direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Waterrijk Locatie 1B
Status: onherroepelijk
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0385.UPWaterrijk1B2015-OH01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het gebied Waterrijk, gelegen ten zuidwesten van Oosthuizen, biedt ruimte aan de ontwikkeling van in totaal 200 woningen met een school, cultureel centrum en maatschappelijke voorzieningen. De gemeente Zeevang heeft dit in het bestemmingsplan 'Waterrijk 2009' vastgelegd en de uitgangspunten voor de beoogde woningbouw aangegeven.

Het uitwerkingsplan voor fase 1A, grenzend aan de bestaande kern van Oosthuizen, is op 12 april 2011 vastgesteld.. Het uitwerkingsplan is voor de plandelen 1A-a en 1A-b herzien. Deze herziening is op 22 januari 2012 vastgesteld. Beide plannen zijn onherroepelijk. Het plandeel 1A-a is reeds uitgevoerd, plandeel 1A-b nadert de voltooiing. Het plandeel 1A-c is ontwerptechnisch uitgewerkt.

Om de voorgenomen ontwikkeling van fase 1B mogelijk te maken is ook een uitwerking van het vigerende bestemmingsplan 'Waterrijk 2009' nodig. Het onderhavige uitwerkingsplan geeft hier invulling aan.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de zuidwestzijde van het dorp Oosthuizen. Aan de zuidoostzijde wordt het plangebied begrensd door de Seevancksweg en aan de noordoostzijde door de waterloop ten zuiden van het Westeinde. In figuur 1.1 is de exacte begrenzing van het plangebied weergegeven. De begrenzing van het plangebied wordt gevormd door de begrenzing van het meest zuidelijke bestemmingsvlak Wonen - Uit te werken-1 in het bestemmingsplan "Waterrijk 2009". Het plangebied ligt momenteel braak. Om de grond voldoende draagkrachtig te maken voor de voorgenomen ontwikkeling en 'zetting' van de grond te voorkomen, hebben op basis van het bestemmingsplan Waterrijk 2009, reeds voorbelastingswerkzaamheden plaatsgevonden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.UPWaterrijk1B2015-OH01_0001.png"

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het bestemmingsplan Waterrijk 2009 is door de gemeenteraad op 16 februari 2010 (gewijzigd) vastgesteld. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming "Woongebied - Uit te werken - 1 (WG-U-1).

Met dit uitwerkingsplan wordt een deel, te weten fase 1B in het zuidwesten van het plangebied, van het bestemmingsplan uitgewerkt, conform artikel 6 van bestemmingsplan “Waterrijk 2009”. De nieuwbouw van de maximaal 88 woningen kan gerealiseerd worden met behulp van een uitwerkingsbesluit van burgermeester en wethouders op basis van artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

afbeelding "i_NL.IMRO.0385.UPWaterrijk1B2015-OH01_0002.png"

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 is een beschrijving van het plangebied en de toekomstige inrichting gegeven. In hoofdstuk 3 is aandacht besteed aan het relevante beleidskader. Hoofdstuk 4 behandelt de milieuaspecten en de daaraan verbonden onderzoeken. Een toelichting op de juridische aspecten van dit uitwerkingsplan wordt gegeven in hoofdstuk 5, waarna in hoofdstuk 6 de uitvoerbaarheid aan de orde komt. De procedure wordt behandeld in hoofdstuk 7.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Algemeen

Het voornemen is om ten zuidwesten van Oosthuizen de nieuwbouwwijk Waterrijk te ontwikkelen. Het betreft een woonwijk bestaande uit 200 woningen met een school, cultureel centrum en maatschappelijke voorzieningen, met daarbij de belangrijke doelstelling dat de landschappelijke en cultuurhistorische waarde van het gebied wordt behouden. Dit uitwerkingsplan voorziet in de ontwikkeling van 88 woningen binnen Waterrijk fase 1B.

2.2 Ruimtelijke opzet

Het stedenbouwkundig ontwerp voor Waterrijk is gebaseerd op de landschappelijke karakteristieken van het veenpolderlandschap van Oosthuizen. De typerende zonering met een historische lintbebouwing, een gebied tussen het lint en de Watering en het achterland zijn leidend geweest. De vergezichten, de kavelrichtingen en de huidige waterstructuur hebben het ontwerp verder bepaald. De hoofdwatergangen worden gehandhaafd en worden waar nodig verbreed. Het zicht op de kerk en de zichten vanuit Watering III naar het open landschap bepalen de grenzen van de bebouwing.

Een ander uitgangspunt voor de ontwikkeling van Waterrijk is het “Waterlands wonen”. Dit betekent in eerste instantie bouwen in lage dichtheden, maar ook streekeigen bouwen. De typische bebouwing van een boerenerf en een Noord-Hollandse lintbebouwing zijn daarom de referenties. Deze compacte bebouwingsvormen in combinatie met een groen achterland en talrijke vergezichten zijn terug te vinden in de opzet van dit uitwerkingsplan. Overige kenmerken zijn onder andere variatie in bebouwingsvormen en wisselende kaprichtingen, speelse dorpsstraten met voortuinen, bouwen in combinatie van steen en hout, losse en mooie bijgebouwen en smalle wegen en passeerstroken.

Waterrijk bestaat uit een reeks van nieuwe woonclusters die min of meer vrij in het landschap liggen. Om het dorpse karakter te behouden staan de verschillende woningtypen door elkaar heen. Het informele karakter wordt benadrukt door het wisselen van de kaprichtingen, verspringende rooilijnen en het bouwen met korte strookjes rijwoningen. De woningen worden ontsloten via een smalle ontsluitingsweg die de sfeer uitstraalt van een landweg. De nieuwe buurtwegen sluiten aan op de Seevancksweg. Om binding van de nieuwe bewoners met hun woonomgeving te vergroten liggen in de woonclusters kleine pleintjes.

Bijzonder bij dit stedenbouwkundig ontwerp is dat vrijwel alle oevers openbaar toegankelijk zijn. De oevers krijgen een natuurlijke, kindvriendelijke inrichting. Langs het water liggen smalle wandelpaden die het nieuwe gebied een hoge recreatieve kwaliteit bieden. Het openbaar groen tussen de woonclusters wordt op een natuurlijk wijze ingericht zodat wordt aangesloten bij het karakter van het landelijk gebied.

2.3 Invulling plangebied

De voorgenomen invulling van het plangebied fase 1B bestaat uit maximaal 88 woningen in vier clusters. In alle clusters is een variatie van vrijstaande woningen, twee-onder-één-kapwoningen en rijwoningen voorzien. Het plangebied krijgt twee ontsluitingsmogelijkheden op de Seevancksweg. In het midden van het plangebied loopt over de gehele lengte een brede waterloop met centraal in het gebied twee openbare groenvoorzieningen. Parkeren vindt deels op eigen erf plaats en deels in parkeerclusters.

2.4 Beeldkwaliteit

In het kader van het bestemmingsplan Waterrijk 2009 is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Net als bij het stedenbouwkundig ontwerp is ook voor de beeldkwaliteit het thema “Waterlands wonen”. Dit houdt in dat de welbekende Noord-Hollandse bouwstijl de referentie is voor de nieuwe woningen. De architecten geven voor wat betreft de architectuur een eigen invulling aan dit uitgangspunt, echter zij moeten dit ook afstemmen. De keuze van de materialen en de kleuren wordt gezamenlijk gekozen. Waterrijk krijgt op deze manier een duidelijke eigen identiteit met uiteenlopende vormen van architectuur. Voor een goed functionerende leefomgeving is het nodig een duurzame inrichting van de openbare ruimte te ontwerpen en straatgericht te wonen. De overgang van de woning naar de straat en het gebruik van de ruimte voor het huis zijn hierbij doorslaggevend.

Landelijk bouwen

Onderdeel van de opgave is het landelijk bouwen. Bij deze opgave is voor landelijk bouwen de boerderij met het erf en de lintbebouwing als referentie gekozen. De boerderij wordt getypeerd als een ensemble van gebouwen die dicht bij elkaar staan in een wijde omgeving. Het lint is een lineaire compacte bouwvorm die ook vrij ligt in het open landschap. Bij beide typen is het meest in het oogspringende kenmerk; de compacte bouwvorm in een groene omgeving met veel zichten op het open land. Op basis van deze landelijke typologieën is gekozen voor een landelijk wooncluster. Het landelijke wooncluster heeft de schaal en de maat van een stukje traditionele verkaveling. De woonclusters liggen los van elkaar en zijn omrand met groen.

Landelijk wooncluster/woningbouwprogramma

Om tot een landelijke bouwvorm te komen is het noodzakelijk te werken met een gemengd woningbouwprogramma. In het woningbouwprogramma is een diversiteit aan woningtypen aanwezig. De verschillende woningtypen zijn vervolgens gemengd in het plangebied gesitueerd. De woningtypen staan door elkaar heen. Rijwoningen worden altijd in korte rijtjes geplaatst. De rijen zijn nooit langer dan 5 huizen. Lange aaneengesloten rijen met rijwoningen zijn zeer ongewenst. Het beeld bestaat uit duurdere woningen naast goedkopere huizen en er staan vrijstaande woningen naast korte rijtjes met woningen. Op deze manier kan een gevarieerd beeld worden ontworpen.

De openbare ruimte

De inrichting van de openbare ruimte levert een belangrijke bijdrage aan het realiseren van een beeld dat refereert aan het typische Noord-Hollandse landelijk beeld. Om die reden is het gewenst de wegen in het nieuwe woongebied zo smal mogelijk uit te voeren en daarnaast geen verhoogde stoepen aan te leggen. De openbare ruimte waar wordt gewandeld wordt uitgevoerd in gebakken klinkers alsof men zich begeeft in een smalle dorpsstraat. De rijweg wordt gemaakt met afgestrooid asfalt overeenkomstig de wegen in het buitengebied. De rijweg wordt dermate smal aangelegd dat de automobilist gedwongen wordt langzaam te rijden. Dit is mogelijk doordat in het nieuwe woongebied alleen bestemmingsverkeer komt.

De watergangen worden afgewerkt met natuurlijke oevers. Er komen geen zware beschoeiingen langs het water. In de woonclusters worden bomen gepland. In het groen en eventueel langs het water wordt beplanting gemaakt die past bij het landelijke beeld. Het groen is inheems en heeft een natuurlijk karakter. Sterke parkachtige beelden zijn niet gewenst.

In de woonclusters liggen langs het water wandelpaden. De paden grenzen aan het open agrarische landschap. Vanwege de mogelijke aanwezigheid van weidevogels is het gewenst de verlichting van de erven te minimaliseren. Daarom is het niet gewenst de paden langs het water te verlichten. De sociaal veiligere voetpaden liggen langs de weg.

 

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Algemeen

Voor het plangebied vigeert het bestemmingsplan 'Waterrijk 2009'. Het plangebied is voorzien van een uit te werken bestemming. Voorliggend uitwerkingsplan maakt, in overeenstemming met de uitwerkingsregels, de bouw mogelijk van maximaal 88 woningen met bijbehorende

infra-, groen- en waterstructuur. De beleidsmatige afweging met betrekking tot de voorgenomen functie van het gebied is reeds gemaakt in het kader van het moederplan. In de tussentijd is nieuw beleid geformuleerd of geactualiseerd. In dit hoofdstuk wordt het nieuwe (of geactualiseerde) relevante ruimtelijk beleid kort beschreven.

3.2 Rijksbeleid

3.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een nieuw, integraal kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De Structuurvisie vervangt een aantal rijksbeleidsnota's, waaronder de Nota Ruimte en de Nota Mobiliteit. De hoofdlijnen van de Structuurvisie gaan over bereikbaarheid, concurrentiekracht, leefbaarheid en veiligheid.

In de Structuurvisie wordt een groot deel van ruimtelijke ordeningskwesties bij de provincies en gemeenten neergelegd. Zo staat in de Structuurvisie dat het rijk afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap aan de provincies en gemeenten overlaat, het budget voor provinciaal en regionaal verkeer en vervoer ook bij provincies en gemeenten komt te liggen en gemeenten ruimte krijgen voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Het beleid dat in de structuurvisie is neergelegd wordt in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) vastgelegd in regelgeving. Hierin zijn directe regels voor provincies en gemeenten opgenomen die de rijksbelangen beschermen.

In de structuurvisie is aangegeven dat het Rijk drie hoofddoelen heeft:

  • a. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • b. Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • c. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Binnen deze drie hoofddoelen benoemt het Rijk onderwerpen van nationaal belang en welke instrumenten voor deze belangen worden ingezet.

De voorgenomen ontwikkeling past binnen de hoofddoelstellingen zoals opgenomen in de Structuurvisie. Met de ontwikkeling wordt de ruimtelijke-economische structuur op lokaal niveau versterkt. Hierbij wordt een leefbare en veilige omgeving gewaarborgd met behoud van natuurlijke en cultuurhistorische waarden. De verantwoordelijkheid voor deze opgave bevindt zich echter primair op lokaal niveau. Dit beleid, en het andere rijksbeleid met betrekking tot de ruimtelijke ordening, heeft zijn doorwerking in het, meer specifieke, provinciale en gemeentelijke beleid gekregen, bijvoorbeeld in de nieuwe Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de gemeentelijke structuurvisie. Dit provinciale en gemeentelijke beleid wordt in de volgende paragrafen besproken.

3.2.2 Ladder voor duurzame verstedelijking

Per 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) op enkele onderdelen gewijzigd. Eén van deze wijzigingen betreft de toevoeging van een artikellid aan artikel 3.1.6 Bro. In artikel 3.1.6, lid 2 Bro is nu voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden.

Artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt:
“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.”

De voorwaarden onder lid a en b zijn overgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). De onderbouwing van deze voorwaarden voor dit uitwerkingsplan is opgenomen in de paragrafen 3.3.2, 3.3.3, 3.3.4 en 3.4.1.

Met betrekking tot sub c. van 3.1.6, lid 2 Bro, is door Oranjewoud geconcludeerd dat de gehele woningbouwontwikkeling Waterrijk beschikt over een goede ontsluiting. In paragraaf 4.6 wordt hier nader op ingegaan.

3.2.3 Besluit algemene regels ruimteljke ordening

Het beleid zoals neergelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, is in regels gevat in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening voor zover deze volgens het rijk in bestemmingsplannen moeten worden overgenomen. De regels waar het Barro op ingaat hebben veelal betrekking op grootschalige landelijke ontwikkelingen, bescherming van gevoelige gebieden en natuur (ecologische hoofdstructuur). Het uitwerkingsplan ligt in het Nationaal Landschap 'Laag Holland'. De provincie Noord-Holland heeft in de Provinciale ruimtelijke verordening de bescherming van Nationale landschappen ondergebracht bij de bufferzones. In paragraaf 3.3.2 wordt hier nader op ingegaan.

3.3 Provinciaal beleid

3.3.1 Provinciale Structuurvisie 2040 Noord-Holland

De Structuurvisie Noord-Holland 2040 is op 21 juni 2010 door Provinciale Staten van Noord-Holland vastgesteld. In de structuurvisie geeft de provincie Noord-Holland aan op welke manier zij de ruimte in de provincie de komende 30 jaar wil benutten en ontwikkelen. De provincie zet vooral in op compacte en goed bereikbare steden, omringd door aantrekkelijk groen. Het beleid zoals neergelegd in de structuurvisie, is in de Provinciale ruimtelijke verordening in regels gevat. In de verordening is onderscheid gemaakt tussen landelijk gebied en bestaand bebouwd gebied. Stedelijke ontwikkeling is in principe mogelijk binnen bestaand bebouwd gebied.

3.3.2 Provinciale ruimtelijke verordening

Het beleid van de Structuurvisie is, voor zover het een bindende werking moet hebben, neergelegd in de Provinciale ruimtelijke verordening. In februari 2014 is de Provinciale ruimtelijke verordening gewijzigd vastgesteld. De definitie van Bestaand Bebouwd Gebied (BBG) is aangescherpt.

De verordening beschrijft dat de BBG kaart illustratief is. Onder bestaand bebouwd gebied wordt verstaan: de bestaande of de bij een op het moment van inwerkingtreding van de verordening geldend bestemmingsplan toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing, uitgezonderd bebouwing op agrarische bouwpercelen en kassen. Onder toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing wordt mede begrepen de daarbij behorende bebouwing ten behoeve van openbare voorzieningen, verkeersinfrastructuur alsmede stedelijk water en stedelijk groen van een stad, dorp of kern.

Het bestemmingsplan 'Waterrijk 2009' is op 16 februari 2010 vastgesteld door de gemeenteraad. Tegen dit besluit is door meerdere personen beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). Bij uitspraak van 25 januari 2012, nummer 201004320/1/R4, heeft de Afdeling de beroepen – voor zover ontvankelijk – ongegrond verklaard. Gelet op deze uitspraak is het bestemmingsplan 'Waterrijk 2009' onherroepelijk geworden. Op het moment van inwerkingtreding van de verordening gold het bestemmingsplan 'Waterrijk 2009' waarbij voor het onderhavige plangebied een woonbestemming met uitwerkingsplicht is opgenomen. Daarnaast is het uitwerkingsplan 1A eveneens onherroepelijk en is al met realisatie van de bouw begonnen. Uit voorgaande volgt dat heel 'Waterrijk 2009' beschouwd wordt als BBG. Artikel 13 van de PRV (Nieuwe woningbouw in het landelijk gebied) is dan ook niet van toepassing voor dit project.

Nationale landschappen / Bufferzones

Het Rijk heeft in het kader van de Nota Ruime verschillende 'Nationale landschappen' geselecteerd. Het plangebied maakt onderdeel uit van het Nationaal landschap Laag-Holland. Met de komst van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is de rijksverantwoordelijkheid voor Nationale landschappen en Rijksbufferzones komen te vervallen. De provincie Noord-Holland heeft in de Provinciale ruimtelijke verordening de bescherming van Nationale landschappen ondergebracht bij de bufferzones. In de verordening is bepaald dat verdere verstedelijking in de vorm van nieuwe bebouwing buiten BBG niet is toegestaan binnen de begrenzing van de bufferzones. De onderhavige ontwikkeling vindt echter plaats binnen BBG. Daarnaast is de voorgenomen ontwikkeling van het gebied reeds bepaald in het moederplan Waterrijk 2009. De voorwaarden behorende bij de bufferzones (artikel 24 PRV) zijn daarom voor de onderhavige ontwikkeling niet van toepassing.

Weidevogelleefgebied

In artikel 25 PRV is bepaald dat een bestemmingsplan niet voorziet in nieuwe bebouwing en infrastructuur in Weidevogelleefgebied, tenzij aan bepaalde (compensatie)voorwaarden wordt voldaan. Door de voorgenomen invulling kan het gebied in de toekomst niet meer functioneren als weidevogelgebied. De wijze van compensatie is in overleg met de provincie Noord-Holland in het kader van het moederplan Waterrijk 2009 voor het gehele plangebied in een apart compensatieplan vastgelegd en heeft betrekking op de herinrichting van de NAM-locatie voor weidevogels. De afspraken tussen gemeente Zeevang en de provincie Noord-Holland zijn geborgd in een compensatieovereenkomst (zie paragraaf 4.3.1). Om deze reden wordt in het kader van het uitwerkingsplan niet opnieuw ingegaan op de bepalingen van artikel 25 PRV.

3.3.3 Provinciale woonvisie 2010 - 2020

In de provinciale woonvisie is het woonbeleid van de provincie neergelegd. De speerpunten van dit beleid zijn:

  • Verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten, en specifiek voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning.
  • Verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van bewoners.
  • Verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving.

In de Gebiedsagenda Noord-West Nederland zijn bestuurlijke afspraken gemaakt over de ontwikkeling van de woningbouw in de periode 2010-2020. Deze Gebiedsagenda wordt betrokken bij de uitwerking van de woonvisie in de Regionale ActieProgramma's.

Voor Noord-Holland Zuid is in de Gebiedsagenda een (netto) hoeveelheid te bouwen woningen van 110.000 voor de periode tot 2020 opgenomen.

In de woonvisie is beschreven dat in het zuidelijk deel van Noord-Holland de groei van de bevolking de afgelopen jaren aanzienlijk is toegenomen en naar verwachting zal blijven groeien.

3.3.4 Woningbouwmonitor 2014

De Provincie Noord-Holland voert jaarlijks de monitor woningbouw uit. In de Woningbouwmonitor 2014 is aangegeven dat de kwantitatieve RAP-afspraak op 6.500 woningen per jaar ligt. De regio loopt voor op de afspraak maar op basis van de woningbehoefte is de afspraak te laag (bijna 10.000 woningen). In deze regio wordt te weinig gebouwd waardoor de druk op de woningmarkt oploopt. Ook het aantal verleende bouwvergunningen is in 2013 opnieuw gedaald.

3.4 Regionaal en gemeentelijk beleid

3.4.1 Regionaal Actie Programma

De gemeente is in het Regionale Actie Programma (RAP) Amsterdam opgenomen. De ambitie van de Metropoolregio Amsterdam is een hoogwaardig en duurzaam leef- en woonmilieu te bieden, waar bedrijven, bewoners en bezoekers zich graag willen vestigen. De ambitie staat niet ter discussie, vraag is wel hoe deze waargemaakt kan worden.

Voor de stadsregio Amsterdam is in het actieprogramma uiteengezet dat de vraag naar woningen het aanbod overstijgt en dat dus meer woningen nodig zijn. Bij de realisatie is het belangrijk dat vraag en aanbod goed op elkaar worden afgestemd.

In het RAP zijn de volgende afspraken opgenomen:

  • d. De gemeenten zetten zich in om 32.517 nieuwbouwwoningen in de periode 2010 – 2014 te realiseren.
  • e. De gemeenten streven ernaar om van 2011 tot 2015 in de betaalbare sector 9.755 woningen te bouwen (dit kan koop of huur betreffen).
  • f. De gemeenten streven ernaar om van 2011 tot 2015 13.438 extra nultreden woningen te realiseren (dit kan koop of huur betreffen en worden vormgegeven in zowel nieuw- als bestaande bouw).

In de woningbouwmonitor 2014 (paragraaf.3.3.4) is aangegeven dat de kwantitatieve RAP-afspraak op 6.500 woningen per jaar ligt. De regio loopt voor op de afspraak maar op basis van de woningbehoefte is de afspraak te laag (bijna 10.000 woningen). In deze regio wordt te weinig gebouwd waardoor de druk op de woningmarkt oploopt.

3.4.2 Beeldkwaliteitsplan Waterrijk

Voor de locatie Waterrijk is een Beeldkwaliteitsplan opgesteld. Voorafgaand aan de toets aan de Welstandsnota door de welstandscommissie van de gemeente, wordt het ontwerp door het stedenbouwkundig bureau RROG getoetst aan het Beeldkwaliteitsplan Waterrijk.

3.4.3 Coalitieprogramma gemeente Zeevang 2014 -2015 'Gezond naar de finish'

In het coalitieprogramma geeft de coalitie aan dat zij zich sterk blijft maken voor de ontsluiting van Waterrijk via een brug over de Beemsterringvaart naar de A7 en middels een wijziging van het stedenbouwkundig plan van Waterrijk. Voor de ontsluiting via de brug is medewerking van de gemeente Beemster noodzakelijk. Gezien het huidige standpunt van de gemeente Beemster is dit op korte termijn niet haalbaar.

3.4.4 Coalitieakkoord 2016-2022, gemeente Edam-Volendam

In het Coalitieakkoord 2016-2022 van de gemeente Edam-Volendam is aangegeven dat de ontsluiting van Waterrijk via een brug over de ringvaart naar de A7 of via het spoor naar de N247 tot op heden niet realiseerbaar is gebleken. De bestaande infrastructuur (Seevancksweg) is opgewaardeerd/vernieuwd en kan de ontwikkeling van Waterrijk vooralsnog aan. Om eventuele mogelijkheden in de verdere toekomst niet te frustreren dient bij toekomstige besluiten met beide genoemde ontsluitingsopties rekening te worden gehouden. In het onderhavig uitwerkingsplan is hier rekening mee gehouden.

3.5 Conclusie beleidskader

De uitwerking van het plangebied past binnen het beleidskader op de verschillende bestuursniveaus.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

De milieukwaliteit vormt een belangrijke afweging bij de ontwikkeling van ruimtelijke functies. In dat verband dient bij de afweging van het al dan niet toelaten van bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen te worden onderzocht welke milieu- en omgevingsaspecten daarbij een rol (kunnen) spelen.

In het kader van het moederplan is onderzoek uitgevoerd naar de verschillende milieu- en omgevingsaspecten. In de uitwerkingsregels van het moederplan is vastgelegd dat geluidgevoelige bestemmingen zodanig moeten worden geprojecteerd dat wordt voldaan aan de eisen van de Wet geluidhinder en het Bouwbesluit. Hiertoe is een onderzoek naar de geluidbelasting op de gevels van de nieuwe woningen uitgevoerd. In dit hoofdstuk zijn de resultaten van dat onderzoek beschreven. Omdat het moederplan al enige jaren terug is vastgesteld en veel wet- en regelgeving inmiddels inmiddels is gewijzigd, wordt in dit hoofdstuk ook ingegaan op de overige milieu- en omgevingsaspecten.

4.2 Water

Bij elke ruimtelijke ontwikkeling is de opstelling van een waterparagraaf verplicht gesteld, mede in relatie tot de watertoets. In deze paragraaf wordt verantwoord hoe er in het uitwerkingsplan fase 1B met de aspecten water en ruimte rekening wordt gehouden. In belangrijke mate wordt aangesloten op de waterparagraaf van het moederplan 'bestemmingsplan Waterrijk 2009' en het 'Waterhuishoudingsplan Waterrijk' (september 2009). De waterparagraaf wordt thematisch behandeld.

4.2.1 Waterhuishouding

De voorgenomen inrichting van het gebied leidt tot een toename aan verhard en bebouwd oppervlak. Door middel van de verbreding van bestaande waterlopen en de aanleg van een nieuwe waterloop wordt de verhardings- en bebouwingstoename ruimschoots gecompenseerd. Er ontstaat hiermee een overschot voor toekomstige aan te brengen verhard oppervlak. Voor de werkzaamheden die van invloed zijn op de waterhuishouding, zal een watervergunning worden aangevraagd bij Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (HHNK). Op dit moment is ook meer duidelijkheid over de precieze toename aan verharding en bebouwing.

Het watersysteem van Waterrijk sluit in de toekomst aan op het bestaande stedelijk watersysteem van Waterring III. De huidige werking van het stedelijke watersysteem van Watering III zal niet verslechteren door de koppeling met Waterrijk. De werking van het toekomstige watersysteem zal voldoen aan de eisen die HHNK daaraan stelt.

4.2.2 Regenwater

Conform het beleid van HHNK wordt regenwater, vallend op dakoppervlak en overige verhardingen, rechtstreeks afgevoerd op oppervlaktewater. Gezien het gebruik en de verkeersintensiteit van het verhard oppervlak zijn hiervoor geen zuiverende voorzieningen nodig.

4.2.3 Huishoudelijk afvalwater

Het afvalwater wordt onder vrij-verval en/of via een nieuw rioolgemaal afgevoerd op gemaal Doelewoud, dat genoeg capaciteit heeft voor het afvalwater van de uitbreiding van Waterrijk.

4.3 Natuur

In ruimtelijke plannen moet worden aangetoond dat hoe de ontwikkelingen die hierin mogelijk worden gemaakt zich verhouden met de wet- en regelgeving op het gebied van gebieds- en soortenbescherming.

4.3.1 Gebiedsbescherming

Natuurnetwerk Nederland

De voorgenomen ontwikkelingen vinden plaats buiten de begrenzing van het Natuurnetwerk Nederland (voorheen Ecologische Hoofdstructuur). Er worden daarom geen negatieve effecten voorzien.

Weidevogelleefgebied

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van weidevogelleefgebied. Door de voorgenomen plannen kan het gebied in de toekomst niet meer functioneren als weidevogelgebied. De wijze van compensatie is in overleg met de provincie Noord-Holland in een apart compensatieplan vastgelegd en heeft betrekking op de herinrichting van de NAM-locatie voor weidevogels. De NAM-locatie ligt in de nabijheid van het plangebied Waterrijk en heeft een oppervlakte van circa 10 hectare. Door de herinrichting wordt de locatie zelf bruikbaar voor weidevogels. De directe omgeving van de NAM-locatie is nu al geschikt voor weidevogels, door het verwijderen van de bosschages zijn er minder schuilmogelijkheden voor roofdieren. Hierdoor is de verwachting dat de aantallen weidevogels rondom de NAM-locatie ook toenemen. Door het beheer van de NAM-locatie gedurende 12 jaar te regelen wordt voorkomen dat er opnieuw opslag in het gebied plaats vindt, hierdoor is de verbetering van de directe omgeving van de NAM-locatie blijvend (gedurende de 12 jaar dat het beheer voor deze locatie geregeld is). De afspraken tussen gemeente Zeevang en de provincie Noord-Holland zijn geborgd in een compensatieovereenkomst.

Natuurbeschermingswet

Gelet op aard van de werkzaamheden en de afstand (meer dan 2,6 kilometer) van het plangebied tot Natura 2000-gebied 'Markermeer en IJmeer' zijn effecten in het kader van de externe werking vanuit het plangebied uit te sluiten. Er liggen geen Beschermde natuurmonumenten binnen een effectafstand ten opzichte van het plangebied.

Gelet op aard van de werkzaamheden en de afstand (meer dan 500 meter) van het plangebied tot Natura 2000-gebied 'Polder Zeevang' zijn effecten in het kader van de externe werking vanuit het plangebied, zoals beschreven in het onderzoek van 2008 voor het bestemmingsplan 'Waterrijk 2009', nader beschouwd met betrekking tot het plangebied van het voorliggende uitwerkingsplan.

Door uitvoering van het voorgenomen plan gaat mogelijk foerageergebied verloren van de smient, grauwe gans en kolgans. Minder dan 1% van de soorten wordt hierbij verstoord, er worden dan ook geen effecten verwacht op de aanwezige smienten, grauwe ganzen en kolganzen. Door uitvoering van het plan gaat er mogelijk foerageer- en rustgebied van de wulp, grutto en kievit verloren. Het plangebied wordt echter begraasd, er worden dan ook geen significante effecten op de soorten verwacht.

Op de meeste soorten zullen door het voorgenomen plan geen effecten optreden. Er kunnen wel effecten optreden van geluid- en lichtverstoring op de meervleermuis, wulp, grutto en kievit. Effecten van lichtverstoring kunnen worden voorkomen door een lichtplan op te stellen dat voorkomt dat er lichtuitstraling naar het Natura 2000-gebied 'Polder Zeevang' toe plaatsvindt. Geluidsverstoring kan tijdens de werkzaamheden worden voorkomen door eventuele heiwerkzaamheden buiten het broedseizoen van de vogels plaats te laten vinden.

Doordat bestaande optimale lijnelementen buiten het plangebied voor de meervleermuis blijven bestaan kan de meervleermuis deze lijnelementen blijven gebruiken. Rekening dient te worden gehouden met licht tijdens uitvoering en gebruik. Deze lijnelementen mogen in de toekomst niet worden verlicht.

4.3.2 Soortenbescherming

In 2008 is een verkennend natuuronderzoek opgesteld. Daarna is voor deelgebieden in en om het plangebied natuuronderzoek uitgevoerd. Ten behoeve van Waterrijk fase 1A-c en 1B is een actualisatie van dit natuuronderzoek uitgevoerd.

Er zijn, m.u.v. weidevogels en de rugstreeppad, geen potentiële vaste verblijfplaatsen of bijbehorende leefgebieden van beschermde Ff-wet, tabel 2/3 soorten aangetroffen in het plangebied. In dit kader zijn dan ook geen negatieve effecten voorzien en hoeven geen vervolgprocedures in gang te worden gezet. Uit het uitgevoerde onderzoek kan wel geconcludeerd worden dat Ff-wet, tabel 2/3 beschermde foeragerende of migrerende soorten in het plangebied kunnen voorkomen of tijdens de werkzaamheden op de werklocaties kunnen verschijnen.

Het plangebied betreft in het broedseizoen voor weidevogels (wat loopt van maart t/m juli/augustus) een geschikte nestlocatie voor een groot aandeel weidevogels (ca. 100 nesten). Er kan daarmee niet in het broedseizoen gewerkt worden, tenzij het terrein droog gelegd wordt en uitgevlakt wordt of maatregelen worden getroffen waarmee het broeden wordt voorkomen.

In het plangebied zijn enige potentiële winterverblijfplaatsen van de rugstreeppad in de droge/ hoge zandige delen en voortplantingsplassen aanwezig. In dit kader kunnen effecten niet worden uitgesloten en is nader onderzoek noodzakelijk naar het voorkomen van de rugstreeppad in plangebied 1B. Als blijkt dat deze soort voorkomt, dan is een Flora- en faunawet ontheffing nodig om voorgenomen ontwikkeling te kunnen voortzetten. De aanwezigheid van rugstreeppadden kan worden voorkomen door het terrein voldoende droog te leggen en plasvorming te voorkomen. In dit geval zijn geen maatregelen danwel ontheffing nodig.

Door het plangebied voorafgaand aan de werkzaamheden voldoende droog te leggen, waarmee plasvorming wordt vorkomen, en uit te vlakken zal het broeden van weidevogels en de aanwezigheid van rugstreeppadden worden voorkomen. Het nemen van extra maatregelen en het aanvragen van een ontheffing van de Flora- en faunawet is hierbij niet nodig aangezien geen verbodsbepalingen worden overtreden.

4.4 Archeologie en cultuurhistorie

Op de kaart bij de beleidsnota Archeologie van de gemeente zijn de verschillende 'archeologiegebieden' aangegeven, waarbij per gebied is vastgelegd in welk geval onderzoek plaats dient te vinden. Het plangebied ligt binnen het gebied waarvoor geldt dat bij een planontwikkeling van meer dan 500 m2 en dieper dan 40 cm onderzoek plaats dient te vinden. Ten behoeve van het bestemmingsplan 'Waterrijk 2009' is archeologisch onderzoek uitgevoerd waaruit naar voren is gekomen dat op percelen aan de historische lintbebouwing laat middeleeuwse resten worden verwacht. Het plangebied ligt niet aan of nabij de historische lintbebouwing. Uit het archeologisch bureauonderzoek en het inventariserend veldonderzoek blijkt dat er geen archeologische belemmeringen zijn om uitvoering te geven aan dit uitwerkingsplan.

De voorgenomen bodemingrepen kunnen zonder archeologisch voorbehoud worden uitgevoerd. Indien tijdens de uitvoering van graafwerkzaamheden alsnog archeologische resten worden aangetroffen, dient direct contact opgenomen te worden met de bevoegde overheid.

Wat betreft de cultuurhistorische waarde van het gebied en op welke manier deze in dit plan wordt gerespecteerd, wordt verwezen naar paragraaf 2.2 van deze toelichting.

4.5 Bodem

In het uitwerkingsplan dient aandacht te worden besteed aan de bodemkwaliteit ter plaatse van het plangebied. Aangetoond dient te worden of de bodem op de locatie geschikt is voor de voorgenomen ontwikkeling.

Voor het onderhavige plangebied is in 2008 verkennend bodemonderzoek uitgevoerd+. Uit de onderzoeken komt naar voren dat , met uitzondering van een aantal kleine locaties zoals dammen, geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging.

De verrichtte bodemonderzoeken zijn echter meer dan vijf jaar oud en daarom kunnen de onderzoeken in principe niet meer worden gebruikt voor de omgevingsvergunningaanvraag bouwen. Ondanks dat de uitgevoerde bodemonderzoeken meer dan vijf jaar oud zijn, kan, gezien het feit dat de bodem sinds de uitvoering van het bodemonderzoek niet veranderd is en ter plaatse geen andere functiewijzigingen hebben plaatsgevonden, ervan uit worden gegaan dat de bodemkwaliteit ter plaatse geen belemmering vormt voor de voorgenomen woningbouw.

4.6 Verkeer en parkeren

Door Oranjewoud is in 2012 een actualisatie van de rapportage "Verkeerskundig onderzoek De Watering IV" uit oktober 2007 uitgevoerd. In de actualisatie wordt de verwachte verkeersaantrekkende werking van Waterrijk omschreven. Geconcludeerd wordt dat het extra verkeer van Waterrijk te verwerken is via de bestaande wegen. Op basis van de verwachte toename van verkeer door de aanleg van Waterrijk, het profiel van de Seevancksweg en de huidige intensiteit van de weg, is de capaciteit van de weg voldoende om het verkeer te verwerken.

De bebouwde komgrens van Oosthuizen op de Seevancksweg wordt verlegd naar de grens van Waterrijk. Alle wegen in Waterrijk krijgen een maximumsnelheid van 30 km/uur.

In de regels van dit uitwerkingsplan is geborgd dat voldoende parkeerplaatsen worden aangelegd in het plangebied. De gemeente Zeevang heeft op 13 oktober 2015 de visie Raadhuisstraat vastgesteld, waarin tevens parkeernormen voor de gehele gemeente zijn opgenomen en vastgesteld. De parkeernormen die voor deze locatie gelden, zijn benoemd in onderstaand schema.

Parkeernorm   niet stedelijk, rest bebouwde kom  
Vrijstaande woning   2,3  
2/1-kapwoning   2,2  
Rijwoning   2,0  

4.7 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder dient de geluidbelasting afkomstig van geluidgezoneerde wegen op de nieuwe woningen te worden getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden. Het plangebied ligt binnen de wettelijke geluidszone van de Seevancksweg. Binnen het plangebied zijn verder uitsluitend 30 km wegen aanwezig.

Voor het plangebied is akoestisch onderzoek uitgevoerd naar de geluidbelasting op de toekomstige gevels als gevolg van de Seevancksweg.

De geluidbelasting op de gevels van de nieuw te bouwen woningen is bepaald voor het jaar 2026 en getoetst aan de grenswaarden uit de Wet geluidhinder. De geluidbelasting ten gevolge van verkeer over de Seevancksweg waar 60 km/uur mag worden gereden, is lager dan de voorkeursgrenswaarde van Lden 48 dB met een maximum van Lden 47 dB. Maatregelen ter vermindering van de geluidbelasting hoeven van niet te worden onderzocht.

De geluidbelasting ten gevolge van verkeer over de Seevancksweg waar op termijn 30 km/uur mag worden gereden, overschrijdt de voorkeursgrenswaarde van Lden 48 dB met een maximum van Lden 54 dB. Aangezien de maximumsnelheid op de weg 30 km-uur wordt, is het niet nodig om een maatregelonderzoek uit te voeren. Wel dient bij de realisatie van de woningen er zorg voor te worden gedragen dat het geluidsniveau in de woningen voldoet aan het Bouwbesluit.

4.8 Luchtkwaliteit

Op basis van wetgeving die bekend staat onder de naam 'Wet luchtkwaliteit' kunnen ruimtelijk-economische initiatieven worden uitgevoerd als aan één of meer voorwaarden wordt voldaan:

  • 1. grenswaarden niet worden overschreden;
  • 2. de luchtkwaliteit per saldo verbetert of tenminste gelijk blijft;
  • 3. het initiatief niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit;
  • 4. het initiatief is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

De Wet Luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen kleine en grote ruimtelijke projecten. Onder kleine projecten worden projecten verstaan die de luchtkwaliteit 'niet in betekende mate' verslechteren. Deze projecten worden niet meer beoordeeld op luchtkwaliteit. Ze zijn namelijk zo klein dat ze geen wezenlijke invloed hebben op de luchtkwaliteit. Draagt een klein project niet of nauwelijks bij aan luchtverontreiniging, dan is er geen belemmering voor. Het ministerie VROM heeft de definitie van 'in betekenende mate' vastgelegd in het Besluit NIBM. Projecten die de concentratie NOx, SO2 of fijn stof met meer dan 3% van de grenswaarde verhogen, dragen in betekenende mate bij aan de luchtvervuiling.

Deze 3%-grens is voor een aantal categorieën projecten in de regeling NIBM omgezet in getalsmatige grenzen, bijvoorbeeld:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij 1 ontsluitingsweg, 3.000 woningen bij 2 ontsluitingswegen;
  • kantoorlocaties: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 1 ontsluitingsweg, 200.000 m2 bruto vloeroppervlak bij 2 ontsluitingswegen.

Op basis van deze gegevens kan worden geconcludeerd dat het uitwerkingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit en onderzoek naar luchtkwaliteit voor de ontwikkelingen die met het voorliggende uitwerkingsplan mogelijk worden gemaakt niet nodig is.

4.9 Externe veiligheid

In het kader van ruimtelijke procedures conform de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dient het aspect externe veiligheid in acht te worden genomen. Het gaat hierbij om risico's ten aanzien van het vervoer, de opslag en het bewerken van gevaarlijke stoffen. De risico's met betrekking tot gevaarlijke stoffen worden geduid in het zogenaamde Plaatsgebonden risico (PR) en het Groepsrisico (GR). Het groepsrisico dient in veelal de meeste ruimtelijke procedures verantwoord te worden. De verantwoording is erop gericht om een weloverwogen besluit te nemen over het van het groepsrisico. Het uiteindelijke besluit is aan het bevoegd bezag.

Aan de hand van de Risicokaart Noord-Holland is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart Noord-Holland staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In het plangebied en in de directe omgeving van het plangebied zijn volgens de Risicokaart geen risicovolle objecten aanwezig. De wetgeving omtrent externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor het onderhavige uitwerkingsplan.

4.10 Milieuzonering

In ruimtelijke plannen moet een goede ruimtelijke ordening gewaarborgd worden. Dit uit zich onder andere in functiescheiding tussen hindergevoelige en hinderveroorzakende functies. In het plangebied of de omgeving zijn geen bedrijven aanwezig die hinder kunnen veroorzaken op de woningen die in het plangebied zijn voorzien. Daarnaast geldt dat bestaande bedrijven niet in de bedrijfsvoering beperkt worden als gevolg van de ontwikkeling. Er gelden daarom geen beperkingen voor de woningbouw in het plangebied.

In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bedrijven die hinder zouden kunnen veroorzaken in het plangebied danwel beperkt zouden kunnen worden door de voorgenomen woningbouw. Geconcludeerd wordt dat het aspect bedrijven en milieuhinder de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

4.11 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het gewijzigde Besluit-m.e.r. in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit-m.e.r. Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in bijlage D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'.


Daarbij zijn in het bijzonder de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EU-richtlijn van belang. Deze omstandigheden betreffen o.a. de kenmerken van de potentiële effecten en cumulatie. Op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient het bevoegd gezag zijn eventuele keuze voor géén m.e.r.-beoordeling voor een activiteit die beneden de drempelwaarde valt, te motiveren in de overwegingen van het moederbesluit.


Voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomt(en) op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen, moet een toets (vormvrije m.e.r.-beoordeling) worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.


Deze zogenaamde vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
4.11.1 Toets Besluit m.e.r.

Maatschappelijke voorzieningen in (en nabij) de kern vallen onder een stedelijk ontwikkelingsproject. Een stedelijk ontwikkelingsproject betreft de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen (D 11.2). In gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op:

  • 1. een oppervlakte van 100 hectare of meer,
  • 2. een aaneengesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of
  • 3. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De ontwikkeling van het plangebied, en de ontwikkeling van Waterrijk als geheel, is vele malen kleiner dan bovengenoemde drempelwaarden.


Gelet op de kenmerken van het project (zoals het kleinschalige karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke negatieve milieugevolgen optreden. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen. Voor het uitwerkingsplan is dan ook geen m.e.r.-procedure of m.e.r.-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.

4.12 Conclusie milieu- en omgevingsaspecten

Uit de bovenstaande paragrafen blijkt dat er geen belemmeringen uit oogpunt van milieu- en omgevingsaspecten bestaan voor uitwerking van het plangebied.

Hoofdstuk 5 Juridische aspecten

5.1 Algemeen

In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het plangebied juridisch is vertaald.

Het juridisch bindende deel van het uitwerkingsplan bestaat uit de verbeelding en de planregels. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van deze gronden, regels omtrent de toegelaten bebouwing en regelingen betreffende het gebruik van op te richten bouwwerken. De verbeelding heeft een ondersteunende rol voor toepassing van de regels alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende onderdeel van het uitwerkingsplan. De toelichting heeft geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan en soms voor de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.

In dit hoofdstuk zal worden ingegaan op de systematiek en leeswijzer bij de regels en ten slotte de handhaafbaarheid.

5.2 Planregels

Het uitwerkingsplan sluit aan bij het bestemmingsplan 'Waterrijk 2009' en bevat de bestemmingen die in artikel 'Woongebied – Uit te werken 1' zijn toegestaan. In het uitwerkingsplan komen de volgende bestemmingen voor:

  • Groen
  • Verkeer
  • Water
  • Wonen

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse regels artikelsgewijs worden besproken.

5.2.1 Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Dit zijn de inleidende bepalingen van de regels.

Artikel 1: Begrippen

Dit artikel geeft de betekenis aan van een aantal in de regels voorkomende begrippen. Hierdoor wordt de interpretatie van de begrippen vastgelegd, waardoor de duidelijkheid wordt vergroot. Met de begrippen wordt aangesloten bij het bestemmingsplan ´Waterrijk 2009'. Waar nodig zijn de begripsbepalingen gewijzigd als gevolg van nu geldende wet- en regelgeving (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 en Besluit omgevingsrecht).

Artikel 2: Wijze van meten

Artikel 2 beschrijft hoe bepaalde maten dienen te worden berekend. Ook bij dit artikel wordt aangesloten bij het bestemmingsplan 'Waterrijk 2009'.

5.2.2 Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Deze artikelen bevatten de regels welke direct verband houden met de op de verbeelding aangegeven bestemmingen.

Artikel 3: Groen

Deze bestemming is opgenomen voor het deel van het plangebied dat groen wordt ingevuld, en openbaar gebied betreft. Binnen deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen een maximale hoogte van 3 meter hebben. Verder is er naast groen, ook water en verhardingen mogelijk.

Artikel 4: Verkeer

De bestemming verkeer is opgenomen voor de ontsluitingsweg binnen het plangebied. In deze bestemming is ook groen en water mogelijk. Er mogen geen gebouwen worden gebouwd, alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De infrastructuur binnen het plangebied kan – als dat aan de orde mocht komen - in de toekomst gebruikt worden om als aansluiting te dienen voor een eventuele ontsluiting richting Beemster.

Artikel 5: Water

In het plan wordt nieuw water aangelegd. Dit krijgt de bestemming Water, waarin bruggen mogelijk zijn.

Artikel 6: Wonen

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor wonen in de vorm van rijwoningen, twee-onder-één-kapwoningen en vrijstaande woningen. Binnen 'Wonen' zijn ook aan huis verbonden beroep en bedrijf en tuinen en erven toegestaan. Het maximaal aantal woningen bestaat uit 88 waarbij een onderverdeling is gemaakt per bestemmingsvlak. Ook de maximale goot- en bouwhoogte zijn op de verbeelding vastgelegd.

5.2.3 Hoofdstuk 3 Algemene regels

Deze artikelen bevatten algemene regels die op de bestemmingen van toepassing zijn. De diverse artikelen zullen hieronder kort worden toegelicht.

Artikel 7: Anti-dubbeltelbepaling

Op grond van de anti-dubbeltelbepaling is bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft (artikel 3.2.4 Bro). Deze bepaling voorkomt dat er meer kan worden gebouwd dan er wenselijk is indien een kavel wordt gesplitst en op grond daarvan een nieuw bouwperceel ontstaat. Elk bouwperceel heeft immers in principe recht op een bepaalde hoeveelheid bebouwing.

Artikel 8: Algemene afwijkingsregels

Deze bepaling geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid ontheffing te verlenen ten aanzien van kleine afwijkingen van uitwerkingsplan. Zo mag maximaal 10% van de maatvoeringen worden afgeweken, voor zover dit past binnen de regels van het moederplan. Vooraf dient een apart besluit te worden genomen.

Artikel 9: Algemene wijzigingsregels

In dit artikel is een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen voor kleine overschrijdingen van de bestemmingsgrenzen.

5.2.4 Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Dit hoofdstuk bevat de laatste bepalingen van de bestemmingsregels. Hieronder worden de verschillende artikelen toegelicht.

Artikel 10: Overgangsrecht

Het overgangsrecht is tweeledig en heeft betrekking op bouwwerken en gebruik.

Artikel 11: Slotregel

Dit artikel geeft de naam van het uitwerkingsplan aan.

5.3 Handhaafbaarheid

Een van de uitgangspunten bij de ontwikkeling van een uitwerkingsplan, dus ook bij de ontwikkeling van het uitwerkingsplan 'Waterrijk, locatie 1B, is dat de in het plan opgenomen regels handhaafbaar dienen te zijn. Handhaving van het ruimtelijk beleid verdient meer aandacht omdat het een voorwaarde is voor het behoud en de ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit in het plangebied. Bij de totstandkoming dit uitwerkingsplan is aandacht besteed aan de handhaafbaarheid van de in het plan opgenomen regels.

Ten behoeve van een goede handhaving van de regels zijn de volgende factoren van belang:

  • voldoende kenbaarheid geven aan het plan;
  • voldoende draagvlak voor het beleid en de regelgeving in het plan;
  • inzichtelijke en realistische regeling;
  • handhavingsbeleid.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient er in het kader van het uitwerkingsplan een onderzoek te worden gedaan naar de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de financiële haalbaarheid van het plan. De maatschappelijke aspecten worden aan de hand van de procedure in hoofdstuk 7 toegelicht.

6.2 Financiële uitvoebaarheid

Dit uitwerkingsplan betreft een uitwerking op basis van het moederplan, bestemmingsplan 'Waterrijk 2009'. Het uitwerkingsplan moet uiteraard uitvoerbaar zijn. Hiertoe is bij het vaststellen van het bestemmingsplan 'Waterrijk 2009' een grondexploitatie vastgesteld. Op basis daarvan is met de ontwikkelaar een overeenkomst afgesloten voor de verdere invulling en ontwikkeling van het nu uitgewerkte deel Waterrijk deel 1B. De exploitatie is onderdeel van de totale exploitatie van het bestemmingsplan 'Waterrijk 2009'. Bij vaststelling van het bestemmingsplan is tevens door de gemeenteraad besloten geen exploitatieplan vast te stellen. Het uitwerkingsplan Waterrijk deel 1B brengt geen belemmeringen met zich mee ten aanzien van de financiële uitvoerbaarheid.

Hoofdstuk 7 Procedure

Conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (de uniforme openbare voorbereidingsprocedure) heeft het ontwerp uitwerkingsplan vanaf 18 december 2015 gedurende 6 weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode is de mogelijkheid geboden zienswijzen naar voren te brengen. In totaal hebben 2 personen een (gezamenlijke) zienswijze ingebracht. De zienswijzen zijn binnen de daarvoor gestelde termijn ontvangen. Eén zienswijze is niet-ontvankelijk verklaard vanwege het feit dat de indiener niet als belanghebbende kan worden beschouwd. In de Nota Zienswijzen Uitwerkingsplan Waterrijk deel 1B 2016 is een reactie gegeven op de tweede zienswijze en is aangegeven dat het uitwerkingsplan naar aanleiding van de zienswijze is aangepast.

Omdat de besluitvorming op het ontwerp uitwerkingsplan door het College van de gemeente Zeevang heeft plaatsgevonden maar de vaststelling door het College van de gemeente Edam-Volendam is uitgevoerd, is op verschillende plaatsen in de tekst de gemeente Zeevang gewijzigd door de gemeente Edam-Volendam. Daarnaast is paragraaf 3.4.4 toegevoegd waarin wordt ingegaan op de voor dit plan relevante tekst uit het Coalitieakkoord 2016-2022 van de gemeente Edam-Volendam.

Het uitwerkingsplan is door het college van Burgemeester en Wethouders gewijzigd vastgesteld. Na een beroepstermijn van zes weken treedt het uitwerkingsplan in werking, tenzij conform artikel 8.4 Wro een verzoek om voorlopige voorziening is ingediend bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State.