Plan: | Europaplein / Zeestraat e.o. |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0385.bpEuropapleinEO-vg01 |
De gemeente Edam-Volendam is voornemens het vigerende bestemmingsplan voor het gebied “Europaplein/Zeestraat e.o.” te actualiseren. Doelstelling is om zo snel mogelijk te beschikken over een actueel bestemmingsplan dat tevens voldoet aan de (digitale) verplichtingen uit de Wro en waarin het meest recente ruimtelijke beleid in een juridisch bindende vorm is vastgelegd.
De primaire doelstelling van dit bestemmingsplan is het voldoen aan de wettelijke verplichting over een actueel bestemmingsplan te beschikken. Het karakter van het bestemmingsplan zal overwegend consoliderend zijn waarbij de bestaande situatie wordt vastgelegd. De gemeente wil daarnaast een ruimtelijke kwaliteitsslag in het centrumgebied van Volendam doorvoeren en zal hiertoe een visie “Ontwikkeling Dorpshart Volendam (“Ontwikkelingsplan”) maken. Aan de visie zal een meer op ontwikkeling gericht kader ten grondslag liggen. Dit plan is nog niet vastgesteld; echter het ontwerpdocument is in dit bestemmingsplan gebruikt om de plannen toe te lichten en van een juridische regeling te voorzien.
Het ontwikkelingsplan is deels gebaseerd op een in 2011 uitgevoerde marktinventarisaties horeca en detailhandel (zie meer in detail paragraaf 3.5.2 en 3.5.3). De maximale ruimte die er is volgens deze onderzoeken, zal niet (per sé) worden benut. In het Ontwikkelingsplan is namelijk tevens gekeken naar de vraag wat er stedenbouwkundig en ruimtelijk inpasbaar is en wat wenselijk is gelet op de vele belangen die spelen in het gebied.
Het Europaplein en de directe omgeving gelden als hèt winkelhart van Edam-Volendam. Het gebied functioneert echter niet als het bruisende en aantrekkelijke Dorpshart dat de gemeente voor ogen heeft, terwijl het gebied wel daartoe de mogelijkheden heeft. De gemeente wil deze potenties en kwaliteiten benutten om het gebied tot volwaardig toekomstig dorpshart van Volendam te maken: bruisend en aantrekkelijk, primair voor de eigen bevolking, met de nadruk op winkelen, verblijf, cultuur en ontmoeting. Met het gebied moet een verbinding worden gemaakt tussen de Julianaweg en de Haven. De winkelstructuur moet worden versterkt en uitgebreid; er is tevens ruimte voor nieuwe woningen of appartementen. Het gebied moet een kwalitatief goede en herkenbare omgeving worden. De bereikbaarheid en parkeersituatie moeten worden verbeterd.
Deze doelstellingen zijn verwoord en verbeeld in het voornoemde Ontwikkelingsplan. Hierin staan de maatregelen en ruimtelijke ingrepen genoemd waardoor de doelstellingen kunnen worden verwezenlijkt. Het gaat om zowel planmatige ontwikkeling als particulier initiatief.
Na het bestemmingsplan wordt een Masterplan opgesteld waarin deze ontwikkelingen nader concreet worden ingevuld. Op een deel van het plangebied is een voorkeursrecht op grond van de Wvg gevestigd. Tijdige vaststelling van het bestemmingsplan, waarborgt de voortzetting van het voorkeursrecht. Aan percelen waarop Wvg is gevestigd, is zowel direct als indirect verruiming van de gebruiksmogelijkheden toegestaan, gelet op het gewenste eindbeeld ter plaatse.
Dit bestemmingsplan zal het planologisch-juridisch kader bieden op basis waarvan de ingrepen ook daadwerkelijk kunnen worden uitgevoerd. Belangrijke constatering is dat voor een aantal maatregelen thans de exacte stedenbouwkundige invulling nog niet bekend is (hiertoe dient immers het Masterplan) en-/of de (financiële) haalbaarheid nog niet geheel is aangetoond. Het is daardoor niet mogelijk de voorgenomen ontwikkelingen bij recht op te nemen in het bestemmingsplan (hiermee wordt een gedetailleerde eindbestemming bedoeld op basis waarvan vergunningen kunnen worden afgegeven). De Wet ruimtelijke ordening biedt echter mogelijkheden om toch al te anticiperen op naderende ontwikkelingen, in de vorm van wijzigingsbevoegdheden. Dit bestemmingsplan is op deze manier ingericht (zie verder hoofdstuk 5).
De prioriteit ligt op planmatige ontwikkeling waarbij de gemeente de regie voert. Dit is noodzakelijk, omdat een aantal ontwikkelingen, zoals een ondergrondse parkeergarage en de herinrichting van de openbare ruimte, essentieel zijn voor het verwezenlijken van de visie op het gebied. De ontwikkeling dient dus ook zoveel mogelijk integraal te gebeuren waarbij de belangrijkste elementen (zie paragraaf 2.4) gelijk of nagenoeg gelijk worden gerealiseerd. Pas daarna -of als het voldoende duidelijk is dat de belangrijkste onderdelen gerealiseerd worden - kunnen particuliere initiatieven gerealiseerd worden. Initiatiefnemers zullen dan mogelijk een (financiële) bijdrage moeten leveren, immers zij profiteren mee van de ruimtelijke opwaardering van het gebied.
Het bestemmingsplan dient voorts een beschermend karakter te hebben, met name voor wat betreft de aanwezige cultuurhistorische waarden en het typische Volendamse bebouwingsbeeld. Naast de bescherming die dit bestemmingsplan biedt voor wat betreft de cultuurhistorische en stedenbouwkundige waarden, wordt de welstandsnota gebruikt om de ontwikkelingen in goede banen te leiden. Tevens is een regime ontworpen op basis waarvan de huidige situatie nu en in de toekomst goed kan blijven functioneren.
De doelstelling voor het bestemmingsplan is derhalve tweeledig. Het bestemmingsplan zal enerzijds de bestaande situatie vastleggen maar ook ruimte bieden aan de gewenste ontwikkeling van het dorpshart. Er zal sprake zijn van een mengvorm van rechtstreekse bestemmingen en flexibiliteitsbepalingen op basis waarvan de ontwikkelingen gerealiseerd kunnen worden. Daarnaast moet het plan voldoen aan de landelijk verplichte standaarden SVBP2012, IMRO2012 en Rrso 2012 op het gebied van het bestemmingsplan. Deze tweedeling (“dorpshartontwikkeling” versus “bestaande situatie in combinatie met kleinschalige ontwikkelingen”) komt met name terug in hoofdstuk 5 waarin de uitgangspunten voor het bestemmingsplan aan de orde komen.
Op navolgende afbeelding is het plangebied weergegeven. Het gaat om een deel van het centrum van Volendam rondom het Europaplein.
Ligging plangebied
Dit bestemmingsplan vervangt na inwerkingtreding het Bestemmingsplan Oud Volendam. Dit plan is vastgesteld op 26 maart 1998 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland op 27 oktober 1998.
Het voorliggende bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding met bijbehorende planregels, vergezeld van een toelichting. De planregels en de verbeelding vormen de juridisch bindende elementen van het bestemmingsplan. De toelichting bestaat uit een planbeschrijving met de relevante onderzoeksresultaten. Tevens zijn de resultaten van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro opgenomen.
De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het plangebied beschreven. Tevens wordt in dit hoofdstuk in een separate paragraaf de voorgenomen dorpshartontwikkeling beschreven. In navolgende hoofdstukken volgt een toets of de voorgenomen ontwikkelingen passen binnen het ruimtelijk relevante beleid van diverse overheden. Tevens wordt beschreven of voldaan wordt aan de van toepassing zijnde milieuhygiënische- en omgevingsaspecten.
In hoofdstuk 3 komt het relevante ruimtelijke beleid aan bod. In hoofdstuk 4 komt de uitvoerbaarheid van het plan aan de orde. Vanuit de verschillende van invloed zijnde haalbaarheidsaspecten (milieu- en omgevingsaspecten), staat in dit hoofdstuk waarom het voorliggend bestemmingplan kan worden uitgevoerd. In hoofdstuk 5 volgt de planinhoud. De systematiek van het plan, de gemaakte keuzes en de verantwoording daarvan zijn het onderwerp. Hoofdstuk 6 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
In dit hoofdstuk wordt eerst de ontstaansgeschiedenis van het plangebied en de huidige ruimtelijke en functionele structuur beschreven. Daarna volgt een analyse van deze structuren: waar zitten de kansen, bedreigingen en welke sterke en zwakke punten kunnen worden onderscheiden? Dit leidt uiteindelijk tot de visie op het plangebied zoals samengevat in paragraaf 2.4.
Het plangebied behoort tot het oudere deel van Volendam. Het grenst aan de historische kern en valt daar voor een klein deel mee samen. De begrenzing bestaat grofweg uit de Julianaweg, W.J. Tuijnstraat, Stationsstraat, Dril, Havenstraat, de achtergrenzen van de percelen aan de Ventersgracht, de Rokersgracht, de Spieringstraat, en de achtergrenzen van de bebouwing aan de Bokkingstraat.
Het dorp Volendam is ontstaan door de bewoning van De Dijk die de IJe, een veenstroom die de Purmer en de Zuiderzee met elkaar verbond, afsloot van de Zuiderzee. De historische kern kent daardoor een langgerekt verloop, waarbij de bebouwing ligt ingeklemd tussen de dijk en de direct daarachterliggende structuren Meerzijde, Dril, Havenstraat en Aalstraat. Van dat echte historische deel, dat als cultuurhistorisch attentiegebied is aangewezen, hoort alleen het woonbuurtje Dril bij het plangebied.
Lange tijd bleef de bebouwing beperkt tot dat langgerekte lint langs de dijk (zie bijgaand overzicht). Vanaf het begin van de 20e eeuw groeit het dorp ook buiten dat dijktracé. Radiale structuren die uitkomen op de dijk vormen de dragers van deze uitbreiding. Volendam ontwikkelt zich hierdoor van een dijklint tot een compactere, waaiervormige kern.
Zicht op Dril
Het grootste deel van het plangebied behoort tot die eerste dorpsuitbreidingen. Voor het plangebied was de tramlijn (huidige Zeestraat) de dragende radiale structuur. Rondom die tramlijn ontstaan er in korte tijd bouwblokken met ondiepe kavels in een hoge dichtheid. De bebouwing beperkte zich daarbij tot het Dril, de zuidoostelijke poot van de Zeestraat, de Ventersgracht, de Haringstraat, de Spieringstraat, de Spoorbuurt en de Rokersgracht.
Vanuit functioneel oogpunt en historie is de Zeestraat de hoofdas van het centrum. De Zeestraat heeft die positie verworven door de verschillende infrastructurele ontwikkelingen die het oorspronkelijke lintdorp verbonden met het achterland zoals met de steden Edam en Amsterdam. De watergang richting Edam, en later een tramverbinding via Edam naar Amsterdam, zijn vervolgens bepalend geweest voor de ruimtelijke ontwikkeling van Volendam en het belang van de Zeestraat als stedenbouwkundige as. Het tramemplacement heeft er destijds voor gezorgd dat tal van economische activiteiten in dit gebied plaatsvonden. De Zeestraat heeft zich zodoende ontwikkeld tot een belangrijke transportas en als economisch belangrijk gebied.
In de tweede helft van de 20e eeuw vond er een tweede grote structuuringreep plaats: de aanleg van de Julianaweg. Dit betekende een nieuwe impuls voor de groei en ook het noordwestelijke deel van het plangebied (Julianaweg, Bokkingstraat, noordwestelijke poot Zeestraat) raakte bebouwd. Deze bebouwing bestaat hoofdzakelijk uit losse, grootschalige bouwvolumes. Het postkantoor/politiebureau (thans in gebruik door het Kruidvat en als praktijk-/ kantoorruimte), het AMVO-pand en het museum (vroeger in gebruik als wit-gele Kruisgebouw annex badhuis) zijn daarvan voorbeelden. De tramlijn en het bijbehorende station en emplacement komen te vervallen (1956). De Zeestraat krijgt later een belangrijke functie voor het autoverkeer. Het ruime profiel van de Zeestraat en de open ruimte van het Europaplein herinneren nog aan de voormalige tramlijn en het emplacement.
Na de jaren '60 van de 20e eeuw groeit Volendam verder via uitbreidingen buiten het plangebied. Het plangebied zelf blijft echter ook dynamisch. Sloop en nieuwbouw, verbouwingen en verdichtingen vinden regelmatig plaats. De meest in het oog springende voorbeelden daarvan zijn de sloop van een deel van de rokerijenbuurt ten koste van de bouw van het winkelcentrum Havenhof in 1993 en de meer recente nieuwbouw van PX (Pius X) in 2011 op de hoek van Zeestraat en Dwarsstraat.
Het plangebied valt duidelijk binnen de invloedsfeer van de historische kern, maar vertoont zelf niet eenduidig het typisch Volendamse bebouwingsbeeld. Vanwege de hiervoor beschreven ontwikkelingen heerst er een meer ambivalent bebouwingskarakter.
Het grootste deel van het gebied is opgebouwd uit bouwblokken die straatwanden vormen met duidelijk herkenbare individuele panden. Daarbij is het typisch Volendamse bebouwingsbeeld duidelijk het uitgangspunt geweest. Kenmerken die regelmatig voorkomen zijn namelijk:
De mate waarin deze Volendamse kenmerken voorkomen en de mate van de samenhang en diversiteit daarvan varieert sterk binnen het plangebied. Er zijn daarbij grofweg drie deelgebieden te herkennen:
Naast deze drie gebieden met straatwanden die in meer of mindere mate de Volendamse kenmerken vertonen is er in het plangebied ook andere, individuele bebouwing in losse volumes aanwezig. Deze panden dateren uit verschillende perioden en hebben ieder een eigen karakter. Daarbij gaat het om het AMVO pand (oorspronkelijk uit 1951), het voormalige postkantoor uit 1953, het Volendams museum dat gevestigd is in een pand uit 1954 (in 1989 aanzienlijk uitgebreid), het winkelcentrum Havenhof uit 1993, het pop- en cultuurhuis PX uit 2011 en de grootschalige panden aan de Bokkingstraat. De meeste panden zijn overigens in de loop der tijd zowel qua uiterlijk als aard diverse keren aangepast.
Straatbeeld Zeestraat, Volendamse bouwstijl
In het gebied zijn zowel karakteristieke waardevolle als beeldbepalende bouwwerken gelegen.
De karakteristieke waardevolle bouwwerken zijn:
Het beeldbepalende bouwwerk is:
Voor een uitleg van deze termen met bijbehorende regeling zie paragraaf 3.5.7 en 4.3.6.
Openbare ruimte
Net zoals er veel verschil is in het bebouwingsbeeld, varieert ook het karakter van de openbare ruimte zeer sterk. Het Dril, de Stationsstraat, de Dwarsstraat, de Spoorbuurt, de W.J. Tuijnstraat, de oostelijke poot van de Zeestraat en de Ventersgracht kenmerken zich als smalle straten waarbij de bebouwing direct aan straat grenst. De ruimten zijn hier zeer compact en stenig. In een deel van dit gebied is nog de oude gebakken klinkerbestrating aanwezig die goed bij het compacte beeld past. De zuidelijke poot van de Zeestraat heeft echter een andere inrichting gekregen met betontegels en betonstraatstenen. De noord-westelijke poot van de Zeestraat vanaf de rotonde is geasfalteerd.
Het Europaplein, de noordwestelijke poot van de Zeestraat en de Julianaweg contrasteren zeer sterk met het compacte straatbeeld aan de zuidzijde. Het profiel van de Zeestraat en het Europaplein is als gevolg van het vroegere tramemplacement zeer ruim en tussen de bebouwing en de openbare ruimte zijn regelmatig voortuinen aanwezig. Het Europaplein vormt de toegang tot de historische kern en is ingericht als parkeerterrein; na een recente herinrichting is het nog slechts deels ingericht als zodanig (11 plekken). In de Zeestraat is het verkeer dominant. De ruimte is hier ingedeeld met asfalt rijbanen en fietsstroken, brede trottoirs en rotondes. Groene begeleiding van de straat is niet aanwezig. Ditzelfde geldt voor de Julianaweg, die ter hoogte van het plangebied een vrij rommelig karakter heeft. Ook de open terreinen achter het AMVO pand en het Havenhof contrasteren sterk met het compacte beeld en hebben een puur functionele inrichting.
De Zeestraat is op dit moment het herkenbare hart van Volendam. Het is sinds jaar en dag een belangrijke schakel tussen de Julianaweg en De Dijk. De Zeestraat vormt zowel vanuit de stedenbouwkundige structuur als functie de hoofdas van het centrum van Volendam. De stedenbouwkundige structuur van het centrum van Volendam wijst erop dat de Zeestraat de hoofdas van het centrum is. Het belang van de Zeestraat als centrale as is terug te vinden in de omliggende straten en het bebouwingspatroon.
Deze ontwikkelingen aan weerszijden van de Zeestraat hebben geleid tot een visgraatstructuur (zie navolgende afbeelding).
Visgraatstructuur
De Zeestraat vormt de ruggengraat en de schuin liggende dwarsstraten Spoorbuurt, Dwarsstraat, Stationsstraat, Dril, Havenstraat, Rokersgracht en het verlengde van de Dirkslandsstraat vormen de graten. Alle dwarsstraten komen uit op de Zeestraat, waardoor de Zeestraat als hoofdas wordt benadrukt. De Zeestraat is ook onderdeel van de zichtlijn, die loopt vanaf de Populierenlaan, via het Europaplein tot aan de haven. Met het verschuiven van de bedrijfseconomische activiteiten naar andere plekken in Volendam en het verdwijnen van de tramlijn en remise heeft de Zeestraat een andere positie gekregen. De bedrijfseconomische activiteiten zijn vervangen door maatschappelijk-culturele voorzieningen en detailhandel. Maar de Zeestraat is zeker voor de bevolking van Volendam nog steeds een herkenbare en belangrijke as. Deze vormt in feite samen met het Europaplein het echte centrum van Volendam.
Hoewel de detailhandelsfunctie het gebied domineert, is toch sprake van een gemengd gebied met een grote diversiteit aan functies.
Detailhandel
Het zwaartepunt van de 'lokale' winkelstructuur in het centrum van Volendam ligt nu voor een belangrijk deel in het Havenhof. De detailhandel aan de Julianaweg bestaat uit doelgerichte winkels zowel voor de dagelijkse boodschappen als de niet-dagelijkse aankopen. De Bokkingstraat komt met zijn loodsachtige bebouwing over als een typische bedrijfsomgeving. Door het extensieve ruimtegebruik is het niet een echt centrumgebied te noemen.
Winkelmilieu
Richting de Dijk gaat het aanbod over in meer kleinschalige, gespecialiseerde winkels, waaronder kleding- en modezaken, schoenen- en lederwaren, boeken- en tijdschriftenwinkels, een opticien, een bakker, een kaaswinkel en een viszaak. De Stationsstraat vormt een aanloopgebied naar Zeestraat - Europaplein, met een doelgericht detailhandelsaanbod. Aan de Ventersgracht - Havenstraat is sprake van een afwijkend milieu, dat bestaat uit de achterentrees van de winkels aan de Zeestraat. Het is een soort service aan de klanten, maar de levensvatbaarheid van de winkels ligt aan de Zeestraat.
Wonen
Wonen vormt naast detailhandel de belangrijkste functie. Het gaat om eengezinswoningen of woningen boven winkels. Met name in de Zeestraat tussen de Julianaweg en Havenhof en aan de overzijde daarvan is de woonfunctie dominant. De eengezinswoningen liggen hier met hun voortuin aan de straat. Ook aan het Europaplein wordt gewoond. De woningen bevinden zich daar direct aan de straat / voetpad.
Woonmilieus in plangebied
Horeca
Afgezien van ondergeschikte horeca beperkt de horeca zicht tot het restaurant/café AMVO-gebouw en wat kleinere horecagelegenheden, waaronder een snackbar, een restaurant/pizzeria, een broodjeszaak, 2 cafés en ondergeschikte horeca bij een bakker. Ook komt er één pension (Bed & Breakfast) voor. In het AMVO-gebouw zijn naast de reguliere horeca ook zalen en een podium te vinden voor bijvoorbeeld feesten, partijen en optredens.
Solitaire functies
Naast deze functies komen verspreid enkele afwijkende functies voor. Aan de Julianaweg is het “Volendams museum” gevestigd; aan de Zeestraat vindt men het Pius X- gebouw dat een buurt / dorpshuisfunctie heeft die gericht is op welzijn en commerciële activiteiten, waaronder podiumactiviteiten. Verder is er enige dienstverlening in de vorm van o.a. kantoren, een kapsalon en een VVV. In het plangebied komen drie bedrijven voor, namelijk een bedrijf dat scooters e.d. repareert en verkoopt, een poetsbedrijf en een houtzagerij (met opslag daartegenover), allen gelegen in de Bokkingstraat.
Openbare ruimte
Zoals eerder aangegeven, bestaat de openbare ruimte vooral uit verkeer- en verblijfsgebied, vrijwel overal verhard. Het Europaplein werd voorheen intensief gebruikt als parkeerterrein; het plein is recent heringericht met een meer op verblijf gerichte functie. De Zeestraat is tevens één van de ontsluitingen van het toeristisch centrum van Volendam, de Dijk. Het Europaplein fungeerde voorheen als 'afzetpunt' voor toeristisch verkeer. Deze is momenteel verplaatst naar een locatie aan de Julianaweg voor het Volendams Museum. Het parkeerterrein voor het AMVO-gebouw wordt al meer gebruikt door bewoners van Volendam zelf, voor de dagelijkse boodschappen. Het parkeren voor het centrumgebied vindt nu plaats op het AMVO-terrein (110 plaatsen) en in de parkeergarage onder het Havenhof (155 plaatsen).
Functionele structuur plangebied
Op zaterdagen vindt op het Europaplein de weekmarkt plaats. Er zijn 71 kramen aanwezig. Groen en water is niet veel aanwezig in het plangebied. Langs het parkeerterrein bij het AMVO-gebouw is een groenstrook van enig formaat aanwezig. Daarnaast komen er verspreid plantvakken, solitaire bomen, wat blokgroen en een enkel speelplaatsje voor. Tevens loopt de Calkoengracht deels door het plangebied. Deze gracht is een fraai waterelement in het centrum.
Zicht op Calkoengracht
Voor aantrekkelijke centrumgebieden is het van belang dat er aantrekkelijke winkels zijn. In centrumgebieden van kleine kernen en dorpen is het winkelaanbod minder omvangrijk. Daar zien we dan ook vaak dat er andere functies in het centrum zijn die publiek aantrekken. De concentratie aan voorzieningen zorgt ervoor dat het publiek ook naar het centrum komt voor andere zaken dan winkelen alleen. Ze zorgen naast de winkels voor een gezellige drukte. Los van de toeristische aantrekkingskracht van Volendam, de dijk en het havengebied met haar karakteristieke uitstraling in het algemeen is voor dit plangebied in het bijzonder de Pius X, als maatschappelijk-culturele voorziening voor de gehele bevolking, een goed voorbeeld. Maar ook het Volendams Museum is zo'n typische publiekstrekker.
Detailhandel
Detailhandel vormt één van de belangrijkste functies van het gebied. Op dit moment speelt een aantal winkelontwikkelingen binnen de gemeente. De voornaamste en meest complexe opgave speelt in het centrum van Volendam, namelijk de ontwikkelingen in het deelgebied Europaplein en omgeving (zie paragraaf 2.4). Voorafgaand aan deze visie is in 2011 een inventarisatie van de mogelijkheden voor de versterking van het centrum van Volendam en de programmatische uitgangspunten voor detailhandel in dit gebied uitgevoerd (“Inventarisatie Marktruimte Detailhandel centrum Volendam (2011)”, zie hoofdstuk 3. Vragen als welke detailhandel er moet of kan komen en in welke omvang alsmede in welke branches de specifieke versterkingsmogelijkheden voor het centrum aan de orde zijn, zijn in deze inventarisatie onderzocht.
Hieruit blijkt dat het centrum van Volendam op dit moment het hoofdwinkelgebied is in de gemeente Edam - Volendam. Het winkelaanbod in het centrum is groter en gevarieerder dan andere winkelgebieden in de gemeente, zoals in het centrum van Edam, de Stient of de Burgemeester van Baarstraat en de Plutostraat. In vergelijking met andere kleinere steden en dorpen is het winkelaanbod in het centrum van Volendam echter relatief klein. Normaal gesproken is het hoofdwinkelgebied van dit type kern ruimer, groter qua vloeroppervlak en vooral breder gesorteerd. Uit de inventarisatie blijkt dat het aantal winkels in het centrumgebied op dit moment dus al uitgebreid kan worden. Het aantal inwoners in Volendam groeit tot 2020 verder naar ruim 30.000 inwoners. Uit de inventarisatie blijkt dat dit de mogelijkheid biedt om het winkelaanbod verder uit te breiden met circa 6.000 m². Deze maximale uitbreiding wordt overigens niet opgenomen in dit bestemmingsplan, gelet op de stedenbouwkundige en ruimtelijke belangen, evenals belangen van reeds aanwezige exploitanten.
Een extra supermarkt is qua diversiteit van het aanbod (fullservice – discontounter) wenselijk maar gelet op de marktruimte niet mogelijk. De kwaliteit van de winkels in het centrum van Volendam wordt nu vooral neergezet door zelfstandige winkeliers in, gemiddeld genomen, relatief kleine winkels. Landelijk filiaalbedrijven zijn slechts beperkt aanwezig. Vaak zijn deze landelijk bekende formules publiekstrekkers in winkelgebieden, zeker als dit formules zijn in de mode- en aanverwante branches. Onder meer door het ontbreken van deze formules, gaan veel inwoners uit Edam en Volendam winkelen in het centrum van Purmerend, Hoorn en Amsterdam-Noord.
Het zwaartepunt van de 'lokale' winkelstructuur in het centrum van Volendam ligt nu voor een belangrijk deel in het “Havenhof”. Het winkelgebied aan de Juliananweg vertoont weinig samenhang en er zijn geen echte publiekstrekkers. Dit wordt nog eens versterkt doordat de drukke Julianaweg een barrière vormt tussen de twee zijden waar zich de winkels bevinden. De weg is lastig over te steken. De Bokkingstraat is door het extensieve ruimtegebruik niet een echt centrumgebied te noemen en niet geschikt als winkelmilieu. De doe-het-zelf zaak sluit qua uitstraling wel aan op de Julianaweg, maar de branche biedt geen toegevoegde waarde aan het winkelmilieu aan de Julianaweg. Vanaf de Zeestraat is bij het viaduct het zicht op het Dril even typerend als rommelig. Met name geldt dit voor het open gebied direct naast het viaduct aan het Dril achter de horecapanden die aan de haven zijn gelegen. Aan het Dril is in potentie kwaliteit aanwezig, maar de toegankelijkheid van het gebied laat te wensen over. Dit geldt onder andere voor de smalle trap die niet uitnodigend is. Op dit moment worden initiatieven ontplooid om de toegankelijkheid tot het Dril voor wat betreft de trap en de uitstraling en kwaliteit van dit gebied te verhogen. In combinatie hiermee wordt onder meer getracht een bredere en gebruiksvriendelijke trap te realiseren die de Zeestraat met het Dril beter zal ontsluiten. Tevens zal daarbij worden aangesloten op de bouwmassa in lijn met de recent gerealiseerde bebouwing aan de Zeestraat aan deze zijde alsook aan de overzijde van de straat. Binnen deze ontwikkeling zullen gemengde functies worden geïntegreerd. Dit past binnen de doelstelling om de (toeristische) loop tussen de Julianaweg en de Dijk beter af te wikkelen.
Het Dril sluit bij de Calkoengracht verder aan op het winkelgebied aan de Edammerweg en Meerzijde, dat op zijn beurt aansluit op het Doolhof als onderdeel van het toeristische circuit. Het gebied is het best te omschrijven als zwerfmilieu, maar komt door de slechte toegankelijkheid niet goed uit de verf.
Zicht op Dril, verrommeld beeld
Aan de Edammerweg en de Stationsstraat is de kwaliteit van het winkelaanbod sterk wisselend. Via de bewinkelde Stationsstraat is het Europaplein te bereiken. Er is hier meer winkelaanbod te vinden dan aan het Dril. Dit gebied is ook te typeren als zwerfmilieu. Aan de Ventersgracht - Havenstraat is sprake van een afwijkend milieu, dat bestaat uit de achterentrees van de winkels aan de Zeestraat. Merendeels is dit te beschouwen als een extra service naar de klanten toe, maar de levensvatbaarheid van de winkels ligt aan de Zeestraat. Voorts bevindt zich aan de achterzijde één zelfstandig winkeltje.
Horeca
In 2011 is een inventarisatie gemaakt van de marktruimte voor de horeca in het Dorpshart van Volendam (“Inventarisatie marktruimte horeca, 2011”, zie hoofdstuk 3). Deze inventarisatie geeft een beeld van het functioneren van horeca in het huidige centrum van Volendam. Er wordt een uitbreidingsmogelijkheid gezien voor horeca voor het plangebied tussen de 500 en 800 m2 bvo. Deze mogen niet concurreren met de Dijk: dit blijft het toeristisch – en horeca kerngebied van Volendam. Het dient daarom te gaan om een specifieke horecacategorie, te weten 'Lichte horeca'. De maximale uitbreidingsruimte wordt overigens niet opgenomen: de gemeente wenst in het kader van de dorpshartontwikkeling tot maximaal 300 m2 te gaan. Eén en ander heeft te maken stedenbouwkundige en ruimtelijke belangen, evenals belangen van reeds aanwezige exploitanten.
Ook worden ontwikkelingsmogelijkheden op het Europaplein in relatie tot de horeca op De Dijk beschreven. Vanwege de grote toeristische aantrekkingskracht van Volendam, heeft de horeca binnen de gemeente op het moment geen doorsnee karakter. Aan De Dijk is het merendeel van de horeca van het centrum gevestigd. Het aanbod bestaat veelal uit cafés, hotels, restaurants en fastfood. De toerist is de belangrijkste klant. Uit diverse onderzoeken blijkt dat zo'n 10 tot 15 procent van de mensen regelmatig na of tijdens het winkelen een café, lunchroom of restaurant bezoekt. De bezoekfrequentie hangt af van de kwaliteit en omvang van zowel het winkel- als horeca-aanbod. Maar het hangt ook af van het feit of de horeca in het winkelgebied zelf of daarbuiten ligt.
De ruimtelijke kwaliteit van het Europaplein en de omgeving biedt op dit moment nog geen ruimte voor sfeervolle terrassen. Er is geen sprake van een functionele en elkaar versterkende samenhang tussen het winkelen en horeca in het centrum.
Wonen
Aan de Zeestraat staan voor een groot deel woningen. Het zijn eengezinshuizen met voortuin. Dit type woning en de functie is niet direct karakteristiek voor een dorpshart. Ook aan het Europaplein wordt gewoond. Dit werkt echter minder storend in het beeld, omdat deze woningen geen voortuin hebben.
Verkeer en parkeren
Het gebied heeft geen functie op het gebied van doorgaand verkeer. Het verkeer bestaat voornamelijk uit bezoekers van de aanwezige detailhandel / horeca en-/of de dijk. Als zodanig heeft het gebied op parkeergebied een belangrijke functie, die door de ligging van het plangebied ten opzichte van de dijk en de aanwezige functies, er zal blijven. De wijze waarop de verkeersafwikkeling en het parkeren nu plaatsvindt, is echter niet optimaal. De parkeerdruk in de Oude Kom van Volendam is erg hoog, op drukke zaterdagen soms zelfs meer dan 100% (Zie Parkeernota, gemeente Edam-Volendam, 2010) en de afwikkeling van het verkeer op de Julianaweg is op drukke dagen niet goed.
Overige functies
Zoals eerder aangegeven, zijn er op beperkte schaal andere functies aanwezig dan omschreven. Deze vervullen echter wel een belangrijke rol. Het Volendams Museum bijvoorbeeld heeft een toeristische aantrekkingskracht. Andere functies, zoals de aanwezige bedrijven, zorgen voor levendigheid in het gebied.
Het gebied functioneert momenteel niet als het bruisende en aantrekkelijke dorpshart dat de gemeente voor ogen heeft, terwijl het wel de potentie daartoe heeft. De ruimtelijke samenhang van het centrumgebied is niet goed en het winkelaanbod is in omvang en kwaliteit niet goed afgestemd op de gewenste functie en ambities van het centrum. Ook de algehele kwaliteit van de ruimte in het gebied laat te wensen over. Dit terwijl het gebied wel de potentie heeft. De Zeestraat heeft historisch gezien grote waarde voor Volendam en het plangebied herbergt tal van maatschappelijk-culturele voorzieningen en detailhandel. Ook is er genoeg openbare ruimte aanwezig die echter niet benut wordt als een typisch centrummilieu, gericht op verblijf en ontmoeting. De ligging nabij de Dijk en het reeds aanwezige winkelaanbod bieden kansen voor een hoogwaardig en divers winkelgebied waar gezwerfd kan worden. Verder zijn er karakteristieke bebouwingsvormen aanwezig, in diverse korrelgroottes. Een deel bestaat uit de waardevolle typische Volendamse bouwstijl met dwarskap en rode dakpannen, maar ook de grote gebouwen zoals het AMVO-gebouw, de Pius X en het voormalig post- en politiekantoor (thans Kruidvat) zijn fraai te noemen.
Belangrijkste element van het plangebied vormt de Zeestraat. De richting, de vorm en de maat van het profiel van de Zeestraat zijn nog steeds een gevolg van het tramemplacement en het tramspoor dat ooit het gebied domineerde. Deze inrichting past niet meer bij het huidige gebruik van de Zeestraat. Het gebruik beperkt zich op dit moment tot het afwikkelen van verkeer. De winkelfunctie van bijvoorbeeld het Havenhof en het oostelijk deel van de Zeestraat en de maatschappelijk culturele functie van de Pius X zijn hieraan duidelijk ondergeschikt. De Zeestraat is op dit moment niet het echte centrumgebied dat bij Volendam past.
Breed profiel Zeestraat
De Julianaweg is één van de belangrijkste ontsluitingswegen van het centrum van Volendam. De ruimte tussen de twee markante gebouwen van het AMVO-gebouw en het Volendams Museum vormt een duidelijke markering als entreegebied. Het gebied heeft niet een eenduidige inrichting en kwaliteit, passend bij een centrumgebied. Vanaf de rotonde heeft men zicht op woningen met een voortuin en een zeer brede Zeestraat, zonder duidelijke wanden. Verder is er het AMVO-parkeerterrein dat door het ontbreken van duidelijke wanden niet echt als een plein ervaren wordt. Voor bezoekers valt uit de bestaande structuur moeilijk te herleiden dat hier het centrum van Volendam begint. Althans het gebied wordt niet ervaren als een kloppend en aantrekkelijk dorpshart, zoals dat bij andere gelijkwaardige gemeenten wordt ervaren.
AMVO-terrein
Het huidige winkelcentrum Havenhof heeft een introvert karakter; het is naar binnen georiënteerd. Aan de Zeestraat is de winkelfunctie van het Havenhof nauwelijks herkenbaar. De saaie achterkanten van de winkels van het Havenhof in combinatie met het brede wegprofiel van de Zeestraat, sluiten niet aan bij de kenmerken van een aantrekkelijk en bruisend winkelgebied. Dit deel van de Zeestraat kan op het moment dan ook niet als prettig wandel- of winkelgebied worden ervaren.
Introvert karakter Havenhof (geen ingangen individuele winkels aan straat)
Het gebied tussen De Dijk en Europaplein is een van de gebieden in het centrum waar de wisselwerking met het toerisme het grootst is. Het unieke zicht vanaf het Viaduct op het Dril biedt de kansen om het centrumgebied te combineren met het typisch Volendamse karakter van het Dril. Tegelijk is het gebied wat verrommeld.
Verbetering van de structuur en de kwaliteit wordt daarom aanbevolen.
De conclusie is dat het plangebied veel mogelijkheden biedt. De gemeente is al geruime tijd aan het nadenken over hoe het centrum het bruisende en aantrekkelijke dorpshart zou kunnen worden. In een aantal opeenvolgende documenten wordt naar de visie toegewerkt:
In een later stadium wordt nog een Masterplan opgesteld.
In het Ontwikkelingsplan worden de volgende ambities geformuleerd: “het gebied moet zich ontwikkelen tot een bruisend en aantrekkelijk dorpshart voor primair de eigen bevolking van de gemeente. Het gebied krijgt een kwalitatief goede en herkenbare omgeving. Het doel is een prettig gebied te realiseren om te winkelen en een terrasje te bezoeken. Of bijvoorbeeld naar een voorstelling of optreden te gaan en een hapje te eten. Het moet een interessant gebied worden voor bewoners, bezoekers en toeristen. De potenties en kwaliteiten van het Europaplein en de directe omgeving moeten worden benut om dit gebied te ontwikkelen tot het toekomstig dorpshart van Volendam”.
De volgende speerpunten worden onderscheiden:
In het Ontwikkelingsplan is een visiekaart opgenomen met een visuele weergave hoe dit gewenste beeld bereikt kan worden. Onderscheid wordt gemaakt in een “entreegebied”, een “kernwinkelgebied”, “aanloopstraten” en een aanduiding van het gebied waar nadere profilering en uitbreiding van het zwerfmilieu rondom Dril zou moeten plaatsvinden. Op deze kaart wordt de gewenste en verbeterde structuur inzichtelijk.
De Zeestraat vormt duidelijk de belangrijkste as in het geheel zowel ruimtelijk als functioneel. Met name via de Zeestraat worden relaties gelegd met de omgeving. Diverse delen van het Dorpshart moeten met elkaar verbonden zijn via aantrekkelijke routes. De functie en de kwaliteit van de gebieden moeten beter op elkaar afgestemd worden.
Visuele weergave visie op dorpshart
Met het gebied moet ook een verbinding worden gemaakt tussen de economische cluster langs de Julianaweg en de Haven als toeristische trekpleister. Het zwaartepunt wat betreft winkelen komt/blijft bij het Havenhof te liggen, dat zich meer naar buiten toe moet profileren. Het verbeteren van de structuur en de ruimtelijk kwaliteit wordt gezocht in aanpassingen van de profielen (met name versmalling Zeestraat), verbetering van de openbare ruimte, het autoluw maken van het gebied en het verbeteren/toevoegen van bebouwing. Deze “maatregelen” worden in de navolgende paragraaf per gebied beschreven.
Om de ambities voor het dorpshart te realiseren wordt een aantal ruimtelijke maatregelen voorgesteld. Het eerder genoemde “Ontwikkelingsplan” vormt de belangrijkste input voor deze paragraaf, zowel qua tekst als beeld. Per gebied worden specifieke maatregelen voorgesteld. Op meerdere plaatsen is ruimte voor uitbreiding van het winkelaanbod. De visie van de gemeente op de inhoud en het vormgeven van deze opgave komt in deze paragraaf tevens aan bod. Afgesloten wordt met een overzicht van het programma.
Het entreegebied is de eerste confrontatie van bezoekers en voorbijgangers met het toekomstige dorpshart van Volendam. Zoals aangegeven is dit nu niet goed herkenbaar. De ruimtelijke, commerciële en woonkwaliteiten van het toekomstige Dorpshart moeten hier beleefd kunnen worden. Het heeft dan ook de voorkeur om dit gebied als voetgangersgebied in te richten. Een gebied waarin de auto zo nu en dan te gast is. Dit versterkt het contrast met de Julianaweg. Het gebied kan ingericht worden met gelijkvloerse bestrating. Het entreegebied zal een duidelijke markering krijgen door middel van een markant object op de rotonde (bijvoorbeeld een fontein op een rotonde). Tevens wordt gedacht aan het aanleggen van een 'ovatonde' om het verkeer beter af te wikkelen.
De bouwblokken van de Spoorbuurt, die grenzen aan het entreegebied, zouden een meer representatief uiterlijk moeten krijgen. Uitgangspunt is om nieuwbouw aan te laten sluiten op de morfologie en verkaveling van de bestaande bouwblokken. Op de koppen zou een bebouwingsaccent toegepast kunnen worden. De langzaamverkeersroute in het park kan door middel van het entreegebied worden verbonden met het Dorpshart.
De wens tot het autoluw maken van het gebied, het toevoegen van functies (waardoor extra parkeervraag ontstaat) en een kwalitatief hoogwaardige inrichting als voetgangers/verblijfsgebied (waardoor parkeerplaatsen verloren gaan), leidt tot de noodzaak voor het realiseren van een ondergrondse parkeergarage.
Het autoluw krijgen van het gebied is van groot belang om de gewenste
dorpshartsfeer te krijgen. De ondergrondse parkeergarage wordt hierdoor een essentieel onderdeel van de visievorming. De Zeestraat en het Europaplein zullen bij de herinrichting een relatie krijgen met de parkeergarage. Het toevoegen van commerciële functies en-/of de uitbreiding van bestaande functies en-/of het realiseren van appartementen zijn ontwikkelingen die deels op basis van particulier initiatief zullen gaan plaatsvinden. Voor een groot deel zal de gemeente hiervoor meer de regie gaan voeren; een actieve ontwikkelrol van de gemeente is dan niet per sé nodig. De reële verwachting is dat deze ontwikkelingen ook zullen plaatsvinden. Er zijn reeds gesprekken gevoerd met belanghebbenden en initiatiefnemers in het gebied.
Voor de ondergrondse parkeergarage is een ruimtereservering gedacht onder de nieuwbouw in het centrum, het AMVO-terrein en een gedeelte van de Zeestraat. Deze ruimte is voldoende om circa 600 ondergrondse parkeerplaatsen te maken. De in- en uitritten van de ondergrondse parkeergarage worden ontsloten via de noordzijde van het AMVO-terrein.
Hiervoor zal een nieuw kruispunt moeten worden gemaakt tussen het AMVO-gebouw en de gracht. Eventueel kan er voor de parkeergarage een extra inrit gemaakt worden die uitkomt in de Bokkingstraat. De afslag vanaf de Julianaweg de Zeestraat in, zal verdwijnen. De parkeergarage krijgt een stijgpunt op het Europaplein.
Ondergrondse parkeergarage
Het AMVO-terrein blijft in iets gewijzigde vorm bestaan. Dit terrein kan gebruikt worden als parkeerplaats voor de bezoekers van het Dorpshart en bijvoorbeeld de supermarkt aan de Zeestraat. Er kunnen circa 85 parkeerplaatsen aangelegd worden op het AMVO-terrein. Het terrein biedt ook ruimte aan evenementen als bijvoorbeeld de jaarlijkse Kermis van Volendam.
Het gebied dat ligt tussen het Havenhof en de Julianaweg moet functioneren als een logisch onderdeel van het hele winkellint tussen De Dijk en de Julianaweg. Voor een goed functionerend Dorpshart is het belangrijk dat er aan beide zijden zoveel mogelijk een aaneengesloten winkelfront ontstaat. Door de winkels van het Havenhof aan de Zeestraat te leggen wordt hiermee een basis gelegd, die wordt voortgezet richting Julianaweg. De kwaliteit van dit deel van de Zeestraat als echte winkelstraat wordt verder versterkt door het profiel van de Zeestraat te versmallen naar ca. 12 à 15 meter. Daardoor wordt het profiel geschikt voor tweezijdig winkelen en kan er interactie tussen beide zijden plaatsvinden. In de wand aan de Zeestraat, aan de kant van het VVV kantoor, kunnen commerciële functies komen die maaiveld-parkeren op het AMVO-terrein op prijs stellen.
Nieuw profiel en karakter Zeestraat
Net als het entreegebied heeft het de voorkeur om de Zeestraat gelijkvloers te bestraten. Het gebruik van de fiets wordt bevorderd met voldoende ruimte voor het stallen van fietsen en binnen venstertijden is gemotoriseerd verkeer uit de richting van de Haven te gast (o.a. laden en lossen). De verkavelingsrichting van de gebouwen zal moeten aansluiten op die van de omliggende stedelijke structuur. De bebouwing aan de Zeestraat zal moeten voorzien in twee lagen met een dwarskap en zal worden voorzien van een commerciële plint met (mogelijk) appartementen op de verdieping. Een locatie van de entrees van de appartementen aan of direct bij het entreegebied, sluit in kwaliteit goed aan bij het de kwaliteit van dat gebied als voetgangersgebied. De bevoorrading van deze winkels kan aan de achterzijde, via de Bokkingstraat, plaatsvinden.
Zoals aangegeven is het Havenhof naar binnen gericht, maar moet wel blijven functioneren als het echte winkelhart. Het centrum heeft hiertoe ook de potentie. Het vormt door haar centrale ligging de spil van het toekomstig Dorpshart. Door het winkelcentrum een open en naar buiten gericht karakter te geven, kunnen de andere delen van het centrum hiervan profiteren. Daarnaast zal er meer samenhang en eenheid moeten komen tussen de Havenhof-locatie en de omliggende gebieden.
Het Havenhof moet een goede aansluiting krijgen met de Zeestraat en het Europaplein, waarbij ook de zichtbaarheid en herkenbaarheid vanuit de Zeestraat vergroot wordt. Om de aansluiting van het toekomstig Havenhof op de Zeestraat en Europaplein te verbeteren, moet de afstand tussen de gevels kleiner worden. Om van de Zeestraat een samenhangende hoofdas te maken, moet gestreefd worden naar een min of meer gelijke breedte en inrichting van het straatprofiel tussen het Europaplein en de Julianaweg. Ook het straatprofiel ter hoogte van het huidige Havenhof wordt daarom versmald naar 12 – 15 meter waardoor er een echte straat ontstaat. In dit profiel is ook ruimte aanwezig voor eenrichtingsverkeer vanaf de Dijk en voor fietsers. Aan de noordzijde wordt de commerciële plint onderbroken door de Pius X, waardoor als gevolg van de terugliggende gevel een kleine voorruimte ontstaat. Het Havenhof krijgt een winkelfront aan de Zeestraat. In deze wand ligt de ingang van het winkelrondje binnen het A1- gebied (zie eerdere afbeelding op bladzijde 21).
De twee straten van het winkelrondje hebben een breedte van 8 tot 12 meter. Hier komt geen autoverkeer. Aan deze straten kunnen enkele publiekstrekkers komen, om ook deze straten in commercieel opzicht aantrekkelijk te maken voor consumenten. Het is van belang dat dit rondje een aantrekkelijk verblijfsklimaat krijgt en goed zal aansluiten op de routing in het dorpshart. Het verblijfsklimaat wordt versterkt door de voetganger centraal te stellen, met voorkeur voor een autovrij gebied. Door aan te sluiten op de verkavelingsrichting van de omgeving ontstaan door de kaprichtingen verschillende straatprofielen, waardoor de gebruiker zich goed binnen het centrum kan oriënteren.
Gewenste Profilering Havenhof
De bebouwing van het A1-gebied krijgt een wisselende bouwhoogte van anderhalf tot twee bouwlagen met een dwarskap, met enkele uitzonderingen van drie lagen met een kap. De architectuur van het ensemble zou een meer industrieel karakter moeten krijgen en zou in vormentaal geïnspireerd kunnen worden op de visrokerijen uit het verleden.
Het gedeelte van de zijgevel van het commerciële programma (onder andere aan de Rokersgracht) wordt afgezoomd met zogenaamde 'rugzakwoningen'. Voor deze woningen zal worden voorzien in een topgevel van twee lagen met een dwarskap in de rooilijn en een entree op maaiveldniveau. Ook kan gedacht hier gedacht worden aan een ondergeschikte functie, zoals een atelier. Op de bovengelegen verdieping(en) bevinden zich het woongedeelte en een dakterras / buitenruimte.
Voorbeeld rugzakwoning
Het Europaplein wordt ingericht als plein en rustpunt binnen de centrumstructuur. Het Europaplein wordt het centrale punt in het Dorpshart voor verblijf, ontmoeting, daghoreca, evenementen en de weekmarkt. Het Europaplein zal als plein duidelijke wanden moeten krijgen. Aan het Europaplein zal daarom een vierde pleinwand moeten worden toegevoegd om de pleinfunctie van het Europaplein beter tot zijn recht te laten komen. Dit gebouw vormt ook de entree naar de A1-straat. Aan de westzijde van het plein heeft de bebouwing een accent van drie lagen met een kap. Het markante gebouw betrekt door middel van een accent in bouwvolume en hoogte de bestaande winkels aan het Europaplein bij het nieuwe bouwblok.
Hierdoor ontstaat zowel een duidelijke winkelroute richting de entree van de A1-straat als langs de Zeestraat richting Julianaweg. Het gebouw op de kop van deze vierde pleinwand is centraal gepositioneerd en zal een rijke detaillering en monumentale materialisering dienen te krijgen. Op het plein zelf is ruimte voor één of meerdere terrassen, de (week)markt en evenementen. Er is gekozen voor een eenduidige route via de Zeestraat langs de noordzijde van het Europaplein. De zuidzijde van het Europaplein, te weten de kant van de woningen, is lastig planmatig als commerciële wand te ontwikkelen. Deze zuidwand met de huidige woningen ligt duidelijk uit de routing. Maar het is niet uitgesloten dat hier incidentele commerciële ontwikkelingen zullen plaatsvinden.
Impressie nieuwe situatie Europaplein
Te denken valt aan diensten zoals een kapper, kleine gespecialiseerde detailhandel en-/of overige dienstverlening. Om van deze wand een duidelijke pleinwand te maken wordt naar een bouwhoogte gestreefd van circa 2 lagen met dwarskap. De huidige verkaveling en het individuele karakter van de panden zullen in deze wand behouden moeten blijven.
Dit gebied blijft gehandhaafd zoals het nu is. Vernieuwingen kunnen plaatsvinden binnen de huidige gebouwcontouren, met een maximale hoogte van 2 lagen plus kap. De winkels in de straat kunnen een gemengd karakter hebben. Wel is het nodig om voor voldoende kwaliteit van winkels en gebouwen te zorgen. Vanaf De Dijk is dit immers een aanloopstraat naar het centrumgebied. Het gebied kan gelijkvloers bestraat worden omdat ook hier de nadruk ligt op het voetgangersgebied waarin de auto zo nu en dan te gast is.
Het gebied tussen De Dijk en Europaplein is een van de gebieden in het centrum waar de wisselwerking met het toerisme het grootst is. Het zicht vanaf het Viaduct op het Dril biedt kansen om het centrumgebied te combineren met het typisch Volendamse karakter van het Dril. Wel dient de kwaliteit van het Dril zelf en de aansluiting vanaf het Viaduct sterk verbeterd worden. Het verbeteren van de kwaliteit en uitstraling van de achterkanten van de horeca op De Dijk heeft hierbij prioriteit. Hierbij moet de nadruk liggen op het kleinschalige karakter van het Dril. Zie tevens paragraaf 2.3.1.
Er moet voor gewaakt worden dat het winkelmilieu aan het Dril niet gaat concurreren met dat van het centrum zelf. Het Dril kan zich ontwikkelen als een kleinschalig gespecialiseerd winkelgebied. Zo kan er een aantrekkelijk zwerfmilieu ontstaan dat samen met Edammerweg, Meerzijde en het Doolhof een aansluitend gebied gaat vormen. Er ontstaat een rondje dat via de Stationsstraat weer een aansluiting krijgt op het toekomstige Dorpshart. De Stationsstraat gaat op die manier volop profiteren van enerzijds de vernieuwing in het Dorpshart zelf maar ook van de versterking van deze route. Voorwaarde hiervoor is wel dat het hoogteverschil tussen het Viaduct en het Dril op een veel betere manier wordt opgelost dan nu. Het huidige trapje is onvoldoende om dit te bereiken. De aansluiting van het Dril op de Zeestraat kan mogelijk met een ruime trappenpartij sterk verbeterd worden.
Impressie mogelijke nieuwe situatie Dril
Om dit gebied als alternatieve route en als zwerfmilieu aantrekkelijk te maken zouden in de toekomst de huidige onaantrekkelijke achterkanten van de horeca op De Dijk kunnen worden voorzien van puien of etalages. De bouwhoogte hiervan bedraagt één laag met kap. Een pleintje onder aan de trap kan benut worden voor kleinschalige activiteiten. Om de commerciële relatie en samenhang met de Edammerweg te verbeteren en het rondje tot en met de Stationsstraat te versterken, kan aan het Dril en de Edammerweg circa 400 m² bvo kleinschalige commerciële ruimte toegevoegd worden. Om het kleinschalige karakter te waarborgen en concurrentie met het centrum tegen te gaan wordt het oppervlak per commerciële unit beperkt tot maximaal 125 m² bvo. Uitbreiding van het horeca-aanbod is hier niet toegestaan.
Door uitbreiding van het dorpshart zullen meer mensen het centrum bezoeken en neemt het belang van de Julianaweg als ontsluitingsweg voor het centrum toe. Hierdoor komt de Julianaweg in een betere positie. Het huidige doelgerichte winkelmilieu vormt een goede aanvulling op het dorpshart. De mogelijkheid om voor de deur te parkeren moet in de toekomst worden gehandhaafd en waar mogelijk versterkt. Hiermee wordt het onderscheidend vermogen ten opzichte van het centrumgebied en het doelgerichte karakter van de winkels versterkt. In uitbreiding van het winkeloppervlak wordt hier niet voorzien. Deze moet binnen de bestaande bouwmassa worden gerealiseerd. Verschuivingen in gebruik, bijvoorbeeld van winkel naar dienstverlening of andersom, kunnen worden toegestaan. Horeca wordt niet toegestaan.
De functie van de Bokkingstraat als ontsluitingsstraat voor bevoorrading en voor de parkeergarage blijft gehandhaafd. Er wordt geen extra winkelmilieu in deze straat voorzien in aanvulling op het centrumgebied Zeestraat – De Dijk.
Als het Dril een betere aansluiting krijgt op de Zeestraat, wordt het rondje Dril – Edammerweg – Stationsstraat qua looproute en verbinding structureel verbeterd. Samen met het Doolhof als toeristische attractie ontstaat een milieu voor diverse bezoekmotieven en wordt een relatie gelegd met het toerisme op De Dijk. Uitbreiding van het aanbod moet beperkt blijven en het kleinschalige milieu moet gewaarborgd blijven. Functieveranderingen binnen de bestaande bouwmassa zijn mogelijk, waarbij de bestemming detailhandel, diensten en galerie/expositieruimte en kleinschalige ambachten mogelijk zijn. Aan de Meerstraat zelf worden geen commerciële bestemmingen toegestaan. De Stationsstraat kan profiteren van de ontwikkeling in het dorpshart. De relatie van de nieuwbouw op de Havenhoflocatie en de verbetering van de aansluiting van de bestaande winkels aan het Europaplein hebben ook een positieve invloed op de Stationsstraat.
Het winkelaanbod in het centrum van Volendam kan zoals aangegeven op meerdere plaatsen worden uitgebreid. De prioriteit ligt bij planmatige toevoeging. De inwoners van de gemeente zouden in hun eigen centrum al hun aankopen moeten kunnen doen. Het winkelaanbod in het Dorpshart van Volendam is hiervoor op dit moment te beperkt. De verwachte groei van de bevolking biedt kansen om het aanbod aan detailhandel te vergroten en het dorpshart aantrekkelijker te maken. Het winkelaanbod kan niet alleen worden uitgebreid met het oog op een groeiende bevolking, maar ook omdat het bestaande winkelaanbod in m2 en hoeveelheid winkels relatief laag is.
Bij de uitbreiding van het winkelaanbod in het Dorpshart moet worden ingezet op het aanbieden van een volledig basispakket, dat aansluit op de behoefte van een zo groot mogelijk deel van de eigen bevolking. Hierbij spelen de zelfstandige winkeliers en de filiaalbedrijven een belangrijke rol. De filiaalbedrijven bieden over het algemeen een assortiment aan dat het grote publiek aanspreekt. Het zijn de trekkers in winkelgebieden die er voor zorgen, dat de meeste consumenten niet naar andere steden gaan om daar hun aankopen te doen.
Ook de zelfstandige winkeliers spelen een belangrijke rol. Zij spelen met hun assortiment in op de specifieke wensen van de lokale consument en op de nichesmarkt. Ze brengen de noodzakelijke variatie in het aanbod. Zelfstandige winkeliers kunnen ook veel gemakkelijker dan filiaalbedrijven inspelen op de kooplust van toeristen. Door een goede combinatie van filiaalbedrijven en zelfstandige winkeliers wordt het centrum aantrekkelijker voor de eigen bevolking en wordt meer koopkracht gebonden, in plaats van dat deze wegvloeit naar Purmerend, Amsterdam-Noord of Hoorn.
Het zwaartepunt van de 'lokale' winkelstructuur in het centrum van Volendam ligt nu voor een belangrijk deel in het Havenhof. Voor een optimaal dorpshart is het van belang dat de trekkers meer verspreid liggen. Door trekkers op de juiste plekken in het centrum onder te brengen worden consumenten door het centrum geleid. Hierdoor ontstaat een goede doorbloeding van het hele winkelgebied waar alle winkels van kunnen mee profiteren. Het Havenhof zal het belangrijkste winkelgebied blijven (“A1 winkelgebied”). De supermarkt die op dit moment in het Havenhof zit vormt een belangrijke basis voor het dorpshart. Aankopen en bezoekmotieven voor andere winkels in het centrum liggen doorgaans in het verlengde van de dagelijkse of wekelijkse boodschappen. Het is belangrijk dat de boodschappenfunctie voldoende aantrekkelijk is. Dit vereist een schaalvergroting van de supermarkt. De boodschappenfunctie wordt vaak doelgericht gebruikt en kan goed solitair functioneren. De supermarkt kan daarom een prima plek vinden aan bijvoorbeeld de rand van het centrum.
De visie moet vorm krijgen door de Zeestraat als ruimtelijke en functionele centrum-as in te richten; het Europaplein her in te richten, dorpshartontwikkeling toe te staan (toevoegen van maximaal ca. 4.510 m2 bvo winkelruimte, 300 m2 lichte horeca, 60 appartementen en ca. 3 tot 12 woonkavels) en het parkeervraagstuk zo goed mogelijk op te lossen (bij voorkeur zo dicht mogelijk bij de Julianaweg en bij voorkeur ondergronds).
Opgesomd ziet het programma er als volgt uit:
Branchegroep | Dagelijkse sector | Niet dagelijkse sector | ||
Minimum variant |
Maximum variant |
Minimum variant |
Maximum variant |
|
In m² wvo1 | 0 | 770 | 3.000 | 4.100 |
In m² bvo2 | 0 | 900 | 3.800 | 5.100 |
Uit de inventarisatie marktruimte detailhandel blijkt een maximale uitbreidingsruimte van 6.000 m2 bvo. Voorzichtigheidshalve is als uitgangspunt gehanteerd dat niet de volledige marktruimte benut zou moeten worden. Genoemd cijfer is immers ook een schatting van de maximale hoeveelheid m2 dat de markt kan absorberen. Met dit uitgangspunt is een ruimtelijke studie gemaakt naar mogelijke uitbreiding van het winkel- en horeca areaal. De resultaten daarvan zijn terug te vinden in het ontwikkelingsplan. Hieruit is geconcludeerd dat een uitbreiding van het winkel- en horeca areaal van ca. 4.510 m2 voor het centrum van Volendam een acceptabele hoeveelheid is, dus zowel vanuit ruimtelijk (binnen de bestaande stedenbouwkundige en ruimtelijke structuur) als economisch (marktruimte) perspectief. Een gefaseerde totstandkoming van deze m2's lijkt voor de hand te liggen, zowel uit praktisch oogpunt (bereikbaarheid van het centrum en de mogelijkheid om winkeliers in het te herontwikkelen gebied tijdig een alternatieve locatie te kunnen bieden) als uit economisch oogpunt (het ineens toevoegen van 4.510 m2 is ongunstig voor het vermarkten).
Woningbouw
Door appartementen te bouwen in het toekomstige centrum ontstaat er buiten de winkeltijden voldoende reuring in het centrumgebied. Dit zorgt ervoor dat er zowel overdag als 's avonds mensen op straat zijn. Dit draagt bij aan de levendigheid en de (sociale) veiligheid in het toekomstige dorpshart. Verder dient de bebouwing aan te sluiten op en ingepast te worden in de omliggende stedenbouwkundige structuur. In het toekomstige centrum zullen appartementen worden gebouwd boven de winkels. Door het bouwen van appartementen kunnen de gebouwen langs de straten en pleinen meer hoogte krijgen. Voor de beleving en kwaliteit van de openbare ruimte is het belangrijk dat er een goede verhouding ontstaat tussen de hoogte van de bebouwing en de breedte van de straat. Met de appartementen boven de winkels neemt de kwaliteit en de belevingswaarde van de openbare ruimte toe. Een wisselende bouwhoogte benadrukt het informele karakter van het dorpshart. Op bepaalde plekken binnen het dorpshart kunnen de gebouwen een afwijkende hoogte krijgen of een robuustere uitstraling. Om aan te sluiten op de omgeving heeft een dwarskap de voorkeur. Het gaat om:
Het woningbouwprogramma is bescheiden van aard. De nut en noodzaak van het programma valt uit de Structuurvisie Edam-Volendam (zie paragraaf 3.5.1) te herleiden. Prognoses geven aan dat het inwonertal van Edam-Volendam zal kunnen groeien tot ruim 31.000 inwoners in 2020. Uitgangspunt van deze prognose vormde destijds een woningbouwprogramma ongeveer conform de Streekplanuitwerking Waterlands Wonen (2006). Hierin is voor de gemeente Edam-Volendam rekening
gehouden met een (klein) deel regionale opvang. In de structuurvisie van de provincie Noord-Holland is het kwantitatieve aspect van het woonbeleid geregeld (de aantallen te bouwen woningen) en zijn de ruimtelijke mogelijkheden aangegeven. In het uitvoeringsprogramma van de structuurvisie is de provinciale woonvisie opgenomen. De woonvisie gaat vooral over het kwalitatieve aspect van wonen.
Voor de Metropoolregio is de totale woningbehoefte voor de periode 2010-202 125.000 woningen; voor de regio Waterland wordt dit gespecifieerd tot 4.900 woningen tot 2019. Uit de Monitor Woningbouw 2012 van de provincie Noord-Holland blijkt dat de productie achterblijft bij de vraag; er is dus sprake van een woningtekort. Dit bestemmingsplan geeft invulling aan de provinciale, regionale en gemeentelijke doelstelling op het gebied van wonen; de behoefte aan de woningen is gelet op deze documenten aangetoond.
Gezien de woningbehoefte is in de woningbouwplanning zoals opgenomen in de gemeentelijke structuurvisie tot 2020 een aantal van ongeveer 2.100 woningen opgenomen. Sinds 2009 worden er circa 100 (starters)woningen per jaar gerealiseerd in de Broeckgouw. Tot en met 2019 voorziet de Broeckgouw in circa 1100 woningen. Na realisatie van de Broeckgouw resteert er binnen de woningbouwplanning volgens prognoses nog een benodigd aantal van 1000 woningen. Op dit moment staan op de lijst woningzoekenden van de gemeente Edam-Volendam nog circa 1000 kandidaten ingeschreven. Dit aantal zal door de bevolkingsaanwas jaarlijks groeien. Dit is mede ingegeven door de van oudsher aanwezige sterke sociale binding aan de gemeente.
Hoewel het prijspeil van de bestaande woningmarkt is gedaald als gevolg van de crisis en toevoeging van nieuwbouwwoningen, kunnen starters behalve voor nieuwbouw ook uit de voorraad bestaande woningen kiezen. Hoewel dit een momentopname is, is er thans geen sprake van een stijgend prijsniveau. Zowel in bestaande bouw als nieuwbouw worden woningen naar huidige maatstaven goed verkocht. Als gevolg daarvan ontstaat er een gezonde doorstroming, ook vanwege het brede aanbod en keuze in verschillende prijssegmenten. Echter, het aanbod in met name koopappartementen in de bestaande oude stedelijke kern (ook voor senioren) van Volendam is tot op heden beperkt gebleven. Gelet op het feit dat dit dus een segment woningen betreft waar weinig en dus schaars aanbod in bestaat, is de verwachting (dit is mede uit contacten met de makelaardij gebleken) dat er meer dan gemiddelde behoefte bestaat aan deze woningen, zeker voor doelgroepen.
Gelet op het voorgaande, de beschreven woningbehoefte in eerder genoemde documenten en het gegeven dat hier sprake is van een bescheiden woningbouwprogramma, is de verwachting - los van het feit dat daarmee de noodzaak van deze woningen voldoende is aangetoond - dat er ook voldoende vraag naar deze woningen zal bestaan.
In een nog op te stellen Masterplan zullen de ruimtelijke maatregelen gedetailleerd worden aangegeven. Het Masterplan dient nog ontwikkeld te worden. Het bestemmingsplan is het juridisch-planologisch kader op basis waarvan de maatregelen ook daadwerkelijk mogelijk worden. De plannen zijn nog niet exact stedenbouwkundig en programmatisch uitgewerkt. Ook staat de (financiële) uitvoerbaarheid van deze plannen nog niet vast en bestaat er nog geen opgetekende consensus tussen alle relevante partijen. Het is daardoor niet mogelijk een rechtstreekse eindbestemming op te nemen op basis waarvan de ontwikkelingen vergund kunnen worden. De ontwikkelingen kunnen daardoor nog niet getoetst worden op haalbaarheid en exact ingetekend worden op de verbeelding. Immers jurisprudentie leert dat de vaststeller van het bestemmingsplan moet motiveren / uitleggen waaruit het plan bestaat, dat sprake is van “goede ruimtelijke ordening” en dat het plan uitvoerbaar is.
Desalniettemin wordt voorzien dat de beoogde ontwikkelingen binnen de planperiode (10 jaar) gestart en-/of gerealiseerd kunnen en zullen worden. Daarom wordt ingestoken op het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid voor de dorpshartontwikkeling. Wanneer een ontwikkeling concreet wordt, kan vervolgens het college met een wijzigingsprocedure alsnog de ontwikkeling realiseren. Ook het financieel sluitend krijgen van de plannen kan dan worden uitgesteld tot het moment dat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast. In plaats van het dan op te stellen exploitatieplan kan de gemeente in een later stadium (voorafgaand aan het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid) anterieure overeenkomsten sluiten met partijen. Zodoende zal het nieuwe bestemmingsplan het kader bieden op basis waarvan de dorpshartontwikkeling gerealiseerd kan worden. Voorts is op een aantal percelen de Wet voorkeursrecht van toepassing waardoor er een noodzaak bestaat tot tijdige vaststelling van het bestemmingsplan.
De huidige situatie zal een passende bestemming krijgen. Tot het moment dat de ontwikkelingen gestart en-/of gerealiseerd kunnen worden, moeten de huidige functies immers kunnen blijven voortbestaan. Voor wat betreft de huidige situatie wordt onderscheid gemaakt in het kernwinkelgebied en de aanloopstraten (conform de Detailhandelsstructuurvisie). In het kernwinkelgebied wordt een zekere mate van uitwisseling van functies mogelijk waardoor een levendig vestigingsklimaat ontstaat. In de aanloopstraten zijn detailhandel en dienstverlening mogelijk. Ingrepen in de openbare ruimte, bijvoorbeeld om de ruimtelijke kwaliteit te verbeteren, zijn mogelijk binnen de openbare bestemmingen (Groen en Verkeer – Verblijfsgebied). De regeling wordt wel zodanig geformuleerd, dat de bestaande (cultuurhistorische) waarden adequaat beschermd worden.
Zie in detail hoofdstuk 5 hoe bestaande en toekomstige situatie bestemd zijn.
Aan ieder bestemmingsplan ligt een aantal uitgangspunten ten grondslag ten aanzien van de inrichting van de omgeving. Deze uitgangspunten vinden hun grondslag in algemeen gemeentelijk beleid. Ook is er beleid op deelaspecten ten aanzien van bijv. wonen, detailhandel, groen, welzijn etc. dat voor een ruimtelijk plan als het bestemmingsplan van belang is. Dit gemeentelijk beleid ten aanzien van de inrichting van het gemeentelijk gebied, heeft gestalte gekregen mede op grond van ruimtelijk beleid van hogere overheden, zoals het rijk en de provincie. Provinciaal en gemeentelijk beleid zijn ieder op hun beurt weer een vertaling van de meer abstracte regie op nationaal niveau, het rijksbeleid. Rijks, provinciaal en regionaal ruimtelijk beleid worden hierna kort uiteengezet. Het gemeentelijk beleid, dat de achterliggende gedachte van het bestemmingsplan vormt, komt daarna aan de orde.
Een actualisatie van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid is nodig gebleken, omdat de verschillende beleidsnota's op het gebied van ruimte en mobiliteit gedateerd zijn door nieuwe politieke accenten en veranderende omstandigheden, zoals de economische crisis, klimaatverandering en toenemende regionale verschillen, onder andere omdat groei, stagnatie en krimp gelijktijdig plaatsvinden. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau.
De visie is vernieuwend in de zin dat ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur sterker dan voorheen met elkaar verbonden worden. In de structuurvisie schetst het rijk de ambities voor concurrentiekracht, bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid tot 2040 (lange termijn) en doelen, belangen en opgaven tot 2028 (middellange termijn).
De centrale visie wordt uiteengezet in drie hoofddoelstellingen voor de middellange termijn (2028), namelijk 'concurrerend, bereikbaar en leefbaar&veilig'. Voor de drie rijksdoelen zijn de onderwerpen van nationaal belang benoemd waarmee het rijk aangeeft waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken.
De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Van deze drie doelen benoemt het rijk 13 nationale belangen. Voor alle nationale opgaven worden rijksinstrumenten ingezet, waarbij financiering slechts één van de instrumenten is. Ook decentrale overheden en marktpartijen dragen bij aan de realisatie van nationale opgaven.
Conclusie: Voor het plangebied in Volendam is met name de hoofddoelstelling “waarborgen van een leefbare en veilige woonomgeving” en het nationaal belang nummer 10 van toepassing: Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten. Zie verder hoofdstuk 4 voor dit aspect.
Het kabinet heeft in de hiervoor genoemde SVIR vastgesteld dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet.
De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) bevestigt in juridische zin die kaderstellende uitspraken.
Het kabinet heeft de keuze voor deze onderwerpen gemaakt in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Door de nationale belangen vooraf in bestemmingsplannen te borgen, wordt met het Barro bijgedragen aan versnelling van de besluitvorming bij ruimtelijke ontwikkelingen en vermindering van de bestuurlijke drukte.
Het 1e deel van het Barro is in december 2011 van kracht geworden. Per 1 oktober 2012 is een aantal onderwerpen toegevoegd en is de Ladder van duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Met de uitbreiding van het Barro is de juridische verankering van de SVIR compleet geworden.
De Ladder voor duurzame verstedelijking, zoals opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), is hierbij een procesvereiste en draagt bij aan een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, ondersteunt gemeenten en provincies in een vraaggerichte programmering van hun grondgebied en helpt bij het maken van een zorgvuldige afweging van belangen bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten. E.e.a. betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met het oog voor de onderliggende vraag in de regio, de beschikbare ruimte binnen het bestaand stedelijk gebied en een multimodale ontsluiting ('Nut en noodzaak”).
Conclusie: met betrekking tot de Ladder voor Duurzame Verstedelijking zijn nut en noodzaak van de ontwikkeling aangetoond in hoofdstuk 2. Het dorpshart functioneert niet zoals dit zou moeten. Daardoor staat de kwaliteit van het aanbod aan winkels en voorzieningen, evenals de ruimtelijke kwaliteit van het gebied, onder druk. Het gebied dient gerevitaliseerd te worden, wil het kunnen voldoen aan de moderne wensen van de consument/bezoeker. Omdat de revitalisatie gericht is op aantrekken/behouden van het lokale publiek, is er van concurrentie met de regio geen sprake. De behoefte aan het programma op het gebied van wonen is aangetoond in paragraaf 2.4.3, de behoefte aan detailhandel en commerciële functies in paragraaf 3.5.3 en horeca in paragraaf 3.5.4. Deze behoefte wordt ingevuld door middel van gedeeltelijke herstructurering en transformatie van bestaand stedelijk gebied. Het gebied is voorts met de auto als het openbaar vervoer goed bereikbaar. De bereikbaarheid en ontsluiting voor fietsers en voetgangers zal worden verbeterd. Een alternatief binnen het bestaande stedelijk gebied voor een ander dorpshart is niet aanwezig.
In de gemeente Edam-Volendam zijn door de rijksoverheid 178 rijksmonumenten aangewezen; 3 in Volendam en 175 in Edam. Binnen het plangebied bevinden zich geen rijksmonumenten. De modernisering van het monumentenbeleid wordt nader behandeld en toegelicht in paragraaf 4.3.6 bij de bespreking van het Planologisch Erfgoedregime.
De Provinciale Structuurvisie Noord-Holland is vastgesteld door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland op 16 februari 2010 en aangenomen door Provinciale Staten op 21 juni 2010. De eerste herziening is op 23 mei 2011 vastgesteld door P.S.
De Structuurvisie geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Noord-Holland. De provincie is veelzijdig met een aantal belangrijke economische motoren van Nederland, bruisende steden, natuurparken, het strand en open grasland vol weidevogels. Dit bijzondere karakter wil de provincie bewaken. Tegelijkertijd zijn er ontwikkelingen als globalisering, klimaatverandering en trends zoals vergrijzing en krimp die een grote ruimtelijke impact hebben.
De provincie heeft drie hoofdbelangen die samen de ruimtelijke hoofddoelstelling vormen van de provincie Noord-Holland. Deze drie hoofdbelangen zijn Ruimtelijke kwaliteit, Duurzaam Ruimtegebruik en Klimaatbestendigheid. Van belang voor dit plangebied is vooral het belang duurzaam ruimtegebruik.
Duurzaam ruimtegebruik
Onder duurzaam ruimtegebruik verstaat de Provincie Noord-Holland het plaatsen van de juiste functies op de juiste plek. Deze juiste plek wordt bepaald door verschillende factoren zoals de aanwezige milieukwaliteit, de behoefte aan voorzieningen zoals passende huisvesting voor bewoners en bedrijven op specifieke locaties en de bereikbaarheid van die locaties. Uitgangspunt is een zorgvuldige afweging tussen verschillende belangen, waarbij milieukwaliteiten als (externe) veiligheid, luchtkwaliteit, bodemkwaliteit, geur en geluid, maar ook waterkwaliteit belangrijke randvoorwaarden zijn. De Provincie Noord-Holland wil steden en dorpen optimaal benutten en de landschappen open houden, maar ook ruimte bieden aan de economie en woningbouw. De Provincie Noord-Holland streeft daarom naar verdere stedelijke verdichting en helpt gemeenten bij het optimaliseren van het gebruik van het Bestaand Bebouwd Gebied. Het plangebied valt binnen Bestaand Bebouwd gebied. Verbetering van een bestaand winkelcentrum in combinatie met woningbouw binnen het Bestaand Bebouwd gebied, waarbij extra vierkante meters winkeloppervlak worden gerealiseerd, past binnen het beleid van duurzaam ruimtegebruik.
Conclusie: het belang duurzaam ruimtegebruik is relevant voor het nieuwe bestemmingsplan. Het bestemmingsplan zal ruimte gaan bieden aan herontwikkeling en verdichting van het bestaande dorpshart. Daarmee levert het een bijdrage aan het belang van duurzaam ruimtegebruik uit de provinciale structuurvisie.
De Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PVRS) is vastgesteld op 21 juni 2010 en nadien enkele keren gewijzigd. De verordening is verder gewijzigd bij G.S. besluit van 15 november 2011 (wijziging EHS-kaart) en voorts is een 2e wijziging (in verband met de wijziging Wro) en een 3e wijziging in verband met Wind op Land vastgesteld door P.S. op 17 december 2012. Bij GS-besluit van 19 maart 2013 is wederom de EHS-kaart gewijzigd.
Deze verordening schrijft voor waaraan de inhoud van (gemeentelijke) bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheerverordeningen moet voldoen. Het gaat hierbij vooral om de doorwerking van het in de provinciale structuurvisie vastgelegde beleid. De provinciale ruimtelijke verordening is daarvoor bij uitstek het aangewezen instrument om die doorwerking te realiseren via algemene regels omtrent de inhoud voor o.a. bestemmingsplannen. Ten aanzien van een aantal onderwerpen zijn algemene regels gesteld die zich specifiek richten op de provincie ter verdere uitwerking en/of aanvulling in een provinciale verordening. Op deze manier komen rijksregels "getrapt" in bestemmingsplannen terecht. Voor bestemmingsplannen die in Bestaand Bebouwd Gebied vallen en waarmee geen provinciaal belang is gemoeid, stelt de PVRS met uitzondering van de hierna genoemde bepaling, geen regels. In het kader van de 1e herziening is in de PVRS een bepaling toegevoegd, te weten artikel 33.
Lid 1 van artikel 33 bepaalt dat bestemmingsplannen voor woningbouw, renovatie, (herstructurering) bedrijventerreinen, kantoorlocaties en glastuinbouw dienen te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan energiebesparingen, inzet van duurzame energiebesparing en inzet van duurzame energie, waaronder mede wordt verstaan het gebruik van restwarmte, Warmte Koude Opslag en aardwarmte, zonne-energie en biomassa. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat nieuwe verstedelijking of uitbreiding van bestaande verstedelijking aan eisen van duurzaam bouwen dient te voldoen.
Anders dan hiervoor genoemd, zijn er verder geen provinciale belangen uit de PVRS in het geding. Het bestemmingsplan zal voorts in overeenstemming zijn met de PVRS.
Conclusie: genoemde beleidsonderdelen hebben betrekking op de ontwikkelingen: deze worden nader uitgewerkt bij het toepassen van flexibiliteitbepalingen. Op dat moment kan invulling worden gegeven aan de PVRS.
De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie is een onderdeel van het uitvoeringsprogramma van de Structuurvisie van de provincie Noord-Holland en beschrijft de kernkwaliteiten van de verschillende Noord-Hollandse landschappen. Gemeentelijke bestemmingsplannen die voorzien in nieuwe ontwikkelingen, dienen rekening te houden met deze kernkwaliteiten.
Conclusie
Volgens de Leidraad heeft bijna de gehele provincie een potentiële archeologische verwachting. In de Leidraad zijn verder gebieden aangewezen die een bovenregionale archeologische waarde vertegenwoordigen. De regio Waterland is aangewezen als archeologisch gebied van provinciaal belang (hiermee wordt niet de gemeente bedoeld, maar een groter gebied, waar het plangebied binnen valt). Gemeenten zijn wettelijk verplicht om bij ruimtelijke plannen voldoende rekening te houden met te verwachten archeologische waarden (art. 38 a Monumentenwet). Dit betekent dat voor grondwerkzaamheden een aanlegvergunningstelsel wordt opgenomen.
De informatiekaart vermeldt overigens niet de aanwezigheid van archeologische of cultuurhistorische elementen of waarden in het plangebied. Niettemin is het gebied volgens de Leidraad zelf aangewezen als archeologisch gebied van provinciaal belang. Zie voorts navolgende paragraaf.
De ontwikkelingen zijn in principe niet in strijd met de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie met dien verstande dat in het bestemmingsplan aandacht moet worden geschonken voor cultuurhistorie/archeologie (aanlegvergunningstelsel) en dat bij bepaalde uit te voeren werkzaamheden nader archeologisch onderzoek dient plaats te vinden.
Op de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) van de provincie Noord-Holland heeft een deel van het plangebied een aanduiding “hoge archeologische waarde” gekregen. Deze provinciale kaart werd tot voor kort altijd als onderlegger werd gebruikt. Echter, deze is niet verder geactualiseerd en als het ware opgegaan in de Leidraad L & C (zie boven). De kaart geeft wel een goed beeld van de te verwachten waarden en is dus relevant voor dit gebied.
Ter bescherming van deze toegekende archeologische waarde is een dubbelbestemming noodzakelijk. Centraal uitgangspunt daarbij is dat bouwinitiatieven mogelijk zijn, nadat op basis van voldoende onderzoek is aangetoond dat mogelijke archeologische waarden niet worden aangetast en- of voldoende zeker worden gesteld.
Conclusie: er zijn mogelijk archeologische elementen aanwezig; voor deze waarden is een beschermende regeling opgenomen. Zie in detail hoofdstuk 4.
In de visie Detailhandel- en leisurebeleid Noord-Holland worden aanbevelingen gedaan over de gewenste toekomstige detailhandel en de leisure structuur van de provincie. De visie staat positief tegenover nieuwe ontwikkelingen en impulsen onder de voorwaarde dat het kwaliteitsniveau verbetert, de regionale structuur niet ontwricht raakt en het onderscheidend vermogen van de kernen versterkt. De Economische Agenda 2012-2015 van de provincie Noord-Holland borduurt o.a. met betrekking tot het onderdeel detailhandel daar op voort. In de Agenda wordt aangegeven dat met name afstemming op bovenlokaal niveau steeds belangrijker wordt door een groter bereik en invloed van detailhandelontwikkelingen. In Noord-Holland vindt de regionale afstemming plaats op het niveau van de regio's die ook op andere gebieden nauw met elkaar samenwerken. Afstemming vindt plaats in een zogenaamde Regionale Adviescommissie Detailhandel. Voor dit gebied is dat de Regionale Commissie Winkelplanning (RCW, ingesteld voor/door de Stadsregio Amsterdam). De toevoeging/uitbreiding van detailhandel binnen het centrum van Volendam is primair gericht op de lokale markt.
In de Stadregio is afgesproken dat er een meldingsplicht verplicht wordt gesteld bij toevoeging van grootschalige detailhandelsplannen (>5000 m2 wo in bestaand winkelgebied) met een regionale uitstraling. Dit om te voorkomen dat onder- of overbewinkeling ontstaat en om een goede regionale balans te bewaren. Namens de ISW regio heeft de gemeente Purmerend zitting in de Regionale Commissie Winkelplanning. In het voortraject is gesproken met de gemeente Purmerend over de ontwikkelingen binnen het Dorpshart van Volendam. Gezien de lokale gerichtheid van de upgrading van het dorpshart heeft de gemeente Purmerend aangegeven geen bezwaar te hebben tegen deze ontwikkelingen.
De ontwikkeling sluit voorts aan bij de in de Economische Agenda beschreven ambitie voor de komende periode: “We werken toe naar een Noord-Hollandse detailhandelsstructuur die zich kenmerkt door vitaliteit, dynamiek, concurrentiekracht, kwaliteit en onderscheidende vermogen en een stimulerend en gezond vestigingsklimaat; vanuit onze regisserende en kaderstellende rol en de beschikbare financiële mogelijkheden”.
Conclusie: het bestemmingsplan zal uitsluitend die ontwikkelingen mogelijk maken die het kwaliteitsniveau verbeteren (o.a. door een verbetering van de structuur van het dorpshart, de openbare ruimte en door een kwantitatieve/kwalitatieve uitbreiding van 4.800 m2 commerciële functies die versterkend/ondersteunend zijn aan de bestaande voorraad), de regionale detailhandelstructuur niet ontwrichten en het onderscheidend vermogen versterken. Daarmee levert het bestemmingsplan een bijdrage aan de uitvoering van het detailhandel- en leisurebeleid Noord-Holland/ Economische Agenda.
Het bestemmingsplan bevat voorts mogelijkheden voor functies op het gebied van recreatief en doelgericht winkelen.
In de Regiovisie Waterland 2040 (januari 2009) hebben de zeven Waterlandse gemeenten hun koers bepaald voor het ruimtelijk beleid op lange termijn. Het centrale motto van de visie is Vitaal met karakter. In deze visie staat behoud en zo mogelijk versterking van het kenmerkende authentieke karakter van de regio Waterland voorop, maar wel met de noodzakelijk sociaaleconomische en infrastructurele impulsen om de kernen vitaal te houden en het gebied binnen de Metropoolregio Amsterdam bereikbaar te maken.
Naast maatregelen om het authentieke karakter van het landelijk gebied te bewaren vergt dat op vele locaties een forse inspanning in de kwaliteit van de leefomgeving, selectieve uitbreiding voor noodzakelijke sociaaleconomische ontwikkelingen, duurzame oplossingen voor beheer en terugdringen van woon-werkverkeer. Op die manier ontstaat een duurzame, vitale regio met een herkenbaar eigen karakter. In de regiovisie zijn geen nieuwe initiatieven beschreven, die een nadere uitwerking vragen voor het plangebied in Volendam. Ten aanzien van wonen is de realisering van de afspraken uit het convenant Binnenstedelijke opgave (ICT) Waterlands Wonen uitgangspunt.
Conclusie: het bestemmingsplan borgt het authentieke karakter en maakt nieuwe ontwikkelingen alleen mogelijk indien dit niet ten koste van het authentieke karakter. In dit geval zal het authentieke karakter, de (karakteristieke) samenhang binnen het centrum en de leefbaarheid worden vergroot. Hiermee kan worden gesteld dat voldaan wordt aan de uitgangspunten van de Regiovisie Waterland 2040.
Bij besluit van 26 februari 2009 heeft de gemeenteraad een Structuurvisie vastgesteld. Deze structuurvisie geeft een beschrijving van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente tot 2020 met een doorkijk naar de lange termijn (2040).
Voor het plangebied zijn met namen de volgende twee speerpunten van belang:
Daartoe worden in de structuurvisie enkele concrete aanbevelingen gedaan:
In algemene zin gelden nog de volgende geformuleerde speerpunten van beleid:
Tenslotte geeft deze gemeentelijke Structuurvisie input voor de actualiseringoperatie van de bestemmingsplannen. Een groot deel van het plangebied is via de structuurvisie gekenschetst als 'cultuurhistorisch waardevol stads- en dorpsgebied'.
Conclusie: het bestemmingsplan maakt de aanbevelingen uit de structuurvisie mogelijk door ruimte te bieden aan extra centrumvoorzieningen. De mogelijkheid tot realisatie van appartementen/woningen past binnen de beleidsregel “voldoende woningbouw ter voldoening aan de vraag van eigen ingezeten”. Tevens blijkt uit de structuurvisie de onderbouwing voor nut en noodzaak van het toevoegen van een (beperkt) aantal woningen.
In de detailhandelsstructuurvisie uit 2007 worden enkele maatregelen voorgesteld voor een sterkere detailhandelsstructuur voor de gemeente. Het centrum van Volendam speelt daarin als hoofdwinkelgebied een belangrijke rol. Voor het plangebied worden de volgende enkele maatregelen voorgesteld die het centrum kwantitatief en kwalitatief sterker moeten maken:
Conclusie: het bestemmingsplan maakt de aanbevelingen uit de detailhandelsstructuurvisie mogelijk door ruimte te bieden aan extra centrumvoorzieningen.
In 2011 is de marktruimte voor detailhandel in het centrum van Volendam (opnieuw) onderzocht. Allereerst wordt een aantal ruimtelijke knelpunten omschreven:
De matige staat van de winkelstructuur in het centrum van Volendam vraagt om een krachtige integrale vernieuwingsslag. De ruimte voor uitbreiding is binnen de lokale markt aanwezig. Daarnaast kan voordeel worden getrokken uit het toeristisch (aantrekkings) potentieel. Deze detailhandelsfuncties zouden dus moeten worden gecombineerd met overige bezoekmotieven op het vlak van horeca, ambulante handel, dienstverlening, zorg en sociaal-culturele functies.
Om het centrum van Volendam te ontwikkelen tot een krachtig winkelgebied verdienen de volgende aspecten prioriteit:
1. Versterking supermarktstructuur
Voor een centrumgebied als dat van Volendam vormt de boodschappenfunctie een belangrijke basis. Dit type centrum is in basis te klein om echt uitgebreid recreatief te winkelen. Aankopen en bezoekmotieven liggen doorgaans in het verlengde van de dagelijkse of wekelijkse boodschappen. Om die reden is het van belang dat de boodschappenfunctie van het centrum voldoende aantrekkelijk is. Een modern en goed uitgerust supermarktaanbod vormt samen met een compleet vers- en overig convenience aanbod daarvan de pijlers. In de maximum variant blijft circa 770 m² vwo /900 m² bvo aan ruimte in de dagelijkse sector over als uitbreiding. Op grond hiervan zit het aantal supermarkten in feite aan het maximum dat mogelijk is. Dit moet echter geen reden zijn om vernieuwing een halt toe te roepen en initiatieven aan de kant te schuiven. Vernieuwing kan ook leiden tot wenselijke sanering. Het verdient aanbeveling kritisch om te gaan met de planvorming en hierin een duidelijke lijn te volgen.
Gelet op de bepalende rol binnen de dagelijkse aankopen, moet bij de uitbreiding en verbreding van het supermarktaanbod het primaat liggen bij het centrum van Volendam. Planvorming in de dagelijkse sector komt in eerste instantie ten goede aan completering en schaalvergroting van de dagelijkse sector in het centrumgebied. De realisatie van ten minste één moderne service-supermarkt als trekker is van groot belang, namelijk de huidige Deen supermarkt. Inspelend op het realiseren van de ambitie biedt het centrum bij voorkeur twee supermarkten aan, waarbij de tweede supermarkt een prijs- agressief marktsegment biedt. Dit segment is sterk ondervertegenwoordigd, terwijl de service supermarkten oververtegenwoordigd zijn. Een brede segmentering in supermarktaanbod, van service tot discount, spreekt een breed publiek aan en weet veel consumenten aan zich te binden. Overige initiatieven binnen de dagelijkse sector zijn bij voorkeur versterkend voor de bestaande centrumstructuur en verrijkend ten opzichte van het bestaande aanbod (nieuwe formules en segmenten). Gelet op de toekomstige spreiding van de supermarkten is er geen reden voor een verdere spreiding. Initiatieven zijn bij voorkeur gericht op versterking van de bestaande dagelijkse clusters (centra en wijkcentra).
2. Completering koopfunctie
Naast de boodschappenfunctie onderscheidt het centrum zich als hoofdwinkelgebied door de aanvullende niet-dagelijkse winkelfunctie. Hierin concurreert het centrum vooral op bovenlokale schaal. Dat wil niet zeggen dat Volendam zich moet willen meten met Purmerend of Hoorn, maar het kan wel een deel van huidige afvloeiing richting deze steden naar zich toe te trekken. Uit het onderzoek blijkt dat in de niet-dagelijkse sector een ruimte aanwezig is van 3.000 – 4.100 m² wvo / 3.800 – 5.100 m² bvo in 2020. Een aantrekkelijk centrum is in belangrijke mate gebaat bij een zo compleet en divers mogelijk non-food aanbod (recreatief, vrije tijd en overig). Andersom gedijen de meeste ondernemers in deze branches ook het best in een geconcentreerd centrummilieu, waarin ze optimaal van elkaars aanwezigheid kunnen profiteren. Om de koopfunctie van het centrum de gewenste versterking te geven, wordt geadviseerd om in het centrum voldoende massa en trekkracht te ontwikkelen. Alleen dan zal het centrum haar positie ten opzichte van de regio weten te verbeteren.
3. Concentratie in plaats van versnippering
Ook bij de versterking van de aanvullende koopfunctie wordt geadviseerd om het belang van het centrum zwaar te laten wegen. Het centrum moet kansen bieden voor clustering en completering van de non-food. Binnen de Volendamse structuur zien we dat een aantal branches die normaliter sterk geclusterd zijn in het centrum, behoorlijk versnipperd zijn en verder versnipperd dreigen te raken. Door uitbreiding of verplaatsing van dit aanbod naar het centrum, neemt het centrum aan concurrentiekracht toe. Een substantiële versterking van het centrum kan op andere plekken tot verandering van het profiel leiden, bijvoorbeeld in de wijkcentra. Van belang daarbij is dat de wijkwinkelcentra ook tot een concentratie van het aanbod komen, waarbij leegkomende panden opnieuw worden gevuld of worden herbestemd.
Voorts wordt aanbevolen in te zetten op het lokaal aanbod als het versterken van de modische sector en vrijetijdssector(hobby, sport, media, en dergelijke). Ook wordt aangegeven dat toevoeging van daghoreca (winkelgerelateerde horeca) in het deelgebied Europaplein en omgeving een kans is.
Conclusie: het bestemmingsplan maakt de aanbevelingen uit de inventarisatie mogelijk door ruimte te bieden aan extra detailhandels- en horecavoorzieningen; waar mogelijk wordt branchering aangebracht. Gelet op het "Ontwikkelingsplan Dorpshart Volendam", is binnen de gedachte (steden)bouwkundige ontwikkelingsstructuur en marktruimte vooralsnog geen ruimte voor een 2e supermarkt uit een prijs-agressief marktsegment. Wel bestaat in het kader van de verplaatsing van de huidige supermarkt ruimte om zich nader te profileren als trekker.
De inventarisatie marktruime horeca van de gemeente Edam – Volendam uit 2011 brengt op basis van een analyse de kansen voor horeca voorzieningen in de gemeente in beeld. Voor het plangebied worden gezien het karakter als winkelgebied met name kansen toegedicht aan ondersteunende horeca en horeca gemengd met andere voorzieningen zoals detailhandel. Op basis van de voorgenomen kwaliteitsslag in het centrum ziet de rapportage ook kansen voor lichte horeca in de vorm van een voor Volendam onderscheidend restaurant (of lunchroom). Gezien de woonfunctie is het gebied rond Europaplein en Zeestraat niet geschikt voor “harde” uitgaanshoreca.
Conclusie: vanwege de functie als kernwinkelgebied worden primaire horeca-activiteiten beperkt door bestaande horeca te bestemmen/aan te duiden (alleen daar is horeca mogelijk); na wijziging is beperkte uitbreiding mogelijk tot de maximale maten uit de inventarisatie); bij niet horecabestemmingen is ondersteunende horeca mogelijk ten dienste van de hoofdbestemming.
De gemeenteraad heeft op het raadplein van 25 september 2008 ingestemd met het definitieve concept Beeldkwaliteitsplan Oud Volendam (versie 2, d.d. 19 augustus 2008) en het daarbij behorende Schetsboek. In dit beeldkwaliteitsplan worden aanbevelingen gedaan ten aanzien van de uitstraling en het karakter van de bebouwing. Voor het plangebied zijn met name de volgende aanbevelingen van belang:
Het gewenste bebouwingsbeeld in het deelgebied heeft onder meer de volgende kenmerken:
Conclusie: het bestemmingsplan neemt de aanbevelingen uit het beeldkwaliteitsplan zo veel mogelijk over in de formulering van de bouwregels. Het bestemmingsplan biedt voorts ruimte aan centrumvoorzieningen aan de noord- en zuidwand van het Europaplein; derhalve is verkleuring naar kleinschalige commerciële functies mogelijk. Voor het Europaplein geldt dat verblijfskwaliteit hier prioriteit heeft. Verder wordt het wenselijke wisselende beeld gewaarborgd in het bestemmingsplan, door zo veel mogelijk op maat specifieke goot- en nokhoogten en dakhellingen op te nemen bij bestaande bebouwing. Op nieuwe herontwikkelingslocaties wordt in plaats van genoemde goothoogte in principe uitgegaan van 2 lagen plus kap (m.u.v. de mogelijkheid tot accentuele bebouwing). Voor wat betreft de bestaande bebouwing is de nokrichting vastgelegd conform bestaand, met een dakhelling op minimaal 50 en maximaal 60 graden.
Het welstandsbeleid van de gemeente Edam-Volendam is neergelegd in de Welstandsnota, die bij besluit van 25 maart 2004 door de gemeenteraad is vastgesteld. In april 2013 is deze welstandsnota geactualiseerd. Bij deze actualisatie is de systematiek en terminologie van de nota aangepast aan de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Daarnaast is de begrenzing van de welstandsgebieden in overeenstemming gebracht met de begrenzing van de gebieden in de bestemmingsplannen. In de geactualiseerde welstandsnota is het plangebied opgenomen onder het deelgebied historische kern.
Datgene wat op grond van een bestemmingsplan mogelijk is of wordt toegestaan, kan niet door welstandscriteria worden tegen gehouden. De architectonische vormgeving valt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan en wordt exclusief in de welstandsnota geregeld. Voor zover er bebouwingsmogelijkheden zijn opgenomen in het bestemmingsplan en daarvoor de vergunningplicht geldt, is een toets aan het welstandsbeleid noodzakelijk.
Vanuit welstandsbeleid is er in voorliggend bestemmingsplan een beperkte regeling opgenomen voor balkons, loggia's en dakkapellen. De nadere detaillering van de uitwerking van deze bouwmogelijkheid heeft zijn beslag gekregen in de nieuwe welstandsnota.
Voor de gewenste ontwikkelingen in dit gebied zal te zijner tijd (nog voordat wijzigingsbevoegdheden worden toegepast) een separate welstandsparagraaf worden opgesteld, welke geïncorporeerd zal worden in de welstandsnota.
Bij raadsbesluit van 24 november 2011 is de 'Erfgoedverordening Gemeente Edam-Volendam 2010' vastgesteld. Onderhavige erfgoedverordening regelt de status van gemeentelijke monumenten via het bestemmingsplan. Naast een vergunning-procedure ingevolge de Wabo voor rijksmonumenten wordt het bestemmingsplan als instrument gebruikt om het gemeentelijk cultureel erfgoed te beschermen. Dit cultuurgoed krijgt via een dubbelbestemming 'Waarde - Edams - Volendams Erfgoed' (WR-EV) een vaste positie binnen het bestemmingsplan. Hierdoor worden de ruimtelijke kwaliteiten op het gebied van cultuurhistorie, architectuur, historie en landschap integraal bewaakt. Het nieuwe aan dit planologische erfgoedregime is, dat het systeem ontwikkelingsgericht is vanwege duidelijke richtlijnen voor toekomstig gebruik en dat er een koppeling wordt gemaakt met de Erfgoedverordening.
Mede hierdoor wordt er als het ware een koppeling gelegd tussen de Wet ruimtelijke ordening, Monumentwet c.q. de daarvan afgeleide regeling en de Woningwet en Wabo, zodat een dekkend, meer integraal regime ontstaat. Daarnaast wordt het vergunningsvrij bouwen binnen het cultureel erfgoed beperkt, doordat in de begripsbepalingen van genoemde erfgoedverordening en bestemmingsplan de reikwijdte van het begrip 'gemeentelijke monument' is uitgebreid. Het voordeel van een dergelijk systeem is, dat door de koppeling van het bestemmingsplan aan de Erfgoedverordening een integrale bescherming mogelijk is in plaats van de traditionele fragmentarische en objectgerichte aanpak (in plaats van een gebiedsgerichte benadering).
In de Erfgoedverordening zijn gradaties in beschermingsniveau opgenomen.
Zo worden de verschillende beschermingsgradaties onderscheiden:
Het gemeentelijke Monumentenbeleid van Edam-Volendam wordt daarmee beheerst door:
Doordat er veel waarde wordt gehecht aan de bescherming van ons erfgoed is het wenselijk daar iets tegenover te stellen. Veelal is het verlenen van subsidie een zeer goed middel. Niet alleen wordt de eigenaar tegemoet gekomen in de kosten, maar ook worden eigenaren gestimuleerd hun pand goed te bewaren. Om uitvoering te kunnen geven aan dit proces is de subsidieverordening gemeentelijke monumenten Edam-Volendam 2013 opgesteld. Deze verordening voorziet in de normen en criteria voor
het verstrekken van subsidie voor de instandhouding van gemeentelijke monumenten.
De 'Nota bestemmingsregeling Horeca-activiteiten 2011' is besproken in de raad van 26 mei 2011 en daarna als beleidsdocument vastgesteld en na bekendmaking in werking getreden. Deze notitie bevat beleidsregels voor hoe de komende jaren, in planologisch-juridische zin, met de verschillende horeca-activiteiten wordt omgegaan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen enerzijds de specifieke, primaire horeca en anderzijds de zogenaamde 'ondersteunende horeca' bij onder andere detailhandel en andere bestemmingen.
Vanwege de wens het woon- en leefklimaat ter plaatse van de horecabedrijven optimaal te beschermen, wordt het aantal en de aard van de gevestigde horecabedrijven vastgelegd en worden bestaande bedrijven zoveel mogelijk bestemd conform het bestaande gebruik. Een uitbreiding van het aantal primaire horecabedrijven is niet wenselijk. Lichte horeca wordt hiervan uitgesloten conform de “inventarisatie markruimte horeca” (zie paragraaf 3.5.4).
In de nota is een systematiek van de bestemmingsregelingen opgenomen.
Daarin is aangegeven dat in feite sprake is van een driedeling:
Ondersteunende horeca valt onder de desbetreffende functie waaraan zij ondergeschikt is. Bij primaire horecafuncties wordt een keuze gemaakt of deze functie als zodanig wordt bestemd, of wordt aangeduid binnen de bestemming “Centrum” of “Gemengd”. Het AMVO-gebouw is een specifiek gebouw dat een zelfstandige horecabestemming heeft gekregen.
Conclusie: bestaande horeca is specifiek bestemd en-/of aangeduid. Bij nieuwe ontwikkelingen is uitsluitend ondersteunende horeca toegestaan. In het winkelconcentratiegebied en/of bij het Kruidvat is daarnaast uitbreiding van lichte horeca binnen de kaders van het document “inventarisatie marktruimte horeca” toegestaan. Nadere lokalisering vindt plaats in het kader van het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid op basis van het Ontwikkelingsplan.
Het Terrassenbeleid is in 2012 vastgesteld. Hierin zijn in aanvulling op de algemeen plaatselijke verordening (APV) bepalingen met betrekking tot horecaterrassen opgenomen. Dat wil zeggen dat de gemeente het verzoek om een terrasvergunning afweegt en daarbij overwegingen maakt ten aanzien van veiligheid en openbare orde. Op grond van het bestemmingsplan zijn terrassen alleen toegestaan daar waar aangeduid. Een aanvraag om een terrasvergunning dient wel altijd nog getoetst te worden aan het terrassenbeleid. Zie voor de details in dit plan paragraaf 5.2.5.
In een technische rapportage zijn de elementen parkeeronderzoek en parkeerbalans uitgewerkt. Het plangebied maakt in deze rapportage onderdeel uit van Oude Kom Volendam. De parkeerdruk in dit gebied is vrij hoog en op zaterdagmiddag meer dan 85%. Vooral op zaterdag hebben veel straten een hoge parkeerdruk met een bezettingsgraad van meer dan 85% en in een aantal straten zelfs meer dan 100%.
De komende jaren is een grote groei te verwachten in het autobezit in de Oude Kom van Volendam. Door de verjonging van de bewoners in het centrum zal het autobezit toenemen. De verwachte autonome groei zal de komende jaren 8% zijn, waarmee het autobezit per huishouden op gelijk niveau komt te liggen met andere wijken in Volendam. Daarna zal het autobezit stabiliseren rond 0,8 auto per huishouden. Dit leidt in de toekomst tot een parkeervraag die de grens van de acceptabele parkeersituatie overschrijdt. Op zaterdag zal het parkeerdruk in het centrum en in de schil 93% zijn. Op donderdagmiddag, de rustigste dag van de week, zal de parkeerdruk in het centrum al oplopen naar 80%. Er is dan een tekort aan parkeerplaatsen in en rondom het centrum.
Conclusie: het beleid is relevant voor plangebied omdat er een hoge parkeerdruk heerst en nieuwe ontwikkelingen tot een extra parkeervraag leiden. Vanwege de functie als kernwinkelgebied en de hoge parkeerdruk worden de mogelijkheid voor het realiseren van nieuwe parkeervoorzieningen via een wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt (het Ontwikkelingsplan Dorpshart Volendam gaat uit van een ondergrondse parkeergarage voor maximaal 600 plaatsen).
Het GVVP wordt volgens de huidige planning in maart 2013 vastgesteld. In de eerste fase van het GVVP is de huidige verkeerssituatie in de gemeente Edam-Volendam geanalyseerd. Uit deze analyse is een overzicht met knelpunten naar voren gekomen. De algemene ambitie van de gemeente is om vanuit een integrale benadering te streven naar een duurzaam, veilig functionerend verkeerssysteem voor een leefbare woon- en werkomgeving, zonder de cultuurhistorische waarde van de kernen in het geding te brengen.
In het GVVP wordt daartoe een aantal maatregelen voorgesteld, zoals een nieuw parkeerregime voor het centrum van Volendam. Het overgrote deel wordt 'blauwe zone', ofwel kort-parkeren (Zie tabel onder).
Om de balans tussen vraag en aanbod van parkeerplaatsen te behouden dienen bij nieuwbouw, verbouw of functieverandering parkeernormen gehanteerd te worden. Wanneer een ruimtelijke ontwikkeling geen doorgang kan vinden vanwege de onmogelijkheid om de toename in parkeerbehoefte op eigen terrein op te vangen, kan deze verplichting via het Parkeerfonds worden afgekocht (zie navolgende paragraaf).
Tot slot worden enige fysieke maatregelen voorgesteld. Voor het plangebied zijn mogelijk relevant het aanleggen van fietsparkeerplaatsen of oplaadpunten voor elektronische auto's.
Conclusie: het beleid is relevant voor het plangebied, omdat er een hoge parkeerdruk heerst en nieuwe ontwikkelingen tot een extra parkeervraag leiden. Vanwege de functie als kernwinkelgebied en de hoge parkeerdruk wordt de mogelijkheid voor het realiseren van nieuwe parkeervoorzieningen via een wijzigingsbevoegdheid mogelijk gemaakt (het ontwikkelingsplan Dorpshart Volendam gaat uit van een ondergrondse parkeergarage voor maximaal 600 plaatsen). Fysieke maatregelen aan de infrastructuur zijn bij recht mogelijk binnen de bestemmingen Verkeer (-Verblijfsgebied), Centrum, Gemengd en Groen (binnen de bestemming Groen gaat het alleen om parkeervoorzieningen en fiets-/wandelpaden).
Bij besluit van 31 maart 2011 heeft de raad ingestemd met de Nota Parkeerfonds Edam - Volendam. Na bekendmaking is deze nota in werking getreden. Een centraal uitgangspunt in deze beleidsnota van de gemeente Edam-Volendam is, dat elke nieuwe ontwikkeling in beginsel zelf heeft te voorzien in zijn eigen parkeervraag. Dit betekent dat wanneer een nieuw initiatief extra parkeervraag geneert, de initiatiefnemer hierin zelf heeft te voorzien en daarvan de kosten voor zijn rekening dient te nemen. Dit kan door zelf de nodige (extra) parkeervoorzieningen (al dan niet ondergronds) te realiseren of die anderszins (elders) op een aanvaardbare wijze te compenseren. Wanneer dit niet mogelijk is en er een claim wordt gelegd op (extra) parkeervoorzieningen in de openbare ruimte, dan wordt een dergelijke initiatief thans nog slechts gehonoreerd, voor zover een initiatiefnemer bereid is een financiële bijdrage te leveren aan de dekking van de noodzakelijke kosten van de nieuw, extra aan te leggen (openbare) parkeervoorzieningen.
De hoogte van de bijdragen zijn afhankelijk van de omstandigheden van het geval en de daarbij gekozen uitgangspunten. De opzet van de in de nota Parkeerfonds te onderscheiden situaties leiden tot aan de gemeente te betalen bijdragen; deze zijn in een tabel opgesomd. Zo geldt voor een ondergrondse parkeergarage een bedrag van € 22.000,- per parkeerplaats.
Conclusie: parkeernormen worden per geval bepaald; de initiatiefnemer dient in principe daarin op basis van de Bouwverordening te voorzien en de kosten voor zijn rekening te nemen. In artikel 2.5.30, lid 4 onder b, van de bouwverordening staat dat: “Aan het verlenen van een ontheffing kunnen burgemeester en wethouders een financiële voorwaarde verbinden”. Deze wordt gerelateerd aan de extra parkeerbehoefte die de in het plan vervatte vergunning genereert.
Het al dan niet voldoen aan verschillende randvoorwaarden en uitgangspunten zoals die voortvloeien uit wetgeving, is bepalend voor de vraag of een nieuw bestemmingsplan ook daadwerkelijk uitvoerbaar is. Hierbij moet worden gedacht aan milieuaspecten als geluid, bodem en hinder van bedrijven, water, archeologie en economische haalbaarheid.
Uit deze toelichting en het Ontwikkelingsplan blijkt genoegzaam dat de ontwikkelingen stedenbouwkundig inpasbaar zijn en voldoen aan ruimtelijk relevant beleid. In dit hoofdstuk wordt bezien of de ontwikkelingen uitvoerbaar zijn wat betreft milieu- en omgevingsaspecten. Belangrijk in deze is, dat in dit bestemmingsplan de globale haalbaarheid wordt aangetoond. Dit is gerechtvaardigd, omdat in dit bestemmingsplan niet rechtstreeks grootschalige ontwikkelingen zijn opgenomen. Deze zijn pas mogelijk na wijziging. De exacte stedenbouwkundige massa's zijn nu niet bekend, zodat diverse haalbaarheidsonderzoeken niet definitief kunnen worden gedaan. Denk aan bezonning, geluid op de gevel. Ook aspecten als bouwdieptes en de exacte bouwplek zijn nog niet bekend. Definitief bodem- en archeologisch onderzoek kan dus nog niet gericht worden uitgevoerd, omdat er zich nu bestaande bebouwing bevindt.
Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage in werking getreden. Het besluit is aangepast omdat de Europese rechter heeft geoordeeld dat de drempelwaarden voor m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten onvoldoende recht deden aan de vraag of er sprake is van aanzienlijke gevolgen voor het milieu. Het besluit is aangepast en de drempelwaarden in onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. zijn nu indicatief. Dat betekent dat als een plan onder de richtwaarden blijft er wel een toetsing moet worden gedaan. Het bevoegd gezag moet zich er van vergewissen of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De toetsing vindt plaats aan de hand van de selectiecriteria in de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling.
Getoetst moet worden op:
Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
Beoordeling
Binnen het bestemmingsplan is de mogelijkheid opgenomen om met een wijzigingsbevoegdheid woningen en commerciële functies te bouwen. Dit zijn activiteiten die zijn genoemd in de D-lijst (categorie D 11.2 Stedelijk vernieuwingsproject). Daarom moet worden beoordeeld of het plan belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu heeft. Gelet op de geringe omvang van het plan, ruim onder de drempelwaarde en de ligging van het plan in het centrumgebied, worden geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu verwacht. Het milieubelang wordt in het kader van het bestemmingsplan in de navolgende paragrafen in voldoende mate afgewogen. Een nadere beoordeling in een m.e.r-beoordeling of plan-m.e.r. is niet noodzakelijk.
M.e.r.-plicht op grond van de Natuurbeschermingswet 1998
Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen aangewezen worden als Europese Vogelrichtlijn en/of Habitatrichtlijngebieden (Natura 2000). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden zijn in Nederland opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998. Met het opstellen van een plan mag het plan de instandhoudingsdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitattypen en de habitats van soorten niet verslechteren en het plan mag geen verstorend effect hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen.
Beoordeling
De beoordeling of er significante effecten zijn te verwachten vindt plaats in paragraaf 4.3.3. De conclusie daaruit is, dat significant negatieve effecten kunnen worden uitgesloten.
Conclusie: Gelet op de geringe omvang van de theoretisch mogelijke toename aan stedelijke functies, ruim onder de drempelwaarde, en de ligging van het plan, worden geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu verwacht. Het milieubelang wordt in het kader van het bestemmingsplan in voldoende mate afgewogen (zie verder dit hoofdstuk). Een nadere beoordeling in een m.e.r-beoordeling of plan-m.e.r. is daarom niet noodzakelijk.
Bij milieuzonering gaat het om de belangenafweging tussen bedrijvigheid enerzijds en gevoelige functies met betrekking tot hinderaspecten zoals geluid, geur, gevaar en stof. Deze milieuzonering vindt plaats aan de hand van een Staat van Bedrijfsactiviteiten (SvB). Dit is een lijst waarin de meest voorkomende bedrijven en bedrijfsactiviteiten zijn gekoppeld aan een mate van milieubelasting. De SvB is opgesteld met behulp van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009). Er dient hierbij nadrukkelijk onderscheid gemaakt te worden in de bestaande situatie en de nieuwe situatie.
Bestaande situatie
De aanwezigheid van bedrijven in het centrum brengt mogelijk een spanningsveld met zich mee. Dit wordt veroorzaakt door de aanwezige en potentiële milieubelasting die met deze bedrijfsactiviteiten samenhangen.
Voornoemde VNG-publicatie gaat expliciet over nieuwe situaties. Wel dient te worden bezien of de bestaande bedrijvigheid niet leidt tot een situatie waarbij geen sprake (meer) is van goede ruimtelijke ordening. Uitgangspunt voor dit bestemmingsplan is actualisatie waarbij de bestaande (legale) situatie in beginsel richtinggevend is. De aanwezigheid van inrichtingen is een feit, net zoals de aanwezigheid van woningen een feit is. Het functioneren van de inrichtingen is d.m.v. milieuvergunningen- of meldingen afgestemd op de omgeving. Er is verder geen beleid gericht op uitplaatsing van bedrijvigheid en /of nieuwe wet- en regelgeving waardoor deze bedrijven niet ter plaatse aanwezig kunnen zijn. Er zijn bovendien geen klachten bekend ten aanzien van het functioneren van deze bedrijven. Gelet op bovenstaande zijn de aanwezige bedrijven in het plangebied positief bestemd.
Nieuwe situatie: functie- uitwisseling tussen bedrijven
Zoals aangegeven, geeft de VNG -publicatie Bedrijven en milieuzonering (2009) een lijst met bedrijven en bedrijfsactiviteiten die qua milieubelasting vergelijkbaar zijn. Het is gelet hierop mogelijk en gewenst binnen de bestemmingen voor bestaande bedrijven een zekere flexibiliteit in te bouwen, zodat functie- uitwisseling tussen bedrijven mogelijk is. Het maakt niet dan wel weinig uit of bedrijf A of bedrijf B op locatie X is gevestigd, zolang hier maar een vergelijkbare milieubelasting van uit gaat.
Bij het realiseren van een nieuwe functie dient anders gezegd gekeken te worden naar de omgeving waarin de nieuwe functies worden gerealiseerd. Hierbij spelen twee vragen:
Het inbouwen van flexibiliteit is gewenst omdat hiermee een aantrekkelijker vestigingsklimaat ontstaat; het simpelweg bestemmen van de huidige bedrijfsactiviteiten zou tot een te star regime leiden.
Het plangebied is te typeren als een gebied met functiemenging: naast woningen zijn tal van andere functies (zoals bedrijven, kantoren, detailhandel en horeca) aanwezig.
In tegenstelling tot rustige woongebieden zijn in dergelijke levendige gebieden ook milieubelastende activiteiten op kortere afstand van woningen mogelijk. In dergelijke gebieden kan gebruikt gemaakt worden van de VNG lijst voor 'functiemenging'. Bij deze lijst wordt per bedrijfsactiviteit bekeken in welke mate deze direct naast woningen toelaatbaar is. Categorie A geeft de lijst van bedrijven met een zeer geringe milieu-overlast, categorie B bedrijven kennen een iets hogere milieubelasting maar zijn nog steeds acceptabel in een gebied met functiemenging.
Deze lijst is als bijlage bij de planregels opgenomen. In de planregels is, in combinatie met de bedrijvenlijst, geregeld welke bedrijfsmatige activiteiten binnen het plangebied zijn toegestaan. Bedrijven in categorie A en B van deze lijst zijn toegestaan in de bestemmingen Bedrijf, evenals bedrijven die daar wat betreft milieuhinder mee vergelijkbaar zijn.
Voor de houtzagerij, gelegen aan de Bokkingstraat, geldt dat in dit plan alleen dit bedrijf is toegestaan plus de lagere milieucategorieën A en B. Het functioneren van die hogere categorie bedrijven is door middel van de milieuvergunning c.q. melding in het kader van het Activiteitenbesluit afgestemd op de omgeving. De houtzagerij kan daardoor ter plaatse functioneren waarbij sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat voor de omliggende milieugevoelige functies. Nieuwe bedrijvigheid in een hogere milieucategorie is niet mogelijk, immers alleen de bestaande bedrijvigheid plus categorie A en B is toegestaan. Wel is in dit bestemmingsplan voor een belangrijk deel deel van dit bedrijf bij recht een doe-het-zelf-handel toegestaan.
Aan de overzijde van de houtzagerij aan de Bokkingstraat vindt opslag plaats. Naast opslag plus categorie A en B, wordt hier een verruiming van de gebruiksmogelijkheden toegestaan. Tevens wordt bij recht kantoor en/of dienstverlenende functies toegestaan. Voorts is vanuit het perifere detailhandelsbeleid voorzien in een verruiming van een vrijstellingsmogelijkheid voor (brom)fietsverkoop.
Conclusie: het bestemmingsplan is haalbaar wat betreft het aspect bedrijven en milieuzonering.
De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, door spoorwegverkeer, en/of door inrichtingen (industrielawaai) het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (de Wgh). De Wgh is bedoeld voor nieuwe situaties (het projecteren van nieuwe geluidgevoelige functies of het verrichten van fysieke aanpassingen aan een weg). De wet stelt dat in principe de geluidbelasting op de gevel van woningen niet hoger mag zijn dan de maximale waarde, dan wel een nader bepaalde hogere waarde. Het opnemen van geluidzones langs wegen en spoor in een bestemmingsplan is niet wettelijk verplicht. De Wgh bepaalt immers reeds de geluidzone. Geluidszones rond een bedrijventerrein moeten wel in een bestemmingsplan opgenomen worden als gebiedsaanduiding (art. 40 Wgh).
Wegverkeer
Volgens de Wet geluidhinder geldt voor wegen met 1 of 2 rijstroken een (onderzoeks)zone van 200 meter. Voor wegen bestaande uit 3 of meer rijstroken is de onderzoekszone 350 meter. Wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur zijn volgens de Wet geluidhinder niet onderzoeksplichtig. Dit alles maakt dat het plangebied binnen de geluidzones van enkele wegen ligt. Dit bestemmingsplan maakt echter niet rechtstreeks nieuwe geluidgevoelige functies mogelijk.
Contourenonderzoek
Het is mogelijk na het toepassen van een wijzigingsbevoegdheid nieuwe geluidgevoelige functies toe te voegen. Er dient evenwel inzichtelijk te zijn, dat het aspect geluid geen (onoverkomelijke) belemmeringen opwerpt. Er is daartoe een contourenonderzoek verricht3. Hieruit blijkt dat de uiterste waarde voor nieuwe woningen in stedelijk gebied (63 dB) vanwege de Julianaweg nergens wordt overschreden. Voor wat betreft de Zeestraat loopt de 63 dB contour voor een deel door locaties waar nieuwe woningen mogelijk zijn (bij toepassen van de wijzigingsbevoegdheid), dan wel woningen naar voren (richting de Zeestraat) geprojecteerd kunnen worden. Zie onderstaande afbeelding. Het gaat om de conform het Ontwikkelingsplan voorgestelde uitbreiding rondom het Havenhof, de 4e pleinwand aan het Europaplein, de nieuwe woningen tegenover het AMVO-gebouw en het naar voren rooien van de winkels met bovenwoningen aan de Zeestraat. Dat houdt in dat, wanneer nieuwe woningen mogelijk worden gemaakt na het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid, in het kader van die wijzigingsbevoegdheid de Wgh uitvoering daarvan mogelijk in de weg staat. Het profiel van de Zeestraat zal echter wijzigen ('smaller worden') en het gebied zal autoluw worden gemaakt. Zoals verwoord in het Ontwikkelingsplan moet immers de onaantrekkelijke verkeerskundige inrichting plaats maken voor een aangenaam gebied dat gericht is op langzaam verkeer, waarbij het parkeren in ondergrondse garages plaatsvindt.
Bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid zal te zijner tijd definitief akoestisch onderzoek moeten worden verricht, uitgaande van de dan actuele verkeersgegevens. Er van uitgaande dat de verkeerskundige inrichting gerealiseerd is (nota bene: ook los van deze inrichting, krijgt dit gebied waarschijnlijk een 30 km/h regime met een zone voor venstertijden), is het zeer waarschijnlijk dat de 63 dB contour komt te vervallen (omgekeerd, kan de wijzigingsbevoegdheid voor woningen niet eerder worden toegepast dan dat de verkeerskundige herinrichting dient plaats te vinden, dan wel dat er voor wat betreft geluidgevoelige ruimten moet worden gewerkt met terugliggende of dove gevels). Wel zal waarschijnlijk de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op meerdere plaatsen worden overschreden. Via het definitieve voornoemde akoestische onderzoek kan te zijner tijd de exacte gevelwaarde worden bepaald en eventueel een hogere waarde worden vastgesteld. Wanneer nieuwe geluidgevoelige bestemmingen worden gerealiseerd (in dit geval: woningen) dient dus nader onderzocht te worden wat de exacte gevelwaarde is. Bij deze berekening wordt daarna een aftrek van 2 dB voor het stiller worden van het verkeer (aftrek ex artikel 110 Wgh) meegenomen. Eventueel dienen vervolgens de mogelijkheden te worden bezien voor geluidreductie, aan de bron, als overdrachtsmaatregel en-/of aan de ontvanger. Indien de waarde nog steeds meer bedraagt dan 48 dB, maar minder dan 63 dB (de maximale geluidwaarde) kan de gemeente voor de betreffende woning(en) een hogere waarde vaststellen. Deze hogere waarde wordt dan tegelijk met het wijzigingsplan vastgesteld.
Goede ruimtelijke ordening (huidige situatie)
Vanuit een goede ruimtelijke ordening dient daarnaast te worden gekeken naar de vraag of ter plaatse in de huidige situatie sprake is van een acceptabel woon- en leefklimaat. De wegen die vanuit geluidhinderaspect van belang zijn, zijn de 50km/h wegen (de Julianaweg en de Zeestraat). Voor het overgrote deel van het plangebied (zijstraten e.d.) geldt een regime van 30km/h. Uit voornoemd contourenonderzoek blijkt zoals aangegeven dat in de huidige situatie voor een deel van enkele panden de maximale waarde van 63 dB wordt overschreden. Hier zal na herinrichting van de verkeersstructuur en het autoluw maken van het gebied geen sprake meer van zijn. Gelet op bovenstaande is de conclusie dat afgezien van enkele bovenwoningen aan de Zeestraat een acceptabel woon- en leefklimaat vanwege wegverkeerslawaai aanwezig is. Omdat het gebied een 30 km/h regime krijgt en autoluw wordt ingericht, zal de situatie voor de (boven)woningen aan de Zeestraat in de toekomst ook wat betreft geluid acceptabel zijn.
Conclusie: voor de bestaande situatie is voor een aantal panden de geluidsituatie te hoog. Na het invoeren van het 30km/h regime en het autoluw maken van het gebied is hiervan geen sprake meer. Voor de nieuwe situatie zal bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid nader akoestisch onderzoek worden verricht en zeer waarschijnlijk een hogere waarde procedure nodig zijn. De reële verwachting is dat deze hogere waarde kan worden verleend.
Het aspect luchtkwaliteit is verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 5.2 en is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit waarin onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht zijn vastgesteld ter bescherming van mens en milieu. In Nederland zijn stikstofdioxide (NO2) en zwevende deeltjes als PM10 (fijn stof) de maatgevende stoffen waar de concentratieniveaus het dichts bij de grenswaarden liggen. Overschrijdingen van de grenswaarden komen, uitzonderlijke situaties daargelaten, bij andere stoffen niet voor. De Europese grenswaarden voor de jaargemiddelden voor NO2 en PM10 zijn gesteld op 40 µg/m³.
Huidige situatie
Er vinden in de huidige situatie geen overschrijding van de luchtkwaliteitsnormen plaats. Dit blijkt onder andere uit de luchtkwaliteitsrapportage Onderzoek wegverkeerslawaai en luchtkwaliteitonderzoek Zuidpolder (Goudappel Coffeng, 2007) en Actualisatie luchtkwaliteitsonderzoek Zuidpolder (Goudappel Coffeng, 2007).
Uit de jaarlijkse 'Grootschalige concentratie en depositie kaarten Nederland' (opgesteld door het RIVM) blijkt dat in 2010 de achtergrondconcentratie in de gemeente Edam-Volendam varieerde. Van 10 tot 20 øg/m³ van N02 en die van PM10 van 20 tot 24 øg/m³. Voor de jaren tot en met 2030 wordt een daling van de concentratie van de beide stoffen geprognotiseerd.
De weg in het plangebied met de grootste verkeersintensiteit is de Julianaweg. Op het meest belaste punt - globaal ter hoogte van de Edammerweg - was in 2010 de concentratie NO2 33,9 øg/m³ en van PM10 20,9 øg/m³, met 18 keer een overschrijding van het 24 uur gemiddelde. Voor 2020 is de verwachting dat de concentratie van zowel NO2 als PM10 afneemt naar 27,4 respectievelijk 18,9 øg/m³.
Ontwikkeling
Projecten die 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan luchtverontreiniging hoeven niet individueel getoetst te worden aan de Europese grenswaarden, aangezien deze niet leiden tot een significante verslechtering van de luchtkwaliteit. Deze grens is in de AMvB NIBM gelegd bij 3% van de grenswaarde van een stof: voor NO2 en PM10 betekent dit dat aannemelijk moeten worden gemaakt dat het project tot maximaal 1,2 øg/m³ verslechtering leidt (voor beide stoffen geldt deze grens). Voor een aantal functies (o.a. woningen, kantoren, tuin- en akkerbouw) is dit gekwantificeerd in de ministeriële regeling NIBM. Deze functies zijn altijd NIBM. Het gaat dan bijvoorbeeld om 1.500 woningen of 10.000 m2 bvo kantoren bij één ontsluitingsweg. Het aantal toe te voegen extra woningen (maximaal 72) blijft ruimschoots onder de bij AMvB vastgestelde grens van 1500 woningen bij één ontsluitingsweg. Met uitzondering van de toe te voegen woningen is het specifieke programma in dit bestemmingsplan niet opgenomen in deze ministeriële regeling; het toevoegen van detailhandel en horeca wordt namelijk niet genoemd in de ministeriële regeling. Daarom moet specifiek bezien worden of het programma toch NIBM is.
Beoordeling of programma in dit bestemmingsplan NIBM is
Voor de 4.810 bvo m2 voorzieningen (detailhandel, lichte horeca) kan worden uitgegaan van het type binnenstad/hoofdwinkelcentrum 20.000-30.000 inwoners, zeer sterk stedelijk, centrum. Volgens de publicatie Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie van het CROW (publicatie 317, 2012) dient te worden uitgegaan van minimaal 23 en maximaal 32,2 verkeersbewegingen per 100 m2 bvo. Het aandeel vrachtwagens is 2%, een ruime inschatting, daar de bevoorrading twee keer per dag zal plaatsvinden.
Uitgegaan wordt van een aantal verkeersbewegingen dat het midden houdt tussen het minimum en het maximum, te weten 27,6 per 100 m2 bvo. In het kader van het Ontwikkelingsplan wordt het dorpshart immers voor de lokale inwoners ruimtelijk aantrekkelijk gemaakt, waarbij de fiets en de voetganger centraal komen te staan. Het is dus niet redelijk uit te gaan van de maximale richtlijn, omdat een aanzienlijk deel van het publiek met de fiets of lopend zal komen.
Er zijn derhalve oftewel ca. 1328 extra verkeersbewegingen (motorvoertuigen per etmaal) te verwachten. Dit aantal is zodanig, dat geconcludeerd kan worden dat het plan NIBM is: volgens de rekentool NIBM van het Ministerie zal namelijk door de verkeerstoename zowel de bijdrage NO2 als PM10 onder de NIBM grens van 1,2 øg/m³ blijven. De geschatte toename van NO2 en PM10 is in onderstaande tabel weergegeven. Het betreft een schatting, in de praktijk kan het aantal voertuigbewegingen lager of hoger zijn (waarschijnlijk lager omdat het gebied autoluw wordt gemaakt). Wanneer de verkeersbewegingen van de woningen erbij opgeteld worden, zal de bijdrage wellicht iets hoger zijn, maar een overschrijding van de “NIBM-grens” voor zowel PM10 als NO2 is nog steeds niet aan de orde (uitgegaan is van koopwoningen, middenduur, centrum, zeer sterk stedelijk, ofwel 3,7 verkeersbewegingen per woning per etmaal, ofwel 72*3,7=266 in totaal). Zie tweede tabel; dit getal is opgeteld bij de 1328 verkeersbewegingen als gevolg van de 4.810 bvo m2 voorzieningen (detailhandel, lichte horeca).
Omdat bovendien voor het jaar 2012 de achtergrondconcentratie ruimschoots onder de in de Wet verankerde grenswaarde (zie boven) ligt, zal van een overschrijding van de grenswaarden geen sprake zal zijn.
Conclusie
Het bestemmingsplan is gelet op bovenstaande uitvoerbaar wat betreft luchtkwaliteit.
Het is wettelijk geregeld dat ontwikkelingen pas kunnen plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel. Bij iedere nieuwbouwactiviteit of bestemmingswijziging dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek voor vaststelling van het bestemmingsplan in beeld te zijn gebracht. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op een schone bodem te worden gerealiseerd.
De kwaliteit van verontreinigde bodem moet ten behoeve van realisatie van de nieuwe bestemmingen voldoen aan doelstellingen uit het BEVER beleid (beleidsvernieuwing bodemsanering). Uitgangspunt is dat functioneel wordt omgegaan met eventueel aanwezige verontreinigingen. Tevens introduceerde de commissie Welschen in het begin van de jaren negentig het begrip “actief bodembeheer”. Het doel hiervan is om op verstandige, doelmatige wijze om te gaan met de structurele aanwezigheid van bodemverontreiniging.
Bodemkwaliteitskaart
De gemeente Edam-Volendam beschikt over een goedgekeurde bodemkwaliteitskaart (vastgesteld 2012).
De gegevens voor de bodemkwaliteitskaart zijn afkomstig uit representatieve bodemonderzoeken uit het bodeminformatiesysteem van de gemeente en van aanvullend bodemonderzoek. In totaal is er gebruik gemaakt van de analyse van 220 monsters van de bovengrond en 206 van de ondergrond om de kaart op te stellen. De bodemkwaliteitskaart doet geen uitspraak over de kwaliteit van de bodem ter plaatse van verdachte locaties, verontreinigde locaties of gesaneerde locaties. In het plangebied zijn geen locaties aanwezig die zijn opgenomen op de lijst van spoedlocaties van de provincie Noord-Holland (www.noord-holland.nl). Dat betekent dat er binnen het te bestemmen gebied geen gevallen van ernstige bodemverontreiniging bekend zijn, die vanwege hun urgentie in verband met humane en-/of verspreidingsrisico's met spoed gesaneerd dienen te worden.
Voor het plangebied geldt dat de huidige bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor de uitvoering van het onderhavige bestemmingsplan. Het betreft immers overwegend de bestaande situatie. Bij (nieuwe) bouwactiviteiten waarbij in de bodem wordt geroerd of situaties waarbij grondverzet plaats vindt dient vrijkomende grond te worden verwerkt conform de wettelijke eisen en richtlijnen. Hergebruik mag alleen plaatsvinden conform het besluit Bodemkwaliteit.
Om een indruk te krijgen van de bodemkwaliteit in het plangebied kan gebruik gemaakt worden van de door Burgemeester en wethouders in november 2012 vastgestelde Bodemkwaliteitskaart en bodemfunctieklassenkaart gemeente Edam-Volendam.
Kort samengevat is het doel van de kaarten om het "gemakkelijker" (en goedkoper) te maken om een nuttige bestemming te vinden van afgegraven grond. Daartoe is de gemeente ingedeeld in "Bodemkwaliteitszones", "bodemfunctiegebieden" en "bodemkwaliteitsgebieden". Het plangebied valt voornamelijk binnen de zone "Oud Volendam". De zone "Oud Volendam" is ingedeeld in de functieklasse "Wonen" en de kwaliteitsklasse "wonen". De bodemkwaliteitsklasse wordt samen met de bodemfunctieklasse gebruikt voor het bepalen van de Toepassingseis. Navolgende tabel geeft de bepalende stof(fen) aan voor de vaststelling van de bodem kwaliteitsklasse.
Verkennend bodemonderzoek:
Er is met de bodemkwaliteitskaart als input een verkennend milieukundig bodemonderzoek verricht4. Doel van het onderzoek is vast te stellen of het voormalige, dan wel het huidige, gebruik van de onderzoekslocatie heeft geleid tot een verontreiniging van de bodem. Het verkennend bodemonderzoek beoogt het verkrijgen van inzicht in aard, plaats van voorkomen en concentraties van eventueel aanwezige verontreinigende stoffen in de bodem. Aangetoond dient te worden dat de grond geschikt is voor de beoogde functies (zie hoofdstuk 2). Ter bepaling van de milieuhygiënische bodemkwaliteit binnen de begrenzing van de onderzoekslocatie, is de norm NEN 5740 (onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek, NNI, januari 2009) gehanteerd. Het onderzoek gaat vergezeld van een boorplan.
Grond
Op basis van de resultaten blijkt dat in de grond overwegend overschrijdingen van de
achtergrondwaarden voor enkele parameters (met name zware metalen, PAK en minerale olie) zijn aangetoond. Plaatselijk zijn enkele overschrijdingen van de tussen-, dan wel interventiewaarden aangetoond (zogenoemde matige, dan wel sterke verontreinigingen), welke ingevolge de Wet bodembescherming (hierna: Wbb) aanleiding geven tot aanvullend onderzoek. Aangezien de resultaten grotendeels gebaseerd zijn op mengmonsters, wordt normaliter in eerste instantie geadviseerd de mengmonsters uit te splitsen, waarbij de voor het mengmonster geselecteerde grondmonsters (waarin de verhogingen zijn aangetoond) separaat worden geanalyseerd op de desbetreffende (kritische parameters). Dit teneinde een specifieker beeld te verkrijgen van de aard en plaats van voorkomen alsmede de verspreiding van de betreffende verhogingen.
De sterkste verhogingen (interventiewaarde overschrijdingen) zijn aangetoond ter plaatse van boring 01 en 02. Beide locaties zijn gelegen op het parkeerterrein voor het AMVO-gebouw (zie navolgende afbeelding).
Locatie boring 1 en 2
Hier is een asfaltverharding aanwezig, waaronder een repaclaag aanwezig is. Daaronder (tussen de repac en onderliggende klei) is een zandige laag waargenomen met diverse gradaties bijmengingen met bodemvreemd materiaal. Vermoedelijk zijn de aangetoonde verhogingen hieraan te relateren. Mogelijk dat betreffende laag is aangebracht ter fundatie van de bovenliggende verhardingslagen. Aangezien ter plaatse een aaneengesloten verhardingslaag aanwezig is, zijn er momenteel geen directe risico's aanwezig. Aanvullend onderzoek naar deze zandige laag kan (in dit stadium) beperkt doelmatig zijn.
In een later stadium (bij de daadwerkelijke herinrichting) kunnen aanvullende acties ten aanzien van deze zandige laag prioritair worden. Indien op de onderzoekslocatie ten gevolge van graafwerkzaamheden grond vrijkomt en buiten de locatie wordt hergebruikt, vindt hergebruik veelal plaats binnen het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In dat geval dient de chemische kwaliteit van de grond te worden getoetst aan de kwaliteitsnormen die door het Besluit bodemkwaliteit aan de betreffende toepassing worden verbonden. De plaatselijk aangetroffen matige verhogingen (tussenwaarde overschrijdingen) geven (in principe) ingevolge de Wbb aanleiding tot aanvullend onderzoek. Met uitzondering van de locatie rondom boring 01 en 02 zijn bij de overige matige verhogingen geen indicatoren aangetoond die duiden op een vermoedelijk aanwezig geval van ernstige bodemverontreiniging (geen sterke verontreiniging aangetoond). Het voorkomen van bijmengingen met bodemvreemd materiaal / dan wel het voorkomen van variërend plaatselijke lichte tot sterke verhogingen binnen stedelijke gebieden (veelal ophooglagen) is niet vreemd (zie bodemkwaliteitskaart).
Grondwater
In het grondwater zijn hooguit plaatselijk enkele overschrijdingen van de streefwaarden voor enkele parameters aangetoond (hooguit lichte verhogingen). Ingevolge de Wbb behoeft dit geen aanvullend onderzoek.
Aanbevelingen
Indien op de onderzoekslocatie ten gevolge van graafwerkzaamheden grond vrijkomt en buiten de locatie wordt hergebruikt, vindt hergebruik veelal plaats binnen het kader van het Besluit bodemkwaliteit. In dat geval dient de chemische kwaliteit van de grond te worden getoetst aan de kwaliteitsnormen die door het Besluit bodemkwaliteit aan de betreffende toepassing worden verbonden.
De plaatselijk aangetroffen matige verhogingen (tussenwaarde overschrijdingen) geven in principe ingevolge de Wbb aanleiding tot aanvullend onderzoek. Met uitzondering van de locatie rondom boring 01 en 02 zijn bij de overige matige verhogingen geen indicatoren aangetoond die duiden op een vermoedelijk aanwezig geval van ernstige bodemverontreiniging (geen sterke verontreiniging aangetoond). De vraag is in hoeverre aanvullend onderzoek hiertoe doelmatig wordt geacht. Het voorkomen van bijmengingen met bodemvreemd materiaal / dan wel het voorkomen van variërend plaatselijke lichte tot sterke verhogingen binnen stedelijke gebieden (veelal ophooglagen) is niet vreemd.
Conclusie
In dit bestemmingsplan zijn ontwikkelingen mogelijk na toepassen van de wijzigingsbevoegdheid. Daarbij zijn nieuwe functies mogelijk. Er heeft verkennend bureau-onderzoek plaatsgevonden om inzicht te krijgen of de bodemkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Op dat moment (en slechts wanneer sprake is van grondroerende werkzaamheden) zal nader bodemonderzoek plaatsvinden. Gelet op de bodemkwaliteitskaart en het verrichte onderzoek is de verwachting dat het bodem de uitvoering niet in de weg zal staan. Eventuele matige verontreinigingen zullen te zijner tijd eenvoudig kunnen worden ingepakt en afgevoerd worden volgens de geldende regelgeving.
Deze matige, kleinschalige verontreiniging (geen geval van ernstige bodemverontreiniging, dus < 25 m³ sterk verontreinigd) kunnen worden verwijderd onder een Plan van Aanpak, welke het bevoegd gezag dan goedkeurt. Met enige milieukundige begeleiding tijdens uitvoer en een evaluatie na afronding (briefrapportage) houdt dit een kostenpost van doorgaans enkele duizenden euro's in. Tevens is sprake van beperkte doorlooptijd.
Indien wel sprake is van een geval van ernstige verontreiniging (formele saneringsplicht) dient e.e.a. te worden geformaliseerd, meestal na uitgebreider nader onderzoek, in een saneringsplan (afhankelijk van de situatie kan dit mogelijk onder BUS vallen). Op basis van de daadwerkelijke omvang kan dan een inschatting wordt gemaakt van de kosten. Gelet op de geringe omvang van het gebied waar het in dit geval om gaat, zijn ook in het geval van ernstige verontreiniging de kosten relatief laag.
Ter plaatse van boring 1 en 2 zal nader onderzoek worden uitgevoerd op het moment dat de wijzigingsbevoegdheid zal worden toegepast. Elke verontreining kan uiteindelijk gesaneerd worden. De vraag voor dit bestemmingsplan is meer of de bodemgesteldheid onoverkomelijke belemmeringen opwerpt voor de uitvoering van het project. Er moet dan eigenlijk gedacht worden aan financiële consequenties. De verwachting is niet dat de verontreiniging zodanig hoge kosten met zich meebrengt, dat de uitvoering van het project in het geding is.
Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:
Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:
Risico's verbonden aan het transport gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit EV Inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm tot gevolg heeft.
Beoordeling plan
Op basis van de 'Inventarisatie van EV-risico's bij het vervoer van gevaarlijke stoffen' (Ministerie van Verkeer en Waterstaat, maart 2003) en het rapport Screening groepsrisico wegen met vervoer gevaarlijke stoffen Gebied Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland (Prevent, 2013) kan gesteld worden dat de planlocatie zich niet bevindt binnen het plaatsgebonden risicogebied of invloedsgebied van een transportroute.
Volgens de provinciale risicokaart zijn er geen hoge druk gasleidingen binnen het plangebied noch bevindt het plangebied zich binnen het invloedsgebied van een hoge druk gasleiding.
Met behulp van de risicokaart van de provincie Noord-Holland en reeds verrichte onderzoeken5 is voorts onderzocht welke Bevi-inrichtingen, route vervoer gevaarlijke stoffen of buisleidingen relevant zijn. De conclusie luidt dat deze in de omgeving van het plangebied niet aanwezig zijn. De dichtstbijzijnde inrichtingen vormt een LPG tankstation aan de Julianaweg 1. Het invloedsgebied van het tankstation bedraagt +/-560 m (in dit geval valt dit samen met de 100% letaliteitscontour) en reikt daarmee niet tot het plangebied. Ook de PR 10-6 contouren van reservoir, vulpunt en afleverzuil reiken niet tot het plangebied. Een zelfde situatie gaat op voor het LPG tankstation Gulf Volendam aan de C. van Abkoudestraat 2a die op een nog ruimere afstand is gelegen. Daarmee vormen de tankstations geen relevant risico voor het plangebied.
Conclusie: het aspect externe veiligheid werpt geen belemmeringen op voor het bestemmingsplan.
In de huidige situatie is de verkeersafwikkeling en het parkeren zoals aangegeven in hoofdstuk 2, niet optimaal. Het gebied heeft geen functie op het gebied van doorgaand verkeer. Het verkeer bestaat voornamelijk uit bezoekers van de aanwezige detailhandel / horeca en-/of de dijk. Als zodanig heeft het gebied v.w.b. parkeren een belangrijke functie, die door de ligging van het plangebied ten opzichte van de dijk en de aanwezige functies, er zal blijven.
De bedoeling is het gebied her in te richten (zie hoofdstuk 2) waarbij het gebied autoluw wordt gemaakt en parkeren zoveel mogelijk ondergronds zal plaatsvinden. Tot die tijd is de bestaande situatie –met wel mogelijk incidentele ingrepen in de bestaande infrastructuur (waarvan de recente herinrichting van het Europaplein een voorbeeld is) leidend. Zoals aangegeven is deze situatie niet optimaal, maar ze leidt anderzijds niet tot een onacceptabele situatie. Er is weliswaar sprake van een hoge parkeerdruk –in feite is er dus een parkeertekort – maar het gaat om een bestaand tekort. Daarnaast is op met name zaterdagen de Zeestraat en de Julianaweg niet optimaal berekend op het afwikkelen van het verkeer.
Eerder onderzoek
In het kader van de ontwikkeling van Zuidpolder (ca. 1.200 woning en 60 zorgappartementen) is het functioneren van een aantal wegen, waaronder de Julianaweg, onderzocht (Ontwikkeling Zuidpolder Beoordeling haalbaarheid verkeersafwikkeling over bestaande wegennet, Goudappel Coffeng, 2007). Hieruit bleek onder meer in de huidige situatie dat op de Julianaweg (zuid en midden) de verkeersintensiteit te hoog is voor een oplossing met 'normale' fietsstroken. In het onderzoek staat dat op het drukste en zuidelijke stuk van de Julianaweg aanpassing van de fietsvoorzieningen wenselijk is. De combinatie van fietsstroken, langsparkeren en een relatief hoge autoverkeersintensiteit is niet geschikt.
Het is gelet hierop niet gewenst dat de situatie aan de Julianaweg verergert; echter de komst van commerciële functies, woningen en het verplaatsen van de weekmarkt zal zowel qua verkeer als parkeren een toename tot gevolg hebben. Om die reden zal eerst de verkeer- en parkeersituatie moeten worden aangepast en verruimd, waarna de overige functies er kunnen komen.
Verkeer
In het kader van het Ontwikkelingsplan voor het Dorpshart zijn door Goudappel Coffeng twee verkennende onderzoeken uitgevoerd naar de mogelijkheden
voor de verkeersontsluiting van de parkeervoorzieningen in het kader van het ontwikkelingsplan Dorpshart. Deze nieuwe verkeerssituatie wordt gerealiseerd nadat de parkeergarage is gerealiseerd.
Aan de hand van deze verkennende onderzoeken kunnen de volgende conclusies getrokken worden:
Het Dorpshart van Volendam wordt een gebied dat ingericht wordt voor de voetgangers (zie navolgende afbeelding). Het wordt een winkel- en verblijfsgebied. De fietser zal in de meeste delen van het Dorpshart kunnen komen. Voor hen zullen op enkele plekken voorzieningen worden gerealiseerd om de fiets te stallen. De auto wordt zoveel mogelijk geweerd. In de Zeestraat wordt eenrichtingsverkeer ingevoerd vanaf de Dijk richting Julianaweg. De auto's kunnen er alleen maar op bepaalde uren van de dag rijden. Dit gaat ook gelden voor de bevoorrading van een groot deel van de winkels. Dit zal gebeuren binnen zogenaamde venstertijden, bijvoorbeeld 's ochtends tot elf uur. Bevoorrading via de Bokkingstraat en het bestaande laad- en losterrein kan de hele dag door plaatsvinden. De bewoners van de woningen tussen de Calkoengracht, Zeestraat en Stationsstraat kunnen gebruik gaan maken van de weg die aangelegd wordt tussen het AMVO-gebouw en de gracht.
Dezelfde weg die de parkeergarage zal gaan ontsluiten. Deze weg kan de hele dag gebruikt worden. Voor de bereikbaarheid van andere woningen wordt de verkeerscirculatie aangepast.
Toekomstige verkeerscirculatie
Parkeren
Om de kwaliteit van het centrumgebied op een zo hoog mogelijk niveau te brengen wordt het gehele Dorpshart tussen Julianaweg en Dijk verkeersluw en het parkeren wordt zoveel mogelijk ondergronds gebracht. De ondergrondse parkeerkelder komt onder de nieuwbouw in het centrum, het AMVO-terrein en een gedeelte van de Zeestraat te liggen. Deze ruimte is voldoende om maximaal 600 ondergrondse parkeerplaatsen te maken. De in- en uitritten van de parkeergarage komen op het AMVO-terrein te liggen.
Hiervoor zal een nieuw kruispunt gemaakt moeten worden tussen het AMVO-gebouw en de gracht. De afslag vanaf de Julianaweg de Zeestraat in zal verdwijnen. De Zeestraat zal daartoe worden geherprofileerd waarbij de inrichting en uitvoering van het straatwerk is gericht op voetgangers en fietsers waarbij de auto (1-richtingsverkeer binnen venstertijden en bij laden en lossen) te gast is. Bij voorkeur worden de in- en uitritten opgenomen in het gebouw die de bestaande woningen tussen Calkoengracht en Tuynstraat afzoomt. Eventueel kan er voor de parkeergarage een extra uitrit gemaakt worden die uitkomt in de Bokkingstraat.
Overzicht benodigde parkeerplaatsen i.r.t ontwikkelingen
Het toekomstige AMVO-terrein verandert van vorm maar blijft verder onbebouwd.
Dit terrein kan gebruikt worden als parkeerplaats voor de bezoekers van het Dorpshart voor de supermarkt aan de Zeestraat. Er kunnen maximaal circa (maximaal of circa) 85 parkeerplaatsen aangelegd worden op het AMVO-terrein. Het terrein biedt ook ruimte aan evenementen als bijvoorbeeld de jaarlijkse Kermis van Volendam.
Conclusie: in de nieuwe situatie zal voldoende parkeercapaciteit aanwezig zijn in relatie tot de ontwikkelingen en de verkeerscirculatie wordt er beter op.
In het plangebied liggen geen kabels en leidingen die een planologische bescherming behoeven.
Soortenbescherming
Op 1 april 2002 is de Flora- en Faunawet in werking getreden. Doel van deze wet is de bescherming van plant- en diersoorten. Tegelijkertijd vormt deze wet de implementatie van Europese en internationale verplichtingen (Habitat- en Vogelrichtlijn, Verdrag van Bern). De wet vervangt diverse wetten die voorheen betrekking hadden op de bescherming van dier- en plantsoorten (de Vogelwet, de Jachtwet, de Wet bedreigde uitheemse dier- en plantensoorten, de Nuttige dierenwet 1914 en het soortenbeschermingsonderdeel van de Natuurbeschermingswet) en vormt samen met de Natuurbeschermingswet 1998 het belangrijkste juridische kader voor de bescherming van de natuur. Uitgangspunt van de Flora- en faunawet is het “nee, tenzij”-principe.
De Flora- en Faunawet gaat over soortenbescherming en bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen “licht” en “zwaar” beschermde soorten.
Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen, waaronder het bestemmingsplan, moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staat, dan wel dat een ontheffing benodigd is.
Het bestemmingsplan maakt niet rechtstreeks grootschalige ontwikkelingen mogelijk. Er is voor de mogelijke ontwikkelingen waarvoor wijzigingsbevoegdheden zijn opgenomen nog geen aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend; er is dus op dit moment geen sprake van een concrete ruimtelijke ingreep. De ontwikkelingen worden mogelijk gemaakt op het moment dat ingediende wensen van eigenaren positief beoordeeld zijn door de gemeente dan wel de gemeentelijke beleidswensen ten aanzien van de dorpshartontwikkelingen voldoende concreet zijn geworden. Er kan globaal genomen al het volgende worden opgemerkt ten aanzien van de mogelijkheid tot het voorkomen van beschermde dier- en plantsoorten.
Volendam ligt aan het Markermeer, ten oosten van Purmerend, ten noorden van Monnickendam en ten zuiden van Hoorn. De directe omgeving van Volendam wordt gekenmerkt door het Markermeer in het oosten, de centrale stedelijke bebouwing en de omringende agrarische gronden in het westen en zuiden.
Flora
In het plangebied zijn, gelet op het stenige, stedelijke en dichtbebouwde karakter geen beschermde flora aanwezig. Deze wordt hier ook niet verwacht. Enige uitzondering vormen muurvaatplanten, welke nog wel eens tegen zeer oude bebouwing (monumenten) wil groeien.
Vissen
In het plangebied is weliswaar water aanwezig, maar zolang aan dit water geen ingrepen plaatsvinden, kan ook de rust- en verblijfplaats van (beschermde) vissen niet worden aangetast. Er worden op dit punt geen belemmeringen verwacht.
Amfibieën
In het plangebied is geen voortplantingswater aanwezig voor amfibieën. Het gebied levert ook geen geschikte landbiotoop.
Vogels
In de oudere gedeeltes van bebouwing kunnen Huismussen en Kauwen worden verwacht. Deze vogels kunnen voorkomen op dakgoten of daken. Met name in pannendaken, opgebouwd uit platte pannen kan dit voorkomen. Pannendaken komen veel voor in het plangebied. In deze bebouwing kan ook de Gierzwaluw broeden. Dit aspect moet nader onderzocht worden, indien sprake is van een concrete ruimtelijke ingreep (in casu: toepassen wijzigingsbevoegdheid).
Vleermuizen
Volgens verspreidingsgegevens uit de „Atlas van de Nederlandse Vleermuizen? (Limpens, 1997) komen in de omgeving van het plangebied vleermuizen voor. Vleermuizen zijn strikt beschermd volgens tabel 3 van de Flora- en faunawet en bijlage IV van de Habitatrichtlijn. Vleermuizen verblijven in bomen en/of gebouwen; met name in spouwmuren, open stootvoegen, zolders, vlieringen of daken (dakbeschot). In het plangebied zijn bomen met mogelijk geschikte holtes. Dit aspect moet nader onderzocht worden indien sprake is van een concrete ruimtelijke ingreep (in casu: toepassen wijzigingsbevoegdheid).
Gezien het stedelijke- en stenige karakter van het gebied is het waarschijnlijk dat op het moment van toepassen van een wijzigigingsbevoegdheid een eventuele aanvraag voor ontheffing zal worden gehonoreerd, al dan niet voorzien van voorwaarden.
Het is niet nodig nu reeds veldonderzoek te doen, omdat geen sprake is van een concreet bouwplan; er kan niet gericht onderzocht worden. Op het moment dat sprake is van een concreet bouwplan is dit onderzoek bovendien mogelijk niet meer actueel. Om die reden wordt op het moment van toepassen van de wijzigingsbevoegheid een flora en fauna onderzoek geëist op basis waarvan eventueel ontheffing kan worden aangevraagd en-/of mitigerende en compenserende maatregelen als voorwaarden aan de vergunning kunnen worden gekoppeld. Deze (eventuele) voorwaarden zijn goed op te lossen in het kader van de vergunningverlening. Indien ontheffing nodig is, is bovendien de verwachting dat deze verkregen kan worden omdat er dwingende reden van groot openbaar belang aanwezig zijn (namelijk de ontwikkeling van het dorpshart). Wat betreft flora en fauna (soortenbescherming) is de reële verwachting dat de Flora- en faunawet geen belemmeringen opwerpt voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Gebiedsbescherming
Bij gebiedsbescherming is er onderscheid gemaakt tussen de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). In de Natuurbeschermingswet 1998 worden Natura 2000-gebieden en beschermde Natuurmonumenten beschermd. De EHS is niet opgenomen in de natuurwetgeving, maar dient bij de planologische afweging te worden meegenomen.
Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn aangewezen worden in het kader van Natura 2000. Deze gebieden zijn in Nederland opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998. Hierin zijn ook de reeds bestaande Natuurmonumenten opgenomen. Er geldt een verbod om handelingen of projecten te realiseren of te verrichten die, gelet op instandhoudingdoelstelling, de kwaliteit van deze richtlijngebieden kunnen verslechteren of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten die in dit gebied leven.
Allereerst is het echter van belang te beoordelen of er, met inachtneming van de activiteiten die in het op te stellen bestemmingsplan mogelijk zijn, Natura 2000-gebieden gelegen zijn in het invloedsgebied van het bestemmingsplangebied. Het invloedsgebied kan worden omschreven als het gebied waar nieuwe ontwikkelingen kunnen leiden tot mogelijk significante effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van de desbetreffende Natura 2000-gebieden. Dit is van belang, omdat er bij Natura 2000-gebieden sprake is van externe werking.
Ligging nabij Natura 2000-gebied “Markermeer & IJmeer”
Hoewel het plangebied niet in een Natura 2000-gebied ligt, ligt het wel nabij een natura 2000-gebied, te weten “Markermeer & IJmeer”, dat wil zeggen op een afstand van circa 250 meter ten opzichte van het plangebied. Ruimtelijke ingrepen die plaatsvinden nabij een beschermd natuurgebied kunnen wel degelijk invloed hebben op de instandhoudingsdoelstellingen van het betreffend Natura 2000-gebied. Dit wordt zoals aangegeven de externe werking van de Nb-wet genoemd. Er moet daarom bezien worden of, als gevolg van de geplande ruimtelijke ingrepen, significante (negatieve) effecten uitgesloten kunnen worden.
Markermeer & IJmeer
Uit de effectenindicator van EL&I blijkt dat de mogelijk aanwezige soorten in Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer voor meerdere storingsfactoren gevoelig zijn. Aan de hand van de storingsfactoren zoals genoemd door het ministerie van EL&I wordt duidelijk gemaakt welke effecten op kunnen treden.
Alle verstoringindicatoren van EL&I voor aangewezen habitats en soorten
Per onderzoeksfactor is onderzocht of er effecten zijn6. Dit onderzoek is opgenomen in de bijlage.
De eindconclusie luidt dat significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer kunnen worden uitgesloten.
Eerdere onderzoeken bevestigen dit eveneens. Verwezen wordt in dit verband naar een ecologisch onderzoek van Ecologisch Onderzoeks- en Adviesbureau Van der Goes en Groot met betrekking tot de ontwikkeling van de St. Nicolaashof (St. Nicolaashof te Volendam, Van der Goes en Groot, 2010), waarin geconcludeerd wordt dat de ontwikkeling van de St. Nicolaashof geen negatieve externe werking heeft op het Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer. Het plangebied ligt op vergelijkbare dan wel ruimere afstand van het Markermeer & IJmeer. Ook uit andere in het recente verleden uitgevoerde onderzoeken naar de betekenis van de externe werking ten aanzien van enkele plannen in Edam en Volendam, zoals de ontwikkeling van de nieuwe woonwijk “De Broeckgouw” (circa 1.200 woningen), de nieuwbouw van de woning Zeedijk 3, de realisatie van bedrijfsunits aan de Oosthuizerweg 13 en de voorgenomen uitbreiding van het industrieterrein aan de Oosthuizerweg bleek dat significant negatieve effecten konden worden uitgesloten. Deze projecten zijn dichter gelegen bij de beschermde Natura 2000-gebieden. Naast dat het voorliggende bestemmingsplan op ruimere afstand ligt, is het plangebied omsloten door bestaande stedelijke bebouwing.
Andere Natura 2000-gebieden, zoals onder andere de Polder Zeevang, liggen op veel grotere afstanden en worden van het plangebied geheel gescheiden door stedelijke bebouwing. Ook hier is geen sprake van significant negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen van deze Natura 2000-gebieden.
Het plangebied ligt tenslotte niet in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het dichtstbijzijnde als EHS aangewezen gebied ligt op ongeveer 200 meter afstand van het plangebied. Het gaat ook hier om het Markermeer, een bestaand EHS gebied. Andere gronden die zijn aangewezen als EHS zijn het Fort Edam en het Heitje van Katham. Aangezien de beoogde plannen betrekking hebben op een relatief klein bestaand stedelijk gebied en tussen het plangebied en de EHS-gebieden bebouwing en wegen aanwezig zijn, zijn geen negatieve effecten te verwachten op de EHS.
Conclusie: het bestemmingsplan is haalbaar wat betreft het aspect ecologie.
Inleiding
In het kader van het verkrijgen van een duurzaam watersysteem hebben Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen in 2001 de Startovereenkomst waterbeleid 21e eeuw (WB'21) ondertekend. Onderdeel van het nieuwe waterbeleid is de “watertoets”: de check van ruimtelijke plannen aan de gevolgen voor het watersysteem en het beleid daaromtrent. De uitkomsten uit deze watertoets zijn in deze paragraaf opgenomen.
Europese kaderrichtlijn
Sinds 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Deze moet ervoor zorgen, dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 (uitstel mogelijk tot 2027) op orde is. De KRW heeft als doelstelling landoppervlaktewater, overgangswater, kustwater en grondwater te beschermen om:
Door de KRW heeft Nederland een resultaatsverplichting voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit èn ecologie van grond- en oppervlaktewatersystemen. Voor grote wateren of watersystemen, de zogenaamde KRW-waterlichamen, zijn hiertoe doelen opgesteld. De (bindende) maatregelen om de doelen te bereiken zijn vastgelegd in de stroomgebiedsplannen. Voor de overige wateren geldt minimaal het 'stand-still' principe. Waterbeheerders mogen hiervoor zelf aanvullende doelen opstellen.
Rijksbeleid
Nationaal Waterplan (2009)
In december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.
Nationaal Bestuursakkoord Water (2003)
In dit akkoord tussen kabinet, provincies, waterschappen en gemeenten zijn taakstellende afspraken gemaakt over doelen en maatregelen die nodig zijn om de waterhuishouding in 2015 op orde te hebben en te houden. Hierbij wordt rekening gehouden met klimaatsverandering, bodemdaling, zeespiegelstijging en verstedelijking, inclusief de financiële dekking. Water moet weer de ruimte krijgen en is medesturend voor het ruimtelijk beleid. Als een van de eerste stappen is afgesproken dat de waterschappen in beeld brengen hoeveel waterberging er nodig is om aan de zogenaamde werknormen te kunnen voldoen. Ten aanzien van waterberging geldt opnieuw het voornoemde principe eerst vasthouden, dan bergen, dan afvoeren, waarbij uitgangspunt is dat wateroverlast mag niet afgewenteld worden op de omgeving.
Provinciaal beleid
Provinciaal Waterplan Noord-Holland 2010 – 2015 (2010)
In dit provinciaal Waterplan is het Europese en Nationale beleid vertaald naar wat er binnen de provincie moet gebeuren om het water zo goed mogelijk te blijven beheren in de periode 2010 – 2015 en daarna. Het Provinciaal Waterplan staat niet op zichzelf. Water heeft met heel veel zaken te maken, variërend van landbouw tot recreatie en van stadsuitbreidingen tot gezond drinkwater. Daarom is het Provinciaal Waterplan afgestemd met het beleid op het gebied van natuur, recreatie, landschap, cultuurhistorie, milieu, landbouw, ruimtelijke ordening en verkeer en vervoer. In het Provinciaal Waterplan is het waterbeleid beschreven aan de hand van de thema's veiligheid, wateroverlast en watertekort, waterkwaliteit en grond- en drinkwater. Het Provinciaal Waterplan fungeert hierbij als het kader voor de uitvoering: het is de basis voor allerlei te nemen maatregelen door de Provincie, waterschappen en gemeenten gedurende de looptijd van het plan. Het is dus geen uitvoeringsprogramma. Er zal een apart uitvoeringsprogramma worden opgesteld dat jaarlijks wordt aangepast.
Regionaal Beleid (Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier)
Waterbeheersplan 4, Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (2010)
In dit plan beschrijft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier de doelstellingen voor de periode 2010-2015 voor de drie kerntaken: veiligheid tegen overstromingen, droge voeten en schoon water. Het Waterbeheersplan 4 (WBP4) is door Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland op 9 maart 2010 goedgekeurd.
Het WBP4 heeft de volgende kerndoelen opgenomen:
Watercompensatie Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier
In het WBP4 is vastgelegd dat het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier bij ruimtelijke ontwikkelingen adviseert over maatregelen die nodig zijn om het watersysteem op orde te houden. Hierbij is het uitgangspunt dat toename van het verhard oppervlak en gedempte watergangen zal worden gecompenseerd. Daarnaast is in de vastgestelde Keur van het hoogheemraadschap het volgende artikel opgenomen:
4.2. Verbod versnelde afvoer door verhard oppervlak
Het is zonder vergunning van het dagelijks bestuur verboden neerslag versneld tot afvoer te laten komen:
Gemeentelijk beleid
Waterplan Edam-Volendam
Het waterplan Edam-Volendam is gezamenlijk door de gemeente Edam - Volendam en de rechtsvoorganger van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (Waterschap De Waterlanden) opgesteld. In december 2002 is het plan bestuurlijk vastgesteld en met een samenwerkingsovereenkomst bekrachtigd. Sindsdien zijn beide partijen bezig met de uitvoering van het plan.
Het doel van het plan is te komen tot randvoorwaarden voor een aantrekkelijk, veilig en gezond watersysteem. Thema's in het plan zijn dan ook veiligheid, waterkwantiteit en waterkwaliteit, duurzaamheid, beleving, recreatie, etc.
Deze thema's zijn uitgewerkt in uitvoeringsprogramma's met maatregelen en afspraken die binnen een afgesproken periode uitgevoerd moeten worden. Door afspraken te maken komen deze thema's het best tot hun recht. Belangrijk nevendoel is de doelstelling zoveel mogelijk te bereiken tegen de laagst maatschappelijke kosten.
Waterberging en hemelwater
Vanwege een beperkt oppervlak aan open water en de toename van de bebouwing in Volendam is het risico op wateroverlast toegenomen. Het plangebied behoort tot het oude hoog gelegen deel van Volendam met weinig open water. Hemelwater dat niet kan worden afgevoerd, wordt geborgen in het lager gelegen Boelenspark.
In het Waterplan Edam-Volendam is een aantal maatregelen opgenomen ter bestrijding van wateroverlast. Een groot deel van deze maatregelen is uitgevoerd. De maatregelen vallen buiten het plangebied van dit bestemmingsplan of hebben geen invloed op de ruimtelijke ordening ter plaatse.
Riolering
De wegen in het plangebied hebben een gescheiden rioolsysteem. Bij nieuwbouw wordt er naar gestreefd om hemelwaterafvoeren aan te sluiten op een gescheiden
rioolstelsel, teneinde de hemelwater- en afvalwaterstromen verder te scheiden. Het hemelwaterrioolstelsel heeft hiervoor voldoende capaciteit. Het afvalwaterriool in het plangebied is een vrij-verval systeem, dat wil zeggen dat er geen rioolpersleidingen doorheen lopen. Binnen dit bestemmingsplan vindt aanpassing van de riolering plaats op het moment dat enkele ingrepen in de openbare ruimte aan de orde zijn. De aanpassingen zullen ook weer als gescheiden stelsel worden ontworpen en aansluiten op het bestaande systeem.
Waterkwaliteit
Ten behoeve van de verbetering van de waterkwaliteit hebben de gemeente Edam-Volendam en HHNK in 2008 een afvalwaterakkoord gesloten.
De belangrijkste doelen van deze samenwerking zijn:
Methoden om deze doelen te bereiken zijn o.a. het afkoppelen van hemelwaterafvoer om overstortende riolen tegen te gaan en het doorspoelen van watergangen.
Het water aan de oostzijde van het plangebied vormt een deel van het Markermeer.
Op dit water is ook de Europese Kaderrichtlijn Water van toepassing. Beide kaders scheppen randvoorwaarden voor tal van activiteiten.
Dit bestemmingsplan staat geen ontwikkelingen in of aan de rand van het Markermeer toe die de waterkwaliteit negatief kunnen beïnvloeden.
Huidig watersysteem
Het plangebied is gelegen in het bebouwd gebied van Volendam. Binnen het plangebied komt maar weinig open water voor.
Het plangebied ligt in een regionaal watersysteem, welke valt onder de verantwoordelijkheid van HHNK, en in de bemalingseenheid Zuidpolder. Het grootste deel van deze bemalingseenheid heeft een peil van 1.43 m -NAP. Vanuit het Volendammermeer wordt het water naar het 1.43m -NAP peil gepompt, vanwaar het op het Markermeer kan worden uitgeslagen. In droge perioden kan water in omgekeerde richting (vanuit het Markermeer) worden ingelaten.
De hoeveelheid oppervlaktewater neemt niet af als gevolg van dit bestemmingsplan. Het plangebied bestaat overigens in de huidige situatie al grotendeels uit verhard oppervlak (bebouwing en bestrating). Mogelijk dat ter plaatse van het AMVO-terrein enig groen wordt verhard, maar dit zal de “grens” van 800 m2, zoals vastgelegd in de Keur (zie boven) niet overschrijden.
Dit bestemmingsplan betreft een bestemmingsplan voor bestaand stedelijk gebied dat hoofdzakelijk consoliderend van aard is. Er vindt wellicht bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid een geringe toename in verharding plaats, doch dit vindt plaats binnen de grens die het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier stelt.
De planregels zijn dusdanig opgesteld dat infiltratie en voorzieningen daartoe met nadruk worden toegelaten binnen de diverse bestemmingen. Het bestemmingsplan staat het uitvoeren van het beleid van het hoogheemraadschap derhalve niet in de weg.
Wel dienen de effecten van de ondergrondse parkeergarage onderzocht te worden. Onder andere grondwaterstromen kunnen geblokkeerd raken of wijzigen als gevolg van de garage. Dit nadere onderzoek met specifieke concrete maatregelen vindt in nader overleg met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier plaats in het kader van de wijzigingsbevoegdheid.
Waterkeringen
Net ten noorden van de Calkoengracht is de regionale waterkering om de Volendammermeer gelegen. Het waterpeil in de Volendammermeer is ca. 2 m lager gelegen dan het waterpeil in de Zuidpolder. Het waterstaatswerk van deze regionale waterkering loopt op enkele plekken door tot binnen het plangebied. Aan de oostzijde van het plangebied ligt bij de Haven tevens de primaire waterkering langs het Markermeer. Beide waterkeringen zijn voorzien van een dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering'.
Conclusie: de haalbaarheid van het bestemmingsplan op het gebied van water is hiermee aangetoond.
De provincie heeft met het project “CHW” de aanwezige cultuurhistorische waarden van Noord-Holland in kaart gebracht en voorzien van een aantal basisgegevens .
Op de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW) van de provincie Noord-Holland heeft een deel van het plangebied een aanduiding “hoge archeologische waarde” gekregen. Deze kaart werd tot voor kort altijd als onderlegger gebruikt. Echter, deze is niet verder geactualiseerd en als het ware opgegaan in de Leidraad L & C (zie paragraaf 3.3.3). De kaart geeft wel een goed beeld van te verwachten waarden en is dus relevant voor dit gebied.
Gemeentelijk beleid
Door de gemeente is in samenwerking met Steunpunt Cultureel Erfgoed Noord-Holland (SCENH) een beleidsnota archeologie opgesteld. Op de bij deze bij de beleidsnota behorende kaart met de indeling van archeologiegebieden is het plangebied hoofdzakelijk als “donker blauw” aangeduid (categorie 4). Dat wil zeggen dat voor deze categorie geldt dat bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 2.500 m2 of groter, en die dieper reiken dan 40 cm beneden het maaiveld, er rekening gehouden dient te worden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Een klein deel (met name het Dril) is aangeduid met de kleur “licht groen”(categorie 2). Voor deze categorie geldt dat bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 50 m2 of groter, en die dieper reiken dan 40 cm beneden het maaiveld, er rekening gehouden dient te worden met de aanwezigheid van archeologische waarden.
In de planregeling zal met dit aspect rekening worden gehouden, door hiervoor een verbodsbepaling, ontheffingsmogelijkheid en/of onderzoekverplichting op te nemen.
Archeologisch bureau-onderzoek
Om meer inzicht te krijgen in de verwachting en het gegeven dat in een deel van het plangebied ontwikkelingen verwacht worden, is archeologisch bureau-onderzoek uitgevoerd7.
Uit het onderzoek blijkt dat het plangebied in de prehistorie lag in een getijden- en kweldergebied en vanaf de Bronstijd in een grootschalig veengebied. Het plangebied was daarom vrijwel onbegaanbaar en ongunstig voor menselijke bewoning en activiteiten als landbouw en productie van artefacten tot de ontginning van het gebied in de Late Middeleeuwen.
Volendam ligt in een ontgonnen veenvlakte, wat inhoudt dat het natte, vrijwel onbegaanbare veengebied werd ontwaterd door de aanleg van slootjes. Daarmee werd het veengebied ontgonnen en was het mogelijk in eerste instantie akkerbouw, maar later vrijwel uitsluitend veeteelt op de percelen te bedrijven. De eerste vermelding van Volendam dateert uit 1462, maar is eerder ontstaan als havenplaats van het verder landinwaarts gelegen Edam, waarvoor een nieuwe, directe waterverbinding werd
gegraven. Vermoedelijk dateert de eerste bewoning vanaf de tweede helft van de 14e eeuw, na de aanleg van de dijk met sluis. Resten van bewoning uit deze periode zijn niet meer aanwezig in de dorpskern, die aan de dijk is gelegen. De dijk ligt in het uiterste oosten van het plangebied. De vaart die is aangelegd tussen Edam en Volendam ligt direct ten noorden van het plangebied en is tot op heden aanwezig langs de Edammerweg. Ten noorden van de vaart ligt het voormalige Volendammer meer, dat is drooggelegd en ingepolderd.
Ten zuiden van de vaart was het landschap ingericht als lang gerekte percelen die met de korte zijde aan de vaart liggen en onderling verdeeld waren door slootjes. Alle percelen waren in het begin van de 19e eeuw nog steeds in gebruik als weilanden. Het gebied tussen het Dril en de westelijke vertakking van het Dril was in 1811-32 nog water, dat pas in de 20e eeuw werd gedempt. De bebouwing in het begin van de 19e eeuw beperkte zich tot direct aan de dijk en aan de Meerzijde, ten noordoosten van het plangebied. De bebouwing lag destijds niet in het plangebied, maar direct ten oosten en noorden ervan.
De bebouwing van Volendam breidde zich sterk uit in de 20e eeuw. Langs de dijk zijn nog enkele gebouwen uit de 19e eeuw en eerder aanwezig, maar deze liggen niet binnen het plangebied (www.edugis.nl).
Aan de hand van het bureauonderzoek is geconstateerd dat er mogelijk archeologische resten aanwezig zijn in het uiterste oosten van het plangebied. Hier geldt een hoge verwachting voor resten uit de Nieuwe tijd, met uitzondering van het deel dat water was in de 19e eeuw. Voor de overige delen van het plangebied geldt een lage verwachting voor alle perioden. Er wordt geadviseerd om in het plangebied geen vervolgonderzoek uit te laten voeren indien er geen graafwerkzaamheden gepland zijn in het oostelijke deel van het plangebied (zie navolgende figuur).
Het plangebied (rood omlijnd) met het deel met een hoge verwachting waar bij verstoringen een nader onderzoek wordt geadviseerd (geel omlijnd).
Ter bescherming van deze toegekende archeologische waarde is voor dit geel gearceerde een zgn. dubbelbestemming toegekend. Het deel met een hoge verwachting is dus kleiner dan uitgedrukt is op gemeentelijk beleidskaart. Omdat het hier om specifiek, gebiedsgericht onderzoek gaat, is het gerechtvaardigd dit onderzoek te volgen in plaats van de gemeentelijke beleidskaart, en te vertalen in het bestemmingsplan. Een deel van de gronden die met categorie 4 waren aangeduid, zijn dus komen te vervallen. Zowel op de verbeelding als in de planregels is dit tot uitdrukking gebracht. Binnen het geel omlijnde deel ligt het Dril, waar tevens een wijzigingsbevoegdheid voor gebruikswijzigingen van toepassing is. Daarnaast is –net als in elk bestemmingsplan –het mogelijk bestaande panden te slopen en te herbouwen. Op het moment dat vergunningsaanvragen hiertoe worden gedaan, kan nader gericht archeologisch onderzoek plaatsvinden.
Voor zover deze verplichting voor de gemeente leidt tot kosten als gevolg van het doen van opgravingen, kunnen deze kosten worden verhaald op degenen ten behoeve van wie medewerking wordt verleend (“de-veroorzaker-betaalt”). Van de aanvrager van een vergunning, afwijkingsbesluit of bestemmingsplanwijziging kan worden verlangd dat hij/zij een rapport overlegt, waarin de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag wordt verstoord, wordt vastgesteld en waarin duidelijk wordt gemaakt wat de gevolgen van de geplande bodemingreep zullen zijn voor het eventueel aanwezige bodemarchief. Dit advies dient te worden opgesteld door een gecertificeerd archeologisch bureau. Dat bureau dient zich te conformeren aan de Kwaliteitsnorm Archeologie (KNA). De aanvrager mag daarvoor zelf een keuze maken uit de erkende marktpartijen.
De thans toegekende dubbelbestemming vertegenwoordigt dan ook niet zozeer een daadwerkelijke aanwezige waarde, maar meer een verwachting. Dat is iets anders dan een archeologische waarde. Deze kan immers pas worden vastgesteld wanneer grondroerende werkzaamheden daadwerkelijk plaatsvinden. Dit oordeel kan zijn dat geen verder onderzoek nodig is (vergunning kan worden verleend), behoud van archeologische waarde in situ (geen vergunning of aanpassing van het bouwplan) of verder onderzoek middels proefsleuven/boringen en/of opgraving nodig is. Er wordt dan een Programma van Eisen (PvE) voor Inventariserend Veld Onderzoek (IVO) opgesteld, waarna het IVO kan plaatsvinden. Op basis van het IVO (proefsleuven of boringen) kan nader karterend onderzoek of een opgraving nodig zijn, dan wel het gebied wordt vrijgegeven omdat er geen archeologische waarden worden verwacht. Een conclusie van karterend onderzoek kan uiteindelijk zijn: het verrichten van opgraving, behoud-in-situ van aangetroffen waarden of vrijgave.
Om die reden wordt in het bestemmingsplan in de gebieden met een archeologische verwachting de regel gekoppeld dat bij een omgevingsvergunning voor bepaalde bouw- en aanlegwerkzaamheden de eis gekoppeld kan worden dat het overleggen van een archeologisch onderzoeksrapport noodzakelijk is (artikel 40 van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg). Aan de vergunningen kunnen daartoe voorschriften worden gekoppeld.
Binnen de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie 1' geldt daarbij een archeologieregime van de tweede categorie. Bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 50 m2 of groter, die dieper reiken dan 40 cm beneden het maaiveld, dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden.
Conclusie: het bestemmingsplan houdt zodoende voldoende rekening met archeologische waarden.
Planologisch Erfgoedregime, Modernisering monumentenzorg
In november 2009 is de rijksoverheid met de modernisering van de monumentenzorg van start gegaan. Deze beleidsontwikkeling is door de nieuwe regering verder opgepakt en het kabinetstandpunt hieromtrent is verwoord in de kamerbrief van 15 juni 2011 'Kiezen voor karakter, visie erfgoed en ruimte'.
Als gevolg van dit voornemen zal er de komende jaren in de monumentenzorg veel veranderen. In beginsel gaat het daarbij om drie grote veranderingen:
De aanleiding voor deze modernisering is dat het huidige instrumentarium (Monumentenwet) stamt uit het begin van de vorige eeuw en inmiddels ontoereikend is. Ook het denken over de omgang met monumenten is de afgelopen decennia sterk veranderd. Kenmerken daarbij zijn van 'object-gericht' naar meer 'gebiedsgericht' en van 'behoud' naar 'behoud door ontwikkeling'.
Bij de implementatie en uitvoering van dit rijksbeleid is een voorname rol weg gelegd voor de gemeenten. De gemeenten zullen deze rol oppakken en zich daarbij moeten bedienen van het instrumentarium, dat daarvoor beschikbaar is. Naast de reguliere verordende bevoegdheid brengt deze beleidsontwikkelingen met zich mee, dat gemeenten andere instrumenten inzetten om enerzijds de cultuurhistorische belangen in de ruimtelijke ordening mee te wegen en anderzijds te kunnen komen tot een gebiedsgerichte aanpak.
Vanwege onder meer deze aspecten wordt er landelijk steeds meer voor gekozen om het bestemmingsplan als ruimtelijk ordeningsinstrument bij uitstek te gebruiken om deze modernisering van de monumentenzorg mede vorm te geven.
Gemeentelijke monumentenbeleid nader beschouwd
Het gemeentelijke monumentenbeleid van de gemeente Edam-Volendam is nog volop in beweging en ontwikkeling. In de gemeente Edam-Volendam zijn door de rijksoverheid 178 rijksmonumenten aangewezen; 3 in Volendam en 175 in Edam.
Mede vanuit deze traditie is het denken over het cultureel erfgoed in de oude kom van Volendam de laatste jaren gewijzigd. Dit vanuit het besef dat men in bepaalde delen van dit gebied van Volendam over -in cultuurhistorisch opzicht- zeer waardevolle objecten beschikt (bouwwerken en gebouwen) of clusters daarvan, al dan niet in combinatie met openbare, publieke buitenruimten (zoals bruggen, straatjes, pleintjes, stegen, trapopgangen, watergangen of combinaties daarvan), die afzonderlijk of juist in hun onderlinge samenhang beschermingswaardig zijn.
Als gevolg hiervan heeft het gemeentelijk beleid zich de laatste paar jaar verder ontwikkeld tot een meer omvattend instrumentarium, waarmee wordt beoogd:
Meer schematisch is het gemeentelijk beleid en daaraan gekoppelde instrumentarium als volgt opgezet.
De gemeente beschikt over een Monumentenlijst. Daarnaast zijn er andere panden in het gebied van cultuurhistorische waarde, die geen Monument zijn. Deze panden zijn geïnventariseerd en volgens een objectief puntensysteem gewaardeerd. De waardevolle panden volgens dit systeem zijn in dit bestemmingsplan voorzien van een dubbelbestemming Waarde- Edams- Volendams erfgoed.
De Erfgoedverordening Gemeente Edam-Volendam 2010 is de wettelijke basis voor het zgn. Edarns-Volendams Erfgoed. In bedoelde Erfgoedverordening Gemeente Edam-Volendam 2010 wordt een koppeling gemaakt met het bestemmingsplan. De panden of objecten met de aanduiding 'karakteristiek waardevol bouwwerk', 'beeldbepalend bouwwerk', of 'cultuurhistorisch attentiegebied', worden in deze erfgoedverordening nader gedefinieerd en ingedeeld. Ze zijn aangemerkt als objecten om onder de beschermende werking van de planregels te worden gebracht.
Ter uitvoering van deze systematiek is het bestemmingsplan dus het instrument dat wordt gebruikt om de (gemeentelijke) monumenten en beeldbepalende panden daadwerkelijk te beschermen. Door het opnemen van een 'dubbelbestemmingen' wordt deze bescherming via de planregels nader ingevuld wat qua bouw- en gebruiksmogelijkheden is toegestaan. Voor de bouwwerken die op de verbeelding onder deze dubbelbestemming zijn gebracht is een cultuurhistorisch rapport opgesteld, waarin deze bescherming nader is gerechtvaardigd en gemotiveerd. Binnen die 'dubbelbestemming' is in lijn met de eerder aangehaalde Erfgoedverordening voor dit plangebied een aantal verschillende beschermingsgradaties opgenomen, te weten:
Met het begrip 'Planologisch Erfgoedregime' wordt geduid op het instrumentarium, zoals dat is neergelegd in de Erfgoedverordening en de uitwerking daarvan in het onderhavig bestemmingsplan. Zoals hiervoor al is toegelicht, heeft die uitwerking zijn beslag gekregen in de regels door middel van het opnemen van een dubbelbestemming. In de verbeelding behorende bij het bestemmingsplan is dit nader tot uiting gebracht door specifieke bouwaanduidingen met bijbehorende toevoegingen en een gebiedsaanduiding voor het cultuurhistorisch attentiegebied.
Naast de verschillende bebouwde objecten wordt binnen het plangebied een op zich zelf staand attentiegebied onderscheiden dat een eigen of aparte bescherming behoeft. De exacte begrenzing van dit gebied is terug te vinden in het tweede deelrapport van de cultuurhistorische verkenning met de titel 'Cultuurhistorisch Verkenning "Attentiegebied Oude Kom Volendam". De juridische vertaling is in de verbeelding tot uitdrukking gebracht door hier een gebiedsaanduiding op te nemen.
Voor een nadere onderbouwing dat het verhoogde beschermingsniveau van dit attentiegebied als 'gemeentelijk monument' rechtvaardigt, wordt verwezen naar het rapport Cultureel-historische Verkenning. Dit rapport maakt als bijlage onderdeel uit van de planregels.
Binnen dit attentiegebied vervalt vooralsnog het vergunningsvrij bouwen op grond van de Wabo. In de praktijk houdt dat in, dat, waar voorheen bijvoorbeeld vergunningsvrij een dakkapel of zonnecollectoren of nieuwe deuren en ramen konden worden aangebracht, nu een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd. Op die manier wordt geregeld dat de kwaliteit en de karakteristiek van dit gebied niet wordt aangetast.
Overige panden
Afgezien van de beschermde panden zijn ook andere panden bepalend voor het straat- en bebouwingsbeeld. Grofweg is dit het gevolg van drie aspecten, die bepalend zijn voor de cultuurhistorische waarde van een gebouw:
In dit bestemmingsplan zijn daartoe:
Ten aanzien van de in dit bestemmingsplan vervatte ontwikkelingen zal bij nieuwbouw -bij het toepassen van wijzigingsbevoegdheden- aangesloten dienen te worden bij het plaatselijke cultuurhistorisch karakter. Het Ontwikkelingsplan biedt daartoe al de nodige handvatten. Het gaat vooral om materiaalgebruik en detaillering.
Zoals aangegeven, is dit bestemmingsplan deels conserverend, deels ontwikkelingsgericht van aard. In dit hoofdstuk wordt allereerst de algemene bestemmingsplansystematiek besproken en vervolgens uitgesplitst in de verschillende bestemmingen. Daarna wordt specifiek ingegaan op de bekende ontwikkelingen.
De ruimtelijke en functionele bestaande situatie, wordt in dit bestemmingsplan opnieuw vastgelegd. Hierop dient de volgende nuance te worden gemaakt. Het toewijzen van een bestemming is zeer perceelsafhankelijk, casuïstisch van aard en een complex samenspel van de volgende afwegingen:
Steeds zal per geval een afweging gemaakt moeten worden. Er is hiervoor onder andere een bureau- en veldinventarisatie verricht. Eerst wordt in algemene lijnen per bestemming uiteen gezet wat de gewenste systematiek en regeling zal worden. Ook wordt ingegaan op de verschillende ontwikkelingen en de wijze waarop deze worden opgenomen in dit bestemmingsplan.
Een belangrijke kracht van centra, dus ook van het centrum van Volendam, is dynamiek. Die dynamiek geeft sfeer en levendigheid, biedt mogelijkheden aan (startende) ondernemers en heeft een aantrekkende werking op publiek en daarmee bestedingen. Kleinschalige ontwikkelingen zoals uitbreidingen van bestaande bebouwing, het bouwen van aan- en bijgebouwen, het mogelijk maken van aan huis verbonden beroepen en bedrijven, (her)inrichtingen van de openbare ruimte en, op enkele plaatsen en functiewisseling van panden zijn binnen dit bestemmingsplan onder voorwaarden mogelijk. Deze voorwaarden betreffen de bouw- en gebruiksregels die worden opgenomen in de planregels van dit nieuwe bestemmingsplan.
Om de ruimtelijke kwaliteitsslag mogelijk te maken is een flexibel bestemmingsregime wenselijk. Daarmee kan ingespeeld worden op demografische, economische, sociale en andere veranderingen én kan een aantrekkelijk dorpshart behouden blijven. Door verschillende functies toe te staan, is uitwisselbaarheid mogelijk en kunnen functies waar op dat moment behoefte aan is, een plek krijgen zonder het bestemmingsplan telkens te hoeven herzien. Bij enkele plekken of gebouwen is deze uitwisselbaarheid van functies, niet of slechts beperkt wenselijk. In het plangebied is op die manier per perceel bekeken in hoeverre maximale uitwisselbaarheid wenselijk of zelfs nodig is, en waar dat minder het geval is. De gekozen indeling is gebaseerd op de functioneel ruimtelijke typering die de detailhandelsstructuurvisie aan de gebieden heeft toegekend (zie afbeelding onder: het deel Julianaweg – Zeestraat tot aan het Havenhof is aanloopgebied; het deel Zeestraat vanaf het Havenhof tot en met Dril is kernwinkelgebied).
Uitsnede detailhandelsstructuurvisie
In het kernwinkelgebied is de bestemming Centrum (al dan niet via wijzigingsbevoegdheid) toegekend aan de percelen waarbij maximale uitwisselbaarheid in functies wenselijk is; concreet betreft dit de deelgebieden: Zeestraat – Dril, Zeestraat, Europaplein Noordzijde, Europaplein Zuidzijde, Europaplein Oostzijde, Europaplein Westzijde, Havenhof. Tevens kunnen bestaande woningen verkleuren naar de bestemming Centrum, na toepassen van de wijzigingsbevoegdheid. In sommige gevallen loopt de wijzigingsbevoegdheid over panden die van een dubbelbestemming Waarde – Edam Volendams Cultureel Erfgoed zijn voorzien. Dit houdt in dat er zeel kritisch gekeken zal worden naar eventuele verkleuring, mocht de vraag zich voordoen. De cultuurhistorische waarden mogen immers niet aangetast worden.
In het aanloopgebied zijn de bestemmingen meer toegesneden op het huidig gebruik en zijn veelal specifieke bestemmingen toegekend (bijv. Nieuwleven heeft een bestemming Bedrijf gekregen, Pius X en het museum Maatschappelijk, het AMVO-gebouw Horeca en de woningen Wonen). Er is in dit gebied al één gebouw bestemd met Gemengd (Gemengd betekent: minimaal 2 functies per perceel, min of meer gelijkwaardig aan elkaar). In dit gebied is verkleuring naar de bestemming Gemengd mogelijk na toepassen van een wijzigingsbevoegdheid.
Indeling plangebied in Centrum en Gemengd. NB: binnen beide gebieden kunnen specifieke bestemmingen aan individuele percelen worden toegekend, zoals Maatschappelijk aan Pius X en het museum, Bedrijf aan Nieuwleven B.V. etc. Dit plaatje geeft slechts de thematische indeling weer.
De bestaande hoofdbebouwing8 is vastgelegd door hiervoor een bouwvlak op te nemen op de verbeelding. Uitbreiding van de hoofdgebouwen / hoofdmassa, is gezien de ligging van de percelen uit milieutechnisch, ruimtelijk en cultuurhistorisch oogpunt niet mogelijk buiten het op de verbeelding aangegeven bouwvlak. Gebouwen en bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend in het bouwvlak worden gebouwd. Bij de bestemming Wonen mogen bijbehorende bouwwerken ook buiten het bouwvlak worden gerealiseerd.
Op de verbeelding is tevens de toelaatbare goot- en bouwhoogte bepaald. In het plangebied zijn alle bestaande goot- en bouwhoogtes geïnventariseerd en is eveneens bekeken of een hogere goot- en bouwhoogte toelaatbaar is in verband met de ruimtelijke karakteristiek van het dorpshart. Deze bebouwingshoogtes zijn dus gebaseerd op het beeldkwaliteitsplan en een stedenbouwkundige inventarisatie en zijn in het bestemmingsplan opgenomen als maximaal toelaatbaar.
Voor wat betreft de bestemmingen Centrum, Gemengd en Horeca (zie navolgende paragraaf) is in de bijlage van de planregels een overzicht opgenomen van de toelaatbare horeca-activiteiten binnen het plangebied. Deze toegelaten horeca-activiteiten zijn opgenomen in de 'Staat van Horeca-Activiteiten'.
Bedrijf (artikel 3)
Onder bedrijven wordt verstaan die inrichtingen die vallen onder milieucategorie A en B van een Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging gebaseerd op de VNG-brochure Bedrijven en milieuzonering. Vanwege de grote menging van functies in het plangebied zijn uitsluitend bedrijven die een beperkte overlast genereren naar de omgeving zijn toegelaten. Het type bedrijvigheid wat men ontplooit wordt vrijgelaten: de ondernemer heeft daar zelf keuze in, zolang de activiteiten maar binnen milieucategorie A en B blijven. Ook is het zo dat wanneer een bedrijf vertrekt, een ander bedrijf, opgenomen in de categorieën A of B van de Staat van Inrichtingen dan wel een bedrijf dat voor wat betreft de aard en de omvang van de milieuhinder die het veroorzaakt gelijk kan worden gesteld met een bedrijf genoemd in de categorieën A of B, zich op deze locatie kan vestigen. Hiermee ontstaat een flexibel regime en daarmee een aangenaam vestigingsklimaat zonder dat daarmee de omliggende gevoelige woonfuncties in het gedrang komen. Binnen de regels is een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor detailhandelsactiviteiten die gezien hun aard en omvang niet thuis horen c.q. niet inpasbaar zijn in winkelgebieden en waarvan het effect op de distributieve structuur is te verwaarlozen.
In het plangebied komt een houtzagerij voor die in een zwaardere milieucategorie valt dan hierboven genoemd. Dit bedrijf is specifiek aangeduid. Het voorste gedeelte van dit pand heeft conform het bestaande gebruik een aanduiding doe-het-zelf (DHZ) gekregen. De panden ertegenover hebben de nadere aanduiding kantoor en dienstverlening, hetgeen een direct toelaatbare verruiming van gebruiksmogelijkheden met zich meebrengt.
Centrum (artikel 4)
Deze bestemming is toegekend aan de panden in het kernwinkelgebied waar nu reeds een niet-woonfunctie aanwezig is. Via maatvoeringsaanduidingen is de bestaande bebouwing vastgelegd. De bebouwing is binnen een bouwvlak gebracht en de bestaande goot- en bouwhoogte zijn aangegeven als maximaal toegelaten.
Binnen deze bestemming zijn bij recht de volgende functies mogelijk:
In dit gebied worden tevens met toepassing van wijzigingsbevoegdheden conform de aangeduide wijzigingsgebieden mogelijkheden geboden tot ontwikkeling van detailhandel, lichte horeca, e.d., op basis van het Ontwikkelingsplan Dorpshart Volendam, zie verder onder paragraaf 2.4.
Gemengd (artikel 5)
De bestemming Gemengd komt nu nog op slechts op twee plekken voor in het plangebied.
Via maatvoeringsaanduidingen is de bestaande bebouwing vastgelegd. De bebouwing is binnen een bouwvlak gebracht en de bestaande goot- en bouwhoogte zijn aangegeven als maximaal toegelaten.
Na wijziging kunnen er meerdere panden met de bestemming Gemengd -2 komen, in verschillende vormen voor al naar gelang de toelaatbare functies. Dit wordt per perceel afgewogen. De volgende functies zijn mogelijk:
Groen (artikel 6)
De bestemming Groen is opgenomen voor het structurerend openbaar groen binnen het plangebied; dit behelst uitsluitend een stuk groen aan de oostzijde van het AMVO-terrein. In dit groen is overigens ook parkeren mogelijk. De in het plangebied kleine ondergeschikte groenstrookjes vallen onder de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied. Deze keuze biedt de mogelijkheid snippergroen te gebruiken voor verkeer en parkeren om hiermee mogelijke knelpunten in de openbare ruimte op te lossen.
Horeca (artikel 7)
Het AMVO-gebouw heeft de bestemming Horeca gekregen. Tevens zijn de verschillende horeca-inrichtingen die in het gebouw zitten (zalenverhuur, snackbar, café, e.d.) voorzien van een nadere aanduiding die weergeeft welke horecacategorie maximaal toelaatbaar is. Via maatvoeringsaanduidingen is de bestaande bebouwing vastgelegd. De bebouwing is binnen een bouwvlak gebracht en de bestaande goot- en bouwhoogte zijn aangegeven als zijnde maximaal.
Kantoor (artikel 8)
Het kantoor in het plangebied heeft de bestemming Kantoor gekregen. Via maatvoeringsaanduidingen is de bestaande bebouwing vastgelegd. De bebouwing is binnen een bouwvlak gebracht en de bestaande goot- en bouwhoogte zijn aangegeven als zijnde maximaal. Binnen “Kantoor” zijn tevens maatschappelijke functies toegestaan.
Maatschappelijk (artikel 9)
De bestemming Maatschappelijk is opgenomen voor het jongerencentrum Pius X en het museum. Onder maatschappelijke voorzieningen wordt verder verstaan (overheids- en/of semi-overheids) voorzieningen inzake welzijn, volksgezondheid, cultuur, religie, sport, wijkvoorzieningen, openbare orde en veiligheid, openbaar bestuur en/of overheid, club- en buurthuiswerk, verenigingsleven, wijkvoorzieningen, jeugd- en kinderopvang, onderwijs en daarmee gelijk te stellen sectoren. Dit maakt het mogelijk maatschappelijke functies onderling uit te wisselen, mocht hierin een behoefte zijn in verband met sociale en demografische veranderingen in de tijd. Voorzieningen als fysiotherapiepraktijken vallen onder de noemer “Dienstverlening” en daarmee onder de bestemming Gemengd, omdat hier uitwisselbaarheid van functies wel wenselijk is. Via maatvoeringsaanduidingen is de bestaande bebouwing vastgelegd. De bebouwing is binnen een bouwvlak gebracht en de bestaande goot- en bouwhoogte zijn aangegeven als zijnde maximaal.
Tuin (Bebouwd en Onbebouwd) (artikel 10 en 11)
De bestemming Tuin is voor de voor- en zijtuinen bij woningen. In het plan wordt een onderscheid gemaakt in Tuin - Onbebouwd en Tuin - Bebouwd. Alleen voor de Zeestraat 10 t/m 18 is de bestemming Tuin - Bebouwd opgenomen. Deze woningen beschikken over een behoorlijk grote voortuin waardoor enige bebouwing hier gerechtvaardigd is.
Verkeer – Verblijfsgebied (artikel 12)
De bestemming Verkeer-Verblijfsgebied is opgenomen voor wegen, straten, wandel- en fietspaden met een functie gericht op zowel verblijf als op de afwikkeling van het verkeer alsmede voor de weekmarkt en evenementen. De bestemming “Verkeer-Verblijfsgebied” wordt ook opgenomen voor parkeervoorzieningen, ondergeschikte groen- en speelvoorzieningen, kunstobjecten, straatmeubilair, bewegingstoestellen, infrastructurele voorzieningen en behoeve van loop- en fietsroutes e.d. Laden en lossen is binnen deze bestemming mogelijk. De bestemmingsomschrijving maakt het mogelijk gedurende de planperiode de openbare ruimte flexibel te beheren, zonder hiervoor planologische procedures te moeten doorlopen. Vanuit de eigendomspositie kan de gemeente voldoende sturing gegeven worden aan de gewenste ruimtelijke kwaliteit en de inrichting van het openbare gebied. Bouwen van ondergrondse parkeergarages is niet bij recht onder deze bestemming mogelijk gemaakt, omdat de financiële uitvoerbaarheid niet geheel rond is (zie hoofdstuk 6). Wel worden in het kader van de dorpshartontwikkeling voor de bouw van een ondergrondse parkeergarage wijzigingsbepalingen opgenomen (zie verder onder paragraaf 5.3). Ter plaatse van de gedachte 'ovatonde' in het entreegebied is de bestemming wat breder gelegd. Binnen deze bestemming zijn zowel groen, water als straten, e.d. toegestaan. Zodoende bestaat er flexibiliteit de ovatonde te zijner tijd goed aan te kunnen leggen.
De in het plangebied aanwezige terrassen zijn aangeduid. Derhalve mogen alleen hier terrassen aanwezig zijn. Het Europaplein is tevens van een aanduiding terras voorzien. Zoals aangegeven in paragraaf 2.4. leent dit gebied zich voor terrassen bij bestaande winkels of horeca. De gemeente is eigenaar van deze gronden en kan op die manier sturing geven aan de inrichting van het gebied. Er is verder ook altijd een terrassenvergunning nodig. Via de APV kan de gemeente verdere sturing geven aan de omvang en situering van het terras. Tevens dient daarbij getoetst te worden aan het terrassenbeleid. Zodoende is sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Staanplaatsen buiten de markt / Ambulante handel
Ambulante handel is een verzamelnaam voor de markthandel en de straathandel aan de openbare weg of het water vanaf een staanplaats of een ligplaats, alsmede het venten. De basisregeling met betrekking tot de ambulante handel is te vinden in de Algemene Plaatselijke Verordening. In dit bestemmingsplan is uitgegaan van de situatie dat ambulante handel / staanplaatsen in de openbare ruimte) is/zijn toegestaan op de locaties waar dat in de huidige situatie plaats vindt.
Water (artikel 13)
Het aanwezige oppervlakte water heeft de bestemming Water gekregen. Daarmee is het voortbestaan van dit water verzekerd.
Wonen (artikel 14)
Wonen is in het centrum van Volendam een tamelijk veel voorkomend gebruik. Het gebruik vindt plaats boven winkels en horeca, dus als bovenwoning, maar ook bevinden zich hier panden die in zijn geheel worden gebruikt als woning. Voor- en zijtuinen zijn slechts in beperkte mate aanwezig. Om het groene uiterlijk van de aanwezige voor- en zijtuinen zoveel mogelijk te behouden is het gewenst dat de tuinen zo min mogelijk worden bebouwd. De bouwmogelijkheden bij woningen zijn daarom geregeld in een combinatie van een tweetal bestemmingen, namelijk de bestemming “Wonen” (W) én in de bestemming “Tuin – Bebouwd en Onbebouwd” (zie onder Tuin). Verder is in de bestemmingsregels onderscheid gemaakt tussen enerzijds het “hoofdgebouw” en anderzijds de “bijbehorende bouwwerken”, een en ander overeenkomstig de systematiek van het bestemmingsplan Oude Kom Volendam 2012.
Bouwmogelijkheden - Hoofdgebouwen
Voor hoofdgebouwen gelden maxima ten aanzien van goothoogten, nokhoogten en omvang. Deze zijn voor wat betreft de hoofdgebouwen aangegeven op de verbeelding (bouwvlakken, maximale goot- en nokhoogte). Zoals aangegeven, wordt het plangebied gekarakteriseerd door een individuele pandsgewijze opbouw. Dit rechtvaardigt een individuele wijze van bestemmen, waarbij (in principe) elk hoofdgebouw wordt voorzien van een eigen bouwvlak met eigen goot- en bouwhoogte (zie verder onder paragraaf 5.2.3). Hoofdgebouwen mogen niet buiten het bouwvlak worden gerealiseerd behoudens overschrijdingen door ondergeschikte bouwdelen. De erfbebouwing mag daarnaast ook gerealiseerd worden buiten een bouwvlak.
Er is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen om van de goot- en nokhoogte at te wijken met maximaal 10% van de op de verbeelding opgenomen maatvoering. Hier is een aantal voorwaarden aan verbonden; tevens moeten er dringende bouwtechnische redenen zijn. Het hoogdynamische karakter van het centrumgebied rechtvaardigt deze afwijkingsmogelijkheid. Een apart artikel is opgenomen voor afwijking van overige maten met maximaal 10%. Opnieuw moet sprake zijn van dringende bouwtechnische redenen.
Aan huis gebonden beroep
In de jurisprudentie is uitgemaakt, dat de uitoefening van vrije beroepen in overeenstemming is met de functie wonen. Vrije beroepen vallen zonder discussie dan ook onder de definitie 'aan-huis-verbonden beroep' van dit bestemmingsplan. Onder de definitie van 'aan-huis-verbonden beroep' is expliciet aangegeven dat de uitoefening van horeca- en detailhandelsactiviteiten of consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten niet onder deze definitie vallen. Onder een aan-huis-verbonden bedrijf wordt vervolgens wel consumentverzorgende bedrijfsactiviteiten verstaan. Dit zijn onder meer de schoonheidsspecialisten, de kapsalons, de nagelstudio's, manicure, pedicure en sportmasseur en hiermee gelijk te stellen activiteiten.
De regeling is gebaseerd op het recente bestemmingsplan “Oude Kom Volendam 2012”. Dit houdt in dat aan-huis-verbonden beroepen worden bij recht toegestaan tot een oppervlakte van 20 m2, mits voldaan wordt aan een aantal voorwaarden:
Eventueel kan ten behoeve van specifieke situaties worden afgeweken van de planregels voor een aan-huis-verbonden beroep tot een maximale oppervlakte van 35 m2 en huis-verbonden- bedrijven mits voldaan wordt aan de specifieke voorwaarden.
Bed & Breakfast
Naast de mogelijkheid tot het vestigen van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf voorziet de planregeling ook in een mogelijkheid tot het vestigen van een bed & breakfast uitsluitend in het hoofdgebouw, met inachtneming van een aantal voorwaarden.
Balkon
Ook bij woningen geldt als hoofdregel; balkons uitsluitend in de vorm van een 'Frans balkon'. Via de algemene afwijkingsregels kan het bevoegd gezag hiervan afwijken en omgevingsvergunning verlenen voor een balkon aan de zij- of achterzijde van een woning, met inachtneming van een aantal criteria.
Archeologie (dubbelbestemming Waarde- Archeologie 1 )(Artikel 15)
Voor gronden met archeologische waarden is op basis van het verrichte onderzoek (zie paragraaf 4.3.5 en (ontwerp-) beleidsnota archeologie met daarbij behorende kaart) de dubbelbestemming Waarde-Archeologie 1 opgenomen. Binnen de dubbelbestemming 'Waarde -Archeologie 1' geldt een archeologieregime van de tweede categorie. Bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 50 m2 of groter, die dieper reiken dan 40 cm beneden het maaiveld, dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden. Tevens is binnen de bestemming een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de dubbelbestemming (deels) te verwijderen, mocht nader onderzoek daar aanleiding toe geven.
Cultuurhistorie (dubbelbestemming 'Waarde - Edams - Volendams Erfgoed' (dubbelbestemming) (Artikel 16)
Het bestemmingsplan, het welstands- en het monumentenbeleid (Erfgoedverordening) vormen met elkaar het gemeentelijke beleidskader om beeldbepalende en karakteristieke panden te beschermen. In het kader van de Erfgoedverordening is een lijst opgesteld van panden en objecten die van historisch belang zijn. Hierbij zijn gradaties in beschermingsniveau opgenomen. Zie in detail paragraaf 4.3.6. Binnen het plangebied zijn dat “karakteristiek waardevol bouwwerk (kwb)”, “beeldbepalend bouwwerk (bb)” en voor een klein deel “cultuurhistorisch attentiegebied”. In paragraaf 2.2.3 staat om welke panden het gaat.
Een dubbelbestemming 'Waarde -Edams - Volendams-Erfgoed (WR-EV) is toegekend aan gemeentelijke monumenten met een aanduiding 'specifieke bouwaanduiding –karakteristiek waardevol bouwwerk', resp. aanduiding 'specifieke bouwaanduiding – beeldbepalend bouwwerk', resp. 'cultuurhistorisch attentiegebied'. De bijbehorende beschermende regeling voor deze elementen is overgenomen uit het bestemmingsplan Oude Kom Volendam 2012. De bescherming van het erfgoed wordt daardoor gevormd door de weigeringgronden die geformuleerd zijn in de Wabo. Het praktische beheer wordt geregeld in het bestemmingsplan en door de koppeling aan artikel 1 en 2 van de erfgoedverordening. Dankzij deze laatste koppeling, is voor de karakteristieke bouwwerken, beeldbepalende bouwwerken en cultuurhistorische attentiegebieden, artikel 5 lid 3 sub a Bor van kracht. Dit betekent dat vergunningsvrije bouwwerken, vergunningsplichtig worden. Voor deze bouwwerken betekent dit dat de huidige maatvoering wordt vastgelegd in het bestemmingsplan. Voorts is een sloopverbod opgenomen en zal een aanvullende beschermende regeling worden opgenomen, een en ander overeenkomstig het bestemmingsplan Oude Kom Volendam.
Waterstaat - Waterkering (Artikel 17)
Met deze bestemming wordt de waterkerende functie van de dijk en de kering van het Volendammermeer beschermd. Binnen deze gronden mogen geen werkzaamheden plaatsvinden zonder dat er vergunning op basis van de Keur is verleend door het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
Uit de eerder genoemde “Leidraad Centrumgebied Volendam” blijkt dat de gemeente een ruimtelijke kwaliteitsslag voorstaat. Deze moet vorm krijgen door de Zeestraat als ruimtelijke en functionele centrum-as in te richten; het Europaplein her in te richten, dorpshartontwikkeling toe te staan (toevoegen van maximaal 4.510 m2 winkelruimte, 300 m2 lichte horeca , 60 appartementen en ca. 3-12 woonkavels) en het parkeervraagstuk zo goed mogelijk op te lossen (bij voorkeur zo dicht mogelijk bij de Julianaweg en bij voorkeur ondergronds).
Opgesomd ziet het programma er als volgt uit:
Branchegroep | Dagelijkse sector | Niet dagelijkse sector | ||
Minimum variant |
Maximum variant |
Minimum variant |
Maximum variant |
|
In m² wvo9 | 0 | 770 | 3.000 | 4.100 |
In m² bvo10 | 0 | 900 | 3.800 | 5.100 |
Deze algemene uitgangspunten laten zich in deelgebieden uitwerken. In dit bestemmingsplan wordt voornoemde dorpshartontwikkeling en de gevolgen voor het bestemmingsplan eerst in algemene zin verwoord. In paragraaf 5.3.3 wordt per ontwikkeling – per deelgebied aangegeven of en zo ja op welke manier deze wordt opgenomen in het bestemmingsplan11.
De belangrijkste ontwikkelingen doen zich voor in het gebied rond het Havenhof, het Europaplein en het parkeerterrein bij het AMVO-gebouw. Het zijn ontwikkelingen waar gemeentelijke kosten aan zijn verbonden. Omdat ook op enkele gronden een voorkeursrecht is gevestigd, moet in het bestemmingsplan uitsluitsel worden gegeven over de voorgestane ruimtelijke ontwikkeling. Wanneer niet tijdig in een nieuw bestemmingsplan wordt voorzien, vervalt het recht van de gemeente om als eerste de gronden te mogen verwerven.
Een zorgvuldige inpassing van een grotere bouwhoogte in de stedenbouwkundige structuur is van het grootste belang. Dat geldt zeker wanneer er sprake is van gebieden met waardevolle stedenbouwkundige, architectonische, cultuurhistorische of landschappelijke kwaliteiten, zoals in Volendam. Inpassing van een gebouw met een duidelijk afwijkende hoogte dan wel een nieuw gebouw heeft op de directe omgeving een onmiskenbaar effect. Niet alleen veranderen maat en schaal in die omgeving erdoor, ook de beleving van de gebouwde omgeving verandert.
Stedenbouwkundige consequenties behoeven niet negatief te zijn. Nieuwbouw draagt vaak bij aan het imago van stedelijkheid en eigentijdsheid. Ervaring leert dat een stedenbouwkundig accent ook een belangrijke positieve bijdrage kan leveren aan de beleving, de kwaliteit en de herkenbaarheid van een bijzondere plek. Differentiatie in hoogten kan een zekere monotonie doorbreken en iets extra's toevoegen aan de levendigheid en aan de oriëntatie in een centrumomgeving.
Het door het college vastgestelde Ontwikkelingsplan Dorpshart Volendam is een uitwerking van de eerdere Leidraad en vormt de basis voor de stedenbouwkundige, programmatische, maar ook de financiële haalbaarheid van de ontwikkeling. Uit de nog te maken exploitatieve berekeningen moet blijken welke investeringen er nodig zijn om de gewenste ontwikkelingen mogelijk te maken en welke opbrengsten er mogelijk zijn. Onderscheid kan dan grofweg gemaakt worden in kostenlocaties (ondergrondse parkeergarage) en opbrengstlocaties (omschakeling van woningen naar Gemengd of Centrum, nieuwvestiging of uitbreiding van commerciële functies), plus gemeentelijke investeringen in onder andere de openbare ruimte.
In het Ontwikkelingsplan worden de ontwikkelingsrichtingen ten opzichte van de eerdere Leidraad al meer in detail uitgewerkt. Verwezen wordt naar de navolgende afbeelding van een studie waarin ontwikkelingslocaties (5) en de belangrijkste maatregelen zijn verbeeld. Deze studie is afkomstig uit het door het college vastgestelde Ontwikkelingsplan. In dit bestemmingsplan wordt verder de gebiedsindeling zoals die is gemaakt in de Leidraad gevolgd, omdat met behulp daarvan exacter de gewenste bestemmingsplankeuze geformuleerd kan worden.
Ten opzichte van de Leidraad is met name het volgende meer in detail uitgewerkt: er is nader uitgewerkt hoe de routering van het (winkelend- en auto)verkeer loopt en wat de uitstraling zou moeten zijn, de Zeestraat/Europaplein wordt voetgangersgebied (de auto is te gast). Ook is de gedachte plek van de ondergrondse parkeergarage aangeduid, met stijgpunten. Voorts is het nieuwe gewenste profiel van de Zeestraat (Julianaweg – Havenhof) en rondom het Havenhof (nu aangeduid als Kernwinkelgebied-A1) aangegeven. Verder zijn randvoorwaarden gegeven ten aanzien van de 4e pleinwand voor het Europaplein.
De plannen zijn momenteel nog niet exact stedenbouwkundig en programmatisch uitgewerkt. Ook staat de (financiële) uitvoerbaarheid van deze plannen nog niet vast en bestaat er nog geen opgetekende consensus tussen alle relevante partijen. Het is daardoor niet mogelijk een rechtstreekse eindbestemming op te nemen op basis waarvan de ontwikkelingen vergund kunnen worden.
In principe staan er twee mogelijkheden open de ontwikkelingen alsnog op een bepaalde manier te incorporeren in het bestemmingsplan: via een uitwerkingsplicht of een wijzigingsbevoegdheid.
Eén van de belangrijkste onderscheidende aspecten m.b.t. deze instrumenten is het gemeentelijk kostenverhaal. Een uitwerkingsplicht brengt hierbij een specifieke verplichting met zich mee: het bestemmingsplan met uitwerkingsplicht dient vergezeld te gaan van een (globaal) exploitatieplan (het plan wordt gedetailleerd op het moment dat het bestemmingsplan wordt uitgewerkt). Via dit exploitatieplan kan dan van de opbrengstlocaties een afdracht worden gevraagd ten tijde van de omgevingsvergunningaanvraag.
Wanneer uit het exploitatieplan blijkt dat een en ander niet sluitend is, zullen er middelen beschikbaar moeten worden gesteld door de gemeente of een private partij. Als dit niet duidelijk is, kan een ontwikkeling niet met een uit te werken bestemming worden opgenomen met een bijbehorend exploitatieplan. Hieraan ligt de overweging ten grondslag dat in een exploitatieplan geen sprake mag zijn van niet-gedekt tekort. Indien sprake is van een tekort dient de gemeente in een omschrijving bij het exploitatieplan aan te geven hoe het tekort wordt gedekt (art. 6.2.11, sub m Bro), bijvoorbeeld door een bijdrage uit de algemene middelen of reserves.
Hier ligt derhalve een koppeling met het politieke proces: hoe hoog is het tekort, is de politiek bereid deze aan te vullen en zo ja hoe? Dat is op dit moment nog niet bekend. Verder stuurt een globaal exploitatieplan de verdere uitwerking in latere gedetailleerde exploitatieplannen. Dit beperkt de bewegingsruimte van de gemeente, niet alleen financieel maar ook planinhoudelijk.
Daarom wordt ingestoken op het opnemen van een wijzigingsbevoegdheid voor deze dorpshartontwikkelingen. Het financieel sluitend krijgen van de plannen kan dan worden uitgesteld tot het moment dat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast. De gemeente kan ook in een later stadium (dus voorafgaand aan het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid) anterieure overeenkomsten sluiten met partijen.
Op dat moment kan tevens de exacte stedenbouwkundige invulling worden gedaan, hetgeen gelet op het waardevolle karakter van het plangebied, met al zijn cultuurhistorische en stedenbouwkundige waarden, van groot belang is. Tot slot kunnen de benodigde concretere haalbaarheidsonderzoeken gericht worden gedaan (in hoofdstuk 4 zijn reeds de resultaten weergegeven van de ten behoeve van dit bestemmingsplan benodigde onderzoeken). De nadere onderzoeken houden in ieder geval in:
De indeling in wetgevingszone-wijzigingsgebied is als volgt (zie ook navolgende afbeelding):
Indeling in wijzigingsgebieden
Uit deze indeling volgt (opnieuw) dat de prioriteit ligt bij planmatige herontwikkeling. Het realiseren van de parkeergarage, herontwikkeling in en rondom het Havenhof en herinrichting van de openbare ruimte (dit laatste is overigens rechtstreeks mogelijk binnen de bestemming Verkeer- Verblijfsgebied) dient zeker te zijn, alvorens de andere wijzigingsbevoegdheden kunnen worden toegepast.
Wijzigingsgebied 1 behelst de ondergrondse parkeergarage. Het wijzigingsplan kan worden vastgesteld als op voorhand duidelijk is, dat deze financieel uitvoerbaar is. Tevens dient onderzoek te worden verricht naar grondwaterstromen, geluid, bodem, etcetera. De wijzigingsbevoegdheid is geometrisch begrensd: de parkeergarage moet binnen de contouren van het wijzigingsgebied worden gerealiseerd.
Wijzigingsgebied 2 behelst de ontwikkeling in en rondom het Havenhof en het AMVO-terrein. Binnen deze zone mogen bestemmingen of delen van bestemmingen worden gewijzigd naar Gemengd-2. Er kan voor dit gebied een nieuw bouwvlak of nieuwe bouwvlakken worden opgenomen voor commerciële functies (winkels, maximaal 4.510 m2; en/of lichte horeca tot en met categorie 1c van de Staat van Horeca-activiteiten tot maximaal 300 m2) met daarboven woningen (“appartementen” -maximaal 60). Ook zijn grondgebonden woningen toegestaan (maximaal 12). De exacte verdeling appartementen-grondgebonden woningen kan te zijner tijd iets anders zijn, maar het maximale aantal zal 72 bedragen.
De nieuwe bouwvlakken worden gebouwd in het gebied dat op pagina 92 van deze toelichting is weergegeven (oranje vlakken). Het straatprofiel van de Zeestraat wordt versmald en zal minimaal 12 meter bedragen tussen de aan weerszijden van de Zeestraat te realiseren of aanwezige bebouwing.
De hoogte van de nieuwe bebouwing bedraagt voor minimaal 80% van het bebouwingsoppervlak 12 m; ten behoeve van bebouwingsaccenten mag voor maximaal 20% van het totale bebouwingsoppervlak de maximale hoogte 15 meter bedragen.
De te realiseren bebouwing dient aan de straatkant in overwegende mate voorzien te worden van dwarskappen met een dakhelling die niet meer dan 60 graden en niet minder dan 50 graden mag bedragen; in ondergeschikte mate zijn andere kapvormen toegelaten.
De ruimtelijke aanvaarbaarheid van de mogelijkheden zoals vervat in deze wijzigingsbevoegdheid is in deze toelichting (zie paragraaf 2.4.1) uitgebreid aan bod gekomen. De functionele mogelijkheden (winkels met in geringe mate lichte horeca met daarboven woningen) passen geheel in het huidige functionele beeld en de ruimtelijke en stedenbouwkundige inpassing zal in lijn zijn met het typische Volendamse straat- en bebouwingsbeeld. De structuur van het gebied verandert hiermee dus niet wezenlijk, maar kan wel aanmerkelijk worden verbeterd.
Tevens is de behoefte aangetoond door middel van diverse documenten (zie onder meer paragraaf 2.4.3, 3.5.2, 3.5.3 en 3.5.4). Voorts is de uitvoerbaarheid reeds in globale aangetoond (zie hoofdstuk 4). Wel zal op enige punten nader onderzoek verricht moeten worden. Zo moet de exacte geluidwaarde op de gevels van de nieuw te bouwen woningen worden vastgesteld; zal bij sloop van gebouwen gericht flora- en fauna onderzoek nodig zijn en er dient in voldoende parkeergelegenheid te worden voorzien
Overigens hoeft niet per sé het gehele gebied naar Gemengd-2 te wijzigen. Zo zal bestaande infrastructuur die nu de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied heeft en in de nieuwe situatie ook een weg blijft, de bestemming Verkeer-Verblijfsgebied behouden. Ook ten aanzien van het Havenhof kan de bestemming Centrum waarschijnlijk wel gecontinueerd worden. Er zal te zijner tijd in het kader van de wijzigingsbevoegdheid een nieuwe verbeelding komen met een nieuwe set regels. Deze regels bestaan in principe uit de regels van dit plan plus een nieuw artikel Gemengd-2. Dit artikel zal in grote lijnen overeenkomen met het artikel Gemengd zoals opgenomen in dit plan, maar met een nadere regeling ten aanzien van waar het wonen is toegestaan (dit kan door het opnemen van aanduidingen op de verbeelding dan wel door in de regels te vermelden dat wonen vanaf de 2e bouwlaag is toegestaan).
Wijzigingsgebied 3 behelst de mogelijkheid om in het kernwinkelgebied panden waar nu gewoond wordt om te zetten naar de bestemming Centrum, zodat er bijvoorbeeld een winkel of een dienstverlenende instelling kan komen. Functioneel gezien past dit binnen het huidige beeld in dit gebied, waar reeds vele winkels e.d. voorkomen. De regels van artikel 4 (Centrum) worden onverkort van toepassing verklaard en voor de maatvoering dient de maatvoering zoals opgenomen op de verbeelding bij dit bestemmingsplan te worden aangehouden. Tevens dient voldaan te worden aan de parkeernormen van de Parkeernota Edam-Volendam (2010) en de Nota parkeerfonds Edam – Volendam (2011). Dat kan inhouden dat, wanneer op of onder eigen terrein niet voldaan kan worden aan de extra parkeervraag die ontstaat als gevolg van de nieuwe functie, een afdracht in het parkeerfonds geëist kan worden. Ter plaatse van het pand waar nu Kruidvat is gevestigd kan tevens een lichte horecavestiging worden toegevoegd van maximaal categorie 1c. De plaats waar deze bevoegdheid kan worden toegepast is aangegeven met een nadere aanduiding 'specifieke vorm van horeca – nieuwe horeca' op de verbeelding.
In onderstaande tabel worden per deelgebied meer in detail de functionele en ruimtelijke uitgangspunten weergegeven en de vertaling in dit bestemmingsplan. Vaak wordt gesproken over de mogelijkheden tot verkleuring naar de bestemmingen Gemengd of Centrum. De bestemmingen Gemengd en Centrum ontlopen elkaar niet veel. De bestemming Centrum is iets breder geformuleerd dan Gemengd: deze biedt dus iets meer gebruiksmogelijkheden dan de bestemming Gemengd. Zowel Centrum als Gemengd omvatten echter de mogelijkheid tot het beginnen van een detailhandelsvestiging in de plint.
Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden.
Op grond van artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld indien er sprake is van een benoemd 'bouwplan'. Artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschrijft wat een 'bouwplan' is.
De raad kan bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer:
De 'grex-wet' is erop gericht dat de overheid kosten kan verhalen die gemaakt worden naar aanleiding van een bouwplan. Indien er geen kosten gemaakt worden, hoeven deze ook niet verhaald te worden.
Conserverend plan
Het bestemmingsplan is conserverend van aard en maakt niet rechtstreeks nieuwe bouwplannen mogelijk die aanleiding zouden geven tot het vaststellen van een exploitatieplan. Zoals in elk bestemmingsplannen is het mogelijk om binnen bestaande bebouwingscontouren sloop-nieuwbouwplannen te ontwikkelen. Tevens is in diverse panden functiewisseling mogelijk. In een pand met de bestemming Gemengd of Centrum kan bijvoorbeeld op een plek waar nu een winkel zit een dienstverlenend bedrijfje komen (bijv. makelaarskantoor). In die gevallen, voor zover zij zich zullen voordoen, zijn er echter geen kosten voor de gemeente, waardoor kostenverhaal niet aan de orde is.
Ontwikkelingen d.m.v. wijzigingsbevoegdheid
De ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt zijn opgenomen als een wijzigingsbevoegdheid. Uitgangspunt voor de beoogde ontwikkelingen is dat deze voor de gemeente budgetneutraal worden uitgevoerd. Als het een ontwikkeling genoemd in artikel 6.12, lid 1, Wet ruimtelijke ordening (Wro) in samenhang met artikel 6.12, lid 4, Wro betreft, dan is de raad verplicht om de kosten te verhalen. Bij het opstellen van het wijzigingsplan zal een exploitatieplan worden opgesteld dan wel (bij voorkeur) een anterieure overeenkomst.
Onderdeel van deze overeenkomst zal zijn: een verrekening welke plaatsvindt naar aanleiding van de door de gemeente gemaakte kosten. Dit is redelijk, omdat toekomstige initiatiefnemers meeprofiteren van de ruimtelijke kwaliteitsslag die de gemeente bereikt.
Een deel van de kosten wordt toegeschreven aan het bestaande dorp. Met de revitalisering van het dorpshart, waardoor ook in de toekomst sprake is van een gezond, vitaal en aantrekkelijk dorpshart met een adequaat voorzieningenniveau, is immers de gehele bevolking van de gemeente gediend. Het deel dat aan het bestaande dorp wordt toegerekend, wordt versleuteld in de begroting (via de algemene reserve).
Er zijn reeds indicatieve berekeningen gedaan van de kosten- en opbrengstlocaties. Duidelijk is dat de grootste investering de ondergrondse parkeergarage zal zijn. Opbrengsten kunnen gegenereerd worden door het toevoegen van de woningen (maximaal 72) en de nieuwvestiging c.q. uitbreiding van commerciële functies. Op dit moment is het beeld dat er sprake is van een tekort. Een en ander hangt onder meer af van de marktsituatie van het moment van ontwikkelen, de dan geldende kosten voor bouwen, aanleggen, e.d.. Een eventueel tekort zal opgelost moeten worden door extra ruimte in de gemeentelijke begroting en/of nadere afspraken met de ontwikkela(a)r(en). Niet eerder dan dat er een concreet gedetailleerde begroting is, zal van de wijzigingsbevoegdheden gebruik gemaakt kunnen worden. Gelet op de wens van de gemeente het gebied een kwaliteitsimpuls te geven, en de te verwachten kwalitatieve ruimtelijke opbrengst die daarmee gepaard gaat, is de globale haalbaarheid (ook in financiële zin) voor dit bestemmingsplan aangetoond. Uit diverse beleidsstukken, waaronder de gemeentelijke structuurvisie, blijkt het grote belang dat wordt toegekend aan de revitalisering van het dorpshart. Het bestemmingsplan is daarnaast grotendeels een beheerplan, waarin de bestaande situatie is vastgelegd. Het plan betreft immers een herziening van een verouderd bestemmingsplan, waarbij het juridisch-planologisch regime is geactualiseerd. Aan deze actualisering zijn voor de gemeente geen financiële consequenties verbonden.
Conclusie: voor onderhavig plan behoeft derhalve geen exploitatieplan te worden vastgesteld dan wel is dit tevens in verband met het beheeraspect als consoliderend plan niet nodig. Het bestemmingsplan is derhalve economisch uitvoerbaar.
Voorafgaand aan de actualisatieslag bestemmingsplannen zijn de kaders voor de actualisatieslag door het college vastgesteld in een 'Nota van Uitgangspunten'. Voor het Ontwikkelingsplan zal inspraak worden gevoerd.
Op grond van artikel 3.1.1van het Besluit ruimtelijke ordening dient vooroverleg gevoerd te worden over het voorontwerp van het bestemmingsplan met de volgende instanties:
Ad 1. Bij brief van 22 december 2012 zullen door de betrokken rijksdiensten alleen gemeentelijke ruimtelijke plannen worden beoordeeld waarbij directe rijksbelangen aan de orde zijn vanuit de rol van weg- en waterbeheer (Rijkswaterstaat), eigenaar van defensieterreinen (minister van Defensie) en voor projecten in het kader van de rijkscoördinatieregeling rond rijksinpassingsplannen op het terrein van de energie-infrastructuur (ministerie EL&I). Deze belangen zijn in dit bestemmingsplan niet aan de orde.
Ad 2. Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland hebben in hun brieven van 19 oktober 2011 en 10 mei 2012 laten weten in slechts een aantal gevallen belang te hechten aan het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Gelet op de ligging van het plangebied binnen Bestaand Bebouwd Gebied (voorheen rode contour) en wegens het ontbreken van directe provinciale belangen zoals die in de provinciale Verordening en de provinciale Structuurvisie zijn benoemd, is er geen reactie van de provincie benodigd.
Ad 3. Het hoogheemraadschap heeft aangegeven zich te kunnen vinden in de herontwikkelingsplannen. Het gebied is immers overwegend verhard; de eventuele kleine hoeveelheden groen die verdwijnen blijven ruimschoots onder de 800 m2, de grens die het Hoogheemraadschap stelt vanaf waar compensatie dient plaats te vinden (zie paragraaf 4.3.4). Het hoogheemraadschap had wel enige aandachtspunten, maar deze bevinden zich op het niveau van uitvoering (zoals het juist plaatsen van duikers). Ook gaven ze aan dat alvorens de parkeergarage kan worden aangelegd, duidelijk moet zijn dat dit geen nadelige invloed heeft op de grondwaterstromen. Dit zal te zijner tijd (bij het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid) worden uitgezocht d.m.v. een geohydrologisch onderzoek.
Bij brief van 25 september reageert het Hoogheemraadschap op het ontwerpbestemmingsplan. Het Hoogheemraadschap voert in haar reactie de volgende punten aan.
Reactie hoogheemraadschap
In het westelijk deel van het plangebied loopt een deel van de regionale waterkering van de Volendammermeer waar geen dubbelbestemming voor is opgenomen. Het hoogheemraadschap verzoekt dit alsnog te doen.
Beantwoording gemeente:
Bedoelde gronden worden alsnog van een dubbelbestemming voorzien, een ander op basis van een door het Hoogheemraadschap toegezonden bestand.
Reactie hoogheemraadschap
Het Hoogheemraadschap verzoekt in de regels een plicht op te nemen dat advies moet worden ingewonnen alvorens ontwikkelingen plaatsvinden binnen de beschermingszones van de waterkeringen.
Beantwoording gemeente:
In de regels is reeds opgenomen dat het bouwen en uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden voor een vergunning krachtens de keur van het Waterschap is vereist, uitsluitend toegestaan na inwerkingtreding van die vergunning. Daarmee zijn de belangen van het Hoogheemraadschap reeds voldoende geborgd. Er kan namelijk nooit een ontwikkeling binnen de beschermingszones plaatsvinden zonder dat het Hoogheemraadschap een vergunning heeft afgegeven.
Reactie hoogheemraadschap
Het Hoogheemraadschap geeft aan dat de inrit van de ondergondse parkeergarage deels binnen de waterkering komt te liggen. Dit kan beperkgein en randvoorwaarden met zich meebrengen. Verzocht wordt e.e.a. met het Hooghemraadschap af te stemmen.
Beantwoording gemeente:
Het is nog niet exact bekend waar de inrit van de ondergrondse parkeergarage komt te liggen. Er ligt nog geen concreet uitgewerkt bouwplan. De mogelijkheid voor het realiseren van een ondergrondse parkeergarage is dan ook niet als rechtstreekse mogelijkheid opgenomen maar als wijzigingsbevoegdheid. Op het moment dat er een concreet bouwplan ligt, zal afstemming worden gezocht met het Hoogheemraadschap. In formele zin ligt dit vast omdat een wettelijk verplicht onderdeel van een procedure voor een wijzigingsplan is het vragen van advies aan het Hoogheemraadschap op basis van artikel 3.1.1 Bro.
Reactie hoogheemraadschap
Het hoogheemraadschap verzoekt in de toelichting toe te voegen dat net ten noorden van de Calkoengracht de regionale waterkering om de Volendammermeer is gelegen. Het waterpeil in de Volendammermeer is ca. 2 m lager gelegen dan het waterpeil in de Zuidpolder. Het waterstaatswerk van deze regionale waterkering loopt op enkele plekken door tot binnen het plangebied. Aan de oostzijde van het plangebied ligt bij de Haven tevens de primaire waterkering langs het Markermeer.
Binnen de dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering dient afstemming met het Hoogheemraadschap plaats te vinden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Daarnaast is er een watervergunning noodzakelijk voor werkzaamheden in deze zone.
Het Hoogheemraadschap is voorts bezig met voorbereidingen voor de dijkversterking Hoorn-Amsterdam waarbij ook delen binnen de gemeente Edam-Volendam versterkt zullen moeten worden.
Tot slot geeft het Hoogheemraadschap aan dat voor de gewenste parkeergarage een (tijdelijke) bronbemaling nodig zal zijn waarvoor een vergunning van het Hoogheemraadschap is vereist.
Beantwoording gemeente:
Een en ander wordt overgenomen in de toelichting met als toevoeging dat beide waterkeringen van een dubbelbestemming Waterstaat - Waterkering zijn voorzien.
Er wordt kennisgenomen van de opmerking m.b.t. de vergunning voor (tijdelijke) bronbemaling voor de parkeergarage. Zoals aangegeven ligt er nog geen concreet uitgewerkt bouwplan. De mogelijkheid voor het realiseren van een ondergrondse parkeergarage is dan ook niet als rechtstreekse mogelijkheid opgenomen maar als wijzigingsbevoegdheid. Op het moment dat er een concreet bouwplan ligt, zal afstemming worden gezocht met het Hoogheemraadschap en vergunning worden aangevraagd.
Het ontwerp-bestemmingsplan Europaplein/Zeestraat e.o. heeft met ingang van vrijdag 30 augustus 2013 gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is een ieder in de gelegenheid gesteld om schriftelijke of mondelinge zienswijzen naar voren te brengen. Naar aanleiding van de terinzagelegging zijn 9 schriftelijke zienswijzen van (groepen) burgers, bedrijven en een vereniging ingediend.
Overzicht ingediende zienswijzen (geanonimiseerd)
Nr. | Perceel | Datum binnenkomst | Opmerking |
1 | Zeestraat/Spoorbuurt/W.J. Tuynstraat; wijzigingsbevoegdheid | 3 oktober 2013 | Binnen gestelde termijn ingediend, doch zonder handtekeningen en mandaat. Binnen gestelde termijn van 14 dagen zijn deze alsnog overgelegd; ontvankelijk. |
2 | Zeestraat 27 t/m 35; wijzigingsbevoegdheid | 4 oktober 2013 | Binnen gestelde termijn ingediend, doch niet voorzien van handtekeningen/mandaat. Binnen de gestelde termijn van 14 dagen zijn deze voor wat betreft 27 t/m 33 alsnog overgelegd; ontvankelijk. Nr 35 heeft afgezien van zijn zienswijze. |
3 | Europaplein/Zeestraat; Wijzigingsbevoegdheid | 8 oktober 2013 | Binnen gestelde termijn ingediend; ontvankelijk. |
4 | Bokkingstraat | 10 oktober 2013 | Binnen gestelde termijn ingediend; ontvankelijk |
5 | Dril 2 | 8 oktober 2013 | Binnen gestelde termijn ingediend; ontvankelijk |
6 | Dril 65 | 8 oktober 2013 | Binnen gestelde termijn ingediend; ontvankelijk |
7 | Dril 83 | 8 oktober 2013 | Binnen gestelde termijn ingediend; ontvankelijk |
8 | Europaplein 1-4 | 8 oktober 2013 | Binnen gestelde termijn ingediend; ontvankelijk |
9 | Haven 112 | 8 oktober 2013 | Binnen gestelde temijn ingediend; ontvankelijk |
Zienswijze 1
Ontvankelijkheid
De zienswijze is binnen de termijn van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan ingediend. Op grond van artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht dient een zienswijze te zijn ondertekend. De zienswijze was niet ondertekend. Voorts wordt in de brief gesteld dat de zienswijze namens de bewoners Zeestraat, Spoorbuurt en W.J. Tuynstraat is ingediend. Bij de zienswijze was geen machtiging met handtekeningen van de bewoners (plus vermelding naam een adres) gevoegd, waaruit blijkt dat reclamant volmacht heeft hen te vertegenwoordigen. Reclamant is gevraagd binnen een termijn van veertien dagen het verzuim te herstellen. Binnen de gestelde termijn van 14 dagen zijn deze alsnog overgelegd. De zienswijze is derhalve ontvankelijk.
Samenvatting zienswijze
Afweging/beoordeling Gemeente Edam-Volendam
Conclusie: de zienswijze is ontvankelijk, doch ongegrond.
Zienswijze 2
Ontvankelijkheid
De zienswijze is binnen de termijn van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan ingediend. In de brief wordt gesteld dat de zienswijze namens de bewoners Zeestraat 27 t/m 35 is ingediend. Bij de zienswijze was echter geen machtiging met handtekeningen van de bewoners (plus vermelding naam een adres) gevoegd, waaruit blijkt dat reclamant volmacht heeft hen te vertegenwoordigen. Reclamant is gevraagd binnen een termijn van veertien dagen het verzuim te herstellen. Binnen de gestelde termijn van 14 dagen zijn deze voor de nrs. 27 t/m 33 alsnog overgelegd. De zienswijze is derhalve ontvankelijk. Nr 35 heeft afgezien van het indienen van een zienswijze.
Samenvatting zienswijze
Afweging/beoordeling Gemeente Edam-Volendam
Conclusie: de zienswijze is ontvankelijk, doch ongegrond.
Zienswijze 3
Ontvankelijkheid
De zienswijze is binnen de termijn van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan ingediend en derhalve ontvankelijk.
Samenvatting zienswijze
Afweging/beoordeling Gemeente Edam-Volendam
Conclusie: de zienswijze is ontvankelijk, doch ongegrond.
Zienswijze 4
Ontvankelijkheid
De zienswijze is binnen de termijn van de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan ingediend en derhalve ontvankelijk.
Samenvatting zienswijze
Afweging/beoordeling Gemeente Edam-Volendam
Conclusie: de zienswijze is ontvankelijk. Voorts is de zienswijze is deels gegrond en deels ongegrond. Gelet op de zienswijze zal het plan op enkele onderdelen worden aangepast.
Zienswijze m.b.t. gemeentelijke Monumenten
Zienswijze 5
Ontvankelijkheid
De zienswijze is binnen de termijn van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan ingediend en derhalve ontvankelijk.
Samenvatting inhoud zienswijze
Belanghebbende is het ten aanzien van het perceel Dril 2 niet eens met de voorgenomen aanwijzing als gemeentelijk monument en stelt daarbij onderstaande toegekende punten op bepaalde onderdelen van de waardestelling ter discussie:
Afweging/beoordeling Gemeente Edam-Volendam
Het opgestelde cultuurhistorische rapport van onderhavige woning op het perceel Dril 2 is opnieuw beoordeeld door een externe, onafhankelijke deskundige. Dit heeft geleid tot een aantal correcties en aanpassingen in de toelichting van de vragen en de toegekende scores. Uiteindelijk heeft Dril 2 een totaalscore van 7 punten behaald en heeft derhalve geen status verkregen. Hierna zal nader worden toegelicht hoe deze score tot stand is gekomen.
Conclusie: De zienswijze is ontvankelijk en gegrond en zal leiden tot een aanpassing van het plan.
Zienswijze 6
Ontvankelijkheid
De zienswijze is binnen de termijn van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan ingediend en derhalve ontvankelijk.
Samenvatting inhoud zienswijze
Belanghebbende is het ten aanzien van het perceel Dril 65 niet eens met de voorgenomen aanwijzing als gemeentelijk monument en stelt daarbij onderstaande toegekende punten op bepaalde onderdelen van de waardestelling ter discussie:
Afweging/beoordeling Gemeente Edam-Volendam
Het opgestelde cultuurhistorische rapport van onderhavige woning op het perceel Dril 65 is opnieuw beoordeeld door een externe, onafhankelijke deskundige. Dit heeft geleid tot een aantal correcties en aanpassingen in de toelichting van de vragen en de toegekende scores.
Uiteindelijk heeft Dril 65 een totaalscore van 6 punten behaald en heeft derhalve geen status verkregen. Hierna zal nader worden toegelicht hoe deze score tot stand is gekomen.
Conclusie: de zienswijze is ontvankelijk en gegrond en zal leiden tot een aanpassing van het plan.
Zienswijze 7
Ontvankelijkheid
De zienswijze is binnen de termijn van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan ingediend en derhalve ontvankelijk.
Samenvatting inhoud zienswijze
Belanghebbende is het ten aanzien van het perceel Dril 83 niet eens met de voorgenomen aanwijzing als gemeentelijk monument en stelt daarbij onderstaande toegekende punten op bepaalde onderdelen van de waardestelling ter discussie:
Afweging/beoordeling Gemeente Edam-Volendam
Het opgestelde cultuurhistorische rapport van onderhavige woning op het perceel Dril 83 is opnieuw beoordeeld door een externe, onafhankelijke deskundige. Dit heeft geleid tot een aantal correcties en aanpassingen in de toelichting van de vragen en de toegekende scores.
Uiteindelijk heeft Dril 83 een totaalscore van 14 punten behaald en behoudt derhalve de status van karakteristiek waardevol bouwwerk. Hierna zal nader worden toegelicht hoe deze score tot stand is gekomen.
Conclusie: de zienswijze is ontvankelijk en deels gegrond, maar noopt niet tot een andere conclusie ten aanzien van de voorgenomen aanwijzing als gemeentelijk monument.
Zienswijze 8
Ontvankelijkheid
De zienswijze is binnen de termijn van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan ingediend en derhalve ontvankelijk.
Samenvatting inhoud zienswijze
Afweging/beoordeling Gemeente Edam-Volendam
Conclusie: de zienswijze is ontvankelijk, doch ongegrond en leidt derhalve niet tot een andere conclusie ten aanzien van de voorgenomen aanwijzing als gemeentelijk monument.
Zienswijze 9
Ontvankelijkheid
De zienswijze is binnen de termijn van de terinzagelegging van het ontwerp bestemmingsplan ingediend en derhalve ontvankelijk.
Samenvatting inhoud zienswijze
Afweging/beoordeling Gemeente Edam-Volendam
Het opgestelde cultuurhistorische rapport van onderhavige woning op het perceel Haven 112 is opnieuw beoordeeld door een externe, onafhankelijke deskundige. Dit heeft geleid tot een aantal correcties en aanpassingen in de toelichting van de vragen en de toegekende scores. Uiteindelijk heeft Haven 112 een totaalscore van 7 punten behaald en heeft derhalve geen status verkregen.
Het cultuurhistorisch rapport is naar aanleiding van uw contra-expertise met name op de onderdelen 14 t/m 20 aanpast of aangevuld. Zowel bij onderdeel 14 als bij onderdeel 16 is gescoord op grond van een plaatsbepaling. Na heroverweging is gebleken dat dit geen kenmerk is van het exterieur van het object. Voor de overige wijzigingen verwijzen wij u kortheidshalve naar het aangepaste, cultuurhistorische rapport.
Conclusie: de zienswijze is ontvankelijk en gegrond en zal leiden tot een aanpassing van het plan.
De gemeente Edam-Volendam acht handhaving van haar beleid van groot belang om de gewenste ruimtelijke kwaliteiten binnen het plangebied te garanderen. Belangrijke redenen voor handhaving zijn:
In dit bestemmingsplan is gestreefd naar heldere, eenduidige planregels met zo min mogelijk interpretatiemogelijkheden. Ook zijn aan de in het plan opgenomen afwijkingsregels duidelijke criteria verbonden, die voldoende objectief bepaalbaar zijn.
Het voorliggende bestemmingsplan kent een aantal aspecten die ook in het kader van de handhaving bijzondere aandacht vragen. Het gaat daarbij met name om het nieuwe regime voor de gemeentelijke monumenten, de erfbebouwingsregeling, de regeling voor balkons en het gebruik van panden voor ondersteunende horeca.
In paragraaf 4.3.6 is het planologisch erfgoedregime beschreven voor wat betreft de gemeentelijke monumenten. Dit planologisch erfgoedregime is vertaald in Artikel 16 Waarde - Edams - Volendams Erfgoed. Voor zover wordt geconstateerd dat in afwijking hiervan wordt gebouwd zal hier bestuursrechtelijk tegen moeten worden opgetreden.
De bouwmogelijkheden ten aanzien van het achtererfgebied weerspiegelen het huidige beleid van de gemeente. Nieuwe afwijkingen zullen consequent worden gehandhaafd. In het bestemmingsplan opgenomen regime, ten aanzien van ondersteunende horeca is op basis van een aantal criteria bepaald, wanneer gesproken kan worden van 'ondersteunende' horeca. Indien bij horeca-activiteiten, binnen een bestemming anders dan 'Horeca', niet wordt voldaan aan de genoemde criteria, is sprake van gebruik in strijd met het bestemmingsplan. Dit zal leiden tot het inzetten van een handhavingstraject.