direct naar inhoud van Artikel 17 Waarde - beschermd stadsgezicht
Plan: Koninginnebuurt
Plannummer: BP4080006
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0392.BP4080006-0003

Artikel 17 Waarde - beschermd stadsgezicht

17.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - beschermd stadsgezicht' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en de uitbouw van de in de toelichting aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing.

17.2 Bouwregels

In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden voor gebouwen de volgende regels:

bouwvlak / voorgevelrooilijn / gevelindeling

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. er moet aangesloten worden op de belendende gebouwen;
  • c. gebouwen mogen niet worden samengevoegd;
  • d. gebouwen mogen uitsluitend in de voorgevelrooilijn worden opgericht, uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang';
  • e. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduidingen 'orde 1 en orde 2' dient de bestaande gevelindeling gehandhaafd te blijven;

goothoogte / bouwhoogte / ondergronds bouwwerk

  • f. ter plaatse van de aanduiding 'goothoogte' dient de bestaande goothoogte te worden gehandhaafd;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'bouwhoogte' dient de bestaande bouwhoogte te worden gehandhaafd;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage' is ten hoogste het aangegeven bebouwingspercentage toegestaan;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' dient binnen de aangegeven bouwhoogte te worden gebouwd;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' dient binnen de aangegeven goothoogte te worden gebouwd;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'minimale - maximale goothoogte' dient binnen de aangegeven goothoogten te worden gebouwd,
  • l. ter plaatse van de aanduiding 'minimale - maximale bouwhoogte' dient binnen de aangegeven bouwhoogten te worden gebouwd;
  • m. de verticale diepte van een ondergronds bouwwerk mag niet meer dan 7 m bedragen;

dak / nokrichting (orde 1 en 2)

  • n. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding 'orde 1en orde 2' dient de bestaande nokrichting en de kap en dakvorm gehandhaafd te blijven;

bijzondere dakopbouw (orde 2 en orde 3)

  • o. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding bijzondere dakopbouw' mag de kapvorm worden gewijzigd ten behoeve van een extra bouwlaag mits:
    • 1. de voorzijde boven de oorspronkelijke goot bestaat uit een samengestelde dakvorm met drie dakvlakken waarbij:
      • de eerste verdieping bestaat uit een dakvlak met een hellingshoek van maximaal 80 graden;
      • de tweede verdieping bestaat uit een dakvlak met een hellingshoek van maximaal 60 graden en een dakvlak met een hellingshoek van maximaal 26 graden;
    • 2. de achterzijde recht is opgetrokken tot een hoogte van maximaal 9 m;
    • 3. maximaal twee dakkapellen worden opgericht waarbij:
      • de dakkapel in de dakvoet wordt geplaatst;
      • de totale breedte van de dakkapel(len) niet breder is dan 50 % van het dakvlak;
      • de afstand van de zijkant van de dakkapel tot de zijkant van het dakvlak minimaal 0,5 m bedraagt;
      • bij twee dakkapellen er tevens sprake is van een regelmatige rangschikking van de dakkapellen met een minimale afstand van 0,5 m tussen de afzonderlijke kapellen.
    • 4. er wordt aangesloten op de trend(setter) zoals weergegeven in bijlage 2 van de regels.

kap / dakopbouw (orde 3 en nieuwbouw)

  • p. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding orde 3' en bij nieuwbouw mag:
    • 1. boven de (maximale) goothoogte worden afgedekt met een kap waarvan:
      • de maximale hoogte 4 m bedraagt, verticaal gemeten vanaf de goothoogte;
      • de dakhelling niet minder bedraagt dan 45 en niet meer dan 60 graden; bij een samengestelde kap dient de dakhelling van de bovenste dakvlakken minimaal 15 graden te bedragen;

    • 1. de maximale goothoogte worden overschreden ten behoeve van een extra bouwlaag met een platte afdekking, mits:
      • de hoogte van de extra bouwlaag boven de (maximale) goothoogte niet meer dan 3 m bedraagt;
      • wordt gebouwd binnen de contour, mede gevormd door een hellingshoek van maximaal 70 graden van het voor- en achterdakvlak en bij hoekwoningen tevens het zijdakvlak voor zover:

a. gelegen aan openbaar toegankelijk gebied;
b. de woning op een afstand van minder dan 10 m tot naastgelegen hoofdbebouwing ligt;

  • q. in afwijking van het bepaalde in sublid n onder 2 mag de achterzijde recht worden opgetrokken indien:
    • 1. de tegenoverliggende achtergevelrooilijnen minimaal op een afstand van 20 m liggen;
    • 2. niet wordt gebouwd in de hoek van een bouwblok binnen 15 m van het snijpunt van de oorspronkelijke achtergevels.

dakkapellen in het voordakvlak of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak

  • r. dakkapellen mogen in het voordakvlak of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak worden opgericht, mits:
    • 1. de dakkapel een maximale breedte heeft van 2,5 m, waarbij de breedte nooit meer mag bedragen dan 50% van het dakvlak;
    • 2. de onderzijde van de dakkapel:
      • minimaal 0,5 m en maximaal 1 m boven de dakvoet wordt geplaatst.
      • in of binnen 0,5 m van de dakvoet wordt geplaatst, waarbij de breedte van de dakkapel niet meer bedraagt dan 1,5 m en niet breder is dan één derde van de breedte van het dakvlak;
    • 3. de afstand van de bovenzijde van de dakkapel tot de nok minimaal 0,5 m bedraagt;
    • 4. de afstand van de zijkant van de dakkapel tot de zijkant van het dakvlak minimaal 0,9 m bedraagt;
    • 5. bij meerdere dakkapellen in serie er tevens sprake is van een regelmatige rangschikking van de dakkapellen met een minimale afstand van 0,5 m tussen de afzonderlijke kapellen en de totale breedte van de dakkapellen maximaal 50% van het dakvlak bedraagt.

dakkapellen in het achterdakvlak of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak

  • s. dakkapellen mogen worden opgericht in het achterdakvlak of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak, mits:
    • 1. de dakkapel een maximale breedte heeft van 2,5 m waarbij de breedte nooit meer mag bedragen dan 60% van het dakvlak;
    • 2. de onderzijde van de dakkapel:
      • minimaal 0,5 m en maximaal 1 m boven de dakvoet wordt geplaatst.
      • in of binnen 0,5 m van de dakvoet wordt geplaatst, waarbij de breedte van de dakkapel niet meer bedraagt dan 1,5 m en niet breder is dan één derde van de breedte van het dakvlak;
    • 3. de afstand van de bovenzijde van de dakkapel tot de nok minimaal 0,5 m bedraagt;
    • 4. de afstand van de zijkant van de dakkapel tot de zijkant van het dakvlak minimaal 0,5 m bedraagt;
    • 5. bij meerdere dakkapellen in serie er tevens sprake is van een regelmatige rangschikking van de dakkapellen met een minimale afstand van 0,5 m tussen de afzonderlijke kapellen en de totale breedte van de dakkapellen maximaal 60% van het dakvlak bedraagt.

collectoren voor warmteopwekking of panelen voor elektriciteitsopwekking (orde 2, orde 3 en nieuwbouw)

  • t. collectoren voor warmteopwekking of panelen voor elektriciteitsopwekking zijn toegestaan mits:
    • 1. niet zichtbaar vanaf het openbaar toegankelijk gebied;
    • 2. geplaatst op een dak.
    • 3. op een schuin dak de collectoren of de panelen:
      • aan alle kanten binnen het dakvlak blijven;
      • in of direct op het dakvlak worden geplaatst;
      • dezelfde hellingshoek hebben als het betreffende dakvlak.
    • 4. op een plat dak de afstand tot de dakrand ten minste gelijk is aan de hoogte van de collector of het paneel;
    • 5. de collector of het paneel één geheel vormt met de installatie voor het opslaan van water respectievelijk het opwekken van elektriciteit. Indien dit niet het geval is dient die installatie binnen in het betreffende gebouw te worden geplaatst.
17.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen, de nokrichting, kap- en dakvormvorm, dakhelling en de indeling en vormgeving van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. de privacy en bezonning van de omwonenden;
  • c. de cultuurhistorische waarden;
  • d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
17.4 Afwijken van de bouwregels

  • 1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:

gevelindeling

    • a. het bepaalde in lid 2 sub e en toestaan dat de gevelindeling gewijzigd wordt, mits deze verandering een herstel of verbetering van het gevelbeeld betreft;

kap en dakvorm

    • a. het bepaalde in lid 2 sub n en een afwijkende kap- of dakvorm toestaan, mits deze verandering een herstel of verbetering van het daklandschap betreft;

dakkapellen

    • a. het bepaalde in lid 2 sub r onder 1 en lid 2 sub s onder 1 en toestaan dat een dakkapel breder is dan 2,5 m;
    • b. het bepaalde in lid 2 sub r onder 2 en lid 2 sub s onder 2 en toestaan dat een dakkapel in of binnen 0,5 m van de dakvoet wordt geplaatst;
    • c. het bepaalde in lid 2 sub r onder 3 en lid 2 sub s onder 3 en toestaan dat een dakkapel in of binnen 0,5 m van de nok wordt geplaatst;

dakterras

    • a. het bepaalde in lid 2 sub f, g, j, k en l en toestaan dat een dakterras wordt gesitueerd op de hoofdbebouwing met (een gedeeltelijk) plat dak, mits:
      • de afscheiding op een afstand van minimaal 2 m van de dakrand aan de voorzijde wordt geplaatst bij een straatprofielbreedte van minder dan 20 m;
      • de afscheiding op een afstand van minimaal 4 m van de voorgevel wordt geplaatst bij een straatprofielbreedte van meer dan 20 m;
      • de afscheiding aan de achterzijde 2 m voor de dakrand aan de achterzijde wordt geplaatst.

samenvoegen (parcellering)

    • a. het bepaalde in lid 2 sub c en toestaan dat gebouwen, worden samengevoegd ten behoeve van functies passend binnen de bestemming, mits:
      • niet meer dan twee gebouwen worden samengevoegd;
      • de totale voorgevelbreedte van twee gebouwen maximaal 11 m is;
      • de individuele voorgevels van de gebouwen intact blijven;
      • de samenvoeging omkeerbaar is;
      • door het samenvoegen van de gebouwen het aantal opgangen naar bovenwoningen niet afneemt.

  • 2. Het bevoegd gezag gezag toetst bij de toepassing van de afwijkingsbevoegdheden als bedoeld in lid 17.4 lid 1 of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • b. de privacy en bezonning;
    • c. de cultuurhistorische waarden;
    • d. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.