direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Broeckgouw
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0385.bpDeBroeckgouw-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Algemeen

In de Broeckgouw wordt een woonwijk van circa 1.200 woningen met bijbehorende voorzieningen gerealiseerd. De ontwikkeling van de Broeckgouw vordert inmiddels gestaag. Circa 750 woningen en kavels zijn reeds verkocht en voor een groot deel opgeleverd en bewoond. In een vroeg stadium is de supermarkt geopend, zijn twee nieuwe basisscholen in gebruik genomen en is het Centrum voor Jeugd en Gezin naar de wijk verhuisd. De Broeckgouw krijgt langzaam maar zeker haar eigen gezicht, nu ook de openbare ruimte voor een groot deel is gerealiseerd, de centrale watergang voor een deel is gegraven en het natuurpark voor een belangrijk deel is aangelegd. De doorontwikkeling en afronding van de nieuwe woonwijk krijgt de komende jaren zijn beslag.

De planologisch-juridische basis onder de ontwikkeling van De Broeckgouw is het bestemmingsplan 'Zuidpolder-Oost', dat op 27 januari 2005 door de gemeenteraad is vastgesteld, en een zestal partiële herzieningen. In verband met de bepalingen in de Wet ruimtelijk ordening dient het bestemmingsplan periodiek vernieuwd te worden. Om te voldoen aan die wettelijke verplichting is daarom het nu voorliggende bestemmingsplan 'De Broeckgouw' opgesteld.

Dit nieuwe bestemmingsplan biedt in principe dezelfde mogelijkheden voor de doorontwikkeling van de wijk als het bestemmingsplan en de vastgestelde herzieningen die worden vervangen, zij het dat dit in een hedendaagse planregeling is vervat. Sinds 2005 is op nationaal niveau bepaald hoe een bestemmingsplan dient te worden vormgegeven en gepubliceerd moet worden. Daarvoor zijn wettelijke standaarden vastgelegd.

Daar waar woningen al vergund en gebouwd zijn, legt het nieuwe bestemmingsplan de gerealiseerde situatie vast. Daarbij blijven de mogelijkheden voor tuin- en erfbebouwing bestaan zoals deze bestonden toen de bewoners zich vestigden in de wijk.

Alleen in de zuidoosthoek wordt door dit nieuwe bestemmingsplan een nieuwe ontwikkeling mogelijk gemaakt, die nog niet eerder bestond. Het gaat om de realisatie van het nieuwe Gymsportcentrum, een parkeerterrein, een bouwspeelplaats en een (eventuele) nieuwe stallingsplaats voor viswagens direct ten westen van de (2e) toegangsweg naar de Broeckgouw; ter plaatse van de huidige stallingsgelegenheid voor viswagens.

1.2 De plangrens

Het plangebied 'De Broeckgouw' ligt in het noordoostelijke deel van de gemeente Edam-Volendam, tussen het IJsselmeer en het Middengebied en de Nieuwe Haven die het bestaande stads- en dorpsgebied begrenst. De begrenzing van het bestemmingsplan is als volgt:

  • de oeverlijn van het Markermeer aan de noord- en oostzijde;
  • het hart van de weg Keetzijde aan de noordwestzijde;
  • de sportvelden van de Edamse Voetbalclub (EVC) aan de westzijde;
  • het hart van de watergang de Volgertocht aan de zuid- en zuidwestzijde;
  • aan de zuidoostzijde rond het weiland en de stallingsgelegenheid voor viswagens: het hart van de watergang achter de Morseweg en het hart van de sloten langs de volkstuinen

De oppervlakte van het plangebied bedraagt circa 70 ha.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpDeBroeckgouw-vg01_0001.png"

Afbeelding: begrenzing plangebied 'De Broeckgouw'

1.3 Vigerende bestemmingsplannen

Tot in werking treden van dit bestemmingsplan, vigeren ter plaatse van het onderhavige plangebied het bestemmingsplan Zuidpolder-Oost, de zes partiële herzieningen ervan, het bestemmingsplan 'Zeedijk 3' en een klein deel van het bestemmingsplan 'Nieuw Volendam' .

1.3.1 Zuidpolder-Oost

Het bestemmingsplan 'Zuidpolder-Oost' is op 27 januari 2005 door de gemeenteraad vastgesteld. Dit bestemmingsplan heeft de bestuursrechtelijke en de ruimtelijke ordeningsprocedures (Awb en WRO) niet ongeschonden doorstaan. Door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) is aan verschillende onderdelen van dit bestemmingsplan de goedkeuring onthouden. Tevens heeft de Afdeling het goedkeuringsbesluit van Gedeputeerde Staten (GS) op onderdelen vernietigd. In een besluit in tweede instantie hebben GS deze onderdelen, met uitzondering van het plandeel met de bestemming 'Natuurpark', alsnog van goedkeuring onthouden.

De buiten de goedkeuring gehouden delen van het bestemmingsplan zijn opnieuw in een bestemmingsplan opgenomen door vaststelling van het bestemmingsplan 'Zuidpolder-Oost, eerste partiële herziening 2007' (vastgesteld 21 september 2007).

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpDeBroeckgouw-vg01_0002.png"

Afbeelding: verbeelding bestemmingsplan Zuidpolder-Oost, eerste partiële herziening 2007

Daarnaast is op 21 augustus 2008 voor het plandeel Keetzijde het bestemmingsplan 'Zuidpolder-Oost, tweede partiële herziening 2007' vastgesteld om invulling met maximaal 100 woningen mogelijk te maken. De derde partiële herziening werd vastgesteld op 21 oktober 2010. In deze herziening werden binnen de bestemming 'woondoeleinden' bouwregels aangepast om de door de gemeenteraad op 25 september 2008 vastgestelde verkaveling beter mogelijk te maken. Een aantal bouwvoorschriften strookten namelijk niet met de vastgestelde verkaveling. Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt enkele (goot)hoogte bepalingen aan te passen. De vierde partiële herziening had betrekking op delen van het bestemmingsplan 'Zuidpolder-Oost' die na de uitspraak intact zijn gebleven. Het ging om gronden met de bestemmingen 'Begraafplaats', 'Maatschappelijke doeleinden', 'Natuurpark' en 'Verkeersdoeleinden'. In deze herziening is vanwege de verminderende geurbelasting de geurcirkel tot 150 meter teruggebracht waardoor een gunstige verkaveling kon worden gerealiseerd. De vijfde partiële herziening maakt de ontsluitingsweg mogelijk vanuit de wijk Keetzijde, richting Edam en aansluitend op de weg Keetzijde. Deze herziening is op 15 maart 2017 onherroepelijk geworden door een uitspraak van de Raad van State. De zesde partiële herziening bood de mogelijkheid binnen fase 1E een verkaveling met grondgebonden woningen en appartementen te realiseren.

1.3.2 Zeedijk 3

In dit nieuwe bestemmingsplan is tevens het bestemmingsplan 'Zeedijk 3' integraal opgenomen. Het bestemmingsplan 'Zeedijk 3' heeft betrekking op het terrein ter plaatse van het perceel aan de Zeedijk 3 te Edam, ten noorden van 'De Broeckgouw'. Dit bestemmingsplan werd vastgesteld op 17 februari 2011.

Het bestemmingsplan maakte de bouw van een nieuwe stolpboerderij mogelijk, ter vervanging van bouwwerken die door achterstallig onderhoud niet meer aan de bouwkundige eisen voldeden. In de nieuwe stolpboerderij werd plaats geboden aan twee nieuwe woningen en een praktijkruimte, voorts werd een kapberg toegelaten. Dat voornemen kon niet vergund worden op basis van het ter plaatse geldende bestemmingsplan en in verband met de verbetering van de stedenbouwkundige en landschappelijke situatie werd medewerking verleend aan het initiatief, door voor het perceel een nieuw bestemmingsplan vast te stellen.

1.3.3 Nieuw Volendam

Voor de locatie van de huidige stallingsgelegenheid voor viswagens geldt het bestemmingsplan 'Nieuw Volendam' dat is vastgesteld op 26 maart 2009 door de gemeenteraad en op 3 november 2009 werd goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland.

Op de hieronder weergegeven uitsnede van de plankaart zijn met geel aangewezen gronden bestemd als 'Recreatie' voor volkstuinen en de met groen weergegeven gronden zijn bestemd als 'Groen'. De niet gekleurde strook is bestemd voor 'Verkeer'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpDeBroeckgouw-vg01_0003.png"

Afbeelding: plankaart bestemmingsplan Nieuw Volendam

Hoofdstuk 2 Plangebied

2.1 Plangebied nader beschouwd

Het plangebied 'De Broeckgouw' ligt in het noordoostelijke deel van de gemeente Edam-Volendam, tussen het IJsselmeer, het Middengebied (resp. de watergang 'De Volgertocht') en de Nieuwe Haven die het bestaande stads- en dorpsgebied begrenst.

2.2 Beschrijving plangebied

2.2.1 Algemeen

Het stedenbouwkundig (basis) plan voor de Broeckgouw is opgesteld in 2008. Dit basisplan is gebaseerd op het al eerder vastgestelde bestemmingsplan en bevat, naast de getekende opzet, ook een nadere toelichting waarin de richtlijnen voor de beeldkwaliteit zijn opgenomen. Deze richtlijnen zijn vervolgens vertaald in welstandscriteria. Het stedenbouwkundig basisplan is een plan op hoofdlijnen; de precieze uitwerking, woningdifferentiatie en detaillering wordt per fase bepaald. Daarmee kan worden bereikt dat, binnen het kader van de beeldkwaliteit en de welstandscriteria, maximaal wordt ingespeeld op de actuele wensen en mogelijkheden.

2.2.2 Stedenbouwkundige structuur

Binnen De Broeckgouw zal uiteindelijk een woonwijk van circa 1.050 woningen en 150 zorgwoningen gerealiseerd worden, met bijbehorende voorzieningen. Aan de noordoostelijke kant van het gebied is een natuurpark ingericht. Aan de westkant van het gebied wordt een landschapspark gerealiseerd, op de plaats waar eerst de begraafplaats was gedacht. De noordrand en een oostelijk deel van de rand langs de dijk wordt, conform het oorspronkelijke bestemmingsplan, eveneens als natuurzone bestemd en ingericht.

De nieuwbouwwijk heeft een heldere opbouw bestaande uit:

  • een kruisvormige hoofdstructuur, die wordt gevormd door een in noord-zuid richting lopende singel en een oost-west richting gelegen groenstructuur. De hoofdgroenstructuur verbindt samen met twee parallel gelegen zones de wijk met de natuurzones en het natuurpark. Deze zones delen het plangebied als het ware in 3 delen;
  • de hoofdontsluiting van de wijk, die wordt gevormd door een rechthoekige ontsluitingsring: de Ringlaan. Een statige en voorname ringvormige ontsluitingsweg in de Broeckgouw. Deze ring sluit aan op de bestaande ontsluiting aan de zuidzijde en 'snijdt' het gebied in twee delen: het gebied binnen en het gebied buiten de ring. De supermarkt en overige voorzieningen zijn – gelegen aan de Ringlaan – geclusterd in de zuidoosthoek van de wijk aansluitend aan de belangrijkste entree van de wijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpDeBroeckgouw-vg01_0004.png"

Afbeelding: globale hoofdstructuur van De Broeckgouw

De groene as heeft een op zichzelf staande betekenis maar verbindt ook het natuurpark aan de westzijde van het plangebied met het toekomstige landschapspark ten oosten van het plangebied. In het gebied binnen de ring zijn, in 'aanvulling' op de genoemde centrale groene as, nog een tweetal groene lijnen waar te nemen. Deze zijn te beschouwen als interne planstructuur. In de buitenring, aan de west-, noord- en oostkant is gekozen voor een extensieve blokkenstructuur die als overgang dient naar de omliggende polders / het natuurgebied. In de binnenring is een intensieve bebouwingsstructuur te vinden, gebaseerd op liggende en staande blokken die met elkaar verweven zijn. Binnen de stedenbouwkundige structuur is een aantal zichtlijnen geïntroduceerd. Deze lijnen liggen in het verlengde van de planstructuur en verankeren op deze wijze het plangebied aan de omgeving van de Zeedijk en het natuurpark.

2.2.3 Bebouwingskarakteristiek

De Broeckgouw laat een grote verscheidenheid van woningen en woningtypes zien. Het grootste deel bestaat uit grondgebonden woningen van twee lagen met een kap. In de voorzieningenstrook aan de zuidkant zijn o.a. de supermarkt, appartementen en de twee basisscholen gerealiseerd. Een locatie staat nog open voor de te realiseren woon-zorgvoorziening. Binnen het plan wordt een hoogteaccent aan de oostkant van de wijk (de Hooge Wier) voorzien met een hoogte van 30 meter en met een fraai uitzicht over het water van het Markermeer.

Er is sprake van een zeer gedifferentieerde opbouw van het woningaanbod:

  • differentiatie naar huur en koop;
  • differentiatie naar vorm: appartementen, rijwoningen, twee-onder-een kap, vrijstaand en patiowoningen;
  • differentiatie naar prijsklasse: goedkoop, middelduur en duur.

Een belangrijk uitgangspunt is het creëren van een samenhangend beeld van de wijk. Duurzame materialen en traditionele vormkenmerken staan centraal. De wijk krijgt een duidelijke identiteit en samenhang door eenduidige vormentaal, detaillering,materiaal- en kleurgebruik.

2.3 Tot ontwikkeling te brengen plandelen

2.3.1 De woonwijk

Circa twee derde van de nieuwe woonwijk is al gebouwd en bewoond. In de onderstaande afbeelding zijn met rode omlijning de deelgebieden weergegeven welke plandelen nog in voorbereiding zijn. Voor deze plandelen wordt binnen de inmiddels vaststaande hoofdstructuur en de stedenbouwkundige uitgangspunten verder gewerkt aan de afbouw van de wijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpDeBroeckgouw-vg01_0005.png"

Afbeelding: nog tot ontwikkeling te brengen plandelen binnen woonwijk (rood omlijnd)

Daarnaast wordt de ontwikkeling van een CBW-gebouw (kinderopvang, peuterspeelzaal, yoga, ballet etc.) met een oppervlak van circa 1.500 m2 bvo voorbereid. Overeenkomstig de visie uit het bestemmingsplan 'Zuidpolder-Oost' wordt deze voorziening gerealiseerd in de strook langs de Volgertocht, waarbij in eerste instantie wordt gekeken naar de locatie bij de basisschool De Blokwhere.

Bestaand en nieuw bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan staat de voornoemde afronding van de ontwikkeling van De Broeckgouw, inclusief de voorzieningen, bij recht toe. Het voorliggende nieuwe bestemmingsplan houdt deze ontwikkelmogelijkheden in stand.

2.3.2 Nieuwbouw Gymsportcentrum STEV

De gemeente Edam-Volendam is reeds enkele jaren bezig om het gymsportcentrum van de STEV (Stichting Turnpromotie Edam-Volendam) te herhuisvesten.

Momenteel wordt onderzocht om het nieuwe Gymsportcentrum direct ten westen van de (2e) toegangsweg naar de Broeckgouw te realiseren; ter plaatse van de huidige stallingsgelegenheid voor viswagens. Aan de oostzijde van deze toegangsweg ligt een bedrijventerrein dat ontsloten wordt vanaf de Dijkgraaf de Ruiterlaan. Gelet op de gewenste ruimtelijke kwaliteit is tussen de genoemde toegangsweg en dit bedrijventerrein inmiddels een groenzone aangelegd. De locatie wordt aan de noordzijde begrensd door de Volgertocht en de nieuwbouwwijk de Broeckgouw, aan de zuid- en westzijde door een bestaand volkstuinencomplex.

Onderstaande afbeelding geeft het globale vlekkenplan voor de locatie in concept weer. De planvorming is nog in ontwikkeling. Ook bestaat de mogelijkheid het Gymsportcentrum te plaatsen bij de schoollocatie (De Blokwhere).

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpDeBroeckgouw-vg01_0006.png"

Afbeelding: globaal vlekkenplan (nog in ontwikkeling)

In de bestaande situatie wordt een deel van de betreffende gronden gebruikt als stallingsplaats voor viswagens. Het grootste deel van deze plek is nog open grasland. Omdat er geen deugdelijk toezicht is op het gebruik van de huidige viswagenlocatie wordt de locatie ook voor andere stallingsdoeleinden gebruikt. Vanwege de aard van het gebruik maar ook als gevolg van de gebrekkige kwaliteit van de inrichting is sprake van een weinig aantrekkelijk ruimtelijk beeld langs de 2e toegangsweg naar de nieuwe woonwijk.

In de huidige, nog in ontwikkeling zijnde planvorming wordt het Gymsportcentrum mogelijk aan de noordoostzijde van de locatie wordt gesitueerd. Het Gymsportcentrum is, met afmetingen van 33 x 42 meter (uitbreiding is nog mogelijk) en een hoogte van circa 10 meter een (relatief) fors gebouw. Mede om die reden wordt tussen het gebouw en de Kimsterweg aan de oostzijde rekening gehouden met een afstand van 25 meter, bestaande uit groen en water. Aan de noordzijde is zelfs sprake van een afstand van circa 35 meter. Daarmee krijgt het gebouw een vrije ligging. De entree van het Gymsportcentrum kan mogelijk aan de zuidzijde van het gebouw zijn gelegen. Direct nabij de ingang van het gebouw zal rekening dienen te worden gehouden met realisatie van tenminste 70 (tot maximaal ca. 100) stallingsplaatsen voor fietsen.

Achter het parkeerterrein (bezien vanaf de Kimsterweg) wordt een bouwspeelplaats gerealiseerd. Eventuele voorzieningen voor de bouwspeelplaats – te denken is aan toiletten, een kiosk en materiaalopslag – zullen op eigen terrein gerealiseerd worden.

De benodigde parkeergelegenheid voor het Gymsportcentrum is bepaald op 2,8 pp/100 m2 bvo; in totaal 39 parkeerplaatsen. Het Gymsportcentrum zal uitsluitend dienst gaan doen als trainingscentrum; er worden geen wedstrijden georganiseerd waar publiek bij aanwezig zou zijn. Ten zuiden van het gebouw zal kunnen worden voorzien in de aanleg van een parkeerterrein met 56 parkeerplaatsen. De ‘overige’ parkeerplaatsen zijn voor bezoekers van de te realiseren bouwspeelplaats. Bovendien is er sprake van dubbelgebruik.

Huidige functies op de locatie

Achter het Gymsportcentrum is het (eventueel) nog mogelijk een nieuwe voorziening te realiseren voor stallingsplaatsen voor viswagens; nader onderzoek moet aantonen of er nog behoefte bestaat aan een dergelijke voorziening.

Aan de zuidzijde van de locatie is momenteel een plaatstalen loods aanwezig ten behoeve van de volkstuinen. Deze voorziening is niet op palen gefundeerd en dient, (tenminste) tijdelijk, te verdwijnen omdat voor realisatie van Gymsportcentrum, parkeerterrein, bouwspeelplaats en (eventuele) stallingsplaats voor viswagens de gronden fors dienen te worden opgehoogd. Anderzijds is het als een kans te beschouwen om de ruimtelijk kwaliteit van de toegangsweg verder te verbeteren, indien deze loods op een andere locatie opgericht zou kunnen worden. In de stedenbouwkundige opzet is nu rekening gehouden met een situering ‘achter’ op het terrein, in het verlengde van de bouwspeelplaats.

Bestaand en nieuw bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan staat het voornoemde beoogde gebruik en bouwplan niet toe. Het voorliggende nieuwe bestemmingsplan maakt deze ontwikkeling voor het eerst mogelijk.

2.3.3 Perceel Zeedijk

In het bestemmingsplan 'Zuidpolder-Oost' was aan een perceel aan de Zeedijk een woonbestemming met bouwmogelijkheden toegekend. De bestemming is ter plaatse nog niet verwezenlijkt. Met de eigenaar is overeen gekomen dat binnen een termijn van 2 jaar te rekenen vanaf 1 januari 2017 een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor een bouwplan en dat deze binnen de wettelijke termijn na afgifte wordt gerealiseerd. Bij overschrijding van deze termijnen wordt de grond aan de gemeente geleverd en wordt de woonbestemming/-bebouwing niet meer gerealiseerd. Het is niet geheel zeker dat binnen de planperiode verwezenlijking zal plaatsvinden. Daarom is in het voorliggende bestemmingsplan aan deze gronden de bestemming 'Natuur' toegekend en is daaraan in artikel 8.5 de mogelijkheid verbonden dat het bestemmingsplan wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen-3' teneinde het bouwplan te kunnen realiseren. Conform de eisen van het Hoogheemraadschap kan dan een bouwvlak mogelijk worden gemaakt op een afstand van 47 meter te meten vanuit de weg langs de Zeedijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpDeBroeckgouw-vg01_0007.png"

Afbeelding: uitsnede bestemmingsplan 'Zuidpolder-Oost' ter plaatse van perceel

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Europees en nationaal beleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Minister van Infrastructuur & Milieu heeft op 13 maart 2012 de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. In de SVIR geeft het Rijk haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 en de manier waarop het Rijk hiermee om zal gaan: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig, waarbij het rijk zo min mogelijk op de stoel van provincies en gemeenten gaat zitten. Het uitgangspunt hierbij is dat provincies, regio's en gemeenten beter op de hoogte zijn van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Door provincies en gemeenten de ruimte te geven, kan het Rijk zich richten op het behartigen van ruimtelijke belangen die van nationale en internationale betekenis zijn. Het Rijk investeert dáár waar de nationale economie er het meest bij gebaat is, in de stedelijke regio's rond de main-, brain- en greenports inclusief de achterlandverbindingen. Voor de doorwerking van de Rijksbelangen in plannen van lagere overheden, is vervolgens het Barro opgesteld (zie subparagraaf 3.1.2).

Ladder voor duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking, is een procesvereiste en draagt bij aan een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden, ondersteunt gemeente en provincies in een vraaggerichte programmering van hun grondgebied en helpt bij het maken van een zorgvuldige afweging van belangen bij ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Eén en ander betekent dat overheden nieuwe stedelijke ontwikkelingen moeten motiveren met het oog voor de onderliggende vraag in de regio, de beschikbare ruimte binnen het bestaand stedelijk gebied en een multimodale ontsluiting ("Nut en noodzaak").

In het Bro (artikel 3.1.6, lid 2) is opgenomen dat een toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, aan een aantal voorwaarden dient te voldoen. Het onderhavige bestemmingsplan is weliswaar een op ontwikkeling gericht bestemmingsplan, maar de afronding van de woonwijk De Broeckgouw is gezien het voorheen geldende bestemmingsplan Zuidpolder-Oost geen nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. Op de huidige stallingsgelegenheid voor viswagens wordt een andere inrichting voorzien, maar het betreft herschikking / verplaatsing van bestaande in Edam aanwezige functies en dit heeft geen regionale consequenties. Gelet op de ladder voor duurzame verstedelijking gelden er daarom geen voorwaarden waaraan het bestemmingsplan dient te voldoen.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden (en sindsdien een aantal keer gewijzigd) en borgt nationale ruimtelijke belangen uit onder meer de SVIR in regelgeving. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Het Barro is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan ruimtelijke plannen van gemeenten moeten voldoen. Dit betekent dat het Barro regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich daarbij primair richt tot de gemeenten.

Van de in het Barro geregelde onderwerpen hebben alleen de onderwerpen 'Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde', 'IJsselmeergebied' en 'Primaire waterkeringen' betrekking op het plangebied.

De waterkering langs het Markermeer is zowel primaire waterkering, begrenzing van het IJsselmeergebied als onderdeel van het 'werelderfgoed De Stelling van Amsterdam'. De kernkwaliteiten van dit erfgoed van uitzonderlijke universele waarde zijn in hoofdlijnen als volgt:

  • 1. Het unieke, samenhangende en goed bewaard gebleven, laatnegentiende-eeuwse en vroegtwintigste-eeuwse hydrologische en militair-landschappelijke geheel, bestaande uit:
    • a. een doorgaand stelsel van liniedijken in een grote ring om Amsterdam;
    • b. sluizen en voor- en achterkanalen;
    • c. de forten, liggend op regelmatige afstand, voornamelijk langs dijken;
    • d. inundatiegebieden;
    • e. voormalige schootsvelden (visueel open) en verboden kringen (merendeels onbebouwd gebied);
    • f. de landschappelijke inpassing en camouflage van de voormalige militaire objecten;
  • 2. Relatief grote openheid;
  • 3. Groene en relatief stille ring rond Amsterdam.


In het Barro is aangegeven dat er in het belang van de instandhouding en versterking van deze kernkwaliteiten door middel van een provinciale verordening regels zullen worden gesteld over de inhoud van of de toelichting bij bestemmingsplannen (zie subparagraaf 3.2.2). Ten aanzien van het IJsselmeergebied geldt dat er geen nieuwe bebouwing of landaanwinning in het IJsselmeergebied mogelijk mag worden gemaakt. Daar is in het voorliggende bestemmingsplan geen sprake van. Ook dient een bestemming 'waterkering' te worden toegepast in het bestemmingsplan (zie 5.3).

De overige onderwerpen in het Barro hebben geen invloed op het plangebied doordat de betreffende onderwerpen niet aan de orde zijn in of nabij het plangebied.

3.1.3 Verdrag van Malta

Het Verdrag van Malta, ook wel het Verdrag van Valletta genoemd, beoogt om het cultureel erfgoed dat zich in de bodem bevindt beter te beschermen. Het gaat om archeologische resten als nederzettingen, grafvelden, en gebruiksvoorwerpen. Uitgangspunt van het verdrag is dat het archeologische erfgoed integrale bescherming nodig heeft en krijgt. Dit is gevat in drie principes:

  • 1. streven naar behoud in situ van archeologische waarden. De bodem is de beste garantie voor een goede conservering van archeologische resten (artikel 4).
  • 2. tijdig rekening houden in de ruimtelijke ordening met de mogelijkheid of aanwezigheid van archeologische waarden, zodat er nog ruimte is voor archeologie vriendelijke alternatieven (artikel 5).
  • 3. de verstoorder betaalt voor het doen van opgravingen en het documenteren van archeologische waarde, wanneer behoud in situ niet mogelijk is (artikel 6).

Om de principes van het Verdrag van Malta verder door te voeren is op 1 september 2007 de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Deze wet regelt hoe rijk, provincie en gemeente bij hun ruimtelijke plannen rekening moeten houden met het erfgoed in de bodem. De gemeente heeft voor haar grondgebied een archeologienota vastgesteld (zie subparagraaf 3.3.2) en er is al in het kader van het vorige bestemmingsplan archeologisch onderzoek verricht.

3.1.4 Nationaal Milieubeleidsplan 4

Het Nationaal Milieubeleidsplan 4 heeft als lange termijnvisie een duurzaam milieubeleid. Hiermee wordt bedoeld dat er zo met het milieu moet worden omgegaan, dat de toekomstige generaties geen last hebben van wat we nu doen. Maatschappelijke activiteiten mogen niet meer milieubelasting veroorzaken dan strikt noodzakelijk is. Om ervoor te zorgen dat het menselijk handelen deze milieubelasting niet overschrijdt, is in onderhavig milieubeleidsplan een 6-tal thema's opgenomen om dit te voorkomen. Bedoelde thema's zijn: versnippering, verzuring, verwijdering, verstoring, vermesting en verdroging.
In het gemeentelijk Milieubeleidsplan 2009-2012 en het Omgevingsprogramma 2014 is op lokale schaal uitwerking aan dit beleid gegeven (zie hierna paragraaf 3.3.3).

3.1.5 Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. De Waterwet stelt integraal waterbeheer op basis van de "watersysteembenadering"centraal. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Hierbij moet worden gedacht aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Hiernaast kenmerkt integraal waterbeheer zich ook door de samenhang met de omgeving. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de voorheen geldende vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten zijn gebundeld. Dit resulteert in één vergunning, de Watervergunning, die met een wettelijk vastgesteld aanvraagformulier kan worden aangevraagd. In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op het aspect water.

3.1.6 Nationaal Waterplan 2016-2021

Het Nationaal Waterplan is op 10 december 2015 vastgesteld en beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de KRW. Bij de ontwikkeling van locaties in de stad wordt ernaar gestreefd dat de hoeveelheid groen en water per saldo toeneemt. Dit moet stedelijk gebied aantrekkelijk en leefbaar houden.

Bij de aanpak van de stedelijke wateropgave wordt rekening gehouden met verdergaande verstedelijking en klimaatverandering. Er wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de dynamiek van de stad. De combinatie van water en groen biedt volop kansen om het stedelijk watersysteem robuuster en klimaatbestendiger te maken.

Het voorliggende bestemmingsplan is overwegend conserverend en een voortzetting van eerdere van kracht zijnde bestemmingsplannen. Het leidt ten opzichte daarvan niet tot een toename van verharding en bestaande groenstroken met enige omvang / bestaande waterlopen zijn als zodanig bestemd. Het bestemmingsplan is daarom in lijn met het Nationaal Waterplan.

3.1.7 Belvedère en Actieprogramma Cultuur en Ruimte

In de Nota Belvedère is het cultuurhistorische beleid vastgelegd. Het beleid is gericht op verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving én het behoud van het cultureel erfgoed. Met deze Nota wordt een respectvolle omgang met cultuurhistorische waarden beoogd. De strategie richt zich op "behoud door ontwikkeling". In deze nieuwe ontwikkelingsgerichte strategie vormt de cultuurhistorie het uitgangspunt voor ruimtelijke planvormingsprocessen.

Het Actieprogramma Ruimte en Cultuur bundelt het architectuur- en Belvedèrebeleid en zorgt voor een meer complete en consistente inbreng vanuit het cultuurbeleid in het ruimtelijke beleid. Het is opgesteld in aansluiting op de toenmalige Nota Ruimte en is een actualisatie van Belvedère en Architectuurbeleid. Dit actieprogramma biedt een samenhangende voortzetting van de uitvoering van het bestaande architectuurbeleid en het Belvedèrebeleid, waarin de bestaande en de nieuwe acties, maatregelen en projecten worden gestroomlijnd tot een coherent geheel.

De Zeedijk maakt deel uit van de Stelling van Amsterdam en is daarom in dit bestemmingsplan voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap - Stelling van Amsterdam', waaraan op bescherming van de Stelling gerichte bouw- en gebruiksregels zijn verbonden. Het voorliggende bestemmingsplan maakt ter plaatse geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, zodat het bestemmingsplan de waarden van de Stelling intact laat.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

De Structuurvisie Noord-Holland 2040 "Kwaliteit door veelzijdigheid" is vastgesteld op 21 juni 2010 en op 3 november 2010 in werking getreden. Nadien heeft nog een partiële herziening plaatsgevonden. De laatste versie van de Structuurvisie is van 28 september 2015.
Het beleid is onderverdeeld in drie provinciale hoofdbelangen: ruimtelijke kwaliteit, duurzaam ruimtegebruik en klimaatbestendigheid. De provinciale sturing richt zich op bovenlokale en regionale belangen.

De Broeckgouw valt binnen het bestaand stedelijk gebied (BSG).

De provincie zet zich ook in om de biodiversiteit van de natuur te vergroten en het realiseren van zoveel mogelijk natuur. Kern van het natuurbeleid is de veiligstelling en de ontwikkeling van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) inclusief de verbindingszones en nationale parken, Natura 2000-gebieden en weidevogelleefgebieden. Verder staat het groen, met name rondom de steden, onder druk. De provincie meent daarom dat een goede toegankelijkheid van recreatief groen voor haar bewoners en bezoekers belangrijk is, zowel voor de leefbaarheid als voor het vestigingsklimaat.

In het algemeen zet de provincie zich in op het bevorderen van binnen- en buitenlands bezoek aan Noord-Holland. Ze zet in op het ontwikkelen van een compleet samenhangend netwerk van recreatieve verbindingen (wandelpaden, lange afstand wandelroutes, fietspaden, landelijke lange afstand fietsroutes, een regionaal fietsknooppuntennetwerk en tot slot het vaarwegennetwerk). In de landschappen die onderdeel uitmaken van de Metropool Amsterdam wordt ingezet op voldoende recreatiemogelijkheden en de bereikbaarheid hiervan.

De bescherming tegen overstroming en wateroverlast wordt gewaarborgd door het versterken van de waterkeringen en het aanwijzen van ruimte voor waterberging. Waterberging gebeurt voornamelijk fijnmazig, maar waar nodig wordt dit integraal aangepakt in combinatie met woningbouw, recreatie of natuur.

De Structuurvisie is uitsluitend zelfbindend voor de provincie en heeft geen gevolgen voor dit bestemmingsplan.

3.2.2 Provinciale ruimtelijke verordening (Prv)

Provinciale Staten hebben de Provinciale ruimtelijke verordening (Prv) van Noord-Holland tegelijk met de Structuurvisie Noord-Holland 2040 vastgesteld. De regels van de Prv vloeien voort uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040. Sinds de vaststelling is de Prv regelmatig aangepast, voor het laatst op 12 december 2016 (in werking getreden op 1 maart 2017).
De Prv schrijft voor waaraan bestemmingsplannen, afwijkingsbesluiten en beheersverordeningen moeten voldoen. In het belang van een goede ruimtelijke ordening acht de provincie het noodzakelijk dat er algemene regels vastgesteld worden omtrent de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen in zowel het landelijke als het bestaand bebouwd gebied van Noord-Holland waar een provinciaal belang mee gemoeid is. Hierdoor heeft de provincie meer invloed op de ruimtelijke ordening in Noord-Holland.

3.2.2.1 Bestaand stedelijk gebied

Het voorliggende bestemmingsplangebied ligt binnen het door de provincie aangewezen bestaand stedelijk gebied (BSG). Woonwijken dienen binnen bestaand bebouwd gebied te worden voorzien. Daaraan voldoet dit bestemmingsplan.

3.2.2.2 Nieuwe stedelijke ontwikkeling

Het onderhavige bestemmingsplan is weliswaar een op ontwikkeling gericht bestemmingsplan, maar de afronding van de woonwijk De Broeckgouw is gezien het voorheen geldende bestemmingsplan Zuidpolder-Oost geen nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening. Op de huidige stallingsgelegenheid voor viswagens wordt een andere inrichting voorzien, maar het betreft herschikking / verplaatsing van bestaande in Volendam aanwezige functies en dit heeft geen regionale consequenties. De bouwspeelplaats die als nieuwe voorziening wordt geïntroduceerd betreft een uitsluitend plaatselijke voorziening voor de jeugd, zonder regionale aantrekking. Gelet op de ladder voor duurzame verstedelijking gelden er daarom geen voorwaarden waaraan het voorliggende bestemmingsplan dient te voldoen.

3.2.2.3 Stelling van Amsterdam

De waterkering langs het Markermeer is onderdeel van het UNESCO-erfgoed van uitzonderlijke universele waarden 'Stelling van Amsterdam'. De Stelling van Amsterdam is een militair verdedigingswerk dat tussen 1870 en 1915 is aangelegd ter bescherming van de hoofdstad. De verdedigingsring is 135 kilometer lang en bestaat uit dijken met dammen en sluizen, terreinen die onder water konden worden gezet (inundatie) en 42 forten. Dit verdedigingssysteem in combinatie met het daarbij horende landschap wordt aangeduid als de stellingzone. Voor gronden ter plaatse van de Stelling van Amsterdam dienen in het bestemmingsplan regels te worden opgenomen ten behoeve van het behoud of versterking van de kernkwaliteiten, zoals omschreven in de Leidraad Landschap en Cultuurhistorie (zie subparagraaf 3.2.3). Ter plaatse van onderdelen van de Stelling van Amsterdam zijn alleen nieuwe functies en uitbreiding van de bebouwing van bestaande functies toegestaan voor zover deze de kernkwaliteiten van de erfgoederen behouden of versterken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpDeBroeckgouw-vg01_0008.png"

Afbeelding: Provinciale ruimtelijke verordening, Besluitvlak Stelling van Amsterdam

Hiervoor is weergegeven hoe het besluitvlak "Stelling van Amsterdam" is gesitueerd. Van de Zeedijk is de kruin en het dijklichaam aan de waterzijde opgenomen in het besluitvlak, de binnenzijde van de dijk niet. In het voorliggende bestemmingsplan is de Stelling van Amsterdam opgenomen door toepassing van de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap - Stelling van Amsterdam'. Het voorliggende bestemmingsplan maakt binnen het besluitvlak geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, zodat het bestemmingsplan in overeenstemming is met de Prv.

3.2.2.4 Waterkering

De waterkering langs het Markermeer is een primaire waterkering, maar in de Prv is alleen een regeling opgenomen met betrekking tot regionale waterkeringen. Binnen het plangebied is de Keetzijde aangewezen als regionale waterkering. Voor zover een bestemmingsplan mede betrekking heeft op regionale waterkeringen dient het bestemmingsplan te voorzien in bescherming van de waterkerende functie door op deze functie toegesneden bestemmingen en regels en voorziet het bestemmingsplan tevens in een vrijwaringszone aan weerszijden van de waterkeringen opdat reconstructies van de waterkeringen niet onmogelijk worden gemaakt. Deze lokaal benodigde vrijwaringzones worden overgenomen van de hoogheemraadschappen.

In het voorliggende bestemmingsplan is de waterkering opgenomen door toepassing van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Het bestemmingsplan maakt binnen het besluitvlak geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk (die niet reeds planologisch mogelijk waren), zodat het bestemmingsplan in overeenstemming is met de Prv.

3.2.2.5 Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Prv doordat er geen nieuwe functies of bebouwing zijn toegestaan in de zone die onderdeel is van de Stelling van Amsterdam en de regionale waterkering. Beide zijn in het bestemmingsplan met dubbelbestemmingen van beschermende regels voorzien. Het bestemmingsplan leidt niet tot de realisatie van 'ladderplichtige' nieuwe stedelijke ontwikkelingen.

3.2.3 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie is een onderdeel van het uitvoeringsprogramma van de structuurvisie en beschrijft de kernkwaliteiten van de verschillende Noord-Hollandse landschappen. In de Leidraad geeft de provincie haar visie op de gewenste ruimtelijke kwaliteit van Noord-Holland. Daarbij is aangegeven welke kernkwaliteiten van het landschap en cultuurhistorie van provinciaal belang zodat deze kwaliteiten op een zorgvuldige wijze kunnen worden meegenomen bij nieuwe ontwikkelingen.

De Leidraad Landschap en Cultuurhistorie geeft aan welke kernkwaliteiten van landschap en cultuurhistorie van provinciaal belang zijn. In de Leidraad is ook aangegeven wat de kernkwaliteiten zijn van de Stelling van Amsterdam (zie subparagraaf 3.2.2). Deze luiden als volgt:

  • a. Een samenhangend systeem van forten, dijken, kanalen en inundatiekommen;
  • b. De hoofdverdedigingslijn van dijken, kades en liniewallen met de accessen (en met bruggen) als de hoofdstructuurdrager;
  • c. De fortterreinen met bijbehorende grachten en bebouwingen (genieloodsen, fortwachterswoningen);
  • d. Kazematten, vóórstellingen, (neven)batterijen, kruitmagazijnen, groepsschuilplaatsen, kringenwetboerderijen, grenspalen;
  • e. Inundatiewerken (inlaatkanalen en -werken), (dam)sluizen, duikers, hevels, kokers, peilschalen;
  • f. Delen van de karakteristieke, nog open (inundatie)gebieden;
  • g. Een groene en relatief 'stille' ring rond Amsterdam;
  • h. Relatief grote openheid.


Binnen het plangebied van dit bestemmingsplan bevindt zich een dijk die onderdeel is van de hoofdverdedigingslijn. Het bestemmingsplan gaat uit van bescherming van de dijk doordat ter plaatse geen gebouwen zijn toegestaan. In paragraaf 3.2.2.3 werd hierop al ingegaan.

De provincie Noord-Holland wordt gekenmerkt door een rijk bodemarchief, waarvan de bewaarcondities over het algemeen gunstig zijn. Dat maakt dat bijna de gehele provincie een potentiële archeologische verwachting heeft. In het licht van de structuurvisie, waarbij de provincie haar eigen belang formuleert, is een aantal gebieden in Noord-Holland aan te wijzen die een bovenregionale archeologische waarde vertegenwoordigen. Deze gebieden bevatten waardevolle archeologische vindplaatsen en vertegenwoordigen in het algemeen een of enkele periodes en daarmee de kenmerkende bewoningsgeschiedenis van het gebied. Samen vormen deze gebieden een staalkaart van de vroege bewoningsgeschiedenis van Noord-Holland. Deze geschiedenis is vandaag de dag nog vaak af te lezen in het huidige landschap. De regio Waterland is één van de tien gebieden die van provinciaal belang zijn. In subparagraaf 3.3.2 wordt nader ingegaan op archeologie.

3.2.4 Detailhandelsbeleid Noord-Holland 2015-2020

Deze beleidsnota is vastgesteld op 15 december 2014. Het doel is om op hoofdlijnen een kader te bieden voor een optimale structuur, ontwikkeling en functioneren van detailhandel in de provincie Noord-Holland en een optimale samenwerking en afstemming tussen gemeenten, regio's en marktpartijen te faciliteren. Voor zover het gaat om onderhavig plangebied zijn de volgende uitgangspunten relevant:

  • prioriteit geven aan hoofdwinkelgebieden in de grote stadscentra;
  • voorkomen van extra leegstand als gevolg van overprogrammering;
  • internetverkoop zonder consument ter plaatse (kantoor, opslag, verzending) huisvesten op kantoorlocaties en bedrijventerreinen, internet-afhaalpunten niet toestaan op bedrijventerreinen.

Het bestemmingsplan staat geen nieuwe detailhandel toe en is daarmee in overeenstemming met het detailhandelsbeleid van de provincie.

3.2.5 Metropoolregio Amsterdam

De Metropoolregio Amsterdam is het informele samenwerkingsverband van lokale en provinciale overheden in de noordvleugel van de Randstad. Belangrijk kenmerk van de metropoolsamenwerking vormt het feit dat dit gebeurt op vrijwillige basis. De democratische legitimatie van besluiten vindt plaats in de Staten en Raden van de aangesloten gemeenten en provincies. Het versterken van de concurrentiepositie, nationaal en internationaal, vormt de rode draad binnen de metropoolsamenwerking. Om in de Europese top mee te kunnen blijven spelen, is de gezamenlijke ambitie gericht op het creëren van een hoogwaardig, veilig en duurzaam leef- en woonmilieu voor bedrijven, bewoners en bezoekers, nu en straks. Door in te zetten op compacte, hoogwaardige en bereikbare steden die omringd worden door recreatief groen moet het vestigingsklimaat aantrekkelijk blijven. Rond de beleidsvelden verkeer en vervoer, economie, verstedelijking, landschap en duurzaamheid zijn drie regionale bestuurlijke overlegorganen geformeerd. De samenwerking in metropoolverband levert de regio bovendien structureel meer kracht en zeggenschap op richting het Rijk.

Op basis van de MRA Agenda stemmen gemeenten fasering en programmering van de woningbouwplannen met elkaar af. Die afstemming bestaat uit het uitwisselen van informatie en inzicht in de feitelijke ontwikkelingen op de regionale woningmarkt. Dit gebeurt onder meer door het monitoren van zowel de beschikbare harde en zachte plancapaciteit en van de daadwerkelijke jaarlijkse woningproductie. Ook wordt voor het eerst het regionale woonwensenonderzoek Wonen in de Metropoolregio Amsterdam (WiMRA) in de gehele MRA gehouden. Op basis van het gezamenlijk inzicht worden opgaven geformuleerd waaraan gezamenlijk gewerkt wordt. De afbouw van de woonwijk De Broeckgouw is in overeenstemming met de MRA Agenda.

3.2.6 Regiovisie Waterland 2040

Voor de lange termijn heeft de regio een ontwikkelingskader tot 2040 opgesteld, de Regiovisie Waterland 2040. In deze visie staat behoud en zo mogelijk versterking van het kenmerkende authentieke karakter van de regio Waterland voorop, maar wel met de noodzakelijk sociaal-economische en infrastructurele impulsen om de kernen vitaal te houden en het gebied binnen de Metropoolregio Amsterdam bereikbaar te maken.

Naast maatregelen om het authentieke karakter van het landelijke gebied te bewaren vergt dat op vele locaties een forse inspanning in de kwaliteit van de leefomgeving, selectieve uitbreiding voor noodzakelijke sociaal-economische ontwikkelingen en duurzame oplossingen voor beheer en terugdringen van woon-werkverkeer. De Broeckgouw is onderdeel van de afspraken voor Waterlands Wonen tot 2020, waarin de Regiovisie geen wijzigingen aanbrengt. Het bestemmingsplan is daarmee in overeenstemming.

3.2.7 Regionaal Verkeer- en Vervoerplan

Naast het nationaal en provinciaal verkeers- en vervoerbeleid is ook de Vervoersregio Amsterdam belast met het opstellen van samenhangend verkeers- en vervoerbeleid: het Regionaal Verkeers- en Vervoerplan (RVVP). De vervoersregio is een samenwerkingsorgaan van 15 gemeenten met als hoofddoel (op verkeers- en vervoersgebied) het bereikbaar houden van de belangrijkste werkgelegenheidscentra in de regio. Net als de provincie is ook de vervoersregio verplicht om de essentiële onderdelen van beleid uit de Nota Mobiliteit ter harte te nemen en toe te passen in het eigen beleid.

De werkwijze van de vervoersregio is erop gericht om de gehele regio bereikbaar te houden, ondanks de grote ruimtelijke ontwikkelingen die de komende jaren tot een grotere druk op het infrastructurele netwerk zullen leiden. De stad Amsterdam is hierin het grootste werkgelegenheidscentrum dat veel verkeersbewegingen aantrekt. De ambitie van de vervoersregio is: "het creëren van een gezonde, gedifferentieerde economie met internationale concurrentiekracht, het bieden van een goed sociaal klimaat aan de inwoners en het zorgen voor een duurzame leefomgeving."

Voor de gemeente Edam-Volendam heeft deze ambitie voornamelijk gevolgen voor de verbindingen met werkgebieden in Amsterdam en Purmerend. Een beleidsaspect waar de vervoersregio veel invloed op heeft is het openbaar vervoer. De ambities van de vervoersregio omtrent openbaar vervoer zijn vastgelegd in de OV-visie 2010-2030. Voor het onderhavige bestemminngsplan heeft het RVVP geen gevolgen.

3.2.8 OV-visie 2010-2030

De Vervoersregio Amsterdam heeft in het RVVP diverse projecten gedefinieerd die de hoogwaardige openbaar vervoer (HOV) verbindingen tussen de gemeente Edam-Volendam en Purmerend en Amsterdam moeten verbeteren. Deze zijn vervolgens verder uitgewerkt in de "OV-visie 2010-2030". De maatregelen zijn erop gericht om de kwaliteit van de Waterlandbuslijnen en het aandeel van het openbaar vervoer op deze verbindingen verder te laten toenemen.

In het licht van de huidige bezuinigingen op het gebied van openbaar vervoer en de pas verleende concessie "exploitatie OV Waterland" dient te worden bezien of de beoogde kwaliteitsslag kan worden behaald en of het huidige niveau van ontsluiting kan worden gehandhaafd. De wens van de vervoersregio om de busverbinding tussen Edam-Volendam en Purmerend te verbeteren en de HOV verbindingen tussen de gemeente en werkgebieden in Amsterdam Zuidoost uit te breiden zijn geïntegreerd in het plan van eisen voor de OV concessie Waterland. Voor het onderhavige bestemminngsplan heeft de OV-visie geen gevolgen.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie gemeente Edam-Volendam 2020-2040

Bij besluit van 26 februari 2009 heeft de gemeenteraad een Structuurvisie vastgesteld. Deze Structuurvisie geeft een beschrijving van de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente tot 2020 met een doorkijk naar de lange termijn (2040). De geformuleerde speerpunten van beleid zijn:

  • voldoende woningbouw ter voldoening aan de vraag van de eigen ingezetenen;
  • de ontwikkeling van een aantal zgn. inbreidingslocaties;
  • een woningbouwprogramma met uitgangspunten voor benoemde doelgroepen;
  • de aanleg van een 3e ontsluitingsweg;
  • een bescheiden groei in het aanbod van eigen bedrijventerrein;
  • een uitvoeringsprogramma met een aantal afzonderlijke ontwikkelingen;
  • een kader voor kostenverhaal.

Tevens geeft deze Structuurvisie input voor de actualiseringsoperatie van de bestemmingsplannen. Op de bijbehorende plankaart van de Structuurvisie is het plangebied van dit bestemmingsplan aangewezen als uitbreidingslocatie voor woningbouw. Voor De Broeckgouw (toen nog genaamd Zuidpolder-Oost) voorziet de visie in een nieuwe wijk met circa 1.200 woningen en bijbehorende voorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpDeBroeckgouw-vg01_0009.png"

Afbeelding: Visiekaart met beschrijving

3.3.2 Archeologienota

Gemeenten zijn wettelijk verplicht om bij ruimtelijke ontwikkelingen voldoende rekening te houden met de te verwachte archeologische waarden en de bekende archeologische waarden (conform artikel 38a van de Monumentenwet).

Door de gemeente is in samenwerking met Steunpunt Cultureel Erfgoed Noord-Holland (SCENH) een beleidsnota archeologie opgesteld. In deze beleidsnota valt het plangebied van de woonwijk onder categorie 7. Voor deze categorie geldt dat er geen archeologisch onderzoek meer nodig is. In het kader van planontwikkeling heeft reeds inventariserend en waarderend archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Daarbij zijn slechts 2 vindplaatsen aangetroffen: een vermoedelijke huisplaats en de vermoedelijke locatie van een molen. De huisplaats is als terrein van archeologische waarde opgenomen op de Archeologische Beleidskaart. De locatie van de vermoede molen werd bij nader onderzoek niet aangetroffen. De Zuidpolder is vrijgegeven voor de beoogde ontwikkelingen, met uitzondering van de huisplaatslocatie (EdVo14). Deze locatie is aangewezen als categorie 2. Voor deze categorie geldt dat bij grondroerende werkzaamheden vanwege een vergunningplichtige activiteit met een oppervlakte van 50 m² of groter, die dieper reiken dan 40 cm beneden het maaiveld, er rekening gehouden dient te worden met de aanwezigheid van archeologische waarden. In de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1' (artikel 14 van de planregels) is dit nader uitgewerkt.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpDeBroeckgouw-vg01_0010.png"

Afbeelding: Archeologische beleidskaart (5 november 2014)

De kruin van de Zeedijk valt ook onder categorie 2, zodat ook daar rekening gehouden dient te worden met de aanwezigheid van archeologische waarden en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1' (artikel 14 van de planregels) van toepassing is.

Het talud van de Zeedijk aan de waterzijde valt onder categorie 4. Voor deze categorie geldt dat bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 2.500 m2 of groter, die dieper reiken dan 40 cm beneden het maaiveld, er rekening gehouden dient te worden met de aanwezigheid van archeologische waarden. In de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' (artikel 15 van de planregels) is dit nader uitgewerkt.

In maart 2017 is door Archeologenbureau Argo een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd op het terrein van het toekomstige gymsportcentrum aan de Morseweg (zie Bijlage 1). Het onderzoek is uitgevoerd conform de richtlijnen van de vigerende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA 4.0). De aanleiding tot het bureauonderzoek werd gevormd door geplande bodemverstorende werkzaamheden die een bedreiging vormden voor eventueel aanwezige archeologische waarden. Het doel van het onderhavige onderzoek was het verwerven van informatie aan de hand van bestaande bronnen over bekende of te verwachten archeologische waarden binnen het plangebied. Uit het onderzoek is gebleken dat in het plangebied slechts een lage kans bestaat op het aantreffen van archeologische resten uit de Middeleeuwen. De kans op het aantreffen van resten uit de Nieuwe Tijd is zelfs zeer laag. Uitgebreid booronderzoek in de Zuidpolder in het verleden (waaronder op een terrein direct ten noorden van het plangebied) heeft voor veruit de meeste delen van deze polder niet geleid tot een hogere verwachting. Op de gemeentelijke archeologische beleidskaart valt het plangebied binnen een zone die vrij is van archeologiecriteria. Dit betekent dat bouwplannen in principe zonder nadere maatregelen ten aanzien van archeologie kunnen plaatsvinden. De resultaten van dit bureauonderzoek geven geen aanleiding om hiervan af te wijken. Er is dan ook geadviseerd het terrein vrij te geven en géén vervolgonderzoek te laten plaatsvinden. Aan de locatie is daarom in dit bestemmingsplan geen dubbelbestemming ter bescherming van archeologische waarden toegekend.

3.3.3 Omgevingsbeleidsplan 2016-2020

Op 16 februari 2017 heeft de gemeenteraad het Omgevingsbeleidsplan 2016-2020 vastgesteld. Het Omgevingsbeleidsplan omvat de visie op het voor de gemeente te voeren omgevingsbeleid (Bouw, milieu en ruimtelijke ordening). Het Omgevingsbeleidsplan is de opvolger van het milieubeleidsplan 2009-2012 en het bouwbeleidsplan 2012-2016 uit Edam-Volendam en het Integraal Handhavingsbeleid gemeente Zeevang 2013-2017.

In het eerste deel is het beleid weergegeven die de gemeente op de verschillende onderwerpen van de fysieke leefomgeving inzet:

  • 1. Klimaat en duurzaamheid: Omgevingskwaliteit gaat hand in hand met klimaat en duurzaamheid. De gemeente wil deze verbinding leggen, niet alleen om een bijdrage te leveren aan de eigen leefomgeving, maar eveneens om een bijdrage te leveren aan een duurzame wereld. De gemeente zet zich in om schadelijke activiteiten tegen te gaan en positieve activiteiten te stimuleren.
  • 2. Landschap, groen en natuur: De gemeente is trots op haar natuur. Het behoud en de uitbreiding van het landschap, natuur en biodiversiteit is belangrijk. Dit vraagt veel onderhoud en daarom een goed beleid. Het voeren van een integraal beleid gefocust op het behoud en de uitbreiding van het landschap, natuur en biodiversiteit wordt voorgestaan.
  • 3. Water: De kwaliteit en kwantiteit van het water, de verbinding van het watersysteem met andere systemen en de veiligheid dienen op orde te zijn. Met dit op het oog wordt een integraal waterbeleid gevoerd, waarin het Waterplan, het vGRP en het baggerplan met elkaar verbonden zijn.
  • 4. Luchtkwaliteit en geur: De luchtkwaliteit in Edam-Volendam voldoet aan alle wettelijke waarden. Het doel is dit te behouden, echter daarmee zijn we er nog niet. In de aankomende jaren gaat de gemeente zich inzetten voor een hoog niveau van luchtkwaliteit en een zo groot mogelijke beperking van geurhinder.
  • 5. Geluid, trillingen en straling: Geluid is bij uitstek een lokale aangelegenheid. Inwoners moeten zo min mogelijk geluidhinder ondervinden, maar de regelgeving moet ook niet te beperkend worden. De gemiddelde geluidhinder mag niet boven de streefwaarden uit komen. Geluidhinder mag per saldo niet toenemen en op plaatsen met een hoge verkeersintensiteit moet het afnemen.
  • 6. Bodem en ondergrond: De aanwezige schone bodem moet schoon blijven, verontreinigde grond dient goed beheerd te worden en er mag geen nieuwe verontreinigde grond ontstaan.
  • 7. Externe veiligheid: De gemeente is een veilige plek om te wonen en te werken. De gemeente zet zich in om dit zo houden door de risico's laag te houden en de veiligheid te waarborgen.
  • 8. Afval: Voor het behoud van de leefomgeving is het belangrijk afval op een efficiënte manier in te zamelen en te recyclen. Daarnaast wil de gemeente een integraal afvalbeleid voeren die recht doet aan zowel het stedelijk als het landelijk gebied. De gemeente zet zich in voor een hoogwaardige inzameling en scheiding van afval. In 2020 willen we 75% van het afval scheiden.
  • 9. Welstand, beeldkwaliteit en monumenten: De gemeente zet zich in om de verschillende karakteristieken waarden te behouden zoals de oude stadsgezichten, monumenten en archeologische locaties. Daarnaast zet de gemeente zich in om het buitengebied open te houden en nieuwbouw te laten passen in de omgeving.

Het tweede deel van het plan gaat over het actualiseren van de problemen, risico's en processen omtrent vergunningverlening, handhaving en toezicht (VTH). Voor deze bestemmingsplantoelichting is een beschrijving daarvan niet relevant.

3.3.4 Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan

Doelstellingen

De ambitie van de gemeente Edam-Volendam is uitgewerkt in een zevental
(sub)-doelstellingen. Deze doelstellingen betreffen alle hoofdonderwerpen van verkeer en vervoer. In deze beleidsnota worden de doelstellingen per hoofdstuk uitgewerkt in een aantal uitgangspunten. Per uitgangspunt worden vervolgens concrete actiepunten gedefinieerd. Voor het overzicht staan de actiepunten in elk hoofdstuk in tabellen weergegeven.

Alle doelstellingen worden nagestreefd en uitgewerkt binnen de algemene kaders gesteld door het Rijk, de provincie Noord-Holland en de stadsregio Amsterdam:

  • Verkeersveiligheid: voortzetten van de dalende trend in het aantal verkeersslachtoffers door uitvoering van integraal verkeersveiligheidsbeleid;
  • Leefbaarheid: het streven naar een leefbare gemeente, waarbij de nadruk ligt op het verhogen van de verblijfs- en belevingswaarde in woongebieden en de historische centra;
  • Gemotoriseerd vervoer: het garanderen van de doorstroming op het wegennetwerk binnen de gemeente, waarbij zowel de huidige knelpunten als de mobiliteitseffecten van toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen centraal staan;
  • Parkeren: het voeren van een actief parkeerbeleid dat gericht is op het behoud van een veilige, comfortabele leefomgeving;
  • Fiets: het bevorderen van het gebruik van de fiets, ten koste van het autogebruik, door het fietsverkeer veiliger, sneller en comfortabeler te maken;
  • Voetganger: behoud en verbetering van een veilig voetgangersklimaat;
  • Openbaar Vervoer: de huidige kwaliteit van het openbaar vervoersnetwerk behouden, en het gebruik van dit netwerk, ten opzichte van de auto, stimuleren.

Binnen het kader van dit bestemmingsplan wordt aan alle aandachtspunten en doelstellingen aandacht besteed.

3.3.5 Nota Parkeerfonds Edam-Volendam

Bij besluit van 31 maart 2011 heeft de gemeenteraad ingestemd met de Nota Parkeerfonds Edam-Volendam. Na bekendmaking is deze nota in werking getreden. Een centraal uitgangspunt in deze beleidsnota van de gemeente Edam-Volendam is, dat elke nieuwe ontwikkeling in beginsel zelf heeft te voorzien in zijn eigen parkeervraag.

Dit betekent dat wanneer een nieuw initiatief extra parkeervraag geneert, de initiatiefnemer hierin zelf heeft te voorzien en daarvan de kosten voor zijn rekening dient te nemen. Dit kan door zelf de nodige (extra) parkeervoorzieningen (al dan niet ondergronds) te realiseren of die anderszins (elders) op een aanvaardbare wijze te compenseren.

Wanneer dit niet mogelijk is en er een claim wordt gelegd op (extra) parkeervoorzieningen in de openbare ruimte, dan wordt een initiatief thans nog slechts gehonoreerd, voor zover een initiatiefnemer bereid is een financiële bijdrage te leveren aan de dekking van de noodzakelijke kosten van de nieuw, extra aan te leggen (openbare) parkeervoorzieningen.

In het bestemmingsplan is een regel opgenomen waardoor eisen kunnen worden gesteld aan parkeren.

Hoofdstuk 4 Beleidstoets, onderzoek en uitwerking

4.1 Natuur- en ecologietoets

Vanaf 1 januari 2017 is de nieuwe Wet natuurbescherming van kracht. De Wet natuurbescherming kent een afdeling voor soortbescherming en een afdeling voor gebiedsbescherming.

4.1.1 Gebiedsbescherming

Binnen de gebiedsbescherming is de PAS (de programmatische aanpak stikstof) een integraal onderdeel. Binnen de PAS zijn maatregelen opgenomen om de stikstofdepositie te reduceren. Een onderdeel is dat voor alle bronnen een berekening moet worden uitgevoerd van de stikstofdepositie. Dit wordt met het voorgeschreven instrument Aerius berekent. Bij een depositie tussen 0,05 en 1,0 mol stikstof is er een meldingsplicht. Als er minder dan een 0.05 mol wordt veroorzaakt en er nog ontwikkelingsruimte is in het Natura 2000 gebied, is er geen melding nodig. Is er geen ontwikkelingsruimte of wordt er een hoge depositie veroorzaakt dan is er vergunningplicht. Met Aerius kan worden aangetoond dat er geen hoge depositie is.

Direct ten noorden en ten oosten van het plangebied ligt het beschermde Natura 2000-gebied Markermeer. Op ruim 500 meter afstand van het plangebied ligt het beschermde Natura 2000-gebied Polder Zeevang. Op grotere afstand - ruim 9 kilometer - van het plangebied, ligt het Beschermde Natura 2000 gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske. De gebieden die onderdeel zijn van het Natuurnetwerk Nederland, liggen aan de andere zijde van de zeedijk. Ten noorden en ten zuiden van het plangebied Broeckgouw liggen de gebieden die zijn aangemerkt als Weidevogelleefgebied.

Natura 2000-gebied Markermeer & IJmeer

Het Markermeer ontstond als gevolg van voltooiing van de Houtribdijk tussen Enkhuizen en Lelystad in 1976. In luwere en ondiepere delen van het Markermeer, zoals de Gouwzee (het deelgebied tussen het eiland Marken en het vasteland van Noord-Holland dat is aangewezen onder de Habitatrichtlijn) en de kustzone Muiden zijn kranswierbegroeiingen ontstaan. Momenteel bevat het zuidelijk deel van de Gouwzee de grootste oppervlakte aan kranswiervegetatie met sterkranswier in ons land. De kranswieren vormen in de zomer en de herfst een belangrijke voedselbron voor o.a. krooneenden. Het is een belangrijk broedgebied voor visetende watervogels (visdief (Sterna hirundo)). Het Markermeer/IJmeer is van belang voor visetende (fuut (Podiceps cristatus), aalscholver, (Phalacrocorax carbo) nonnetje (Mergellus albellus), grote zaagbek (Mergus merganser), dwergmeeuw (Hydrocoloeus minutus), zwarte stern (Chlidonias niger)), mosseletende (kuifeend (Aythya fuligula), tafeleend (Aythya ferina), topper (Aythya marila)) en waterplantenetende (krooneend (Netta rufia), meerkoet (Fulica atra), tafeleend (Aythya ferina)) watervogels.

Natura 2000-gebied Polder Zeevang

De Polder Zeevang is een kenmerkend open veenweidegebied met veel open water, dat ligt tussen de plaatsen Purmerend, Oosthuizen en Edam. De polder is een vlak, open en waterrijk veenweidelandschap. Dit veengebied heeft een kenmerkende verkaveling in lange stroken, die loodrecht op de ontginningsassen staan. De percelen zijn door smalle sloten gescheiden. Stormvloeden waren aanleiding voor het opwerpen van de eerste dijken. Aan de Zuiderzeezijde brak de dijk soms door waaraan diverse doorbraakkolken (braken) herinneren. Afgezien van dijken en kaden is er geen reliëf aanwezig. De polder wordt gekenmerkt door een systeem van langwerpige open ruimten, met onderling zeer verschillende kavelrichtingen. De open ruimte wordt begrensd door de lintdorpen Warder, Middelie en Kwadijk. Het gebied bestaat verder overwegend uit open grasland op veengrond met sloten en weteringen.

Natura 2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske

Het Ilperveld, Oostzanerveld en Varkensland vormen tezamen het grootste uitgeveende laagveencomplex ten noorden van Amsterdam. In het huidige karakter van het gebied wordt de langdurige invloed van brak water weerspiegeld, die echter in de laatste eeuw sterk verminderd is. De veenterreinen zijn van internationale betekenis vanwege het voorkomen van de prioritaire soort Noordse woelmuis (Microtus oeconomus), veenmosbegroeiingen met gewone dophei (Erica tetralix) en een naar verhouding grote oppervlakte aan overgangs- en trilvenen. Daarnaast zijn de gebieden van belang voor voedselrijke, zoomvormende strooiselruigten en de soorten bittervoorn (Rhodeus amarus), grote modderkruiper (Misgurnus fossilis), kleine modderkruiper (Cobitis taenia), rivierdonderpad (Cottus perifretum) en meervleermuis (Myotis dasycneme). Belangrijk broedgebied voor broedvogels van rietmoerassen met veel waterriet en wat overjarig riet (roerdomp (Botaurus stellaris), bruine kiekendief (Circus aeruginosus), snor (Locustella luscinioides), rietzanger (Acrocephalus schoenobaenus)) en broedvogels van natte graslanden (kemphaan (Philomachus pugnax), watersnip (Gallinago gallinago)) met kale, hoge, plekken langs oevers (visdief).

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Door nieuwe natuur te ontwikkelen, kunnen natuurgebieden met elkaar worden verbonden. Zo kunnen planten zich over verschillende natuurgebieden verspreiden en dieren van het ene naar het andere gebied gaan. Het totaal van al deze gebieden en de verbindingen ertussen vormt het Natuurnetwerk van Nederland. Het Natuurnetwerk Nederland wordt via de ruimtelijke verordening beschermd.

Weidevogelleefgebied 

In Noord-Holland zijn gebieden die belangrijk zijn voor weidevogels via de provinciale verordening beschermd. In de beschermde gebieden mogen geen activiteiten worden ontwikkeld die schadelijk zijn voor weidevogels. De weidevogelbescherming kent geen externe werking.

Toetsing

Ondanks dat het bestemmingsplan voor de woonwijk geen nieuwe bouw- en gebruiksmogelijkheden biedt ten opzichte van het bestemmingsplan uit 2005, kan de ligging nabij het Natura 2000-gebied vanwege de externe werking beperkingen stellen aan de mate waarin nieuwe woningbouw kan worden toegelaten.

De beschermde Natura 2000-gebieden liggen op relatief korte afstand van het plangebied Broeckgouw. Nieuwbouw van woningen kan een toename van de stikstofdepositie veroorzaken met een mogelijk negatief effect op diverse aanwezige stikstof gevoelige habitattypen. Voor de ruimtelijke ontwikkelingen is een Aeriusberekening van de stikstofdepositie uitgevoerd (zie Bijlage 2). Uit de berekening is een maximale toename van 0.04 mol/ha.j op het Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld en Twiske berekend. Deze toename leidt niet tot de noodzaak van een vergunning of een melding bij de PAS. De Polder Zeevang en het Markermeer & IJmeer zijn niet gevoelig zijn voor stikstofdepositie - hiervoor kan geen berekening worden uitgevoerd met Aerius.

Andere aantastingen van kwalificerende habitats of soorten in de Natura 2000-gebieden door de ruimtelijke ontwikkelingen, kunnen worden uitgesloten.

Van de ruimtelijke ontwikkelingen zijn geen effecten op de kerngebieden van het Natuurnetwerk Nederland te verwachten.

De gebieden die zijn aangemerkt als weidevogelleefgebied liggen ten noorden en ten zuiden van het plangebied Broeckgouw. Weidevogelleefgebieden kennen geen externe werking. Een effect op de weidevogelleefgebieden door de ruimtelijke ontwikkelingen kan worden uitgesloten.

4.1.2 Soortenbescherming

De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming richt zich op de internationale afspraken, en geeft een uitbreiding van de beschermde soorten door aan de rode lijst (bedreigd en ernstig bedreigd) een beschermde status te koppelen. Binnen de bebouwde kom is de belangrijkste wijziging in de beschermde soorten het vervallen van de bescherming op muurplanten en orchideeën.

Soortenbescherming is altijd van toepassing bij ruimtelijke ingrepen. De Wet natuurbescherming is gericht op het duurzaam in stand houden van soorten in hun natuurlijk leefgebied. Als een ruimtelijke ingreep rechtstreeks kan leiden tot verstoring of vernietiging van bepaalde beschermde soorten of hun leefgebied, kan het project in strijd zijn met de Wet natuurbescherming.

Woonwijk

Het bestemmingsplan leidt voor wat betreft de woonwijk niet tot meer bouw- en gebruiksmogelijkheden ten opzichte van het bestemmingsplan uit 2005.

Sinds 2002 is in het kader van de ontwikkeling van de woonwijk naar allerlei soortgroepen, waaronder de Rugstreeppad, systematisch onderzoek verricht. Op basis van dit onderzoek zijn destijds het bestemmingsplan Zuidpolder-Oost en daarna de herzieningen vastgesteld. In verband met het voorkomen van diverse zwaar beschermde soorten is destijds een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet aangevraagd en verkregen (tot en met 2015 voor rugstreeppad en bittervoorn en vanaf 2015 nogmaals voor bittervoorn). Op basis van de ontheffingen is een ecologisch werkprotocol opgesteld, welke instructies inhouden, die voortvloeien uit de inhoud en voorwaarden van de ontheffingen. In het kader van het vernieuwen van de ontheffing Flora en faunawet is steeds opnieuw veldonderzoek verricht. Al die jaren is de rugstreeppad nooit buiten het natuurpark aangetroffen.

Ten grondslag aan het verkrijgen van deze ontheffing lag een uitgebreid plan van mitigerende en compenserende maatregelen. Naast het voorkomen van de Bittervoorn was het voorkomen van de Rugstreeppad een belangrijk element om in de planvorming rekening mee te houden.

Dit heeft geresulteerd in een aantal mitigerende en compenserende maatregelen in de vorm van paddenpoelen en een paddenscherm. De compensatie voor de Rugstreeppad is al jaren geleden gerealiseerd. De poelen liggen in het natuurpark, waar destijds ook de Rugstreeppad werd aangetroffen. De poelen functioneren uitstekend, gezien de jaarlijkse waargenomen voortplanting.

Het scherm dat bedoeld is om de Rugstreeppad buiten de bouwlocatie en binnen het natuurpark te houden, is aan de noordzijde van de bouwlocatie en rond het natuurpark aangelegd. Ook het paddenscherm functioneert goed, al moeten wel bij tijd en wijle herstelwerkzaamheden worden uitgevoerd.

Sinds 2011 wordt ook systematisch ecologisch toezicht gehouden om erop toe te zien dat de compenserende en mitigerende maatregelen zorgvuldig worden/zijn uitgevoerd en dat bij de werkzaamheden steeds wordt gelet op de aanwezige natuurwaarden. Waar nodig worden kritische adviezen gegeven, met als doel de natuurwaarden te borgen. Werkzaamheden dienen steeds in het licht van en gegrond op de verleende ontheffingen en het opgestelde werkprotocol te worden uitgevoerd. Een ingehuurde ecoloog ziet hierop toe en adviseert indien nodig.

In een recente quick scan ecologie in het kader van het vernieuwen van het bestemmingsplan is naar voren gekomen dat de locaties 1a, 1b en 1c (zie Bijlage 3) mogelijk geschikt zijn voor het voorkomen van de Rugstreeppad. De locaties liggen ver weg van het natuurpark en tijdens eerdere verschillende onderzoeken is ter plaatse de Rugstreeppad nooit waargenomen.

In het kader van de zorgvuldigheid is opdracht gegeven tot gericht onderzoek naar de Rugstreeppad op de nog te ontwikkelen locaties. Tijdens dit onderzoek zijn recentelijk op twee plaatsen in de Broeckgouw roepende mannetjes Rugstreeppadden waargenomen. In het kader van het ecologisch toezicht worden momenteel passende mitigerende maatregelen getroffen, zoals het plaatsen van paddenschermen en het wegvangen van de betreffende exemplaren. Deze maatregelen zijn in overeenstemming met het ecologisch werkprotocol en maatregelen zoals deze in het verleden voor de Rugstreeppad zijn getroffen.

Locatie huidige stallingsgelegenheid voor viswagens

De locatie van de huidige stallingsgelegenheid voor viswagens is een nieuw tot ontwikkeling te brengen locatie, zodat daarvoor een ecologische quick scan is uitgevoerd (zie Bijlage 3). Er zijn geen beschermde plantensoorten aangetroffen; evenmin voor deze soorten geschikte groeiplaatsen. Beschermde soorten worden binnen het plangebied niet verwacht. Op deze locatie kan de aanwezigheid van de bunzing, hermelijn en wezel niet worden uitgesloten. Deze soorten komen voor in natte en droge weide- en akkerlandschappen. Daarom is een afrondend onderzoek naar de bunzing, hermelijn en wezel verricht (zie Bijlage 4). Daaruit is gebleken dat er geen marters aanwezig zijn binnen het plangebied. Er hoeft met de verdere ontwikkeling geen rekening te worden gehouden met deze dieren. Er is geen ontheffing van de Wet natuurbescherming noodzakelijk voor de verdere ontwikkeling van de woonwijk.

Algemeen

Binnen de percelen zijn algemene broedvogels te verwachten. Om verstoring te voorkomen dienen de werkzaamheden buiten de broedperiode – die globaal loopt van maart tot en met juli – van vogels te starten, zodat vestiging van verstoringsgevoelige broedvogels wordt voorkomen, of er dient voorafgaande aan de werkzaamheden te worden gecontroleerd of er broedende vogels binnen de percelen aanwezig zijn. Aangetroffen dieren die niet uit zich zelf het werkgebied kunnen verlaten, dienen - onder begeleiding van een ecoloog - in veiligheid te worden gebracht en buiten het werkgebied te worden uitgezet. Schuilplekken zoals bladhopen, hout- en steenstapels e.d. dienen eerst te worden gecontroleerd op schuilende dieren. In zijn algemeenheid dienen geschikte schuil- en overwinteringsplekken voor dieren buiten het werkterrein intact te worden gelaten. Voorafgaand en tijdens de werkzaamheden dienen mitigerende maatregelen te worden genomen om verstoring van de soorten uit het zorgbeginsel te voorkomen.

4.2 Cultuurhistorische toets

4.2.1 Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie

De provincie Noord-Holland heeft in de informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie de aanwezige cultuurhistorische waarden van Noord-Holland in kaart gebracht en voorzien van een aantal basisgegevens. De informatiekaart verdeelt de cultuurhistorische waarden in de volgende waarden:

  • landschapstypen;
  • aardkundige waarden;
  • archeologische waarden;
  • historische structuurlijnen;
  • cultuurhistorische objecten;
  • openheid;
  • stilte en donkerte;
  • dorps-DNA.

Het plangebied behoort tot het landschapstype 'stedelijk gebied'. De waterkering langs het Markermeer is onderdeel van de Noorder IJ- en zeedijk en daarmee een historische dijk die is aangewezen als provinciaal monument. Ook is de waterkering onderdeel van de buitenring van de Stelling van Amsterdam (zie ook paragraaf 3.2.2).

4.3 Milieutoets

4.3.1 Bedrijven en milieuzonering
4.3.1.1 Algemeen

Voor bedrijven en milieuzonering is geen wettelijk kader vastgelegd door de overheid. Wel wordt de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG als richtlijn gebruikt. Omdat de woonwijk is gesitueerd nabij het Bedrijventerrein Julianaweg e.o., is de gemeente in het kader van een goede ruimtelijke ordening verplicht hiervoor een bestemmingsplanregeling te treffen die recht doet aan enerzijds de gevestigde bedrijven, maar anderzijds ook garanties geeft voor een goede kwaliteit van de leefomgeving. Als uitgangspunt geldt dat milieubelastende en hindergevoelige functies ruimtelijk van elkaar worden gescheiden.

In het bestemmingsplan voor het bedrijventerrein wordt gebruik gemaakt van een Staat van Bedrijfsactiviteiten uit de VNG-publicatie "Bedrijven en milieuzonering" (2009). In een dergelijke staat of lijst van bedrijven wordt met behulp van een indeling in categorieën aangegeven of de milieubelasting van een bedrijf of een bedrijfsactiviteit ten opzichte van een hindergevoelige functie toelaatbaar kan zijn. Het betreft hier een indicatieve algemene regeling en is met name bedoeld bij het bestemmen van nog niet verwezenlijkte of zogenaamde nieuwe situaties. Bij bestaande situaties kan worden afgeweken van deze Staat van Bedrijfsactiviteiten. Steeds zal bekeken worden of er specifieke omstandigheden zijn die een andere overweging rechtvaardigen.

4.3.1.2 Toepassing bij plangebied

Voor de binnen het voorliggende bestemmingsplangebied gelegen woningen is rekening gehouden met voldoende afstand. Er worden geen nieuwe woningen dichter bij het bedrijventerrein gerealiseerd of op grond van dit voorliggende bestemmingsplan toegestaan, dan al in het voorgaande bestemmingsplan en de herzieningen daarvan kon worden gerealiseerd. De woningen staan op meer dan 200 meter afstand van het bedrijventerrein. Het voorliggende bestemmingsplan leidt dan ook niet tot (nieuwe) beperkingen van de bedrijfsvoering van bedrijven. Bovendien zijn op het bedrijventerrein geen bedrijven gevestigd / toegestaan waarvan het invloedsgebied op grond van de VNG-richtafstanden tot aan de geprojecteerde woningen reiken, uitgezonderd visverwerkingsbedrijven met een geurcirkel van 300 meter. Daarop wordt hierna ingegaan.

Visrokerijen bedrijventerrein Julianaweg

Met de inwerkingtreding van de vierde partiële herziening van het bestemmingsplan in 2012 is de voorheen over het plangebied liggende geurcontour van de ten zuiden van het plangebied gevestigde visrokerijen verkleind tot een zone van 150 meter (zie ook paragraaf 4.3.6).

Zwembad "De Waterdam"

Een deel van het plangebied bevindt zich binnen de geluidszone van het zwembad "De Waterdam". Woningen mogen binnen deze zone slechts worden gebouwd, indien de geluidsbelasting vanwege het zwembad op de gevels van de betreffende woningen niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een verkregen hogere grenswaarde. Daarnaast mogen woningen slechts worden gebouwd indien er extra voorzieningen of maatregelen aan de woningen worden getroffen met betrekking tot geluidsreductie en -isolatie en wel zodanig dat de binnenwaarde de 33 dB niet overschrijdt.

Binnen deze zone zijn al woningen gebouwd, waarvan de aanvaardbaarheid voorafgaand aan de bouw al werd vastgesteld. De in het voorliggende bestemmingsplan mogelijk gemaakte nog nieuw te bouwen woningen bevinden zich op gelijke afstand van het zwembad. Er is dan ook geen aanleiding te veronderstellen dat het geluid van het zwembad een belemmering voor de nieuwe woongebouwen vormt.

4.3.1.3 Conclusie

Het aspect 'Bedrijven en milieuzonering' vormt geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan.

4.3.2 Verkeer en infrastructuur
4.3.2.1 Verkeer

De in dit bestemmingsplan voorziene woningbouw heeft geen negatief effect voor het verkeer en de infrastructuur. In het kader van de ontwikkeling van de woonwijk zijn al maatregelen getroffen.

De nog te realiseren ontsluiting aan de Keetzijde is geen (hoofd) secundaire ontsluiting. De aansluiting tussen het nieuwe buurtje aan de Keetzijde en de rest van de woonwijk zal alleen voor fietsers en voetgangers toegankelijk zijn en voor eventuele calamiteitenverkeer (brandweer, ambulance e.d.). Het wordt geen doorgaand verkeer voor auto's, zodat overlast via de Keetzijde wordt beperkt. De aansluiting tussen het nieuwe buurtje aan de Keetzijde en de rest van de woonwijk is daarom ook niet als 'Verkeer - Verblijfsgebied' bestemd, maar als 'Natuur' waarbinnen alleen langzaamverkeersverbindingen mogelijk zijn. Voor wat betreft de ontsluiting van het nieuwe buurtje aan de Keetzijde heeft de Raad van State op 15 maart 2017 het ingestelde beroep tegen de vijfde partiële herziening van het bestemmingsplan 'Zuidpolder-Oost' ongegrond verklaard. Onderhavig bestemmingsplan neemt deze herziening exact zo over.

4.3.2.2 Parkeren

Ten aanzien van parkeren is het de bedoeling om dit zoveel mogelijk op eigen terrein te laten plaatsvinden. In het bestemmingsplan is per bestemming opgenomen aan welke parkeernorm voldaan dient te worden. Overeenkomstig het geldende bestemmingsplan is bepaald dat per woning gemiddeld over het plangebied 1,5 parkeerplaats dient te worden gerealiseerd. In de praktijk is een hogere norm van 1,8 gerealiseerd.

4.3.3 Bodemkwaliteit

In opdracht van de gemeente is in het kader van het hiervoor geldende bestemmingsplan door Back Milieu-advies en onderzoek B.V. in verband met de gewenste toekomstige ontwikkelingen een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Uit het onderzoek is gebleken dat in zowel de bovengrond als in de ondergrond en in het grondwater vrijwel geen verontreinigingen zijn aangetroffen. Plaatselijk zijn wel enkele (zeer) lichte verontreinigingen aangetroffen, echter deze kunnen worden beschouwd als licht verhoogde achtergrondwaarden. De resultaten van dit onderzoek vormen geen belemmering voor realisatie van de woonwijk. Het gehele plangebied is inmiddels bouwrijp gemaakt. Een actualisatie van het eerder uitgevoerde onderzoek naar bodemkwaliteit is daarom niet aan de orde. Bovendien is er een schone zandlaag aangebracht.

In 2009 is op de locatie zand opgespoten afkomstig uit het IJsselmeer. Omdat dit zand bij veel wind opstoof en dit verspreidde in de omgeving, is ervoor gekozen om een laagje teelaarde van maximaal 3 cm aan te brengen. Deze teelaarde was afkomstig uit de omgeving van de onderzoekslocatie.

Ten behoeve van het bouwproject is door Landview in oktober 2010 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Tijdens de uitvoering van het verkennend bodemonderzoek is verspreid op het maaiveld asbestverdacht plaatmateriaal aangetroffen. Als gevolgd van dit onderzoek heeft Landview een nader onderzoek asbest in grond uitgevoerd. De resultaten uit dit onderzoek bevestigde dat verspreidt over het maaiveld asbesthoudend plaatmateriaal aanwezig was. Echter de norm van 100 mg/kg d.s. werd in dit onderzoek niet overschreden. Het asbesthoudend plaatmateriaal was waarschijnlijk vermengd met de aangebrachte teelaarde. Tijdens het aanbrengen van het verontreinigde laagje teelaarde op de onderzoekslocatie is vervolgens mogelijk het asbesthoudend plaatmateriaal verspreidt over de gehele onderzoekslocatie. Derhalve is de gehele locatie verdacht op het voorkomen van asbesthoudend materiaal. Om de locatie geschikt te maken voor de functie wonen met tuin dient de locatie vrij te zijn van asbesthoudend materiaal. Ten behoeve van de toekomstige functies heeft een sanering plaatsgevonden van de met asbest verontreinigde materialen. De sanering betrof het handpicken van de asbesthoudende materialen op het maaiveld. Ter controle zijn grondmonsters genomen van de toplaag van de bodem. De sanering is uitgevoerd en geëvalueerd (Evaluatierapportage 21 maart 2011, ingenieursbureau Search). Uit de controlebemonstering is gebleken dat aan de saneringsdoelstelling is voldaan. In de controlemonsters van de toplaag van de bodem is geen asbest meer aangetroffen. Hiermee kan de sanering als afgerond worden beschouwd.

Baggerdepot

Het grondwater uit de peilbuizen rond het depot aan de Keetzijde wordt gemonitord; laatstelijk is dit op 1 juni 2016 bemonsterd en geanalyseerd op 4 juni 2016. De analyseresultaten zijn getoetst aan de streef- en interventiewaarden Circulaire bodemsanering 2013. Uit de analyseresultaten blijkt dat in het grondwater in de peilbuizen een lichte verontreiniging met zware metalen is aangetoond. De resultaten geven verder geen aanleiding tot nadere acties (Back Milieu-advies en onderzoek B.V., 19 juni 2016, zie Bijlage 5). Op de locatie bestaan, op grond van de resultaten van dit onderzoek, geen risico´s voor de volksgezondheid of de ecologie bij het beoogde gebruik.

Nieuwbouw Gymsportcentrum STEV

Onderzoeksbureau Landview heeft op 8 november 2016 rapport uitgebracht over haar verkennend bodemonderzoek (zie Bijlage 6) en op 13 december 2016 over haar verkennend waterbodemonderzoek (zie Bijlage 6).

Resultaten verkennend bodemonderzoek

In de bovengrond zijn lichte verhogingen van kwik, lood, zink en of som PAK geconstateerd. In het
granulaat zijn lichte verhogingen van zink, minerale olie, som PAK en som PCB’s geconstateerd. In
de ondergrond is een licht verhoogde concentratie van minerale olie geconstateerd.

In het grondwater uit beide peilbuizen zijn lichte verhogingen van barium aangetroffen. In het grondwatermonster uit de peilbuis 2 zijn ook molybdeen, benzeen, naftaleen en som xylenen tot boven de streefwaarde verhoogde concentraties gemeten.

De hypothese dat in de grond licht verhoogde gehalten verontreinigende stoffen aanwezig zijn, wordt in het onderzoek bevestigd. De hypothese dat in het grondwater geen verhoogde concentraties aanwezig zijn, behalve een van nature verhoogde concentratie barium, wordt in het onderzoek niet geheel bevestigd. Voor de verhoogde concentraties in het grondwater van peilbuis 2 is geen duidelijke verklaring voorhanden. Het vermoeden is dat mogelijk het bodemchemisch evenwicht na plaatsing van de peilbuis nog niet voldoende hersteld is geweest. Met een eventuele herbemonstering zou dit kunnen worden nagegaan ter bevestiging. Voor het instellen van een vervolgonderzoek wordt cijfermatig echter geen aanleiding gezien.

Op de locatie bestaan, op grond van de resultaten van dit onderzoek, geen risico's voor de volksgezondheid of de ecologie bij elk beoogd gebruik.

Bij graafwerkzaamheden op het terrein kunnen er beperkingen in de mogelijkheid tot hergebruik van eventueel vrijkomende grond buiten de locatie bestaan. Voor hergebruik van grond buiten de locatie is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing.

Tijdens het onderzoek is zintuiglijk in de bodem geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Er is wel op het maaiveld, nabij boring 4, asbesthoudend plaatmateriaal (10-15% chrysotiel, hecht gebonden) aangetroffen. Aangezien het puin echter na 2008 is aangebracht, wordt dit verder als niet asbestverdacht gezien. De aangetroffen stukken plaatmateriaal bevinden zich op het maaiveld en zijn hier vermoedelijk ‘gedumpt’. Er wordt geadviseerd de aangetroffen stukken plaatmateriaal door een erkend bedrijf te laten verwijderen. Afhankelijk van de ondervindingen bij de verwijdering kan dan alsnog de uitvoering van een asbestonderzoek conform NEN 5707 gebeuren. Dit wordt vooralsnog door Landview BV niet noodzakelijk geacht.

Resultaten verkennend waterbodemonderzoek

Verspreiding van het slib uit beide slootdelen op een aangrenzend perceel (landbodem) is, volgens beoordeling kwaliteit van bagger, toegestaan. Indien men het slib uit de slootdelen op of in de bodem wil toepassen, dan betreft het slib uit beide slootdelen klasse “industrie”. Bij graafwerkzaamheden ter plaatse van de sloten kunnen er beperkingen in de mogelijkheid tot hergebruik van eventueel vrijkomend materiaal buiten de locatie bestaan. Voor hergebruik van grond buiten de locatie is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing.

Tijdens het onderzoek is zintuiglijk in de waterbodem geen asbestverdacht materiaal aangetroffen. Tijdens een verkennend waterbodemonderzoek (NEN 5720) wordt de waterbodem niet specifiek op asbest onderzocht. Om uit te sluiten of er asbest aanwezig is, is uitvoering van een asbestonderzoek conform NEN 5707 noodzakelijk. De uitvoering van een asbestonderzoek conform NEN 5707 wordt door Landview BV echter niet noodzakelijk geacht. Er is dan ook geen belemmering voor de verwezenlijking van het voorliggende bestemmingsplan.

4.3.4 Externe veiligheid

De wet- en regelgeving betreffende externe veiligheid is in een aantal regelingen vastgelegd. Hieronder zijn de regelingen en onderwerpen kort weergegeven.

Besluit risico's zware ongevallen 1999

In het Besluit Risico's Zware ongevallen worden een aantal bedrijfsmatige activiteiten aangewezen die grote gevolgen voor de omgeving kunnen hebben in het geval van een calamiteit. Het betreft bijvoorbeeld raffinaderijen, zeer grote opslagplaatsen van benzine, grote producenten van, en opslagplaatsen voor chemicaliën. In het plangebied, noch aansluitend op of in de gemeente als geheel zijn bedrijven aanwezig die onder de werking van het besluit vallen.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Het doel van het besluit is de risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld, vanwege risicovolle inrichtingen tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet aan de normen uit het Bevi worden voldaan, ongeacht of het een bestaande of nieuwe situatie betreft.

Gelet op de Openbare Risicokaart zijn in en direct nabij het plangebied geen inrichtingen aanwezig waar met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

In de wet "Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen" is vastgelegd wat de maximale risico´s zijn die veroorzaakt mogen worden door het transport van gevaarlijke stoffen over weg-, spoor- en watertrajecten. Het doel van de wet is om de veiligheid van bewoners langs de routes te vergroten. Ook zorgt de wet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden, nu en in de toekomst. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de routes met de minste risico´s. Verder is met de wet helder gemaakt waar ruimtelijke ontwikkelingen kunnen blijven plaatsvinden en waar niet.

Het Basisnet heeft spelregels vastgesteld voor nieuwe bestemmingsplannen in de directe omgeving van de hoofdinfrastructuur. Deze regels zijn opgenomen in het "Besluit transportroutes externe veiligheid" (Btev). Hierdoor mag op grond van een nieuw bestemmingsplan geen kwetsbaar object (bijvoorbeeld een woning) in de veiligheidszone worden gebouwd.
Daarnaast bevat de Btev ook de spelregels voor de verantwoording over de hoogte van het groepsrisico. Het Btev is ook van toepassing op ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van provinciale en gemeentelijke infrastructuur.

Doordat het plangebied niet is gelegen in de nabijheid van een rijksweg of provinciale weg en de betreffende gemeentelijke wegen niet zijn aangewezen voor transport van gevaarlijke stoffen zijn er geen te toetsen aspecten als gevolg van de eerder genoemde wet en regelgeving.

Er zijn geen wegen, spoor of water aanwezig waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Per 1 januari 2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van kracht. In dit Besluit is het transport van bijvoorbeeld aardgas door ondergrondse hoge druk leidingen geregeld.

Er zijn er geen leidingen aanwezig waarover of waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd.

4.3.5 Geluidhinder en wegverkeerslawaai

In het bestemmingsplan zijn nieuwe geluidsgevoelige functies als woningen voorzien. Deze waren op grond van het voorgaande bestemmingsplan reeds toegestaan. Het nieuwe bestemmingsplan leidt daarin niet tot wijzigingen. Desondanks is onderzoek naar geluid is basis van de Wet geluidhinder noodzakelijk. Alleen voor aanwezige of in aanbouw zijnde of reeds vergunde woningen kan onderzoek achterwege blijven.

Onderzoeksbureau DPA Cauberg-Huygen heeft op 21 april 2017 rapport uitgebracht over haar onderzoek naar omgevingsgeluid (zie Bijlage 7). Geconcludeerd is dat ten gevolge van wegverkeer op de nog te ontwikkelen woningen geen overschrijdingen van de voorkeursgrenswaarde plaatsvinden.

Vanwege de nabijheid van openluchtzwembad De Waterdam, dat is gelegen ten zuidwesten van het bestemmingsplan is onderzocht of ter plaatse van de nieuwbouwwoningen een goed woon- en leefklimaat wordt gewaarborgd. In het onderzoek is de systematiek van de VNG-publicatie “Bedrijven en milieuzonering” gehanteerd. Daarin wordt onderzocht of enerzijds de bedrijfsvoering van het openluchtzwembad door de komst van de nieuwbouwwoningen niet wordt beperkt en anderzijds of enige geluidhinder ter plaatse van de woningen tot een aanvaardbaar niveau wordt beperkt.

In het onderzoek is aangetoond dat ter plaatse van de nieuwbouw aan de geluidgrenswaarden van 50 dB(A) etmaalwaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en 70 dB(A) etmaalwaarde voor het maximale geluidniveau gaat worden voldaan. Deze waarden zijn zonder meer acceptabel. De verkeersaantrekkende werking door het openluchtzwembad over de Harlingenlaan is ter plaatse van het plan - door de afstand tot de Harlingenlaan – akoestisch niet herkenbaar. Hieruit volgt de conclusie dat enerzijds enige milieuhinder door het openluchtzwembad ter plaatse van het plangebied tot een aanvaardbaar niveau wordt beperkt en anderzijds dat de bedrijfsvoering van het openluchtzwembad door de komst van de woningen niet wordt beperkt.

Geconcludeerd wordt dat ten aanzien van akoestiek geen beperkende factoren bestaan voor zowel het plan als voor de directe omgeving van het plan.

4.3.6 Geuraspecten

In het hiervoor geldende bestemmingsplan is voor een deel van dit plangebied een geurhindercontour opgenomen, waarbinnen geen woningen waren toegestaan. Deze contouren waren opgenomen ten behoeve van de geurhinder van de ten zuiden van het plangebied gevestigde visrokerijen en waren gebaseerd op een geuronderzoek uit 2001. Door toepassing van nieuwe technieken en installaties is de situatie de afgelopen jaren duidelijk veranderd. Diverse onderzoeken in 2006, 2009 en in 2013 hebben een verbetering van de geursituatie uitgewezen. In 2012 werd dan ook, door middel van de vierde partiële herziening van het bestemmingsplan, de geurcontour verkleind.

Binnen deze contour is de bouw van woningen, onderwijsvoorzieningen, zieken- en verzorgingshuizen, zorgwoningen, kinderopvang, kantoren of daarmee gelijk te stellen geurgevoelige functies niet toegelaten, wegens de geuroverlast.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe geurgevoelige functies, zoals hierboven genoemd, binnen de geurhinder cirkel.

De maatschappelijke bestemming ten noorden van de Volgertocht was al op grond van het voorgaande bestemmingsplan aan gronden binnen de geurcirkel toegekend.

Ter plaatse van en in de buurt van de huidige stallingsgelegenheid voor viswagens, binnen de geurcirkel, wordt de ontwikkeling van een Gymsportcentrum onderzocht en een bouwspeelplaats voorbereid. Dit betreffen geen geurgevoelige functies.

Op 30 januari 2017 is wederom een actualisatie uitgevoerd van het geuronderzoek (zie Bijlage 9). De geactualiseerde geurcontouren zijn vergelijkbaar met, dan wel zelfs beter dan, die van het eerder uitgevoerd onderzoek. Dit laat een zeer gunstige situatie zien. Doch wegens het belang van de bestaande bedrijven wordt de geurcirkel gelijk gehouden aan de vierde partiële herziening van het bestemmingsplan 'Zuidpolder-Oost'.

4.3.7 Luchtkwaliteit

In Titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer, worden normen gesteld aan de luchtkwaliteit, wat betreft een zestal stoffen. Voor de normen voor zwaveldioxide, koolmonoxide, benzeen en lood geldt dat overschrijding daarvan in Nederland nauwelijks valt te verwachten. De norm voor stikstofdioxide wordt in Nederland met name in de directe omgeving van drukke (snel)wegen overschreden. De norm voor zwevende deeltjes wordt eveneens op diverse locaties overschreden.

In de Wet milieubeheer is indirect een koppeling gelegd met ruimtelijke plannen. Deze koppeling houdt in dat ondermeer bij het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan moet worden getoetst aan de grenswaarden.

De gevolgen van een ruimtelijk besluit voor de luchtkwaliteit hangen direct samen met de eventuele verkeersaantrekkende werking van het plan ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan dan wel de bestaande toestand. Bij de start van een project moet onderzocht worden of het effect relevant is voor de luchtkwaliteit. Hierbij moet aannemelijk gemaakt worden, dat luchtkwaliteit 'niet in betekende mate' aangetast wordt. Daartoe is een algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate' (Besluit NIBM) vastgesteld waarin de uitvoeringsregels zijn vastgelegd die betrekking hebben op het begrip NIBM. 'Niet in betekende mate' is sinds de inwerkingtreding van het nationaal samenwerkingsprogramma luchtkwaliteit (NSL) gedefinieerd als 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10.

In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)' wordt aangegeven op welke manier snel kan worden vastgesteld of de bijdrage van een nieuwbouwproject op de luchtkwaliteit valt onder de term 'niet in betekende mate'. De bijlage geeft een harde omschrijving van een aantal gevallen. Voor woningbouw geldt bij één ontsluitingsweg een aantal van 1.500 nieuwe woningen netto, bij twee ontsluitingswegen geldt een aantal van 3.000 woningen. Voor de bouw van kantoren geldt bij één ontsluitingsweg een bedrijfsvloeroppervlak van 100.000 m2 en bij twee ontsluitingswegen geldt een bedrijfsvloeroppervlak van 200.000 m2.

Dit bestemmingsplan voorziet in de afronding van een reeds planologisch mogelijk gemaakte ontwikkeling van een woonwijk met een omvang van circa 1.200 woningen, alsmede bijbehorende voorzieningen. De woonwijk heeft meerdere ontsluitingswegen. De totale ontwikkeling is veel geringer is dan de 3.000 woningen of 200.000 m2 kantoren die 'niet in betekenende mate bijdragen'. Dat geldt ook als de ontwikkeling van de voorzieningen ten behoeve van de woonwijk. Er kan daarom worden geconcludeerd dat er ten aanzien van de luchtkwaliteit geen belemmeringen zijn om het bestemmingsplan vast te stellen.

4.3.8 MER-(plan-)plicht

Sinds 1 april 2011 wordt in het Besluit milieueffectrapportage onderscheid gemaakt in m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten en m.e.r.-plichtige activiteiten. Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen moet een toets worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • 1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • 2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De diepgang van de vormvrije m.e.r.-beoordeling hangt af van:

  • a. de aard van de voorgenomen activiteit;
  • b. de (gevoeligheid van de) omgeving waarin de activiteit is gesitueerd;
  • c. de maatschappelijke aandacht voor de activiteit;
  • d. mate van beschikbaarheid van informatie, bijv. over de gevoeligheid van gebieden.

Dit bestemmingsplan voorziet in de afronding van een reeds planologisch mogelijk gemaakte ontwikkeling van een woonwijk met een omvang van circa 1.200 woningen, alsmede bijbehorende voorzieningen. De omvang van de ontwikkeling blijft onder de drempelwaarde (2.000 woningen). Het project is getoetst op eventuele effecten op alle relevante milieuaspecten en geen van deze effecten wijzen op belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu.

4.3.9 Waterbeleidsaspecten en watertoets
4.3.9.1 Europese Kaderrichtlijn Water

Op grond van de Kaderrichtlijn Water (KRW) moeten lidstaten ervoor zorgen dat uiterlijk in het jaar 2027 het water in alle Europese landen voldoende schoon (chemisch op orde) en gezond (ecologisch in evenwicht) is. Om deze doelen te bereiken moeten de landen van de Europese Unie een groot aantal maatregelen nemen. Zowel om de kwaliteit van de ‘eigen’ wateren op peil te brengen, als om ervoor te zorgen dat andere landen geen last meer hebben van de verontreinigingen die hun buurlanden veroorzaken.

Door middel van de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW omgezet in Nederlandse wetgeving. Deze wet regelt aanpassing van de Wet milieubeheer (Wm) en de Wet op de waterhuishouding (Wwh). De milieudoelstellingen als bedoeld in artikel 4 van de KRW zullen worden geïmplementeerd door vaststelling van milieukwaliteitseisen in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) of provinciale verordeningen op grond van artikel 5.2b Wm. Deze regelgeving zal ook moeten gaan bepalen hoe de normen doorwerken in besluiten op de verschillende terreinen van het omgevingsrecht, zoals ruimtelijke plannen op grond van de Wet Ruimtelijke Ordening (Wro).

Tot het moment waarop de implementatie van de KRW gereed is, moet lidstaten voorkomen dat besluiten worden genomen die leiden tot een achteruitgang van de waterkwaliteit. Om hieraan te voldoen heeft het ministerie van Verkeer en Waterstaat een stappenplan opgesteld waarmee overheden kunnen beoordelen of de KRW een belemmering vormt voor de uitvoering van een project, zoals een bestemmingsplan. Uitgangspunt van dit stappenplan is in een vroeg stadium van de planvorming moet worden beoordeeld of het project een risico vormt voor de chemische of ecologische waterkwaliteit.

4.3.9.2 Waterbeheerplan 2016-2021

In het waterbeheerplan legt het waterschap vast hoe het invulling geeft aan de zorg voor deze taken voor de periode tot en met 2021.

Het waterschap zet in de komende periode met hernieuwde kracht in op een hoger waterbewustzijn. Veiligheid gaat niet vanzelf, en hetzelfde geldt voor de beschikbaarheid van voldoende en schoon water. Ook het behoud van cultuurhistorische waarden en de natuur gebeurt niet automatisch.

Daarnaast is de ambitie van het waterschap om water robuust te zijn en te blijven. Met de huidige klimaatverandering zijn de uitdagingen aanzienlijk. Het waterschap is de waterautoriteit, maar het bestuur gaat graag de dialoog aan over de eisen die je aan schoon water mag stellen, over het beperken van het zoetwatergebruik, over innovaties in de waterketen, over de mogelijkheden van en de grenzen aan waterrecreatie. Dit waterbeheerplan is dan ook ontstaan met input van andere overheden, burgers, verenigingen en bedrijven.

Naast de invulling voor de komende zes jaar, staat er in het plan ook wat het waterschap op de lange termijn wil bereiken. Zo is het de ambitie van het waterschap om in 2030 de integrale uitvoerder in het beheergebied te zijn voor alle watertaken. In de komende planperiode wil het waterschap nagaan of het wenselijk en haalbaar is om vaarwegbeheer en nautisch beheer tot zelfstandige taken van het waterschap te maken.

Het waterschap wil meer bijdragen aan kennisontwikkeling en innovatie, om zo te kunnen zorgen voor meer veiligheid, betere waterkwaliteit, doelmatigheid en duurzaamheid, en betere dienstverlening. Het waterschap blijft investeren in de unieke samenwerking tussen Waternet en het Afval Energie Bedrijf, gericht op de verduurzaming van de water-, energie- en grondstoffencyclus. Het waterschap werkt samen met gemeenten aan een geïntegreerde wateropgave in het stedelijk gebied. Bij het vinden van oplossingen is er ook aandacht voor duurzame innovatieve waterbergingssystemen, zoals polderdaken.

Met het vastleggen van de doelen in het Waterbeheerplan voor de komende zes jaar, voldoet het waterschap aan de taken op grond van de Waterwet en de Europese Kaderrichtlijn Water.

4.3.9.3 Waterwet en de Keur Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier 2016

De keur is een algemene verordening van het waterschap. Op grond van artikel 56 in combinatie met artikel 78 van de Waterschapswet stelt het waterschap verordeningen vast die het nodig oordeelt voor de behartiging van de opgedragen taken. De taken die aan het waterschap worden opgedragen betreffen, volgens artikel 1 van de Waterschapswet, de zorg voor het watersysteem en de zorg voor het zuiveren van afvalwater. Eventueel kan nog de zorg voor andere waterstaatsaangelegenheden worden opgedragen, bijvoorbeeld vaarwegbeheer. Naast de Waterschapswet, die de organisatie van de waterschappen regelt, geven de Waterwet en de daarop gebaseerde regelgeving allerlei bepalingen over de inhoud van het waterbeheer, bijvoorbeeld in de vorm van doelstellingen en concrete normen.

Hoofdstuk 3 van de keur bevat verbodsbepalingen. Hierin is bepaald voor welke handelingen of activiteiten een vergunning nodig is. Het dagelijks bestuur is bevoegd deze watervergunning te verlenen. De verbodsbepalingen zijn vrij algemeen geformuleerd, waarbij zoveel mogelijk is aangesloten bij de verbodsbepalingen uit het Waterbesluit. Op deze manier zijn de verbodsbepalingen bij regionale wateren, waar de waterschappen beheerder zijn, vergelijkbaar met de verbodsbepalingen bij rijkswateren, waar Rijkswaterstaat de beheerder is.

Het dagelijks bestuur is bevoegd tot het stellen van algemene en nadere regels. Deze regels kunnen een vrijstelling van de watervergunningplicht inhouden of een algeheel verbod op het verrichten van bepaalde handelingen. Daarnaast kan het dagelijks bestuur beleidsregels stellen ten aanzien van zijn watervergunningverlenende bevoegdheid.

Bij waterstaatswerken zijn drie verschillende zones te onderscheiden, namelijk het waterstaatswerk zelf, de beschermingszone en het profiel van vrije ruimte. De beschermingszone heeft als doel de bescherming van het waterstaatswerk en het profiel van vrije ruimte tevens de toekomstige verbetering van het waterstaatswerk. Het profiel van vrije ruimte kan bij alle waterstaatswerken worden vastgelegd, en niet alleen bij waterkeringen. Vóór vastlegging van dit profiel moet de noodzaak ervan goed onderzocht en onderbouwd worden.

De drie zones worden vastgelegd op de legger, bedoeld in artikel 5.1 van de Waterwet. Deze legger (Waterwet) wordt in de praktijk vaak gecombineerd met de onderhoudslegger (Waterschapswet). De legger op grond van de Waterwet geeft de reikwijdte weer van de verbodsbepalingen uit hoofdstuk 3 van de keur. In de planvorming voor de woonwijk is rekening gehouden met de dijkbeschermingszones en in overleg met het Hooggheemraadschap is, aan de hand van de legger, in dit bestemmingsplan langs de Zeedijk de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' toegekend ter waarborging van de bescherming van de dijk.

4.3.9.4 Regionale Deltavisie

Naar aanleiding van het rapport Samen werken met water heeft Hollands Noorderkwartier een Deltavisie gemaakt, die in 2012 is vastgesteld. De visie is samen met een groot aantal belangrijke belanghebbenden opgesteld en spitst zich toe op waterveiligheid, wateroverlastbestrijding en voldoende schoon zoet water. Aan de basis van de Deltavisie lagen analyses van de klimaattrends en -scenario's, en van de huidige toestand van de waterveiligheid en het watersysteem in ons gebied. Het gesprek met de belanghebbende partijen is gevoerd op basis van een aantal dilemma's.

4.3.9.5 Waterplan Edam-Volendam

Bij besluit van 19 december 2002 heeft de raad het "Waterplan Edam-Volendam" vastgesteld. Het Waterplan is een initiatief van de gemeente Edam-Volendam, het toenmalige Waterschap de Waterlanden en het Hoogheemraadschap van Uitwaterende Sluizen in Hollands Noorderkwartier (beiden zijn thans gefuseerd onder de naam Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier). Het Waterplan is gestoeld op het beleid van het voormalige Waterschap de Waterlanden en Uitwaterende Sluizen dat is verwoord in het gezamenlijke Waterbeheersplan II van de waterschappen. Het Waterplan uit 2002 is ondanks een geldigheidsduur van 10 jaar nog niet herzien en derhalve het geldende beleidsdocument.

De Provincie Noord-Holland heeft in november 2015 de Watervisie 2021 "Buiten de oevers" vastgesteld. In deze visie wordt de koppeling gezocht tussen de wateropgaven met ruimte, economie en natuur.

In het document wordt aangegeven welke thema's tot 2021 centraal staan ten aanzien van de waterhuishouding. In overleg met Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier zal het Waterplan geactualiseerd dienen te worden met als basis de Watervisie 2021.

Doelstelling van het waterplan is primair het herstel van de kwaliteit van het oppervlaktewatersysteem (voldoen aan de normeringen) en de waarborging van de daarvoor benodigde ruimte. Het waterplan betreft een geïntegreerd plan dat de totale waterproblematiek en de oplossing daarvan van de gehele Zuidpolder behandelt en waarvan het onderhavige plangebied de Broeckgouw deel van uitmaakt. De in het geldende waterplan geformuleerde beleidslijnen zijn kaderstellend voor toekomstige ontwikkelingen. Bij de uitwerking van het plan is daarbij rekening gehouden met de ontwikkelingen, zoals de woningbouwontwikkeling in onderhavig bestemmingsplangebied. Ter uitvoering en waarborging van de in het waterplan opgenomen maatregelen is een convenant aangegaan tussen de toenmalige gemeente Edam-Volendam, het waterschap De Waterlanden en Uitwaterende Sluizen. Het plan heeft geresulteerd in een pakket van maatregelen. Op basis hiervan zijn de volgende maatregelen gesteld cq inmiddels gerealiseerd:

  • in het plangebied Zuidpolder-Oost is een oppervlaktegemaal aan de Markermeerdijk aan het einde van de Volgertocht (capaciteit 1,67 m³/sec) gerealiseerd. Dit is opgeleverd 8 april 2005;
  • het verbreden van de watergang langs de Markermeerdijk (deels reeds uitgevoerd);
  • de realisatie van minimaal 14% oppervlaktewater in het bestemmingsplangebied.

Het streefbeeld van het stedelijk gebied in de Broeckgouw is ambitieuzer dan voor het overige bestaande stedelijke gebied. Het watersysteem draagt optimaal bij aan de belevingswaarde en de ecologische waarde van de wijk. De noodzakelijke inrichtingswerken bij het realiseren van de nieuwe wijk worden zijn cq worden zodanig uitgevoerd dat nu en in de toekomst geen nadelige beïnvloeding aanwezig is vanuit de wijk op het watersysteem. In het waterplan is opgenomen dat binnen de grenzen van het bestemmingsplangebied, voortvloeiend uit de bouw van de woonwijk, rekening wordt gehouden met een wateroppervlak van 14%. Uit het vastgestelde stedenbouwkundig plan van de nog deels in uitvoering zijnde woonwijk, wordt duidelijk dat dit percentage met 15,1% ruimschoots is gehaald. Dit percentage bestaat uit 10,9 % nieuw gerealiseerd oppervlaktewater en 4,2% bestaand oppervlaktewater.

Waterhuishouding

Aspecten die hierna aan de orde komen, hangen samen met het eerder gememoreerde gemeentelijk waterplan. Voor het huidige nog van toepassing zijnde bestemmingsplan en herzieningen heeft het waterplan als leidraad gediend. Deze vormt als geheel nog de basis van de watertoets. Het plan bevat een beschrijving van het waterhuishoudkundig systeem in en rond het plangebied en de gevolgen van de planontwikkeling voor de waterhuishouding. In het waterplan is tevens aandacht besteed aan de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater en aan de toename van de neerslag als gevolg van de klimaatverandering. Bij de uitwerking van het plan is binnen dat kader expliciet rekening gehouden met de woningbouwontwikkeling in onderhavig bestemmingsplangebied.

Om wateroverlast te voorkomen, dient naast het eerdergenoemde pakket van maatregelen, te worden voorzien in extra waterberging. Het noodzakelijke water wordt benut om de ruimtelijke kwaliteit en de variatie in het woongebied en de omgeving te vergroten. Het watersysteem draagt hierdoor optimaal bij aan de belevingswaarde en de ecologische waarde van de wijk.

In de huidige situatie van het plangebied is er ca. 54.000 m2 oppervlaktewater aanwezig. Binnen het stedenbouwkundig plan van het woningbouwgebied worden sloten gedempt maar ook gegraven. In het waterplan is gesteld dat het percentage aan oppervlaktewater minimaal 14% moet bedragen. Zoals eerder aangegeven wordt in het bestemmingsplangebied nu 15,1% gerealiseerd.

Het bereiken van een goede waterkwaliteit is uitgangspunt voor het woongebied. De waterkwaliteit wordt gerealiseerd door de natuurlijke oeverinrichting waardoor het zelfreinigend vermogen van het water wordt vergroot en doordat er voldoende mogelijkheden voor circulatie van het oppervlaktewater worden gecreëerd. De noodzakelijke inrichtingswerken voor het realiseren van de woonwijk zijn c.q. worden zodanig uitgevoerd dat nu en in de toekomst geen nadelige beïnvloeding aanwezig is vanuit de wijk op het watersysteem.

In tegenstelling tot eerder aangenomen uitgangspunten wordt de woonwijk gerioleerd volgens het principe Gescheiden Stelsel (GS). Dit is volgens bestaande landelijk normering voor woonwijken. Realisatie van een Verbeterd Gescheiden Stelsel (VGS) was er op gericht regenwater deels vast te houden en af te voeren naar de zuivering. Inmiddels is dit beleid van de waterschappen gewijzigd. Dit levert namelijk een te grote belasting op voor de zuivering en de gemeentelijke gemalen. Tevens kan niet worden aangetoond dat VGS-stelsels een verbetering van de waterkwaliteit van het oppervlakte water bewerkstelligd. Om die reden wordt het regenwater middels een gescheiden stelsel geloosd op het oppervlaktewater waarmee ook de belasting op de zuivering afneemt. Dit principe past ook in het streven van de gemeente en HHNK, met verwijzing naar de "Optimalisatiestudie afvalwatertransportsysteem Edam Volendam naar RWZI Katwoude", dat de afvalwaterstroom naar het rioolgemaal aan de Torenvalkstraat de 60 m3/h niet overschrijdt.

Deze maatregel hangt samen met het genoemde percentage te realiseren oppervlaktewater en benodigde afvoercapaciteit van het oppervlaktewater. Peilstijging hebben namelijk direct invloed op de afvoercapaciteit van het hemelwaterstelsel.

De hoofdwaterlopen zoals de Volgertocht en de Singel blijven bestaan en worden als zodanig in de bestemmingsplanregeling vastgelegd. Een groot gedeelte van de waterberging zal worden gerealiseerd in de oostelijke overgangszone, hetgeen een goede locatie is voor de aanleg van water. Veel water nabij het nieuwe gemaal zorgt voor een robuuste maalkom en heeft een gunstige invloed op de werking van het gemaal. Ook zal binnen het watersysteem, met het oog een vlotte doorstroming en waterkwaliteit, geen sprake zijn van doodlopende watergangen. Alle watergangen zullen met elkaar verbonden zijn, zodat een goed doorspoelbaar watersysteem wordt gecreëerd.

4.3.9.6 Riolering en waterkwaliteit

Uit het 'Waterplan' blijkt dat wateroverlast door extreme peilstijgingen nooit helemaal kan worden voorkomen. Daarom zijn er in het "Waterplan" normen opgesteld voor de geaccepteerde mate van overlast. In deze normering waren ook de benodigde drempelhoogtes van de overstortdrempels voor de riolering opgenomen. Daar inmiddels landelijk voor woonwijken is overgegaan van verbeterd gescheiden rioolstelsel naar gescheiden rioolstelsel is dit principe niet meer van toepassing. Regenwater van verharde oppervlakten (verhardingen en dakvlakken) van woonwijken wordt nu rechtstreeks geloosd op het oppervlaktewater. Om te voldoen aan de eis van "voorkomen van wateroverlast" door extreme buien is de capaciteit van het regenwaterriool hierop gedimensioneerd, alsmede wordt voldoende oppervlaktewater en afvoercapaciteit gerealiseerd.

Ten behoeve van waterkwaliteitverbetering hebben de gemeente Edam-Volendam en het HHNK in 2008 een "afvalwaterakkoord" gesloten. De belangrijkste doelen van deze samenwerking zijn:

  • voorkomen van vervuiling van het oppervlaktewater uit de afvalwaterketen;
  • goede dienstverlening tegen de laagst maatschappelijke kosten;
  • doelmatige en transparante bedrijfsvoering.

Methoden om deze doelen te bereiken zijn onder andere het afkoppelen van hemelwaterafvoer om overstortende riolen tegen te gaan en het doorspoelen van watergangen met riooloverstorten.

4.3.9.7 Watertoets

De watertoets is erop gericht om het aspect water van meet af aan mee te nemen in ruimtelijke plannen en besluiten.

Er wordt in totaal 24.654 m2 bestaand water gedempt en er blijft 29.253 m2 bestaand water gehandhaafd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpDeBroeckgouw-vg01_0011.png"

Afbeelding: te dempen water

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpDeBroeckgouw-vg01_0012.png"

Afbeelding: te handhaven water

Het oppervlak water dat wordt toegevoegd bedraagt 76.880 m2 , waarvan 20.303 m2 riet.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpDeBroeckgouw-vg01_0013.png"

Afbeelding: nieuw water

In totaal zal bij afronding van de plannen een wateroppervlak van 106.132 m2 bestaan. Dat is 15,11% van de 702.306 m2 die de woonwijk groot is. Inmiddels is een watervergunning voor het gehele gebied bij het Hoogheemraadschap aangevraagd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpDeBroeckgouw-vg01_0014.png"

Afbeelding: waterstructuur eindsituatie

Dijkversterking

In 2006 zijn grote stukken van de Markermeerdijken tussen Hoorn en Amsterdam afgekeurd op verschillende faalmechanismen, waaronder binnen- en buitenwaartse stabiliteit, bekleding en hoogte. In de jaren 2008 – 2015 is er veel onderzoek gedaan naar mogelijke oplossingen waaronder Dijken op veen en Bewezen Sterkte. Eind 2015 is de Alliantie Markermeerdijken opgericht met als doel eind 2021 het sein dijk veilig te kunnen geven. De Alliantie werkt aan ruim 33 kilometer dijk in het kader van het landelijke Hoogwaterbeschermingsprogramma.

De versterking bij De Broeckgouw is Module 9 van het grotere geheel. Module 9 Broeckgouw start ten hoogte van het strandje bij de jachthaven Edam en loopt langs het gemaal bij het industrieterrein bij Volendam. De bekleding voldoet niet volledig op dit dijkgedeelte. Daarnaast is er sprake van binnenwaartse instabiliteit. Het stuk vanaf de jachthaven tot aan het gemaal krijgt een binnenwaartse versterking. Bij het gemaal dient nog een optimalisatieslag gemaakt te worden. Ter hoogte van het bedrijventerrein Julianaweg en omstreken komt een buitenwaartse asverschuiving waarbij de oude dijk deels wordt afgegraven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.bpDeBroeckgouw-vg01_0015.png"

Afbeelding: Kaart indeling locaties dijkversterking

Het oplossen van een probleem met de binnenwaartse veiligheid wordt normaal gesproken aan de binnenkant van de dijk opgelost. Door de aanwezige wegen en bebouwing kan dat op dit dijkstuk echter niet. De oude dijk moet worden afgegraven omdat deze anders de mogelijke instabiliteit blijft geven. Daarnaast ontstaat er als de oude dijk niet afgegraven wordt een kuil tussen de twee dijken waar het regenwater blijft staan. De bestaande bebouwing wordt niet aangetast.

Naar verwachting zal deze oplossing in het definitieve Projectplan worden opgenomen en deze zal eind 2017 op grond van de Waterwet ter visie wordt gelegd. Na afloop van de procedure die wordt gecoördineerd door de provincie Noord-Holland zullen de werkzaamheden in 2018 van start kunnen gaan, zodat de Markermeerdijk in 2021 weer voldoet aan de veiligheidsnormen. Hoewel de binnenwaartse oplossing voor een beperkt ruimtebeslag zorgt, is na afstemming gebleken dat er geen gevolgen zijn voor de bestaande beschermingszone. Deze blijft nagenoeg gelijk. Er zijn dan ook voor het onderhavige plangebied geen negatieve gevolgen te verwachten. In overleg met de provincie en het Hoogheemraadschap (december 2016) is de bestaande situatie vastgelegd.

Hoofdstuk 5 Planregeling

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn verwoord in de planregels. Zo wordt een toelichting gegeven op het juridische systeem en op de afzonderlijke bestemmingen. Ook wordt in dit hoofdstuk de verhouding met wet- en regelgeving naast het bestemmingsplan aangegeven en wordt een toelichting gegeven op de gehanteerde systematiek.

Voor het bestaande deel van de woonwijk is dit bestemmingsplan conserverend van aard. Het plan geeft actuele regels voor bebouwing en gebruik, waarbij de bestaande situatie met de daarbij behorende rechten uitgangspunt is geweest. Voor zover uitvoering van het bestemmingsplan een gemeentelijke taak is, ligt deze vooral op het vlak van beheer en handhaving van de regelingen.

Voor de nog tot ontrwikkeling te brengen delen van de woonwijk is de voorgaande, globale bestemmingsplanregeling als uitgangspunt genomen. Bestaande ontwikkelmogelijkheden zijn ingeperkt, noch uitgebreid.

Bij het opstellen van de bestemmingen en de bestemmingsplanregels is een zo eenvoudig en overzichtelijk mogelijke indeling en redactie nagestreefd. De inhoud en de methodiek zijn opgesteld volgens de "Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen" (SVBP 2012) en de landelijke standaarden voor het digitaal uitwisselbare en raadpleegbare plan.

5.2 Opzet planregels

De regels bestaan uit de volgende vier hoofdstukken:

Hfd. 1: Inleidende regels, inclusief begripsbepalingen, dat wil zeggen wat in dit bestemmingsplan onder bepaalde begrippen moet worden verstaan. Daarnaast zijn de meetvoorschriften opgenomen, waarin de wijze van meten die in dit plan moet worden gehanteerd, is aangegeven.

Hfd. 2: Bestemmingsregels, waarin de op de verbeelding aan de gronden gegeven bestemmingen zijn verklaard, is bepaald waarvoor deze mogen worden gebruikt, wat hierop mag worden gebouwd en in welke vorm.

Hfd. 3: Algemene regels, zoals de anti-dubbeltelregeling, algemene bouw-, gebruiks-, afwijkings-, wijzigings- en procedureregels.

Hfd. 4: Overgangs- en slotregels.

Naast de bestemmingsplanregeling gelden nog (vele) andere wettelijke regelingen voor het gebied. Deze wettelijke regelingen hebben veelal een geheel ander doel dan het bestemmingsplan. Dit betekent dat deze wetgeving naast het bestemmingsplan blijft bestaan en van toepassing is. Het bestemmingsplan laat deze wettelijke regelingen derhalve onverlet.

Een en ander betekent in de praktijk dat bij het opstellen van het bestemmingsplan bezien dient te worden in hoeverre er ruimtelijk relevante wetgeving is, die van invloed kan zijn op de inrichting van het bestemmingsplan. Het kan daarbij zijn dat een bepaalde handeling, hoewel het bestemmingsplan deze handeling toelaat, op grond van deze wetgeving niet toelaatbaar is of dat voor die handeling eerst nog een ontheffing noodzakelijk is. Daarnaast kan een handeling, hoewel in strijd met de bestemmingsplanregels, op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) later vergunningvrij zijn en daardoor zijn toegestaan. Dat geldt bijvoorbeeld voor tuin- en erfbebouwing bij woningen, waardoor bergingen en aanbouwen kunnen worden gerealiseerd.

De bestemmingen die in het plangebied zijn opgenomen, worden hierna in paragraaf 5.3 nader beschouwd. Voor een nadere toelichting ten aanzien van de definitie van achtererfgebied wordt verwezen naar Bijlage 10 bij deze plantoelichting.

5.3 Bestemmingen

Bedrijf - Baggerdepot (artikel 3 )

Het bestaande baggerdepot is bestemd overeenkomstig de bestaande situatie.

Bedrijf - Gemaal (artikel 4)

Het bestaande gemaal is bestemd overeenkomstig de bestaande situatie.

Gemengd (artikel 5 )

Aan de Harlingenlaan / Wieringenlaan / Vogelzand is een appartementencomplex gerealiseerd met in de eerste bouwlaag voorzieningen (supermarkt, maatschappelijke dienstverlening e.d.) en in de kelder een parkeergarage. Dit complex is bestemd als 'Gemengd'. In de Specifieke gebruiksregels zijn maximale oppervlaktes bepaald voor de detailhandel en maatschappelijke voorzieningen.

Groen (artikel 6 )

De structurerende groene lamellen van oost naar west, alsook het landschapspark aan de oostzijde van de woonwijk zijn bestemd als 'Groen'.

Maatschappelijk (artikel 7 )

De basisscholen 't Kofschip en De Blokwhere en de locatie aan de Morseweg hebben de bestemming 'Maatschappelijk'. Binnen deze bestemming is de in paragraaf 2.3.2 toegelichte ontwikkeling van het gymsportcentrum van de STEV (Stichting Turnpromotie Edam-Volendam) mogelijk gemaakt en de realisatie van een CBW-gebouw (kinderopvang, peuterspeelzaal, yoga, ballet etc.) met een oppervlak van circa 1.500 m2 bvo. De bouwspeelplaats kan worden gerealiseerd op de locatie langs de tweede ontsluitingsweg; eventueel kan de stalling voor viswagens daar terugkeren evenals de huidige romneyloods voor de volkstuinen.

Natuur (artikel 8 )

De bestemming 'Natuur' is gegeven aan het natuurpark aan de westzijde van de woonwijk en de natuurzone aan de voet van de Zeedijk. Ook de Braak, aan de oostzijde van de woonwijk, is bestemd als 'Natuur'. De verbinding tussen De Broeckgouw en een buurtje Keetzijde is een langzaamverkeer verbinding, die binnen de bestemming 'Natuur' kan worden gerealiseerd. Autoverkeer is binnen deze bestemming niet toegelaten. Calamiteitenverkeer (ambulance, politie, brandweer) heeft uiteraard ontheffing om er eventueel te rijden.

Zoals in paragraaf 2.3.3 is toegelicht, is de mogelijkheid opgenomen voor een perceel aan de Zeedijk de bestemming te wijzigen naar 'Wonen-3'. Aan de wijzigingsbveoegdheid zijn in lid 8.5 specifieke voorwaarden verbonden ten aanzien van de situering, oppervlak en bouwhoogtes van de bebouwing.

Verkeer - Verblijfsgebied (artikel 9 )

De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden betreffen het openbare verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen. Binnen deze bestemming zijn tevens parkeer-, groen-, nuts- en speelvoorzieningen, kunstwerken en reclame-uitingen toegestaan met de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Gebouwen zijn niet toegestaan, behalve voor nutsvoorzieningen.

Water (artikel 10 )

De in het plangebied voorkomende watergangen en waterpartijen zijn als 'Water' aangewezen, maar niet alle. Veel water is of wordt gerealiseerd binnen de bestemmingen 'Groen' en 'Natuur'. Om te verzekeren dat voldoende open water wordt gerealiseerd is in artikel 20.2 bepaald dat binnen de grenzen van dit bestemmingsplan een minimum wateroppervlak van 14% geldt, gerekend over alle bestemmingsvlakken exclusief 'Bedrijf - Baggerdepot' en de bestemmingsvlakken 'Verkeer - Verblijfsgebied' ter plaatse van de Zeedijk, de Keetzijde en de tweede ontsluitingsweg ten zuiden van de Volgertocht.

Wonen-1 (artikel 11) en Wonen-2 (artikel 12 )

Deze bestemmingen zijn van toepassing op de planmatige ontwikkeling van de woonwijk De Broeckgouw. De dijkbebouwing aan de Zeedijk is bestemd als 'Wonen-3'.

De planregels voor de bestemmingen 'Wonen-1' en 'Wonen-2' zijn erop gericht de in het bestemmingsplan 'Zuidpolder-Oost' (en daarop volgende herzieningen) geregelde ontwikkelmogelijkheden en -beperkingen één-op-één over te nemen. De huidige, wettelijke standaarden voor bestemmingsplannen en de digitalisering van de plannen maken dat de opzet, weergave en redactie anders is dan in 2005, maar uiteindelijk blijven de bouw- en gebruiksmogelijkheden gelijk. Binnen 'Wonen-2' houdt dat in dat er ook zorgwoningen mogelijk zijn en dat in de zuidelijke zone langs de Volgertocht maatschappelijke voorzieningen kunnen worden gerealiseerd.

In de opzet van de bouwregels is een onderscheid gemaakt naar:

Voor deze woningcategorieën zijn gedurende de ontwikkeling van de woonwijk vaste uitgangspunten voor de hoogte-, diepte- en oppervlaktematen gehanteerd. Ook in het planologisch beheer van de gerealiseerde delen van de woonwijk en in de afronding van de wijk blijven deze maten gehanteerd.

Om binnen de categorieën eengezinshuizen levensloopbestendige (senioren)woningen mogelijk te maken, met zoveel mogelijk gelijkvloerse ruimten, is geregeld dat op twee op de planverbeelding aangewezen locaties een hoger bebouwingspercentage van 80% is toegelaten. Dat wordt toegestaan als deze woningen niet hoger worden dan 7 meter. De woningen hebben dus een groter grondoppervlak, maar zijn lager.

Binnen 'Wonen-1' is overeenkomstig de 3e herziening van het bestemmingsplan 'Zuidpolder-Oost' vastgelegd dat de eenmaal vergunde / gebouwde hoofdgebouwen conserverend geregeld worden, dat wil zeggen dat alleen de goot- en bouwhoogtes en woningcategorieën zijn toegelaten zoals 'bestaand'. De bestaande hoogtematen zijn weergegeven in Bijlage 11 bij deze plantoelichting.

Ook in Wonen-2'' is bepaald dat wanneer hoofdgebouwen eenmaal vergund of gebouwd zijn, de goot- en bouwhoogtes en woningcategorieën vast zijn komen te liggen.

De te realiseren stedenbouwkundige structuur is - indicatief - weergegeven door middel van de aanduidingen 'relatie' (voor de groene oos-west verbinding) en 'as van de weg' (voor de ringweg).

Het totale aantal woningen is gemaximeerd op 1.200 woningen.

Wonen-3 (artikel 13 )

De dijkbebouwing aan de Zeedijk is bestemd als 'Wonen-3'. Ter plaatse van Zeedijk 3 is de regeling uit het in 2011 vastgestelde bestemmingsplan 'Zeedijk 3' overgenomen. Voor de andere percelen aan de Zeedijk heeft het bestemmingsplan 'Zuidpolder-Oost' als basis gediend. De mogelijkheden voor aan-huis-verbonden beroep en bed & breakfast zijn in de Specifieke gebruiksregels, en het Afwijken van de gebruiksregels gelijk gesteld aan de bestemmingen Wonen-1 en Wonen-2. Aanvullend zijn in het voorgaande bestemmingsplan geregelde zaken als het gebruik van een hooiklamp voor een grotere bed & breakfast, een muziekstudio in een bijgebouw en een horecavestiging toegestaan.

Waarde - Archeologie - 1 en Waarde - Archeologie - 2 (artikel 14 en 15 )

Zoals reeds onder paragraaf 3.3.2 van deze toelichting is aangegeven is het grootste deel van het plangebied vrijgesteld van een archeologische onderzoeksverplichting.

Ter plaatse van de kruin van de waterkering en de huisplaatslocatie (EdVo14) geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1'. Deze locaties zijn in het archeologiebeleid aangewezen als categorie 2. Voor deze categorie geldt dat bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 50 m2 of groter, die dieper reiken dan 40 cm beneden het maaiveld, er rekening dient te worden gehouden met de aanwezigheid van archeologische waarden.

Het talud van de Zeedijk aan de waterzijde valt onder categorie 4 van de archeologienota. Voor deze categorie geldt dat bij grondroerende werkzaamheden in plannen met een oppervlakte van 2.500 m2 of groter, die dieper reiken dan 40 cm beneden het maaiveld, er rekening gehouden dient te worden met de aanwezigheid van archeologische waarden. In de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' (artikel 15 van de planregels) is dit nader uitgewerkt.

Ter bescherming van deze toegekende archeologische waarden zijn zogenaamde dubbelbestemmingen conform de SVBP noodzakelijk. Zowel in de verbeelding als in de planregeling is dit tot uitdrukking gebracht. Centraal uitgangspunt daarbij is dat eventuele bouwinitiatieven pas mogelijk zijn, nadat op basis van voldoende onderzoek is aangetoond dat mogelijke archeologische waarden niet teniet worden gedaan en/of voldoende zeker worden gesteld.

Waarde - Landschap - Stelling van Amsterdam (artikel 16 )

Deze dubbelbestemming is conform de Prv (zie paragraaf 3.2.2) toegepast ter plaatse van het deel van het plangebied dat tot de Stelling van Amsterdam behoort. Voor gronden met deze bestemming geldt dat deze mede zijn bestemd voor het behoud en versterken van de kernkwaliteiten van het Nationaal landschap en werelderfgoed 'De Stelling van Amsterdam'. Gelet op paragraaf 3.2.3 zijn deze kernkwaliteiten een samenhangend systeem van forten, dijken, kanalen en inundatiekommen, een groene en relatief stille ring rond Amsterdam en relatief grote openheid. Om deze kernkwaliteiten te behouden zijn ter plaatse van de dubbelbestemming geen gebouwen toegestaan. Ook gelden er beperkingen ten aanzien van overige bouwwerken en het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Waterstaat - Waterkering (artikel 17 )

Deze dubbelbestemming is als primaire bestemming gelegd op de gronden van de waterkering langs het Markermeer vanwege het bijzondere belang daarvan voor de waterhuishouding.

In volgorde van prioriteit gaat de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' vóór op de andere dubbelbestemmingen, gezien het grote belang van de bescherming tegen het water. Na deze dubbelbestemming ligt de prioriteit bij de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie - 1' / 'Waarde - Archeologie - 2', omdat bescherming van het archeologisch belang een internationale verplichting is (zie paragraaf 3.1.3). Daarna volgt het belang van de Stelling van Amsterdam, waarvoor de dubbelbestemming 'Waarde - Landschap - Stelling van Amsterdam' geldt.

5.4 Staat van Horeca-activiteiten

In Bijlage 1 van de planregels is een overzicht opgenomen van de indeling van horecacategorieën die binnen de gemeente wordt gehanteerd. In de bestemmingen in hoofdstuk 2 van de regels is bepaald waar horeca is toegestaan en om welke horecacategorie(ën) het dan gaat.

5.5 Handhaving

De in het plan opgenomen regelingen met betrekking tot gebruik (gebruiksregels) en bebouwing (bouwregels) vervullen een belangrijke rol in de bescherming van de in het gebied aanwezige waarden. Een snelle en zorgvuldige afhandeling van aanvragen om omgevingsvergunning, alsmede toegankelijkheid van de regels voor de burger zal mede bijdragen aan de naleving en effectiviteit van deze regelingen. In dat kader is gestreefd naar een actueel bestemmingskader met duidelijke regelgeving. Anderzijds verdienen zowel preventieve als repressieve handhaving aandacht. Door middel van toezicht zullen illegale situaties in het gebied worden gesignaleerd en tegen eenmaal geconstateerde overtredingen zal daadwerkelijk moeten worden opgetreden. Een adequate handhaving van de gestelde regels komt ook ten goede aan de naleving van die regels.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Grondexploitatie en exploitatieplan

6.1.1 Economische uitvoerbaarheid en noodzaak exploitatieplan

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Dit om te voorkomen dat een rechtssituatie ontstaat die niet realistisch blijkt te zijn.

In afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening zijn regels opgenomen ten aanzien van grondexploitatie. In artikel 6.12 lid 1 is daarbij bepaald dat de gemeenteraad een exploitatieplan vaststelt voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen.

De in lid 1 opgenomen verplichting tot het vaststellen van een exploitatieplan geldt niet indien het verhaal van kosten op een andere manier verzekerd is (zoals doordat het grondeigendom bij de gemeente ligt en de kosten worden verhaald door gronduitgifte) of indien het stellen van eisen of regels niet noodzakelijk is. Dit volgt uit artikel 6.12 lid 2 Bro.

De gemeente is grondeigenaar en geeft de gronden uit. De plicht tot het vaststellen van een exploitatieplan is derhalve niet van toepassing.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Als gevolg van het bepaalde in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient overleg plaats te vinden met (overheids)instanties die mogelijk een belang hebben in of bij het plangebied. Gezien het karakter van het plan (conserverend voor bestaande woonwijk, behoud bestaande bouwmogelijkheden voor nog te ontwikkelen delen) en de locatie op afstand van de gemeentegrenzen is alleen over de dijkversterking overleg gevoerd met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier en de provincie (december 2016). Belangen van Rijk, provincie en buurgemeenten worden voor het overige niet geraakt.

Hoofdstuk 7 Zienswijzen en ambtshalve wijzigingen

7.1 Nota van zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan 'De Broeckgouw' heeft met ingang van 21 april 2017 tot en met 1 juni 2017 voor een ieder ter inzage gelegen. Op 26 april 2017 is van 19.00 tot 21.00 uur een inloopavond gehouden, waarbij belangstellenden kennis konden nemen van het plan en voor hun vragen of opmerkingen terecht konden. Deze inloopavond is gehouden in het Vergadercentrum Edam, Schepenmakersdijk 16 te Edam.

Gedurende de periode van terinzagelegging is een ieder in de gelegenheid gesteld om een schriftelijk of mondelinge zienswijze naar voren te brengen. Naar aanleiding van de terinzagelegging zijn binnen de termijn geen zienswijzen ingekomen. Er is (ruim) buiten de termijn één zienswijze ingediend. De indiener is per brief op de hoogte gesteld dat de zienswijze niet ontvankelijk is cq. buiten behandeling is gelaten. Daarbij is overigens ook inhoudelijk op de zienswijze gereageerd. De zienswijze heeft niet geleid tot gewijzigde vaststelling van het bestemmingsplan.