Plan: | Oorgat 21-23 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0385.bpOorgat21en23-vg01 |
Aan het Oorgat 21-23 te Edam is een scheepswerf aanwezig die niet meer als zodanig in gebruik is. In feite gaat het om twee scheepswerven: de Van Drunenwerf aan het Oorgat 23 en de Corbawerf aan het Oorgat 21. De loodsen verkeren in matige tot slechte toestand. Onderhoud is nodig. Een gebruik als scheepswerf ligt echter niet meer voor de hand gelet op de relatief kleine omvang van het terrein, de verouderde toestand en de ingeklemde ligging tussen woningen. Eigenaar/initiatiefnemer SeaFast heeft daarom het initiatief opgevat twee van de drie loodsen op te knappen en naar woongebouwen te transformeren. Een derde loods wordt gesloopt; ter plaatse worden nieuw te bouwen woningen en een centrale parkeerplek gerealiseerd. De verfraaiing van de panden werkt positief door in het straat- en bebouwingsbeeld. Er wordt een zinvolle nieuwe invulling gegeven aan het perceel. Bovendien verdwijnt een scheepswerf, een (in potentie) geluidsoverlast veroorzakende functie, zeker in dit geval, nu de locatie omringd wordt door woningen op korte afstand. Dat twee loodsen bewaard blijven is van cultuurhistorische waarde: de scheepsbouw speelt een belangrijke rol in de geschiedenis van Edam en in het bijzonder het Oorgat en deze blijft met dit plan leesbaar in het gebied. Het plan houdt dus rekening met de 'genius loci' (geest van de plek). Tot slot wordt een bijdrage geleverd aan het lenigen van de woningbehoefte en worden verschillende typologieën woningen aangeboden voor verschillende doelgroepen. Om deze redenen gaat het om een ruimtelijk gewenst initiatief. De huidige bestemming, Bedrijf, voorziet niet in een gebruik als wonen. Om die reden is een nieuw bestemmingsplan nodig; dit document voorziet daarin.
Het plangebied ligt in het centrum van Edam aan het Oorgat, nabij de sluis. Het plangebied maakt deel uit van het beschermd stadsgezicht van Edam. De navolgende afbeeldingen geven inzicht in de globale ligging en begrenzing van het plangebied. Met een rode arcering is het gehele complex weergegeven.
Ligging plangebied (globaal, links, bij ster, rechts, rood omkaderd)
Bestemmingsplan 'Beschermd Stadsgezicht Edam 2016'
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Beschermd Stadsgezicht Edam 2016, dat is vastgesteld d.d. 14-12-2017. Voor het perceel is opnieuw een bestemming Bedrijf opgenomen met een nadere aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - 7', waarmee een bedrijf voor 'Scheepsbouw- en reparatie-bedrijven: kunststof schepen > 25' uit ten hoogste milieucategorie 3 wordt toegestaan.
Woningen zijn binnen deze bedrijfsbestemming niet toegestaan.
Uitsnede ontwerp bestemmingsplan Beschermd Stadsgezicht 2016
Bestemmingsplan Oorgat e.o.
Een heel klein deel van het plangebied valt binnen het bestemmingsplan 'Oorgat e.o.', dat is vastgesteld d.d. 19-01-2012. De geldende bestemming is hier 'Maatschappelijk'.
Uitsnede bestemmingsplan Oorgat e.o.
Aangezien de betreffende strook bij het parkeerterrein gaat horen is een verkeers-bestemming hier beter passend. Daarom is deze strook opgenomen in onderhavig plangebied.
Voorliggende toelichting is als volgt opgebouwd; na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plan beschreven. In hoofdstuk 3 wordt getoetst aan het ruimtelijk relevant beleid. In hoofdstuk 4 wordt beoordeeld of het plan haalbaar is wat betreft milieu, water, ecologie, archeologie, verkeer en parkeren. In hoofdstuk 5 volgt de financiële uitvoerbaarheid, de resultaten van het art. 3.1.1 Bro overleg en een beschrijving waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het plan zijn betrokken. De toelichting sluit af met een beschrijving van de juridische regeling.
Het stadsgezicht van Edam maakt deel uit van de gemeente Edam–Volendam, een gemeente die in het noordoosten van de regio Waterland ligt. De gemeente bestaat uit de twee kernen Edam en Volendam die in de afgelopen decennia steeds meer en meer aan elkaar zijn gegroeid. Recent is de gemeente samengegaan met de gemeente Zeevang. Binnen deze gemeente hebben Edam en Volendam ieder hun eigen karakteristiek en hun cultuurhistorische waarden en ze zijn beide belangrijke toeristische trekpleisters. Verder zijn de karakteristieke ligging aan het water en het omliggende historische landschap van droogmakerijen en veenweidepolders mede bepalend voor de cultuurhistorische waarde binnen de gemeente. De historische kern van Edam en een deel van het agrarisch gebied is bovendien aangewezen als “beschermd stadsgezicht” (zie bijlage aanwijzing beschermd stadsgezicht gemeenten Edam en Zeevang, Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk).
Edam heeft een binnenstad met een zeer bijzondere cultuurhistorische waarde.
Deze waarde is in de loop der eeuwen ontstaan. Het beleid van de gemeente is er op gericht deze cultuurhistorische waarde te beschermen, waarbij nieuwe ontwikkelingen alleen kunnen worden ingevoegd wanneer deze waarde niet wordt aangetast. Dit beleid heeft onder meer gestalte gekregen met de aanwijzing van gemeentelijk erfgoed als gemeentelijk monument. Tevens is van belang dat enerzijds afzonderlijke panden en bouwwerken als rijksmonument zijn aangewezen en dat anderzijds in groter verband het stadscentrum en haar schootsveld tot beschermd stadsgezicht is aangewezen.
Als overweging tot het aanwijzen van dit gebied als beschermd stadsgezicht geldt dat dit gebied van algemeen belang wordt geacht vanwege de schoonheid, de onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang, de wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en de inrichting van de openbare ruimte en de beplanting. Het wallenstelsel als grens tussen stad en ommeland is nog steeds herkenbaar; zowel als landschappelijk element als (op enkele plekken) een harde grens. Het patroon van straten, pleinen en grachten is kenmerkend voor de ontwikkeling van vroege havensteden.
De historische structuur van de binnenstad van Edam is op enkele details na, zeer beperkt gewijzigd en daarmee als “gaaf” te beschouwen. De grens van het beschermde gebied is indertijd aangewezen op basis van de volgende argumenten:
Edam ligt in een deel van Nederland dat vroeger een moerasgebied was, dat door de beschermende werking van de strandwallen tot veen verwerd.
De vorming van het veengebied begon tijdens de laatste IJstijden, die ongeveer 10.000 jaar geleden geëindigd zijn. Het smeltwater uit de Alpen werd naar zee afgevoerd, waarbij grind en zand werd meegevoerd en afgezet. Daarbij werd het grof zand door de wind uitgestoven en weer afgezet in hoge, overwegend oost- west gerichte, zandruggen. Zo zijn vanaf 8.000 voor Christus tot 20 meter hoge rivierduinen ontstaan. Omstreeks 2000 voor Christus sloot de kustlijn zich waardoor de rivieren niet meer materiaal konden afvoeren naar zee. Het westelijk deel van Nederland, tussen de oostelijke zandgronden en de duinkust, veranderde in een uitgestrekt moerasgebied waar op grote schaal veenvorming plaatsvond. De ontginning van het veenland van West-Nederland, vanaf 800 à 1000 AD, ging gepaard met ontwatering, inklinking en oxidatie van de veenbodem. Hierdoor trad een maaiveldsdaling op van (uiteindelijk) enkele meters en kwam het land beneden zeeniveau te liggen. In het veenland van Noord-Holland boven het IJ ontstond een aantal zich snel uitbreidende meren, waarvan er drie in open verbinding met elkaar en met de Zuiderzee stonden, te weten de Schermer, de Beemster en de Purmer. Veel binnenmeren in Noord-Holland stonden lange tijd in contact met de zee (zie navolgende afbeelding). Daardoor was het gebied erg gevoelig voor wateroverlast.
Uitsnede kaart Chr. Sgrooten, 1573
In het drassige Waterland is Edam waarschijnlijk ontstaan als nederzetting rond een gebouwde dam in de natuurlijke waterloop de IJe: de IJe-dam. Deze dam is aangelegd voor de bescherming van het achterland tegen overstromingen. Door zeespiegelstijgingen en daarmee gepaard waterstandverhogingen ontstond in de 13e eeuw de Zuiderzee. Om deze reden is het gebied rond Edam in de loop van de 13e eeuw omdijkt. Edam kreeg in 1357 stadsrechten. Bij deze stadsrechten werd toestemming gegeven een open verbinding te graven met de zee. Met deze doorgang werd een nieuwe kunstmatige toegang tot het binnenwater gerealiseerd. Dit bracht de stad in een nieuwe zeer bijzondere positie: het werd de enige tolvrije haven met onversperde toegang van heel Holland. Er ontwikkelde zich een gunstige havensituatie waardoor steeds meer agrariërs zich ook gingen richten op de scheepsbouw. Er werd een nieuwe haven gegraven: de Voorhaven en het Oorgat waardoor meer handelschepen de stad aan konden doen. Langs het Oorgat bevonden zich lange tijd meerdere scheepswerven. Thans is daar nog één van over, namelijk de locatie waar het in dit plan over gaat. Geleidelijk verrezen langs het Oorgat steeds meer woningen.
Naast de florerende scheepsbouw verkreeg Edam een vergunning tot het houden van drie jaarmarkten. Ruim twee eeuwen daarna, in 1573, was het Prins Willem van Oranje die Edam voor haar goede en trouwe diensten tijdens het beleg van Alkmaar het eeuwigdurend recht tot het houden van de Kaaswaag verleende. Voor wat betreft de handel in kaas resteert er op dit moment nog maar 1 groothandel. De kaasmarkt vindt op dit moment alleen als toeristische attractie in de zomermaanden plaats.
Sluizen
Door de toenemende getijdenbeweging op de Zuiderzee werden de zeearmen steeds verder uitgeschuurd en werden de meren zoals de Beemster, Schermer, Wormer en de Purmer door oeverslag steeds groter. De wateroverlast begon in het begin van de 16e eeuw zorgwekkende vormen aan te nemen. Overstromingen en stormvloeden teisterden het Noorderkwartier. De open-water verbinding bij Edam werd als één van de veroorzakers gezien. Een sluizencomplex zou een oplossing bieden. Edam was evenwel lange tijd tegen het aanleggen van een sluizencomplex, daar de getijdewerking als noodzakelijk werd gezien om de haven op diepte te houden, en Edam voor haar economische status afhankelijk was van de scheepsbouw met aanverwante industrie. In 1569 werden echter onder de regering van Koning Philips II de deuren toch in de damsluis geplaatst.
Edam in de late Middeleeuwen, kaart van Van Deventer (1560)
Edam beleefde haar grote bloei in de zeventiende eeuw, toen zij een belangrijke zeehandel had via het Texelse gat, onder andere op Oost-Indië. Sectoren als zuivel- en scheepsbouw en zouthandel waren belangrijk. In de Staten van Holland behoorde Edam, net als Monnickendam en Purmerend, tot de zogeheten stemhebbende steden. Dit gaf de Edammers in de tijd van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden invloed op gewestelijk en daarmee ook op landelijk niveau. Dit heeft er toe geleid dat in Edam diverse statige herenhuizen zijn te vinden, woonpanden van de voorname handelslieden zoals we die ook in Amsterdam aantreffen, zij het van bescheidener formaat. Aan het eind van de 17e eeuw begon de groei echter te stagneren, mede door het verzanden van de haven als gevolg van de aanleg van het sluizencomplex (Oostersluis en Damsluis). Met de aanleg van de Sassluis aan het Oorgat probeerde men de stromingen al vóór de haven te keren waardoor deze niet zou verzanden.
Het huidige complex is nog steeds in gebruik en werd in 1828 gebouwd. Deze 'zeesluis' verving de oorspronkelijke Sassluis.
Fort bij Edam en de Stelling van Amsterdam
De Stelling van Amsterdam was een verdedigingslinie, bedoeld om middels gecontroleerde onderwaterzettingen (inundaties) de vijand te kunnen stoppen. De linies als geheel zijn gecompliceerde werken met inundatievelden, sluizen, inundatiekanalen, stuwen, forten, kazematten en andere werken. Het idee achter de waterlinies was dat het land aan de aanvalszijde van de linie onder water werd gezet (inunderen), waardoor een waterplas kon ontstaan, niet diep genoeg voor schepen en te diep voor man en paard. Hierdoor was een aanvaller gedwongen om over de aanwezige smalle landwegen en dijken, de accessen, aan te vallen. De verdediger legde op deze accessen verdedigingswerken aan, zodat er een groot strategisch voordeel ontstond. Fort bij Edam was zo'n verdedigingswerk, waarmee werd gestart in 1885. De polder Zeevang zou dan in tijden van oorlog(sdreiging) onder water worden gezet.
Voor de werking van de linie was een vrij uitzicht op de omgeving cruciaal. In 1853 werd de Kringenwet vastgesteld. Als gevolg van deze wet golden er in “verboden kringen” beperkingen ten aanzien van bebouwing en beplanting rond de forten, om een vrij schootsveld te creëren en om te voorkomen dat forten onopgemerkt konden worden benaderd. De Kringenwet is in 1951 opgeschort en in 1963 ingetrokken. Het gebied rond de verdedigingswerken was ingedeeld in zones van 300, 600 en 1.000 meter. Voor deze gebieden golden verschillende bouw- en beplantingsvoorschriften. Binnen een kring van 300 meter mocht alleen in hout worden gebouwd. In de middelste kring (300 tot 600 meter) mocht tot 50 centimeter boven de grond in steen worden gebouwd. Ook mochten hier schoorstenen in steen worden opgericht. Verder moest alles bestaan uit materialen, die makkelijk in brand gestoken of omver geschoten konden worden. In de buitenste kring (600 m tot 1.000 m) waren in principe alle bouwmaterialen geoorloofd, maar in geval van “afkondiging van den staat van oorlog” en ook bij mobilisatie konden op last van de militaire bevelhebber alle gebouwen, bomen en andere obstakels zonder enig vorm van proces worden geruimd.
De structuur van de oude nederzetting Edam is aanvankelijk in noord-zuidrichting langs de IJe gelegd. Dit veranderde met het graven van een nieuwe haven in oost-westrichting. Edam kwam te liggen aan een open verbinding tussen de Purmer en de Zuiderzee. De stad ontwikkelde zich aan de oostzijde rond de havens en de werven. De Voor-IJe kreeg hierdoor steeds minder betekenis en werd overbodig. De bestaande dam werd geheel gedicht en volgestort.
Grondtekening der stad Edam (1743)
Het centrum van Edam heeft de status van beschermd stadsgezicht. De historische kern is omringd door het wallenstelsel en veel groen. De structuur binnen het wallenstelsel is een lineair stelsel van havens lopend van oost naar west (Achterhaven, Voorhaven en Nieuwe Haven), met dwars daarop lopende straten, stegen en waterlopen.
In de woningtypen en grootte van woningen zit veel variatie; zowel kleine sobere bebouwing als statige koopmanshuizen uit de 16e, 17e en 18e eeuw, en replica's uit de 19e en 20e eeuw komen voor. Er staan 'stadse' woonhuizen en grachtenhuizen, maar ook meer kleinschalige woningen in de voor deze streek typische bouwstijl met kap haaks op de weg en houten (veelal groen) kap. Naast de woonbebouwing staan er in het gebied enkele bijgebouwen als schuren, hooihuizen (kaakbergen), pakhuizen en loodsen.
De 'stadse' woonhuizen staan direct aan de straat en sluiten gelijk aan op belendende panden. Er is sprake van een pandsgewijze verkaveling met een afwisseling in breedtes van de panden. De periodes waarin de gebouwen gerealiseerd zijn, varieert van authentieke 16e koopmanshuizen tot panden in neo-stijl van recentere datum.
Het plangebied ligt aan het Oorgat, dat voor een klein deel in het beschermd stadsgezicht, zone C ligt, zie navolgende afbeelding.
Afbeelding indeling in zones, bron Aanwijzing beschermd stadsgezicht gemeenten Edam en Zeevang, Ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk, 1977
Deze globale indeling in klassen kan gelden als een uitgangspunt voor de nadere uitwerking van de beschermende maatregelen, i.c. het bestemmingsplan. De gemeente Edam - Volendam verwijst daarom ook wel naar zone C als 'overig gebied stadgezicht'.
Het gebied is al sinds zeer lange tijd bebouwd. Op de kadastrale minuutkaart uit 1870 is er al bebouwing zichtbaar. De huidige bebouwing verschijnt op een kaart uit 1983. Het Oorgat is lange tijd alleen ten noorden van de weg in hoofdzaak bebouwd. Ten zuiden is lange tijd slechts sporadisch bebouwing aanwezig. Pas vanaf 2006 raakt ook deze zijde nagenoeg geheel bebouwd met woningen. De scheepswerf is samen met de ernaast gelegen kanovereniging en een bedrijfje bij de sluis, het enige overblijfsel van de voormalige –aan het water– gerelateerde bedrijvigheid.
Historische atlas, 1870, 1983, 2005
Het straat-en bebouwingsbeeld aan het Oorgat is zeer divers en deels cultuurhistorisch van aard. De voor dit deel van Noord-Holland kenmerkende bouwstijl, waarbij de kappen loodrecht op de straat staan en van hout zijn gebouwd, komt in enkele woningen terug, maar ook andere kapvormen en bouwwijzen komen voor. De woningen staan ook in een wisselende rooilijn. Hoewel de woonfunctie domineert, is er dus een gevarieerd, doch kleinschalig beeld aanwezig. Ten oosten van het plangebied is een serie moderne, gelijkvormige woningen gebouwd. De straat wordt over nagenoeg de gehele lengte, deels aan weerszijden begeleid door bomen. Op enkele plaatsen ontvouwt zich zicht op het open, er achtergelegen landelijk gebied. Zie navolgende impressies.
Blik op het sluizencomplex (linksboven), gevarieerd straat- en bebouwingsbeeld met bomen (rechtsboven), blik op open landelijk gebied (linksonder) en afwisseling moderne woningen zuidkant en historische bebouwing noordkant
Het plangebied bestaat uit drie bedrijfsgebouwen en is verder geheel verhard. De loodsen zijn voorzien en staan direct aan de straat. De meest oostelijke loods 1 staat haaks op de weg en is ca. 600 m2 groot. De middelste loods 2 loopt parallel aan de straat en is ca. 800 m2 groot. Het achtererf grenst aan het water. Loods 1 en 2 vormen de Van Drunenwerf. De derde loods 3 is 450 m2. Er is vanuit het achtererf zicht op de historische kettingbrug. Ten westen van loods 3 is een deel onbebouwd verhard bedrijfsterrein aanwezig waar ook aan boten werd gebouwd. Dit terrein vormt het Corbaterrein.
Zicht op werf vanuit kettingbrug
Het plangebied ligt binnen de tweede 'verboden kring', rondom fort Edam. Van de kenmerkende openheid, die vaak nog wel is terug te vinden in de aanvalszijde/open polders, is echter aan het Oorgat geen sprake meer. Ook zijn in de Verboden Kringen nog veel voorbeelden van houten woningen en boerderijen, gebouwd toen de Kringenwet nog gold. Aan het Oorgat komt dit her en der voor.
Ligging plangebied in 2e verboden Kring
Het plan van Seafast bestaat er zoals aangegeven uit twee loodsen op te knappen en hier appartementen en seniorenwoningen te realiseren. Het gaat om loods 1 en 2 (zie afbeelding hierna en vorige paragraaf). Loods 3 op het Corbaterrein wordt gesloopt, waarna hier maximaal 7 woningen, een collectieve parkeerplaats en enkele bomen langs de straat komen. Leidend voor het stedenbouwkundig ontwerp, is de kleinschaligheid van de omgeving maar tegelijk ook het industriële karakter en verleden van het perceel.
In loods 1 is ruimte voor appartementen, waaronder seniorenwoningen, tezamen in totaal maximaal 11. Enkele woningen komen in de dakverdieping en worden met een lift en trap ontsloten. Aan het dak worden geringe ingrepen gedaan zodat de woningen de vereiste hoogte krijgen. Dat wordt zo gedaan dat er geen negatieve gevolgen voor zon- en daglicht toetreding op omliggende woningen. Er worden 10 parkeervoorzieningen gerealiseerd voor het gebouw. In loods 2 is ruimte voor 8 woningen. Loods 2 behoudt net als loods 1 zijn omvang, doch de huidige voorgevel wordt teruggelegd waardoor een overkapping resteert. Hier is plek voor een parkeerplaats, 6 in totaal).
Situatieschets nieuwe situatie
Op het Corbaterrein komen zoals aangegeven 7 volumes. De buitenbergingen worden mee ontworpen in en bij het bouwvolume, buitenruimte van op de verdieping gelegen woningen worden of balkons of loggia's; dit wordt nader uitgewerkt. Ook hier kunnen enkele woningen als seniorenwoning worden gerealiseerd.
Voor de woningen komt een centrale –openbare parkeervoorziening van in totaal 19 plaatsen. De parkeervoorziening wordt met bomen begeleid. Daarmee komen er in totaal 35 parkeerplaatsen. Aan het Oorgatzijde krijgt de gevel van loods 2 meer verticale ritmiek die meer aansluit bij het kleinschalige beeld van de straat naar tegelijk het industriële karakter van de loods respecteert, hetgeen ook in de materiaalkeuze tot uitdrukking komt, zie hierna voor een impressie. Op het Corbaterrein wordt gevarieerd met de exacte situering, waardoor aangesloten wordt op het bestaande min of meer willekeurige ritme aan het Oorgat en een ontspannen ruimtelijk beeld ontstaat. Daarvoor komt een parkeerplein en daar weer voor een aantal bomen. Zie afbeeldingen voor een impressie.
Indicatieve afbeeldingen gevelbeelden nieuwe situatie
Zoals aangegeven, wordt met dit plan een zinvolle nieuwe invulling gegeven aan een in onbruik geraakt bedrijventerrein. Dat twee loodsen worden opgeknapt en geschikt gemaakt voor bewoning maakt het tot een tamelijk unieke plek in Edam. De referentie aan het industriële karakter vertelt iets over het verleden van het Oorgat en is daarom positief. De ligging nabij het centrum, met al haar voorzieningen en cultuurhistorische waarden, alsook nabij het landelijk gebied en aan het water, maakt dat het een gewilde plek om te wonen. De woonfunctie voegt zich ook goed in de omgeving. Het straat- en bebouwingsbeeld wordt verfraaid met het plan. Door een deel van loods 2 als overkapping te realiseren, wordt de stedenbouwkundige massa van dit pand, dat met zijn volle lengte direct aan de straat staat, 'verzacht'. De past beter bij de kleinschaligheid van de straat.
Die kleinschaligheid komt ook terug bij de nieuwe grondgebonden woningen. Ook komen hier enkele bomen waarmee de beplantingslijnen van het Oorgaat- elders wel doorgaand en aansluiten aanwezig- versterkt worden. Een in potentie geluidsoverlast veroorzakende functie verdwijnt. Normaal gesproken moet voor een scheepswerf een afstand van 50 tot 100 of zelfs 200 meter worden aangehouden tot woningen afhankelijk van het type scheepswerf. In dit geval staan binnen 50 m tal van woningen.
Ook is er straks geen zwaar verkeer meer omdat de bedrijfsfunctie vervalt, hetgeen gunstig is gelet op de smalle wegprofiel van het Oorgat en blijkens een verkeersberekening (zie paragraaf 4.3.5) neemt de verkeersproductie af ten opzichte van de huidige situatie, hetgeen gunstig is; aan het Oorgat kan het in de zomer behoorlijk druk kan zijn, zulks in verband met het nabij gelegen fort bij Edam, de bestaande (boeren)campings en de toeristische aantrekkingskracht van het Markermeer en het Strandbad. Tot slot wordt een bijdrage geleverd aan de woningbehoefte naar dorps wonen in de gemeente Edam-Volendam alsook een bijdrage aan de voorraad seniorenwoningen. Het gaat met andere woorden om een ruimtelijk en stedenbouwkundig gewenst initiatief. In navolgend hoofdstuk volgt eerst een toets aan het ruimtelijk relevant beleid van de diverse overheden.
Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten is bepalend voor de vraag of onderhavig herontwikkelingproject naar woningen daadwerkelijk in het plangebied kunnen worden gerealiseerd. Hierbij moet worden gedacht aan onder meer het ruimtelijk beleid van de hogere overheden en de gemeente zelf, milieuaspecten als geluid, bodem en hinder van bedrijven, flora en fauna, archeologie, verkeerskundige aspecten en economische haalbaarheid.
In 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau. De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. De structuurvisie vervangt daarvoor de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de MobiliteitsAanpak, de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving en de ruimtelijke doelen en uitspraken in de PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de Agenda Landschap, de Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
In de structuurvisie schetst het Rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).
De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk “concurrerend, bereikbaar en leefbaar&veilig”. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het Rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven.
Beoordeling en conclusie
Het plan tast de nationale belangen niet aan.
Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Het Barro bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken. Slechts daar waar een directe doorwerking niet mogelijk is, zoals bij de Ecologische Hoofdstructuur en bij de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde is gekozen voor indirecte doorwerking via provinciaal medebewind.
Het eerste deel van het Barro is in december 2011 van kracht geworden. In de loop van 2012 is een aantal onderwerpen toegevoegd, zoals de ruimtevraag voor de onderwerpen veiligheid op rijksvaarwegen, toekomstige uitbreiding van infrastructuur, de elektriciteitsvoorziening, het Natuurnetwerk Nederland (NNN), de veiligheid van primaire waterkeringen, reserveringsgebieden voor hoogwater langs de Maas en maximering van de verstedelijkingsruimte in het IJsselmeer. Ook is het onderwerp Ladder voor duurzame verstedelijking in de regelgeving opgenomen, in het Besluit ruimtelijke ordening.
Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Met de eerdergenoemde uitbreiding van het Barro is de juridische verankering van de SVIR compleet geworden.
De voornoemde Ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is een procesvereiste en draagt bij aan een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, ondersteunt gemeenten en provincies in een vraaggerichte programmering van hun grondgebied en helpt bij het maken van een zorgvuldige afweging van belangen bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten. E.e.a. betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met het oog voor de onderliggende vraag in de regio, de beschikbare ruimte binnen het bestaand stedelijk gebied en een multimodale ontsluiting ('Nut en noodzaak”).
In artikel 3.1.6 Bro is geregeld, dat:
De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
Beoordeling
Onderhavig initiatief voorziet slechts in de functiewijzing van bestaande panden.
Uit jurisprudentie blijkt dat de enkele functiewijziging van bestaande panden niet wordt gezien als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 3.1.6, 2e lid Bro. Zie bijvoorbeeld 201310814/1/R1: (..)In deze situatie is geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro, aangezien de bebouwing reeds aanwezig is en er geen nieuw beslag op de ruimte plaatsvindt. Van belang daarbij is dat het plan naar het oordeel van de Afdeling slechts is gericht op een verruiming van de gebruiksmogelijkheden. De plantoelichting behoefde derhalve voor de plandelen met de bestemming "Centrum" en "Gemengd" niet te voldoen aan de voorwaarden in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.(..). Ook uitspraak 201310555/1/A1 heeft deze strekking. Dit oordeel is ook logisch: de Ladder is er immers op gericht leegstand in bestaande panden te voorkomen. Voor wat betreft loods 1 en 2 kan een nadere toets aan de Ladder voor Duurzame Verstedelijking achterwege blijven. De ontwikkeling op het Corbaterrein voorziet in maximaal 7 woningen. Uit jurisprudentie kan worden opgemaakt dat de realisatie van 11 woningen niet als stedelijke ontwikkeling hoeft te worden aangemerkt. Zie hiervoor de uitspraak van de ABRvS d.d. 16 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:2921). Om deze reden wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet als stedelijke ontwikkeling hoeft te worden aangemerkt; een nadere toets aan de Ladder kan achterwege blijven.
Conclusie
De genoemde nationale belangen zijn niet van toepassing in het plangebied en worden derhalve met het plan niet geschaad. Tevens is het plan in overeenstemming met Barro en Bro.
De Provinciale Structuurvisie Noord-Holland is vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland op 16 februari 2010 en aangenomen door Provinciale Staten op 21 juni 2010. De eerste herziening is op 23 mei 2011 vastgesteld door P.S. Op 3 februari 2014 hebben Provinciale Staten de Structuurvisie Noord-Holland 2014 opnieuw partieel gewijzigd. Dit betrof geen beleidsinhoudelijke wijziging en had betrekking op hoofdstuk 7 en bijlage 2 van de Structuurvisie. De wijziging heeft geen effect op ruimtelijke plannen.
De Structuurvisie geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Noord-Holland. De provincie is veelzijdig met een aantal belangrijke economische motoren van Nederland, bruisende steden, natuurparken, het strand en open grasland vol weidevogels. Dit bijzondere karakter wil de provincie bewaken. Tegelijkertijd zijn er ontwikkelingen als globalisering, klimaatverandering en trends zoals vergrijzing en krimp die een grote ruimtelijke impact hebben.
De provincie heeft drie hoofdbelangen die samen de ruimtelijke hoofddoelstelling vormen van de provincie Noord-Holland. Deze drie hoofdbelangen zijn Ruimtelijke kwaliteit, Duurzaam Ruimtegebruik en Klimaatbestendigheid. Van belang voor dit plangebied is vooral het belang duurzaam ruimtegebruik.
Duurzaam ruimtegebruik
Onder duurzaam ruimtegebruik verstaat de Provincie Noord-Holland het plaatsen van de juiste functies op de juiste plek. Deze juiste plek wordt bepaald door verschillende factoren zoals de aanwezige milieukwaliteit, de behoefte aan voorzieningen zoals passende huisvesting voor bewoners en bedrijven op specifieke locaties en de bereikbaarheid van die locaties. Uitgangspunt is een zorgvuldige afweging tussen verschillende belangen, waarbij milieukwaliteiten als (externe) veiligheid, luchtkwaliteit, bodemkwaliteit, geur en geluid, maar ook waterkwaliteit belangrijke randvoorwaarden zijn. De Provincie Noord-Holland wil steden en dorpen optimaal benutten en de landschappen open houden, maar ook ruimte bieden aan de economie en woningbouw. De Provincie Noord-Holland streeft daarom naar verdere stedelijke verdichting en helpt gemeenten bij het optimaliseren van het gebruik van het Bestaand Bebouwd Gebied.
Beoordeling en conclusie
Onderhavig plan gaat uit van een flexibel gebruik van een reeds bebouwde binnenstedelijke locatie, zodat deze niet leeg komt te staan. Er is sprake van duurzaam ruimtegebruik.
De Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PVRS) is opnieuw vastgesteld in september 2015. De nieuwe verordening omvat in hoofdzaak een technische wijziging, alle voorgaande wijzigingen zijn thans in één nieuw overkoepelend document gevangen. Inhoudelijke wijzigingen ten opzichte van de Verordening uit 2010 en alle daarop volgende wijzigingen, bevat de opnieuw vastgestelde verordening nauwelijks. Deze bevat geen nieuw beleid. Op 1 maart 2017 is een aangepaste verordening in werking getreden.
De verordening schrijft voor waaraan de inhoud van (gemeentelijke) bestemmings-plannen, projectbesluiten en beheersverordeningen moet voldoen. Het gaat hierbij vooral om de doorwerking van het in de provinciale structuurvisie vastgelegde beleid. De provinciale ruimtelijke verordening is daarvoor bij uitstek het aangewezen
instrument om die doorwerking te realiseren via algemene regels omtrent de inhoud voor o.a. bestemmingsplannen. Ten aanzien van een aantal onderwerpen zijn algemene regels gesteld die zich specifiek richten op de provincie ter verdere uitwerking en/of aanvulling in een provinciale verordening. Op deze manier komen rijksregels "getrapt" in bestemmingsplannen terecht.
In de navolgende passage wordt ingegaan op een aantal artikelen die in de verordening zijn opgenomen en betrekking hebben op het plangebied. Het plangebied is gelegen binnen bestaand stedelijk gebied. De provincie stelt weinig eisen voor bouwen en gebruik binnen bestaand stedelijk gebied.
Wel zijn artikel 8a (Meerlaagse veiligheid) en artikel 33 (Energie en duurzaam bouwen) van toepassing.
Artikel 8a luidt:
Artikel 33 luidt:
Over artikel 8a en 33 kan worden aangegeven dat de veiligheid v.w.b. overstroming niet in het geding is. Voorts zal het plan voldoen aan de duurzaamheidseisen zoals die in het Bouwbesluit zijn opgenomen.
Beoordeling
Nieuw te bouwen gebouwen moeten op grond van het Bouwbesluit aan bepaalde eisen voldoen op het gebied van energiezuinigheid. Dit wordt uitgedrukt in de energieprestatiecoëfficiënt (EPC). Hoe lager de EPC, hoe zuiniger het gebouw. De EPC is sinds 1995 een instrument van het Nederlandse klimaatbeleid. Door energiebesparing en toepassing van duurzame energie wordt de verbranding van fossiele brandstoffen beperkt. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de vermindering van de Nederlandse uitstoot van CO2. Het is van belang om de CO2-uitstoot te verminderen om zo klimaatverandering tegen te gaan.
Het betreft hier een functieverandering binnen bestaande panden en deels nieuwe panden. Het bouwbesluit vormt in deze het formele kader waaraan de aanvraag om omgevingsvergunning getoetst dient te worden. De aanvraag om omgevingsvergunning zal verder aan de normen van het Bouwbesluit en voorts aan andere bouwkundige en brandveiligheidseisen getoetst worden. Gesteld kan worden dat de isolerende waarde van het pand toeneemt en daarmee de EPC. Verder zijn er geen onevenredige risico's met betrekking tot overstromingsrisico's en deze nemen ook niet toe als gevolg van dit plan.
Conclusie
Het bestemmingsplan komt derhalve overeen met de Provinciale Ruimtelijke Verordening.
In de regiovisie Waterland 2040 (januari 2009) hebben de zeven Waterlandse gemeenten hun koers bepaald voor het ruimtelijk beleid op lange termijn. Het centrale motto van de visie is Vitaal met Karakter. In de visie staat behoud en zo mogelijk versterking van het kenmerkende authentieke karakter van de regio Waterland voorop, maar wel met de noodzakelijke sociaal-economische en infrastructurele impulsen om de kernen vitaal te houden en de regio binnen de Metropoolregio Amsterdam bereikbaar te maken.
Naast maatregelen om het authentieke karakter van het landelijke gebied te bewaren vergt dat op vele locaties een forse inspanning in de kwaliteit van de leefomgeving, selectieve uitbreiding voor noodzakelijke sociaaleconomische ontwikkelingen en duurzame oplossingen voor beheer en terugdringen van woon-werkverkeer. Op die manier ontstaat een duurzame, vitale regio met een herkenbaar eigen karakter. In de Regiovisie zijn geen nieuwe initiatieven beschreven, die een nadere uitwerking vragen voor het plangebied in Edam.
Conclusie
Gelet op de Regiovisie dient het authentieke karakter te worden gewaarborgd en nieuwe ontwikkelingen voor een vitale kern alleen mogelijk te maken, indien dit niet ten koste gaat van het authentieke karakter. De herontwikkeling vindt plaats in de bestaande bebouwing en deels nieuwe panden. Door de panden te behouden blijft het industriële verleden zichtbaar. Dit past zeer bij de 'genius loci' van de plek en het authentieke karakter. De nieuwe woningen worden kleinschalig en passen tevens in het beeld. Het plan is in overeenstemming met de regiovisie.
Bij besluit van 26 februari 2009 heeft de gemeenteraad een Structuurvisie vastgesteld.
Deze Structuurvisie geeft een beschrijving van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente tot 2020 met een doorkijk naar de lange termijn (2040). De geformuleerde speerpunten van beleid zijn:
Het plangebied is gelegen in het centrum van Edam. In de Structuurvisie wordt gesteld dat het van groot belang is dat zorgvuldig wordt omgegaan met de cultuurhistorische waarden, karakteristieken en kwaliteiten. Nieuwe ontwikkelingen worden zorgvuldig getoetst op beeldkwaliteit die past bij het historische karakter. Voor historisch Edam is een toetsingskader beschikbaar behorend bij de status van beschermd stadsgezicht. De toetsing aan dit kader wordt in paragraaf 4.3.3 beschreven. De behoefte aan betaalbare woningen voor starters wordt als aandachtspunt genoemd in de structuurvisie. Om aan de vraag van deze woningzoekenden te voldoen zou een groot deel van het woningbouwprogramma gericht kunnen zijn op de realisatie van bereikbare koopwoningen, waarmee dan direct wordt gebouwd voor de woningvraag van starters. Rekening houdend met de verdiencapaciteit van veel jonge huishoudens en het huidige renteniveau moet bij de categorie bereikbare koop gedacht worden aan koopprijzen beneden € 250.000,-.
Beoordeling en conclusie
Het initiatief sluit aan bij de Structuurvisie Edam-Volendam en bij de woningbehoefte inhoudende het realiseren van woningen. Het plan betreft het hergebruik van bestaande gebouwen en enkele nieuwe woningen waarbij rekening wordt gehouden met de aanwezige waarden in het gebied.
In het visiedocument “Centrumgebied Edam”1 wordt de visie voor het stadsgezicht Edam als volgt geformuleerd:
“De visie is om de unieke historische stad Edam ruimtelijk verder te versterken en als recreatief product beter te benutten. Dit alles wel binnen de kaders van een verbetering van de leefbaarheid van haar inwoners. Wonen, ondernemen, detailhandel/winkelen en recreëren moeten gezamenlijk goed kunnen functioneren en geven tegelijkertijd vorm aan en het gebruik van de historische omgeving. Het gaat om een soepel samenspel van wonen, ondernemen en recreëren in de unieke omgeving van de historische stad Edam. Het is daarbij niet de bedoeling om een conserverend beleid te voeren, maar juist ruimte te geven aan ontwikkelingen. Het biedt het beschermd stadsgezicht Edam de benodigde dynamiek en maakt haar toekomstbestendig.”
Deze visie is nader verduidelijkt en gevisualiseerd middels de zogenaamde Visiekaart Edam. Centraal onderdeel daarbij is: “Samenspel van wonen, ondernemen, detailhandel/winkelen en recreëren in een unieke historische stad”.
De gemeenteraad heeft bij zijn besluit van 14 juli 2011 dit document vastgesteld waar het gaat om de relevante uitgangspunten voor dit gebied en voorts vanuit een integrale benadering besloten tot de navolgende bestuurlijke beleidsuitspraken.
In algemene zin gelden de volgende geformuleerde speerpunten van beleid:
Cultuurhistorie
Woningbouw
Verkeer & Parkeren
Detailhandel
Toerisme en stadspromotie
Beoordeling en conclusie
De mogelijkheid tot realisatie van appartementen/woningen past binnen de wens om woningen te realiseren voor eigen ingezetenen en zorgvuldig omgaan met de beschikbare ruimte binnen het beschermd stadsgezicht. Tevens wordt een basis gelegd om te investeren in het complex waardoor een zorgvuldig beheer mogelijk wordt. Voorts leidt het plan tot een afname in verkeer.
In 2015 heeft Companen het woningmarktonderzoek uit 2013 geactualiseerd (vóór de fusie met Zeevang). Hierin is onderzocht hoe de bevolking en de woningmarkt zich de afgelopen jaren hebben ontwikkeld en wat de verwachtingen zijn voor de toekomst. In het bijzonder is gekeken hoe de kwantitatieve woningbehoefte zich verhoudt tot de realisatie van de bekende woningbouwplannen. De belangrijkste conclusies zijn:
Beoordeling en conclusie
Onderhavig plan voorziet in de leniging van een deel van de woningbehoefte, met name v.w.b. de toenemende vergrijzing wordt een bijdrage geleverd.
Met dit document wil de gemeente richting geven aan het woonbeleid. Volendam kenmerkt zich door een relatief jonge bevolking en heeft te maken met een sterke bevolkings- en huishoudensgroei. In Volendam is er relatief meer vestiging van jonge kleine huishoudens dan in Edam. De verwachting voor de komende jaren is dat de bevolking toeneemt. In relatie tot de vraag naar woningen is vooral de huishoudensontwikkeling van belang. Immers, elk huishouden vertegenwoordigt ongeveer één woning.
Het Omgevingsbeleidsplan bevat het beleid omtrent de taken van de gemeente met betrekking tot het omgevingsrecht: wat is onze visie op de omgeving, hoe wordt er getoetst, hoe vindt het toezicht plaats en hoe wordt er gehandhaafd? Het eerste deel gaat over de kwaliteit van de leefomgeving; het tweede deel over het proces omtrent vergunningverlening, handhaving en toezicht. Omgevingskwaliteit gaat hand in hand met klimaat en duurzaamheid. De gemeente wil deze verbinding leggen, niet alleen om een bijdrage te leveren aan de eigen leefomgeving, maar eveneens om een bijdrage te leveren aan een duurzame wereld. De gemeente zet zich in om schaelijke activiteiten tegen te gaan en positieve activiteiten te stimuleren. Duurzaamheid is een belangrijk item.
Het zestal speerpunten dat in het huidige programma is opgenomen, zal worden doorgezet, namelijk:
Op bovenstaande thema's wil de gemeente een actief beleid voeren. Bij het onderwerp duurzame bouw wil de gemeente (deels) voorlopend zijn, en in de eigen organisatie eveneens (deels) voorlopend en innovatief. Zie navolgende paragraaf voor de beoordeling en conclusie.
Het leven in de karakteristieke wijken en kernen wordt gekoesterd door de inwoners die wonen in de kern waarmee zij zich verbonden voelen. Ruimtelijke ordening en ontwikkeling, inclusief diverse herontwikkelingen, en volkshuisvesting staan daarbij centraal. In de gemeente worden ondernemers gestimuleerd om te investeren waardoor de werkgelegenheid wordt vergroot. In het sociale domein wordt ingezet op de omslag van decentralisatie en transitie naar transformatie. Zorg, participatie, jeugd, sport en kunst en cultuur zijn speerpunten binnen samenleving. De agrarische sector vraagt om het faciliteren van innovatieve ideeën om de marktpositie te verbeteren. Om dit toekomstbeeld in de nieuwe gemeente een plaats te geven, moet de bedrijfsvoering hierop afgestemd worden.
Duurzaamheid is een belangrijke prioriteit en dit zal centraal worden gesteld in te actualiseren milieubeleid en de duurzaamheidsagenda. De motie om te investeren in duurzaamheid, met aandacht voor een realistische terugverdientijd, zal worden uitgevoerd. Verder zullen particuliere initiatieven worden gestimuleerd en gaat de gemeente haar voorbeeldrol invulling geven, bijvoorbeeld door openbare verlichting te verduurzamen. Voor windmolens is hierbij geen plaats. Het belang van een open horizon en toerisme wegen in dit verband zwaarder.
Door duurzaamheid structureel op te nemen in de Meerjaren Onderhoudsplanning (MOP) van gemeentelijk vastgoed kan de gemeente Edam-Volendam kansen benutten om duurzaamheid op een kostendekkende manier mee te nemen bij het reguliere onderhoud.
Beoordeling en conclusie
Aangegeven kan worden dat voldaan zal worden aan de wettelijke vereisten op het gebied van duurzaamheid. Strikt gezien is dit voor het bestemmingsplan overigens ook niet relevant; er zijn immers geen ruimtelijke effecten. Over participatie wordt opgemerkt dat er initiatiefnemer reeds gesproken heeft met alle omwonenden en men unaniem voorstander is van het plan. In het kader van de bestemmingsplanprocedure wordt de participatie verder vorm gegeven door het bestemmingsplan twee keer ter inzage te leggen (als voorontwerp en ontwerp).
Ambitie
De gemeente Edam-Volendam streeft ernaar om de historische waarde van zowel Edam als Volendam zoveel mogelijk tot uiting te laten komen. Tegelijkertijd dienen ontwikkelingen, mits deze passen binnen de gestelde kaders van het bestemmingsplan, te worden gefaciliteerd. Verkeer en vervoer speelt in dit streven een centrale rol.
De algemene doelstelling op dit gebied is verwoord in de onderstaande ambitie:
“Het vanuit een integrale benadering streven naar een duurzaam, veilig functionerend verkeerssysteem voor een leefbare woon- en werkomgeving, zonder de cultuurhistorische waarde van de kernen in het geding te brengen.”
Voor wat betreft de verkeersveiligheid zijn daarbij de uitgangspunten van “Duurzaam Veilig” leidend. Ten aanzien van de centra is het vertrekpunt die aan te merken als “voetgangersgebieden”, omdat zij aldaar de primaire weggebruikers zijn en om de leefbaarheid te vergroten.
Doelstellingen
De ambitie van de gemeente Edam-Volendam is uitgewerkt in een zevental (sub-) doelstellingen. Deze doelstellingen betreffen alle hoofdonderwerpen van verkeer en vervoer. In deze beleidsnota worden de doelstellingen per hoofdstuk uitgewerkt in een aantal uitgangspunten. Per uitgangspunt worden vervolgens concrete actiepunten gedefinieerd. Voor het overzicht staan de actiepunten in elk hoofdstuk in tabellen weergegeven. Alle doelstellingen worden nagestreefd en uitgewerkt binnen de algemene kaders gesteld door het rijk, de provincie Noord-Holland en de Stadsregio Amsterdam:
Beoordeling en conclusie
Het plan leidt niet tot een verkeersonveilige situatie of een onleefbare situatie. Zie paragraaf 4.3.5. Het plan staat de doelstellingen van het gemeentelijk Verkeer- en vervoerplan niet in de weg.
In paragraaf 4.3.5 wordt ingegaan op het aspect parkeren. Hieruit blijkt dat het initiatief in overeenstemming is met de parkeernota. Het parkeren wordt geheel op eigen terrein opgelost; er is dus geen extra druk op de openbare ruimte.
Bij besluit van 31 maart 2011 heeft de raad ingestemd met de Nota Parkeerfonds Edam - Volendam. Na bekendmaking is deze nota in werking getreden. Een centraal uitgangspunt in deze beleidsnota van de gemeente Edam-Volendam is, dat elke nieuwe ontwikkeling in beginsel zelf heeft te voorzien in zijn eigen parkeervraag. Dit betekent dat wanneer een nieuw initiatief extra parkeervraag geneert, de initiatiefnemer hierin zelf heeft te voorzien en daarvan de kosten voor zijn rekening dient te nemen. Dit kan door zelf de nodige (extra) parkeervoorzieningen (al dan niet onder-of bovengronds) te realiseren of die anderszins (elders) op een aanvaardbare wijze te compenseren. Wanneer dit niet mogelijk is en er een claim wordt gelegd op (extra) parkeervoorzieningen in de openbare ruimte, dan wordt een dergelijke initiatief thans nog slechts gehonoreerd, voor zover een initiatiefnemer bereid is een financiële bijdrage te leveren aan de dekking van de noodzakelijke kosten van de nieuw, extra aan te leggen (openbare) parkeervoorzieningen.
De hoogte van de bijdragen zijn afhankelijk van de omstandigheden van het geval en de daarbij gekozen uitgangspunten. De opzet van de in de nota Parkeerfonds te onderscheiden situaties leiden tot aan de gemeente te betalen bijdragen; deze zijn in een tabel opgesomd. Zo geldt voor een ondergrondse parkeergarage een bedrag van € 22.000,- per parkeerplaats.
Parkeernormen worden per geval bepaald; de initiatiefnemer dient in principe daarin te voorzien en de kosten voor zijn rekening te nemen. In artikel 2.5.30, lid 4 onder b, van de bouwverordening staat dat: “Aan het verlenen van een ontheffing kunnen burgemeester en wethouders een financiële voorwaarde verbinden”. Deze wordt gerelateerd aan de extra parkeerbehoefte die de in het plan vervatte vergunning genereert. Echter, met de vaststelling van dit bestemmingsplan komt de bouwverordening voor dit plangebied te vervallen. Dit is een gevolg van Reparatiewet BZK 2014 (33 951).
In artikel 3.2.1 lid 2 Bro staat nu dat een bestemmingsplan regels kan bevatten waarvan de uitleg bij de uitoefening van een daarbij aangegeven bevoegdheid, afhankelijk wordt gesteld van beleidsregels. Uit de toelichting blijkt dat deze bepaling over 'wetsinterpreterende beleidsregels' in bestemmingsplannen is bedoeld om het onderwerp 'parkeren' op een vergelijkbare wijze te regelen als nu het geval is in de gemeentelijke bouwverordening. Concreet betekent dat dan dat in een bestemmingsplan kan worden volstaan met het voorschrijven van voldoende parkeerruimte en dat dit aan de hand van beleid dan concreet kan worden ingevuld. Om deze reden is in de regels een regeling opgenomen dat bij gebruikswijzigingen voldaan moet worden aan de regel dat voldoende parkeerbehoefte op eigen terrein aanwezig moet zijn. Een bestaand tekort mag hier overigens mee worden verdisconteerd. Wordt hierin niet voorzien, dan zal een afdracht gedaan moeten worden in het parkeerfonds.
Beoordeling en conclusie: verwezen wordt naar hoofdstuk 4 van deze toelichting waarin staat vermeld hoe hiermee wordt omgegaan in onderhavig plan.
Het welstandsbeleid van de gemeente Edam-Volendam is neergelegd in de Wel-standsnota. Op 27 juni 2013 is deze nota opnieuw vastgesteld. Op basis van deze welstandsnota behoort het plangebied tot gebied `A1 Beschermd stadsgezicht Edam`. Dit gebied is een door het rijk aangewezen beschermd stadsgezicht. Dit omdat het gebied van algemeen belang wordt geacht vanwege de schoonheid, de onderlinge ruimtelijke structurele samenhang dan wel de wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde. De welstandsbeoordeling is gericht op het handhaven, herstellen en versterken van de architectonische waarden door middel van een gedetailleerd beoordelingskader dat nauw is gerelateerd aan het beschermd stadsgezicht. Het welstandsniveau sluit geheel aan bij de status beschermd stadsgezicht.
Beleid
Het behouden en revitaliseren van het stadsgezicht Edam staat voorop. Behoud van het bebouwings- en verkavelingspatroon en de opbouw van het gebied met individuele gebouwen is in het beschermd stadsgezicht van groot belang, aangezien deze patronen en karakteristieken de dragers vormen van het gebied; nieuwe bebouwing dient in deze hoofdstructuur te worden ingepast. De nieuwbouw dient zich qua architectuur te voegen naar de bestaande omgeving en de voor het gebied kenmerkende architectuur. Bij voorkeur dient dan ook te worden gebouwd op een traditionele wijze met een zo hoog mogelijk kwaliteitsniveau. Gemotiveerd en slechts bij uitzondering kan bij nieuwbouw de architectonische vormgeving ook modern zijn, mits deze van uitzonderlijke kwaliteit is. Op deze manier kan de kwaliteit van de nu aanwezige historische architectuur herkenbaar worden benadrukt. Bij een modern bouwen zal een interpretatie gegeven worden van de omgeving, waarbij plaatsing en transparantie, materiaalgebruik en gevelindeling belangrijke elementen vormen. De aanwezige karakteristieken worden benut. De gemeente wil verder de kwaliteiten behouden door middel van bescherming van het beschermd stadsgezicht. Het welstandsbeleid borduurt hierop voort.
Onder meer de volgende criteria zijn van toepassing:
Relatie met de omgeving
Massa en opbouw van het gebouw
Detaillering, materiaal en kleur
Het uiteindelijke bouwplan wordt voor advies voorgelegd aan de welstandscommissie. Er lijken op voorhand geen belemmeringen te zijn.
Bij raadsbesluit van 24 november 2011 is de “Erfgoedverordening gemeente Edam-Volendam 2010” vastgesteld.
Onderhavige erfgoedverordening regelt de status van gemeentelijke monumenten via het bestemmingsplan. Naast een vergunning–procedure ingevolge de Wabo voor rijksmonumenten wordt het bestemmingsplan als instrument gebruikt om het gemeentelijk cultureel erfgoed te beschermen. Dit cultuurgoed krijgt via een dubbelbestemming “Waarde–Edams–Volendams erfgoed” (WR-EV) een vaste positie binnen het bestemmingsplan. Hierdoor worden de ruimtelijke kwaliteiten op het gebied van cultuur- en architectuurhistorie, alsmede landschap integraal bewaakt. Het nieuwe aan dit planologische erfgoedregime is, dat het systeem ontwikkelingsgericht is vanwege duidelijke richtlijnen voor toekomstig gebruik en dat er een koppeling wordt gemaakt met de Erfgoedverordening. Mede hierdoor wordt er als het ware een koppeling gelegd tussen de Wet ruimtelijke ordening, de wetgeving inzake erfgoed, de Woningwet en de Wabo, zodat een dekkend, meer integraal regime ontstaat.
Het voordeel van een dergelijk systeem is, dat door de koppeling van het bestemmingsplan aan de Erfgoedverordening een integrale bescherming mogelijk is in tegenstelling tot de traditionele fragmentarische en objectgerichte aanpak.
In de Erfgoedverordening zijn gradaties in beschermingsniveaus opgenomen, te weten:
Het gemeentelijk monumentenbeleid van Edam-Volendam wordt daarmee beheerst door:
Beoordeling en conclusie
Onderhavig plangebied beschikt niet over monumentale waarden. Het plangebied ligt voorts weliswaar in het bestemmingsplangebied van het beschermd stadsgezicht, doch een dubbelbestemming Waarde - Beschermd Stadsgezicht is ter plaatse niet opgenomen. Er gelden daarom geen restricties v.w.b. het vergunningvrij bouwen en ook een nadere toets aan de toegekende waarden aan het beschermd stadsgezicht kan achterwege blijven.
Aan de verschillende overheden zijn op basis van milieuwetgeving zoals de Wet milieubeheer, de Wet bodembescherming, de Wet geluidhinder en de Wet luchtkwaliteit vele taken en bevoegdheden op milieugebied toegekend. Deze hebben ook betrekking op de ruimtelijke ordening. Het milieubeleid van de verschillende overheden is er op gericht om te komen tot een integrale verbetering van de leefomgeving door een vroegtijdige integratie van milieukwaliteit in ruimtelijke planvormingsprocessen.
Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Het besluit is aangepast omdat de Europese rechter heeft geoordeeld dat de drempelwaarden voor m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten onvoldoende recht deden aan de vraag of er sprake is van aanzienlijke gevolgen voor het milieu. Het besluit is aangepast en de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn nu indicatief. Dit betekent dat als een plan onder de richtwaarden blijft er wel een toetsing moet worden gedaan. Het bevoegd gezag moet zich er van vergewissen of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De toetsing vindt plaats aan de hand van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling.
Getoetst moet worden op:
Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
Beoordeling plan
Het plan biedt de mogelijkheid om woningen te realiseren in reeds bestaande panden. Dit is een activiteit die is genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2 Stedelijk vernieuwingsproject). Daarom moet worden beoordeeld of het plan belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Gelet op de geringe omvang van het plan, ruim onder de drempelwaarde (deze bedraagt 2.000 woningen of 100 ha) en de ligging van het plan in het bestaand bebouwd gebied, worden geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu verwacht. Het milieubelang wordt in het kader van dit plan in de navolgende paragrafen in voldoende mate afgewogen. Een nadere beoordeling in een m.e.r-beoordeling of plan-m.e.r. is niet noodzakelijk.
M.e.r.-plicht op grond van de Wet natuurbescherming
Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen aangewezen worden als Europese Vogelrichtlijn en/of Habitatrichtlijngebieden (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden zijn in Nederland opgenomen in de Wet natuurbescherming. Met het opstellen van een plan mag het plan de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitattypen en de habitats van soorten niet verslechteren en het plan mag geen verstorend effect hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
Beoordeling M.e.r.-plicht
De beoordeling of er significante effecten zijn te verwachten vindt plaats in paragraaf 4.3.2. In deze paragraaf wordt geconcludeerd dat significant negatieve effecten kunnen worden uitgesloten.
Conclusie
Gelet op de geringe omvang van de toename, ruim onder de drempelwaarde, en de ligging van het plan, worden geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu verwacht. Het milieubelang wordt in het kader van dit bestemmingsplan in voldoende mate afgewogen (zie verder dit hoofdstuk). Een nadere beoordeling in een m.e.r-beoordeling of plan-m.e.r. is daarom niet noodzakelijk.
Beleid en regelgeving
Bij het realiseren van een nieuwe functie dient gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe functies worden gerealiseerd. Hierbij spelen twee vragen:
Richtinggevend hierin zijn de indicatieve onderzoekszones zoals opgenomen in de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering”.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie: geluid, geur, gevaar en stof. Kenmerkend voor deze milieuaspecten is dat de belasting op grotere afstand van de bron afneemt. Daarnaast is de mate waarin een bedrijfstype personen- en/of goederenverkeer aantrekt, mede bepalend voor de mate van hinder. Onderstaande tabel geeft inzicht in het verband tussen de (richt)afstand en de milieucategorie.
Richtafstand | Milieucategorie |
10 m | 1 |
30 m | 2 |
50 m | 3.1 |
100 m | 3.2 |
200 m | 4.1 |
300 m | 4.2 |
500 m | 5 |
Deze gaat uit van een “rustige woonwijk”. In zogenaamde “gemengde gebieden” echter kan gemotiveerd een kleinere afstand van milieugevoelige functies (wonen) tot overlast veroorzakende gebieden worden aangehouden. Het idee is dat een rustige woonwijk een hoger beschermingsniveau verdient dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied). in een gemengd gebied komt matige tot sterke functiemenging voor. direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Een indicatie van richtafstanden bij verschillend bedrijfstypes voor gemengde gebieden is weergegeven in onderstaande tabel. Uitgangspunt is dat steeds één stapje lager kan worden aangehouden wat betreft afstand.
Richtafstand | Milieucategorie |
0 m | 1 |
10 m | 2 |
30 m | 3.1 |
50 m | 3.2 |
100 m | 4.1 |
150 m | 4.2 |
300 m | 5 |
Dit deel van Edam is als rustig gebied te typeren. Nagenoeg alleen de woonfunctie komt voor. De nieuwe functie, wonen zal geen overlast genereren. In de nabijheid zijn verder ook geen bedrijven aanwezig die overlast kunnen veroorzaken. Wel is direct naast het plangebied een kanovereniging aanwezig. Deze functie komt niet voor in de publicatie Bedrijven en milieuzonering, VNG, editie 2009. Een kanovereniging veroorzaakt echter geen geur-of stofoverlast en levert geen gevaar op; gelet op de kleinschaligheid van de activiteiten en het gebouw ter plaatse, wordt de stelling aangehouden dat er ok geen geluidoverlast van uitgaat. Er zal dus sprake zijn van een acceptabel woon- en leefklimaat.
Inleiding
De mate waarin het geluid veroorzaakt door het (spoor) wegverkeer het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Voor wegverkeer stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op geluidsgevoelige functies de voorkeurgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle (spoor)wegen op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functie(s).
Algemeen
Langs wegen en spoorwegen liggen zones. Binnen deze zones moet voor de realisatie van geluidgevoelige bestemmingen akoestisch onderzoek worden uitgevoerd.
Spoorverkeer is ter plaatse niet relevant.
De breedte van de zone bij wegverkeer is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg: stedelijk of buitenstedelijk. De zone ligt aan weerszijden van de weg en is gemeten vanuit de rand van de weg. De zones, zoals beschreven in artikel 74 van de Wgh, zijn weergegeven in de onderstaande tabel.
Aantal rijstroken | Zones langs wegen | |
Stedelijk gebied | Buitenstedelijk gebied | |
1 of 2 rijstroken | 200 meter | 250 meter |
3 of 4 rijstroken | 350 meter | 400 meter |
5 of meer rijstroken | 350 meter | 600 meter |
Tabel 4-1. Overzicht van de zones langs wegen
Artikel 74 lid 2 van de Wgh maakt een uitzondering voor wegen met een 30 km-regime en woonerven. Deze wegen hebben geen zone en zijn daarmee niet onderzoeksplichtig2.
De voor geluid relevante wegen betreft het Oorgat, de Keetzijde en de Oosterkade.
De Oosterkade en het Oorgat zijn 30 km/uur-wegen. De Keetzijde is deels een 30 en deels een 50 km/uur-weg. Volgens de Wgh heeft deze weg een zone van 250 meter. Het plangebied is daarmee gelegen binnen de geluidzone van de Keetzijde. In het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten het Oorgat en de Oosterkade eveneens worden onderzocht. Om deze reden is akoestisch onderzoek verricht, dat als bijlage is toegevoegd aan dit bestemmingsplan3 en hierna wordt besproken.
Akoestisch onderzoek
Uit het onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
Conclusie
Het bestemmingsplan is uitvoerbaar voor wat betreft geluid. De gecumuleerde geluidsbelasting is lager dan de hoogst toelaatbare geluidbelasting.
Algemeen
De bodemkwaliteit is in het kader van een ruimtelijke ontwikkeling van belang indien er sprake is van nieuwbouw of functieverandering. De bodem en het grondwater moeten worden onderzocht op geschiktheid voor de toekomstige bestemming en het toekomstige gebruik.
Verkennend en nader bodemonderzoek
Om dit te bepalen is een verkennend bodemonderzoek en nader onderzoek4 uitgevoerd, welk onderzoek als bijlage onderdeel uitmaakt van dit bestemmingsplan. Het (verkennend) bodemonderzoek betreft in feite een actualisatie van een eerder onderzoek. Uit het onderzoek is gebleken dat de kleiige bovengrond met sporen baksteenresten, ter plaatse van het oostelijke onbebouwde gedeelte van het terrein, sterk is verontreinigd met zink en lood. Tevens is deze grond sterk verontreinigd met asbest (indicatief gehalte). De bovengrond ter plaatse van het overige terrein is licht verontreinigd (zand met stenen) en licht tot matig (lood en zink) verontreinigd (klei). Het zintuiglijk schone zand is niet verontreinigd met de gemeten parameters. De kleiige en venige ondergrond is licht tot matig verontreinigd. Het grondwater is licht verontreinigd met barium en zink. Een en ander is het gevolg van het gebruik van de gronden als scheepswerf. Er is daarom een sanering in de vorm van een BUS-melding noodzakelijk.
Saneringsplan
Er is ter voorbereiding daarop een saneringsplan opgesteld, tevens toegevoegd aan dit bestemmingsplan5.
De volgende saneringsstrategie wordt gehanteerd:
Het verrichten van een KLIC melding, ter vaststelling van eventuele kabels en leidingen;
De werkzaamheden worden ingepland; de kosten zijn opgenomen in de exploitatie van het plan. Voor wat betreft voorliggend dit plan werpt de bodemgesteldheid daarom geen belemmering op.
Conclusie
Gelet op bovenstaande, vormt het aspect bodem geen belemmering voor onderhavig initiatief.
Wettelijk kader
Het aspect luchtkwaliteit is verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2 en is een implementatie van diverse Europese richtlijnen betreffende de luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichtst bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen -uitzonderlijke situaties daargelaten- bij andere stoffen niet voor.
De jaargemiddelde grenswaarden voor NO2 en PM10 is 40 µg/m3. Het uitgangspunt is dat de grenswaarden voor luchtkwaliteit worden gehaald. In artikel 5.16 lid 1 van de Wm staat opgesomd wanneer een (luchtvervuilend) project toelaatbaar is. Dan moet aannemelijk worden gemaakt, dat het project aan één of een combinatie van de volgende vier voorwaarden voldoet:
Hoewel de luchtkwaliteit de afgelopen jaren flink is verbeterd kan Nederland niet voldoen aan de luchtkwaliteitseisen die in 2010 van kracht zijn geworden. De EU heeft Nederland derogatie (uitstel) verleend op grond van NSL. Dit betreft een gemeenschappelijke aanpak van het Rijk en diverse regio's om samen te werken aan een schonere lucht waarbij ruimte wordt geboden aan noodzakelijke ruimtelijke ontwikkelingen. Plannen die in betekenende mate bijdragen aan luchtverontreiniging worden opgenomen in het NSL, in de provincies c.q. regio's waar overschrijdingen plaatsvinden. Het maatregelenpakket in het NSL is hiermee in evenwicht en zodanig dat op termijn de luchtkwaliteit in heel Nederland onder de grenswaarden ligt. Plannen die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet langer individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden, omdat deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: Voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het plan tot maximaal 1,2 øg/m³ verslechtering leidt. Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Dit bestemmingsplan maakt geen functies mogelijk die in deze ministeriële regeling zijn opgenomen. Gevoelige bestemmingen als scholen, kinderdagverblijven, bejaarden- en zorgtehuizen genieten op grond van de gelijknamige AMvB extra bescherming: Substantiële uitbreiding of nieuwvestiging binnen 50 meter van een provinciale weg of 300 meter van een Rijksweg is alleen toegestaan als de concentraties luchtvervuilende stoffen zich onder de grenswaarden bevinden waardoor geen onacceptabele gezondheidsrisico's optreden.
Conclusie
In het bestemmingsplan worden geen grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt zodat dit bestemmingsplan NIBM (niet in betekende mate) bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Uit de Grootschalige Depositiekaarten is af te leiden dat de concentraties stikstofdioxide voor 2015 uitkomen op maximaal 15 µg/m3 en voor 2025 voor delen maximaal 15 µg/m3 en voor delen maximaal 10 µg/m3. Voor fijn stof bedraagt de concentratie voor 2015 maximaal 20 µg/m3 en voor 2025 maximaal op 20 µg/m3, deels in de range 18-20 µg/m3.De wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m3 wordt daarmee niet overschreden voor zowel het jaar 2015 als 2025.
Uit de figuur met PM2,5 blijkt dat de concentraties voor zeer fijn stof in 2015 uitkomen tussen de 12 en 14 µg/m3. Hiermee wordt voldaan aan de jaargemiddelde grenswaarde (25 microgram per m3) voor zeer fijn stof in 2015. Van 2025 is nog geen concentratie berekend, maar gezien de voorspelde afname van fijn stof (PM10) is het hoogst waarschijnlijk dat zeer fijn stof eveneens verder zal afnemen.
Uitsneden Grootschalige Depositiekaarten
Uit een verkeersberekening (zie paragraaf 4.3.5) blijkt dat de verkeersintensiteit afneemt ten opzichte van de bestaande situatie. Het initiatief draagt daarom niet bij aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Conclusie
Er vinden geen overschrijdingen van de luchtkwaliteitsnormen plaats; gelet hierop is de conclusie dat een goed woon- en leefklimaat aanwezig is. Bovendien worden geen grootschalige ontwikkelingen mogelijk gemaakt zodat dit bestemmingsplan NIBM (niet in betekende mate) bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Algemeen
Externe veiligheid richt zich op het beheersen van risico's bij onder meer de productie, opslag, transport en gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door maatregelen kunnen de afstanden worden verkleind. Er wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het groepsrisico heeft een oriënterende waarde, voor het plaatsgebonden risico geldt een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. De grenswaarde mag niet worden overschreden. Voor de oriënterende waarde en richtwaarde geldt dat afwijken alleen met een degelijke motivering is toegestaan. Het aspect externe veiligheid betreft het risico op een ongeval waarbij een gevaarlijke stof aanwezig is. Deze gevaarlijke stoffen kennen twee verschillende bronnen. Dit zijn de stationaire bronnen, zoals een chemische fabriek of een lpg-tankstation en de mobiele bronnen, zoals een tankwagen.
Wet- en regelgeving
Voor inrichtingen (bedrijven) is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid (Revi) van toepassing. Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) is van toepassing op onder meer hoofdtransportleidingen voor aardgas. Voor het transport van gevaarlijke stoffen over de weg, het spoor en het binnenwater is een risiconormering vastgesteld in het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt).
Op 1 april 2015 is het Basisnet volledig in werking getreden. Het basisnet bestaat uit een aangewezen aantal routes (wegen, spoorwegen en vaarwegen) waarop het mogelijk moet zijn en blijven om gevaarlijke stoffen te vervoeren.
De wet Basisnet en het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stellen dat bij ruimtelijke besluiten waarbij de vestiging van kwetsbare objecten wordt toegelaten in de nabijheid van een weg, waarover het vervoer van gevaarlijke stoffen is toegestaan, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en de oriëntatiewaarde van het groepsrisico (GR) moet worden beschouwd. Nieuw in het Bevt ten opzichte van de huidige situatie is het begrip Plasbrandaandachtsgebied (PAG). Dit begrip heeft betrekking op de kans dat een tankwagen met brandbare vloeistof als gevolg van een calamiteit lek raakt, waardoor brandbare vloeistof vrij komt en vlam vat.
De regelgeving voor externe veiligheid kent twee grootheden waaraan getoetst wordt bij het nemen van een besluit: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Het PR is een maat voor de veiligheid van het individu op een bepaalde locatie. Het PR heeft een wettelijk vastgelegde grenswaarde van maximaal 10-6 per jaar voor nieuwe situaties. Dit betekent dat de kans op overlijden van een persoon als gevolg van handelingen met gevaarlijke stoffen maximaal 1 op een miljoen per jaar mag zijn. Op locaties waar het risico hoger is, mogen geen nieuwe kwetsbare objecten worden gesitueerd en in beginsel ook geen nieuwe beperkt kwetsbare objecten. Op basis van art 5, 1e lid van het Bevi dient het bevoegd gezag bij het vaststellen van een bestemmingsplan (lees: afwijkingsbesluit ex art. 2.12, lid 1 onder a sub 3 Wabo waar in dit geval sprake van is) de grenswaarde (voor het PR) in acht te nemen. Daarbij is dus niet relevant of het kwetsbare object reeds aanwezig is; op het moment van het vaststellen van het bestemmingsplan dient aangetoond te zijn dat de aanwezige kwetsbare objecten in het plangebied voldoen aan de grenswaarde.
Het GR heeft ten opzichte van het PR een extra dimensie; het wordt namelijk beïnvloed door het aantal personen dat zich binnen de invloedssfeer van mogelijke ongevallen bevindt. Het groepsrisico zet de kans op een ongeval uit tegen het aantal mogelijke slachtoffers. Hoe groter de groep slachtoffers kan zijn, hoe lager de kans op een dergelijk ongeval mag zijn.
Het GR kent een richtwaarde, de zogenaamde oriëntatiewaarde. Deze oriëntatiewaarde, vaak aangeduid met "1”, geeft weer wat de algehele politiek-maatschappelijke opvatting is over de aanvaardbaarheid van een kans op een ramp met een groep slachtoffers. De oriëntatiewaarde biedt een handvat om tot consensus te komen over de mate van vertrouwen dat de toekomst gevrijwaard blijft van een ramp. Door het groepsrisico te vergelijken met de oriëntatiewaarde legt het bevoegd gezag verantwoording af of de kans acceptabel is.
Het GR wordt berekend binnen het invloedsgebied dat ligt tussen de risicobron en lijn waar 1% letaliteit optreedt. Als oriëntatiewaarde geldt de in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde “norm” voor het GR, namelijk:
Een verantwoording van het GR kan achterwege blijven indien:
a. | het groepsrisico, gelet op de dichtheid van personen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 1° en 2°, niet hoger is dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde, of | |
b. | 1°. | het groepsrisico, gelet op de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 2°, met niet meer dan tien procent toeneemt, en |
2°. | de oriëntatiewaarde, gelet op de dichtheid van personen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, onder 1° en 2°, niet wordt overschreden. |
Toetsing plangebied
Om te bepalen of er sprake is van veiligheidsrisico's wordt per potentieel gevaar opleverende activiteit (Inrichtingen, buisleidingen, vervoer over de weg) gekeken naar de aanwezigheid daarvan in de buurt van het plangebied en daarna naar het eventuele plaatsgebonden- en groepsrisico.
Inrichtingen en buisleidingen
Aan de hand van de Risicokaart (www.risicokaart.nl), zie hierna kan worden gesteld dat het plangebied - en de omgeving daarvan – niet valt binnen een Plaatsgebonden Risico contour (PR) of binnen het invloedsgebied van een inrichting of een buisleiding. Dit houdt tevens in dat het Groepsrisico (GR) van die activiteiten niet nader hoeft te worden beschouwd.
Uitsnede risicokaart
Vervoer over de weg
De provincie Noord-Holland heeft geen veiligheidszones en/of plasbrandaandachtsgebieden aangewezen voor de provinciale weg N247. Wel is het bekend dat hier gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
De kortste afstand van het plangebied naar de rand van de N247 bedraagt ca. 1 kilometer, waardoor het plangebied niet valt binnen het invloedsgebied. Voor het overige zijn er geen risicobronnen in de nabijheid.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de uitvoering van het plan.
Beleid
In het kader van het verkrijgen van een duurzaam watersysteem hebben Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen in 2001 de Startovereenkomst waterbeleid 21e eeuw (WB'21) ondertekend. Onderdeel van het nieuwe waterbeleid is de “watertoets” de check van ruimtelijke plannen aan de gevolgen voor het watersysteem. De uitkomsten uit deze watertoets zijn in deze paragraaf opgenomen.
Europees beleid
Europese Kaderrichtlijn
De Europese Kaderrichtlijn is gericht op het bereiken van een goede ecologische waterkwaliteit in alle Europese wateren. In 2015 moet dat gerealiseerd zijn. De lidstaten moeten in 2009 (inter)nationale stroomgebiedbeheersplannen vaststellen waarin zij aangeven welke maatregelen zij gaan nemen om de doelstelling te halen. De provincie Noord-Holland maakt volledig deel uit van het deelstroomgebied Rijndelta en het daarbinnen begrensde deelstroomgebiedsdistrict Rijn-West. Binnen Rijn-West werkt Noord-Holland samen met alle betrokken waterbeheerders (Rijkswaterstaat, buurprovincies, waterschappen en gemeenten) aan het opstellen van het regionale deel van het genoemde stroomgebiedbeheersplan Rijndelta.
Rijksbeleid
Nationaal Waterplan 2016
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 is in 2016 vastgesteld. Het Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Het kabinet speelt proactief in op de verwachte klimaatveranderingen op lange termijn, om overstromingen te voorkomen.
In het Nationaal Waterplan 2016-2021 staan de volgende ambities centraal:
Het kabinet zet de veranderingen in het waterveiligheidsbeleid voort en zal hiertoe een wetsvoorstel met nieuwe normen voor de primaire keringen voorbereiden.
Nieuwe normen zijn nodig, omdat de huidige eisen aan primaire keringen grotendeels uit de jaren zestig van de vorige eeuw dateren. Sindsdien zijn het aantal mensen en de economische waarde achter de dijken toegenomen. Ook is nieuwe kennis beschikbaar gekomen over de werking van de keringen en de gevolgen van overstromingen. De doelen op het gebied van waterveiligheid zijn omgerekend naar normspecificaties voor de keringen. Deze zijn niet meer gebaseerd op dijkringen, maar op dijktrajecten. Elk dijktraject krijgt een norm-specificatie die past bij de gevolgen in dat specifieke gebied. De normspecificaties zijn ingedeeld in zes klassen, waarbij de overstromingskans varieert van 1/300 per jaar tot 1/100.000 per jaar.
Het Rijk onderkent het belang van verbinden van ruimte en water. Bij het aanpakken van wateropgaven en de uitvoering van watermaatregelen vindt daarom afstemming plaats met andere relevante ruimtelijke opgaven en maatregelen in het gebied, zodat scope, programmering en financiering zo veel mogelijk op elkaar aansluiten of, beter nog, elkaar versterken. Het kabinet streeft daarbij ook naar integrale combinaties, waarbij ruimtelijke inrichting een belangrijke rol speelt bij het oplossen van wateropgaven. Omgekeerd is het van belang om bij ruimtelijke opgaven vroegtijdig rekening te houden met wateropgaven en de veerkracht van watersystemen. De gewenste betere verbinding tussen water en ruimte geldt voor alle opgaven op het gebied van waterveiligheid, zoetwater en waterkwaliteit.
Provinciaal beleid
Provinciale Watervisie 2015
De Provinciale watervisie beschrijft de kaders voor waterbeheer in Noord-Holland. De belevingswaarde van het alom aanwezige water en de mogelijkheden die het biedt, het leven met en strijden tegen, dat is wat Noord-Holland uniek maakt. Vanuit dit vertrekpunt wil de provincie met het waterbeleid Noord-Holland mooier, bedrijviger en veiliger maken dan het al is, op een haalbare en betaalbare manier. De provincie zet het waterbeleid daarom zo in dat er een impuls vanuit gaat voor de leefomgevingskwaliteit en/of het vestigingsklimaat. Er wordt onderscheid gemaakt in twee thema's, te weten “Veilig” en “Schoon en “Voldoende”. Binnen deze thema's worden doelen gesteld. De doelen voor het thema Veilig zien vooral toe op het in orde zijn van de regionale keringen, het beperken van slachtoffers, economische schade en een adequate rampenbestrijding. Bij dijkversterkingen moet aandacht zijn voor een goede ruimtelijke inpassing. Bij Schoon en Voldoende gaat het er vooral om dat er schoon grondwater moet zijn en schoon en voldoende oppervlaktewater, zwemwater en drinkwater.
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier Waterprogramma 2016-2021
Met dit Waterprogramma geeft het Hoogheemraadschap richting aan het waterbeheer tussen 2016 en 2021. De komende jaren staat het Hoogheemraadschap voor de taak het beheergebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort en schoon water.
Ten aanzien van waterveiligheid gelden drie doelen.
Ten aanzien van wateroverlast wil het Hoogheemraadschap overlast niet tegen elke prijs voorkomen. Men wil wel naar een zo groot mogelijke flexibiliteit bij het beheer van het totale watersysteem (boezem en polders), zodat men bij clusterbuien snel (anticiperend) gebruik kan maken van de ruimte die we in het watersysteem hebben. Door verdere verstedelijking neemt de druk op de openbare ruimte toe. De ruimte voor waterberging is daardoor beperkt. Ook wordt de openbare ruimte vaak multifunctioneel gebruikt. Om achteruitgang van het watersysteem te voorkomen, vraagt het Hoogheemraadschap in ruimtelijke plannen om maatregelen die de nadelige effecten van verharding voorkomen of compenseren.
Ten aanzien van watertekort luidt de doelstelling: zoet water wordt kostbaar en minder vanzelfsprekend. We zorgen voor een duurzame en eerlijke verdeling op een basaal niveau en met de huidige infrastructuur. Tot slot zorgt het Hoogheemraadschap voor een gezond oppervlaktewater.
Keur en algemene regels
In 2016 heeft het hoogheemraadschap een nieuwe Keur en bijbehorende Algemene Regels vastgesteld. Artikel 4.2 Verbod versnelde afvoer door verhard oppervlak is in de nieuwe Keur gewijzigd. In de nieuwe Keur 2016 is nu het volgende opgenomen:
"Artikel 3.3 Verbod versnelde afvoer door nieuw verhard oppervlak. Het is verboden zonder watervergunning van het bestuur neerslag door nieuw verhard oppervlak versneld tot afvoer te laten komen."
In de Algemene Regels 2016 zijn vervolgens de volgende aanvullingen opgenomen:
"Artikel 23. nieuw verhard oppervlak. Op grond van artikel 3.9, eerste lid van de keur geldt een vrijstelling van de vergunningplicht van artikel 3.3 voor het aanbrengen van nieuw verhard oppervlak indien:
Watertoets
Met behulp van de watertoets wordt getoetst of binnen nieuwe plannen aan de waterhuishouding voldoende aandacht is besteed. Uitgangspunt van de watertoets is dat de initiatiefnemer en de waterbeheerder samenwerken aan het ruimtelijk plan, waarbij het wateraspect volledig wordt ingevuld. In de dagelijkse praktijk van de ruimtelijke ordening is de positie van de waterbeheerder met de introductie van de watertoets sterker geworden.
Situatie plangebied
Het plangebied is gelegen binnen de bebouwde kom van Edam. Het bebouwde/verharde oppervlak vermindert ten opzichte van de bestaande situatie. De bestaande situatie is namelijk het terrein geheel verhard en in de nieuwe situatie zal een deel worden ingericht als tuin. De waterhuishoudkundige situatie ter plaatse verandert door onderhavig plan niet. Ook de rioleringssituatie verandert niet; er wordt aangesloten op het bestaande gemengd rioleringssysteem. Er wordt niet mogelijk gewerkt met niet-uitloogbare materialen, zoals zink. Gelet hierop worden geen belemmeringen verwacht v.w.b. het aspect water
Overleg
Er zal overleg worden gevoerd met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier als onderdeel van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro. De resultaten worden hier vermeld.
Algemeen
Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening gehouden worden met de aanwezige natuurwaarden van het projectgebied. De bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Beide onderwerpen zijn geregeld in de Wet natuurbescherming.
Quick scan natuur en voortoets
Er is in het kader van het plan een onderzoek uitgevoerd inzake dit aspect6. In dit natuuronderzoek is onderzocht of er beschermde natuurwaarden, volgens de nu geldende natuurwet- en regelgeving, aan- of afwezig zijn in het plangebied. Ook is nagegaan of de ruimtelijke ontwikkeling die gepland is, mogelijk negatieve effecten kan hebben op beschermde natuur buiten het plangebied.
Hierna worden de belangrijkste resultaten besproken.
Gebiedsbescherming
Het plangebied is niet gelegen in of in de directe omgeving van een gebied dat is beschermd op grond van de Wet natuurbescherming en/of de Vogel- en/of Habitatrichtlijn en maakt geen deel uit van het Natuur Netwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur). De dichtstbijzijnde Natura 2000-gebieden zijn de Polder Zeevang en het Markermeer & IJmeer.
Om te onderzoeken of negatieve effecten op deze gebieden mogelijk zijn werd een voortoets Natura 2000 uitgevoerd. Uit de opgestelde voortoets blijkt dat significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden zijn uitgesloten.
Uit voorliggend onderzoek blijkt verder dat het plangebied niet in het Natuurnetwerk Nederland ligt. Omdat het plangebied niet in één van de genoemde beschermde gebieden ligt, leidt de voorgenomen ingreep niet tot vermindering van de oppervlakte, kwaliteit of samenhang van de aanwezige natuur. De voorngenomen ingreep zal geen effect op de wezenlijke waarden en kenmerken van het NNN hebben. De bescherming van het NNN staat de uitvoering van het plan niet in de weg. Ook ligt het plangebied niet in een weidevogelleefgebied of een ganzenfoerageergebied. Doordat deze gebieden van het plangebied worden afgeschermd door aanwezige bebouwing, is verstoring van deze gebieden ook niet te verwachten.
Soortbescherming
Wat betreft soortbescherming is de Wet natuurbescherming van toepassing. Veel dier- en plantensoorten hebben een beschermde status. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of sprake is van negatieve effecten op de beschermde soorten. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd. Hiertoe is in eerste instantie een Quick scan natuur verricht, welke als bijlage toegevoegd is aan dit bestemmingsplan en waarbij is gekeken naar de potenties en het voorkomen van beschermde flora en fauna.
Voor nagenoeg alle soorten kan het voorkomen worden uitgesloten, met uitzondering van vleermuizen en huismussen. De loods in het oosten van het plangebied heeft een golfplaten dak dat waarschijnlijk geschikt is als nestlocatie voor de huismus. Daarnaast zijn er tijdens het veldbezoek meerdere huismussen in en rondom het plangebied waargenomen. Huismussen zijn zeer honkvast en blijven altijd in de directe omgeving van hun nestplaats. Het is daarom niet uit te sluiten dat er huismussen onder de dakbedekking in het plangebied tot broeden komen. Een nader onderzoek naar de huismus wordt om die reden noodzakelijk geacht. In het middelste van de drie loodsen zijn aan beide zijkanten kieren achter de dakbetimmering aangetroffen die groot genoeg zijn om als zomer- of paarverblijfplaats voor vleermuizen te kunnen dienen (zie navolgende afbeeldingen). Dit pand zal niet worden afgebroken maar wel grondig verbouwd en gerenoveerd. Wanneer het voor de herontwikkeling van het pand nodig is deze dak betimmering te verwijderen worden deze mogelijke verblijfplaatsen verstoord of vernietigd. Er is dan mogelijk sprake van overtreding van de Wet natuurbescherming. Om met zekerheid vast te kunnen stellen of in het gebouw verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuissoorten aanwezig zijn, is nader onderzoek naar deze soorten noodzakelijk. Het nader onderzoek naar deze soorten vindt nog plaats; de resultaten worden t.z.t. vermeld.
Als het terrein braak komt te liggen kan de rugstreeppad het gebied koloniseren. Aangeraden wordt om het terrein af te zetten met een amfibiescherm, ondiepe poelen zo snel mogelijk te dempen en het terrein zo kort mogelijk braak te laten liggen.
Benodigd vervolgonderzoek
Er is een vervolgonderzoek nodig inzake de soortenbescherming. Dit onderzoek zal plaatsvinden in het voor- en najaar van 2018. Bij vaststelling van het bestemmingsplan zal duidelijkheid bestaan over de resultaten van dit onderzoek. Er is een voorwaardelijke verplichting in dit bestemmingsplan opgenomen om te waarborgen.
Conclusie
Het plan heeft geen negatieve effecten op beschermde natuurgebieden in de omgeving. Wat betreft de gebiedsbescherming zijn er daarom geen belemmeringen.
Wat betreft de soortenbescherming is nader onderzoek nodig. Een definitieve conclusie kan pas daarna worden getrokken.
Om het aspect ecologie in dit bestemmingsplan voldoende te verankeren en te waarborgen, zijn twee voorwaardelijke verplichtingen opgenomen:
Algemeen
In grond van het Besluit ruimtelijke ordening is het sinds 2012 verplicht om de cultuurhistorische waarden mee te laten wegen. Daartoe wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.
Beleid
Erfgoedwet
Met de Erfgoedwet is in één wet overzichtelijk vastgelegd hoe met ons cultureel erfgoed wordt omgegaan, wie waarvoor verantwoordelijk is en hoe het toezicht is geregeld. De Erfgoedwet is op 1 juli 2016 volledig in werking getreden.
Gemeentelijk monumentenbeleid nader beschouwd
Het gemeentelijk monumentenbeleid van de gemeente Edam-Volendam is nog volop in beweging en ontwikkeling. Er zijn diverse rijks- en gemeentelijke monumenten aangewezen. Bovendien is een groot deel van Edam aangewezen als een zgn. 'Beschermd Stads gezicht' als bedoeld in artikel van de 35 van de Monumentenwet.
Mede vanuit deze traditie is het denken over het cultureel erfgoed in de gemeente Edam-Volendam de laatste jaren gewijzigd. Dit vanuit het besef dat men in bepaalde delen van de gemeente over – in cultuurhistorisch opzicht – zeer waardevolle objecten beschikt (bouwwerken en gebouwen) of clusters daarvan, al dan niet in combinatie met openbare, publieke buitenruimten (zoals bruggen, straatjes, pleintjes, stegen, trapopgangen, watergangen of combinaties daarvan), die afzonderlijk of juist in hun onderlinge samenhang beschermingswaardig zijn.
Als gevolg hiervan heeft het gemeentelijk beleid zich de laatste paar jaar verder ontwikkeld tot een meer omvattend instrumentarium, waarmee wordt beoogd:
Meer schematisch is het gemeentelijk beleid en daaraan gekoppelde instrumentarium als volgt opgezet.
De gemeente beschikt over een Monumentenlijst. Daarnaast zijn er andere panden in het gebied van cultuurhistorische waarde, die geen Monument zijn. Deze panden zijn geïnventariseerd en volgens een objectief puntensysteem gewaardeerd.
De Erfgoedverordening Gemeente Edam-Volendam 2010 is de wettelijke basis voor het zgn. Edams-Volendams Erfgoed. In bedoelde Erfgoedverordening Gemeente Edam-Volendam 2010 wordt een koppeling gemaakt met het bestemmingsplan. De panden of objecten met de aanduiding 'karakteristiek waardevol bouwwerk', 'beeldbepalend bouwwerk', of 'cultuurhistorisch attentiegebied', worden in deze erfgoedverordening nader gedefinieerd en ingedeeld. Ze zijn aangemerkt als objecten om onder de beschermende werking van de planregels te worden gebracht.
Ter uitvoering van deze systematiek wordt het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan “Beschermd Stadsgezicht Edam” dus het instrument dat wordt gebruikt om de (gemeentelijke) monumenten en beeldbepalende panden daadwerkelijk te beschermen. Door het opnemen van een 'dubbelbestemmingen' wordt deze bescherming via de planregels nader ingevuld wat qua bouw- en gebruiksmogelijkheden is toegestaan. Voor de bouwwerken die op de verbeelding onder deze dubbelbestemming zijn gebracht is een cultuurhistorisch rapport opgesteld, waarin deze bescherming nader is gerechtvaardigd en gemotiveerd. Binnen die 'dubbelbestemming' is in lijn met de eerder aangehaalde Erfgoedverordening voor dit plangebied een aantal verschillende beschermingsgradaties opgenomen, te weten:
Met het begrip 'Planologisch Erfgoedregime' wordt geduid op het instrumentarium, zoals dat is neergelegd in de Erfgoedverordening en de uitwerking daarvan in het nieuwe bestemmingsplan. Zoals hiervoor al is toegelicht, zal die uitwerking zijn beslag krijgen in de regels door middel van het opnemen van een dubbelbestemming.
Naast de verschillende bebouwde objecten krijgt het plangebied een Waarde-Beschermd Stadsgezicht mee, dat een eigen of aparte bescherming behoeft en verkrijgt. Het plangebied ligt immers binnen een beschermd stadsgezicht. Binnen een beschermd stadsgezicht vervalt een deel van het vergunningsvrij bouwen op grond van de Wabo.
Bestaande waarden
Algemeen cultuurhistorische waarden
De in hoofdstuk twee beschreven historische ontwikkeling heeft geleid tot de binnenstad van Edam zoals die nu zichtbaar is. Deze binnenstad heeft tal van cultuurhistorische waarden die gebonden zijn aan de ruimtelijke structuur, de bebouwing en bijzondere gebieden. Met de aanwijzing tot beschermd stadsgezicht is een duidelijk signaal gegeven dat het gebied als totaal bescherming verdient.
Beschermd Stadsgezicht Edam
Gezien de ligging van Edam aan het IJe, dat in de verkavelingsstructuur de grens tussen twee ontginningen aangeeft, zal Edam als ontginningsnederzetting ontstaan zijn. De eerste bewoners hebben zich in de omgeving van de dam in de IJe gevestigd aan onder andere de Lingerzijde. Na het graven van het Oorgat, de open verbinding richting de Zuiderzee heeft de stratenstructuur zich ontwikkeld richting het oosten. In 1598 is de haven voorzien van een sluis waarna de haven steeds meer verzandde en Edam zijn aantrekkingskracht als handelsstad verloor. De ontwikkeling van Edam kwam dan ook tot stilstand vanaf de tweede helft van de 18e eeuw. De historische structuur van Edam is gaaf bewaard gebleven.
In het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan 'Beschermd Stadsgezicht Edam' ligt op het plangebied niet de dubbelbestemming Waarde Beschermd-Stadsgezicht. Dit betekent dat het plangebied buiten het beschermde stadsgezicht is gelegen. Deze constatering sluit aan bij de constatering dat het plangebied in zone C is gelegen, simpel gezegd cultuurhistorisch gezien het minst waardevolle deel van de binnenstad van Edam.
Rijksmonumenten en gemeentelijke monumenten
Naast de bescherming van de binnenstad van Edam als geheel zijn er ook meerdere panden aangewezen als monument in Edam. Het plangebied is evenwel niet als Rijks- of gemeentelijk monument aangewezen.
Afweging
Het plangebied maakt deel uit van de kern Edam die is aangewezen als een beschermd stadsgezicht. Het plan tast de wezenskenmerken van het beschermd stadsgezicht evenwel niet aan. Het behoud van het industriële karakter draagt juist bij aan de herkenbaarheid omdat het verleden van Edam, dat voor een deel door scheepsbouw rijk is geworden er aan afgelezen kan worden. Daar komt bij dat in het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan 'Beschermd Stadsgezicht Edam' het plangebied buiten het beschermde stadsgezicht is gelegen.
Het plan gaat concreet uit van behoud van de twee bestaande loodsen. Rooilijn, kaprichting en vorm, goot- en bouwhoogten blijven in stand. Wel wordt de gevelindeling gewijzigd, bijvoorbeeld om nieuwe entrees of ramen te realiseren. Voor deze veranderingen is een monumentenvergunning nodig. Met het behoud van de twee bestaande loodsen (voormalige scheeprswerf) wordt bijgedragen aan de zichtbaarheid van het cultuurhistorisch verleden van Edam.
De derde loods wordt gesloopt, maar deze bezit geen monumentale waarden, noch vervult deze een belangrijke rol in het beschermd stadsgezicht. De woningen die er voor terug komen zijn kleinschalig en dorps van aard en passen binnen het straat- en bebouwingsbeeld.
Conclusie
Onderhavig plan leidt niet tot verstoring van de cultuurhistorische waarden.
Algemeen
Met de ondertekening van het verdrag van Valletta (1992) en de parlementaire goedkeuring daarvan (1998) heeft de Nederlandse overheid zich verplicht er op toe te zien dat met archeologische vindplaatsen rekening wordt gehouden bij ruimtelijke ordening, milieueffectrapportage, bouwactiviteiten en andere ingrepen in een gebied.
Het verdrag heeft inmiddels zijn weerslag verkregen in de Erfgoedwet, die per 1 juli 2016 van toepassing is. Een belangrijk uitgangspunt in het archeologisch beleid is dat ingrepen die tot de aantasting van de verwachte archeologische resten leiden, zoveel mogelijk worden vermeden. Het behoud in situ (op de oorspronkelijke plaats) gaat voor op het behoud ex situ (opgraven en bewaren in depot). Van belang is dat door middel van vooronderzoek tijdig inzicht wordt verkregen in de archeologische waarden van een gebied, zodat deze bij beoogde planontwikkelingen kunnen worden betrokken. Voor de ruimtelijke ordening is een belangrijke bepaling, dat de wet niet van toepassing is op projecten met oppervlakte kleiner dan 100 m2; de gemeenteraad kan een hiervan afwijkende andere oppervlakte vaststellen.
Toetsing
De gemeente Edam-Volendam heeft een beleidsnota archeologie alsmede een archeologische beleidskaart opgesteld. In het kader van de nota is een inventarisatie van het gemeentelijk bodemarchief uitgevoerd. Daarbij is onderzocht welke archeologische waarden reeds bekend zijn en welke waarden verwacht kunnen worden. Op basis hiervan is de gemeente verdeeld in verschillende archeologiegebieden, elk met een eigen vrijstellingsgrens die aangeeft wanneer de initiatiefnemer is vrijgesteld van de archeologische onderzoeksplicht. Bij het vaststellen van de vrijstellingsgrens is rekening gehouden met de aard van het bodemarchief. De verschillende vrijstellingsgrenzen zijn weergegeven op de Archeologische Beleidskaart, zodat voor een ieder in één oogopslag duidelijk is aan welke archeologische voorwaarden moet worden voldaan bij ruimtelijke ontwikkelingen.
De archeologische beleidskaart is hieronder opgenomen. Hieruit blijkt dat voor wat betreft onderhavige locatie een archeologisch onderzoek is vereist bij bouwplannen groter dan 50 m2 (en dieper dan 40 cm). Onderhavig plan is groter. Om die reden wordt nog verkennend archeologisch onderzoek uitgevoerd.
Uitsnede archeologische beleidskaart met globale aanduiding plangebied
Archeologisch onderzoek
Er is eenverkennend archeologische bureauonderzoek uitgevoerd7. Op basis van de resultaten van het bureauonderzoek kan worden geconcludeerd dat in het plangebied archeologische resten uit de periode late middeleeuwen - nieuwe tijd kunnen worden aangetroffen. Het betreft resten die samenhangen met de stedelijke bewoning en, met name, scheepsbouw. Eerder onderzoek in de nabije omgeving van het plangebied heeft aangetoond dat de stedelijke ophogingspakketten veelal nog intact zijn en informatie verschaffen over de bewoning en gebruik van dit gedeelte van Edam.
De mate van verstoring als gevolg van de afwisselende bebouwing in de tweede helft van de 20e eeuw is potentieel hoog, maar kan op basis van dit bureauonderzoek niet in groter detail worden vastgesteld.
Gezien de hoge trefkans op archeologische resten uit bovengenoemde perioden en de potentieel hoge informatiewaarde van eventuele vindplaatsen wordt geadviseerd de sloop- en saneringswerkzaamheden vanaf het maaiveld te begeleiden. Het doel van een archeologische begeleiding is het vaststellen van de aan- of afwezigheid van archeologische vindplaatsen en, indien aanwezig, het vaststellen van de omvang, datering, conservering en inhoudelijke kwaliteit ervan.
Voor een archeologische begeleiding is een Programma van Eisen verplicht, dat dient te worden goedgekeurd door de bevoegde overheid.
Programma van Eisen archeologische begeleiding
Het vereiste programma van Eisen voor de archeologische begeleiding dient nog te worden opgesteld.
Conclusie
In het kader van dit plan is een archeologische begeleiding van de bouwwerkzaamheden nodig. Er wordt momenteel nog een programma van eisen hiervoor uitgevoerd. Om de archeologische waarden te beschermen is in ieder geval voorlopig een archeologische dubbelbestemming opgenomen in dit bestemming die de archeologische waarden beschermd. Hiermee is vooralsnog voldoende aandacht besteed aan archeologie.
Verkeer
Door de realisatie van het initiatief zal de verkeersaantrekkende werking van het plangebied veranderen. De verkeersproductie in de nieuwe situatie mag worden verdisconteerd met de oude situatie. Dit verschil wordt ook wel de planbijdrage genoemd. De scheepswerven kenden een gezamenlijk bvo van 1.850 m2. Op basis van de Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie van het CROW, oktober 2012, publicatie 317 houdt dit een verkeersproductie in van 207 mvt/etmaal (matig stedelijk, schil centrum, gemiddelde tussen minimum en maximum verkeersgeneratie). Voor de woningen is het redelijk uit te gaan van 7 vervoersbewegingen per dag; een deel wordt seniorenwoning zodat een iets lager getal legitiem is (8 per woning is gebruikelijk). Er zijn dan 26*7=182 mvt/etmaal. De verkeersproductie neemt dus af t.o.v. de huidige situatie. Er zijn daarom geen negatieve effecten op de verkeersafwikkeling op het Oorgat.
Parkeren
Voor loods 1 komen 10 parkeerplaatsen, voor loods 2 6 en voor de nieuwe loods 3 19 stuks. Het totaal komt daarmee op 35, waarmee voldaan wordt aan de gemeentelijke parkeernormen; de benodigde parkeerplaatsen worden allen op eigen terrein gerealiseerd.
Sinds de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) op 1 juli 2008 is het onder omstandigheden verplicht om aan het nemen van een ruimtelijk besluit, een exploitatieplan te koppelen. Onder aangewezen bouwplan wordt krachtens art. 6.2.1 Bro onder andere verstaan de bouw van één of meer woningen of andere hoofdgebouwen. Er is derhalve sprake van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.12, lid 1 van de Wro als onderdeel van afdeling 6.4 inzake de grondexploitatie. Een exploitatieplan is niet verplicht indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie van de in het bestemmingsplan opgenomen gronden op een andere wijze is verzekerd (artikel 6.12, lid 2 Wro) zoals een vooraf afgesloten privaatrechtelijke overeenkomst of indien het stellen van eisen of regels niet noodzakelijk is.
De begeleiding van de planologische procedure is door middel van het heffen van leges gedekt. Alle overige kosten (inclusief onderzoeken) voor onder andere het herontwikkelingsplan van de panden wordt bekostigd door initiatiefnemer. Tussen de gemeente Edam-Volendam en de initiatiefnemer wordt een anterieure overeenkomst ondertekend, waardoor het kostenverhaal is verzekerd en kan worden afgezien van het vaststellen van een exploitatieplan.
Het ontwerp bestemmingsplan "Oorgat 21-23" heeft met ingang van dinsdag 17 juli 2018 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.
Het bestemmingsplan omvat een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen kunnen niet los van elkaar worden gezien en dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden toegepast. De toelichting heeft geen eigen rechtskracht, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het plan.
Sinds de Wro in werking is getreden is het digitale bestemmingsplan leidend. De verbeelding bij dit plan is te raadplegen via de website RO Online (ruimtelijkeplannen.nl) en via de gemeentelijke website. Per locatie worden via deze digitale verbeelding alle relevante aspecten op eenvoudige wijze ontsloten.
Op de verbeelding hebben alle binnen het plangebied gelegen gronden een bestemming gekregen. Als uitgangspunt geldt daarbij dat de bestemming overeenstemt met het bestaande gebruik van de betreffende gronden.
Binnen de bestemmingen zijn op de verbeelding diverse aanduidingen aangegeven. Aanduidingen hebben slechts juridische betekenis voor zover deze daaraan in de regels is toegekend. Een aantal aanduidingen heeft geen enkele juridische betekenis en is uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de verbeelding (bijvoorbeeld topografische gegevens en de gemeentegrens). Deze aanduidingen worden daarom verklaringen genoemd.
Naast bestemmingen en aanduidingen komen op de verbeelding zogenaamde zones voor. Deze zones zijn gebiedsaanduidingen en ze geven gebieden aan waarbinnen bijzondere beperkende en/of aanvullende regels gelden ten behoeve van de bescherming van een specifiek belang of een specifieke waarde. Zones vallen niet samen met bestemmingen, maar liggen over (een gedeelte van) één of meer bestemmingen heen.
De planregels zijn verdeeld over 4 hoofdstukken:
1. Inleidende regels.
In dit hoofdstuk worden begrippen verklaard die in de planregels worden gebruikt (artikel 1). Dit gebeurt om een eenduidige uitleg en toepassing van de planregels te waarborgen. Ook is bepaald de wijze waarop gemeten moet worden bij het toepassen van de planregels (artikel 2).
2. Bestemmingsregels.
In het tweede hoofdstuk zijn de regels van de bestemmingen opgenomen. Dit gebeurt in alfabetische volgorde. Per bestemming is het toegestane gebruik geregeld en zijn bouwregels opgenomen. Ook de dubbelbestemmingen zijn in dit hoofdstuk opgenomen. Die staan, ook in alfabetische volgorde, achter de bestemmingsregels.
Ieder artikel kent een vaste opzet. Eerst wordt het toegestane gebruik geformuleerd in de bestemmingsomschrijving. Vervolgens zijn de bouwregels opgenomen. Aansluitend volgen afwijkingsbevoegdheden met betrekking tot de bouw- en/of gebruiksregels. Ten slotte zijn eventuele wijzigingsbevoegdheden opgenomen.
Belangrijk om te vermelden is dat naast de bestemmingsregels ook in andere artikelen relevante informatie staat die mede gelezen en geïnterpreteerd moeten worden. Alleen zo ontstaat een volledig beeld te verkrijgen van hetgeen is geregeld.
3. Algemene regels.
In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen met een algemeen karakter. Ze gelden dus voor het hele plan. Het zijn achtereenvolgens een anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels, algemene gebruiksregels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels.
In de algemene bouwregels zijn bepalingen opgenomen voor afwijkende bestaande maatvoering. Dit geldt ook voor de algemene gebruiksregels v.w.b. “aan huis verbonden beroeps- en bedrijfsactiviteiten”.
4. Overgangs- en slotregels. In het laatste hoofdstuk zijn respectievelijk overgangsregels en een slotregel opgenomen. Hoewel het hier in wezen ook algemene regels betreft, zijn deze vanwege hun meer bijzondere karakter in een apart hoofdstuk opgenomen.
Om recht te doen aan het uitgangspunt dat het plan niet meer dient te regelen dan noodzakelijk is, kent het plan een beperkt aantal bestemmingen. Ook de bijbehorende bouw- en gebruiksregels zijn waar mogelijk beperkt in aantal en in mate van gedetailleerdheid. De regels hebben voor elke bestemming dezelfde opbouw met achtereenvolgens, voor zover aanwezig, de volgende leden:
Centraal staat de bestemmingsomschrijving. Daarin worden limitatief de functies en waarden genoemd, die binnen de bestemming zijn toegestaan respectievelijk worden beschermd. In een aantal gevallen geeft de bestemmingsomschrijving daarbij nog een nadere beperking in de vorm van een bestemmingscategorie of bijvoorbeeld een gebiedsbegrenzing, een maximale oppervlakte- of inhoudsmaat dan wel een beperking tot de bestaande bebouwing.
De bouwregels zijn direct aan de bestemmingsomschrijving gerelateerd. Ook de gebruiksregels zijn gerelateerd aan de bestemmingsomschrijving, zij het dat deze regels zijn opgenomen in de algemene gebruiksregels in hoofdstuk 3. Hierin is bepaald dat het verboden is de onbebouwde grond en/of de daarop aanwezige bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel in strijd met het in het plan bepaalde. Bedoeld wordt een gebruik in strijd met de bestemmingsomschrijving.
De afwijking van gebruiks- of bouwregels en wijzigingsregels geven burgemeester en wethouders bevoegdheden om onder voorwaarden een afwijking van een regel toe te staan dan wel onder voorwaarden het plan te wijzigen.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden. Het doel van deze wet is om te komen tot een samenhangende beoordeling in één procedure van verschillende activiteiten die invloed hebben op de fysieke leefomgeving. De Wabo heeft tot gevolg dat verschillende vergunningen worden verleend in één besluit, de omgevingsvergunning. Ook de thans in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen vergunningen en ontheffingen vallen onder de Wabo.
Voor het bestemmingsplan heeft dit gevolgen voor de gebruikte terminologie. Termen als 'bouwvergunning', 'aanlegvergunning', 'sloopvergunning' en 'ontheffing' zijn vervangen door 'omgevingsvergunning ten behoeve van…'.
Flexibiliteitsbepalingen
Zoals uit het voorgaande al bleek, zijn in de regels verschillende afwijkings- en wijzigingsbevoegdheden opgenomen voor burgemeester en wethouders. Indien één van deze bevoegdheden wordt gebruikt, zal een (belangen)afweging moeten plaatsvinden. Het gaat immers om de toepassing van bevoegdheden voor het gemeentebestuur. Dat wil zeggen, dat de geboden afwijkingsmogelijkheden mogen worden gebruikt, maar dat er ook voor kan worden gekozen geen gebruik te maken van de bevoegdheid. Dit laatste houdt in dat een eventueel verzoek om toepassing te geven aan een bevoegdheid wordt afgewezen. Teneinde richting te geven aan de (belangen)afweging, zijn bij elke afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid een of meerdere afwegingscriteria/voorwaarden opgenomen.
De individuele belangen van de betrokkenen, de betrokken waarden en het algemene belang zullen tegen elkaar moeten worden afgewogen. Een enkele keer is bepaald dat door de verzoeker of door burgemeester en wethouders het één en ander moet worden aangetoond. Wanneer iets voldoende is aangetoond is het aan burgemeester en wethouders om een verzoek te beoordelen. In enkele gevallen wordt het advies van een onafhankelijk deskundige verlangd.
De bevoegdheden zijn concreet begrensd, om duidelijk te maken waar de scheiding ligt tussen de bevoegdheid van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad. Deze begrenzing is uitgedrukt in bijvoorbeeld een maximale oppervlakte, inhoud, enz. Bij de toepassing van de bevoegdheid wordt niet standaard de maximale ruimte geboden, maar vindt maatwerk plaats waarbij de concrete situatie ter plekke, in relatie tot het verzoek, bepalend is.
Algemene toelichting op het begrip “Bouwperceel”
In enkele bestemmingen worden de bouwmogelijkheden gerelateerd aan het bouwperceel. Bijvoorbeeld een maximaal percentage van het bouwperceel dat bebouwd mag worden met aan-, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen. Onder bouwperceel wordt verstaan een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. In veel gevallen zal de bouwperceelsgrens gelijk zijn aan de erfgrens en/of bestemmingsgrens. Maar hierop zijn uitzonderingen denkbaar, bijvoorbeeld in het geval dat een persoon een stuk snippergroen van de gemeente verwerft. Dit stuk grond, nu bestemd als groen, maakt geen onderdeel uit van het bouwperceel, immers er is geen bebouwing toegestaan. Dit stuk grond wordt dus ook niet beschouwd in het bepalen van de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens.
Hoofdbestemmingen
Het bestemmingsplan kent de volgende (hoofd-)bestemmingen:
Artikel 3: Verkeer - Verblijfsgebied
De gronden tussen de straat en de woningen waar parkeren is beoogd, alsmede de strook langs het aangrenzende maatschappelijke bestemming (kanovereniging) hebben de bestemming 'Verkeer - Verblijfsgebied' gekregen. De gronden mogen worden gebruikt voor verkeer en parkeren.
Artikel 4: Wonen
Zowel de bestaande als de nieuwe gebouwen als het zij- en achtererf zijn van een bestemming 'Wonen' voorzien. Loods 1 en 2 zijn voorzien van een bouwvlak. Dit geldt ook voor de te realiseren woningen op het Corbaterrein. Van elk van deze 'volumes' is zowel de maximale goot- en bouwhoogte als maximaal aantal woningen geregeld. De voorgevel van de gebouwen moet worden gebouwd in de naar de weg gekeerde bouwgrens.
In de regels zijn twee voorwaardelijke verplichtingen opgenomen die erop toezien dat pas mag worden gebouwd nadat het benodigde vervolgonderzoek flora en fauna is gedaan en nadat maatregelen zijn genomen om kolonisatie van de rugstreeppad te voorkomen.
Dubbelbestemmingen
Artikel 5: Waarde - Archeologie
Het bestemmingsplan kent ten eerste de dubbelbestemming: Waarde - Archeologie. Deze is bedoeld om ter plaatse de mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen.
Artikel 6: Waterstaat - Waterkering
Het bestemmingsplan kent ten slotte de bestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Deze heeft tot doel om de waterkering (de bestaande dijk) te beschermen.