Plan: | Burgwal |
---|---|
Plannummer: | BP1080002 |
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0392.BP1080002-0003 |
Het gebied Burgwal is in zijn geheel gelegen binnen het middeleeuwse Haarlem, maar is in feite ontstaan in twee verschillende ontwikkelingsfases. Het oudste gedeelte is de bocht tussen het Spaarne en Burgwal. Dit is een afgerond geheel en betreft de eerste uitbreiding van de middeleeuwse stad over het water. Deze eerste ontwikkelingsfase vond plaats vanaf de eerste helft van de veertiende eeuw. De tweede ontwikkelingsfase dateert van kort na 1426, het jaar dat Philips van Bourgondië de stadsvrijheid van Haarlem uit dank voor bewezen steun, aanzienlijk vergrootte. De tweede ontwikkelingsfase omvatte de strook tussen de Burgwal, de Lange Herenvest, de Gedempte Oostersingel, de Papentorenvest en de noordelijke bocht in het Spaarne.
Afbeelding 2.1
De eerste ontwikkelingsfase
Het gebied tussen het Spaarne en de Burgwal is vanaf circa 1350 ontwikkeld, waarbij de Burgwal in ieder geval in 1380 al een defensieve functie had. De uitbreiding aan de overkant van het Spaarne maakte deel uit van de veelomvattende stadsuitbreidingen die de stad in deze periode kende door een sterke economische bloei. Het grootste gedeelte van deze uitbreidingen betrof de gebieden ten zuiden en ten westen van de huidige Gedempte Oude Gracht. Aan de oostzijde werden de beide bochten in het Spaarne bijgetrokken, de binnenbocht aan de overzijde van de Bakenessergracht en de buitenbocht van het Burgwalgebied. In het eerste geval vormde het Spaarne een natuurlijke verdedigingslinie en in het tweede geval werd een relatief groot stuk land gewonnen door de bocht af te sluiten met een relatief korte (circa 350 meter) en dus goedkope omwalling.
Het gebied Burgwal is enerzijds een nieuwe stadsuitbreiding, maar is aan de andere kant een voortzetting en een bevestiging van ouder gebruik en bewoning. Hier, aan het Spaarne bij het verse water, waren vanouds de bierbrouwers gevestigd. Deze brouwers waren verplicht bij hun bedrijf te wonen, vandaar dat de eerste bebouwing van het gebied Burgwal aan de rivieroever was. Deze brouwers met hun arbeiders en toeleveranciers zouden tot in de achttiende eeuw hier gevestigd blijven. Dat aan de achterzijde van de erven ook bebouwing ontstond, de Achterstraat, meekrommend met de rivier, was de volgende logische ontwikkeling. Deze straat, later Spaarnwouderstraat en Antoniestraat herdoopt, stond ook wel bekend als Dijkstraat. Sporen van een dijk zijn echter niet aangetroffen. De gebogen loop van het Spaarne werd in de vroege periode een derde maal herhaald in de Vuile Beek (ontwatering bouwgronden), nu nog voor de helft herkenbaar in de Beekstraat, reeds gedempt voor 1560. De structuur van gebogen halve cirkels wordt in het midden doorkruist door de Hoogstraat en in het verlengde de Hagestraat. Hiermee was de basis gelegd van een buitengewoon heldere structuur.
De middenas van deze structuur staat in verbinding staat met de Melkbrug, die naar het hart van de stad leidt. Twee andere bruggen zijn ter hoogte van de stadsgrenzen aan de overkant van het Spaarne, bijna op de hoeken van het Burggebied, geslagen. De Gravensteenbrug komt uit op de Wijdesteeg, waarvan de naam doet vermoeden dat deze steeg onderdeel uitmaakte van de doorgaande route: via de steeg en de Achterstraat door de Spaarnwouderpoort naar de weg naar Spaarnwoude. De andere brug, de Langebrug, tegenwoordig iets verplaatst, kwam uit op de Antoniestraat, bij de Antonie- of Schalkwijkerpoort. Via deze poort konden de molenaars en boeren van Schalkwijk en andere omringende dorpjes hun producten aan de stad leveren. De Melkbrug vormde tussen deze uitersten als het ware een distributiekanaal: linksom of rechtsom. Deze structuur, een 'pijl en boog'- vorm was in 1380 voltooid, wat er mede toe heeft bijgedragen dat de economische teruggang van de vijftiende en zestiende eeuw voor wat betreft de verkaveling geen diepe sporen heeft nagelaten in dit gebied.
Ook de aanzienlijke bouwwerken ontstonden voordat de recessie zich ten volle ontplooid had. Deze bouwwerken, landmarks met een maatschappelijk-religieuze functie, waren gesitueerd op stedenbouwkundig significante plaatsen. Bij de Schalkwijkerpoort en de Langebrug was dat de Antoniuskerk/kapel (1440; Antonius was onder andere patroonheilige van reizigers), de Onze Lieve Vrouwekapel en het Sint Antoniegasthuis (ook 1440; onderdak voor reizigers) en in de Hagestraat het Augustijner klooster met de St. Jacobskapel (1430, uitgaande pelgrims/bedevaartgangers richting Santiago de Compostela).
Het Sint Jacobsgasthuis tegenover de kapel is de enige instelling die op dezelfde plaats is overgebleven en bovendien een sociaal-maatschappelijke functie heeft behouden.
De oudst bekende kaarten van het gebied, van Jacob van Deventer rond 1560 en Thomas Thomaszoon van 1578, tonen binnen de hoofdstructuur een aantal secundaire dwarsstraten, dat de al te grote bouwblokken nader indelen. Wanneer deze straten en stegen zijn ontstaan is niet bekend, maar het ontstaan van stegen hangt in het algemeen samen met de toenemende verdichting van rooilijnen. De stegen zijn dus niet direct gepland, maar later uit behoefte ontstaan. Naar het Spaarne zijn dat de Barnesteeg en een verdwenen steeg. De verdwenen steeg lag ongeveer ter hoogte van Spaarne 15.Tussen de Antoniestraat en de Hagestraat is dat de Sint Antoniesteeg en aan de ander kant van de Hagestraat, in het minder dicht bebouwde blok de Ossenhoofdsteeg. Op de kaart van Pieter Wils uit 1646 is te zien hoe dit proces zich verder heeft doorgezet. Ook een nieuwe steeg tussen de Achterstraat en de Burgwal, parallel aan de Ossenhoofdsteeg, is later verdwenen. Wel overgebleven zijn het Kattenpoortje en de Beeksteeg met een dwarsverbinding naar de Achterstraat en de verdwenen steeg naar het Spaarne.
Deze structuur in- en uitgaande routes en secundaire ontsluitingsstegen zou ook de tweede recessie van de achttiende eeuw overleven, hetgeen niet geldt voor de genoemde aanzienlijke bouwwerken. Van de woonhuizen dateert een aanzienlijk aantal panden, althans in de kern, uit de periode van voor de laatste recessie.
Aan het einde van de negentiende eeuw ontwikkelde de Hagestraat zich in aansluiting op de binnenstad tot winkelstraat. De puien dateren veelal uit deze periode. De oude industrie van de bierbrouwers was in de achttiende eeuw verdwenen, maar veel andere kleinschaliger bedrijfjes kwamen daar voor in de plaats hetgeen zijn weerslag had op de bebouwingstypologie en ook op de parcellering. De mix van wonen en werken – vanouds in het gebied aanwezig – bleef gehandhaafd. Aan het Spaarne, waar het wonen de overhand had genomen, waren bredere percelen.
In de twintigste eeuw sloeg het verval toe in de Burgwal; feitelijk het resultaat van een lange periode van achteruitgang. De meeste bedrijven trokken weg. Sanering en krotopruiming en in het kielzog daarvan sociale woningbouw, deden hun intrede. De buitenrooilijnen werden gerespecteerd (met uitzondering van een enkel stadsvernieuwingsproject) maar binnen de blokken werd meer lucht en licht gecreëerd ter compensatie van de smalle straten. De parcellering werd in de nieuwbouw wel vaak opgegeven, alsook andere kenmerken van de gevelwand: open-dichtverhouding, plasticiteit, ontsluiting, proportionering, materiaal en detaillering. Echt grootschalige ingrepen hebben alleen aan de Antoniestraat plaatsgevonden. De Sint Antoniesteeg is een binnen het stedelijk weefsel geïntegreerde binnenhof, terwijl de Johannes Hoogendoornstraat een meer op zich zelf staand project is.
De tweede ontwikkelingsfase
Het gebied tussen Burgwal en de Lange Herenvest was al vanaf de dertiende eeuw in gebruik voor de scheepsbouw (Aernt Janszoonland), maar de officiële uitleg van deze strook stamt uit 1426. De structuur van dit gebied is minder uitgekiend dan de eerste ontwikkelingsfase tot aan de Burgwal. In de nieuwe uitbreiding werd een relatief smalle strook (circa 60 meter) aan de stad toegevoegd, waarvoor maar liefst 1100 meter muur moest worden gebouwd.
De structuur is pragmatisch, wat in dit geval vanwege de grondvorm van het gebied heeft geleid tot een nogal rechttoe-rechtaan bouwblokverkaveling. De kaarsrechte stegen lopen tussen de licht divergerende grachten en waaieren daarbij licht uit naar het scharnierpunt binnen het plangebied, waar de Burgwal uitkomt tussen de beide Spaarnebochten en daarbij de Spaarnwouderstraat kruist. Deze Spaarnwouderstraat was als verlengde Achterstraat nog steeds de uitgaande route naar Spaarnwoude. Met het graven van de Haarlemmertrekvaart in 1631 kwam de opgeschoven Spaarnwouderpoort bekend te staan onder de naam Amsterdamse poort.
De strook tussen Spaarnwouderstraat en in het verlengde de nieuwe stadsmuur en het Spaarne was net als de andere Spaarnebocht industrieel van karakter. Hier waren geen bierbrouwerijen gevestigd, maar scheepswerven en hout- en timmerbedrijven. Deze schoven allengs op tot alleen het noordelijk deel, waardoor de Houtmarkt op dezelfde manier verkaveld kon worden als de rest van het gebied. Waar de scheepsbouw zich concentreerde, ontstond meer gemengde bebouwing binnen een niet-middeleeuwse bouwblokstructuur. Dit deel valt buiten het bestemmingsplan Burgwal.
Het nieuwe gebied stond met de eerste uitbreiding in verbinding door bruggen op de aanzetten en in het midden van de Burgwal. De middelste brug, in het verlengde van de route naar de binnenstad, leidde naar de Raamsteeg, genoemd naar het mislukte experiment om in dit deel van de stad droogramen te exploiteren. De Raamsteeg is samen met de Leliestraat en een stukje van de Spiegelstraat de enige dwarsstraat die staat aangegeven bij Van Deventer in circa 1560 en Thomas Thomaszoon in 1578. De enige twee bijzondere gebouwen in dit deel van het plangebied waren de Nicolaaskapel en een molen. De Nicolaaskapel was op een stedenbouwkundig significant punt gesitueerd bij de Spaarnwouderpoort (1450; parochiekerk voor het Burgwalgebied, patroonheilige van de zeevaarders).
De recessie in de vijftiende en zestiende eeuw heeft in deze strook de ontwikkeling meer gefrustreerd dan in de eerste ontwikkelfase van de uitbreiding. Op de kaart van Pieter Wils zijn de huidige straten wel alle ingetekend met daarbij de opvallende Kerkhofstraat die met een knik naar de Janssen van Raaystraat verloopt. Al in de zeventiende eeuw is deze knik doorgetrokken naar de Koolsteeg, de enige dwarsstraat binnen dit gebied. Een steeg tussen de Spaarnwouderstraat en de Houtmarkt is later dichtgebouwd, maar is nog herkenbaar aan de dwarskappen binnen het bouwblok.
Ook de tweede recessie in de achttiende en de eerste helft van de negentiende eeuw heeft zijn sporen nagelaten in het gebied. Op de kaart van Nautz uit 1822 is de bebouwing aan de Lange Herenvest tot ver in de dwarsstraten nagenoeg geheel verdwenen. Pas eind negentiende eeuw herstelt de structuur zich binnen het bestaande stratenpatroon en de bestaande parcellering. Net als aan de andere kant van de Burgwal wisselen woonhuizen en kleine bedrijfjes elkaar af. De Spaarnwouderstraat, waar de achteruitgang minder hard had toegeslagen, ontwikkelt zich in deze periode tot winkelstraat met fraai vormgegeven glazen puien. De parcellering en de korrelgrootte zijn als in de eerste fase, met als opvallend kenmerk de schuine verkaveling aan de Burgwal.
De stadsvernieuwing van de twintigste eeuw heeft geleid tot kleinschalige, intieme woonstraten binnen het bouwblok: de dwars omgebogen Kerkhofstraat en het H.J. Habrakenhof dat een bijzondere gelaagdheid vertoont ten opzichte van het maaiveld, is een interpretatie van het middeleeuwse bouwblok. De stadsvernieuwing heeft ook in dit deel ruimte gecreëerd voor parkeren en spelen. Het zeventiende-eeuwse stratenpatroon en de rooilijnen zijn overal gerespecteerd met uitzondering van een stadsvernieuwingsproject in de Kerkhofstraat. De nieuwbouw aan de Koralensteeg-Houtmarkt is niet passend in parcellering, korrelgrootte, maatvoering, proportionering, materiaal e.d..