Plannaam: | Stationsgebied |
---|---|
Plannummer: | NL.IMRO.0398.BP38STATIONSGEBIED-VA01 |
Plantype: | bestemmingsplan |
Status: | vastgesteld |
Op grond van artikel 3.1.2 van de Wet ruimtelijke ordening dienen bestemmingsplannen eenmaal in de tien jaar te worden herzien. Het bestemmingsplangebied Stationsgebied is in eerste instantie niet bij omliggende bestemmingsplanherzieningen (Zandhorst e.o., Beveland, Stadhart en Schrijverswijk-Planetenwijk) betrokken omdat het gebied een eigen karakter kent met een hoge dichtheid en veel verschillende functies. Daardoor zijn de nu geldende bestemmingsplannen echter wel gedateerd. Het herzien van dit bestemmingsplan past in het streven van de gemeente om te komen tot enkele grote bestemmingsplannen die het hele grondgebied van de gemeente bestrijken.
Met dit bestemmingsplan wordt hoofdzakelijk de huidige situatie vastgelegd. Dit bestemmingsplan dient dus niet om ontwikkelingen mogelijk te maken, die zijn opgenomen in de Structuurvisie Stationsgebied Heerhugowaard die de gemeenteraad januari 2013 heeft vastgesteld. Dit bestemmingsplan heeft wel als voordeel dat de huidige situatie, het beginpunt voor een eventuele ontwikkeling, volledig is vastgelegd. Daarnaast zijn er enkele wijzigingsbevoegdheden opgenomen die het mogelijk maken om te anticiperen op nieuwe ontwikkelingen. De huidige functies kunnen bijvoorbeeld binnen het plangebied verschoven worden, zodat kavels kunnen worden vrijgemaakt als voorbereiding op een eventuele herontwikkeling.
Voor de ontwikkelingen, die nu nog onvoldoende zeker zijn om in een bestemmingsplan op te nemen, en die nog langere tijd zullen duren zal de vastgestelde structuurvisie als leidraad dienen. Deze ontwikkelingen zullen een aparte planologische procedure doorlopen.
Dit bestemmingsplan is als digitaal raadpleegbaar en uitwisselbaar plan opgezet. Verder wordt er gestreefd naar vrijwel identieke regels. Deze zijn eenvoudig opgesteld, zodat ze heldere richtlijnen geven voor de bebouwingsmogelijkheden van de gronden en het gebruik van de gronden en gebouwen. In het kader van dienstverlening wordt het daarmee voor iedereen mogelijk om bestemmingsplankaarten en voorschriften ook thuis te raadplegen via het internet.
Het plangebied ligt rond het Station Heerhugowaard en sluit aan bij de omliggende recente bestemmingsplannen. Het plangebied is beperkter dan het gebied van de Structuurvisie Stationsgebied Heerhugowaard. Voor die overige delen van het structuurvisiegebied bestaan reeds recente bestemmingsplannen, zoals Zandhorst e.o. of Beveland.
Landelijk is bij de invoering van de Wet ruimtelijke ordening de verplichting opgesteld dat alle geldende planologische regelingen maximaal 10 jaar oud mogen zijn. Daarbij is tot 1 juli 2013 de tijd gegeven om de plannen te herzien. Bij de eerdere bestemmingsplannenherzieningen in de omgeving is het Stationsgebied niet betrokken omdat het gebied een eigen dynamiek kent. Daarnaast was destijds bekend dat voor dit gebied een ontwikkelingsvisie zou worden opgesteld.
Ondanks de recent vastgestelde Structuurvisie Stationsgebied Heerhugowaard, is het evident dat dit ruimtelijk ontwikkelingskader, als dit al direct vertaald wordt in een ontwikkelingsgericht bestemmingsplan, het beoogde eindbeeld voo het Stationsgebied niet voor 1 juli 2013 gereed zal zijn. Om toch aan de verplichtingen vanuit de Wet ruimtelijke ordening te voldoen wordt er daarom nu een consoliderend bestemmingsplan opgesteld. De vaststellingsprocedure hiervan volgt weliswaar kort op de vaststelling van de structuurvisie, maar staat hier verder los van. Met de herziening van het bestemmingsplan wordt een actueel juridisch-planologisch kader voor de bestaande activiteiten opgesteld.
Het plangebied bestaat uit diverse oudere bestemmingsplannen die al grotendeels vervangen zijn. Er zijn in totaal 6 vigerende bestemmingsplannen:
Het overgrote deel van deze bestemmingsplannen is veel ouder dan 10 jaar en de regelgeving is achterhaald. Sinds de vaststelling van deze plannen is er daarom herhaaldelijk een vrijstellingsprocedure gevolgd voor het afwijken van de bouw- of gebruiksregels.
Het plangebied bestaat uit diverse gebieden die op verschillende momenten zijn ontwikkeld. Het oudste deel is het Station en de Stationsweg. Vervolgens is het meest zuidelijke deel van het bedrijventerrein Zandhorst ontwikkeld. Daarna zijn het hotel Jules, de bedrijfsgebouwen ten zuidoosten en -westen van de Zuidtangent gerealiseerd en de woon- en kantoorflats nabij het Stationsplein.
Het plangebied bestaat uit verschillende gebieden die van elkaar gescheiden zijn door het spoor, het Stationsplein en de Zuidtangent.
In dit hoofdstuk zijn de belangrijkste beleidsdocumenten op rijks-, provinciaal-, regionaal- en lokaal niveau samengevat, voor zover deze documenten relevant beleid en/of besluiten omvatten ten aanzien van dit bestemmingsplan.
Naast de hier onder besproken documenten zijn er nog een aantal beleidsstukken waarmee bij de opstelling van het bestemmingsplan rekening is gehouden. Samenvattingen van deze stukken kunt u lezen op de gemeentelijke website: www.heerhugowaard.nl/beleidskaders_bestemmingsplannen. Ook kunt u via deze site de meeste stukken downloaden.
Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft een nieuwe structuurvisie opgesteld Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig". Deze is in samenhang met het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (Barro/ AmvB Ruimte) in werking getreden op 17 december 2011. Hierna wordt kort de doelstelling van dit nieuwe beleid samengevat.
Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar & veilig.
Daar streeft het Rijk naar met een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen scherp prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt. Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is nodig om die nieuwe aanpak vorm te geven. De verschillende beleidsnota’s op het gebied van ruimte en mobiliteit zijn gedateerd door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen die onder andere ontstaan omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de ‘kapstok’ voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In deze structuurvisie schetst het Rijk ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028. De forse bezuinigingsopgave maakt dat er scherp geprioriteerd moet worden. De financiële middelen zijn de komende jaren beperkt en private investeerders zijn terughoudender. Hierdoor vertragen projecten, worden deze heroverwogen of zelfs gestopt. Daarnaast werkt de huidige wijze van financiering van gebiedsontwikkeling niet meer. Nieuwe verdienmodellen en andere kostendragers zijn nodig om gebiedsontwikkeling weer van de grond te krijgen. Tegelijkertijd vragen grote opgaven op het gebied van concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid & veiligheid om rijksbetrokkenheid.
De AmvB ruimte (Barro) bevat algemene regels voor bestemmingsplannen. Zo bepaalt het Barro onder meer dat bestemmingsplannen de doorvaart voor schepen niet mogen belemmeren als in het plan zich een vrijwaringszone van een rijksvaarweg bevindt. Verder staat eveneens in dit besluit dat bestemmingsplannen binnen reserveringsgebieden geen plannen mogen bevatten die uitbreidingen van het spoor belemmeren. Een bestemmingsplanwijziging mag ook geen belemmering bevatten voor het gebruik en geschikt maken van elektriciteitsproductieinstallaties, kernenergiecentrales, hoogspanningsverbindingen, buisleidingen, de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), primaire waterkeringen (buiten het kustgebied) en het IJsselmeergebied.
Deze rijks-structuurvisie en AmvB ruimte hebben geen directe betrekking op dit consoliderende bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan bevat wel de spoorverbinding maar zorgt niet voor een beperking. De wens bestaat om de Zuidttangent ondergronds het spoor te laten kruisen, waardoor een betere doorstroming ontstaat en een veel veiliger verkeerssituatie, deze wens kon echter nog niet in het bestemmingsplan vertaald worden.
Een veilige leefbare delta, nu en in de toekomst
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet, die op 22 december 2009 in werking is getreden. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de Kader Richtlijn Water. Tevens bevat het Nationaal Waterplan een eerste beleidsmatige uitwerking van de kabinetsreactie op het advies van de Deltacommissie. Als bijlage bij het ontwerp Nationaal Waterplan zijn beleidsnota's toegevoegd over waterveiligheid, het IJsselmeergebied en de Noordzee. Deze beleidsnota's vormen een nadere uitwerking en onderbouwing van de keuzes die in de hoofdtekst staan van het Nationaal Waterplan en dienen in samenhang ermee te worden gelezen. Tevens is een separate samenvatting opgesteld van de vier Stroomgebiedbeheerplannen. Deze maken alle onderdeel uit van het Nationaal Waterplan. Het Nationaal Waterplan beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
Een goede waterkwaliteit is voor Nederland van groot belang. Maar omdat water zich weinig aantrekt van landsgrenzen, is het voor een belangrijk deel ook een internationale zaak. Daarom is sinds eind 2000 de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Deze moet er voor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is, onder meer door lozingen aan te pakken. Verder is het de bedoeling het duurzaam gebruik van water te bevorderen, de verontreiniging van het grondwater aanzienlijk te verminderen en de Europese waterwetgeving te harmoniseren. Dit laatste moet uiterlijk in 2013 gereed zijn. De uitvoering van de Kaderrichtlijn Water vraagt een enorme inspanning van de lidstaten van de Europese Unie. Naar verwachting zal het halen van de doelen in 2015 een te grote opgave blijken en zal fasering van de doelstelling onvermijdelijk zijn. De kaderrichtlijn biedt daarvoor ruimte.
Met het door het Rijk in 1998 in gang gezette proces van modernisering van de AWBZ heeft de vermaatschappelijking van de zorg een sterke impuls gekregen. Het beleid is gericht op minder opnames in instellingen (verzorgingshuis) en veel meer op extramurale voorzieningen om langer zelfstandig te kunnen blijven wonen. In de brief van VROM (Wonen en zorg op maat) wordt aangegeven, dat het Rijk mensen met een zorgbehoefte en andere sociaal zwakkeren, waaronder sommige ouderen, lichamelijk en / of verstandelijk gehandicapten en (ex)psychiatrische patiënten, optimale keuzemogelijkheden wil bieden en de kwaliteit van zorg wil vergroten. Deze mensen kiezen er meer en meer voor zo lang mogelijk zelfstandig te wonen en daar zorg te ontvangen of, als dit niet mogelijk is, in kleinschaligere zorginstellingen in de wijk te verblijven. Dit vraagt om een toenemende omvang en variatie van zorg- en woonzorgarrangementen.
Het Heerhugowaardse Stationsgebied heeft volgens het provinciale knooppuntenbeleid "Maak Plaats!" de potentie om te transformeren tot een hoogdynamische stedelijke zone die plaats biedt aan hoger beroepsonderwijs, voorzieningen én een bijpassend woon-werkmilieu.
Verdichting en onderscheidend vermogen rondom OV knooppunten: dát is de essentie van het provinciale beleid. In Heerhugowaard is dat niet alleen de groene gemeente met prachtige woonwijken zoals Broekhorn, maar ook een hoge dichtheid aan wonen in en om het Stationsgebied en een veelheid aan voorzieningen op de Boulevard van Lichaam & Geest en in het Stadshart. Het Stationsgebied is dan ook een unieke herontwikkelingslocatie in de gemeente.
Het Stationssgebied en de ontwikkelingen in de omgeving daarvan passen binnen de bredere ontwikkeling en focus die op provinciaal niveau ligt op de Zaancorridor en de Metropoolregio Amsterdam.
Ook de gemeente heeft een stapsgewijze ontwikkeling van het Stationsgebied voor ogen, vanuit het principe van uitnodigingsplanologie. Mogelijke nieuwe ontwikkelingen worden getoetst aan de Structuurvisie Stationsgebied Heerhugowaard. Deze worden in paragraaf 3.4.7. beschreven.
Noord-Holland is een mooie provincie om in te wonen, te werken en om te bezoeken. De provincie is veelzijdig met een aantal belangrijke economische motoren van Nederland, bruisende steden, natuurparken, het strand en open grasland vol weidevogels. Dit bijzondere karakter wil de provincie bewaken. Tegelijkertijd zijn er ontwikkelingen als globalisering, klimaatverandering en trends zoals vergrijzing en krimp die een grote ruimtelijke impact hebben. In de structuurvisie beschrijft de provincie hoe en op welke manier ze met deze ontwikkelingen en keuzes omgaat en schets ze hoe de provincie er in 2040 moet komen uit te zien.
In de structuurvisie geeft de provincie Noord-Holland aan op welke manier de ruimte benut en ontwikkeld zou moeten worden. De drie hoofdbelangen zijn daarbij ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. De provincie wil bebouwing in steden verder verdichten, landschappen open houden en ruimte bieden aan economie en woningbouw. Verder helpt Noord-Holland gemeenten bij het optimaliseren van het gebruik van bestaand bebouwd gebied, vooral daar waar het gaat om stationsomgevingen, bedrijventerreinen, ondergronds bouwen en hoogbouw. Aan de hand van de structuurvisie kunnen uitvoeringsplannen worden opgesteld. Gemeentelijke bestemmingsplannen moeten overeenkomen met de verordening die bij de structuurvisie hoort.
Provinciale Staten hebben het Verkeers- en Vervoersplan Noord-Holland geactualiseerd. ‘Vlot en veilig door Noord-Holland’ is het motto van het Provinciaal Verkeers-en Vervoerplan (PVVP). In dit plan maakt de provincie haar beleid duidelijk op het gebied van verkeer en vervoer voor de periode 2007-2013.
Het rapport bevat informatie over:
De provincie ontwikkelt plannen voor verbetering van de infrastructuur en voert ze uit. De uitbreiding van de weginfrastructuur is niet genoeg om de groei van het autogebruik bij te houden. Daarom werkt de provincie ook aan andere beleidsonderdelen. De bedoeling is dat het totaal van netwerken efficiënter wordt gebruikt. Daarnaast stimuleert de provincie alternatieven voor het autogebruik. De provincie werkt per speerpunt acties en projecten uit. Daarnaast wijst ze corridors en gebieden aan voor infrastructurele projecten.
De provincie is volgens de Planwet verkeer en vervoer verplicht om een verkeers- en vervoersplan te maken. Hierin moet zij essentiële onderdelen verwerken uit het Nationaal Verkeers- en Vervoersplan en de Nota Mobiliteit 2006. Bovendien vereist de Planwet dat gemeenten de essentiële onderdelen uit het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan, overnemen in hun beleid. De provincie kan dit afdwingen.
Het Provinciaal Waterplan geeft de provincie, haar partners en belanghebbenden duidelijkheid over de strategische waterdoelen tot 2040 en de acties tot 2015. De strategische waterdoelen zijn:
Een belangrijk middel voor het realiseren van deze waterdoelen is het via integrale gebiedsontwikkeling pro-actief zoeken naar kansrijke combinaties met veiligheid, economie, recreatie, landbouw, milieu, landschap, cultuur en natuur. Het Waterplan heeft voor de ruimtelijke aspecten de status van een structuurvisie op basis van de Wet ruimtelijke ordening. In het Waterplan staan de ruimtelijke consequenties van het waterbeleid. Alle ruimtelijke opgaven uit het Waterplan worden integraal afgewogen bij de vaststelling van de Structuurvisie. Het collegeprogramma ‘Krachtig, in Balans’ vormt het uitgangspunt voor dit Waterplan. Het motto van het Waterplan is beschermen, benutten, beleven en beheren van water. De klimaatverandering, het steeds intensievere ruimtegebruik in Noord-Holland en de toenemende economische waarde van wat beschermd moet worden, vragen om een herbezinning op de waterveiligheid, het waterbeheer en de ruimtelijke ontwikkelingen
In het Waterplan wordt per thema behandeld wat de provincie tot en met 2015 zelf doet en wat ze verwacht van Rijk, Rijkswaterstaat, waterschappen, gemeenten, terreinbeheerders en bedrijfsleven.
Leven in een gezonde, schone en veilige omgeving is hét uitgangspunt dat ten grondslag ligt aan dit Provinciaal Milieubeleidsplan. In dit milieubeleidsplan wordt beschreven wat de Provincie gaat doen om bij te dragen aan deze langetermijnvisie. De activiteiten in de komende vier jaar moeten er in ieder geval toe leiden dat eind 2013 overal in Noord-Holland de zogeheten basiskwaliteit is bereikt. De basiskwaliteit is vastgelegd in Europese en nationale milieunormen en regels en hangt samen met de functie van een gebied: wonen, werken of recreëren.
Waar meerdere milieuproblemen tegelijk spelen of milieuproblemen samenhangen met andere ontwikkelingen in een gebied, kiest de provincie voor een gebiedsgerichte aanpak.Verder wordt in het PMP aangegeven hoe de provincie vergunningverlening en handhaving inzet bij de uitvoering van de milieutaken.
Voor de uitvoering van dit milieubeleidsplan maakt de provincie tweejaarlijkse uitvoerings- en monitoringprogramma’s. In het voorjaar van 2012 heeft de provincie het Provinciale Milieubeleidsplan 2009-2013 geëvalueerd. Deze tussentijdse evaluatie heeft de provincie inzicht verschaft in hoeverre de doelstellingen tot nu toe zijn gerealiseerd. Uit de evaluatie blijkt dat het beleid nog actueel is en dat de provincie grotendeels op schema ligt met de uitvoering. Hiermee kan de provincie tijdig voldoen aan de normen die door het Rijk en Europa worden opgelegd. Luchtkwaliteit is hierbij - ook de komende jaren - een belangrijk aandachtspunt voor de provincie.
Naar aanleiding van de evaluatie heeft de provincie het Milieuverslag 2010-2011 opgesteld. Dit Milieuverslag geeft de belangrijkste resultaten weer van de uitvoering van het Provinciaal Milieubeleidsplan in de afgelopen periode. Daarnaast gaat het Milieuverslag in op de speerpunten in het provinciale milieubeleid voor de komende twee jaar.
De provincie heeft het milieubeleid voor 2012-2013 aangescherpt op de volgende vier punten:
De provincie streeft met haar milieubeleid naar een duurzaam, veilig en gezond Noord-Holland. Een provincie waar men prettig kan wonen, werken en recreëren. Nu en in de toekomst.
Begin 2006 is in alle acht gemeenteraden van Regio Alkmaar de Regionale Woonvisie vastgesteld. In deze visie hebben de regiogemeenten in overleg met de in de regio actieve corporaties (verenigd in de SVNK) invulling gegeven aan de opgelegde woningbouwopgave zoals die op dat moment, volgens het provinciaal streekplan van 2004, gold. Inmiddels heeft de provincie, in november 2010 een ruimtelijke structuurvisie vastgesteld, waarin de woningbouwopgave is bijgesteld. Regio Alkmaar heeft de opgave om tussen 2010 en 2020 ca. 9.900 woningen aan de voorraad toe te voegen. Deze bijstelling zal leiden tot een geactualiseerde regionale woonvisie. Deze is echter nog niet gereed. De geactualiseerde visie zal - net als in de vigerende woonvisie - afspraken bevatten over de verdeling van de woningbouwopgave over de regiogemeenten, de beoogde bouwlocaties en de kwalitatieve invulling daarvan.
In het Waterbeheersplan 2010-2015 'Van veilige dijken tot schoon water' beschrijft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier de doelstellingen voor de periode 2010-2015
voor de drie kerntaken: veiligheid tegen overstromingen, droge voeten en schoon water. Deze taken worden de komende periode sterk beïnvloed door de klimaatverandering en de
uitgangspunten van de Europese Kaderrichtlijn Water.
Het kerndoel is vierledig:
Het hoogheemraadschap hanteert bij zijn beleid de volgende uitgangspunten:
De Keur is een speciale verordening van het Hoogheemraadschap waarin de regels voor het beheer, gebruik en onderhoud van waterstaatswerken zijn opgenomen. Particulieren, bedrijven en andere overheden zijn verplicht zich aan de Keur te houden. De huidige Keur is in december 2009 vastgesteld. Een nieuw artikel dat relevant is voor ruimtelijke plannen is Artikel 4.2 Verbod versnelde afvoer door verhard oppervlak. Uitbreidingen van verharding boven 800 m2 dienen te worden gecompenseerd. Meer informatie over de Keur is te vinden op de website van het Hoogheemraadschap.
De gemeenteraad heeft op 13 september 2011 de Structuurvisie Heerhugowaard 2020, met uitgangspunten en richtlijnen voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente voor de komende 10 jaar, vastgesteld. De structuurvie is een verplichting, die voortvloeit uit de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 van kracht is geworden en is een brede visie op de toekomst van de gemeente die het kader vormt voor alle ruimtelijke ontwikkelingen. De structuurvisie geeft richting aan zowel de wijze waarop delen van het gemeentelijk grondgebied worden ontwikkeld, als aan de eisen die daaraan worden gesteld. In de structuurvisie komen de ambities van de verschillende beleidsterreinen samen. De doelen en wensen worden vervolgens vertaald in een uitvoeringsprogramma.
De nieuwe structuurvisie is een actualisering van het Structuurbeeld Heerhugowaard 2005-2015. Het structuurbeeld is vastgesteld in 2004 als ruimtelijke vertaling van de stadsvisie ‘Heerhugowaard, Stad van Kansen’, die in 2001 en 2002 in samenspraak met inwoners, belangenorganisaties en ondernemers tot stand is gekomen.
In de beleidsnota Wonen is het woonbeleid van de gemeente Heerhugowaard geformuleerd voor de periode van 2007 tot 2015. Het is een nadere invulling van de regionale kaders die zijn vastgelegd in de Regionale Woonvisie Noord-Kennemerland 2005-2015. De speerpunten van beleid hebben betrekking op:
De eigen woningbehoefte is de komende jaren nog omvangrijk. Deze woningvraag wordt vooral veroorzaakt door starters (daling gemiddelde woningbezetting) en senioren die een beter passende woning zoeken. Verder ontstaat een toenemende behoefte door de in gang gezette deconcentratie vanuit de zorginstellingen en de wens de wachtlijsten in de bijzondere zorg terug te dringen. In het collegeprogramma is de basisbehoefte geraamd op tenminste 250 woningen per jaar exclusief de aanvullende woningvraag door de zorgsector (deconcentratie en terugdringen wachtlijsten)
RIGO Research en Advies BV heeft onderzoek verricht naar de woningbehoefte in Heerhugowaard (mei 2003. Dit onderzoek laat zien dat er tot 2030 minimaal 1.850 woningen gebouwd dienen te worden om de eigen woningbehoefte op te kunnen vangen. Uitgangspunten hierbij zijn een migratiesaldo in de regio van 0 en de bouw van voldoende woningen in de regio. De maximale woningbehoefte tot 2030 bedraagt 5.150 woningen. Mede op basis van de resultaten van het uitgevoerde woningbehoeftenonderzoek kan worden geconcludeerd dat de komende jaren (vanaf 2007) een gemiddelde bouwproductie noodzakelijk is voor de eigen woningbehoefte van tenminste 310 woningen per jaar inclusief een 60-tal woningen ten behoeve van de deconcentratie. Het woningbehoeftenonderzoek geeft een duidelijk signaal dat het verstandig is, gelet op de enorme demografische verschuiving, na de voltooiing van de VINEX-taak, al voor te sorteren op de vergrijzinggolf van na 2015 alsmede op de grote toename van het aantal een- en tweepersoonshuishoudens:
Tot 2007 zijn er in Heerhugowaard nog een aanzienlijk aantal woningen gebouwd, waardoor een instroom van huishoudens van overwegend 25 tot 45 jarigen was verzekerd. Dit is de belangrijkste doelgroep voor nieuwbouwwoningen op VINEX-locaties. Vanaf 2007 wordt met de nieuwbouw ingespeeld op de demografische ontwikkelingen in Heerhugowaard en de bijbehorende woningbehoefte. In de periode 2007 tot 2015 neemt vooral de leeftijdsgroep van 45 jaar en ouder nog in omvang toe. Dit houdt in dat de komende jaren een aanzienlijke kwaliteitsvraag kan worden verwacht van doorstromers. De vraag naar starterswoningen zal daarentegen nauwelijks toenemen, omdat het aantal starters na 2006 ongeveer gelijk blijft. Na 2015 neemt de vergrijzing, die al voor die tijd op gang is gekomen, aanzienlijk toe. De toename in het aantal huishoudens doet zich bijna alleen voor onder huishoudens van 65 jaar en ouder en dan ook nog voor een belangrijk deel onder de 75-plussers. In deze groep neemt de behoefte aan zorg en daarop aangepaste woningen toe. Ook is voor deze groep de bereikbaarheid van voorzieningen belangrijk.
Gelet op het bovenstaande is het verstandig te gaan bouwen voor de groep van 45 tot 65 jarigen, oftewel de ouderen van de toekomst. Deze groep neemt in deze periode nog in omvang toe en is meer geneigd tot verhuizen dan de ouderen van nu. Door tegemoet te komen aan hun vraag naar luxe eengezinswoningen en ervoor te zorgen dat deze woningen levensloopbestendig zijn, wordt een deel van de toekomstige vraag naar ouderenwoningen na 2006 al afgevangen. De woningen moeten de mogelijkheid bieden om op de begane grond een slaapkamer en badkamer te realiseren. Gelet op het voorgestane sociaalduurzame wijkenbeleid van de gemeente Heerhugowaard zal er sprake moeten zijn van een gevarieerd woningaanbod (diversiteit in woningtypologieën en bijbehorende “prijskaartjes”) zodat eveneens een gevarieerde wijkpopulatie ontstaat. De gemeente streeft er naar in de periode vanaf 2007 maximaal in te zetten op capaciteitsuitbreiding binnen het bestaande stedelijke gebied. Echter, gelet op de mogelijke capaciteit van bestaande locaties, is een nieuwe woningbouwlocatie noodzakelijk.
Voor de groenstructuur van Heerhugowaard is een visie opgesteld die door de gemeenteraad op 23 maart 2010 is vastgesteld. Deze visie is opgenomen in het bestuurlijk traject Structuurvisie 2010 – 2020. De groenstructuurvisie is een leidraad voor de sociale, ruimtelijke en stedenbouwkundige ontwikkeling van de gemeente waar groene ruimten in het geding zijn. De groenstructuur visie bestaat uit vijf deelvisies te weten:
1 de historische structuur
door de aanwezigheid van uniforme boomlinten op ontginningsassen en verbindingswegen wordt de historische structuur van de droogmakerij zichtbaar gemaakt;
2 Contrast
het contrast tussen polderlandschap en stedelijk gebied is zichtbaar doordat er zichtlijnen naar het polderlandschap zijn die een doorkijk bieden naar de open ruimte. Daarnaast hebben de belangrijkste entrees van de stad een verhoogde sierwaarde.
3 Natuurwaarde
de groeninrichting heeft een zo groot als mogelijke natuurwaarde door het zoveel als mogelijk toepassen van ecologisch groenbeheer en door het verbinden van gebieden met een hoge ecologische waarde of potentie.
4 Recreatiewaarde
de groengebieden met een recreatieve (neven)functie hebben recreatiewaarde doordat de groeninrichting is aangepast aan de recreatieve behoeften van de diverse gebruikers met de nadruk op bruikbaarheid, reinheid en veiligheid.
5 Duurzame inrichting in drie klassen
de groeninrichting heeft een zo groot als mogelijke mate van duurzaamheid, waarbij de gemeente is opgedeeld in drie zones die elk de mate waarmee dit wordt nagestreefd weerspiegelen.
Het groenstructuurplan bouwt voort op de groenstructuurvisie van 1999. De 8 speerpunten van het structuurplan uit 1999 zijn gebruikt voor de 5 visies die nu in de nieuwe Groenstructuurvisie zijn opgenomen. Deze visies dienen weer als uitgangspunt voor het Groenbeleidsplan 2010 – 2015 en het Groenbeheerplan 2010 – 2012.
Met betrekking tot het groen in de woonwijken wordt opgemerkt dat op sommige plaatsen de inrichtring gedateerd en inmiddels wat versleten is, waardoor de karakteristiek van de woonwijk niet overal meer optimaal herkenbaar is. Daarbij zijn in veel wijken beplantingssoorten aangebracht die in het buitengebied beter tot hun recht komen en daardoor minder goed aansluiten bij het huidige stedelijke karakter van Heerhugowaard. Per wijk zal de groenkwaliteit moeten worden onderzocht en in overeenstemming worden gebracht met de ruimtelijke, stedenbouwkundige- en architectonische karakteristiek. Het groen in de wijken zal daarbij in structurerende zin ondergeschikt worden gemaakt aan de beplanting die de orthogonale structuur zal begeleiden.
Een GVVP is een goed instrument om de verkeersknelpunten en problemen in kaart te brengen en de visie voor de toekomst te vertalen op verkeersgebied. Binnen die visie worden de mogelijke oplossingsrichtingen aangegeven. Alle in Heerhugowaard lopende infrastructurele projecten worden met elkaar in verband gebracht en op elkaar afgestemd. Zo wil de gemeente doorgaand autoverkeer zoveel mogelijk aan de randen van de stad laten rijden: de N508, N242 en de nog aan te leggen Westfrisiaweg ten noorden van Heerhugowaard. Bestemmingsverkeer (autoverkeer dat in Heerhugowaard moet zijn), moet in eerste instantie gebruik maken van de Zuid-, Oost en Westtangent, Smaragd-Amstel en Beukenlaan-Vondellaan. Dat blijven 50 kilometerwegen. Het gebied daarbinnen wordt een 30 kilometerzone. Daar hoort bij dat het ‘binnengebied’ aantrekkelijker gemaakt kan worden voor voetgangers en fietsers. We willen fietspaden verder asfalteren.
Bovenstaande uitgangspunten vallen binnen de traditionele onderdelen van een GVVP. De gemeente heeft gekozen voor een GVVP - nieuwe stijl: een integrale benadering van de mobiliteit. In het Heerhugowaardse GVVP wordt bijvoorbeeld ook veel aandacht besteed aan fietsbeleid en de toegankelijkheid van het verkeer voor gehandicapten en ouderen.
Het Gemeentelijk Verkeersveiligheidsplan is op 22 januari 2013 vastgesteld. Heerhugowaard heeft in de afgelopen jaren goede stappen gezet op weg naar een situatie waarin er geen vermijdbare slachtofferongevallen meer gebeuren in Heerhugowaard. We zijn er echter nog niet. Bovendien wordt vanuit het Rijk van ons gevraagd hogere ambities na te streven. Dat vraagt om een diepe analyse van de verkeersveiligheid in Heerhugowaard en daaraan gekoppeld nieuw beleid voor de komende decennia. De doelen van dit plan zijn:
In het verkeersveiligheidsplan zijn de op basis van de eerder geldende kaders genomen maatregelen geëvalueerd. Naar aanleiding van de evaluatie is geconcludeerd dat de gewenste situatie op sommige punten nog niet bereikt is en dat er op enkele locaties aanvullende maatregelen gewenst zijn om bijvoorbeeld de doorstroming te verbeteren terwijl de behaalde veiligheid gegarandeerd blijft. Ook zijn er inspanningen gewenst om ongewenst verkeersgedrag te bestrijden of ontbrekende schakels in het wegsysteem te realiseren.
Vervolgens zijn de gewenste nieuwe maatregelen en projecten met betrekking tot de verkeers- veiligheid verwerkt. Totaal maken de ongevallen die gebeuren op deze wegen en kruisingen ruim 50% uit van het totaal aantal (slachtoffer-) ongevallen op de gemeentelijke wegen. Het reduceren van de verkeersonveiligheid op deze wegen zal daarmee ook een groot effect sorteren op de verkeers- veiligheid in het algemeen. Gezien de ingewikkelde problemen op deze wegen is het verkeersveilig maken van deze wegen geen kwestie van het alleen toepassen van standaard maatregelen, maar zal het hoge mate van maatwerk vereisen per weg en/of kruising.
In de onderstaande afbeelding zijn de belangrijkste gewenste aanpassingen opgenomen. In het Gemeentelijk Verkeersveiligheidsplan zijn alle wegen benoemd met de belangrijkste uitdagingen, verbanden met andere projecten en zijn mogelijke maatregelen benoemd.
De gemeenschappelijke visie van de gemeente Heerhugowaard en het Hoogheemraadschap staat beschreven in het ‘Waterplan Heerhugowaard 2006 – 2015’. Door de integrale aanpak worden het water (kwalitatief en kwantitatief), wonen, werken, recreatie en de natuur in hun onderlinge relaties in het waterplan in beeld gebracht, met een bijbehorende aanpak en invulling in de vorm van streefbeelden.
Belangrijk in het streefbeeld voor het stedelijk gebied is de beleving van water. Niet alleen water als zichtbaar element, maar ook de beleving van water door erop of eraan te recreëren. Hiertoe worden mogelijkheden gecreëerd door het opheffen van barrières. De waterkwaliteit in dit streefbeeld voldoet aan de eisen voor een gezond watersysteem en zodoende aan de eisen die recreatie op en aan het water mogelijk maakt.
De nieuwe Structuurvisie Stationsgebied Heerhugowaard is 22 januari 2013 door de gemeenteraad vastgesteld. De structuurvisie biedt de gemeente de mogelijkheid om een faciliterende en stimulerende rol te vervullen en om ons vooral ook te richten op het bewaken van de kwaliteit in het Stationsgebied voor de langere termijn. De structuurvisie is vooral van belang voor de nieuwe ontwikkelingen binnen het bestemmingsplangebied.
De ontwikkelingen die voorzien zijn in de Structuurvisie Stationsgebied sluiten aan op het provinciaal beleid Maak Plaats! waarin de focus op stedelijke ontwikkelingen nabij stationsgebieden ligt.
Dit bestemmingsplan is van belang voor de bestaande situatie en het biedt een goed kader voor het beheer van het gebied, inclusief beperkte veranderingen die ook in het verleden plaatsvonden. Het bestemmingsplan zal als planologisch kader dienen voor een periode van 10 jaar. Het bestemmingsplan heeft niet als doel om deze ontwikkelingen mogelijk te maken, maar anticipeert hier wel op. Er is bijvoorbeeld een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de functies in het gebied te kunnen verplaatsen naar andere percelen. Hierdoor kunnen percelen vrijgemaakt worden ter voorbereiding op een nieuwe ontwikkeling. De nieuwe ontwikkelingen zullen echter via een eigen planologische procedure mogelijk gemaakt worden.
Het is begrijpelijk dat er verwarring kan ontstaan over het doel en de status van de recent vastgestelde Structuurvisie Stationsgebied Heerhugowaard en dit bestemmingsplan. Om dit zoveel mogelijk te voorkomen is de procedure voor dit bestemmingsplan pas gestart nadat de procedure voor de structuurvisie was afgerond.
In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de milieu-aspecten die van belang zijn voor het gebied. Het bevat een inventarisatie van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten, alsmede de resultaten van de verschillende onderzoeken. Daarbij komen onder andere de volgende aspecten aan de orde: geluid, milieuzoneringen, water (waterparagraaf), luchtkwaliteit, bodem, cultuurhistorie en archeologie, ecologie, duurzaamheid en energie, externe veiligheid en andere belemmeringen.
In het kader van de modernisering van het instrumentarium geluidsbeleid is per 1 januari 2007 de Wet geluidhinder (Wgh) gewijzigd. De nieuwe wet heeft vooral gevolgen bij wijzigingen of aanleg van voorzieningen met gevolgen voor geluidhinder.
Zo moet volgens de wet worden voorkomen dat bij reconstructie van wegen de geluidhinder toeneemt. Heerhugowaard treft in bestaande situaties soms maatregelen om de geluidhinder te verminderen, zoals het aanleggen van stillere wegdekken bij groot onderhoud. In een protocol of een beleidstuk wordt vastgelegd wanneer een locatie hiervoor in aanmerking komt.
De gemeente is in 2008 begonnen met het opstellen van een Geluidkaart waarop weg-, rail- en industrielawaai zijn aangegeven en de aantallen woningen met een bepaalde geluidbelasting. Deze kaart moet uiterlijk 2012 gereed zijn.
Dit bestemmingsplan is een consoliderend plan en maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De huidige bouw- en bestemmingsplangrenzen worden gehandhaafd. Nu akoestisch onderzoek in het kader van dit bestemmingsplan alleen maar betrekking heeft op de bestaande situatie, kan het achterwege blijven.
Voor nieuwe ontwikkelingen binnen het plangebied wordt allereerst beleidsmatig getoetst aan de nieuwe Structuurvisie Stationsgebied Heerhugowaard. Passende nieuwbouwplannen worden uiteindelijk door partiële herzieningen van dit consoliderende bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Bij deze partiële herzieningen wordt een dan een akoestisch onderzoek gevoegd.
Bij dit bestemmingsplan is een ‘Staat van bedrijfsactiviteiten’ gevoegd. Aan de hand van deze staat wordt bepaald welke bedrijven waar kunnen worden toegelaten.
Het waterbeleid op rijksniveau is verwoord in het Nationaal Waterplan. Het provinciaal waterbeleid is verwoord in het Waterplan 2010 - 2015. Het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft het Waterbeheersplan 4 opgesteld. Dit is enerzijds een voortzetting van het lopende beleid, anderzijds anticipeert het op een tijdige en doelmatige realisatie van de KRW en het NBW. De gemeenschappelijke visie van de gemeente Heerhugowaard en het hoogheemraadschap staat beschreven in het ‘Waterplan Heerhugowaard 2006 – 2015’. Door de integrale aanpak worden het water (kwalitatief en kwantitatief), wonen, werken, recreatie en de natuur in hun onderlinge relaties in het waterplan in beeld gebracht, met een bijbehorende aanpak en invulling in de vorm van streefbeelden.
Waterkwantiteit
De thans aanwezige waterberging in het watersysteem is voldoende. Ook voldoet de aan- en afvoer-capaciteit aan de normen die aan het watersysteem worden gesteld. Mochten er (significante) ontwikkelingen zijn, dan is er wel aandacht noodzakelijk voor de bestaande watergang ter hoogte van het NS-station. Op deze locatie kan een hydraulisch, alsook een ecologisch en/of kwalitatief knelpunt ontstaan.
Waterkwaliteit
Bepalend voor de waterkwaliteit in stationgebied is de kwaliteit van het water dat uit het noordelijk gelegen agrarisch gebied wordt aangevoerd. Dat betekent dat de waterkwaliteit overeenkomt met die in het landelijk gebied (slecht tot matig, als gevolg van agrarische activiteiten). Ook de ecologische kwaliteit kan verbeterd worden. Omdat het plangebied qua omvang zeer beperkt is, zijn er weinig mogelijkheden om de waterkwaliteit te verbeteren. Waar mogelijk zorgt het bestemmingsplan er in ieder geval, voor dat geen belemmering ontstaat voor verbeteringsmaatregelen. Zo wordt nu expliciet de mogelijkheid opgenomen om de oevers natuurvriendelijk in te richten.
De waterkwaliteit en de ecologische kwaliteit worden in breder verband verbeterd, wat ten grondslag aan beleidsplannen ligt die echter geen directe relatie met dit consoliderende bestemmingsplan hebben.
Grondwater en riolering
Zowel de huidige ontwateringsdiepte als de capaciteit van de riolering (verbeterd gescheiden rioolstelsel) zijn voldoende voor de huidige situatie. Op het moment dat het gebied wordt ontwikkeld in de lijn met het beeld zoals dat in de Structuurvisie wordt geschetst, zal het rioolstelsel moeten worden aangepast om aan de nieuwe situatie te voldoen.
Klimaatadaptatie
De huidige capaciteit van het oppervlaktewatersysteem en de riolering is wellicht onvoldoende om de toekomstige neerslagtoename op te vangen. Het kan zijn dat er aanpassingen vereist zijn om beide klimaatbestendig te maken. Op dit moment voldoen het watersysteem en de riolering aan de normen en eisen voor de toekomstige klimaatverwachtingen die gebaseerd zijn op de vigerende klimaatscenario “midden”. Deze verwachtingen worden echter na enkele jaren telkens geëvalueerd op basis van de meest recente gegevens. De verwachting is dat het IPCC (Intergovernmental Panel on Climate Change) van de Verenigde Naties in 2013 een nieuwe evaluatie uitbrengt. In 2013 zullen ook de nieuwe klimaatscenario’s van KNMI worden bekendgemaakt. Het kan zijn dat de nieuwe inzichten aanleiding geven om de eisen aan de klimaatbestendigheid van het watersysteem en de riolering bij te stellen. Op dit moment is echter nog onduidelijk welke gevolgen dit zal hebben.
Het bestemmingsplangebied is volledig ingericht. Het bestemmingsplan staat geen (grootschalige) ontwikkelingen toe, het is slechts een consoliderend plan. Er is daarom ook vooraf geen separaat overleg geweest met het hoogheemraadschap. In het kader van de voorbereidingsprocedure zal het voorontwerp-bestemmingsplan voor vooroverleg zoals bedoeld in het artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening, worden aangeboden aan het hoogheemraadschap.
Van de lucht kun je niet leven, maar zonder schone lucht evenmin. Om dit laatste te bewerkstelligen moet bij ruimtelijke plannen, verkeersplannen en milieuvergunningen het aspect luchtkwaliteit volwaardig in de beoordeling en besluitvorming worden meegenomen. Op 15 november 2007 is daarom de ‘Wet luchtkwaliteit’ in werking getreden. Met de nieuwe ‘Wet luchtkwaliteit’, bijbehorende bepalingen en hulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook de gewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De wet kent op het gebied van de luchtkwaliteit eisen, welke zijn opgenomen in Hoofdstuk 5 titel 2 van de ‘Wet milieubeheer’. Deze luchtkwaliteitseisen hebben betrekking op plaatsen waar naar redelijke verwachting mensen blootgesteld staan aan luchtverontreiniging. De luchtkwaliteitseisen zijn vastgelegd in normen in de vorm van grenswaarden, plandrempels en alarmdrempels.
Ook de gemeente Heerhugowaard wil hieraan een bijdrage leveren. Daarvoor heeft zij in 2008 een luchtkwaliteitplan opgesteld. Omdat toen geen knelpunten zijn gesignaleerd, hoefde zij geen specifieke maatregelen te treffen.
Het luchtkwaliteitplan is juni 2013 geactualiseerd. Het nieuwe luchtkwaliteitplan is afgestemd op de nieuwe en gewijzigde wet- en regelgeving. Daarnaast zijn opnieuw berekeningen uitgevoerd met betrekking tot de huidige en toekomstige luchtkwaliteit. Daaruit zijn wederom geen knelpunten gebleken en daarom zijn nu ook geen (aanvullende) lokale maatregelen vereist. Dit neemt niet weg dat de gemeente Heerhugowaard continu aandacht zal schenken aan het aspect luchtkwaliteit. Naast het toetsen van nieuwe ruimtelijke en infrastructurele plannen aan de dan geldende grenswaarden, zal zij ook rekening houden met de luchtkwaliteit in het kader van vergunningverlening en handhaving en worden in regionaal verband gegevens verzameld voor de jaarlijkse monitoring in het kader van het nationaal en regionaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL en RSL). Ook gaat Heerhugowaard een aantal projecten uitvoeren die direct dan wel indirect aan een verbetering van de luchtkwaliteit zullen bijdragen, onder andere het stimuleren van het fietsgebruik en het gebruik van de ‘deelauto’, de aanleg van laadpunten voor elektrische auto’s, de reconstructie van een aantal kruispunten en de aanleg van de Westfrisiaweg.
Op 1 januari 2006 is de wijziging van de Wet bodembescherming in werking getreden. In de gewijzigde Wbb is een nieuwe formulering opgenomen van de saneringsdoelstelling (‘functiegericht saneren’) en het saneringscriterium (‘wanneer met spoed saneren’). Het bevat een saneringsplicht voor bedrijven en een basis voor een subsidieregeling. Er zijn diverse procedurele aanpassingen doorgevoerd waarvan een aantal leiden tot vereenvoudiging en andere bijdragen aan versterking van de handhaving. De wet bevat een basis voor algemene regels voor eenvoudige saneringen.
Volgens de geldende Bodemkwaliteitskaart van Heerhugowaard valt dit bestemmingplan binnen het zoneringsgebied ‘Bedrijventerreinen’. De globale bodemkwaliteit van de bovengrond binnen deze zonering is ‘schoon MVR’. De aangetroffen globale bodemkwaliteit is echter zodanig dat er geen functiebeperkingen zijn voor de bestaande functies. Schoon MVR betekent dat de 95-percentielwaarden lager zijn dan of gelijk zijn aan de tussenwaarde en de gemiddelde kwaliteit voldoet aan de samenstellings- en immissiewaarden van het Bouwstoffenbesluit (MVR). Er geen locaties waarbij een ernstig urgente bodemverontreinigingen aanwezig is.
De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. De al eerder aangewezen Vogelrichtlijngebieden worden daarbij opnieuw aangewezen. De aanwijzing van Natura 2000-gebieden is in 2007 begonnen en in 2008 afgerond. De aanwijzing legt de precieze begrenzing van een gebied, voor welke soorten en/of habitattypen het is aangewezen en welke doelstellingen er voor deze soorten en/of habitattypen gelden, vast. Selectie en begrenzing van de gebieden en de doelstellingen gebeurt op basis van ecologische argumenten. Sociale en economische factoren mogen bij de selectie en begrenzing van deze gebieden geen rol spelen. Voor alle gebieden worden ook beheerplannen opgesteld. Deze beheerplannen maken duidelijk welke activiteiten wel en niet mogelijk zijn in en rond die gebieden. Ook staat in de beheerplannen hoe de doelen worden gehaald.
Nederland heeft tot nu toe 162 Natura 2000-gebieden. Op de Noordzee worden ook nog gebieden aangewezen. Binnen de grenzen van dit bestemmingsplan liggen geen Natura 2000 gebieden, noch grenst het bestemmingsplan aan zulke gebieden. Het dichtsbijgelegen Natura 2000 gebied, zijn de kustduinen. Met dit gebied bestaat geen ecologisch relatie.
De ecologische hoofdstructuur is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland. Het vormt de basis voor het Nederlandse natuurbeleid. Het is de basis van een beleidsplan dat tot doel heeft de natuurwaarden in Nederland te stabiliseren. De ecologische hoofdstructuur is opgebouwd uit kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en verbindingszones.
Kerngebieden zijn natuurterreinen, landgoederen, bossen, grote wateren en waardevolle agrarische cultuurlandschappen die minimaal 250 hectare groot zijn. Natuurontwikkelingsgebieden zijn gebieden met goede mogelijkheden voor het ontwikkelen van natuurwaarden, van nationale en/of internationale betekenis. Verbindingszones zijn gebieden die kern- en natuurontwikkelingsgebieden als het ware aan elkaar knopen. Het doel is ook om deze structuur te laten aansluiten op ecologische verbindingszones in het buitenland.
In Heerhugowaard is de gehele ringvaart rond Heerhugowaard aangewezen als verbindingszone.
Naar natuur in de stad is in Heerhugowaard geen onderzoek gedaan. Voor incidentele bouwplannen wordt, indien nodig, een natuurtoets opgesteld. Het bestemmingsplan Stationsgebied maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. Onderzoek in het kader van dit bestemmingsplan kan dan ook achterwege blijven.
Het Europees verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (het verdrag van Valletta) is ingevoerd middels een wijziging van de Monumentenwet (Wet op de archeologische monumentenzorg, WAMZ) die op 1 september 2007 in werking is getreden. Het Verdrag heeft tot doel om archeologie te laten fungeren als inspiratiebron en toevoeging van kwaliteit aan de ruimtelijke ontwikkeling van stad en land, ook wel culturele planologie genoemd. Hiermee wordt tot uitdrukking gebracht dat het archeologisch onderzoek en de juridisch – planologische vertaling daarvan een volwaardige plaats heeft gekregen in het planologisch afwegingsproces. De WAMZ gaat uit van: het zoveel mogelijk bewaren van archeologische waarden in de bodem, het bevorderen van een in een zo vroeg mogelijk stadium van ruimtelijke ordening rekening houden met archeologische waarden en het principe “de verstoorder betaald” voor het archeologisch onderzoek en de eventuele opgraving.
De WAMZ kent drie verschillende regimes:
De regeling voor m.e.r. plichtige projecten is voor dit bestemmingsplan niet van toepassing.
Artikel 38a van de Monumentenwet verplicht de gemeenteraad om bij vaststelling van nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Dat betekent dat er een archeologisch onderzoek moet plaats vinden. De conclusie van het onderzoek kan zijn dat de bestemming zich verdraagt met de archeologische waarden, maar dat zal zelden het geval zijn. Gebieden met archeologische verwachtingswaarden zullen in veel gevallen dan ook de dubbelbestemming “Waarde –Archeologie” krijgen. In de voorschriften worden naast de categorie van het gebied, de relevante begrippen gedefinieerd en de archeologiegebieden als dubbelbestemming met voorrangsbepaling aangegeven. Voor gebieden met deze bestemming geldt met betrekking tot het bouwen, dat herbouw bij recht is toegestaan, mits de bestaande fundering niet wordt gewijzigd. Voor de overige bouwwerken die op grond van de andere bestemming in principe zijn toegestaan en waarvoor een reguliere bouwvergunning is vereist, geldt een bouwverbod waarvan met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken. De omgevingsvergunning wordt verleend als:
Die regels zijn:
Deze omgevingsvergunning is niet nodig voor vergunningvrije bouwwerken. Voor ontgrondingen is een omgevingsvergunning voor werken geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden vereist. Deze omgevingsvergunning wordt onder dezelfde voorwaarden verleend als beschreven bij de omgevingsvergunning voor bouwen. De aanvraag van een omgevingsvergunning gaat vergezeld van een rapport, waaruit blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag wordt verstoord in voldoende mate is vastgesteld.
Artikel 41a van de Monumentenwet bepaalt dat voornoemde regeling niet van toepassing is op projecten kleiner dan 100 m2. De gemeenteraad kan hiervan afwijken en een andere oppervlakte vaststellen.
Het gemeentebestuur heeft een globale inventarisatie van archeologische waarden voor de hele gemeente laten uitvoeren als bedoeld in artikel 38a van de Monumentenwet. De resultaten van het onderzoek zijn weergeven op de “Beleidskaart Archeologie”, die als onderlegger dient voor bestemmingsplannen.
Voor het plangebied geldt dat het industrieterrein en de gestapelde woningen binnen categorie 5 valt (archeologisch onderzoek vereist bij plannen groter dan 10.000 m2 en dieper dan 0,40 meter) in grijs weergegeven op de onderstaande kaart. De Stationsweg met de naastgelegen percelen valt onder de categorie 3 (archeologisch onderzoek vereist bij plannen groter dan 500 m2 en dieper dan 0,40 meter, het blauwe gebied op de kaart. De percelen van Hotel en Eventcentre Jules en het Hoogheemraadschap zijn op basis van recente onderzoeken archeologievrij verklaard.
Het Bestemmingsplan Stationsgebied is een consoliderend plan dat in beginsel geen ontwikkelingen mogelijk maakt die zodanig groot zijn dat archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Bij grootschalige ontwikkeling is archeologisch onderzoek noodzakelijk als de plannen groter zijn dan 10.000 m². Conform de overige bestemmingsplannen voor de bebouwde kom van Heerhugowaard is voor het gebied dat onder categorie 5 valt, dat onder meer de bebouwde kom beslaat, geen dubbelbestemming in het bestemmingsplan opgenomen. De verwachting dat er archeologische resten worden aangetroffen is zeer klein, omdat door grondwerkzaamheden in het verleden veel is verstoord. Alleen bij bouwplannen groter dan 10.000 m² is een archeologisch onderzoek nodig. Het bestemmingsplan Stationsgebied is een consoliderend bestemmingsplan, waar zulke grote bouwplannen niet voorkomen. Wanneer delen van het Stationsgebied herontwikkeld worden, wordt hiervoor een aparte procedure doorlopen. Bij een plangebied groter dan 10.000 m² zal dan een archeologisch onderzoek moeten worden uitgevoerd.
Het gebied waarop het Bestemmingsplan Stationsgebied betrekking heeft is getoetst aan de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Noord-Holland. In het gebied liggen geen rijksmonumenten en komen geen bouwkundige punten, lijnen of vlakken van enige waarde voor. De aanwezige cultuurhistorische waarden worden geïnventariseerd. De resultaten van deze inventarisatie worden verwerkt in het ontwerp-bestemmingsplan.
In de gemeente Heerhugowaard komen diverse objecten met monumentale waarde voor, zoals rijks-, provinciaal en gemeentelijke monumenten. Heerhugowaard heeft vijftig gemeentelijke monumenten, één provinciaal monument en 5 rijksmonumenten. De monumenten liggen echter allemaal buiten het plangebied.
De identiteit van Heerhugowaard wordt sterk bepaald door haar ontstaan als droogmakerij. De rationeel opgezette structuur en verkaveling van het polderland en de daarin geprojecteerde waterlopen en wegen heeft de basis gevormd voor de ontwikkeling van de eerste woonbebouwing in lange lintsstructuren en vervolgens voor de verdere ontwikkelingen van Heerhugowaard tot de kern die het nu is. In de huidige kern is die rationele basis nog steeds merkbaar, waarbij een aantal ruimtelijke elementen en aspecten opvallen. Vrijwel overal in de kern is de ruimte en de enigszins landelijke openheid voelbaar en heeft de rationele opzet van de droogmakerij geleid tot een orthogonale structuur van wegen en wijken. Binnen deze structuur is aan de belangrijkste ontsluitingsroute het centrumgebied van de kern ontstaan. De uitstraling en de aanhechting hiervan op de omgeving zorgt voor herkenbare plekken en ruimtes. In de structuur is een klein aantal historische routes herkenbaar, waarvan de Middenweg de opvallendste is en een centrale rol speelt. Door de verschillen in bouwperiode en de daarmee gepaard gaande karakteristieken zijn de diverse wijken herkenbaar.
Zie hiervoor hoofdstuk 5.3 “Duurzaamheidsparagraaf”.
Het plangebied hoort tot het centrale gebied van Heerhugowaard en bevat een deel van het bedrijventerrein Zandhorst. Het is een klein plangebied met een groot aantal verbindingen aan de noord- en zuidzijde. Er zijn twee gebouwen waaraan in het kader van de brandveiligheid bijzondere aandacht is besteed. Het gaat hierbij om het Hotel en Eventcentre Jules vanwege het groot aantal personen dat hier kan verblijven vanwege de zaalverhuur en vanwege het feit dat hier overnachtingen worden geboden. Daarnaast is in het gebouw Forum een zorgfunctie gevestigd voor minder zelfredzame personen.
Bij beide gebouwen is in het kader van de vergunningverlening aandacht geweest voor de brandveiligheid. Dit bestemmingsplan heeft geen verdere gevolgen voor de brandveiligheid ter plaatse. De brandveiligheid is dan ook voldoende gegarandeerd ten opzichte van de huidige situatie.
Het plangebied is relatief klein maar bevat een groot aantal wegen. Het plangebied wordt doorsneden door de Zuidtangent, de Industriestraat, de Bevelandseweg en de Umbriëllaan en begrenst door de Westtangent en de N242/Westerweg. Het meest belangrijkste is het NS-station Heerhugowaard, dat binnen het plangebied ligt. Het plangebied is dus bijzonder goed ontsloten. Dit is tegelijkertijd een van de belangrijkste knelpunten. Door het aantal wegen en de aanwezigheid van het station kent het gebied een groot aantal verkeersbewegingen. De huidige verkeer- en parkeerstructuur is hier op ingericht.Dit bestemmingsplan staat geen grootschalige ontwikkelingen toe, zodat er geen sprake is van een sterke toename van verkeersstromen of parkeerdruk.
Er zijn voldoende blusleidingen aanwezig. Daarnaast ligt het plangebied in de nabijheid van twee waterlopen (langs het spoor en langs de Westerweg) en is er open water aanwezig nabij het kantoor van het Hoogheemraadschap. Bij zeer grote calamiteiten kan er gebruik gemaakt worden van het kanaal aan de westzijde van de N242/Westerweg.
Externe veiligheid gaat over de opslag, transport en/of bewerking van gevaarlijke stoffen. Het beleid van de externe veiligheid is gelegitimeerd door de doelstelling dat de risico’s van bedrijfsmatige activiteiten met gevaarlijke stoffen beheerst worden en in wisselwerking hiermee andere ruimtelijke activiteiten in de nabijheid hiervan.
Externe veiligheid gaat over de opslag, transport en/of bewerking van gevaarlijke stoffen. Het beleid van de externe veiligheid is gelegitimeerd door de doelstelling dat de risico’s van bedrijfsmatige activiteiten met gevaarlijke stoffen beheerst worden en in wisselwerking hiermee andere ruimtelijke activiteiten in de nabijheid hiervan. Met de inwerkingtreding van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is een aanzet gegeven tot het opstellen van normen voor externe veiligheid. Het besluit is gepubliceerd in het Staatsblad van 10 juni 2004 en in werking getreden op 27 oktober 2007.
Het besluit kent twee belangrijke begrippen waaraan moet worden getoetst namelijk het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico
Onder plaatsgebonden risico wordt verstaan: risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon, die onafgebroken op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof is betrokken.
Het plaatsgebonden risico wordt beheerst door de inherente veiligheid (veiligheidsmaatregelen die aan risicobronnen zijn opgelegd zonder tussenkomst van externe veiligheid) waarmee risicobronnen zijn omgeven. De kans op een ongeval is daardoor zowel volgens de risicoanalyseberekeningen als blijkens de statistiek buitengewoon klein. Het plaatsgebonden risico is daarom een norm waaraan moet worden voldaan.
Het groepsrisico
Onder groepsrisico wordt verstaan: cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof is betrokken.
De mogelijkheid van een ramp is een beleidsrelevante afweging voor de inrichting van de ruimte. Omdat de kans op een ongeval buitengewoon klein is, is de zeer kleine kans op een ramp daarmee per definitie een gegeven. Het groepsrisico is om die reden een oriëntatiewaarde, ten aanzien waarvan een afweging moet worden gemaakt.
Oriëntatiewaarde is: de waarde waarmee het groepsrisico wordt vergeleken. Grafisch wordt dit weergegeven als een lijn in een grafiek. Karakteristieke kansen van de oriëntatiewaarde zijn:
een kans van 1 op 10.000 per jaar (10 –4) op 10 of meer doden;
een kans van 1 op een miljoen per jaar (10 –6) op 100 doden of meer doden;
een kans van 1 op 100 miljoen per jaar (10 –8) op 1000 of meer doden.
Het groepsrisico is de risicomaat die bij de bestuurlijke afweging een rol speelt om te verantwoorden welk ramprisico samenhangt met het ruimtelijke ordening- of het milieuvergunningbesluit. Dit komt neer op het aangeven in welke mate de kans op sociale ontwrichting voor de (lokale) samenleving, gegeven de lokale maatschappelijke baten en kosten, te tolereren is. Bij het groepsrisico gaat het niet om de bescherming van de individuele burger, maar om het tolereren van een ramprisico op grond van afwegingen over het belang van ruimtelijke activiteiten naast andere afwegingen.
De verantwoordingsplicht (algemeen)
De kans dat in één keer een groep burgers van een bepaalde omvang komt te overlijden (groepsrisico of misschien duidelijker het ramprisico) moet worden verantwoord. Het verantwoorden houdt in dat het afwegingsproces voor de burgers en belanghebbende navolgbaar is. Dit afwegingsproces draagt het besluit om de risicosituatie, waarbij een zeer kleine kans bestaat dat een ramp zou kunnen plaatsvinden, te aanvaarden. In de artikelen 12 en 13 van het Bevi is de verantwoordingsplicht voor het bevoegd gezag ten aanzien van de acceptatie van het groepsrisico wettelijk geregeld. Artikel 12 regelt de verantwoordingsplicht bij milieuvergunningen en artikel 13 bij de vaststelling van besluiten in het kader van de Wet ruimtelijke ordening. In artikel 13 lid 1 onder a tot en met i staat aangegeven welke onderwerpen in elk geval in de verantwoordingsplicht aan de orde moeten komen. “In elk geval” is limitatieve opsomming en betekent dat er ook nog andere onderwerpen aan de verantwoordingsplicht kunnen worden toegevoegd. De informatie die volgens het Bevi in elk geval bij de verantwoordingsplicht moet worden betrokken is:
De beleidsvisie “Externe Veiligheid”
In juni 2010 heeft de gemeenteraad de “Beleidsvisie externe veiligheid in Heerhugowaard vastgesteld. De beleidsvisie “Externe Veiligheid” geeft aan dat het beleid zich richt op het beperkt houden van de toename van het groepsrisico dat ontstaat door ruimtelijke besluiten of Milieuvergunningen. De beleidsvisie onderscheidt drie soorten te doorlopen verantwoordingsprocessen. Welk proces voor de verantwoording wordt doorlopen hangt af van de hoogte van het groepsrisico in relatie tot de oriëntatiewaarde. Schematisch is dit als volgt weergeven:
Verantwoording groepsrisico
De beheersbaarheid van rampen wordt gezien als een belangrijk aspect bij de oordeelsvorming. Het gaat hierbij om de mogelijkheid van de rampbestrijding (van pro-actie tot repressie). Het bestemmingsplangebied ligt binnen het invloedsgebied van de N242. Het invloedgebied van de N242 bestrijkt het oostelijke deel van het stationsgebied.
Dit consoliderende bestemmingsplan kent echter geen mogelijkheden voor nieuwe ontwikkelingen. Het groepsrisico neemt dan ook niet toe ten opzichte van de huidige situatie. In het bestemmingsplan is expliciet rekening gehouden met het aanwezige groepsrisico. De meer publieksintensieve functies die in het verleden zijn toegestaan in afwijking van de reguliere bedrijfsbestemming, zijn op de verbeelding vastgelegd middels een aanduiding. Het is mogelijk om functies te verplaatsen, maar deze verplaatsing mag niet leiden tot een toename van het aantal functies.
Bij nieuwe ontwikkelingen zal bij de specifieke planvorming aandacht besteed worden aan het groepsrisico en de effecten die de nieuwe ontwikkeling heeft.
Met de inwerkingtreding van het ‘Besluit externe veiligheid inrichtingen’ is een aanzet gegeven tot het opstellen van normen voor externe veiligheid. Het besluit is gepubliceerd in het Staatsblad van 10 juni 2004 en in werking getreden op 27 oktober 2007. Er zijn geen Bevi-inrichtingen in het plangebied en er liggen ook geen Bevi-inrichtingen in de nabijheid van het plangebied.
Zoals al aangegeven valt het oostelijk deel van het plangebied binnen het invloedsgebied van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Westerweg (N242). Er is geen sprake van een belemmering vanwege het plaatsgebonden risico. De voor het plaatsgebonden risico relevante 10-6 contour ligt op het tracé van de weg en is dan ook niet relevant voor de verdere planvorming. Het groepsrisico blijft in dit gebied dan ook gelijk.
Het besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt de taken en verantwoordelijkheden van de leidingexploitant en de gemeenten. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Er zijn geen transportleidingen aanwezig in het plangebied. Ook in de directe nabijheid van het plangebied liggen geen leidingen. De dichtstbijzijnde leiding ligt langs het spoor in het bestemmingsplan Zandhorst e.o. Deze leiding buigt echter af ter hoogte van de splitsing in het spoor. De leiding ligt zodanig ver van het plangebied af dat er geen sprake is van een relevante leiding.
Planologische relevante buisleidingen dienen in het bestemmingsplan te worden bestemd. De bestemming leiding wordt gecombineerd met de bestemming van de gronden waarin de leiding is gelegen en beperkt de rechten en het gebruik van die gronden (de zogenaamde dubbelbestemming).
Planologisch relevante leidingen zijn:
Er zijn geen planologisch relevante leidingen in of in de nabijheid van het plangebied.
Niet-planologisch relevante leidingen behoeven geen bescherming/regeling in het bestemmingsplan. Deze leidingen (riool(pers)leidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) vervullen uitsluitend een functie voor de aanwezige functies in het gebied (kavelaansluitingen) en kunnen ook zonder planologische regeling worden aangelegd. Deze leidingen zijn veelal aangelegd langs en/of in combinatie met aanwezige infrastructuur. Bij de technische uitwerking van het plan wordt de veiligheid van deze kabels en leidingen gewaarborgd via het KLIC-systeem.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn vertaald naar de inhoud van het plan. Er wordt gemotiveerd aangegeven wat in het bestemmingsplan geregeld wordt en op welke wijze.
De nadruk van dit bestemmingsplan ligt op het beheer en dat komt tot uiting door een gedetailleerde bestemmingsregeling. Een gedetailleerd plan biedt directe rechtszekerheid aan de belanghebbenden. De bestemmingen zijn gedetailleerd in de regels en in de verbeelding opgenomen. Ook de aan te houden bouwhoogten zijn in de verbeelding van het bestemmingsplan vastgelegd.
De regels voor de openbare ruimte zijn daarentegen globaal. Ze staan binnen de bestemming een groot aantal functies toe, waardoor het mogelijk is om bij herinrichting van de wegen, paden en groenstroken in te spelen op de wensen van omwonenden, belanghebbenden en toekomstige wijzigingen.
Om ervoor te zorgen dat doelstellingen uit een duurzaamheidprogramma realiteit worden, dienen deze niet alleen in het programma terug te komen, maar moeten ze door werken naar plannen en projecten binnen de gemeente. Met behulp van een duurzaamheidparagraaf worden de doelstellingen uit het programma verankerd in de projecten en sectorale plannen. Met betrekking tot de bestaande bouw is in het klimaats- en milieuplan 2008 – 2011 de volgende duurzaamheidsinzet geformuleerd:
Conclusie
Het plangebied is zeer beperkt en bevat geen nieuwe ontwikkelingen. Daarom zijn de mogelijkheden voor duurzame initiatieven beperkt. Via voorlichting en informatie bij aanvragen wordt duurzaamheid verder uitgedragen. Maar dit valt buiten de strekking van dit bestemmingsplan.
In dit hoofdstuk wordt aangegeven welke bestemmingen in het plan zijn opgenomen en hoe deze de inhoud van het plan regelen. Deze toelichting dient als uitleg over de wijze waarop de bestemmingsregels moeten worden uitgelegd en de reden waarom deze zijn opgenomen. In de paragraaf over het juridisch systeem wordt nader uitleg gegeven over de verhouding met wet- en regelgeving naast het bestemmingsplan. In de handhavingparagraaf is aangegeven hoe het bestemmingsplan wordt gehandhaafd.
Ruimtelijke ordening is niet een eigen zelfstandig belang, maar de belangenafweging zelf. Het doel is te komen tot een afstemming van alle ruimtelijk relevante beslissingen. De Wet ruimtelijke ordening heeft geen primaat boven andere ruimtelijk relevante wetgeving. Het is van belang dat de facetlijnen tijdig worden uitgezet, zodat andere beleidsvelden daarop kunnen inspelen. Conflicterende ruimteclaims kunnen worden voorkomen als er duidelijke dwarsverbanden worden gelegd. Een probleem vormt de planningsstructuur in de diverse beleidsvelden, die vaak anders verloopt dan die in de ruimtelijke ordening. Een andere complicerende factor is dat de besluitvorming vaak dwars door de overheidsniveaus heen loopt.
Onderkent moet worden dat er naast de Wet ruimtelijke ordening ook behoefte is aan wetgeving die de bij een bepaalde ingreep in de bodem betrokken belangen afweegt (bijvoorbeeld de Ontgrondingenwet), of een bepaald gebruik in het bijzonder beschermd (bijvoorbeeld de Boswet). Niet ieder belang, waaraan een aspect van ruimtelijke ordening is verbonden, kan door de Wet ruimtelijke ordening worden beheerst. Het uitgangspunt is ‘afstemming op maat’. Dit geldt in het bijzonder voor de milieuwetgeving die vele raakvlakken heeft met de ruimtelijke ordeningswetgeving. Het milieubelang klinkt steeds vaker door als randvoorwaarde bij het formuleren van het ruimtelijk beleid.
Een bestemmingsplan moet worden aangemerkt als recht in de zin van artikel 99 van de Wet op de rechtelijke organisatie. Bij conflicterende regelgeving gelden de algemene voorrangsregels voor wetten; een hogere wet gaat voor lagere wet en een bijzondere wet gaat voor een algemene wet.
Dit bestemmingsplan is een consoliderend plan. De nadruk ligt op de beheersfunctie van het plan. Daarvoor is een gedetailleerde bestemmingsregeling de aangewezen planvorm. Een gedetailleerd plan biedt directe rechtszekerheid aan de belanghebbenden. De bestemmingen zijn gedetailleerd in de regels en in de verbeelding van het bestemmingsplan opgenomen.
In dit bestemmingsplan wordt gewerkt met functieaanduidingen.Er zijn een groot aantal verschillende functies in elkaars nabijheid. Daarnaast moeten de deels verouderde bestemmingen van de nu te vervangen oude bestemmingsplannen aansluiten bij de landelijk voorgeschreven bestemmingssystematiek. Deze landelijke systematiek is ingevoerd in verband met de digitalisering van bestemmingsplannen. Een bestemming die meerdere functies kent kan worden gespecificeerd door middel van een functieaanduiding. Op deze wijze kan tot uitdrukking worden gebracht dat ter plaatse naast de algemene toegestane mogelijkheden er een bepaalde, met name genoemde functie is toegestaan. Verder lenen functieaanduidingen zich ook goed voor het bestemmen in meerdere lagen (ondergronds, begane grond, verdieping enz.).
Ook het niet toestaan van een bepaalde functie kan via een functieaanduiding (met een -teken ervoor) worden aangegeven.
Alle aanduidingen met betrekking tot de wijze van bouwen en de verschijningsvorm van bouwwerken, worden bouwaanduidingen genoemd. Veel voorkomende bouwaanduidingen zijn: vrijstaand, aaneengebouwd, twee-aaneen, gestapeld, onderdoorgang, nokrichting, plat dak, kap, antennemast, karakteristiek, en bijgebouwen. Deze bouwaanduidingen zijn opgenomen in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (hierna SVBP). Bij het opstellen van een bestemmingsplan kan – voor zover van toepassing – van deze bouwaanduidingen gebruik worden gemaakt. Met het oog op een goede ruimtelijke ordening kan het echter nodig zijn om ook met andere dan de daar genoemde bouwaanduidingen te werken. Dit kan door gebruik te maken van een verzamelaanduiding die aangeeft dat het hier om een specifieke bouwaanduiding (sba) gaat, dat wil zeggen een bouwaanduiding die niet in de lijst in de SVBP is opgenomen.
Sinds 1 oktober 2010 geldt de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) Artikel 2.1 is het kernartikel van de wet en noemt in de eerste plaats de activiteiten waarvoor op grond van de wet een omgevingsvergunning is vereist. Voor het bestemmingsplan zijn met name de in lid 1 onder a, (bouwen) b (aanleggen) en c (gebruik) genoemde activiteiten van belang. De vergunningsplicht vloeide, voor het grootste deel van de activiteiten, die in het eerste lid worden genoemd, voor de inwerkingtreding van de Wabo voort, uit afzonderlijke wetten, zoals de Woningwet (bouwvergunning), Wet milieubeheer (milieuvergunning) en het bestemmingsplan (vrijstelling). Deze vergunningstelsels zijn nu volledig geïntegreerd in de Wabo. Een bouwvergunning heet sinds het in werkingtreden van de Wabo een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Het artikel voorziet in lid 3 ook in de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur uitzonderingen te maken op de omgevingsvergunningplicht (vergunningsvrije activiteiten)
Een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt in het algemeen op twee punten aan het bestemmingsplan getoetst namenlijk:
Als aan de eisen van het bestemmingsplan wordt voldaan, is het bestemmingsplan geen grond om de vergunning te weigeren. Wordt niet aan de eisen van het bestemmingsplan voldaan dan kunnen Burgemeester en wethouders met een omgevingsvergunning afwijken van het bestemmingsplan. Afwijken van het bestemmingsplan kan zowel voor de omvang als voor het gebruik. Het is aan Burgemeester en wethouders om te beoordelen of zij van die bevoegdheid gebruik maken. De primaire beleidsmatige toets van een niet in dit consoliderende bestemmingsplan passend initiatief zal op basis van de recent door de gemeenteraad vastgestelde Structuurvisie Stationsgebied Heerhugowaard zijn.
De uitzonderingen op de omgevingsvergunningplicht worden genoemd in artikel 2.3 van de Wabo, juncto bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor). Artikel 2.3 lid 1 van het Bor heeft alleen betrekking op het verbod dat wordt genoemd in artikel 2.1 onder a (bouwen) van de Wabo. Het tweede lid van het artikel heeft zowel betrekking op het verbod genoemd onder a als onder c (bouwen en gebruik). Dat betekent dat de onder lid 1 genoemde categorieën alleen vergunningvrij zijn als het gebruik conform het bestemmingsplan is of met een omgevingsvergunning wordt afgeweken van het gebruik van het bestemmingsplan. De in lid 2 genoemde catgorieën zijn altijd, ongeacht het gebruik, vergunningvrij. In bijlage II artikel 3 worden de activiteiten genoemd die alleen vergunning vrij zijn als het gebruik confom het bestemmingsplan is. danwel met een omgevingsvergunning wordt afgeweken van het gebruik van het bestemmingsplan. In artikel 2 van bijlage worden de activiteiten genoemd die ongeacht het gebruik vergunningvrij zijn.
In artikel 5 van bijlage II wordt de reikwijdte van de uitzonderingen waarvoor geen vergunning is vereist weer beperkt. Deze beperkingen gelden o.a voor illegaal gebruik, voor monumenten als bedoeld artikel 1 onder d van de Monumentenwet, veiligheidszones rondom een munitieopslag of een inrichting voor activiteiten met ontplofbare stoffen en voor veiligheidszones vanwege het overschrijden van het plaatsgebonden risico van 10 tot de macht -6 als gevolg van de aanwezigheid van een transportroute, buisleiding of inrichting danwel vanwege de ligging in een belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud van een buisleiding.
Vergunningvrij betekent niet regelvrij. Ook bouwwerken die vergunningvrij zijn moeten voldoen aan het bouwbesluit, redelijke eisen van welstand, het Burgelijk Wetboek enz. De burger is zelf verantwoordelijk voor de toetsing van zijn bouwinitiatief aan de regelgeving. Handhaving door het bevoegd gezag gebeurt achteraf.
In het eerste hoofdstuk van de planregels worden begrippen verklaard die in de planregels voorkomen en wordt ook aangegeven op welke wijze gemeten moet worden om bijvoorbeeld een goot- of bouwhoogte te bepalen.
In artikel 1 zijn de begripsbepalingen opgenomen. Begripsbepalingen zijn nodig om een planologisch - juridische precisering ten opzichte van het algemeen spraakgebruik te verkrijgen. In beginsel dient er voor gewaakt te worden een begrip een sterk van het spraakgebruik afwijkende betekenis te geven. Begripsbepalingen zijn alleen dan nodig indien het begrip gebruikt wordt in de planregels en dit begrip zonder nadere definitie tot verwarring zou kunnen leiden. Men kan voorts een definitie nodig hebben indien een term of woord in verschillende wettelijke regelingen niet dezelfde betekenis heeft, of wanneer men een woord wil afzetten tegen een ander woord (bijvoorbeeld woning tegenover zomerhuis). Een aantal begrippen is vastgegd in de RO - Standaarden 2008, een uitgave van het ministerie van Infrastructuur en Milieu. Van de definiëring van deze begrippen, mag niet worden afgeweken.
In het artikel ‘Wijze van meten’ is aangegeven hoe moet worden gemeten. Het betreft hier technische zaken die deels landelijk zijn voorgeschreven en deels aanvullend zijn opgenomen. Daar waar het in het algemeen spraakgebruik wel duidelijk is wat wordt bedoeld met bijvoorbeeld de hoogte van een gebouw, is het in juridische zin toch van belang om aan te geven dat daarbij gemeten moet worden vanaf het 'peil' tot het hoogste punt van het gebouw. Daarbij wordt het begrip 'peil' uitgelegd onder de begripsbepalingen. Over de wijze waarop in algemene zin 'gemeten' moet worden bestaat zo dus geen verschil van mening.
Voor het bepalen van de bouwhoogte worden onderschikte bouwdelen als schoorstenen en antennes niet meegerekend. Bij het bepalen van de goothoogte worden incidentele verhoogde goten, zoals bij dakkapellen, wolfseinden en dergelijke buiten beschouwing gelaten. Omdat dit niet in de RO - Standaarden is geregeld, is in de bouwregels is opgenomen dat deze goten niet aan de goothoogte worden getoetst.
Voor de dakhelling is aangegeven dat deze alleen geldt voor het dakvlak. Incidentele doorbrekingen van het dakvlak zijn voor het bestemmingsplan van minder belang. De doorbreking van het dakvlak kan wel onderdeel uitmaken van een welstandstoetsing.
De oppervlakte moet buitenwerks worden gemeten en op het peil. Het vloeroppervlak in gebouwen is niet van belang. Voorts is aangegeven dat bovengrondse bouwonderdelen vanaf één meter boven peil moeten worden meegerekend. Hiermee wordt oneigenlijke uitbreiding van gebouwen boven de toegestane oppervlakte voorkomen. De inhoud moet boven peil worden gemeten. Ondergrondse ruimten tellen niet mee voor het bepalen van de inhoud.
De systematiek van de planregels zijn zoveel mogelijk gebaseerd op de modelregels van de gemeente Heerhugowaard en sluiten aan op de nu geldende regelingen.
De op de verbeelding voor Bedrijf aangewezen gronden zijn bestemd voor bedrijven in de milieucategorieën 1 en 2. De basis voor de bestemming is de voorheen geldende bestemming "Industriedoeleinden" opgenomen in het bestemmingsplan Zandhorst II, dat op 10 mei 1977 is vastgesteld. De bestemming is vervolgens geactualiseerd en meer in overeenstemming gebracht met de bestemming "Bedrijf 1" zoals deze ook is opgenomen in het naastgelegen bestemmingsplan Zandhorst e.o. Met de actualisatie wordt de nadruk gelegd op de reeds toegestane bedrijfsactiviteiten.
Volgens vaste jurisprudentie dient de toelaatbaarheid van milieubelastende activiteiten in bestemmingsplannen te worden afgestemd op de aanwezigheid van gevoelige functies in de omgeving. Het bestaande aantal (bedrijfs)woningen is dan ook vastgelegd op de verbeelding. Er is geen mogelijkheid voor het alsnog toevoegen van nieuwe bedrijfswoningen. Dit omdat woningen in het plangebied beperkingen veroorzaken voor omliggende bedrijven.
Daarnaast is in het verleden verschillende malen afgeweken van het bestemmingsplan voor functies die niet binnen de bestemming Bedrijf of Industriedoeleinden passen. Deze functies sluiten meer aan op het karakter dat het gebied in de loop van de tijd heeft gekregen, als aanvullend en goed bereikbaar overloopgebied van dienstverlening en stedelijke functies die niet direct in woongebieden passen qua gebruik en qua bebouwing, zoals een sportcentrum of een dansschool. Deze afwijkingen zijn in dit consoliderende bestemmingsplan positief bestemd middels een aanduiding op de verbeelding.
Vanuit het oogpunt van flexibiliteit is de mogelijkheid opgenomen om met toepassing van een wijzigingsbevoegdheid de aanduidingen op andere percelen te kunnen leggen als bijvoorbeeld één van de bedrijven zich op een andere locatie binnen het plangebied wil vestigen. Het gaat uitdrukkelijk om een verplaatsing binnen het plangebied. De nieuwe aanduiding kan dus alleen gevestigd worden als deze op een andere locatie binnen het plangebied wordt verwijderd. Dit is noodzakelijk om te voorkomen dat er meer nieuwe functies worden toegevoegd die een grotere verkeersaantrekkende werking hebben of een toename van het aantal mensen in het plangebied tot gevolg hebben. Dit is niet zonder meer mogelijk vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid, de doorstroming en het groepsrisico. Mocht de wens bestaan voor de toevoeging van nieuwe functies of een sterkere verstedelijking, dan zal hiervoor een losse procedure gevoerd moeten worden, waarbij de recentelijk vastgestelde Structuurvisie Stationsgebied Heerhugowaard het beleidskader vormt.
Er is een aantal percelen dat onder het oude bestemmingsplan onder de bestemming Industriedoeleinden viel, maar nu niet in deze bestemming valt. Hiervoor is gekozen omdat voor deze percelen een aparte bestemmingscategorie is opgenomen in de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) die als leidraad dient voor alle digitale bestemmingsplannen in Nederland. Het gaat hierbij om de zelfstandige kantoren en de horecabestemming.
Staat van Bedrijfsactiviteiten
Voor de bestemming “Bedrijf” is het gebruikelijk om voor dit doel een zogenaamde Staat van Bedrijfsactiviteiten op te nemen. Deze staat geeft inzicht in de toelaatbare milieucategorieën van bedrijfsactiviteiten. In de planregels wordt aangegeven welke milieucategorieën op welke locatie zijn toegestaan. Milieuzonering zorgt ervoor dat bedrijven een passende locatie in de nabijheid van woningen krijgen en behouden en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven worden gesitueerd. Het waar nodig ruimtelijk scheiden van bedrijven en woningen dient twee doelen:
De belangrijkste bouwstenen voor de milieuzonering zijn de richtafstandenlijsten in de bijlage Staat van bedrijfsactiviteiten. Voor categorie 1 is de maatgevende richtafstand 10 meter en voor categorie 2, 30 meter. In het bestemmingsplan is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om tevens bedrijven te kunnen toestaan die naar aard en invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die genoemd zijn in de bijlage "Staat van bedrijfsactiviteiten" onder de milieucategorieën 1 en 2. In de praktijk betekent dat, dat in voorkomende gevallen omgevingsvergunning kan worden verleend voor bedrijven in de milieucategorie 3.1, waarvan de maatgevende richtafstand 50 meter bedraagt, mits die maatgevende richtafstand door het treffen van extra voorzieningen teruggebracht kan worden tot 30 meter of minder. Deze regeling geldt niet voor Bevi inrichtingen.
De bestemming Centrum heeft betrekking op het gebied bij het NS-Station en langs de oostzijde van het spoor. Het gaat om het stationsgebouw, het plein voor het NS-Station, Forum I en Forum II. Dit gebied en deze gebouwen kenmerken zich door een verscheidenheid van functies, zowel op de begane grond als op de verdiepingen. Het gaat hierbij met name om zorgvoorzieningen, detailhandel, dienstverlening en kantoren. Omdat de percelen vrijwel geheel bedrijfsmatig gebruikt worden is hier voor een Centrumfunctie gekozen.
In dit nieuwe bestemmingsplan zijn de voorheen geldende mogelijkheden (opgenomen in de bestemming Centrumvoorzieningen 1 van het Bestemmingsplan Stationsplein Heerhugowaard 1994) voor kantoren, detailhandel, dienstverlening, horeca categorie 1 en 2, sociaal-culturele en maatschappelijke voorzieningen toegestaan. Vanuit het oogpunt van flexibiliteit is voor de buitenruimte een brede bestemming opgenomen waarbij veel bij het reguliere gebruik behorende functies, zoals water, parkeren en verkeers-, groen-, speelvoorzieningen en utilitaire gebouwen, zijn toegestaan.
Ten aanzien van de bebouwingsvoorschriften is aangesloten op het voorheen geldende globale bestemmingsplan. Uitzondering hierop is het bebouwingsoppervlak. In het voorheen geldende bestemmingsplan was een maximaal aantal vierkante meters bedrijfsvloeroppervlak opgenomen omdat nog onduidelijk was waar de bebouwing zou worden opgericht. De bebouwing is nu gerealiseerd en kan middels een bouwvlak worden bestemd.
De bestemming Gemengd heeft betrekking op de wooncomplexen waarbij kantoren, detailhandel, dienstverlening, horeca categorie 1 en 2, sociaal-culturele en maatschappelijke voorzieningen toegestaan zijn in de plint van het gebouw. Omdat er sprake is van een gebied met zowel een woonbestemming als bedrijfsmatige functies heeft dit gebied een gemengde bestemming gekregen.
In dit nieuwe bestemmingsplan zijn de voorheen geldende mogelijkheden (opgenomen in de bestemming Centrumvoorzieningen 2 van het Bestemmingsplan Stationsplein Heerhugowaard 1994) voor woningen, kantoren, detailhandel, dienstverlening, horeca categorie 1 en 2, sociaal-culturele en maatschappelijke voorzieningen toegestaan. De beperkte buitenruimte heeft vanuit het oogpunt van flexibiliteit een brede bestemming gekregen waarbij water, parkeren en verkeers-, groen-, speelvoorzieningen en utilitaire gebouwen zijn toegestaan.
Net als bij de bestemming Centrum is bij de bebouwingsvoorschriften aangesloten op het voorheen geldende globale bestemmingsplan, met uitzondering van het bebouwingsoppervlak. In het voorheen geldende bestemmingsplan was een maximaal aantal vierkante meters bedrijfsvloeroppervlak opgenomen omdat nog onduidelijk was waar de bebouwing zou worden opgericht. De bebouwing is nu gerealiseerd en kan middels een bouwvlak worden bestemd. Ondergronds parkeren is op deze bestemming toegestaan.
De op de verbeelding voor “Groen” aangewezen gronden hebben een openbare gebruiksfunctie voor het gehele gebied en liggen tussen de woonbebouwing en langs de waterpartijen en ontsluitingswegen. De gebruiks- en bouwmogelijkheden sluiten aan op de reguliere bestemming zoals die gebruikt wordt voor veel groengebieden in de woonwijken van Heerhugowaard.
Groen heeft niet alleen een kijkfunctie, maar ook een gebruiksfunctie. Om het groen geschikt te maken voor die openbare gebruiksfunctie, is het toegestaan om 3 % van de gronden te bebouwen en 15 % van de gronden te verharden. Op de gronden mogen alleen gebouwen worden gebouwd voor nutsvoorzieningen en ontmoetingsplaatsen. Verhardingen mogen worden aangelegd voor o.a. voet- en fietspaden, sport- en speelvoorzieningen, parkeerplaatsen en ontmoetingsplekken. De speelplaatsen mogen worden ingericht met speeltoestellen met een hoogte tot maximaal 6.00 meter. Bij sportvoorzieningen moet worden gedacht aan basketbalveldjes, voetbalveldjes e.d. Op deze bestemming kunnen ook ontmoetingsplaatsen worden ingericht met een overkapte ruimte. Op de bestemming Groen mogen kunstobjecten tot een hoogte van 12.00 meter worden opgericht. Parkeerplaatsen, opstelplaatsen voor de brandweer, inzamelcontainers en weg en waterbouwkundige kunstwerken zijn toegestaan om incidentele problemen op te kunnen lossen. Langs de waterpartijen kunnen plas / drasoevers worden aangelegd op de bestemming groenvoorziening.
Alle horecabedrijven in het plangebied zijn onder deze bestemming gebracht. In Heerhugowaard worden gradaties gehanteerd voor de diverse soorten Horeca. De gradatie 1 t/m 3 heeft betrekking op de mate waarin de horeca invloed heeft op de openbare orde. Restaurants en dagzaken vallen in de lichtste categorie Horeca H1, omdat deze nauwelijks invloed hebben op de openbare orde. De categorie Horeca H2 heeft betrekking op cafetaria’s broodjeszaken, ijssalons, e.d die ook 's avonds en mogelijk ook na sluitingstijd van de cafés nog open zijn. Deze categorie komt niet voor binnen het plangebied. Onder categorie Horeca 3 vallen cafés, bars en hotels met restaurant en zalenverhuur met uitzondering van een discotheek. Deze bedrijven hebben een grotere invloed op de openbare orde. In afwijking van de methodiek voor de andere bestemmingen, corresponderen de cijfers achter de bestemming met de zwaarte van de horecaonderneming en gaat het niet om een opsomming. De bestemming Horeca 2 komt in dit bestemmingsplan niet voor omdat er geen losstaande gebouwen en percelen zijn met bijvoorbeeld een broodjeszaak of een ijssalon. Deze functies komen alleen voor binnen de gebouwen met de bestemmingen Gemengd en Centrum.
De bestemming Kantoor heeft betrekking op de volledig als kantoor ontwikkelde gebouwen langs de Gildestraat en de kop van de Zuidtangent / Industriestraat. Vanwege de specifieke functie, de grotere aantallen personen en de grotere verkeersaantrekkende werking ten opzichte van een reguliere bedrijfsfunctie, zijn deze kantoren niet opgenomen in de algemene bestemming Bedrijf, maar hebben deze gebouwen een aparte bestemming gekregen.
Deze bestemming heeft betrekking op de hoofdinfrastructuur in het plangebied. Op deze gronden zijn o.a. toegelaten: verhardingen, bouwwerken geen gebouw zijnde, groenvoorzieningen, weg- en waterbouwkundige werken en bouwwerken t.b.v. nutsvoorzieningen enzovoorts.
Deze bestemming heeft betrekking op de overige openbare wegen, parkeervoorzieningen, sport en speelvoorzieningen, achterpaden, groen en water e.d. en geeft een grote mate van vrijheid bij het inrichten van het gebied. Van de gronden mag 3% worden bebouwd ten behoeve van nutsvoorzieningen en ontmoetingsplaatsen. De speelplaatsen mogen worden ingericht met speeltoestellen met een hoogte tot maximaal 6.00 meter. Bij sportvoorzieningen moet worden gedacht aan basketbalveldjes, voetbalveldjes e.d. Op deze bestemming kunnen ook ontmoetingsplaatsen worden ingericht met een overkapte ruimte. Kunstobjecten zijn tot een hoogte van 12.00 toegestaan. De wegen zijn ingericht als verblijfsgebied.
De op de verbeelding voor ‘Verkeer -2 (V-2)’ aangewezen gronden zijn bestemd voor het railverkeer. Naast bebouwing ten behoeve van de railinfrastructuur is bebouwing voor verkeersinfrastructuur en nutsvoorzieningen toegestaan. Omdat er gelijkvloerse kruisingen aanwezig zijn is naast het gebruik ten behoeve van railverkeer ook gebruik voor regulier verkeer toegestaan. Vanuit het oogpunt van flexibiliteit zijn de kruisingen niet middels een aanduiding aangegeven maar is het mogelijk om kruisingen binnen de gehele bestemming toegestaan. Dat betekent dat er bij eventuele verplaatsingen of veranderingen van een kruising geen bestemmingswijziging noodzakelijk is.
De gronden op de verbeelding aangewezen voor deze bestemming zijn bestemd voor water en de waterhuishouding. Op deze gronden zijn toegelaten waterlopen, bruggen, weg- en waterbouwkundige kunstwerken en kunstobjecten. Het is niet toegestaan de gronden te gebruiken als ligplaats voor woonschepen, woonarken of een casco, dat tot woonschip of woonark kan worden omgebouwd.
Deze artikelen hebben betrekking op de verschillende woonvormen. De bestemming Wonen (W) is als aanduiding gekozen voor de aaneengesloten eengezinshuizen. De bestemming Wonen (W-1) is de aanduiding voor de in het plan voorkomende vrijstaande woningen en Wonen (W-2) wordt gebruikt voor woongebouwen. Een onderscheid tussen woningen aaneengesloten, woningen vrijstaand en woongebouwen is noodzakelijk, vanwege een verschillende bijgebouwen- en gebruiksregeling.
De woning met de daarbij behorende bijgebouwen dient binnen het op de bestemmingsverbeelding aangegeven bouwvlak of op het daartoe bestemde erf te worden gerealiseerd. Erven komt voor bij alle woningtypes. Het erf mag voor één derde worden bebouwd tot een maximum van 40 m2. Voor grote tuinen geldt een bonusregeling; 10% van het oppervlak meer dan 120 m2 mag worden bebouwd tot een maximum van 60 m2. Aangebouwde of als uitbreiding van hoofdgebouw gebouwde bouwwerken mogen bij vrijstaande en twee onder één kap woningen hoger zijn dan bij aaneen gebouwde woningen.
Het gemeentebestuur heeft als uitgangspunt dat woningen moeten kunnen meegroeien met de woonwensen van bewoners. Dit heeft inmiddels geleid tot omgevingsvergunningen voor dakkapellen, erkers en serres. Recent is daar de mogelijkheid voor het verlenen van omgevingsvergunning voor het maken van een dakopbouw bijgekomen. Een dakopbouw is een constructie waarbij door middel van een verhoging van het dak een bruikbare ruimte op de bovenverdieping wordt verkregen. Dit kan in allerlei vormen. Verhoging van de goot vanuit één zijde van het dakvlak (zgn. kattenrug) of vanuit beide dakvlakken. In beide gevallen zal sprake zijn van een verhoging van de bouw- en goothoogte over de gehele breedte van de woning. Dakopbouwen zijn alleen toegestaan aan de achterzijde van de woningen wanneer wegens strijd met het bouwbesluit en / of de welstandsnota een dakkapel niet kan worden gerealiseerd. Dakopbouwen aan de voor- en achterzijde van de woning zijn alleen toegestaan bij een tot één blok behorende rijenwoningen waar deze dakopbouwen al aanwezig waren ten tijde van de terinzagelegging van dit bestemmingsplan. Deze afwijkingen met een omgevingsvergunning zijn in dit bestemmingsplan opgenomen als een recht.
De hoofdfunctie van woningen en woongebouwen is de bewoning door één gezin per eenheid. In artikel 1 "Begrippen" is aangegeven wat onder een woning en een huishouden wordt verstaan. Op grond van deze definities kan, in samenhang met het in de regels aanmerken van bewoning van één woning door meer huishoudens als een met het bestemmingsplan strijdig gebruik, tegen het huisvesten van meer huishoudens in één woning worden opgetreden.
Door maatschappelijke instellingen worden woningen voor vormen van sociale opvang gebruikt die niet vallen onder het begrip huishouden, zoals gedefinieerd in het bestemmingsplan. Op grond van het bestemmingsplan is het niet meer mogelijk om deze vormen van sociale opvang te faciliteren, omdat het om meer huishoudens per woning of onzelfstandige bewoning gaat. In dit plan is er bij Forum II sprake van een zorginstelling met onzelfstandige bewoning. Deze functie valt onder de bestemming Centrum. Om in de toekomst ook medewerking te kunnen verlenen aan mogelijke verzoeken voor een dergelijke functie binnen de bestemming Wonen, kan met een omgevingsvergunning afgeweken worden van het bestemmingsplan. Er moet dan wel sprake zijn van wonen, maar niet van een duurzaam gemeenschappelijk huishouden en zelfstandige bewoning. De verleende omgevingsvergunning kan van de ene instelling overgedragen worden aan een andere instelling, mits het gebruik waarvoor omgevingsvergunning is verleend, opvolgend is. Instellingen die een beroep doen op deze regeling moeten voldoen aan de Kwaliteitswet zorginstellingen.
De Kwaliteitswet zorginstellingen geldt voor alle instellingen in de zorgsector. Ook de commerciële zorginstellingen moeten aan deze wet voldoen. De wetgever stelt eisen waaraan de zorginstelling moet voldoen. De wijze waarop de zorginstelling hieraan voldoet is vrij. De instellingen vullen dat zelf in. De wetgever richt zich hierbij tot de zorgaanbieder en stelt dat de zorg transparant moet zijn voor alle betrokkenen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) houdt toezicht op de naleving van de Kwaliteitswet.
In het bestemmingsplan is opgenomen dat de afdeling WOC een adviesrecht heeft bij de vergunningverlening en aan welke criteria in ieder geval moet worden getoetst.
Daarnaast worden woningen in toenemende mate gebruikt als bakermat voor de vestiging en / of de uitoefening van een beroep of bedrijf. Traditioneel zijn het de zogenaamde vrije beroepen waarbij een aangepast gedeelte van de woning voor de uitoefening van het beroep wordt gebruikt. De praktijk leert evenwel dat woningen ook worden gebruikt voor een bonte verzameling van andere beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten zoals opticiens, verzekeringsagentschappen, kap- en schoonheidssalons, hondentrimsalons en dergelijke. Uit de jurisprudentie blijkt dat de Raad van State een strikte scheiding aanbrengt tussen vrije beroepen en andere beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten. Vrije beroepen worden, omdat ze van oudsher vanuit de woning worden beoefend, geacht onder de bestemming wonen te vallen. De overige beroepen worden doorgaans uitgeoefend op specifiek daarvoor aangewezen locaties. Deze specifieke vestigingsomstandigheden maken dat de vestiging van overige beroepen en bedrijven in woningen in strijd is met de bestemming wonen. Om startende ondernemers te stimuleren, telewerk en andere arbeidsvormen te bevorderen en handhavingsproblemen te voorkomen wil de gemeente de vrije beroepen en de overige beroepen en bedrijven, die zich lenen voor een uitoefening vanuit de woning, gelijkschakelen. De vestiging van overige beroepen en bedrijven in woningen is toegestaan, zolang er geen sprake van overlast is en de woning in overwegende mate als woning wordt gebruikt. In de specifieke gebruiksregels zijn de voorwaarden waaronder vestiging van een beroep en of bedrijf in een woning is toestaan, opgenomen. Detailhandel is van deze regeling uitdrukkelijk uitgesloten, omdat detailhandel van uit woningen bij een bepaalde omvang het voorzieningenniveau van de gemeente in gevaar kan brengen en een uitstraling naar de openbare ruimte heeft (parkeren, openingstijden) Web - winkels zijn ook een vorm van detailhandel en kunnen afhankelijk van de bedrijfsvoering onder het verbod vallen.
De op de verbeelding voor de Waarde - Archeologie 3 aangewezen gronden zijn, naast de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor archeologische waarden. De bestemming Waarde - Archeologie 3 is een dubbelbestemming. Deze bestemming gaat voor de andere bestemmingen op deze gronden. Alleen wanneer duidelijk is dat de waarde archeologie niet wordt geschonden of als de waarde archeologie wel wordt geschonden, daarvoor een omgevingsvergunning kan worden verleend, kunnen de andere bestemmingen worden verwezenlijkt. Aan de toekenning van de bestemming Waarde - Archeologie 3 ligt de "Archeologienota ERF GOED"" van de gemeente Heerhugowaard ten grondslag. Deze nota onderscheidt 5 categorieën van bodemroeringen, waarbij archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Categorie 6 betreft gebieden die al archeologisch onderzocht en vrijgegeven zijn. In het plangebied liggen twee van dergelijke gebieden, bij het Hotel Jules en het kantoor van het Hoogheemraadschap. Voor deze gebieden is eerder verkennend onderzoek gedaan naar de aanwezige waarden.
De formulering van deze planregels is wettelijk vastgelegd en heeft betrekking op de algemene regels die voor het hele plangebied gelden ongeacht de specifieke bestemming.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing. Hierdoor wordt voorkomen dat met gebruikmaking van privaatrechtelijke overeenkomsten, de publiekrechtelijke regels worden ondergraven.
Op 29 november 2014 is de zogenaamde Reparatiewet BZK 2014 in werking getreden. Deze wet regelt formeel dat de grondslag voor het opnemen van stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening komt te vervallen. Alle stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening moeten worden opgenomen in bestemmingsplannen. Er geldt daarvoor een overgangstermijn tot 1 juli 2018. Na die datum verliezen de stedenbouwkundige bepalingen in de bouwverordening hun (aanvullende) werking.
Voor 1 juli 2018 moet daarom gezorgd worden voor de aanpassing van de geldende bestemmingsplannen om de stedenbouwkundige bepalingen waaronder de verplichtingen om te voorzien in voldoende parkeerplaatsen te regelen in het bestemmingsplan.
Op 1 november 2014 is artikel 3.1.2 van het Besluit ruimtelijke ordening aangepast. Er is een onderdeel aan het Bro toegevoegd op grond waarvan het mogelijk is om zogenaamde 'wet-interpreterende' regels op te nemen in het bestemmingsplan. Geregeld is dat ten behoeve van de goede ruimtelijke ordening in een bestemmingsplan regels kunnen worden opgenomen, waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Hiermee is het mogelijk gemaakt om een regeling voor het parkeren op te nemen, zonder parkeernormen concreet vast te leggen en ook om te kunnen blijven werken met een parkeerfonds of fonds voor bovenwijkse voorzieningen. Uiteraard is het mogelijk om concrete normen op te nemen in het bestemmingsplan, maar juist vanwege het nieuwe artikel in het Bro is dat niet nodig.
Het is voldoende dat er in de regels wordt opgenomen, dat er voldoende parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden ten behoeve van de veranderende omstandigheden, zoals uitbreiding, vervanging of verandering van bestaand gebruik of bestaande bebouwing. Deze bepaling wordt toegevoegd aan de algemene regels die zijn opgenomen in Hoofdstuk 3 van de regels. Dit kan met beleidsregels worden ingevuld. Er wordt dan altijd getoetst aan het meest recente gemeentelijke beleid.
Dit artikel biedt o.a. de mogelijkheid om met een omgevingsvergunning af te wijken van de regels van het bestemmingsplan voor kleine maatoverschrijdingen die het gevolg zijn standaardmaten, waardoor het bouwwerk net niet past binnen de maatvoering van het bestemmingsplan. De omgevingsvergunning kan worden verleend tot maximaal 10 procent van de in het bestemmingsplan gegeven maten. Het is niet de bedoeling dat de omgevingsvergunning wordt gebruik om standaard 10 procent groter te bouwen dan op de verbeelding staat aangegeven. Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning dient aanvrager gemotiveerd aan te geven waarom de van de afwijkingsmogelijkheid gebruik moet worden gemaakt. Wanneer in de bestemmingsplanregels is aangegeven dat een maat maximaal is, is de algemene afwijkingsbevoegdheid niet van toepassing.
De omgevingsvergunning, waarbij wordt afgeweken van de regels van het bestemmingsplan, kan ook worden verleend voor utilitaire bouwwerken en voorzieningen ten dienste van het ontvangen van telefoon- radio- en televisiesignalen. Bij utilitaire bouwwerken gaat meestal om bouwwerken van nutsbedrijven, waarvan de oppervlakte te klein is om deze op de verbeelding als een afzonderlijke bestemming aan te geven of waarvan de situering op voorhand niet bekend is.
Met de komst van het mobiele netwerk is er grote behoefte aan zendmasten. Om een woud van masten te voorkomen, streeft de gemeente naar een gemeenschappelijk gebruik van de zendmasten door de diverse, elkaar beconcurrerende bedrijven. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend, indien de noodzaak wordt aangetoond en de aanvrager de bereidheid uitspreekt ook anderen in de gelegenheid te stellen van deze voorziening gebruik te maken.
Overgangsregels zijn van toepassing op situaties (gebruik) die op het moment van het van kracht worden van dit bestemmingsplan van het nieuwe plan afwijken, dan wel op basis van een geldige bouwvergunning nog gebouwd mogen worden (bouwwerken). Met deze overgangsregels wordt duidelijk dat die afwijking toegestaan is, maar wel begrensd is tot de bestaande afwijking.
Tenslotte wordt in de regels vastgelegd op welk moment het bestemmingsplan is vastgesteld en onder welke titel het plan heeft.
Ingevolge artikel 3.1.6. onder f van het Besluit ruimtelijke ordening, dienen in de toelichting bij een bestemmingsplan de uitkomsten van het onderzoek naar de uitvoerbaarheid van het plan weergegeven te worden. Die uitvoerbaarheid kan onderscheiden worden in maatschappelijke en financiële uitvoerbaarheid.
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Ten aanzien van de maatschappelijke uitvoerbaarheid is in de eerste plaats een breed draagvlak nodig voor de regels die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Deze regels komen gedeeltelijk voort uit wettelijke verplichtingen. Daarnaast is bestuurlijk draagvlak van belang. Dit wordt bevorderd door het bestemmingsplan goed af te stemmen op het gewenste ruimtelijk beleid van het rijk en de provincie, als ook op de wensen en ambities van het lokale bestuur. Zij zijn het immers die na vaststelling ook de handhaving van het plan ter hand moeten nemen. Behalve door de wet gestelde eisen en bestuurlijke overeenstemming over het plan, is het maatschappelijk draagvlak onder de bevolking en met name onder de bewoners en gebruikers van de wijken van groot belang.
Dit bestemmingsplan is een consoliderend plan, waarin de bestaande situatie is vastgelegd en de bestaande rechten zijn gecontinueerd of uitgebreid. In het hoofdstuk ‘Overleg en inspraak’ wordt gerapporteerd over de verplichte overleggen met instanties en de gehouden inspraakprocedure.
Financiële uitvoerbaarheid
Op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt de gemeenteraad een exploitatieplan vast voor de gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. In artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening worden de bouwwerken genoemd waarvoor een exploitatieplan moet worden opgesteld. Het bestemmingsplan bestaat uit reeds ingericht terrein. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe grootschalige ontwikkelingen mogelijk. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is dan ook niet aan de orde. Voor het plan is dan ook geen exploitatieplan noodzakelijk.
Handhaving en toezicht op de uitvoering zijn geregeld in hoofdstuk 7 van de Wet ruimtelijke ordening. Burgemeester en wethouders zijn primair verantwoordelijk voor de bestuursrechtelijke handhaving. Aan de aan burgemeester en wethouders opgedragen zorgplicht tot handhaving ligt de in de rechtspraak ontwikkelde ‘beginselplicht tot handhaving’ ten grondslag. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal ingeval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen.
Onder de oude Wet op de Ruimtelijke Ordening is evenwel gebleken dat er onvoldoende garanties zijn voor het op adequaat niveau uitvoeren van het handhavingsbeleid van gemeenten. Er wordt vooral gecontroleerd en opgetreden op verzoek van derden. De Wro is er op gericht om deze geconstateerde tekortkomingen bij toezicht en handhaving weg te nemen. Om inzicht te bieden in het (gemeentelijk) handhavingsbeleid is in de Wro voorzien in verplichte rapportages, zoals een jaarlijks handhavingsplan en een handhavingsverslag.
Gemeentelijk handhavingsbeleid
Voor de sectoren Stadsbeheer en Stadsontwikkeling (waar ruimtelijke ordening onder valt) is daarom de kadernota ‘Handhaving’ opgesteld. Deze kadernota is de eerste aanzet tot een verdere, integrale professionalisering van de handhaving en vormt de basis voor de uitvoeringsnota’s Milieu, Bouwen, Brandveiligheid en Overige vergunningen.
In deze uitvoeringsnota’s is voor de desbetreffende werkvelden concreet aangegeven hoe tot een goede en adequate uitvoering van de handhavingstaken gekomen wordt, met als voornaamste doel het verbeteren van de naleving van regelgeving door burgers en bedrijven. Per taakveld zal jaarlijks een (onderling afgestemd) handhavingprogramma worden vastgesteld, waarin staat aangegeven welke doelen zijn gesteld. De handhavingprogramma’s vinden op hun beurt weer een vertaling in werkplannen.
Per 1 februari 2008 is de handhaving van de vergunningverlening gescheiden en als zelfstandig taakveld ondergebracht in de afdeling Handhaving en Vastgoed.
De burgers moeten er in beginsel aanspraak op kunnen maken dat met het bestemmingsplan strijdige situaties worden aangepakt. Een recht op handhaving bestaat niet, maar de gemeente moet deugdelijke en zwaarwegende argumenten hebben om niet tot handhaving over te gaan. Handhaving is dus niet alleen maar een zaak die uitsluitend aan het beleid van de gemeente is overgelaten. Als legalisatie niet mogelijk is, moet in beginsel worden opgetreden. Wil er zicht op legalisatie zijn, dan moeten er concrete en realistische stappen zijn gezet. Een derde die om handhaving verzoekt, heeft een sterke positie.
Wet op de economische delicten
Bij wet van 30 juni 2004 zijn de strafbepalingen van de Wet ruimtelijke ordening overgeheveld naar de Wet op de economische delicten. Onder deze wet zijn de volgende delicten gebracht:
handelingen in strijd met gebruiksvoorschriften en aanlegvergunningenstelsel;
na afloop van een tijdelijke ontheffing het niet herstellen van de situatie in de vorige toestand of het in overeenstemming brengen van de situatie met het bestemmingsplan;
handelingen in strijd de aanlegvoorschriften in een voorbereidingsbesluit, een besluit van Gedeputeerde Staten of een vervangingsbesluit;
het niet in overeenstemming met de bestemming brengen van werken en werkzaamheden na aanzegging daartoe door burgemeester en wethouders, die zijn uitgevoerd na afloop van de termijn die in de aanlegvergunning is genoemd.
Deze normoverschrijdingen zullen worden aangemerkt als overtreding en als een economisch delict. Strafrechtelijk optreden is ook mogelijk bij overtredingen waarvan de gevolgen niet meer ongedaan kunnen worden gemaakt, overtredingen die zich telkens weer herhalen en kortdurende overtredingen.
Er kan maximaal een geldboete worden opgelegd van € 45.000,-. Tevens biedt de wet de mogelijkheid de overtreder de verplichting op te leggen om op eigen kosten de gevolgen van het delict goed te maken. Het openbaar ministerie is belast met de uitvoering van de Wet op de economische delicten en voert daarin een geheel eigen beleid. Een combinatie van bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving behoort ook tot de mogelijkheden.
In de gemeente Heerhugowaard zijn op basis van de ruimtelijke structuur en de daarmee samenhangende overeenkomsten in functionele-, stedenbouwkundige- en/of architectonische kenmerken gebieden in 6 categorieën te onderscheiden, namelijk: 1 (historische) linten, 2 woongebieden, 3 centrumgebieden, 4 bedrijventerreinen, 5 buitengebied en 6 overige gebieden. Deze gebieden zijn weer onderverdeeld in 22 deelgebieden. Per gebied is een welstandsniveau vastgesteld. Er zijn drie welstandsniveau namelijk: het bijzondere welstandsgebied, waar extra aandacht ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit is gewenst, het reguliere welstandsgebied, waar de basiskwaliteit (de ondergrens) moet worden gehandhaafd en het welstandsvrije gebied.
Binnen de grenzen van het bestemmingsplan komen de volgende deelgebieden voor: 1a De Middenweg, 2a de bestaande stad en 6 c woonwagenterreinen. Voor deelgebied 1a De Middenweg geldt het regiem bijzonder welstandsgebied. Voor de overige deelgebieden geldt het regiem regulier welstandsgebied.
Overeenkomstig artikel 1.3.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan toegezonden aan de reguliere overlegpartners.
Gedeputeerde Staten van de Provincie Noord-Holland hebben schriftelijk aangegeven geen opmerkingen op het voorontwerp-bestemmingsplan te hebben:
De volgende instanties hebben schriftelijk hun opmerkingen kenbaar gemaakt:
Liandon B.V.;
Reactie gemeente
PWN Waterleidingsbedrijf;
Reactie gemeente
Daarnaast is advies ingewonnen van de Veiligheidsregio Noord-Holland. De Veiligheidsregio heeft aangegeven dat er geen aanleiding is om advies uit te brengen. Het plangebied ligt binnen het invloedsgebied van de N242, waardoor er groepsrisico aanwezig is. In het bestemmingsplan is hier expliciet rekening mee gehouden. Het groepsrisico neemt daarom niet toe. In de toelichting is het aspect externe veiligheid voldoende uitgewerkt. Er is geen aanleiding om nader advies uit te brengen. Wel wordt er in dit verband nog verwezen naar het uitgebrachte advies bij de structuurvisie. Dat advies is van belang bij eventuele ontwikkelingen.
Reactie gemeente
De reactie geeft geen aanleiding voor wijzigingen in het plangebied.
Het voorontwerpbestemmingsplan Stationsgebied heeft in het kader van de inspraak gedurende 6 weken ter visie gelegen. De inspraak is gepubliceerd en er is daarnaast aandacht aan besteed in de lokale krant. Er is tevens een inloopavond georganiseerd voor geïnteresseerden en belanghebbenden.
Gedurende de termijn van tervisielegging konden ingezetenen en in de gemeente een belanghebbende natuurlijke of rechtspersoon hun zienswijze schriftelijk of mondeling kenbaar maken aan burgemeester en wethouders. Er zijn geen reacties ingediend.