direct naar inhoud van Artikel 22 Waarde - beschermd stadsgezicht
Plan: Oude Stad
Plannummer: BP1080005
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0392.BP1080005-0004

Artikel 22 Waarde - beschermd stadsgezicht

22.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - beschermd stadsgezicht' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, herstel en de uitbouw van de in de toelichting aangegeven cultuurhistorische en ruimtelijke waarden van het gebied en zijn bebouwing.

22.2 Bouwregels

In aanvulling op het bepaalde bij de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden voor bouwwerken de volgende regels:

bouwvlak / voorgevelrooilijn / gevelindeling

  • a. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • b. er moet aangesloten worden op de belendende gebouwen;
  • c. gebouwen mogen niet worden samengevoegd;
  • d. voorgevels mogen uitsluitend in de voorgevelrooilijn worden opgericht uitgezonderd ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang';
  • e. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduidingen 'orde 1en orde 2' dient de bestaande gevelindeling gehandhaafd te blijven;

goothoogte / bouwhoogte / ondergronds bouwwerk

  • f. ter plaatse van de aanduiding 'goothoogte' dient de bestaande goothoogte te worden gehandhaafd;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'bouwhoogte' dient de bestaande bouwhoogte te worden gehandhaafd;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'minimale - maximale goothoogte' dient binnen de aangegeven goothoogten te worden gebouwd;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte' dient binnen de aangegeven goothoogte te worden gebouwd;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'maximale bouwhoogte' dient binnen de aangegeven bouwhoogte te worden gebouwd;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'minimale - maximale bouwhoogte' dient binnen de aangegeven goothoogten te worden gebouwd;
  • l. ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte - maximale bouwhoogte' dient de kap binnen de aangegeven goot- en bouwhoogte te worden gebouwd;
  • m. ter plaatse van de aanduiding 'minimale - maximale goot- en bouwhoogte' dient binnen de aangegeven goot- en bouwhoogte te worden gebouwd;
  • n. de verticale bouwdiepte van een ondergronds bouwwerk mag niet meer dan 7 m bedragen, tenzij anders op de verbeelding staat aangegeven;

kap / nokrichting / vorm

  • o. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduidingen orde 1 en orde 2' dient de bestaande nokrichting, kap of dakvorm gehandhaafd te blijven m.u.v. ondergeschikte onderdelen zoals dakkapellen, dakdoorbrekingen.
  • p. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding orde 3' en nieuwbouw mag boven de (maximale) goothoogte uitsluitend gebouwd worden binnen de contouren van een kap waarvan:
    • 1. de maximale hoogte 4 m bedraagt, verticaal gemeten vanaf de (maximale) goothoogte, tenzij op de verbeelding anders staat aangegeven;
    • 2. de dakhelling niet minder bedraagt dan 45 en niet meer dan 70 graden. bij een samengestelde kap dient de dakhelling van de bovenste dakvlakken minimaal 20 graden te bedragen;

dakkapellen in het voordakvlak of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak

  • q. dakkapellen mogen in het voordakvlak of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak worden opgericht, mits:
    • 1. de dakkapel een maximale breedte heeft van 2,5 m, waarbij de breedte nooit meer mag bedragen dan 50% van het dakvlak;
    • 2. de onderzijde van de dakkapel:
      • minimaal 0,5 m en maximaal 1 m boven de dakvoet wordt geplaatst.
      • in of binnen 0,5 m van de dakvoet wordt geplaatst, waarbij de breedte van de dakkapel niet meer bedraagt dan 1,5 m en niet breder is dan 1/3 van de breedte van het dakvlak;
    • 3. de afstand van de bovenzijde van de dakkapel tot de nok minimaal 0,5 m bedraagt;
    • 4. de afstand van de zijkant van de dakkapel tot de zijkant van het dakvlak minimaal 0,9 m bedraagt.
    • 5. bij meerdere dakkapellen in serie er tevens sprake is van een regelmatige rangschikking van de dakkapellen met een minimale afstand van 0,5 m tussen de afzonderlijke kapellen en de totale breedte van de dakkapellen maximaal 50% van het dakvlak bedraagt.

dakkapellen in het achterdakvlak of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak

  • r. dakkapellen mogen worden opgericht in het achterdakvlak of een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak, mits:
    • 1. de dakkapel een maximale breedte heeft van 3 m waarbij de breedte nooit meer mag bedragen dan 60% van het dakvlak;
    • 2. de onderzijde van de dakkapel:
      • minimaal 0,5 m en maximaal 1 m boven de dakvoet wordt geplaatst.
      • in of binnen 0,5 m van de dakvoet wordt geplaatst, waarbij de breedte van de dakkapel niet meer bedraagt dan 2,5 m waarbij de breedte nooit meer mag bedragen dan 50% van het dakvlak;
    • 3. de afstand van de bovenzijde van de dakkapel tot de nok minimaal 0,5 m bedraagt;
    • 4. de afstand van de zijkant van de dakkapel tot de zijkant van het dakvlak minimaal 0,5 m bedraagt. In geval van een dwarskap bedraagt de afstand van de zijkant van de dakkapel tot de voorgevel minimaal 2,5 m;
    • 5. bij meerdere dakkapellen in serie er tevens sprake is van een regelmatige rangschikking van de dakkapellen met een minimale afstand van 0,5 m tussen de afzonderlijke kapellen en de totale breedte van de dakkapellen maximaal 60% van het dakvlak bedraagt.

dakterras

  • s. een dakterras is toegestaan, mits:
    • 1. gesitueerd op een aan- of uitbouw (al dan niet in meerdere lagen);
    • 2. het dakterras van binnenuit wordt ontsloten;
    • 3. privacyschermen op aanbouwen niet hoger zijn dan 1.5 m en niet dieper dan 2.5 m;
    • 4. de afstand tussen de tegenoverliggende achtergevels van de hoofdbebouwing minimaal 15 m bedraagt;
    • 5. de diepte van het dakterras niet meer bedraagt dan 2,5 m gemeten vanuit de achtergevel;
    • 6. voorzien van een afscheiding met een maximale hoogte van 1,2 m;
    • 7. er geen overige bouwwerken op het dakterras worden geplaatst.

collectoren voor warmteopwekking of panelen voor electriciteitsopwekking

  • t. collectoren voor warmteopwekking of panelen voor electriciteitsopwekking zijn toegestaan mits:
    • 1. niet zichtbaar vanaf het openbaar toegankelijk gebied;
    • 2. geplaatst op een dak.
    • 3. op een schuin dak de collectoren of de panelen:
      • aan alle kanten binnen het dakvlak blijven;
      • in of direct op het dakvlak worden geplaatst;
      • dezelfde hellingshoek hebben als het betreffende dakvlak.
    • 4. op een plat dak de afstand tot de dakrand ten minste gelijk is aan de hoogte van de collector of het paneel;
    • 5. de collector of het paneel één geheel vormt met de installatie voor het opslaan van water respectievelijk het opwekken van elektriciteit. Indien dit niet het geval is dient die installatie binnen in het betreffende gebouw te worden geplaatst.
22.3 Nadere eisen

Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen, de nokrichting, kap- en dakvorm, dakhelling en de indeling en vormgeving van de bebouwing, ten behoeve van:

  • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • b. bezonning van de omwonenden;
  • c. de cultuurhistorische waarden.
22.4 Afwijken van de bouwregels

  • 1. Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van:

kap en dakvorm

    • a. het bepaalde in lid 2 sub o en p en een afwijkende kap- en dakvorm toestaan, mits deze verandering een herstel of verbetering van het historisch daklandschap betreft.

gevelindeling

    • a. het bepaalde in lid 2 sub e en toestaan dat de gevelindeling gewijzigd wordt, mits deze verandering een herstel of verbetering van het gevelbeeld betreft.

dakopbouw / gootverhoging (orde 3 en nieuwbouw)

    • a. het bepaalde in lid 2 onder p en toestaan dat de (maximale) goothoogte van gebouwen wordt overschreden ten behoeve van een extra bouwlaag met een platte afdekking of met een afdekking onder een hoek van maximaal 20 graden, mits:
      • het gebouwen betreft die op de verbeelding zijn aangeduid als 'orde 3' of bij 'nieuwbouw;
      • de hoogte van de extra bouwlaag boven de maximale goothoogte niet meer dan 3 m bedraagt;
      • gebouwd wordt binnen de contour mede gevormd door dakvlakken met een maximale hellingshoek van 70 graden;
      • de zijgevel gelegen aan openbaar toegankelijk gebied dan wel gelegen op een afstand van minder dan 10 m tot naastgelegen hoofdbebouwing wordt afgedekt met een dakvlak onder een hoek van maximaal 70 graden of recht wordt opgetrokken binnen de contour.

dakkapellen

    • a. het bepaalde in lid 2 onder q en r en toestaan dat:
      • een dakkapel in of binnen 0,5 m van de dakvoet geplaatst wordt;
      • een dakkapel in of binnen 0,5 m van de nok geplaatst wordt;
      • de afstand tot de dakvoet meer dan 1,0 m bedraagt;
      • een dakkapel in of binnen 0,9 m van de de zijkant van het dakvlak geplaatst wordt;

dakkapellen in het voordakvlak of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak

      • een dakkapel in de goot breder wordt dan 1/3 van het voor- of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak, mits de maximale breedte niet meer bedraagt dan de helft van de breedte van het dakvlak met een maximale breedte van 2,5 m.

dakkapellen in een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak / dakdoorbreking tussen twee aaneengesloten gebouwen

    • a. het bepaalde in lid 2 sub f, h, i, l, m en r en toestaan dat een gootverhoging ten behoeve van een dakdoorbreking of dakkapel tussen twee aaneengesloten gebouwen is toegestaan, mits:
      • geplaatst in een niet naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak;
      • de bovenzijde van de dakuitbreiding niet hoger is dan de bouw/ nokhoogte van naastgelegen gebouw - 0, 5 m;
      • de breedte niet meer bedraagt dan de helft van de diepte van het hoofdgebouw;
      • wordt gebouwd op een afstand van ten minste 2 m gemeten vanaf de voor- en achtergevel;
      • de afstand van de bovenzijde van de dakdoorbreking tot de nok minimaal 0,5 m bedraagt.

dakterras

    • a. het bepaalde in lid 2 onder g, j, k, l, m, o, p en s en toestaan dat een dakterras wordt gesitueerd op de hoofdbebouwing met (een gedeeltelijk) plat dak, mits:
      • de afscheiding op een afstand van minimaal 2 m van de dakrand aan de voorzijde wordt geplaatst bij een straatprofielbreedte van minder dan 20 m;
      • de afscheiding op een afstand van minimaal 4 m van de voorgevel wordt geplaatst bij een straatprofielbreedte van meer dan 20 m;
      • de afscheiding aan de achterzijde 2 m voor de dakrand aan de achterzijde wordt geplaatst.
      • indien er een architectonische aanleiding is voor een dakterras zoals een borstwering of een doorgetrokken dakvlak kan van het bovengestelde worden afgeweken;

    • a. het bepaalde in lid 2 onder s en een dieper dakterras toestaan.

samenvoegen (parcellering)

    • a. het bepaalde in lid 2 onder c en toestaan dat gebouwen worden samengevoegd, mits:
      • het de bestemmingen Centrum 1, 2 en 3 betreft;
      • bij de overige bestemmingen niet meer dan twee gebouwen worden samengevoegd, waarbij de totale voorgevelbreedte van twee gebouwen maximaal 15 m is;
      • de individuele voorgevels van de gebouwen intact blijven;
      • de samenvoeging omkeerbaar is;
      • door het samenvoegen van de gebouwen het aantal opgangen naar bovenwoningen niet afneemt. 

afwijkingscriteria

  • 2. Het bevoegd gezag toetst bij de toepassing van de afwijkingsbevoegdheden als bedoeld in lid 22.4 of geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • a. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • b. cultuurhistorische waarden;
    • c. de privacy en bezonning van de omwonenden;
    • d. de verkeerssituatie ter plaatse;
    • e. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.