a. Ter plaatse van de aanduiding 'zone - laanbeplanting' gelden beperkingen met het oog op de instandhouding en ontwikkeling van de ter plaatse voorkomende waardevolle landschapselementen, zoals bomenrijen, singel- en laanbeplanting.
b. Ter plaatse van de aanduiding 'milieuzone - geurzone' zijn geen nieuwe geurgevoelige objecten toegestaan.
21.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
a. Het is verboden ter plaatse van de aanduiding 'zone - laanbeplanting' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, geen normale onderhoudswerkzaamheden zijnde, uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren:
1. het rooien of vellen van houtopstanden;
2. handelingen te verrichten die ernstige beschadiging of van de dood bomen ten gevolge kunnen hebben;
3. de aanleg van verhardingen;
4. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden;
5. het graven, verbreden of dempen van sloten alsmede het aanleggen en intensiveren van drainage;
6. het in de grond brengen van voorwerpen op een grotere diepte dan 50 cm;
7. het verrichten van graafwerkzaamheden dieper dan 50 cm;
b. De in sub a bedoelde vergunning is niet vereist voor werken en/of werkzaamheden:
1. die het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen, waaronder begrepen het periodiek kappen van griendhout en ander hakhout en het vervangen van drainagewerken;
2. die noodzakelijk zijn in verband met het op de bestemming gerichte beheer van de grond;
3. die van zodanig ondergeschikt belang en van zo geringe omvang zijn, dat aan de karakteristieke waarden van de bomen en hagen geen afbreuk wordt gedaan;
4. die reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan.
c. Een vergunning als bedoeld in sub a wordt slechts verleend, mits:
1. de werkzaamheden of de daarvan te verwachten gevolgen de landschappelijke, natuurwetenschappelijke, cultuurhistorische en/of karakteristieke waarden niet onevenredig aantasten;
2. door het stellen van voorwaarden ten aanzien van plaats, omvang, wijze en tijd van uitvoering aantasting van de landschappelijke, natuurwetenschappelijke, cultuurhistorische en/of karakteristieke waarden wordt voorkomen;
3. de mogelijkheden tot herstel van de landschappelijke, natuurwetenschappelijke, cultuurhistorische en/of karakteristieke waarden niet onevenredig worden verkleind.