Plan: | Stadshart Centrum 2010 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0400.214BPStadshart2010-VST1 |
18. 1. Bestemmingsomschrijving
De voor ‘Waarde - Archeologie’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
- de bescherming en de veiligstelling van de archeologische waarden van de gronden.
18. 2. Bouwregels
18. 2. 1. In afwijking van het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemming(en) is het verboden de in dit plan opgenomen gronden en bouwwerken te bouwen, aan te leggen en te gebruiken op een wijze die strijdig is met de in dit artikel gegeven regels.
18. 2. 2. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van:
a. ver-/nieuwbouw van bestaande gebouwen, waarbij de bestaande oppervlakte van het gebouw, gelegen op minder dan 1,00 m boven peil, in generlei opzicht wordt vergroot of veranderd;
b. de bouw van een bijgebouw of de uitbreiding van een bestaand hoofdgebouw met ten hoogste 50 m², conform de bij de bestemming behorende uitbreidingsmogelijkheden ten behoeve van aan- en uitbouwen en bijgebouwen.
18. 3. Afwijken van de bouwregels
18. 3. 1. Er kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- het bepaalde in lid 18.2.2. ten behoeve van andere daar voorkomende bestemming(en), indien is gebleken dat het oprichten van het gebouw, waarvoor een omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet zal leiden tot een verstoring van de archeologische resten.
18. 3. 2. Voor zover het oprichten van het gebouw, waarvoor een omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan een omgevingsvergunning worden verleend voor het afwijken van het bepaalde in lid 18.2., indien aan de omgevingsvergunning de volgende regels worden verbonden:
a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b. de verplichting tot het doen van afgravingen, of;
c.
de verplichting de oprichting van het gebouw te
laten begeleiden door een ter zake kundige op het terrein van de archeologische
monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de
vergunning te stellen kwalificaties.
18. 3. 3. De omgevingsvergunning wordt niet eerder verleend dan nadat de aanvrager een rapport is overlegd waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.
18. 3. 4. Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.
18. 4. Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, en van werkzaamheden
18. 4. 1. Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen een omgevingsvergunning vereist:
a. het ontgronden, afgraven (waaronder het graven van watergangen en waterpartijen), egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
b. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,30 m, tenzij deze in het kader van onderzoek naar mogelijke historische vindplaatsen worden uitgevoerd.
18. 4. 2. Het bepaalde in lid 18.4.1. is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:
a. zijn aan te merken als normaal onderhoud, gebruik en beheer van de gronden in overeenstemming met lid 18.1.;
b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het bestemmingsplan.
18. 4. 3. De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarden van de gronden.
18. 4. 4. Alvorens de omgevingsvergunning wordt verleend kan worden besloten dat voor ingrepen groter dan 50 m² de omgevingsvergunning pas kan worden verleend nadat door de aanvrager een rapport is overlegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld.
18. 4. 5. Alvorens een omgevingsvergunning wordt verleend moet er ten behoeve van de beoordeling van het rapport advies worden ingewonnen bij een ter zake deskundige.