3.4.2 Structuurvisie 2030
Op
3 november 2014 is de Structuurvisie 2030 vastgesteld door de raad van
de gemeente Heiloo. De structuurvisie beschrijft hoe de gemeente denkt
dat Heiloo er in 2030 op ruimtelijk gebied uit ziet. De structuurvisie
is een uitwerking en verdieping van de ruimtelijke aspecten uit de
Toekomstvisie 2030. Het zijn de ruimtelijke ontwikkelingen die op dit
moment zijn te voorzien en die relevant zijn voor de toekomstige
ruimtelijk-fysieke inrichting van Heiloo. Al deze aspecten vormen
het vertrekpunt voor de structuurvisie en zijn de basis van de
feitelijke opdracht voor Heiloo tot 2030. Deze opdracht is vertaald
naar de volgende missie:
- Het dorpse karakter van Heiloo versterken;
- De diversiteit aan het woningaanbod vergroten;
- Een goede balans
tussen rood (bebouwing), groen (plantsoenen, bos, agrarische gebied
etc.), blauw (oppervlakte water) en grijs (infrastructuur)realiseren;
- Het bevorderen van duurzaamheid, waaronder energiezuinig en milieubewust leven;
- Optimaliseren van maatschappelijke voorzieningen, recreatiemogelijkheden en accommodatiegebruik;
- Verbeteren werkgelegenheid door optimaliseren bedrijvigheid, zakelijke dienstverlening, detailhandel, horeca en toerisme.
Aan
de hand van de thema's wonen, werken, verplaatsen en verblijven,
vermaken en verblijven, leren en zorgen en recreëren en bewaren
wordt de missie verder uitgewerkt.
Met
betrekking tot voorliggend bestemmingsplan is met name het thema wonen
van belang. Zuiderloo wordt op de structuurvisiekaart (zie de volgende
afbeelding) namelijk aangewezen als een bestaande ontwikkelingslocatie
waar woningbouw voortgezet moet worden.
Structuurvisiekaart Heiloo
Met
betrekking tot de ontwikkeling van Zuiderloo (en Zandzoom) geeft de
structuurvisie aan dat de bebouwing zich
concentreert tot de oorspronkelijke strandwal, globaal gelegen
tussen de Oosterzijweg en de spoorlijn. Ten westen van de spoorlijn en
de zone rond de gemeentegrens met Castricum zal de bebouwing minder
intensief zijn en zal openheid en groen de overhand hebben. De sturende
rol van de gemeente ten aanzien van woningbouw is beperkt en wordt
alleen ingezet om kwetsbare groepen te helpen. Wanneer er scheefgroei
dreigt qua leeftijdsopbouw zal sturing op het woningaanbod kunnen
worden ingezet om bepaalde groepen aan te trekken. Het sturende effect
is echter beperkt daar nieuwbouw slechts een klein deel van het
woningaanbod vormt.
3.4.3 Welstandsnota 2013
De
Welstandsnota 2013 is in november 2013 vastgesteld door de raad van de
gemeente Heiloo. De welstandsnota gaat over architectuur; wat mag, wat
mag niet en wat wenselijk is voor de architectuur van een bouwplan in
Heiloo. De Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit adviseert over
bouwplannen aan de hand van beoordelingscriteria die in de
welstandsnota zijn vastgelegd. De welstandsnota is echter meer dan een
toetsingsinstrument voor ingediende bouwplannen. De welstandsnota wil
ook een kennis- en inspiratiebron voor wat betreft de stedenbouwkundige
en architectonische karakteristieken van Heiloo zijn.
De volgende afbeelding toont de gebiedskaart uit de welstandsnota.
Gebiedskaart welstandsnota
Binnen het plangebied zijn de volgende gebieden aanwezig:
- overige historische linten;
- Zuiderloo.
In navolgende tekst wordt kort op deze gebieden ingegaan.
Overige historische linten
Heiloo wordt
doorsneden door meerdere linten. Tegenwoordig hebben deze linten
voornamelijk een woonfunctie. De individuele woonhuizen hebben
overwegend één bouwlaag, een markant pannendak met een
nokrichting haaks op de weg, grote, vaak erkervormige raampartijen en
bescheiden metselwerkaccenten in de stenen gevels. Het kleurgebruik is
wisselend. De daken zijn overwegend steil: zadeldak of mansardekap, in
enkele gevallen een schilddak of andere dakvorm. De bouwvolumes zijn
min of meer symmetrisch. Ook zijn er enkele woningblokken met twee of
drie woningen onder één kap. De blokken zijn zowel met
één als met twee bouwlagen uitgevoerd. De noklijn van de
kap is meestal evenwijdig aan de straatrichting. De wisselend
gesitueerde voorgevels zorgen voor karakteristieke 'sprongen' in de
rooilijn. Erkers en verbijzonderingen aan de gevels zijn mede bepalend
voor het straatbeeld.
Algemene uitgangspunten voor de overige historische linten zijn:
- Hoofdmassa's
staan zo veel mogelijk los van elkaar, bij voorkeur met een
substantiële tussenruimte, maar in ieder geval door een
samenstelling van afzonderlijke hoofdmassa's met ondergeschikte
aanbouwen.
- Het kleinschalige en gevarieerde karakter van de lintbebouwing als geheel moet behouden blijven en waar nodig hersteld worden.
- Incidenteel zijn op beeldbepalende plekken grotere volumes toegestaan, passend in het ruimtelijke karakter van het lint.
- Alzijdige
vormgeving is vereist wanneer de locatie op een hoek is gelegen,
passend in het ruimtelijke karakter van de afzonderlijke straatbeelden.
De zijgevel wordt in dat geval opgevat als voorgevel.
- Stijgpunten, zonwering en technische ruimten moeten worden geïntegreerd in het gebouwontwerp.
- Schaalvergroting
van de linten, zoals gebouwen met één grote overheersende
vorm, is ongewenst. Grotere bouwvolumes mogen alleen toegepast worden
op plekken waar een stedenbouwkundig accent gewenst is en/of als er
sprake is van gebouwen met een bijzondere publieke functie, zoals een
kerk, school en theater.
- De voorgevel en de publieksgerichte functies zijn gericht op het lint.
- Binnen de mogelijkheden van het bestemmingsplan moeten de verspringingen in de rooilijn behouden blijven.
- Bijbehorende
bouwwerken tussen de lintbebouwing moeten zodanig worden geplaatst dat
er zo veel mogelijk doorzicht behouden blijft naar het achtergebied.
- Ten behoeve van
het karakteristieke doorzicht tussen de gebouwen streven naar
smallere, en eventueel diepere gebouwen.
- Bij
herstructurering van achterterreinen van linten moet de
nieuwe bebouwing zich duidelijk onderscheiden van - en
ondergeschikt zijn aan - het lint. Oneigenlijke grove en grootschalige
uitstulpingen aan de achterzijde van de lintbebouwing zijn niet
toegestaan.
Zuiderloo
Zuiderloo en
Zandzoom zijn twee grote ontwikkelingsgebieden binnen de gemeente
Heiloo alwaar het nu gemengd (agrarische) gebied de komende jaren
zal veranderen naar een woongebied met enkele centrumfuncties. De
plannen voor Zuiderloo en Zandzoom maken onderdeel uit van het
omvattende plan 'Wonen in het groen'. Bouwinitiatieven worden
welstandelijk beoordeeld aan de hand van de in de Welstandsnota
opgenomen gebiedsgerichte criteria in samenhang met het naderhand op 3
juni 2013 specifiek voor Zuiderloo vastgestelde beeldregieplan
(zie
toelichting paragraaf 2.3.2).
3.4.9 Duurzaam bouwen beleid 2018
Op
3 maart 2014 is het 'Duurzaam bouwen beleid 2018' vastgesteld door de
raad van de gemeente Heiloo. Dit beleid, dat ambitieuzer is dan het
landelijk beleid, heeft als doelstelling verduurzaming van alle
woningen in Heiloo op de vijf duurzaam bouwen thema's (groen, water,
energie, materialen, leefomgeving). De nadruk ligt hierbij op energie,
waarin de redenering van de 'Trias Energetica' wordt gevolgd. Dat wil
zeggen eerst de vraag naar energie terugdringen, vervolgens de
restvraag proberen in te vullen met duurzame energie en tenslotte
gebruik maken van energie-efficiënte apparatuur.
Het
potentieel voor energiebesparing in de gebouwde omgeving op korte
termijn zit vooral in de bestaande woningbouw (ca. 68%). Bij nieuwbouw
gaat de gemeente in discussie met als doel 10% efficiënter dan de
Rijksnorm te bouwen. De ontwikkelende partijen hebben hierbij
de verantwoordelijkheid voor de uitvoering en controle van de
duurzame maatregelen. En waar mogelijk zal het experiment gezocht
worden om bouwinnovaties aan te jagen.
Planspecifiek
Ontwikkelaars,
woningcorporaties, toekomstige kopers en particulieren met
verbouwingsplannen zullen vroeg in het proces geïnformeerd worden.
Via de afdeling projecten, bouw- en woningtoezicht, ruimtelijke
ordening, volkshuisvesting en handhaving zal verwezen worden naar onze
samenwerking met het RUD NHN (regionale uitvoeringsdienst Noord Holland
noord), voor een ‘advies op maat’ gesprek. Daarnaast wil de
gemeente de te behalen ambitieniveaus zo veel mogelijk in de
afspraken vastleggen. In de anterieure overeenkomst wordt hieraan
invulling gegeven.
4 Milieu- en omgevingsaspecten
4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
De
milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse
procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming
te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en
besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van
publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het
milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7
van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit
m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een
plan/besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing
aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
- het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
- het plan of
besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven
de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2
„gevallen‟, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden
beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit
is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 'plannen'
geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een
(plan-)m.e.r.-plicht;
- het plan of
besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de
drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen', van onderdeel
D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of
besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van
een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct
uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt
uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
- de
activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet
genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen
m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Planspecifiek
Op
basis van het Besluit m.e.r. is een m.e.r.(-beoordeling) niet nodig. De
ondergrens voor het verplicht opstellen van een m.e.r. wordt namelijk
gevormd door D11.2 en daarin staat dat bij minimaal 2.000 woningen het
opstellen van een m.e.r. noodzakelijk is. Voor Zandzoom en Zuiderloo te
samen wordt onder dit minimum gebleven en volgt er vanuit het Besluit
m.e.r. geen verplichting voor het opstellen van een m.e.r.
Op
grond van de Natuurbeschermingswet kan ook een m.e.r.-verplichting
ontstaan. Deze situatie kan zich voordoen indien het
woningbouwprogramma significante effecten heeft op
nabijgelegen N2000-gebieden. Significante effecten kunnen op
voorhand niet uitgesloten worden. Zodoende dient onderzocht te worden
of er effecten zijn te verwachten op Natura 2000. Het enige relevante
verstoringsaspect/effecttype is 'verzuring en vermesting' door een
mogelijke toename van stikstofdepositie. Het stikstofgevoelig Natura
2000-gebied Noord Hollands Duinreservaat ligt op circa 2,6 kilometer
van het plangebied.
Stikstofdepositie op het Natura 2000 door het plan kan toenemen door de volgende bronnen:
- uitstoot van CV installaties;
- toename van verkeer op wegen rondom Heiloo (A9, N203).
Om
de toename- en afname van stikstofdepostie op het Natura 2000-gebied
inzichtelijk te maken is een nadere analyse nodig. Indien blijkt
dat een toename van stikstofdepositie niet kan worden uitgesloten moet
er nader onderzoek plaatsvinden. Dit dient dan in een Passende
beoordeling gedaan te worden. Met het opstellen van een
Passende beoordeling ontstaat ook een m.e.r.-verplichting. Uit de
uitgevoerde nadere analyse, zie paragraaf 4.8.1, blijkt dat er geen
toename in stikstofdepositie ontstaat welke schadelijk is voor de
omliggende Nature 2000 gebieden.
Naast
een verplichte m.e.r. bestaat er ook de mogelijkheid van een
vormvrije m.e.r. De vormvrije m.e.r. wordt ingevuld met de
plantoelichting behorende bij dit bestemmingsplan. Hierin zijn alle
relevante milieuaspecten belicht en op onderdelen nader onderzocht. De
plantoelichting geeft hiermee voldoende inzicht in de milieueffecten
van het onderhavige bestemmingsplan.
4.2 Bodem
In
het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de
kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in
overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet
Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de
beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een
functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten
worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld
worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het
plangebied bij elkaar passen.
Planspecifiek
Bodemonderzoek periode juni 2009-januari 2010
In de periode juni 2009-januari 2010 zijn in het plangebied verschillende onderzoeken uitgevoerd, zie bijlage
5. Het
plangebied is hierbij onderverdeeld in vier terreindelen (zie bijlage
bodemonderzoeken). Op de terreindelen A t/m C zijn in het verkennend
bodemonderzoek en vervolgonderzoek grondwater maximaal lichte
verontreinigingen in de grond en het grondwater aangetroffen. Daarnaast
is op terreindeel C een asbestonderzoek uitgevoerd, waarbij zowel
visueel als analytisch geen asbest is aangetroffen. De aangetroffen
verontreinigingen op de terreindelen A t/m C zijn dusdanig gering, dat
voor het instellen van een vervolgonderzoek geen aanleiding wordt
gezien. Op deze terreindelen bestaan, op grond van de resultaten van de
onderzoeken, geen risico's voor de volksgezondheid of de ecologie bij
het huidige gebruik en het gebruik voor woningbouw.
Ter
plaatse van terreindeel D zijn er drie percelen, waar de bodemkwaliteit
momenteel niet voldoet voor het gebruik van de bodem voor woningbouw.
Het betreft de percelen E1902, E2017 en E2018.
De
aangetroffen verontreinigingen op de overige percelen van terreindeel D
zijn dusdanig gering, dat voor het instellen van een vervolgonderzoek
geen aanleiding wordt gezien. Op deze percelen bestaan, op grond van de
resultaten van de onderzoeken, geen risico's voor de volksgezondheid of
de ecologie bij het huidige gebruik en het gebruik voor woningbouw.
Verkennend bodemonderzoek vier percelen
In
aanvulling op de onderzoeken uit de periode juni 2009-januari 2010 is
voor een viertal percelen nogmaals een onderzoek uitgevoerd, zie
bijlage
6. Dit onderzoek heeft betrekking op drie landbouwpercelen:
- gemeente Heiloo, sectie E, nummer 319 en 1281;
- gemeente Heiloo, sectie E, nummer 2218;
- gemeente Heiloo, sectie E, nummer 2033.
Locatie 1
In
de grond zijn plaatselijk licht verhoogde gehalten aan Drins
(bestrijdingsmiddel) aangetoond. De overige geanalyseerde parameters
zijn niet verhoogd gemeten. In het grondwater zijn maximaal licht
verhoogde gehalten aan molybdeen aangetoond. De gemeten licht verhoogde
gehalten zijn dermate laag dat geen aanleiding bestaat tot het
uitvoeren van nader onderzoek. Op basis van de
onderzoeksresultaten bestaan er geen milieuhygiënische
bezwaren tegen het voorgenomen gebruik van de locatie voor
woningbouw.
Locatie 2
In
de grond zijn licht verhoogde gehalten aan Drins, Chloordaan en
Heptachloorepoxide (bestrijdingsmiddelen) aangetoond. De overige
geanalyseerde parameters zijn niet verhoogd gemeten. In het grondwater
zijn maximaal licht verhoogde gehalten aan molybdeen en nikkel
aangetoond. De gemeten licht verhoogde gehalten zijn dermate laag dat
geen aanleiding bestaat tot het uitvoeren van nader onderzoek. Op
basis van de onderzoeksresultaten bestaan er geen
milieuhygiënische bezwaren tegen het voorgenomen gebruik van de
locatie voor woningbouw.
Locatie 3
In
de grond en het grondwater zijn geen verhoogde gehalten aan de
geanalyseerde parameters aangetoond. De gemeten licht verhoogde
gehalten zijn dermate laag dat geen aanleiding bestaat tot het
uitvoeren van nader onderzoek. Op basis van de onderzoeksresultaten
bestaan er geen milieuhygiënische bezwaren tegen het voorgenomen
gebruik van de locatie voor woningbouw.
Verkennend bodemonderzoek 2015
Gezien
de datering van de verschillende onderzoeken is voor het hele
plangebied in 2015 nog een nieuw verkennend bodemonderzoek uitgevoerd,
zie bijlage
7. Navolgend worden de conclusies van dit onderzoek weergegeven.
In de mengmonsters van de boven- en ondergrond zijn geen verontreinigingen met de onderzochte stoffen aangetroffen.
In
het grondwater uit één peilbuis (peilbuis 21 - hoek
Zevenhuizerlaan / Kennemerstraatweg) zijn verontreinigingen tot boven
de interventiewaarden met som DDD/DDE/DDT en som chloordaan
aangetroffen. In het grondwater van een andere peilbuis (peilbuis 81 -
tussen de Westerweg en de spoorlijn) is een verontreiniging tot boven
de interventiewaarde met zink geconstateerd. In het grondwater uit de
overige peilbuizen zijn maximaal lichte verontreiniginen met de
geanalyseerde parameters aangetroffen. In het grondwater uit geen van
de peilbuizen zijn verontreinigingen met de onderzochte 13 'nieuwe'
bestrijdingsmiddelen aangetroffen.
Aangezien
in het grondwater uit peilbuis 81 de interventiewaarde voor zink wordt
overschreden, bestaan er alhier mogelijk risico's voor de
volksgezondheid. Teneinder hierover uitspraken te kunnen doen en na te
kunnen gaan in hoeverre risico's voor de ecologie of
verspreidingsrisico's aanwezig zijn, is nader onderzoek noodzakelijk.
In
het plangebied bestaan, op grond van de resultaten van het onderzoek,
verder geen risico's voor de volksgezondheid of de ecologie bij het
beoogde gebruik, wonen met tuin. Wel blijft voor de hoek
Zevenhuizerlaan/Kennemerstraatweg de beschikking van de Provincie
Noord-Holland van eind 2009 van kracht, dat er een geval van ernstige
bodemverontreiniging aanwezig is, die echter niet met spoed hoeft te
worden gesaneerd. Er zijn wel beperkingen bij grondwateronttrekkingen
vastgelegd.
Tijdens het
onderzoek is zintuiglijk op het maaiveld bij het puinpad asbesthoudend
materiaal aangetroffen. Het betreft hechtgeboden asbest. In de bodem is
vooralsnog geen asbestverdacht materiaal aangetroffen, maar
puin(houdende grond) is potentieel asbestverdacht. Om uit te sluiten of
er asbest in de bodem van het puinpad aanwezig is, wordt aldaar de
uitvoering van een asbestonderzoek aanbevolen.
4.3 Luchtkwaliteit
In de Wet
Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf
vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de
‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert
het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten
dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van
de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel
'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.
Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur
(wegen).
Wat het begrip
'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel
van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit
NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die
jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor
fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een
'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine'
projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder
toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk
van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor
luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende
functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate
bijdragen'.
Een belangrijk
onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale
Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds
1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en
gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari
2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het
Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet
milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten
'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen
beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
Het Besluit is
gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor
fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen,
ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige
bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300
meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale
wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen
dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding
van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
- scholen;
- kinderdagverblijven;
- verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om
bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle
vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in
bestemmingsplannen en andere besluiten.
In het kader van
het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld
gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie
toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit
‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan
wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering
van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de
grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van
de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
Planspecifiek
Ten behoeve van de ontwikkeling van Zuiderloo (en Zandzoom) is een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd, zie bijlage
8. Hierbij
is onderzocht of er inzake luchtkwaliteit mogelijke belemmeringen zijn
vanuit de Wet milieubeheer. Op basis van het onderzoek kunnen de
volgende conclusies worden getrokken:
- er is geen
sprake van een ‘gevoelige bestemming’. Toetsing aan de
grenswaarden in het plangebied is op grond van de Wm niet noodzakelijk;
- de
verkeersemissies leiden niet in betekenende mate tot een verslechtering
van de luchtkwaliteit. Toetsing aan de grenswaarden is derhalve niet
nodig.
Gezien het voorgaande vormt luchtkwaliteit vanuit de Wet milieubeheer geen belemmering voor het initiatief.
4.4 Geluid
De
mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de
Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige
objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh
worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
- woningen;
- geluidsgevoelige
terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan
categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen,
woonwagenstandplaatsen);
-
andere
geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en
verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en
verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit
geluidhinder (Bgh):
- verzorgingstehuizen;
- psychiatrische inrichtingen;
- medisch centra;
- poliklinieken;
- medische kleuterdagverblijven.
Het
beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van
vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet
geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai
en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op
geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
Planspecifiek
In het kader van de voorgenomen ontwikkeling van nieuwe woningen in het
plangebied Zuiderloo is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie
bijlage
9. In
dit onderzoek is de geluidbelasting bepaald van de zoneplichtige wegen
voor het prognosejaar 2025 (Wet geluidhinder). Daarnaast is in het
kader van de goede ruimtelijke ordening het geluid van de niet
zoneplichtige (30 km/u) wegen in kaart gebracht. Op basis van de eerder
in L
etmaal, [dB(A)] naar L
den [dB] verleende
hogere waarden is een minimale bouwafstand bepaald. Mogelijk dat het
wenselijk is op kortere afstand woningbouw mogelijk te maken. Dan
zullen aanvullende hogere waarden moeten worden doorlopen.
Wet geluidhinder
Vennewatersweg
De uitkomsten van de berekeningen zijn getoetst aan de afgegeven hogere waarden, zie de volgende tabel.
|
Ten gevolge van: |
Locatie |
Bebouwingsafstand [m] |
Letm [dB(A)] |
Lden [dB] |
1 |
Vennewatersweg |
UW1 van Zuiderloo |
20 |
57 |
56,6 |
2 |
Vennewatersweg |
UW4 van Zuiderloo |
20 |
54 |
53,6 |
Voor
het bouwvlak UW1 langs de Vennewatersweg kan vanaf de aangegeven
afstand van 20 meter voldaan worden aan de verleende hogere waarde van
(afgerond) 57 dB.
Voor
het bouwvlak UW4 langs de Vennewatersweg kan op een afstand van 20
meter niet worden voldaan aan de verleende hogere waarde van 54 dB.
Vanaf een afstand van circa 30 meter kan aan de verleende hogere waarde
worden voldaan. Indien op kortere afstand woningbouw gewenst is zal
voor dit deelgebied een nieuwe hogere waarde procedure moeten worden
doorlopen.
Westerweg
Voor
de Westerweg is, ondanks dat de bouwvlakken tot deze weg doorlopen
eerder geen hogere waarde verleend. Indien niet binnen de 48 dB-contour
wordt gebouwd zal worden voldaan aan de Wet geluidhinder. De 48
dB-contour ligt op circa 40 meter afstand gerekend vanaf het hart van
de weg.
Kennemerstraatweg
Voor het wegverkeer als gevolg van de Kennemerstraatweg gelden de hogere waarden zoals weergegeven in de volgende tabel.
|
Ten gevolge van: |
Locatie |
Bebouwingsafstand [m] |
Letm [dB(A)] |
Lden [dB] |
1 |
Kennemerstraatweg |
Hoek Kennemerstraatweg-Zevenhuizerlaan |
17 |
62 |
60,4 |
2 |
Kennemerstraatweg |
Hoek Kennemerstraatweg noordwest van de rotonde |
28 |
57 |
55,4 |
Uit
de berekeningen blijkt dat op beide locaties voldaan wordt aan de
eerder afgegeven hogere waarde. Voor de eerste locatie, op de grens van
het bouwvlak bedraagt de geluidbelasting circa 55 dB. De 48 dB-contour
ligt op circa 40 meter gerekend uit het hart van de Kennemerstraatweg.
Mogelijk dat deze afgegeven hogere waarde ook kan worden toegepast voor
de overige bouwvlakken langs de Kennemerstraatweg: tussen huisnummers
349 en 349a, 349a en 349b. Voor deze vlakken gelden dezelfde afstanden
zoals onder de eerste locatie zijn genoemd. Voor de tweede locatie ligt
zowel de 55 dB-contour als de 48 dB-contour niet binnen het op de
verbeelding aangegeven gebied waar nieuwe woningen staan geprojecteerd.
Overige wegen
De overige wegen, vormen geen belemmering voor woningbouw binnen het plangebied.
Railverkeerslawaai
De uitkomsten van de berekeningen zijn getoetst aan de afgegeven hogere waarden, zie de volgende tabel.
Ten gevolge van: |
Locatie |
Bebouwingsafstand [m] |
Letm [dB(A)] |
Lden [dB] |
Spoortraject Heiloo-Castricum |
UW4 van Zuiderloo |
25 |
65 |
65 |
Door een aan de
oostzijde van het spoor wellicht te realiseren geluidscherm met een
hoogte van 1,5 meter worden de bestaande woningen in het plangebied
gesaneerd. Door de realisering van dit scherm wordt bovendien
bewerkstelligd dat op een afstand van 25 meter aan de oostzijde van het
spoor wordt voldaan aan de verleende hogere waarde van 65 dB. De aan te
houden afstand waar wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde (55 dB)
komt daarmee op circa 50 meter gerekend uit het hart van het spoor, te
liggen. Hiermee valt bouwvlak UW3 volledig buiten de contour van de
voorkeursgrenswaarde en kan een toetsing in het kader van de Wet
geluidhinder achterwege blijven.
Aan de westzijde
van het spoor is in het kader van de genoemde geluidsanering over een
afstand van 260 meter, ten noorden van de spoorwegovergang met de
Vennewatersweg geen scherm voorzien. Om te voldoen aan de hogere waarde
zal een afstand moeten worden aangehouden van circa 58 meter (gerekend
uit het hart van het spoor). Op de in het hogere waarde besluit
aangegeven afstand van 25 meter bedraagt de geluidbelasting als gevolg
van het railverkeer circa 70 dB. De maximale ontheffingswaarde bedraag
68 dB, op deze afstand is derhalve geen hogere waarde mogelijk.
Als extra variant
is de optie 'aanvullende schermen' doorgerekend, waarbij het in
het kader van de geluidsanering voorgenomen scherm aan de westzijde is
doorgetrokken tot aan de Vennewatersweg. Hierbij wordt op een afstand
van 25 meter wel voldaan aan de verleende hogere waarde van 65 dB.
Gezien voorgaande
kan voor de genoemde bebouwingsafstanden worden uitgegaan van de op 14
december 2005, door Gedeputeerde Staten, vastgestelde en thans nog
geldende hogere waarde vanwege weg- en railverkeer. Mocht op enig
moment blijken, dat een kortere afstand dan de aangegeven
bebouwingsafstand gewenst is dan zal op dat moment worden overwogen om
daarvoor, na het voeren van een desbetreffende procedure, hogere
geluidswaarden vast te stellen.
Ruimtelijke ordening
Goed woon- en leefklimaat
In het plangebied
zijn een aantal wegen aanwezig of geprojecteerd waarvan mogelijk
geluidhinder kan worden ondervonden, maar niet onder de Wet
geluidhinder vallen. Deze zijn nader onderzocht of er sprake zal zijn
van een goed woon- en leefklimaat. In de volgende tabel staan de
geluidbelastingen van deze wegen gerelateerd aan de afstanden
weergegeven.
Naam weg |
Afstand 50 dB [m] |
Afstand 48 dB [m] |
Oostelijke ontsluitingsweg |
16 |
22 |
Westelijke ontsluitingsweg |
18 |
24 |
Hoogeweg |
17 |
23 |
Op
basis van de Kwaliteitsindicatie geluid RIVM wordt geadviseerd maximaal
een geluidbelasting van 50 dB op de gevels van woningen toe te staan.
Cumulatief geluidniveau
Met
uitzondering van het gebied gelegen aan de westzijde van het spoor zal
er binnen het plangebied sprake zijn van een 'redelijk' tot 'goed'
woon- en leefklimaat. Aan de westzijde van eht spoor zal het aspect
geluid worden gekwalificeerd als 'redelijk' tot 'zeer slecht' (55 tot
70 dB). Indien zal worden gekozen voor een verlengd geluidscherm aan de
westzijde van het spoor zal alsnog sprake zijn van een 'goed' tot
'matig' (45 tot 60 dB) woon- en leefklimaat.
4.5 Bedrijven en milieuzonering
Het
aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven
kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de
afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid.
Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun
aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of
nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen
ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij
een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
Bij
een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige
bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor
dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige
functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een
verantwoorde afstand van bedrijven komt te staan. Doel hiervan is het
waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit
van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
Milieuzonering
beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals:
geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden
en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type
bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten'
(VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en
Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst
opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige
bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt
dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
Het
belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging
steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet,
mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en
milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
- het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
- het
bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten
(bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen
aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Door
de Regionale Uitvoerings Dienst Noord Holland Noord (verder:
RUD) is een inventarisatie uitgevoerd naar de aanwezige
bedrijvigheid in het plangebied. Deze bedrijven zijn weergegeven in de
volgende tabel.
Adres |
Bedrijf |
Soort bedrijf |
Richtafstand |
Hoogeweg 34 |
Pensionstal Sprenkeling |
stoeterij, manege |
50 meter |
Hoogeweg 26D |
Van der Steen |
handelsonderneming, transportbedrijf |
50 meter |
Kennemerstraatweg 341 |
Bowling Heiloo |
horecabedrijf (sport bowling met partycentrum) |
30 meter |
Kennemerstraatweg 347 |
Depot A. Hak |
opslag depot materialen en materieel |
30 meter |
Kennemerstraatweg 351 |
Ingenieurburo |
- |
0 meter |
Vennewatersweg 15 |
Tuincentrum Deka |
tuincentra |
30 meter |
Vennewatersweg 2A |
Texaco |
tankstation |
200 meter |
Westerweg 332 |
- |
voorheen metaalbewerkingsbedrijf |
0 meter |
Westerweg 340 |
Temming |
fokken en houden van dieren (schapen) |
30 meter |
Westerweg 354 |
- |
transportbedrijf Van der Steen |
50 meter |
Bij
de uitwerking van bestemmingen zal rekening moeten worden gehouden met
de genoemde afstanden. Dit is ook als dusdanig opgenomen in de
planregels van voorliggend bestemmingsplan. De belemmerende werking
hiervan is overigens gering omdat in de huidige situatie al woningen in
de nabijheid van de bedrijven zijn gevestigd.
Wat
betreft het bedrijf aan de Hoogeweg 34 heeft de gemeente een
principe overeenstemming over de verplaatsing van het bedrijf. Voor het
bedrijf aan de Hoogeweg 26d is deze oveeenstemming er nog niet.
In
het geldende bestemmingsplan Zuiderloo en het bestemmingsplan Hoogeweg
26d zijn beide bedrijven wegbestemd met het oog op de realisering van
Zuiderloo. Wel is rondom het bedrijf aan de Hoogeweg 34 een geurcontour
aanwezig van 50 meter. Binnen de geurcontour is geen sprake van een
aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Nieuwe woonbestemmingen, die het
realiseren van geurgevoelige objecten mogelijk maken, mogen binnen deze
contour niet worden gevestigd. In dit kader is op de verbeelding de
aanduiding 'milieuzone - geurzone' opgenomen. Ter plaatse van gronden
met deze aanduiding is het verboden de gronden te gebruiken voor de
functies wonen, tuin en erf. Wanneer echter maatregelen worden
getroffen (beëindiging van de bedrijfsactiviteiten van de
paardenhouderij) is dit verbod niet van toepassing.
4.6 Externe veiligheid
Het externe
veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van de kans op en het
effect van een ernstig ongeval door activiteiten met gevaarlijke
stoffen bij bedrijven en het transport van gevaarlijke stoffen. De
overheid wil met haar beleid burgers in hun woonomgeving een minimum
beschermingsniveau tegen de effecten van een ongeval met gevaarlijke
stoffen bieden en hanteert als basisnorm dat het risico om te
overlijden aan een ongeluk met gevaarlijke stoffen voor omwonenden niet
hoger mag zijn dan één op de miljoen (10-6) per jaar. Dit is het zogenaamde plaatsgebonden risico.
Naast de norm
voor het plaatsgebonden risico is een norm voor het groepsrisico
gedefinieerd. Het groepsrisico geeft inzicht in hoeveel personen worden
bedreigd door een calamiteit bij een risicovolle activiteit. Het aantal
getroffen personen is per mogelijke calamiteit verschillend (omdat de
effecten per type calamiteit verschillen). Een risicovolle activiteit
kan leiden tot verschillende soorten calamiteiten met bijbehorende
effecten (dus slachtoffers) en kansen. Een ander punt is de
aanwezigheid van personen binnen het effectgebied (of invloedsgebied)
van de calamiteit. Als er geen personen in het invloedsgebied aanwezig
zijn kunnen er geen slachtoffers vallen en is het groepsrisico dan ook
“nihil”. Het groepsrisico kan niet in 1 getal worden
uitgedrukt. Maar wordt als een curve weergegeven in een grafiek waarin
het aantal dodelijk slachtoffers is uitgezet tegen de kans dat een
calamiteit met dit aantal slachtoffers kan optreden. Het groepsrisico
kent geen harde grenswaarde. Wel is er een zogenaamde
oriëntatiewaarde waarmee het berekende groepsrisico mee moet
worden vergeleken. Deze waarde geldt als een richtwaarde waaraan
getoetst moet worden en is een soort maat voor wat binnen Nederland nog
als maatschappelijk geaccepteerde kans geldt voor calamiteiten waarbij
meerdere dodelijke slachtoffers kunnen vallen. De oriëntatiewaarde
is zodanig gedefinieerd dat bij iedere factor 10 toename van het aantal
slachtoffers de kans hierop met een factor 100 moet afnemen. Hiermee
wordt tot uitdrukking gebracht dat bij een groter aantal
slachtoffers het maatschappelijk draagvlak hiervoor snel afneemt
aangezien dit tot een ontwrichting van de locale samenleving kan
leiden. De oriëntatiewaarde is geen “sanerings”waarde.
Dit betekent dat als deze overschreden wordt dit niet tot een
verplichte sanering hoeft te leiden. Wel moet altijd geprobeerd worden
om het groepsrisico zo veel mogelijk te beperken. Verder moet iedere
verandering van het groepsrisico door risicobronnen of veranderingen in
de ruimtelijke omgeving worden verantwoord.
4.6.1 Wettelijk kader
Elk ruimtelijk
besluit moet worden getoetst aan de wet- en regelgeving ten aanzien van
externe veiligheid voor risicovolle activiteiten met gevaarlijke
stoffen.
Voor
risicovolle bedrijven met gevaarlijke stoffen zijn de normen voor het
plaatsgebonden risico en de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico
vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi ) en de
bijbehorende regeling (Revi).
Voor
transportroutes van gevaarlijke stoffen over de weg, het water en het
spoor gelden op dit moment de normen zoals vastgelegd in de circulaire
Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen 2012 (deze wordt vervangen
door het Besluit externe veiligheid transportroutes, het besluit is op
11 november 2013 gepubliceerd).
Voor
hoge druk aardgastransportleidingen zijn de normen voor het
plaatsgebonden risico en de verantwoordingsplicht voor het groepsrisico
vastgelegd in het Besluit houdende milieukwaliteitseisen externe
veiligheid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen
(Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).
4.6.2 Ligging plangebied en risicovolle objecten
De omgeving van
het plangebied is getoetst op het aspect externe veiligheid. Hierbij is
gebruik gemaakt van de gegevens in de provinciale risicokaart van
Noord-Holland en gegevens van risicobronnen die bekend zijn bij de
gemeente en de Veiligheidsregio. Op de volgende afbeelding is de
ligging van het plangebied aangegeven met de dichtstbijzijnde
risicovolle activiteiten.
Ligging plangebied met dichtsbijzijnde risicovolle activiteiten
Uit voorgaande afbeelding blijkt dat het invloedsgebied van de volgende risicobron binnen het plangebied ligt:
- LPG-tankstation
BOHA, Vennewatersweg 2a en 2b te Heiloo. Op grond van het Bevi/Revi
gelden er normen voor het plaatsgebonden risico en een
verantwoordingsplicht voor het groepsrisico.
4.6.3 Bevi-inrichtingen (LPG-tankstation BOHA)
LPG-tankstation
BOHA is gevestigd aan de Vennewatersweg 2a en 2b te Heiloo. De doorzet
aan LPG is in de vergunning gelimiteerd tot 500 m
3 per jaar,
verder worden op het achterterrein tankwagens(benzine/diesel)
geparkeerd en worden deze tankwagens gelost of geladen vanuit de
aanwezige ondergrondse tanks. Het bedrijf is net buiten het plangebied
gelegen. In het kader van voorliggend bestemmingsplan is een rapportage
opgesteld waarbij een toetsing is uitgevoerd aan de normen voor
het plaatsgebonden risico en waarbij het groepsrisico is berekend, zie
bijlage
10.
Plaatsgebonden risico
Op de volgende
afbeelding is de ligging van de door Prevent Adviesgroep B.V. bepaalde
veiligheidsafstanden voor het plaatsgebonden risico ( PR=10-6-contour) weergegeven.
Berekende veiligheidsafstanden plaatsgebonden risico ( PR=10-6-contour)
Binnen de veiligheidafstanden voor het plaatsgebonden risico (PR=10-6-contour) zijn geen (beperkt) kwetsbare objecten aanwezig.
Om te voorkomen
dat, vanwege de nog uit te werken bestemming wonen, binnen deze
veiligheidafstanden voor het plaatsgebonden risico nieuwe (beperkt)
kwetsbare objecten kunnen worden gerealiseerd is op de verbeelding een
‘veiligheidszone – Bevi’ weergegeven. In de regels is
aangegeven dat binnen deze zone:
- geen nieuw kwetsbaar object of beperkt kwetsbaar object mag worden gebouwd;
- er geen kwetsbaar object aanwezig mag zijn.
Groepsrisico
Op de volgende afbeelding is het door Prevent Adviesgroep B.V. berekende groepsrisico weergegeven.
Berekend groepsrisico
Het groepsrisico is berekend met SafetiNL voor de volgende situaties:
- de bestaande situatie met en zonder LPG-branchemaatregelen;
- de te bestemmen situatie met en zonder LPG-branchemaatregelen.
Het groepsrisico
neemt bij een maximaal mogelijke invulling van de opnieuw te bestemmen
“Uit te werken woonbestemmingen” toe, maar blijft bij het
treffen van de LPG branchemaatregelen ruim onder de
oriëntatiewaarde (feitelijke situatie).
Omdat de LPG
branchemaatregelen nog niet zijn geborgd in wetgeving of in de
omgevingsvergunning moet juridisch gezien de situatie worden beschouwd
als situatie zonder LPG-branchemaatregelen (juridische situatie).
Juridisch gezien kan het groepsrisico bij een maximaal mogelijke
invulling van de opnieuw te bestemmen “Uit te werken bestemming
wonen” toenemen tot boven de oriëntatiewaarde. Om dit te
voorkomen zal de vergunning van het LPG-tankstation op dit punt worden
aangepast.
4.6.4 Advies Veiligheidsregio Noord-Holland Noord
Ten
aanzien van de mogelijkheden om de omvang van de ramp te beperken en de
mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen binnen het
invloedsgebied van het LPG–tankstation moet een advies worden
gevraagd aan de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord. In het kader van
het vooroverleg ex. artikel 3.1.1 Bro is dit advies ingewonnen en heeft
de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord gereageerd, zie
toelichting paragraaf 6.2.2.
4.7 Water
Het aspect water
is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om
te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook
risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van
het water hoog gehouden worden.
4.7.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau en
Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt
met betrekking tot water. De belangrijksten hiervan zijn het
Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste
eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige
waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het
rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste
eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte
moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid
voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
- vasthouden,
bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk
bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater.
Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in
bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren
wordt het water afgevoerd.
- schoonhouden,
scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk
schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel
mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd
water aan bod.
Waterwet
Centraal in de
Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de
‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het
geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties
tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar
ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het
doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor
waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt
de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische
implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn
Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles
is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale
watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes
vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in
één aparte watervergunning.
Nationaal Waterplan
Op basis van de
Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het
Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de
periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het
Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen,
beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van
gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015
genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties
veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te
benutten.
4.7.2 Beleid Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Waterbeheersplan 2010-2015
Op
14 oktober 2009 is het Waterbeheersplan 2010-2015 vastgesteld door
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. In dit waterbeheersplan
beschrijft het Hoogheemraadschap de doelstellingen voor de periode
2010-2015 voor de drie kerntaken: veiligheid tegen overstromingen,
droge voeten en schoon water.
De
missie van het Hoogheemraadschap is erop gericht om ook de komende
jaren, ondanks klimaat- en weersveranderingen, Noord-Holland boven het
Noordzeekanaal veilig te houden tegen overstromingen en te zorgen voor
droge voeten en schoon water. Het kerndoel hierbij is vierledig:
- Het op orde houden van het watersysteem en dit onder dagelijkse omstandigheden doelmatig en integraal beheren.
- De verontreiniging van het watersysteem door directe en indirecte lozingen voorkomen en/of beheersbaar houden.
- Het op orde
houden van de primaire waterkeringen en overige waterkeringen met een
veiligheidsfunctie en deze onder dagelijkse omstandigheden doelmatig
beheren.
- Het in stand
houden en ontwikkelen van een calamiteitenorganisatie die onder
bijzondere omstandigheden onmiddellijk operationeel is en die beschikt
over actuele calamiteitenbestrijdingsplannen voor veiligheid,
wateroverlast en waterkwaliteit.
Uitgangspunten van het beleid van het Hoogheemraadschap hierbij zijn:
- het beheersgebied van het Hoogheemraadschap is beveiligd tegen overstromingen;
- dijkversterking blijft altijd mogelijk;
- alle inwoners
van het beheersgebied van het Hoogheemraadschap hebben recht op het
afgesproken beschermingsniveau tegen wateroverlast;
- watersystemen zijn gezond voor mens, plant en dier;
- problemen worden opgelost waar ze ontstaan;
- met de watervoorraad wordt zorgvuldig omgegaan;
- niet alles kan overal;
- samenwerking staat centraal
- water is een ordenend principe in de ruimtelijke inrichting;
- het waterbeheer is toekomstgericht.
Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Eind
2009 is de 'Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier'
vastgesteld door het Hoogheemraadschap. De regels in de keur zijn onder
te verdelen in twee categorieën: gebodsbepalingen en
verbodsbepalingen. Met de geboden worden derden verplicht het aan hen
toegewezen onderhoud aan waterstaatswerken uit te voeren. De verboden
zijn er om te voorkomen dat wijzigingen worden aangebracht in
waterstaatswerken, waardoor ze niet (goed) meer functioneren. Zo is het
bijvoorbeeld verboden om zonder toestemming van het Hoogheemraadschap
een steiger in het water aan te leggen of een sloot te dempen.
De
regels uit de keur zijn vastgelegd in het keurdocument. De legger uit
dit keurdocument bepaalt waar de geboden en verboden uit de keur van
toepassing zijn.
4.7.3 Watertoets
De
‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige
belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het
opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische
toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en
de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk
stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van
een eventueel overleg opgenomen.
Planspecifiek
De
realisatie van de plannen voor woningbouw in Zuiderloo (en Zandzoom)
zal gepaard gaan met een toename van het verhard oppervlak. Ten
opzichte van het onverhard terrein ontstaat hierdoor een versnelde
afvoer van water. Voorkomen dient te worden dat het water van de
strandwal te snel en in grote hoeveelheden op het omliggende gebied
wordt afgewenteld en daar tot problemen en tot wateroverlast leidt.
Gestreefd wordt naar een veerkrachtig watersysteem, waarbij de kwelzone
wordt versterkt en infiltratiemogelijkheden op de strandwal worden
geoptimaliseerd.
In het plangebied Zuiderloo zullen de volgende maatregelen worden getroffen:
- Om het water in
het plangebied vast te houden zullen de groenvoorzieningen in het
gebied worden gecombineerd met waterinfiltratiezones en –bekkens.
Bij grote neerslaghoeveelheden zullen hier tijdelijk waterpartijen
ontstaan. Voor de aanvoer van water naar deze bekkens zullen nieuwe
waterlopen worden gegraven. Er zal echter ook zo veel mogelijk gebruik
worden gemaakt van het eeuwenoude waterafvoersysteem van greppels,
hetgeen altijd goed gefunctioneerd heeft.
- In de
voorschriften is vastgelegd dat voor de berging en infiltratie van
hemelwater in het gehele gebied dat valt onder de uit te werken
bestemmingen in samenhang met het Zandzoomgebied en de omliggende
strandvlaktes, een oppervlakte wordt ingericht die minimaal gelijk is
aan 20% van het verharde oppervlak in dit gebied dat direct loost op
het oppervlaktewater. Daarbij gaat het niet zozeer om het creëren
van wateroppervlakken alswel het creëren van plaatsen waar het
hemelwater kan infiltreren. Dit gezien het feit dat, zoals eerder
aangegeven, op de strandwal water snel via de bodem afvloeit.
- Bij het ontwerp
van de woonwijken en de infrastructuur zal zo weinig mogelijk een
gesloten gerioleerde verharding worden toegepast. Het Heilooër
profiel van bestrating met grasbermen vormt hierbij een goed
uitgangspunt. Ook kan gedacht worden aan het toepassen van
halfverharding.
- In het gebied
zal een verbeterd gescheiden rioolstelsel of een stelsel dat hieraan
qua vuiluitworp gelijkwaardig is, worden aangelegd. Uitgangspunt is een
zo groot mogelijke afkoppeling van ‘schone’ oppervlakken
(daken) naar het oppervlaktewater. Het AfvalWaterKetenBedrijf heeft de
voorkeur geen schoon regenwater naar de zuivering te laten komen.
De
gemeente heeft verder het voornemen om vanaf de Breedelaan aan de
noordkant van het plangebied langs de beoogde nieuwe
noordzuidontsluitingsweg door het plangebied naar de Vennewatersweg een
ondergrondse waterafvoer te realiseren. Deze dient om een oplossing te
bieden voor de wateroverlast die bij overvloedige regenval van tijd tot
tijd optreedt in Heiloo-Zuid. Via deze afvoer zal ook overtollig
water worden afgevoerd uit Zuiderloo. De nieuwe afvoer takt aan op de
bestaande afvoer langs de Vennewatersweg.
Buiten
het plangebied zal nader worden onderzocht welke mogelijkheden er zijn
voor het bergen van water in het gebied van de strandvlaktes. Met name
de oostelijke strandvlakte leent zich hiervoor. In het kader van de op
te stellen uitwerkingsplannen moet duidelijk worden welke maatregelen
elders feitelijk gerealiseerd kunnen en zullen worden. Door
neerslagtoename als gevolg van klimaatsveranderingen vallen er op
langere termijn gemiddeld hogere grondwaterstanden te verwachten
in de strandwal. Hogere grondwaterspiegels kunnen in de randzones van
de strandwal leiden tot een hogere kweldruk. Hiervoor zullen buiten het
plangebied oplossingen moeten worden gezocht (onder andere
waterberging, kruipruimteloos bouwen).
4.8 Ecologie
Bij
ruimtelijke ingrepen moet rekening worden gehouden met de
natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen
gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen
uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de
Flora- en Faunawet van toepassing. Hierin wordt onder andere de
bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke
ontwikkelingen moet worden getoetst of er sprake is van negatieve
effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet
ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
4.8.1 Gebiedsbescherming
De
Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de
Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
- Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
- beschermde Natuurmonumenten;
- wetlands.
Naast deze drie
soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader
van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend
netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande
natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones.
De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het
Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden,
versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en
een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van
belang:
- vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
- verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
- verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Planspecifiek
Rondom het
plangebied liggen diverse Natura 2000-gebieden, waarvan de volgende
binnen een afstand van tien kilometer van het plangebied:
- Noordhollands Duinreservaat (circa 1,5 kilometer);
- Eilandspolder (circa 6 kilometer);
- Noordzeekustzone (circa 7 kilometer);
- Schoorlse Duinen (circa 9,5 kilometer);
- Wormer- en Jisperveld & Kaleerpolder (circa 9,5 kilometer).
Het plangebied
heeft geen relatie met deze omliggende Natura 2000-gebieden. Voor
vrijwel alle mogelijke externe effectfactoren zoals geluid, licht,
menselijke aanwezigheid, trillingen e.d. geldt dat gezien de afstand en
de tussenliggende elementen, geen effecten op de Natura 2000-gebieden
te verwachten zijn. Het enige aspect wat over een dergelijke afstand
invloed heeft is stikstof/ammoniak. Derhalve is een stikstofberekening
opgesteld, zie bijlage
11. In
deze rapportage zijn de eerste vijf jaren van de planontwikkeling
beschouwd, alsmede de eindsituatie. In de rapportage wordt
geconcludeerd dat de ontwikkeling geen onevenredige schadelijke
gevolgen heeft voor de omliggende Natura 2000 gebieden. Een voortoets
dan wel een passende beoordeling is niet noodzakelijk. In de rapportage
is ook een doorkijk gemaakt naar Programmatische Aanpak Stikstof
4.8.2 Soortenbescherming
De
Flora- en Faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende
inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich
vooral op het in stand houden van populaties van soorten die
bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden
vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast
een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde
specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet
genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan
de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in
hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde
dier- en plantensoorten en of er compenserende of mitigerende
maatregelen genomen moeten worden.
Daarnaast
geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het
voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd
moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort
geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd
project uitvoerbaar is.
Planspecifiek
In
het kader van de ontwikkeling van Zuiderloo hebben reeds eerder
onderzoeken plaatsgevonden naar beschermde soorten in het kader van de
Flora- en Faunawet in het gebied. Uit die onderzoeken is ondermeer
gebleken dat vleermuizen en rugstreeppadden in het gebied voorkomen.
Rugstreeppadden en vleermuizen zijn strikt beschermde soorten volgens
de Flora- en Faunawet. Verblijfplaatsen, maar ook belangrijke
vliegroutes en foerageergebied zijn beschermd volgens de wet en mogen
in principe niet vernietigd worden. Derhalve is opnieuw onderzoek
gedaan naar het voorkomen van rugstreeppadden en vleermuizen in het
plangebied, zie bijlage
12.
Ook tijdens dit onderzoek zijn enkele rugstreeppadden aangetroffen in
het plangebied, even ten zuiden van de volkstuinen aan de
Spanjaardslaan. Het gaat om 5 tot 10 dieren. Daarnaast zijn in het
plangebied vijf soorten vleermuizen waargenomen. De vleermuizen
gebruiken het plangebied als foerageergebied en als paargebied.
Mogelijk bevindt zich een verblijf van de gewone dwergvleermuis in het
plangebied. Er zijn verder negen baltslocaties van gewone
dwergvleermuizen aangetroffen. Vliegroutes zijn niet aangetroffen.
Naar
aanleiding van de waarnemingen is in het onderzoek vervolgens gekeken
of er sprake is van negatieve effecten en of mitigerende of
compenserende maatregelen noodzakelijk zijn. In na volgende tekst wordt
deze beoordeling per soort weergegeven.
Vleermuizen
Gewone
dwergvleermuizen hebben hun verblijfplaatsen voornamelijk in bebouwing.
Bij de realisatie van het project zal in het plangebied geen bebouwing
worden gesloopt. Er gaan daarom geen verblijfplaatsen van vleermuizen
verloren. Er zijn geen belangrijke vliegroutes aangetroffen. Ook
blijven de huidige groene opstanden, de lanen en het bosje aan de
Spanjaardslaan, behouden. De realisatie van het project zal daarom geen
negatief effect hebben op de vleermuizen. Bij de realisatie van meer
huizen zal, indien de spouwmuren toegankelijk zijn voor vleermuizen dmv
van vliegopeningen en holtes, het aanbod aan mogelijke verblijfplaatsen
toenemen. De groenstructuren worden versterkt en dit zal een positief
effect hebben op het voedselaanbod en mogelijkheden voor vliegroutes
voor vleermuizen.
Rugstreeppadden
Door
de bouw van de woningen zal de zomerhabitat en
voortplantingshabitat voor de rugstreeppad moeilijker bereikbaar zijn.
Op de korte termijn kan er door de werkzaamheden lichte verstoring in
de deelpopulatie in Zuiderloo ontstaan. De voorgenomen ingreep heeft
daardoor mogelijk een negatief effect op de lokaal aanwezige populatie.
Het is dan ook niet toegestaan de ingreep zonder aanvullende
mitigerende maatregelen uit te voeren. Derhalve zullen de volgende
maatregelen worden uitgevoerd, om zo aan de zorgplicht te voldoen:
- Ten noorden van
de voortplantingshabitat zullen werkvoertuigen gaan rijden. Voordat dit
gaat gebeuren zal deze tijdelijke weg worden afgeschermd met een
paddenscherm. Het doden van dieren wordt op deze manier voorkomen. Een
scherm van glad landbouwplastic van 50 cm hoog en 10 cm ingegraven
voorkomt betreding van rugstreeppadden.
- Voordat er in
Zuiderloo vergravingen plaatsvinden, waarbij in de periode maart - juli
(tijdelijke) plassen kunnen ontstaan, worden deze locaties afgezet met
een scherm. Dit voorkomt dat rugstreeppadden het water kunnen gaan
gebruiken als voortplantingswater.
Daarnaast
zullen verschillende compenserende maatregelen worden getroffen. Op
deze manier zal er op de lange termijn, geen negatief effect zijn
op de rugstreeppadden. De habitat die ze nu gebruiken blijft
grotendeels onaangetast en er worden nieuwe migratieroutes aangelegd om
deze te bereiken.
Ontheffing flora- en faunawet
Op
25 februari 2014 is op basis van het onderzoek uit oktober 2013 een
ontheffingsverzoek ingediend bij Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
voor de rugstreeppad. Op 22 januari 2015 is door de Rijksdienst de
gevraagde ontheffing afgegeven, zie bijlage
13. In
de onthefffing staat beschreven onder welke voorwaarden werken en
werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd en welke maatregelen getroffen
dienen te worden. De ontheffing is als bijlage opgenomen bij dit
bestemmingsplan.
4.9 Archeologie
In
1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming
van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het
Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees
archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit
erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk
verankerd in de Monumentenwet en de Wet op
Archeologische Monumentenzorg. Op basis van deze wetten zijn
mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de
bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van
(mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de
Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat
waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief
aangepast kan worden.
Planspecifiek
Op
9 mei 2011 is de Nota Cultuurhistorie vastgesteld door de raad van de
gemeente Heiloo. In de nota Cultuurhistorie is ook het gemeentelijk
beleid op het gebied van archeologie opgenomen. De archeologische
waarde van een gebied wordt door de gemeente bepaald door het gebied te
toetsen aan aspecten geomorfologie, historische wegen en bekende
archeologische vindplaatsen. Het gehele plangebied Zuiderloo ligt op de
strandwal. Het gebied is vanaf de prehistorie in gebruik genomen door
nomaden. Op basis van deze feiten bezit het gehele gebied een zeer hoge
archeologische verwachting. Aan deze waardering is de consequentie
verbonden dat ontwikkelingen vanaf 50 m2 en dieper dan 50 cm
vergunningplichtig zijn. Voorliggend bestemmingsplan betreft een plan
waarin nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Ten behoeve van
het behoud van de archeologische waarde van het gebied is een
dubbelbestemming ‘Waarde - Archeologie’ opgenomen, die
inhoudt dat voor werkzaamheden met een oppervlak van meer dan 50
m² en dieper dan 50 cm een archeologisch onderzoek dient te worden
uitgevoerd.
4.10 Cultuurhistorie
Door
recente wijzigingen in het Bro (Besluit ruimtelijke ordening) is sinds
1 januari 2012 het opnemen van een cultuurhistorische paragraaf
verplicht. In de toelichting van het bestemmingsplan dient een
beschrijving te worden opgenomen van de wijze waarop met de, in het
gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of
te verwachten monumenten, rekening is gehouden. De opsteller en
vaststeller van het bestemmingsplan is daarmee dus verplicht om breder
te kijken dan alleen naar het facet archeologie. Ook de facetten
historische (steden)bouwkunde en historische geografie dienen te worden
meegenomen in de belangenafweging. Hierbij gaat het om zowel beschermde
als niet formeel beschermde objecten en structuren.
Planspecifiek
Zoals
in de vorige paragraaf reeds aangegeven is op 9 mei 2011 de Nota
Cultuurhistorie vastgesteld door de raad van de gemeente
Heiloo. In de nota Cultuurhistorie beschrijft de gemeente Heiloo
de belangrijkste ruimtelijke en cultuurhistorische kenmerken van Heiloo
en heeft het op basis daarvan beleid vastgesteld. De identiteit van het
dorp is door de eeuwen heen gevormd en bepaald door die kenmerken die
passen bij haar historie; het zijn de elementen die laten zien waar de
historie uit bestaat en hoe deze het dorp hebben gemaakt tot wat het is.
Een aantal van de beleidsuitspraken zijn specifiek op Zuiderloo van
toepassing. Vasthouden aan het contrast tussen de bebouwde strandwal en
de lege strandvlaktes betekent zo veel mogelijk bebouwing concentreren
op en rond de strandwal en de strandvlaktes zo open mogelijk houden.
Vasthouden aan de ontwikkelingsstructuur van Heiloo (noord-zuid gericht
wegenpatroon en oost-west gerichte verkaveling) houdt bovendien in dat
bij nieuwbouw onderzocht wordt hoe kan worden aangesloten op het
historisch gegroeide wegenpatroon en het bijpassende
verkavelingspatroon. Concreet betekent dit voor Zuiderloo:
- doorgaande wegen noord-zuid;
- dwarsverbindingen oost-west;
- verkaveling haaks op de Hoogeweg;
- zo veel mogelijk beschermen van het nog aanwezige Middeleeuwse systeem van greppels met houtwallen en hagen;
- stimuleren van het toepassen van houtwallen en hagen.
De
cultuurhistorische waarden in de vorm van houtwallen, greppels, hagen
en houtsingels worden onderkend en gewaardeerd. Om die reden wordt veel
moeite gedaan om in de toekomstige woonwijk zoveel mogelijk van deze
waarden intact te houden en waar mogelijk te versterken / restaureren.
Historische greppels blijven benut en worden voor de waterhuishouding
gebruikt. Door de afgesproken dichtheid van 25 woningen/ha zullen niet
alle groenstructuren kunnen worden bewaard. Om die reden is er voor
gekozen om niet alle op het onder paragraaf 2.2.1 opgenomen kaartje
aangegeven cultuurhistorische landschapselementen op de verbeelding van
het bestemmingsplan over te nemen. Voor de onderdelen die wel op de
verbeelding zijn opgenomen is het beleid er op gericht deze zo veel
mogelijk te handhaven.
Bij het opstellen van het stedenbouwkundig plan (zie
toelichting paragraaf 2.3.1)
is getracht zo veel mogelijk rekening te houden met
bovenstaande. Daarnaast zijn verschillende waardevolle elementen
(zie
toelichting paragraaf 2.2.1) als behoudenswaardig opgenomen op de verbeelding van voorliggend bestemmingsplan.
4.11 Verkeer
De woningbouw
ontwikkeling heeft een effect op de bestaande wegenstructuur. Deze
effecten zijn opnieuw beschouwd door Goudappel Coffeng
14.
Om de effecten in beeld te brengen is gebruik gemaakt van het
Verkeersmodel regio Alkmaar. Op deze wijze krijgt men ook op een groter
schaalmodel inzicht in de verschillende verkeersstromen.
Uit de
verkeerskundige analyses blijkt dat er geen moeilijkheden verwacht
worden op het gebied van de verkeersafwikkeling, uitgaande van variant
7: 2030 Zuiderloo en landzoom ontwikkeld, inclusief aansluiting A9. In
deze variant was de grootste groei van het autoverkeer te zien op de
Vennewatersweg, zowel de nieuwe aansluiting A9 als ook de ontwikkeling
van Zuiderloo en Zandzoom zorgde voor een toename van verkeer op deze
weg. De groei op de overige wegen, zeker in absolute zin, geeft geen
directe aanleiding voor nadere analyses. De verkeersintensiteiten
blijven (in veel gevallen ruim) binnen de richtlijnen. Variant 7 is
voor deze studie maatgevend gebleken. De nieuwe aansluiting A9 zorgt
voor een afname van verkeer op de Kennemerstraatweg, van ongeveer 25%.
Deze afname zorgt voor 'Iucht' op deze weg. Deze 'Iucht' vullen
Zuiderloo en Zandzoom deels op.
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor
het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet
ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard
Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP
2012).
Dit
bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een
toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch
bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen
in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op
de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze
bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik
gekoppeld.
De
toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een
belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit
bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de
beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten
grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een
juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot
slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het
bestemmingsplan.
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding
worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als
gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de
analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond
(Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
5.3 Opbouw regels
De planregels
zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de
inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de
bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels
waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van
wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen
belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op
het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de
overgangs- en slotbepalingen.
Voor de
planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP
2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling
aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van
meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de
regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en
slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de
verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk
kent een standaardopbouw:
- Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
- Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
- Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Bestemmingen
Algemeen
Dit
bestemmingsplan kent een mengvorm aan verschillende bestemmingen en
bestemmingsystematiek. Voor de bestaande woningen is het plan
conserverend van aard en sluit de opgenomen regeling aan op hetgeen
gebruikelijk is binnen de gemeente Heiloo. Het betreft dan in hoofdzaak
de bestemmingen Gemengd, Groen, Wonen, Verkeer, Verkeer en Verblijf.
Voor
de te ontwikkelen woongebieden zijn de bestemmingen Woongebied en
Woongebied - Uit te werken opgenomen. De toedeling van deze
bestemmingen kent een directe relatie met de grondpositie van de
gemeente. Waar er vanuit de grondpositie of middels gesloten
overeenkomsten gestuurd kan worden op verkaveling en kwaliteit van de
woonomgeving is de bestemming Woongebied opgenomen. Voor de gronden
welke in eigendom zijn van derden en er nog geen afspraken liggen is de
bestemming Woongebied - Uit te werken opgenomen. Hiervoor moet
vooruitlopend op de uitwerking in overleg met de gemeente een
verkavelingsplan opgesteld worden. In dat kader kijkt de gemeente mee
of de gewenste woonkwaliteit gerealiseerd wordt.
Inleidende regels
In
het hoofdstuk ‘Inleidende regels’ is een aantal begrippen
verklaard welke gebruikt worden in de planregels. Een en ander voorkomt
dat er bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de
uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is in het artikel
‘Wijze van meten’ bepaald hoe de voorgeschreven maatvoering
in het plan geïnterpreteerd dient te worden.
Bestemmingsregels
In
het hoofdstuk ‘Bestemmingsregels’ zijn de in het plan
opgenomen bestemmingen geregeld. In ieder artikel is per bestemming
bepaald welk gebruik van de gronden is toegestaan en welke
bebouwingsregels er gelden. Tevens zijn, waar mogelijk,
flexibiliteitbepalingen opgenomen.
De
bestemmingen Woongebied en Woongebied - Uit te werken zijn specifieke
bestemmingen welke opgesteld zijn om een vlotte ontwikkeling van
Zuiderloo mogelijk te maken. In beide bestemmingen wordt verwezen naar
het stedenbouwkundige plan en het IPOR. Deze twee stukken bepalen in
belangrijke mate de verdere uitwerking. Bij de uitwerking zijn deze
stukken richtinggevend.
De
opgenomen bebouwingsregeling voor hoofdgebouwen en erfbebouwing sluit
aan op de bestaande regelingen binnen de gemeente Heiloo. Op onderdelen
kan hiervan worden afgeweken. Het college kan hier onder specifieke
voorwaarden middels een omgevingsvergunning in voorzien.
Dubbelbestemmingen
De
dubbelbestemmingen ‘Waarde – Archeologie’ is
over de andere bestemmingen heen gelegd. Deze dubbelbestemming regelt
een bijzonder belang dat eerst afgewogen dient te worden alvorens de
ondergelegen bestemming mag worden gerealiseerd. Concreet betekent dit
voor de bestemming ‘Waarde - Archeologie’ dat het belang
van het eventueel aantreffen van archeologische waarden in de grond,
voorop wordt gesteld. Er geldt een omgevingsvergunningplicht voor het
uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Algemene regels
In
het hoofdstuk ‘Algemene Regels’ worden, in aanvulling op de
bestemmingsregels, aanvullende regels gesteld. Het gaat hier om de
volgende regels:
Anti-dubbeltelregel:
Met
de anti-dubbeltelregel wordt geregeld dat grond die reeds eerder bij
een verleende bouwvergunning of een mededeling op een meldingsplichtig
bouwwerk is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe
bouwvergunning of het doen van een mededeling mag worden meegenomen.
Algemene bouwregels
Binnen
de algemene bouwregels is voor het plangebied overkoepeld voor de
bestemmingen Woongebied en Woongebied - Uit te werken de
gemiddelde woningdichtheid per hectare en het maximaal aantal te
realiseren woningen geregeld.
Algemene gebruiksregels
Hoewel
in de Wet ruimtelijke ordening al is bepaald dat strijdig gebruik
verboden is, is in het bestemmingsplan toch een artikel ‘Algemene
gebruiksregels’ opgenomen. Hierin wordt een aantal voorbeelden
gegeven van gevallen die worden aangemerkt als strijdig gebruik.
Specifiek
voor het bestaande hinderveroorzakende bedrijf is een regeling
opgenomen dat woningbouw pas mogelijk is indien de geurzone is komen te
vervallen.
Algemene aanduidingsregels:
Hierin
is een regeling opgenomen voor LPG. Met deze regeling wordt voorkomen
dat er nieuwe gevoelige objecten binnen de opgenomen zone gerealiseerd
worden.
Algemene afwijkingsregels:
In
dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsmogelijkheden uit de
bestemmingen een aantal algemene afwijkingen opgenomen. Het betreft
hier een standaardregeling die het mogelijk maakt om bij de uitvoering
van bouwplannen beperkte afwijkingen van het plan mogelijk te maken.
Algemene wijzigingsregels:
In
dit artikel is in aanvulling op de afwijkingsmogelijkheden uit de
bestemmingen en het artikel ‘Algemene afwijkingsregels’,
een aantal wijzigingsmogelijkheden opgenomen. Het betreft de oprichting
van wat grotere nutsvoorzieningen, een enigszins andere situering en/of
begrenzing van in het plan opgenomen grenzen en de mogelijkheid voor
het (gedeeltelijk) laten vervallen van de dubbelbestemming
‘Waarde - Archeologie’.
Overgangs- en slotregels
In
het laatste hoofdstuk ‘Overgangs- en slotregels’ is een
regeling opgenomen voor bebouwing en gebruik dat al bestond bij het
opstellen van het plan, maar dat strijdig is met de in dit
bestemmingsplan opgenomen planregels. Onder bepaalde voorwaarden mag
deze strijdige bebouwing en/of strijdig gebruik worden voortgezet of
gewijzigd. In de slotbepaling is de officiële naam van de
planregels bepaald. Onder deze naam kunnen de planregels van het
bestemmingsplan aangehaald worden.
6 Uitvoerbaarheid
6.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de
voorbereiding van een bestemmingsplan, een wijzigingsplan als bedoeld
in artikel 3.6, eerste lid Wro of naar aanleiding van een
omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste
lid, onder a, 3°van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan
of de beheersverordening, dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub
f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische)
uitvoerbaarheid van het plan.
In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens
een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten
zeker te stellen. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de
gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan
echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
- het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
- het bepalen van
een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder
c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
- het stellen van
eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel
6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
‘Anderszins
verzekerd’ betekent dat voor de desbetreffende gronden de kosten
van de grondexploitatie al op een andere manier gedekt worden. Daarvan
is sprake als:
- de gemeente eigenaar is van de grond;
- er (in beginsel)
op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan een overeenkomst
over de grondexploitatie gericht op de bouwplannen is gesloten en de
gemeente kan aannemen dat de overeenkomst wordt nagekomen door de
wederpartij.
In het eerste
geval dekt de gemeente de kosten via de gronduitgifteprijs. In het
tweede geval is voor die gronden voldaan aan het criterium
‘anderszins verzekerd’. Aangezien niet alle gronden in het
bezit van de gemeente zijn, is de inzet om met de grondeigenaren tot
minnelijke afspraken over de grondverwerving of over de realisatie te
komen op een wijze dat het kostenverhaal verzekerd is. Hiervoor lopen
gesprekken tussen de gemeente en de grondeigenaren.
Exploitatieplan
Naast onderhavig
bestemmingsplan is een exploitatieplan opgesteld. Dit exploitatieplan
is opgesteld voor de situatie dat niet voorafgaand aan de vaststelling
van het bestemmingsplan tot definitieve afspraken met de andere
grondeigenaren gekomen kan worden over de grondverwerving, of de
realisatie met bijbehorend kostenverhaal.
In het exploitatieplan is aangegeven wat de verhaalbare kosten zijn
voor de ontwikkeling van het exploitatieplangebied Zuiderloo en hoe
deze kosten worden verhaald op de grondeigenaren wanneer sprake is van
zelfrealisatie.
Met het opstellen
van een exploitatieplan is het voor de gemeente mogelijk, op basis van
een wettelijke grondslag, te vragen om een exploitatiebijdrage.
Grondexploitatie
De gemeente voert
een grondexploitatie voor haar grondeigendommen in het
bestemmingsplangebied Zuiderloo. Uit de grondexploitatie blijkt dat het
plan financieel uitvoerbaar is.
Naast het
exploitatieplan wordt een gemeentelijke grondexploitatie vastgesteld
die alle kosten en opbrengsten van de bouwgrondproductie van de
gemeentelijke grondeigendommen gaat financieren binnen de
bestemmingsplanhorizon. Uit de grondexploitatie blijkt dat het plan
financieel uitvoerbaar is.
Vanuit de markt
De marktuitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling Zuiderloo is onderzocht door Companen.
6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
6.2.1 Algemeen
Bij de
voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van
artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in
artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt
overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van Provincie en
Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of
belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het
geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden
van dit overleg.
Een
ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken
ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een
ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de
Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan
ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er
de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt
vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking
als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt
het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een
beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De
schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige
voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
6.2.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg
In het kader van
het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerpbestemmingsplan
toegestuurd naar de overlegpartners en is van verschillende
overlegpartners een reactie ontvangen. In bijlage
15 worden deze reacties weergegeven en voorzien van een gemeentelijke reactie.
6.2.3 Verslag inspraak
Het
voorontwerpbestemmingsplan heeft van 19 februari 2015 t/m 1
april 2015 ter inzage gelegen. Tijdens deze inspraakperiode zijn
verschillende zienswijzen ingediend. In bijlage
16 worden de zienswijzen weergegeven en voorzien van een gemeentelijke reactie.
6.2.4 Verslag zienswijzen
In een separate bijlage
17
(nr. 17) is de Nota beantwoording zienswijzen ontwerp-bestemmingsplan
en ontwerp-exploitatieplan toegevoegd. Daarin zijn de ingekomen
zienswijzen samengevat en van gemeentelijke commentaar voorzien.
- 1. Stedenbouwkundig plan Zuiderloo Heiloo, Wissing, documentnaam: 456-Stedenbouwkundig plan-20130212-rapportage, 27 februari 2013
- 2. Beeldregieplan Zuiderloo Heiloo, Wissing, documentnaam: 456-Zuiderloo-hb-20130225-beeldregieplan-v02, 22 maart 2013
- 3. Inrichtingsplan openbare ruimte
- 4. Marktbehoefte Zandzoom, Companen, projectnummer 399.100, 28 november 2014
- 5. Bodemonderzoeken periode juni 2009-januari 2010, Zuiderloo
- 6. Verkennend
bodemonderzoek kadastrale percelen gemeente Heiloo, sectie E, nummer
319, 1281, 2033 en 2218; DIBEC Milieutechnisch advies; rapportnummer:
814.052_01-v1; 29 januari 2015
- 7. Verkennend bodemonderzoek plangebied 'Zuiderloo' te Heiloo, Landview Bodemonderzoek, Rapportnummer: 2015201, 21 april 2015
- 8. Rapportage
luchtkwaliteitonderzoek Ontwikkellocaties Zandzoom & Zuiderloo
Gemeente Heiloo, Langelaar Milieuadvies, 14016/02, 18 april 2015
- 9. Geluidonderzoek Bestemmingsplan Zuiderloo, Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord, Kenmerk: 127060, 30 april 2015
- 10. Berekening groepsrisico LPG tankstation Boha te Heiloo, Prevent Adviesgroep B.V., Projectnummer: 175 P1, 20 augustus 2014
- 11. Rapportage ecologische uitwerking stikstofberekening Zandzoom en Zuiderloo te Heiloo, Laneco, 17 april 2015
- 12. Natuuronderzoek Zuiderloo, Heiloo; Landschap Noord-Holland; rapport nr: 13.033; oktober 2013
- 13. Toekenning ontheffing ruimtelijke ingrepen, 22 januari 2015
- 14. Verkeersstudie Zandzoom en Zuiderloo
- 15. Nota beantwoording vooroverlegreacties voorontwerp-bestemmingsplan Zuiderloo
- 16. Nota beantwoording inspraakreacties voorontwerp-bestemmingsplan Zuiderloo
- 17. Nota Zienswijzen