aan de 's-Gravelandseweg 72 in Hilversum. Het plangebied wordt aan de noordzijde begrensd door de perceelsgrenzen van de woningen aan de Koninginneweg, en is ook te betreden vanaf de Hoge Naarderweg (direct naast huisnummer 51). Ook aan de west- en oostzijde wordt de plangrens bepaald door de bestaande woonpercelen aan de 's-Gravelandseweg en Hoge Naarderweg.
Figuur 2.1: Globale ligging plangebied (rood, bron: Google Maps)
Op dit moment is het bestemmingsplan 'Noordwestelijk Villagebied' het geldende bestemmingsplan voor het plangebied. Dit bestemmingsplan is op 31 maart 2010 vastgesteld door de gemeenteraad van Hilversum. Voor het plangebied geldt de bestemming 'Bedrijfsdoeleinden' en de medebestemming 'Beschermd stadsgezicht'. Binnen de bedrijvenbestemming geldt de nadere aanduiding 'audiovisuele bedrijven'. Op het perceel zijn een bouwvlak met een maximale bouwhoogte van 8 meter en de aanduiding 'te bebouwen erven' opgenomen.
Binnen het plangebied zijn geen woningen toegestaan. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken, wordt dit bestemmingsplan opgesteld.
Figuur 2.2: Uitsnede geldend bestemmingsplan 'Noordwestelijk Villagebied'
In dit hoofdstuk komt de huidige situatie aan de orde.
Het Noordwestelijk Villagebied is vanaf 1875 ontstaan door de aanleg van verschillende los van elkaar ontwikkelde villaparken, waarbij sommige parken in één keer werden ingericht en andere geleidelijk werden ingevuld. Het eerste villapark werd ver van het dorp af in het noorden van de gemeente ontwikkeld. De overige villaparken ontwikkelden zich vanaf het centrum in noordwestelijke richting. In 1907, na de aanleg van het Diergaardepark, was de structuur van dit stadsdeel voltooid. Wel werden er nadien nog veel nieuwe woningen langs de bestaande infrastructuur gebouwd.
Het gezicht van het Noordwestelijk Villagebied is heel gedifferentieerd doordat er zowel kleinschalige geleidelijk ontwikkelde villabuurten als ruime planmatig opgezette villaparken zijn. Desondanks kent het gebied een duidelijke ruimtelijke samenhang door de stedenbouwkundige structuur, het groene karakter en de harmonische aansluiting van de wijken en parken onderling. Daarbij vormt het Noordwestelijk Villagebied een geleidelijke overgang van het verstedelijkte centrum naar de bosgebieden Spanderswoud en Corversbos.
De ontwikkeling en groei van het Noordwestelijk Villagebied was voor een groot deel te danken aan de aanleg van de spoorlijn in 1874 en de daarmee gepaard gaande komst van de bemiddelde forenzen.
Het zandige grondgebied van dit stadsdeel bestond alvorens het bebouwd werd uit bouwland (de engen) en heide. De veelal langgerekte en smalle engen, die geen duidelijke kavelscheiding bezaten, lagen rondom de kern van Hilversum, terwijl de heide verder van de kern af lag. De pré-stedelijke infrastructuur bestond uit niet meer dan enkele heidepaadjes en enkele wegen vanuit de kom naar de engen toe. Daarnaast bevonden zich hier de doorgaande wegen naar 's Graveland, Bussum en Naarden. Vanaf 1834 werden er enkele villa's langs de 's-Gravelandseweg en Vaartweg gebouwd, als voorbode van de villa-ontwikkeling in dit gebied (lintbebouwing).
In de jaren '50-'60 van de vorige eeuw ontwikkelde zich een tendens tot verdichting van met name de noordelijke villaparken (Trompenberg, Kannesheuvelpark en in mindere mate Nimrodpark). De ruim uitgelegde kavels rondom de grotere villa's werden veelal gesplitst zodat er nog een villa of bungalow op de terreinen tussen de bestaande villa's gebouwd kon worden. Ook vond er op kleine schaal vervanging van bebouwing plaats in alle parken. De functie van veel panden veranderde vanaf deze periode ook. In plaats van een woonfunctie kregen vooral veel ruimere villa's een kantoorfunctie of een gecombineerde woon-/kantoorfunctie. Door de grootte van de panden en een veelal andere levensstijl dan voor de Tweede Wereldoorlog waren de panden niet meer rendabel voor alleen bewoning. Ook werden er wel villa's afgebroken om de grond te gebruiken voor de bouw van kleinere woningen of nieuwe kantoren. De jaren na 1980 is er een sterke groei te bespeuren in de afbraak van merendeels grotere villa's. Door deze recente ontwikkelingen staat de kwaliteit van het Noordwestelijk Villagebied onder druk. Het betreft niet alleen veranderingen in het bebouwingspatroon (schaalvergroting, verdichting) maar ook de toenemende vraag naar parkeergelegenheid. Het resultaat hiervan is een, in een aantal situaties, niet acceptabele verstening van het gebied op particuliere gronden. Juist deze gronden zijn van oudsher bepalend voor het groene karakter van het gebied. Hierbij komt dat de traditionele opbouw van de straatprofielen maar matig geschikt is voor de opvang van de parkeerdruk.
Het plangebied ligt in het villapark Trompenberg, bestaat uit een voormalig bedrijfsperceel en heeft een oppervlakte van circa 3.200 m². De lengte van de kavel is ongeveer 190 meter en de breedte is voor het grootste deel zo'n 25 meter.
De locatie 's-Gravelandseweg 70-72 was omstreeks 1920 in gebruik als woonhuis met garageboxen. In 1948 wordt voor het eerst melding gemaakt van een 'pompstationnetje'. In 1970 wordt bij het bezinepompstation een garagewerkplaats met wasplaats gebouwd.
In het centraal-westelijke deel van het plangebied heeft een korenmolen gestaan die is gebouwd in 1853 en is tussen 1945 en 1950 verwijderd/gesloopt.
Momenteel is de locatie braakliggend en begroeid met ruigte, struweel en opslag van bomen. De enige bebouwing is een stenen schuur van circa 40 m², die gelegen is aan de westelijke zijde en een stenen muur op de zuidelijke plangrens.
Figuur 3.1 Impressie van het plangebied (bron: quickscan flora en fauna)
De bebouwing van de Koninginneweg, ten noorden van het plangebied, bestaat uit ruime villa's. Dit geldt ook voor de bebouwing aan de 's-Gravelandseweg. Deze bebouwing bestaat uit 2 lagen met een kap.
Figuur 3.2 Bebouwing Koninginneweg
Aan de Hoge Naarderweg zijn (geschakelde) villa's, maar ook appartementengebouwen aanwezig. Deze bebouwing heeft deels een traditionele architectuur en deels een moderne architectuur met platte dagen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de bebouwing van Dudokpark en de witte villa in 3 lagen met een plat dak die direct ten oosten van het plangebied is gelegen.
Figuur 3.3 Bebouwing Hoge Naarderweg, met witte villa ter hoogte van plangebied
Aan de overzijde van de Hoge Naarderweg ligt het Raadhuis van de gemeente Hilversum, wat ontworpen is door architect Dudok. Dit Raadhuis is goed zichtbaar vanuit de Koninginneweg, maar vanuit het plangebied is dit, door de tussenliggende bebouwing en groenstrook aan de Hoge Naarderweg niet zichtbaar.
Figuur 3.4 Hoge Naarderweg met aan overzijde het Raadhuis
De locatie ligt in een villawijk. Binnen het plangebied zijn geen woningen aanwezig. De woningen aan de 's-Gravelandseweg en Hoge Naarderweg hebben in het vigerende bestemmingsplan de bestemming Wonen en vallen buiten het plangebied van dit bestemmingsplan.
Het plangebied betreft een voormalig bedrijfsperceel. Momenteel is de locatie niet meer in gebruik, is braakliggend en volledig begroeid.
Een groot aantal villa's op aangenzende percelen aan de Koninginneweg hebben een kantoorfunctie gekregen.
In Hilversum wordt gestreefd naar het inrichten van wegen volgens de principes van Duurzaam Veilig. Concreet betekent dit dat alle wegen in Hilversum zijn gecategoriseerd als gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen. Een gebiedsontsluitingsweg in de directe omgeving van het plangebied betreft de 's-Gravelandseweg. Op deze weg is de verkeersfunctie belangrijker dan de verblijfsfunctie. In de omgeving van het plangebied liggen verder de Hoge Naarderweg en Koninginneweg. Deze wegen worden gecategoriseerd als erftoegangswegen. Dit betreffen wegen met gemengd langzaam verkeer en gemotoriseerd verkeer, zonder rijrichtingscheiding en zonder gescheiden fietspaden. Voor deze wegen geldt een maximum snelheid van 30 km/uur.
Het plangebied is te betreden vanaf de 's-Gravelandseweg en Hoge Naarderweg. De hoofdtoegang wordt gesitueerd aan de 's-Gravelandseweg. De woonstraat die wordt aangelegd ter ontsluiting van de nieuwe woningen wordt een eigen weg waar geen ander verkeer is toegestaan. Binnen het plangebied wordt voldoende parkeergelegenheid gerealiseerd.
Vanaf het centraal station in Hilversum kan men bus 105 richting Bussum Station nemen en uitstappen bij de halte Koninginneweg. De entree tot het plangebied aan de zijde van de 's-Gravelandseweg bevindt zich op maximaal 150 meter afstand.
Fietsers en voetgangers kunnen gebruik maken van de vrijliggende fiets- en voetpaden langs alle hoofdwegen in Hilversum. Langs de 's-Gravelandseweg bevinden zich vrijliggende fietspaden. Op de Koninginneweg delen fietsers en automobilisten de weg. Vanwege het geldende snelheidsregime (30 km/u) en de lage verkeersintensiteit zorgt dit niet voor onveilige situaties. De Hoge Naarderweg is een fietsstraat waar de automobilist te gast is.
Het plangebied is ook voor fietsers en voetgangers te bereiken vanaf de 's-Gravelandseweg en Hoge Naarderweg.
Het plangebied betreft in de huidige situatie een braakliggend terrein en is begroeid met ruigte, struweel en opslag van bomen. De toegangen vanaf de 's-Gravelandseweg en Hoge Naarderweg zijn smal en bieden vrijwel geen zicht op het plangebied.
Het gebied rondom de planlocatie heeft een groene uitstraling door de ruime, begroeide tuinen. Direct ten oosten van het plangebied ligt aan de Hoge Naarderweg een groenstrook met bomen. Ten zuiden van het Raadhuis ligt het Dudokpark.
Er is in of in de directe nabijheid van het plangebied geen oppervlaktewater aanwezig. Ook zijn er geen waterkeringen of kunstwerken aanwezig. Wel ligt er een grote vijver ten zuiden van het Raadhuis.
Gebiedsbescherming
Ter bescherming van natuurwaarden zijn er door de Europese Unie richtlijnen opgesteld: de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Europa heeft tevens een netwerk van speciale beschermingszones aangewezen onder de naam Natura 2000. De richtlijnen zijn in Nederland ondermeer verankerd in de Natuurbeschermingswet. De Nederlandse Natura-2000-gebieden worden op basis van de Natuurbeschermingswet vastgelegd, waarbij de bescherming gericht is op beheer en instandhouding van natuurlijke habitats en leefgebieden van plant- en diersoorten. Op basis van de Natuurbeschermingswet worden speciale beschermingszones en zogenaamde beschermde natuurmonumenten aangewezen. Voor deze gebieden worden instandhoudingsdoelstellingen geformuleerd.
Soortbescherming
De Europese regels (Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn) zijn onder meer vertaald in de Flora- en faunawet.
De bescherming bestaat met name uit de volgende verboden:
De toetsing aan het aspect natuur vindt plaats in paragraaf 5.4.2.
Duurzaamheid is gericht op drie kwaliteitsaspecten: people, planet en profit/prosperity. De pijler 'people' richt zich op aspecten van sociale kwaliteit en proceskwaliteit: de leefbaarheid van de omgeving, sociale veiligheid en de betrokkenheid van bewoners, bedrijven en overheden (sociale duurzaamheid). De pijler 'planet' is direct gerelateerd aan de milieukwaliteit en thema's als energie, ecologie en water, maar ook aan gezondheid, verkeer en afval, en daarmee aan verschillende grote milieuproblemen zoals verlies aan biodiversiteit, klimaatsverandering, bedreigingen van de gezondheid en aantasting van de leefomgeving (fysieke duurzaamheid). Uitgangspunten zijn een brongerichte benadering, het sluiten van kringlopen en behoud en versterking van de kwaliteit van de leefomgeving. De pijler 'profit/prosperity' richt zich op de aanwezigheid van voorzieningen, voldoende werkgelegenheid en inkomensdifferentiatie en dragen bij aan het functioneren van de leefomgeving (economische duurzaamheid). De essentie van deze zogenaamde Triple P-benadering is een evenwichtige integrale ontwikkeling van de kwaliteitsaspecten.
Een (geluids)zone is een aandachtsgebied waarbinnen, indien er geluidsgevoelige bestemmingen zijn of kunnen worden gerealiseerd, moet worden getoetst aan de grenswaarden van de Wet geluidhinder (Wgh). Geluidsgevoelige bestemmingen zijn onder andere woningen, scholen en gebouwen voor de gezondheidszorg. De voorkeursgrenswaarde voor geluidsgevoelige bestemmingen ten gevolge van wegverkeerslawaai bedraagt 48 dB. De voorkeursgrenswaarde ten gevolge van spoorweglawaai bedraagt voor woningen 55 dB en voor andere geluidsgevoelige gebouwen 53 dB. In geval van industrielawaai bedraagt de voorkeursgrenswaarde ter plaatse van geluidgevoelige bestemmingen 50 dB(A).
De regelgeving die betrekking heeft op geluidshinder staat in een aantal wetten. De Wgh voorziet in een zonering van wegen, spoorwegen en industrieterreinen waar 'grote lawaaimakers' zijn of kunnen worden gevestigd, en stelt eisen aan de geluidsbelasting binnen de zones rond en langs die (spoor)wegen en industrieterreinen. De geluidshinder die afkomstig is van inrichtingen (met name bedrijven) wordt gereguleerd op basis van de Wet Milieubeheer.
In paragraaf 5.5.2 wordt nader ingegaan op het aspect geluid.
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor.
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het plan tot maximaal 1,2 µg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM.
Uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wordt afgewogen of het aanvaardbaar is het plan te realiseren. Hierbij kan de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol spelen, ook als het plan 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Er is sprake van een significante blootstellingsduur als de verblijfsduur die gemiddeld bij de functie te verwachten is significant is ten opzichte van een etmaal. Volgens de toelichting op de Regeling Beoordeling luchtkwaliteit is dit onder andere het geval is bij een woning, school of sportterrein.
De toekomstige situatie omtrent het aspect luchtkwaliteit wordt getoetst in paragraaf 5.5.2.
Beschermd stads- en dorpsgezicht
Beschermde stads- en dorpsgezichten zijn aangewezen door het ministerie van Infrastructuur en Milieu (I en M) en het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW). Het betreft objecten in gebieden die van algemeen belang zijn vanwege hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang, dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde, en in welke zich één of meer monumenten bevinden. Als een gebied is aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht, dan dient dit in het bestemmingsplan opgenomen te zijn. Informatie over beschermde stads- en dorpsgezichten is te verkrijgen bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
Het plangebied maakt deel uit van het beschermd stadsgezicht: Het Stedelijk Villagebied. Dit gebied is per 13 maart 2007 als zodanig aangewezen. De aanwijzing heeft niet tot doel de bestaande situatie in het gebied te 'bevriezen'. Het is een instrument voor bescherming én ontwikkeling. Het streven is dat veranderingen slechts mogen als het historische karakter van het gebied niet of zo weinig mogelijk, schade lijdt. Met het beschermd stadsgezicht wordt de ruimtelijke structuur en samenhang in bebouwing beschermd en niet de individuele bebouwing. Op de karakteristiek van het beschermde gebied wordt nader ingegaan in de volgende paragraaf.
Het Stedelijk Villagebied is een krap opgezet villapark met smalle lanen en vergeleken bij het Noordelijk Villagebied kleine kavels. De hoofdstructuur is grotendeels gebaseerd op de oude historische lineaire structuur en heeft daarnaast met name in het noordelijk deel gebogen lanen. Het particuliere groen zorgt voor een groen aanzicht in dit gebied. Door het gebied lopen een aantal lange lijnen die structuur geven aan het gebied, zoals de Vaartweg, 's-Gravelandseweg, de Hoge Naarderweg, Lage Naarderweg, de Oude Haven en de Peerlkamplaan, die als wandeling over de Boomberg loopt. De 's-Gravelandseweg, Lage Naarderweg en de Vaartweg hebben een belangrijke verkeersfunctie. Er staat naast villa's ook grootschalige bebouwing. Met name langs de Vaartweg zorgt dit voor een scheidende werking in het villagebied.
Het gebied wordt gekenmerkt door een mix van historische en recente bebouwing. De opbouw van de woningen is afwisselend en gedifferentieerd. De gebouwen in het villagebied hebben over het algemeen een compacte en ongedeelde hoofdvorm. De lengte-, hoogte- en breedtematen schelen niet meer dan een factor twee van elkaar. De individuele woning met twee tot drie lagen inclusief kap vormt de hoofdmaat. Bij de (oorspronkelijke) villa's en middenstandswoningen zijn de gevels gedifferentieerd. De lagen zijn naar boven toe aflopend in hoogte. Ook de indeling van de gevel verschilt per laag. Dit hangt samen met de traditionele functieverdeling van een representatieve begane grond, daarboven een verdieping met slaapruimten en een zolder onder de kap. Deze karakteristieken geven oorspronkelijke villa's en middenstandswoningen een enigszins statig en monumentaal aanzien. De gebouwen hebben representatieve voorgevels en, indien in het zicht, representatieve zijgevels. Bij latere bebouwing zijn de gevels over het algemeen minder representatief en niet altijd duidelijk op de weg georiënteerd. Met name gevels van de twee-onder-één kapvilla's hebben symmetrie
Het materiaalgebruik is overwegend traditioneel en duurzaam. De gevels bestaan voornamelijk uit één hoofdmateriaal. De gebruikte materialen zijn hoofdzakelijk baksteen vaak met siermetselwerkverbanden, donkere of oranje keramische dakpannen en geschilderd houtwerk. Ook zijn er villa's met gepleisterde gevels en/of een rieten kap. Het kleurgebruik is terughoudend en traditioneel. De gevels zijn over het algemeen roodbruin, maar ook geelachtige en bruine bakstenen komen voor. Enkele gevels zijn wit geschilderd of in een lichte kleur gepleisterd. Kozijnen en ander houtwerk is in het algemeen geschilderd in traditionele kleuren als crèmewit en donkergroen.
Het Stedelijk villagebied is een beschermd welstandsgebied. Het beleid is consoliderend en dient ertoe de waardevolle karakteristieken van het gebied te beschermen en te versterken en ontwikkelingen zorgvuldig in te passen in de huidige situatie. De welstandscommissie zal bij de advisering onder meer aandacht schenken aan het behoud van samenhang in het afwisselende en representatieve straatbeeld op het niveau van zorgvuldige architectonische uitwerking en traditioneel gebruik van materialen en kleuren.
Er is sprake van een zichtas vanuit het plangebied naar het Raadhuis. In het plangbied is tevens een historische muur aanwezig en tegen het plangebied ligt een waardevolle Molenaarswoning. De stedenbouwkundige waarden van het gebied worden niet aangetast als gevolg van dit plan.
Monumenten
Rijksmonumenten staan ingeschreven in het Monumentenregister van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Provinciale monumenten zijn opgenomen in de provinciale monumentenlijst; gemeentelijke monumenten in de gemeentelijke monumentenlijst. UNESCO-monumenten zijn opgenomen in de lijst van het werelderfgoed.
Een lastig aspect van de archeologie is dat de meeste archeologische vindplaatsen nog niet ontdekt zijn, maar ergens in de ondergrond verborgen liggen. Om vast te stellen waar vindplaatsen zijn en of deze al dan niet behoudenswaardig zijn, is inventariserend archeologisch vooronderzoek nodig. Dit inventariserende onderzoek bestaat uit bureauonderzoek en veldwerk. Als regel geldt dat inventariserend archeologisch vooronderzoek overal verplicht is waar plannen met bodemingrepen worden voorgenomen. Dus daar waar bijvoorbeeld gebouwd, geheid, gegraven, opgehoogd, geplaveid of ontwaterd gaat worden. Vooronderzoek is daarentegen niet verplicht in delen van een plangebied waar de bestaande inrichting ongewijzigd gehandhaafd wordt, bijvoorbeeld een groenstrook die in de nieuwe inrichting behouden blijft.
Structuurvisie Archeologie 'De ondergrondse stad'
De gemeente Hilversum heeft het archeologisch erfgoed en mogelijke verstoringen daarvan in kaart gebracht. Op 11 mei 2011 heeft de gemeenteraad de met Structuurvisie Archeologie 'De ondergrondse stad' ingestemd. Een belangrijk uitgangspunt wordt daarbij dat de verstoorder betaalt. 'De ondergrondse stad' is een logisch gevolg van internationale afspraken over behoud en bescherming van het archeologisch erfgoed die al in 1992 in het Europese Verdrag van Malta werden gemaakt en in 2006 zijn verankerd in nationale wetgeving. Als gevolg van deze afspraken gaat de gemeente de kennis over de ontwikkeling van het landschap en de bewoningsgeschiedenis gebruiken om vindplaatsen van archeologisch erfgoed in kaart te brengen. De gemeente is bevoegd gezag, en verantwoordelijk voor het opstellen van een zogenaamde archeologische verwachtingskaart. Hierop staat aangegeven welke archeologische beschermde monumenten, bekende waarden, en welke archeologische verwachtingen in Hilversum aanwezig zijn.
Voor een nadere toetsing aan het aspect archeologie wordt verwezen naar paragraaf 5.6.3.
Bodem
De gemeente Hilversum maakt onderdeel uit van de geografische eenheid het Gooise stuwwallencomplex met onder andere fysisch geografische eenheden zoals stuwwallen. De bodem van Hilversum bestaat hoofdzakelijk uit matig fijne tot zeer grove zanden. De zanden maken deel uit van het water voerende pakket, dat haar basis heeft op een diepte van N.A.P. -160 meter. Naast de genoemde zanden bevat de bodem grindbestanddelen. Tot een diepte van 50 meter onder het maaiveld is gestuwd materiaal aanwezig. Hierin kunnen plaatselijk fijnzandige, lemige en slib houdende lagen voorkomen. De stuwwal is een inzijgingsgebied. Dit plangebied bestaat geheel uit zandige ondergrond.
Functies en bestemmingen moeten afgestemd worden op de bodemopbouw. De bodemopbouw binnen het plangebied stelt echter geen bijzondere eisen aan de functies en bestemmingen.
Bodembeschermingsgebieden en aardkundige waarden
De grote verscheidenheid en gaafheid van geografische verschijnselen maakt het stuwwallencomplex van het Gooi bijzonder. Eén van de speerpunten van het provinciale landschaps- en bodembeschermingsbeleid is het beschermen van onderdelen in het landschap, die iets vertellen over de geologische ontstaanswijze van een gebied. Hiertoe is in 1994 de zogenaamde Bodembeschermingsgebiedenkaart opgesteld. Door middel van een strengere selectie heeft de provincie Noord-Holland op basis hiervan in 2003 een lijst met 80 gebieden met aardkundige waarden (aardkundig waardevol gebied) vastgesteld en vervolgens hieruit 17 gebieden geselecteerd als aardkundig monument. De 80 aardkundige waardevolle gebieden zijn nu opgenomen in de provinciale structuurvisie en bijbehorende verordening en genieten als zodanig planologische bescherming. Vrijwel het gehele buitengebied van Hilversum betreft gebieden met aardkundige waarden en monumenten, door fenomenen zoals stuwwal, smeltwater- en windvormingen, typische dek- en stuifzandvormingen, vennen, dekzand en stuifzand en droge dalen, en in het zuidoosten voorkomende dekzandopduikingen in veen.
Binnen het plangebied zijn geen aardkundige monumenten en aardkundig waardevolle gebieden aangewezen. Het plangebied ligt ook niet in de nabijheid van een aardkundig waardevol gebied en niet binnen een bodembeschermingsgebied.
Rijksbeleid
Nationaal Waterplan
Het 2e Nationaal Waterplan (NWP2, vastgesteld januari 2016) beschrijft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de periode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn en zet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie.
Provinciaal beleid
Waterplan
De provincie heeft haar waterbeleid samengevat in het Waterplan 2010-2015. In dit plan worden vier uitgangspunten gehanteerd:
Voor het plangebied betekent dit met name dat rekening moet worden gehouden met extremere klimaatscenario's en dat om verdroging tegen te gaan zoveel mogelijk water in de bodem moet worden teruggebracht. Tegelijkertijd moet rekening worden gehouden met intensievere neerslaggebeurtenissen om overlast in extreme situaties te voorkomen.
Onderdeel van het proces van onderhavig bestemmingsplan is de watertoets. Hiervoor is een waterparagraaf opgesteld welke wordt overlegd met de betreffende waterbeheerder.
Beleid Waterschap
Waterbeheerplan
Het Waterbeheerplan 2016-2021 is het kompas voor Waterschap Amstel, Gooi en Vecht voor de komende zes jaar. Hierin is beschreven wat het waterschap doet aan veiligheid, de beschikbaarheid van voldoende en schoon water, en aan efficiënte zuivering van afvalwater. Ook zet het waterschap zich in voor het behoud van cultuurhistorisch erfgoed en de natuur. Het waterbeheerplan is op 8 oktober 2015 goedgekeurd door het Algemeen Bestuur van het waterschap en is vanaf 1 januari 2016 van kracht.
Het waterschap heeft de zorg voor het regionale watersysteem: optimale bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van schoon water en efficiënte zuivering van afvalwater. Belangrijke kernwoorden daarbij zijn ‘duurzaam’ en ‘kosteneffectief’. Het waterschap vindt de intrinsieke waarde van water als beeldbepalend element in de leefomgeving heel belangrijk: water is ook om van te genieten! Het waterschap wil bijdragen aan de belevingswaarde door aandacht voor recreatie, landschap en cultuurhistorie.
Waterbeheerplan en Keur
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). De taak van het waterschap is om te zorgen voor een veilig en gezond watersysteem. Hoofddoelstellingen daarbij zijn:
Het beleid van AGV is verwoord in het Waterbeheerplan 2016-2021 en diverse beleidsnota's. Om de doelstellingen te kunnen realiseren beschikt het waterschap over een eigen verordening, de Keur. In de Keur AGV 2011 (met het daarbij behorende Keurbesluit vrijstellingen en de Beleidsregels) zijn verboden en geboden opgenomen voor de manier van inrichten, gebruik en onderhoud van waterkeringen, oevers en wateren.
In de legger van het waterschap zijn gegevens vastgelegd over de locatie van wateren, dijken en kunstwerken, aan welke eisen deze moeten voldoen (diepte, hoogte, sterkte etc.) en de onderhoudsverplichtingen. De legger dient als basis voor de vergunningverlening door de waterbeheerder. Voor de bescherming van de functionaliteit van de waterkering gelden de strengste verboden voor het zogenoemde keurprofiel en de kernzone. De aan de kernzone grenzende beschermingszones zijn bedoeld om activiteiten en ingrepen te kunnen verbieden die een negatief effect (kunnen) hebben op de stabiliteit van de waterkering. Daarbij is het vooral van belang of de activiteit of ingreep een negatieve invloed heeft of kan hebben op het keurprofiel van de waterkering. Het keurprofiel moet in principe vrij blijven van waterkeringvreemde elementen. Een uitzondering hierop is als deze elementen de stabiliteit van de waterkering vergroten.
Met betrekking tot het aanleggen van verhard oppervlak hanteert AGV het beleid dat bij het aanbrengen van meer dan 1000 m² verharding in stedelijk gebied of glastuinbouwgebied of meer dan 5000 m² in overig gebied er een compensatie moet plaatsvinden door de aanleg van water met een omvang van tussen 10-20% van het te verharden oppervlak. Deze compensatie moet voorkomen dat ernstige peilstijging optreedt door versneld afstromend regenwater met wateroverlast tot gevolg. Sportvelden en kunstgrasvelden worden niet als verharding beschouwd.
Waterhuishoudkundige situatie
In de huidige situatie is het plangebied vrijwel geheel onverhard.
In nagenoeg de gehele bebouwde kom van Hilversum komt door de diepe grondwaterstanden onder maaiveld en de zandige bodemopbouw van nature geen oppervlaktewater voor. Ook voor onderhavig plangebied geldt dat er geen oppervlaktewater aanwezig is.
Het plangebied ligt op de goed doorlatende hogere zandgronden van het Gooi.
Het plangebied ligt in een gemengd gerioleerd gebied. Dit houdt in dat het afvalwater en het hemelwater via het hetzelfde rioolsysteem wordt afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. Uitgangspunt bij hemelwater is het vasthouden (bergen) van hemelwater op eigen terrein en infiltratie in de bodem (verwerken op eigen terrein).
Er zijn in de huidige situatie geen planologisch relevante leidingen aanwezig waarmee in het plangebied rekening moet worden gehouden.
Sociale veiligheid omvat de bescherming tegen elke vorm van criminaliteit en fysieke bedreiging/gevoelens van onveiligheid. Voor het plangebied gelden geen bijzonderheden op het gebied van sociale veiligheid.
Fysieke veiligheid betreft de bescherming van mens, dier en milieu tegen daadwerkelijke ongelukken. In de volgende paragraaf wordt het aspect externe veiligheid nader beschreven. Het plangebied is in principe goed bereikbaar voor hulpdiensten en voldoende verkeersveilig.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen als vuurwerk, LPG en munitie over weg, water, spoor en door buisleidingen. Ook de risico's die zijn verbonden aan het gebruik van luchthavens vallen onder externe veiligheid.
Van de ramptypes die verband houden met externe veiligheid zijn met name ongevallen met brandbare/explosieve of giftige stoffen van belang. Deze ongevallen kunnen nader worden onderscheiden in ongevallen met betrekking tot:
Het Besluit Externe Veiligheid voor Inrichtingen (Bevi) is in oktober 2004 in werking getreden. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimum (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Indien, op grond van een Wro-besluit, de bouw of vestiging van een kwetsbaar- of beperkt kwetsbaar object mogelijk wordt gemaakt, is het Bevi van toepassing.
In augustus 2004 is voor het vervoer van gevaarlijke stoffen de circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen gepubliceerd. In de circulaire Rvgs (2004) is het rijksbeleid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving, verduidelijkt en geoperationaliseerd. In de circulaire is zoveel mogelijk aangesloten bij het BEVI. In december 2009 is een wijziging op de circulaire Rvgs van kracht geworden, waarin voor de Basisnetwegen vervoersaantallen zijn vastgesteld en veiligheidszones.
Op 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden. Het besluit brengt het externe veiligheidsbeleid voor buisleidingen op dezelfde lijn als het beleid voor inrichtingen en vervoer van gevaarlijke stoffen.
Voor zowel de handelingen met gevaarlijke stoffen bij bedrijven als het transport van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, namelijk het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het plaatsgebonden risico (10-6/jaar) geeft inzicht in de kans op overlijden van een individu op een bepaalde afstand van een risicovolle activiteit. Het groepsrisico wordt bepaald door (het aantal) aanwezige mensen in de nabijheid van een eventueel ongeval bij een risicovolle activiteit en geeft het aantal mogelijke (dodelijke) slachtoffers weer. Ten aanzien van het PR geldt dat er bij besluitvorming op een ruimtelijk plan een grenswaarde in acht dient te worden genomen (kwetsbaar object) danwel met een richtwaarde rekening dient te worden gehouden (beperkt kwetsbaar object). Voor het GR geldt een oriëntatiewaarde. In het Bevi, de cRvgs en het Bevb is een verplichting tot verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Deze verantwoordingsplicht houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd én verantwoord door het bevoegd gezag. Hierbij geeft het bevoegd gezag aan of het groepsrisico in de betreffende situatie aanvaardbaar wordt geacht. In het Bevi, de cRvgs en het Bevb zijn bepalingen opgenomen waaraan deze verantwoording dient te voldoen. Conform de cRvgs dient bij een significante toename van het groepsrisico of een overschrijding van de oriëntatiewaarde verantwoord te worden. De verantwoording van het groepsrisico is conform het Bevi van toepassing indien sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling binnen het invloedsgebied van een Bevi-inrichting. In het Bevb is voor de verantwoordingsplicht een onderscheid gemaakt tussen het 100%-letaliteitsgebied en het 1%-letaliteitsgebied. Binnen eerstgenoemd gebied geldt een uitgebreide verantwoordingsplicht, in laatstgenoemd gebied dient alleen bestrijdbaarheid en zelfredzaamheid beschouwd te worden.
Het aspect externe veiligheid is in het kader van onderhavig bestemmingsplan nader bekeken. Deze analyse is weergegeven in paragraaf 5.9.3.
In dit hoofdstuk is het relevante provinciaal en gemeentelijk beleid ten aanzien van de ruimtelijke structuur en de functionele structuur opgenomen. Europees en rijksbeleid zijn niet relevant voor deze binnenstedelijke woningbouwontwikkeling.
De structuurvisie is 21 juni 2010 vastgesteld door Provinciale Staten. Met de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening op 1 juli 2008 is elke overheidslaag verplicht een structuurvisie op te stellen en haar ruimtelijke belangen te benoemen. Op basis van deze belangen kan elke overheid bepalen welke rol zij voor zichzelf ziet weggelegd en welke instrumenten zij toe wil passen om dit ruimtelijke belang te waarborgen of te bereiken
De provincie Noord Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op:
Ad 1. Klimaat bestendigheid
De provincie Noord-Holland wil zoveel mogelijk bijdragen aan de afname van de oorzaken van klimaatverandering. Daarom wil de provincie het energieverbruik in het stedelijk gebied en op bedrijventerreinen zoveel mogelijk beperken en de resterende vraag met duurzame energie invullen. De provincie reserveert ruimte voor het opwekken en distribueren van grootschalige duurzame energie. Tegelijk stimuleert en ondersteunt de provincie Noord-Holland kleinschalige vormen van duurzame energie zoals de benutting van restwarmte en de vergisting van biomassa. Daarnaast wil de provincie gemeenten stimuleren om waar mogelijk warmte-koude opslag toe te passen.
Ad 2. Ruimtelijke kwaliteit
De provincie Noord-Holland wil (cultuur)landschappen optimaal gebruiken door hun kenmerken te koesteren en te benutten bij nieuwe ontwikkelingen. De provincie zorgt dat ontwikkelingen die buiten bestaand bebouwd gebied tot stand moeten komen, plaatsvinden op basis van de karakteristieke eigenschappen, het zogenaamde Landschaps-DNA, van de verschillende landschappen.
Ten behoeve van het behoud en de ontwikkeling van natuurgebieden is de kern van het natuurbeleid de veiligstelling en de ontwikkeling van een netwerk van onderling verbonden natuurgebieden, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) inclusief de verbindingszones en nationale parken en Natura 2000 gebieden. De provincie Noord-Holland vindt het belangrijk dat zoveel mogelijk natuur wordt gerealiseerd. Daarom zoekt de provincie actief naar mogelijkheden om aanleg en financiering van natuur mee te koppelen met andere ontwikkelingen.
Ad 3. Duurzaam ruimtegebruik
Onder duurzaam ruimtegebruik verstaat de provincie Noord-Holland het plaatsen van de juiste functies op de juiste plek. De provincie Noord-Holland wil steden optimaal benutten en de landschappen open houden, maar ook ruimte bieden aan de economie en woningbouw. De provincie Noord-Holland ondersteunt gemeenten door de inzet van de Taskforce Ruimtewinst, Ruimte voor Ruimte-regeling, Herstructurering en Intensivering van Regionale Bedrijventerreinen en Culturele Planologie die zowel binnen als buiten Bestaand Bebouwd Gebied kunnen worden toegepast. In de structuurvisie worden vier voor Hilversum relevante speerpunten genoemd op het gebied van duurzaam ruimtegebruik:
Toetsing
Het plan past binnen het beleid uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040.
Provinciale Staten hebben op 21 juni 2010 bovengenoemde Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de bijbehorende Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld. De PRVS is op 1 november 2010 in werking getreden. In de verordening worden regels gegeven omtrent de inhoud van bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwde gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. In de verordening worden algemene regels gegeven voor de Provinciale Planologische Commissie, de Adviescommissie Ruimtelijke Ontwikkeling, bedrijventerreinen en detailhandel, de mogelijkheden voor woningbouw in het landelijk gebied, de vereiste ruimtelijke kwaliteit verbonden met stedelijke en niet-stedelijke ontwikkelingen in het landelijke gebied, de Groene en Blauwe Ruimte, energie en landbouw. De regels van de PRVS vloeien direct voort uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040.
Op 18 januari 2011 hebben de Gedeputeerde Staten de partiële herziening van de provinciale Structuurvisie vastgesteld. Deze partiële herziening betekent voor Hilversum wijzigingen op het gebied van de Ecologische Hoofdstructuur.
In het plangebied zijn de regels omtrent het bestaand bebouwd gebied (BBG) van toepassing. In het BBG is verstedelijking toegestaan. Een bestemmingsplan binnen het bestaand bebouwd gebied kan bijvoorbeeld voorzien in een nieuw bedrijventerrein en kantoorlocatie of een uitbreiding van een bestaand terrein voor zover deze in overeenstemming zijn met de geldende provinciale planningsopgave.
Toetsing
De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied past binnen de regels uit de verordening omtrent het bestaand bebouwd gebied. De verstedelijking van het gebied neemt beperkt toe. Het plan is daarom niet in strijd met de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie.
De provinciale woonvisie ´Goed wonen in Noord - Holland´ heeft als doelstelling dat in 2020 de inwoners van Noord-Holland over voldoende woningen beschikken met een passende kwaliteit en in een aantrekkelijk woonmilieu. De doelstelling is uitgewerkt in drie speerpunten:
Door samen met de regio's Regionale actieprogramma's (RAP's) te ontwikkelen met duidelijke afspraken over de regionale woningbouwprogramma's en deze uit te voeren, wil de provincie deze doelstelling en speerpunten behalen. Binnenkort worden de RAP's voor de periode 2016-2020 opgesteld, mede op basis van de woonmonitor 2014. Voor de regio Gooi en Vechtstreek wordt een RAP opgesteld.
De provinciale woonvisie is op 27 september 2010 vastgesteld.
Toetsing
De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied sluit aan op de Woonvisie.
Het concept van de Regionale Woonvisie 2016-2030 is op 30 juni 2016 vastgesteld. De woonvisie geeft de gezamenlijke missie en ambities van de zeven regiogemeenten uit Gooi en Vechtstreek op het gebied van wonen weer.
De regio Gooi en Vechtstreek streeft naar meer evenwicht in vraag en aanbod op de woningmarkt. De verwachte huishoudensgroei is de belangrijkste onderlegger voor het regionaal vraaggestuurd bouwprogramma. Voor de periode 2015 t/m 2020 is een versnelling nodig om aan de groeiende vraag te kunnen voldoen.
Tot 2030 bevat het programma 9.250 nieuwbouwwoningen en 2.275 toevoegingen door transformaties. Het realiseren van dit bouwprogramma, met behoud van bestaande kwaliteiten en de regionale identiteit, is een belangrijke regionale opgave voor de komende periode.
Het nieuwbouwprogramma bevat voor de periode 2015 tot en met 2019 per jaar 750 woningen. Vanaf 2020 is een nieuwbouwproductie van 550 woningen per jaar nodig. In totaal komt het regionaal vraaggestuurde bouwprogramma op 9.250 nieuwbouwwoningen voor de periode 2015 tot 2030.
De Structuurvisie Hilversum 2030 is een integrale visie op hoofdlijnen voor het gehele grondgebied van de gemeente en heeft betrekking op alle aspecten van het gemeentelijk ruimtelijk beleid.
De structuurvisie is het strategisch beleidsdocument over de ruimtelijke en functionele ontwikkelingen in de gemeente op middellange termijn. In dit geval ligt de planhorizon omstreeks 2030. De structuurvisie bevat dus geen concreet uitgewerkte plannen of besluiten ten aanzien van de bestemming van afzonderlijke locaties. Het geeft aan welke richting de gemeente op wil, gezien door de bril van vandaag en de verwachtingen voor de toekomst. De structuurvisie is in principe leidend voor het vaststellen van dit bestemmingsplan, waarbij een vertaalslag is gemaakt van het algemene, ruimtelijk beleid uit de structuurvisie naar de locatiespecifieke en meer gedetailleerde uitwerking in dit bestemmingsplan.
De vijf speerpunten of kernkwaliteiten die Hilversum de komende jaren wil behouden en versterken zijn:
1. Goede woongemeente om te leven met voldoende werkgelegenheid en (basis)voorzieningen.
2. Behoud omringende natuurgebieden.
3. Mediastad en vestigingsplaats voor creatieve bedrijvigheid.
4. Centrumgemeente met accent op Zorg.
5. Hoge stedenbouwkundige en architectonische kwaliteit.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen gebieden met weinig ontwikkelingen en de dynamische gebieden. Behoud en ontwikkeling zijn met elkaar in balans. In de niet dynamische gebieden staat behoud van het huidige karakter voorop en wordt weinig ruimtelijke ontwikkeling voorzien. Dat geldt ook voor het buitengebied, inclusief het dynamische gebied Zonnestraal en omgeving, waar geen verdergaande verstedelijking zal plaatsvinden.
Het centrum, een aantal bestaande werklocaties, de gebieden Monnikenberg, Anna's Hoeve en Larenseweg e.o zijn de dynamische gebieden (binnen bestaand bebouwd gebied) waar sprake is van aanmerkelijke ruimtelijke ontwikkelingen en functiewijzigingen. De structuurvisie biedt de ruimte voor, en geeft richting aan, het realiseren van de ambities op het gebied van hoogwaardig wonen, natuur, media, zorg en architectuur. Vanuit de integrale benadering zijn dwarsverbanden in beeld gebracht, bijvoorbeeld vanuit de invalshoeken duurzaamheid, bereikbaarheid en regio. De Structuurvisie is in mei 2013 door de gemeenteraad vastgesteld.
Toetsing
Middels dit bestemmingsplan wordt een bedrijfsperceel herontwikkeld tot woongebied. Het plan past binnen het beleid uit de structuurvisie.
Deze nota is in 2009 vastgesteld. Het behoud van karakteristieke waarden van de stad stelt grenzen aan de opnamecapaciteit van het autoverkeer. Tegelijkertijd is voor een duurzame maatschappelijke en economische ontwikkeling van de stad een goede bereikbaarheid met de auto, het openbaar vervoer en langzaam verkeer een voorwaarde. De grenzen van de opnamecapaciteit voor de auto komen langzamerhand in zicht. Dat vraagt om ruimtelijk maatwerk en stevig flankerend verkeersbeleid.
De doelen van het geïntegreerde parkeerbeleid zijn:
Het parkeervraagstuk spitst zich toe op het centrum en omliggende buurten. Deze nota biedt mogelijkheden tot maatwerk voor deze gebieden, maar is van toepassing op de totale stad.
Toetsing
In het plangebied wordt op het eigen terrein geparkeerd. Daar is voldoende ruimte toe beschikbaar. Er wordt niet in de omgeving geparkeerd en daarmee wordt ervoor gezorgd dat er geen overlast in de omgeving optreedt. Hiermee wordt voldaan aan het gemeentelijk parkeerbeleid. Een toetsing aan de parkeernormen vindt plaats in paragraaf 5.3.
Deze beleidsregels zijn vastgesteld door het college van burgemeester van wethouders op 30 september 2009 en aangepast aan de Wabo op 16 november 2010. Het doel van dit beleid is dat in parkeer-/stallingsruimte voor auto's, dan wel laad- of losruimte, op eigen terrein moet worden voorzien als daartoe behoefte ontstaat ten gevolge van bouwen, waarvoor een vergunning is vereist, en/of gebruik, waarvoor een afwijking nodig is op grond van de Wabo. Op deze wijze wordt in het bijzonder de parkeerdruk in de openbare ruimte beperkt, en wordt de verantwoordelijkheid voor het realiseren van de benodigde parkeerplaatsen primair bij de 'veroorzaker' van de parkeervraag gelegd.
De lijst parkeernormen differentieert globaal naar functies en stedelijkheidsgraad, waarvoor Hilversum is opgedeeld in drie gebieden: 'centrum', 'schil' en 'buitenschil/rest bebouwde kom/buiten bebouwde kom'. De beleidregels zijn als bijlage onderdeel van de planregels.
Toetsing
In dit bestemmingsplan vindt een toetsing aan de gemeentelijke parkeernormen plaats (zie paragraaf 5.3). Zoals in de voorgaande toetsing aan de Nota Parkeerbeleid is aangegeven, wordt ervoor gezorgd dat de nieuwe functies in het plangebied geen grotere parkeerbelasting hebben dan het beschikbare aantal parkeerplaatsen. Voor dit plan geldt dat er op het eigen terrein zal worden geparkeerd waarmee wordt voldaan aan de beleidsregels.
De gemeente Hilversum heeft het archeologisch erfgoed en mogelijke verstoringen daarvan in kaart gebracht. Op 11 mei 2011 heeft de gemeenteraad de Structuurvisie Archeologie 'De ondergrondse stad' vastgesteld. Een belangrijk uitgangspunt wordt daarbij dat de verstoorder betaalt.
'De ondergrondse stad' is een logisch gevolg van internationale afspraken over behoud en bescherming van het archeologisch erfgoed die al in 1992 in het Europese Verdrag van Malta werden gemaakt en in 2006 zijn verankerd in nationale wetgeving. Als gevolg van deze afspraken gaat de gemeente de kennis over de ontwikkeling van het landschap en de bewoningsgeschiedenis gebruiken om vindplaatsen van archeologisch erfgoed in kaart te brengen. Inmiddels is een archeologische beleidskaart ontwikkeld die het mogelijk maakt archeologisch onderzoek in te plannen.
Wanneer sprake is van verstoring van de bodem (bijvoorbeeld bij bebouwing) dan stelt de archeologische beleidskaart (en bijbehorende regels) de initiatiefnemer in staat om te beoordelen waar onderzoek moet plaatsvinden. Allereerst wordt onderzocht of erfgoed aanwezig is, vervolgens om welk erfgoed uit welke periode het gaat. Uiteindelijk wordt het erfgoed opgegraven, worden de sporen van bewoning en gebruik vastgelegd en dienen de voorwerpen als illustratiemateriaal voor de geschiedenis van Hilversum.
In paragraaf 5.6.3 van deze toelichting is opgenomen op welke wijze is omgegaan met archeologie in het plangebied.
Op 19 december 2014 is de herziene Hilversumse welstandsnota in werking getreden. In deze welstandsnota staan de criteria voor de welstandsbeoordeling.
Het plangebied ligt in het Stedelijk Villagebied, gelegen tussen binnenstad en Noordelijk Villagebied en is een parkachtig gebied met individuele, gedifferentieerde villa’s en middenstandswoningen. Binnen dit gebied komen veel ensembles voor en planmatig ontwikkelde villaparken. Naast de historische ensembles zijn er ook enkele moderne ensembles waar de eenheid van het geheel centraal staat.
Het Stedelijk Villagebied is een beschermd welstandsgebied. Het beleid is consoliderend en dient ertoe de waardevolle karakteristieken van het gebied te beschermen en te versterken en ontwikkelingen zorgvuldig in te passen in de huidige situatie. De welstandscommissie zal bij de advisering onder meer aandacht schenken aan het behoud van samenhang in het afwisselende en representatieve straatbeeld op het niveau van zorgvuldige architectonische uitwerking en traditioneel gebruik van materialen en kleuren.
Omdat in een bestemmingsplan de bestemming aan de grond wordt gegeven met de daarbij behorende bebouwings- en gebruiksmogelijkheden, behoren welstandscriteria niet via het bestemmingsplan, maar via de welstandsnota geregeld en eventueel gewijzigd te worden.
Toetsing
Het bouwplan is getoetst door de welstandscommissie en positief beoordeeld.
In dit hoofdstuk komt de toekomstige situatie aan de orde.
Zoals eerder is aangegeven, ligt het plangebied in het Stedelijk Villagebied, gelegen tussen binnenstad en Noordelijk Villagebied. De bestaande villa's op de percelen grenzend aan het plangebied bestaan uit twee hoge bouwlagen met kap. Omdat het een binnenterrein betreft van een door grotere villa’s met kap omsloten perceel, is voor de invulling van het plangebied juist gekozen voor een hiervan afwijkende typologie. Wat betreft de maximale hoogte is meer aansluiting gezocht bij de aaneengebouwde woningen ten zuiden van het plangebied. Deze hebben aan de achterzijde (de zijde van het plangebied) een goothoogte van circa 5 meter en zijn voorzien van een kleine kap.
De oostwest gelegen woonstraat (tussen de 's-Gravelandseweg en Hoge Naarderweg) die binnen het plangebied tegen de achterste perceelsgrenzen van de percelen aan de Koninginneweg wordt aangelegd, biedt een zichtlijn op het gemeentehuis ten oosten van het plangebied. Het zicht hierop is overigens beperkt door de groenstrook langs de Hoge Naarderweg, met boombeplanting.Ten zuiden van de woonstraat is ruimte voor twee-onder-één-kapwoningen op ondiepe percelen met een eigentijdse uitstraling.
De noordelijke uitstulping aan het terrein (achter het perceel 's-Gravelandseweg 74) ligt in de strook van de villabebouwing langs de Koninginneweg en is vanaf die zijde ook goed zichtbaar. Om die reden is de invulling op deze plek afwijkend van de rest van het plan vormgegeven. Hier is gekozen voor een meer traditionele twee -onder-één-kap woning met een schildkap, zodat deze zich vanaf de Koninginneweg volledig voegt in de omgeving.
Met de gekozen invulling wordt rekening gehouden met de aansluiting op aangrenzende percelen en wordt voldaan aan de eis van kleinschalige woningbouw en transparantie. Door variantie in het gevelbeeld, door voldoende doorzicht tussen de woningen en door het aanbrengen van een knik in het plan, houdt de invulling van het lange en smalle bouwterrein een informeel karakter en wordt een te lineaire uitstraling en rigide straatgevel voorkomen. De buitenruimte wordt ingericht als woonerf en de erfgrenzen worden (privé) vergroend.
Stedenbouwkundige opzet
Voor de herontwikkeling van het voormalige bedrijfsperceel tussen de 's-Gravelandseweg en de Hoge Naarderweg, achter de woonpercelen aan de Koninginneweg is gekozen voor een eenvoudige opzet. Tussen de 's-Gravelandseweg wen de Hoge Naarderweg wordt een woonstraat aangelegd waaran 14 twee-onder-één kapwoningen worden gebouwd. Twee ten noorden van de nieuwe woonstraat en 12 ten zuiden ervan.
Door aanwezige bebouwing en het hoge groen aan de Koninginneweg, Hoge Naarderweg en de 's-Gravelandseweg is het plangebied niet direct zichtbaar vanuit de omliggende straten.
De nieuwe woonstraat loopt in de richting van het Raadhuis, waardoor er een nieuwe zichtlijn ontstaat. De zichtbaarheid van het Raadhuis vanuit het plangebied wordt wel afgeschermd door de beplanting in de groenzone langs de Hoge Naarderweg.
Bebouwing
Vanwege de beperkte breedte van het plangebied krijgt het woongebiedje een beperkte bouwhoogte en een eigentijdse uitstraling. De bouwhoogte sluit aan op de bouwhoogte ten zuiden van het plangebied. De bebouwing zal bestaan uit 2 lagen met een plat dak. In de wijk is meer bebouwing met een platte afdekking aanwezig, zoals het Raadhuis, Dudokpark en een witte villa aan de Hoge Naarderweg, direct naast het plangebied.
Teneinde de diepte van de achtertuin (en de afstand tot de bestaande woningen ten zuiden van het plangebied) te maximaliseren, zijn de woningen (inclusief aanbouwen) vrij dicht op de woonstraat gesitueerd. Door het materiaalgebruik en een zorgvuldige architectuur ontstaat een samenhangend geheel, dat prima past in de omgeving. Er is in overeenstemming met de welstandseisen sprake van een modern ensemble tussen historische bebouwing, waar de eenheid van het geheel centraal staat.
De woningen worden uitgevoerd in twee bouwlagen met een plat dak, waarbij de verdieping ondergeschikt is aan de begane grond. De gevelindeling is eenvoudig en daardoor rustig.
Vanwege de zichtbaarheid vanaf de Koninginneweg en de aansluiting op de villa's op de aangrenzende woonpercelen is voor de twee aaneengebouwde woningen achter de woning 's-Gravelandseweg 74 gekozen voor twee bouwlagen met een schildkap (jaren '30 typologie), in dezelfde vrij donkere kleurstelling als van de omringende villa's.
Figuur 5.1 Stedenbouwkundige invulling
Bezonning en privacy
De breedte van het binnenterrein leidt tot een overwegend eenzijdig bebouwde woonstraat. Vanwege de diepe achtertuinen van de percelen aan de Koninginneweg en de relatief korte afstand tot de achtergevels van de woningen ten zuiden van het plangebied is ervoor gekozen de woonstraat aan de noordzijde aan te leggen. Hierdoor ondervindt de directe omgeving nagenoeg geen hinder (schaduw) als gevolg van de nieuwe woningen binnen het plangebied en worden de nieuwe percelen met de achtertuinen tegen de zuidelijke plangrens aan gelegd. Hierdoor is er voldoende afstand tussen de bestaande en nieuwe woningen aanwezig en de privacy van de bewoners van alle woningen gewaarborgd. Bovendien wordt de aanwezige muur op de zuidgrens van het plangebied gehandhaafd als erfafscheiding van de woonpercelen.
Ontsluiting en parkeren
Op de locatie wordt een nieuwe woonstraat aangelegd. Deze woonstraat sluit aan op de 's-Gravelandseweg van waaruit de locatie ontsloten wordt.
De nieuwe woonpercelen zijn slechts 15 meter diep maar 12 meter breed, zodat op elk perceel kan worden voorzien in de eigen parkeerbehoefte (in de meeste gevallen is ruimte voor 2 parkeerplaatsen). Langs de woonstraat worden drie bezoekersparkeerplaatsen aangelegd. In totaal zijn per woning 2 parkeerplaatsen binnen het plangebied aanwezig. Hier wordt nader op ingegaan in paragraaf 5.3.
Duurzame verstedelijking
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is 'de voor duurzame verstedelijking' geïntroduceerd. De ladder is per 1 oktober 2012 ook als procesvereiste opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dat betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met oog voor (1) de onderliggende vraag in de regio, (2) de beschikbare ruimte binnen het bestaande stedelijke gebied en (3) een multimodale ontsluiting. De ladder voor duurzame verstedelijking draagt bij aan een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, ondersteunt gemeenten en provincies in de vraaggerichte programmering van hun grondgebied en helpt bij het maken van een zorgvuldige afweging van belangen bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Om het gebruik van de Ladder voor duurzame verstedelijking te vergemakkelijken, heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu een handreiking beschikbaar gesteld.
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is van toepassing op deze ontwikkeling waarbij 14 nieuwe woningen worden toegevoegd.
Hierna wordt het plan getoetst aan de treden van de Ladder voor duurzame verstedelijking.
Trede 1
Er is in de regio sprake van een actuele behoefte aan woningen. Uit de regionale woonvisie blijkt dat in de regio Gooi en Vechtstreek tot en met 2019 per jaar behoefte is aan 750 woningen. Het aantal toe te voegen woningen past dan ook binnen het gemeentelijke woningbouwprogramma, dat zal worden gebaseerd op het regionale woningbouwprogramma. Er wordt aangesloten op de kwalitatieve vraag en voorzien in een aangetoonde behoefte.
Trede 2
De ontwikkeling vindt plaats in bestaand stedelijk gebied. Het plangebied bestaat uit een voormalig bedrijfsperceel, dat wordt bebouwd met een beperkt aantal woningen. Het plan is in overeenstemming met de tweede trede.
Trede 3
De locatie ligt binnen bestaand stedelijk gebied, zodat trede 3 niet aan de orde is.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat er sprake is van een zorgvuldig en zuinig ruimtegebruik.
Het voormalige bedrijfsperceel wordt herontwikkeld tot woongebied. Binnen het plangebied worden 14 koopwoningen mogelijk gemaakt.
In de nieuwe situatie zijn er in het plangebied geen bedrijfsmatige activiteiten meer toegestaan. Op grond van dit bestemmingsplan zijn bij de woningen beroepen aan huis toegestaan.
In de toekomstige situatie worden er in het plangebied geen voorzieningen mogelijk gemaakt.
Ontsluiting
Centraal in het plangebied wordt een (eigen) woonstraat aangelegd die een verbinding vormt tussen de 's-Gravelandseweg en de Hoge Naarderweg. De 's-Gravelandseweg vormt de hoofdtoegang tot het plangebied. Hiermee is de ontsluiting van het gebied goed geborgd.
Parkeren
Op grond van de gemeentelijke parkeernormen geldt voor een dure woning in de schil een parkeernorm van 1,6 parkeerplaatsen per woning. In de toekomst wordt op het eigen terrein voorzien in voldoende parkeergelegenheid, in overeenstemming met gemeentelijk beleid naast de woning. Op bijna ieder woonperceel worden 2 parkeerplaatsen aangelegd en langs de woonstraat worden 3 parkeerplaatsen voor bezoekers aangelegd. In totaal worden binnen het plangebied 29 parkeerplaatsen aangelegd. Hiermee wordt voldaan aan de geldende parkeernorm.
Geconcludeerd wordt dat het aspect verkeer en parkeren geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkelingen in het plangebied.
Gelet op de beperkte ruimte binnen het plangebied en de locatie direct aan de rand van het centrum is er geen ruimte aanwezig voor de aanleg van openbare groenvoorzieningen. Op de achterste grenzen van de percelen aan de Koninginneweg (de noordelijke plangrens van het voorliggende bestemmingsplan) wordt een erfafscheiding in de vorm van een groene haag geplaatst. Daarnaast wordt aan deze zijde, achter het perceel Koninginneweg 2b (daar waar een kleine knik in de nieuwe woonstraat zit), een boom geplaatst. Door de omzetting van bedrijfsfunctie naar wonen wordt voorkomen dat de locatie in de toekomst geheel bebouwd of verhard wordt. De twee-onder-één kapwoningen krijgen een voor- en achtertuin, waardoor er ook op langere termijn een groene omzoming van de bebouwing zal zijn. De (voor)tuinen van de nieuwe woningen worden individueel ingericht, waardoor het openbaar toegankelijk gebied eveneens een minder stenige uitstraling krijgt.
Om de natuurwaarden van het plangebied te bepalen is door Econsultancy een quickscan flora en fauna uitgevoerd. Deze gaat in op twee aspecten, namelijk gebiedsbescherming en soortenbescherming. De quickscan is als bijlage opgenomen.
Gebiedsbescherming
Sinds januari 2017 is de natuurbeschermingwet 1998 vervangen door de Wet natuurbescherming. Onder beide wetgevingen dienen initiatieven binnen de invloedsferen van beschermde Natura 2000-gebieden te worden getoetst op mogelijke negatieve effecten, de te handhaven criteria zijn hierbij echter niet aangepast. De voortoets is uitgevoerd aan de hand van de natuurbeschermingswet 1998, uit de toetsing is gebleken dat het project niet vergunningsplichtig is. Vanwege dezelfde gehanteerde criteria kan deze conclusie doorgetrokken worden naar de Wet natuurbescherming.
Natura 2000
De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, Oostelijke vechtplassen, bevindt zich op circa 3,1 kilometer afstand ten westen van de onderzoekslocatie.
Natuurnetwerk Nederland
De onderzoekslocatie maakt geen deel uit van het Noord-Hollands Natuurnetwerk. De onderzoekslocatie ligt echter wel in de nabijheid van een gebied, behorend tot het Natuurnetwerk. Het meest nabijgelegen gebied bevindt zich circa 700 meter ten westen van de onderzoekslocatie. Het betreft het Corversbos.
Beschermde Natuurmonumenten
De onderzoekslocatie is niet gelegen in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Beschermd Natuurmonument.
Conclusie
Aangezien de onderzoekslocatie niet is gelegen in of grenst aan een onderdeel dat behoort tot de het Natuurnetwerk Nederland, is aantasting niet aan de orde. De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen de invloedsfeer van een Beschermd Natuurmonument.
De onderzoekslocatie ligt binnen de invloedsfeer van het Natura-2000 gebied Oostelijke vechtplassen. Indien er een effect te verwachten valt dan zal dit een extern effect van stikstof zijn. De uitstoot van stikstof kan tot gevolg hebben dat er vermesting of verzuring van gevoelige habitats plaatsvindt. Vastgesteld zal moeten worden of er op grond van objectieve gegevens kan worden uitgesloten dat het plan, afzonderlijk of in combinatie met andere plannen, significante gevolgen kan hebben voor de aangewezen gebieden. Significante gevolgen bij Natura 2000-gebieden zijn gevolgen die in strijd zijn met de instandhoudingsdoelen van het gebied.
Voortoets
Door Econsultancy is in oktober 2016 een voortoets Wet natuurbescherming uitgevoerd.
Hieruit kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen werkzaamheden en de toekomstige situatie geen negatieve effecten veroorzaken op het Natura 2000-gebied de Oostelijke Vechtplassen. Dit betekent dat de ingreep op grond van de Wet natuurbescherming niet vergunningplichtig is en er geen aanleiding is om een vervolgonderzoek uit te voeren.
Soortenbescherming
In Nederland is de bescherming van soorten opgenomen in de Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming is gericht op het duurzaam in stand houden van soorten in hun natuurlijk leefgebied. Als een ruimtelijke ingreep rechtstreeks kan leiden tot verstoring of vernietiging van bepaalde beschermde soorten of hun leefgebied, kan het project in strijd zijn met de Wet natuurbescherming. Voor het beoordelen van de doorwerking van het aspect soortenbescherming is door middel van een quickscan nagegaan of het plangebied beschermde soorten (zowel planten als dieren) herbergt.
Hieruit kan worden geconcludeerd dat het verwijderen van nestgelegenheden voor algemene broedvogelsoorten buiten het broedseizoen moet plaatsvinden, voor algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën de algemene zorgplicht geldt en dat nader onderzoek noodzakelijk is naar de sperwer en ransuil.
Nader onderzoek
Het nader onderzoek bestaat uit een nestinventarisatie, twee avondbezoeken voor de ransuil (tussen half februari en half juli) en 3 ochtendbezoeken voor de sperwer (tussen maart en half juli). Het winterbezoek is goed verlopen, er zijn geen sporen aangetroffen. Alle (zomer) veldbezoeken zijn uitgevoerd, hierbij zijn geen aanwijzingen van gebruik door de ransuil of sperwer gevonden.
Duurzaam bouwen staat voor het ontwikkelen en beheren van de gebouwde omgeving met respect voor mens en milieu, en is daarmee een integraal onderdeel van de kwaliteit van de gebouwde omgeving. Dit betekent dat de gezondheids- en milieuaspecten in alle fasen van de inrichting van de gebouwde omgeving, de bouw en het gebruik (inclusief sloop) betrokken dienen te worden. Hierbij wordt gestreefd naar een duurzame (stedelijke) ontwikkeling die leidt tot een extensiever energieverbruik / lage milieubelasting, integraal ketenbeheer en behoud en versterking van de kwaliteit van de gebouwde omgeving (ruimtelijke kwaliteit). Duurzaam bouwen betekent ook dat de gerealiseerde kwaliteit toekomstbestendig is, zodat ook toekomstige generaties daarin delen. Energiebesparing vormt bij duurzaam bouwen een belangrijk item. Bij nieuwbouw kan gedacht worden aan compacte bouwvormen, gunstige lichttoetreding en zongerichte verkaveling. Ook waterbesparing is een belangrijk aspect. Het installeren van waterbesparende voorzieningen is hiervan een voorbeeld.
De woningen binnen het plangebied zullen zonder gasaansluiting worden opgeleverd. Daarnaast worden energiebesparende maatregelen als optie aangeboden bij de verkoop van de woningen.
Geluid
In de Wet geluidhinder is bepaald dat elke weg van rechtswege een akoestisch aandachtsgebied (zone) heeft. Bij vaststelling van een bestemmingsplan dient voor alle wegen waarvan de zone een overlap met het plangebied kent, een akoestisch onderzoek te worden verricht. Dit onderzoek is verricht door Econsultancy en is als bijlage opgenomen. Het akoestisch onderzoek heeft als doel het bepalen van de geluidsbelasting ten gevolge van de nabijgelegen wegen en het beoordelen of er voldaan wordt aan hetgeen gesteld is in de Wet geluidhinder.
De onderzoekslocatie bevindt zich binnen het akoestische aandachtsgebied van de ’s-Gravelandseweg. De nabijgelegen onderliggende wegen hebben vanwege de maximumsnelheid van 30 km/uur geen zone, waardoor toetsing aan de Wet geluidhinder formeel niet van toepassing is. Deze wegen zijn in het kader van een goede ruimtelijke ordening in het akoestisch onderzoek betrokken. Voor het akoestisch klimaat van het nieuwbouwplan zijn de Koninginneweg en de Hoge Naarderweg relevant.
Uit de berekeningsresultaten blijkt dat ten gevolge van alle wegen de hoogst toelaatbare geluidsbelasting van 48 dB niet wordt overschreden.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat er akoestisch gezien geen belemmeringen zijn voor de realisatie van het beoogde plan.
Lucht
Hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’) bevat de regelgeving op het gebied van luchtkwaliteit. In de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen voor diverse verontreinigende stoffen, waaronder stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). In artikel 5.16 is vastgelegd dat bestuursorganen bevoegdheden, zoals het vaststellen van een bestemmingsplan, mogen uitoefenen wanneer sprake is van één of meer van de volgende gevallen:
In de ‘Regeling niet in betekenende mate' zijn categorieën van gevallen benoemd die in ieder geval als ‘niet in betekenende mate’ worden aangemerkt en waarvoor toetsing aan de grenswaarden zonder meer achterwege kan blijven. Er is geen onderzoek nodig voor ‘woningbouwlocaties, indien een dergelijke locatie, in geval van één ontsluitingsweg, netto niet meer dan 1.500 nieuwe woningen omvat, dan wel, in geval van twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling, netto niet meer dan 3.000 woningen omvat’. Voorliggend bestemmingsplan betreft de realisering van 14 woningen. Ingevolge de 'Regeling niet in betekenende mate' draagt de bouw van woningen binnen het plangebied dus 'niet in betekenende mate' bij. Hiermee wordt voldaan aan artikel 5.16 lid c van de Wet milieubeheer.
Conclusie
De luchtkwaliteitseisen leveren geen belemmering op voor de beoogde ontwikkeling.
Afvalinzameling
Nabij de entree tot het woongebied vanaf de 's-Gravelandseweg wordt een opstelplaats gemaakt voor afvalcontainers. De vuilniswagen hoeft op deze wijze niet het woongebied in te rijden.
Het plangebied maakt deel uit van het beschermd stadsgezicht Het Stedelijk Villagebied. Onderhavig bestemmingsplan maakt de bouw van 14 woningen op een voormalig bedrijfsperceel mogelijk. Met deze ontwikkeling verdwijnt een ongewenste functie uit het villapark Trompenberg. Bovendien wordt aangesloten bij de voorwaarden uit de Welstandsnota. Het plan is dusdanig klein van omvang en beperkt zichtbaar vanaf de doorgaande wegen dat de uitstraling van het totale gebied als villapark niet verandert. De historisch-geografische waarden van het beschermd stadsgezicht worden hierdoor niet aangetast, maar juist versterkt. De nieuwe ontwikkeling is passend binnen de karakteristiek van het Stedelijk Villagebied en vormt een verbetering ten opzichte van de nu toegestane bedrijfsbebouwing.
Monumenten en waardevolle bebouwing
Binnen het plangebied zijn geen bouwkundige monumenten of andere waardevolle bouwwerken aanwezig, waarmee in het plan rekening dient te worden gehouden. Direct buiten het plangebied zijn wel een rijksmonument en waardevolle bouwwerken aanwezig. De monumentale delen die buiten het plangebied aanwezig zijn worden als het ware geïntegreerd in het plangebied.
De bestaande molenaarswoning aan de 's-Gravelandseweg 70 blijft behouden. De daarbij behorende korenmolen stond achter deze woning in het westen van het plangebied. In paragraaf 5.6.3 Archeologische waarden wordt hier nader op ingegaan.
In de directe nabijheid van het plangebied, aan de overzijde van de Hoge Naarderweg staat het raadhuis van Hilversum. Het raadhuis is een rijksmonument. Door de oostwest ligging van de nieuwe woonstraat en doordat het plan voorziet in een directe aansluiting op de Hoge Naarderweg ontstaat een zichtlijn op het raadhuis. De zichtlijn wordt versterkt door de wijze waarop de woningen zijn georiënteerd.
Stedenbouwkundige structuur
Vanwege de diepe achtertuinen van de percelen aan de Koninginneweg en de relatief korte afstand tot de achtergevels van de woningen ten zuiden van het plangebied is ervoor gekozen de woonstraat aan de noordzijde aan te leggen. Hierdoor ondervindt de directe omgeving nagenoeg geen hinder (schaduw) als gevolg van de nieuwe woningen binnen het plangebied en worden de nieuwe percelen met de achtertuinen tegen de zuidelijke plangrens aan gelegd. Hierdoor is er voldoende afstand tussen de bestaande en nieuwe woningen aanwezig en de privacy van de bewoners van alle woningen gewaarborgd.
De nieuwe woonstraat die evenwijdig aan de Koninginneweg ligt, past binnen de stedenbouwkundige structuur van het Stedelijk Villagebied, waar vanaf de tweede helft van de 20e eeuw op meer plaatsen ontwikkelingen hebben plaatsgevonden die hebben geleid tot verdichting (zie ook paragraaf 3.1.1).
Door aanwezige bebouwing en het hoge groen aan de Koninginneweg, Hoge Naarderweg en de 's-Gravelandseweg is het plangebied niet direct zichtbaar vanuit deze straten.
Omdat het een binnenterrein betreft, is voor de maximale bouwhoogte van de woningen in het zuiden van het plangebied meer aansluiting gezocht bij de woningen in de aaneengrenzende woonbuurt (eveneens de invulling van een binnenterrein). Deze hebben aan de achterzijde (de zijde van het plangebied) een goothoogte van circa 5 meter en zijn voorzien van een kleine kap. De woningen ten zuiden van de nieuwe woonstraat bestaan twee bouwlagen met een plat dak, wat leidt tot een bouwhoogte van ruim 6 meter. Het materiaalgebruik van alle woningen binnen het plangebied is wel op elkaar afgestemd.
Bebouwing
Zoals in paragraaf 5.1.1 reeds is beschreven, bestaan de villa's op de percelen grenzend aan het plangebied uit twee hoge bouwlagen met kap. Voor de bouwmassa van de twee woningen op het perceel ten noorden van de nieuwe woonstraat is daarom, in aansluiting hierop, ook gekozen voor twee bouwlagen met een kap. Voor de woningen ten zuiden van de nieuwe woonstraat is gekozen voor een hiervan afwijkende typologie, die een eigen identiteit geeft aan de nieuwe woonbuurt. Deze woningen bestaan uit twee lagen met een platte afdekking. In de wijk is op meer plaatsten bebouwing met een plat dak aanwezig, zoals het Hilversumse Raadhuis, de bebouwing Dudokpark en de witte villa aan de Hoge Naarderweg direct ten oosten van het plangebied.
De ontwikkeling heeft een eigentijdse uitstraling. De woningen zijn georiënteerd op de woonstraat en vormen een samenhangend ensemble. Het materiaalgebruik is traditioneel en sluit daarmee aan op de omgeving.
Sinds 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht. Het doel van deze wet is te voorkomen dat archeologische waarden uit het verleden verloren gaan. In deze wet zijn de gemeenten verantwoordelijk voor het beheer van het bodemarchief binnen hun grondgebied. Voor een goed beheer van dit bodemarchief gebruikt de gemeente een archeologische beleidskaart. De Archeologische beleidskaart geeft een gemeentebreed overzicht van bekende en te verwachten archeologische waarden. De kaart maakt inzichtelijk waar en bij welke ruimtelijke ingrepen een archeologisch onderzoek verplicht is en wordt als toetsingskader gebruikt voor ruimtelijke procedures.
Volgens de archeologische verwachtingskaart van de Oude Dorpskern Hilversum behoort het oostelijke deel van het plangebied tot de oude dorpskern en heeft het ook een hoge archeologische verwachting. Geraadpleegd historisch kaartmateriaal laat echter zien dat aan het begin van de 19e eeuw het plangebied geheel in agrarisch gebruik was en dus nog niet tot de dorpskern behoorde. Dit vond pas plaats rond halverwege de 19e eeuw. Voor het overige deel van het plangebied zal ook een hoge archeologische verwachting gelden.
Door Econsultancy is daarom een archeologisch onderzoek uitgevoerd. De rapportage van het onderzoek is als bijlage toegevoegd. Uit het onderzoek kan worden geconcludeerd dat de archeologische verwachting voor alle perioden laag is. Omdat de natuurlijke bodemopbouw in ieder geval voor het oostelijke deel van het plangebied verstoord is, en er geen archeologische indicatoren bij het onderzoek zijn aangetroffen, wordt in het plangebied geen archeologische vindplaats meer verwacht.
Wel dient opgemerkt te worden dat eventuele restanten van de korenmolen die in het centraal-westelijke deel van het plangebied heeft gestaan, in de vorm van ondergrondse muurresten/funderingsresten, door middel van een karterend booronderzoek niet op te sporen zijn. Indien dergelijke resten nog aanwezig zijn zullen deze dateren uit het einde van de 19e eeuw.
Advies
Het bevoegd gezag heeft aangegeven dat mogelijk aanwezige restanten van de eind 19e-eeuwse korenmolen (in de vorm van ondergrondse muurresten/funderingsresten) als archeologisch waardevol worden beschouwd. Daarom wordt geadviseerd ter plaatse van de zoeklocatie van deze voormalige molen een aanvullend onderzoek te laten uitvoeren, door middel van een proefsleuvenonderzoek.
Proefsleuvenonerzoek
Door Econsultancy is begin 2017 een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. De rapportage van het onderzoek is als bijlage toegevoegd. Uit het onderzoek is gebleken dat dat ter plaatse van het terrein waar de korenmolen heeft gestaan, aan de achterzijde van de nog aanwezige molenaarswoning, al veel recente bodemverstorende ingrepen zijn uitgevoerd. Deze verstoringen zijn zeer waarschijnlijk veroorzaakt gedurende de periode dat er een autobedrijf heeft gezeten, pas nadat de korenmolen was gesloopt in 1921. Alleen in het zuidwestelijke deel van de aangebrachte proefsleuf is een rond lopende puinbaan aangetroffen die mogelijk te relateren is aan de korenmolen, daar waar de fundering heeft gelegen met bovengronds oplopend muurwerk, dat tevens op oude foto’s van de molen zichtbaar is. Binnen deze puinbaan (fundering-/uitbraaksleuf) zijn enkele hele of gebroken bakstenen aangetroffen. Het betreffen handgevormde bakstenen die dateren uit de 18e /19e eeuw en mogelijk tot de fundamenten van de korenmolen hebben behoord. Het kan gaan om hergebruikte bakstenen. Restanten van aaneengesloten muurwerk/fundamenten zijn echter niet aangetroffen en op basis van de vele recente bodemingrepen worden deze ook niet meer verwacht. Hierdoor kan de omvang van de korenmolen ook niet meer worden bepaald.
Uit de waardering volgens door de KNA voorgeschreven wijze blijkt dat de vindplaats die is aangetroffen niet behoudenswaardig is.
Advies
De lage waardering van de vindplaats leidt tot een selectieadvies: niet behoudenswaardig. Het advies is dan ook om geen vervolgonderzoek uit te voeren en de locatie vrij te geven voor verdere ontwikkeling.
In het kader van een bestemmingsplanprocedure moet zijn aangetoond dat de bodem en het grondwater geschikt zijn voor het beoogde gebruik. Om dit aan te tonen, is door Milieutechniek ZVS Eemnes BV een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De rapportage van dit onderzoek is als bijlage opgenomen.
Zintuiglijk is in de toplaag van een aantal boringen en plaatselijk tot 2,2 m-mv bodemvreemd materiaal in de vorm van puinsporen waargenomen. Lokaal komen bovendien sporen kolen voor.
De ter verificatie van mogelijke verontreiniging als gevolg van voormalige ondergrondse brandstofinstallaties onderzochte grondmonsters zijn niet verontreinigd met minerale olie en aromaten.
Gedurende het onderzoek zijn in de grond met geringe bijmenging aan bodemvreemde materiaal lichte verontreinigingen aan enkele zware metalen en/of PAK vastgesteld. In 2003 werd PAK ook in licht verhoogde mate aangetroffen, hetgeen voor binnenstedelijk gebied geen ongewoon verschijnsel is.
In aanvulling op het verkennend bodemonderzoek is een asbestonderzoek uitgevoerd. In de onderzochte grondmonsters is geen asbest boven de detectiegrens gemeten.
Echter tijdens het nader onderzoek naar lood is ter hoogte van één boring een haard met asbest verdacht materiaal aangetroffen, Deze is lokaal van aard. Geadviseerd wordt deze haard voorafgaand aan het grondwerk, in overleg met het bevoegd gezag, te ruimen.
In december 2016 is aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd (zie bijlage). Behoudens de lokale verontreiniging met lood ter hoogte van één boring, zijn er geen milieutechnische belemmeringen voor de voorgenomen woningbouwontwikkeling binnen het plangebied. Er wordt geadviseerd deze verontreiniging onder milieukundige begeleiding te laten wegnemen.
Conclusie
De lokale haard met 'begraven' asbest zal middels een BUS-melding verwijderd moeten worden als hierin gewerkt gaat worden. Als deze verontreiniging blijft zitten, zal een beschikking ernst en spoedeisendheid moeten worden aangevraagd bij het bevoegd gezag Wet bodembescherming.
Met het aanvullend bodemonderzoek is afdoende aangetoond dat de loodverontreiniging geen geval van ernstige bodemverontreiniging betreft, zoals bedoeld in de Wet bodembescherming. Mocht de grond ter plaatse van de sterke verontreiniging met lood geroerd gaan worden, zal deze verontreiniging moeten worden gesaneerd. Hiervoor zal dan een plan van aanpak door de gemeente moeten worden goedgekeurd.
Aangezien de loodgehalten wel hoog liggen, zal bij de omgevingsvergunning het advies worden meegeven contact met de loodverontreiniging te voorkomen. Recent is met een onderzoek door het RIVM aangetoond dat deze gehalten invloed kunnen hebben op de ontwikkeling van de intelligentie bij kinderen van 0 tot 6 jaar. De GGD heeft voor grond met de gehalten lood die hier zijn aangetoond gebruiksadviezen opgesteld. Er is hier voor de gemeente nog geen vastgesteld beleid voor hoe hiermee om te gaan in het kader van nieuwbouw. Het kan zijn dat dit al wel het geval is als de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt aangevraagd.
Het volgende advies zal dan worden meegegeven bij de omgevingsvergunning:
Hoewel de bovengrond van de locatie slechts licht verontreinigd is met zware metalen, waaronder lood, heeft recent onderzoek door het RIVM aangetoond, dat ook een lage concentratie lood in grond, een gezondheidsrisico vormt voor opgroeiende kinderen. Bij het gebruik van de locatie als wonen met tuin, adviseren wij hierom om contact met deze grond te vermijden. Hierbij kunt u denken aan het aanbrengen van een duurzame afdekking.
Door Econsultancy is een watertoets uitgevoerd in het kader van duurzaam waterbeheer ten aanzien van de voorgenomen (her)ontwikkeling. In deze watertoets is beschreven op welke wijze rekening is gehouden met de waterhuishoudkundige aspecten en het beleid van de waterbeheerders (Waterschap Amstel, Gooi en Vecht en gemeente Hilversum).
Ten opzichte van de huidige situatie zal het verhard oppervlak met 2.425 m² toenemen.
Het projectgebied is gelegen binnen het beheersgebied van waterschap Amstel, Gooi en Vecht en de gemeente Hilversum. Op basis van het beleid van het waterschap zijn binnenstedelijke ontwikkelingen waarbij de toename in het verhard oppervlak groter is dan 1.000 m² in het kader van de keur vergunningsplichtig. Op basis van het beleid van de gemeente Hilversum zoals opgenomen in het document ‘Hemelwaterverwerking op eigen terrein’, wordt geconformeerd aan de hydraulische randvoorwaarde dat hemelwaterafvoersystemen en -bergingen ontworpen dienen te worden op een regenbui die gemiddeld eens per 5 jaar voorkomt (32 mm in 1 uur).
In de toekomstige situatie zal het schone hemelwater (zogenaamde hemelwaterafvoer; HWA) van bebouwing en overige verhardingen niet op het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) worden aangesloten maar separaat binnen de plangrenzen worden verwerkt conform de uitgangspunten van de waterbeheerder.
Dit betekent dat bij de verdere planuitwerking water expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing wordt genomen en dat hemelwater op een duurzame wijze wordt verwerkt. De ontwikkeling zal daarmee hydrologisch neutraal zijn. In de toekomstige bergings- c.q. infiltratievoorziening dient in ieder geval 78 m³ geborgen te kunnen worden.
Ten aanzien van de afkoppeling van het hemelwater voorziet het plan eventueel in de mogelijkheid om een IT-riool toe te passen en/of berging onder de weg te realiseren door middel van het toepassen van een water passeerbare verhardingsconstructie. Op basis van de bodemopbouw en textuur en een gemiddelde hoogste grondwaterstand die dieper dan 5,0 m -mv is gelegen, worden met betrekking tot de aanleg van een dergelijke infiltratievoorziening geen problemen verwacht.
Het vuilwater (zogenaamde droogweerafvoer; DWA) zal in de toekomstige situatie worden aangesloten op het bestaande rioleringsstelsel in de omgeving.
Als gevolg van de ontwikkeling (14 woningen) zal het aanbod aan vuilwater toenemen. Uitgaande van een bezettingsgraad van 2,5 bewoners per woning en een verbruik van 120 l /dag/I.E. bedraagt de toename in het vuilwater aanbod per dag 4.200 l = 4,2 m³. Het vuilwaterriool waarop wordt aangesloten heeft voldoende capaciteit om deze toename te verwerken.
Conclusie
Op basis van bovenstaande randvoorwaarden en uitgangspunten kan het hemelwater verwerkt worden conform de uitgangspunten van de waterbeheerders. Vanuit het oogpunt van de waterhuishouding wordt dan ook geen belemmering verwacht voor (her)ontwikkeling.
Er zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig waarmee in het plangebied rekening moet worden gehouden.
Voordat wordt gestart met de voorbereidende werkzaamheden voor de bebouwing van het plangebied wordt een klic-melding gedaan.
Voor het plangebied gelden geen bijzonderheden op het gebied van sociale veiligheid.
Fysieke veiligheid betreft de bescherming van mens, dier en milieu tegen daadwerkelijke ongelukken. Bij de huidige inrichting van het plangebied is het gebied goed bereikbaarheid voor hulpdiensten en is het gebied voldoende verkeersveilig.
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport. Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen.
Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations) en transport van gevaarlijke stoffen (over weg, spoor en water en door buisleidingen). De wetgeving omtrent risicovolle inrichtingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Voor buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en voor risicovolle transportassen (over de weg, over het spoor en over het water) geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).
Het plangebied ligt op grote afstand van risicovolle inrichtingen. In de omgeving van het plangebied is geen sprake van wegen waarover significant transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. In de nabijheid van het plangebied liggen ook geen buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd. De dichtstbijzijnde buisleidingen die relevant zijn, zijn twee hogedruk aardgasleidingen die op zeer ruime afstand (ruim 1.500 meter) ten westen van het plangebied liggen. De kortste afstand tot de spoorlijn bedraagt 700 meter.
Conclusie
Er zijn uit oogpunt van externe veiligheid derhalve geen belemmeringen voor het realiseren van woningen in het plangebied.
Een bestemmingsplan bestaat uit drie delen: de toelichting, de regels en een verbeelding. De verbeelding en de daarin aangewezen bestemmingen en regels vormen tezamen het juridische plan. De toelichting heeft geen rechtskracht. In de toelichting worden de achtergronden en beweegredenen aangegeven die hebben geleid tot de bestemmingen. De regels omvatten de omschrijvingen van de in het plan vervatte bestemmingen, waarbij per bestemming het doel wordt aangegeven. In deze paragraaf wordt ingegaan op de juridische opbouw van het plan. Aan de orde komen onder meer de opbouw van de regels, de relatie tussen regels en kaarten en de beschrijving van de in de regels vastgelegde bestemmingen.
Met behulp van kleuren, letteraanduidingen en/of arceringen zijn de verschillende gebieds- en functionele bestemmingen op de verbeelding weergegeven. De bestemmingsbegrenzingen volgen zoveel mogelijk geografische, topografische en/of kadastrale grenzen. Bij de opzet van de verbeelding is aangesloten bij de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP2012). De verbeelding is opgesteld conform DURP (Digitaal Uitwisselbare Ruimtelijke Plannen).
De regels bevatten de juridische regeling voor het gebruik van de gronden, bepalingen over de toegelaten bebouwing en een regeling over het gebruik van bebouwing. De regels, die zijn onderverdeeld in paragrafen, worden hierna (indien nodig) toegelicht. Bij de opzet van de regels is aangesloten bij de SVBP2012 en de bepalingen van het Besluit ruimtelijke ordening. De artikelen bevatten bepalingen over de specifieke bestemmingen in het plan. De opbouw van deze artikelen is steeds gelijk, conform de eisen van de SVBP2012.
Voor de leesbaarheid en raadpleegbaarheid zijn de regels in hoofdstukken geplaatst. Daarbij is ook weer aangesloten bij de SVBP2012, te weten:
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Ter bevordering van de leesbaarheid en de raadpleegbaarheid is een vaste volgorde aangehouden, te weten:
Met een bestemming wordt tot uitdrukking gebracht welke gebruiksdoelen of functies, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, zijn toegekend aan de in het plan begrepen gronden. Niet iedere functie leent zich voor een eigen bestemming. Dit hangt af van de ruimtelijke relevantie ofwel van de mate waarin de bewuste functie invloed heeft op zijn omgeving of daaraan eisen stelt. Behalve om functies, gaat het bij bestemmingen altijd om concreet ruimtegebruik of om fysiek aanwezige ruimtelijke objecten. De bestemmingsomschrijving vormt het eerste toetsingskader voor (bouw)initiatieven. Als een initiatief niet past in die omschrijving, moet deze worden beschouwd als zijnde strijdig met het bestemmingsplan.
De bestemmingsomschrijving begint met de algemene bestemming. Daarna volgen eventuele specificaties in de vorm van aanduidingen.
Behalve bestemmingen en dubbelbestemmingen, kent het bestemmingsplan aanduidingen. Deze aanduidingen bevatten specificaties van (dubbel)bestemmingen met betrekking tot het gebruik of het bouwen. Een aanduiding, die juridische betekenis heeft, wordt niet alleen aangegeven op de analoge en digitale verbeelding van een bestemmingsplan, maar ook in de regels.
Er zijn in het algemeen zes soorten aanduidingen te onderscheiden:
Samen met de op de verbeelding aangegeven bestemmingen/aanduidingen, bevatten de regels bepalingen over de situering en de maximale afmetingen van gebouwen en andere bouwwerken binnen de bewuste bestemming. Op de verbeelding is door middel van een bouwvlak aangegeven waar het (hoofd)gebouw mag worden gebouwd. Buiten het bouwvlak mag weliswaar vaak ook worden gebouwd, maar dan gaat het om bijvoorbeeld bijbehorende bouwwerken of terreinafscheidingen. De bouwregels gaan over bouwwerken en zijn onderverdeeld in bepalingen over:
De toetsing hieraan vindt in principe pas plaats indien duidelijk is dat het voorgenomen gebruik van het bouwwerk in overeenstemming is met de bestemmingsomschrijving bij de bestemming.
Om het bestemmingsplan flexibel te maken zijn mogelijkheden opgenomen om af te wijken van een bouwregel. Het kunnen afwijken van de bouwregels is beslist geen automatisme. Telkens als verzocht wordt om te mogen afwijken van een bouwregel moet worden gemotiveerd waarom van de standaard wordt afgeweken. De aanvrager moet aangeven waarom hij niet uit de voeten kan met de standaardregel. In sommige gevallen moet de aanvrager zelfs met onafhankelijk advies aantonen dat afwijking van de bouwregels terecht is.
Indien ten aanzien van een bepaald gebruik speciale regels moeten worden gegeven dan worden deze specifiek aangegeven. Een voorbeeld van een dergelijke specifieke regeling is het gebruik van een gedeelte van de woning en/of bijbehorend bouwwerk als werkruimte voor een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit.
Om het bestemmingsplan flexibel te maken zijn mogelijkheden opgenomen om af te wijken van een gebruiksregel. Het kunnen afwijken van de gebruiksregels is ook hier beslist geen automatisme.Telkens als verzocht wordt om te mogen afwijken van een gebruiksregel moet worden gemotiveerd waarom van de standaard wordt afgeweken. De aanvrager moet aangeven waarom hij of zij niet uit de voeten kan met de standaard regel. In sommige gevallen moet de aanvrager zelfs met onafhankelijk advies aantonen dat afwijking van de gebruiksregels terecht is.
De afwijkingsbevoegdheid mag niet cumulatief worden gebruikt ten opzichte van een eerder besluit tot afwijking.
In de regels worden verschillende begrippen gebruikt die voor verschillende uitleg vatbaar zijn. Door het opnemen van de definities van deze begrippen wordt getracht misverstanden over de uitleg van de regels te beperken.
Elke bestemming bestaat doorgaans uit twee facetten: een bestemmingsvlak en een bouwvlak. Het bestemmingsvlak geeft aan waar een bepaald gebruik toegestaan is. Het bouwvlak is een gebied dat op de verbeelding is aangeven waarvoor de mogelijkheden om te bouwen in de regels zijn aangegeven. Bouwvlakken worden op de verbeelding doorgaans voorzien van aanduidingen die betrekking hebben op de maatvoering. Nadere specificaties die iets zeggen over het gebruik of bouwmogelijkheden zijn door middel van aanduidingen opgenomen.
Het (hoofd)gebouw mag enkel in een bouwvlak gebouwd worden. De bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd. Binnen het bouwvlak gelden de regels voor hoofdgebouwen. Daarnaast zijn bijbehorende bouwwerken toegestaan die zonder omgevingsvergunning kunnen worden gebouwd. Met het begrip "bijbehorend bouwwerk" is een verzamelbegrip bedoeld waar uitbreidingen (aan- en uitbouwen en bijgebouwen) van een (hoofd)gebouw, onder vallen. Ook vallen er overkappingen onder die vanwege het ontbreken van wanden niet als gebouw aangemerkt kunnen worden. Verder vallen er andere bouwwerken met een dak onder die vanwege een te geringe stahoogte niet als gebouw aangemerkt kunnen worden. In de begripsomschrijving is aangegeven dat een bijbehorend bouwwerk altijd moet worden gebouwd bij een zich op hetzelfde perceel bevindend (hoofd)gebouw. Zonder (hoofd)gebouw kan er op het perceel dus ook geen sprake zijn van een bijbehorend bouwwerk. Voorts is aangegeven dat een bijbehorend bouwwerk functioneel verbonden moet zijn met het (hoofd)gebouw. Daarmee wordt bedoeld dat het gebruik van het bijbehorende bouwwerk in planologisch opzicht gerelateerd moet zijn aan het gebruik van het (hoofd)gebouw. Een voorbeeld van een bijbehorend bouwwerk bij een woning is een serre of een uitbouw aan de oorspronkelijke achter- of zijgevel. Ook een vrijstaande berging en een carport zijn een bij een woning bijbehorend bouwwerk.
Omdat bijbehorende bouwwerken, vanwege de ligging van het plangebied binnen het beschermd stadsgezicht, uitsluitend zijn toegestaan achter de achtergevel, zijn voor bijbehorende bouwwerken en overkappingen naast de woningen specifieke regelingen opgenomen.
Het begrip ‘aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit’ is door middel van de bestemmingen gekoppeld aan het wonen. In de woning/bouwwerk moet worden gewoond, maar het is mogelijk dat in de woning ook gewerkt wordt. In de woning of de daarbij bijbehorende bouwwerken mag een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit worden uitgeoefend. Dat is bijvoorbeeld een architect die een gedeelte van zijn huis heeft ingericht als werkruimte/kantoorruimte. Ook een arts mag een gedeelte van zijn huis gebruiken als praktijkruimte. Ook mag een bedrijfsmatige activiteit worden uitgeoefend in de woning en bijbehorend bouwwerk. Denk aan een goud- of edelsmid of een horlogemaker. In een functioneel ondergeschikt bijbehorend bouwwerk (zoals een bijkeuken of berging) is dit alleen mogelijk via een binnenplanse afwijking van het bestemmingsplan.
De woonfunctie moet primair behouden blijven. Daarom is geregeld dat die activiteiten voor niet meer dan 1/3 deel (33%) van de oppervlakte van het wonen (met de aan- en uitbouwen en/of bijgebouwen) mogen plaatsvinden. Hier is wel een maximum aan verbonden van 50 m². Ook het uiterlijk van de woning mag niet ingrijpend worden veranderd. Er moet altijd sprake zijn van een in de wijk herkenbare woning. Omdat de activiteit in de woonomgeving moet passen is ook geregeld dat de activiteit niet mag leiden tot parkeeroverlast of milieuhygiënische overlast zoals stank en geluidsoverlast. Er zullen voldoende parkeerplaatsen op de tijden dat de activiteit plaatsvindt aanwezig moeten zijn op eigen terrein of in de buurt. Dat geldt uiteraard alleen voor die activiteiten die verkeer aantrekken. Daarnaast mogen de activiteiten geen nadelige invloed hebben op de normale afwikkeling van het verkeer.
In de woning mag geen horeca en geen detailhandel plaatsvinden. Bed & breakfast waarbij niet meer dan 5 bedden worden aangeboden voor een overnachting valt niet onder horeca en mag in een woning plaatsvinden. Internetwinkels waarbij de klanten hun producten komen ophalen valt onder de categorie detailhandel en is niet toegestaan. Wel mag in het kader van de bedrijfsmatige activiteiten beperkt (ondergeschikt aan de hoofdactiviteit) verkoop plaatsvinden. Zo mag een kapper een flesje haarshampoo verkopen bijvoorbeeld.
In ieder geval mag (mogen) de bewoner(s) van de woning de aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfmatige activiteiten uitoefenen (bijvoorbeeld man en vrouw, maar ook een kind). Het is mogelijk dat hij en/of zij (de bewoner(s) dus) een (deeltijd)medewerker heeft. Die medewerker mag daar dan ook werken. Die medewerker hoeft daar niet zelf te wonen. Denk aan een doktersassistente. Het gaat om een medewerker op basis van een maximale 36-urige werkweek (1 fte). Het is mogelijk dat twee of drie medewerkers in dienst zijn. Dat mag alleen als zij samen niet meer dan 1 fte vertegenwoordigen (dan gaat het dus om 2 of 3 parttime medewerkers). Indien de medewerkers op het zelfde tijdstip werken dient te worden onderzocht of daardoor (parkeer)overlast wordt veroorzaakt. Als dat zo is dan is het niet toegestaan. Het verhuren of verkopen van een deel van de woning aan derden is niet toegestaan.
In de regels van het bestemmingsplan is deze vorm van werken in een woning geregeld via de ‘specifieke gebruiksregels’.
In dit artikel zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Enkele begrippen zijn overgenomen uit de Woningwet/Bouwverordening en SVBP2012.
Hierin wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/percelen gemeten moeten worden.
Alle openbare ruimte is opgenomen binnen de bestemming Verkeer. Binnen deze bestemming is ook de aanleg van groen toegestaan.
Deze bestemming maakt het wonen in twee-aaneen woningen mogelijk. Er wordt gewerkt met bouwvlakken. Op de verbeelding is het bouwvlak aangegeven waarbinnen het hoofdgebouw gebouwd moet worden. Dit bouwvlak mag voor 100% worden bebouwd, tenzij anders is aangegeven. De rest van het bestemmingsvlak mag gebruikt worden voor de bouw van bijbehorende bouwwerken.
Bij het wonen horen vanzelfsprekend voorzieningen om het wonen 'prettig' en mogelijk te maken. Bewust is niet gekozen deze (limitatief) te noemen. Bij dergelijke voorzieningen moet worden gedacht aan bijvoorbeeld achtertuinen en het (gedeeltelijk) verharden daarvan ten behoeve van toegangspaden, in- en uitritten en bouwwerken, en dergelijke. Parkeervoorzieningen horen er ook bij en een gebouwde barbecue ook. Kortom, alles wat bij een normaal gebruik hoort bij het wonen.
Omdat sprake is van de toename van het bebouwd oppervlak is opgenomen dat hiervoor voldoende waterberging dient te worden gerealiseerd binnen de bestemming, dus op de woonpercelen.
Naast wonen mag ook in de woning onder voorwaarden worden gewerkt. Bij het onderdeel "begrippen" van deze toelichting op de regels is daar bij stil gestaan. Een woning is een complex van ruimten, die blijkens de indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden. Een huishouden wordt gevormd door één persoon of een groep personen die een huishouding voert. Daaronder valt niet het bedrijfsmatige verhuren van kamers. Er is geen sprake van één huishouden als meerdere (groepen) mensen in een woning of pand verschillende kamers huren (bijvoorbeeld studenten). Een huishouding is een regeling van het huishouden, familieleven, huisgezin.
De woonbestemming (bestemmingsvlak) is opgebouwd uit de bouwpercelen en voorzien van bouwvlakken. Naast de regeling voor hoofdgebouwen (de woning), die binnen het bouwvlak gebouwd mogen worden, zijn bouwregels voor bijbehorende bouwwerken (aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen) en overkappingen opgenomen.
Bij woningen is een aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit toegestaan. In beginsel is een aan-huis-verbonden beroeps of bedrijfsmatige activiteit alleen toegestaan in het hoofdgebouw. Aan-huis-verbonden beroeps- of bedrijfsmatige activiteit in bijbehorende bouwwerken zijn uitsluitend na afwijking toegestaan.
Dubbelbestemming
Artikel 5 Waarde - Beschermd dorpsgezicht
Hilversum heeft 3 gebieden die zijn aangewezen als beschermd dorpsgebied. Noord Westelijk Villagebied, Tuinwijk Oost en Tuinnwijk Zuid. In die gebeiden gelden iets strengere eisen ten behoud van de mooie gezicht. In principe is behoud van de huidige verschijningsvorm uitgangspunt. Het is echter niet zo dat niets meer mogelijk is. Via toepassing van een opgenomen afwijkingsbevoegdheid is het mogelijk de hoogten, nokrichting, dakvorm of oppervlakte toch te wijzigen. Dit mag alleen als dit de waarden van het beschermd dorpsgezicht niet onaanvaardbaar verstoord.
De regels van de onderliggende bestemming blijven onverkort gelden.
Deze regel strekt ertoe te voorkomen dat van ruimte die in een bestemmingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie mogelijk is gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksverandering van het gerealiseerde, opnieuw een tweede keer zou kunnen worden gebruik gemaakt. Een bekend voorbeeld van een dergelijke regeling is de zogenaamde rustende boer regeling. Aangesloten is bij de standaard antidubbeltelregel die in het Bro is opgenomen.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
Bij een gebouw moet ten behoeve van het parkeren en het stallen van auto’s in de juiste mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder dat gebouw dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening, de in lid 3 bedoelde parkeernormen te wijzigen, indien door de gemeenteraad nieuwe parkeernormen zijn vastgesteld.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Het artikel heeft onder meer tot doel enige flexibiliteit in de regels aan te brengen. Via een door burgemeester en wethouders te verlenen vrijstelling kunnen onder meer geringe wijzigingen in de maatvoering voor bouwwerken worden aangebracht en (openbare) nutsvoorzieningen worden gerealiseerd.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In het Besluit ruimtelijke ordening is overgangsrecht opgenomen dat in elk bestemmingsplan moet worden overgenomen. Indien de in het plan opgenomen regels, voor wat betreft gebruik of bebouwing, afwijken van een bestaande, legale situatie, dan zijn daarop de overgangsbepalingen van toepassing. De overgangsbepaling heeft tot doel bestaande belangen te respecteren totdat realisering van de nieuwe bestemmingsbepalingen dan wel bebouwingsbepalingen plaatsvindt.
Voor bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, is bepaald dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, mits de bestaande afwijking niet wordt vergroot. Gehele vernieuwing is in principe uitgesloten, waaronder ook gefaseerde vernieuwing van een bouwwerk wordt verstaan. Het doel van het overgangsrecht is dat het bestaande bouwwerk in de bestaande staat in stand mag worden gehouden. Uitsluitend na het tenietgaan van het bouwwerk door een calamiteit, waarmee onder andere brand of extreme weersomstandigheden wordt bedoeld, is onder voorwaarden gehele vernieuwing toegestaan.
Vergunningplichtige bouwwerken, die zonder vergunning zijn opgericht, kunnen door overgangsrecht niet gelegaliseerd worden. Bouwen zonder vergunning is immers een overtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht die niet door een regeling in een bestemmingsplan ongedaan kan worden gemaakt.
Voor het gebruik dat onder het overgangsrecht valt, is bepaald dat dat gebruik mag worden voortgezet. Het gebruik mag eveneens worden gewijzigd voor zover de afwijking ten opzichte van het toegestane gebruik niet vergroot wordt.
Hiervoor is reeds aangegeven dat illegale bouwwerken niet gelegaliseerd kunnen worden door overgangsrecht. Voor gebruik is dat in principe wel mogelijk maar vanuit het oogpunt van handhaving ongewenst. Gezien het voorgaande is in de overgangsbepaling opgenomen dat het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan van het overgangsrecht, is uitgesloten.
Ook na het van kracht worden van dit plan kan dus nog met succes handhavend worden opgetreden tegen gebruik dat reeds in strijd was met het voorgaande bestemmingsplan.
In de regels van het bestemmingsplan wordt in de Slotregel aangegeven op welke wijze de regels van het bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Bijlage bij Regels
Bijlage 1 Parkeernormen
De in Hilversum gehanteerde parkeernormen en de daarbij behorende beleidsregels zijn opgenomen in deze bijlage.
Het bestemmingsplan is bindend voor burgers, bedrijven, maatschappelijke instellingen en voor de overheid zelf. Het afdwingen van het naleven van het bestemmingsplan is, met behoud van ieders verantwoordelijkheid, in eerste instantie een taak van de gemeentelijke overheid. Er is veel aandacht besteed aan voorlichting met betrekking tot de consequenties die een gevolg zijn van het vaststellen van dit bestemmingsplan. Daarnaast is er veel aandacht voor een effectieve en doelgerichte controle op zaken die in het bestemmingsplan zijn geregeld. Voor de controle en handhaving van het bestemmingsplan is samenwerking in brede zin een noodzaak. Het zich niet houden aan de regels doet afbreuk aan de kwaliteit van het plangebied; daadwerkelijke handhaving heeft voor de samenleving een belangrijke waarde. Tegen illegale situaties zal worden opgetreden.
Handhaving van het bestemmingsplan gebeurt bij de beoordelingen van aanvragen om een omgevingsvergunning (preventieve handhaving) en vervolgens bij controle van de verleende omgevingsvergunning, maar ook aan de hand van geconstateerde illegale situaties, klachten e.d. (repressieve handhaving).
Een overtreder riskeert:
Aan de hand van recente luchtfoto's kan achterhaald worden wat er aan bebouwing aanwezig is op alle percelen in het plangebied. Eventuele bebouwing die illegaal (zonder omgevingsvergunning) gebouwd is, en waartegen wordt, of alsnog kan worden opgetreden, wordt niet automatisch gelegaliseerd met het nieuwe bestemmingsplan. Dit geldt ook voor een eventueel gewijzigd gebruik van opstallen waarvoor geen toestemming is gevraagd cq. verleend. Van geval tot geval zal bezien moeten worden of sprake is van een situatie die alsnog voor legalisatie in aanmerking komt of niet.
Voor de handhaving van illegale situaties op het gebied van omgevingsrecht zijn beleidsregels vastgesteld. Het college moet jaarlijks haar beleidsvoornemens in het kader van handhaving van de bouwregelgeving bekend maken. Ook moet jaarlijks verslag worden gedaan over de uitvoering van het handhavingsbeleid. Het handhavingsbeleid vormt het kader voor een jaarlijks vast te stellen handhavingsprogramma.
In de beleidsregels zijn prioriteiten gesteld (hoog, middelhoog en laag). De hoogste prioriteit richt zich tot onveilige situaties in zijn algemeenheid en tot veranderingen van percelen en gebouwen zichtbaar vanuit de openbare ruimte. Tegen overtredingen met een hoge prioriteit zal onmiddellijk handhavend worden opgetreden. Overtredingen uit de categorie met een middelhoge prioriteit, zoals erfafscheidingen, bijgebouwen en uitbreidingen aan de achterzijde zullen op de gebruikelijk wijze binnen de werkvoorraad worden afgehandeld.
Bovenstaande wil niet zeggen dat tegen geconstateerde illegale situaties met een lage prioriteit bijvoorbeeld aan de achterzijde niet zal worden opgetreden. Te denken valt om jaarlijks thematisch overtredingen met een lage prioriteit in het handhavingsprogramma op te nemen.
Het bestemmingsplan komt niet zomaar tot stand, maar is met veel publiciteit omgeven. Het bestemmingsplan is altijd in te zien. Daarnaast zijn er ook folders over de bouwregelgeving verkrijgbaar. De gemeentelijke organisatie is er bovendien op ingesteld nadere uitleg te geven. Velen maken daarvan gebruik. Niemand hoeft dus het risico te lopen om als gevolg van een gebrek aan kennis verkeerde beslissingen te nemen.
Voor dit bestemmingsplan is geen exploitatieplan opgesteld aangezien het kostenverhaal anderzins is verzekerd. De kosten zijn via een anterieure overeenkomst verzekerd. De economische uitvoerbaarheid is niet in het geding.
Op 31 januari 2017 is een informatiebijeenkomst gehouden. Omwonenden zijn positief over de toekomstige woonfunctie en kleinschalige opzet van de nieuwe woonbuurt. Individuele vragen zijn naar tevredenheid beantwoord. Indien aan de orde en voor zover mogelijk wordt bij de verdere uitwerking of in de uitvoering rekening gehouden met de belangen van eigenaren van aangrenzende percelen.
Het gemeentebestuur overlegt bij de voorbereiding van een bestemmingsplan met betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Ook andere instanties kunnen bij het vooroverleg worden betrokken.
Er zijn geen vooroverlegreacties ingediend.
Ingevolge artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening heeft het ontwerpbestemmingsplan met de bijbehorende stukken voor een periode van zes weken ter inzage gelegen op het gemeentehuis en raadpleegbaar via www.ruimtelijkeplannen.nl. Dit heeft in de periode van vrijdag 8 september 2017 tot en met donderdag 19 oktober 2017 plaatsgevonden. Deze terinzagelegging is van tevoren aangekondigd in de lokale krant (Gooi en Eembode) en in de Staatscourant. Daarnaast is het voornemen elektronisch gepubliceerd door middel van plaatsing op de gemeentelijke website. Gedurende de periode van tervisielegging bestond voor een ieder de mogelijkheid om zienswijzen omtrent het ontwerpbestemmingsplan naar voren te brengen. Er is één zienswijzen ingediend, die na overleg met de indiener is ingetrokken.
Er zijn enkele ambtshalve wijzigingen aangebracht ter verbetering van het plan. Dit is verwoord en samengevat in de wijzigingennota die samen met het raadsvoorstel als bijlage bij dit plan is opgenomen.
De gemeenteraad van Hilversum heeft voorliggend plan in haar raadsvergadering van 31 januari 2018 vastgesteld.