direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Uitwerkingsplan Albert's Hoeve
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0383.UPC14Albertshoeve-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Op 11 april 2013 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan 'Castricum, 3 locaties' vastgesteld. Het plangebied is verdeeld over drie afzonderlijk gelegen gebieden verspreid over het grondgebied van Castricum. De planvorming voor ontwikkelingen op de locatie Albert's Hoeve was op dat moment al in voorbereiding, maar nog niet concreet genoeg om als eindbestemming met direct bouwrecht in het bestemmingsplan op te nemen. Voor de locatie werd daarom in het bestemmingsplan een uit te werken bestemming opgenomen. Dat wil zeggen dat voor de nieuwe gebouwen geen omgevingsvergunningen kunnen worden verleend zolang voor de desbetreffende gronden geen uitwerkingsplan als ontwerp ter visie is gelegd, vastgesteld is of in werking is getreden. Inmiddels is het bouwplan zodanig geconcretiseerd dat het uitwerkingsplan kan worden vastgesteld. Daartoe is het nu voorliggende uitwerkingsplan opgesteld en in procedure gebracht.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied ligt in het zuidoosten van Castricum. Het plangebied wordt omsloten door Het Zuiderland aan de noordzijde, de Laan van Albert's Hoeve aan de oost- en zuidzijde, de Dorcamp aan westzijde en de Molendijk aan de noordoostzijde. Op onderstaande foto (bron: Google Earth) is met rode omlijning globaal weergegeven om welke gronden het gaat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.UPC14Albertshoeve-VS01_0001.png"

Afbeelding: ligging plangebied in Castricum

Op de onderstaande afbeelding wordt het plangebied met rode omlijning weergegeven op de uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan 'Castricum, 3 locaties', waarop deze uitwerking betrekking heeft. De begrenzing van het uitwerkingsplan is gelijk aan de grenzen van de bestemming 'Wonen - Uit te werken'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.UPC14Albertshoeve-VS01_0002.png"

Afbeelding: begrenzing plangebied

De omliggende gronden zijn in het bestemmingsplan bestemd als 'Groen', 'Maatschappelijk', 'Verkeer – Verblijf' en 'Wonen', waarvoor geen uitwerkingsplicht geldt.

Voor alle gronden binnen de locatie, dus ook voor de bestemming 'Wonen - Uit te werken', geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'.

1.3 Leeswijzer toelichting

Het voorliggende uitwerkingsplan bestaat uit een planverbeelding met bijbehorende aanvullende planregels, vergezeld van een toelichting. De planregels en de planverbeelding van het voorliggende uitwerkingsplan en van het hier geldende bestemmingsplan 'Castricum, 3 locaties' vormen de juridisch bindende elementen van het uitwerkingsplan.

De toelichting bestaat 4 hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de uitwerkingsregels en wordt een beschrijving gegeven van het stedenbouwkundig plan dat ten grondslag ligt van dit uitwerkingsplan. In hoofdstuk 3 is ingegaan op de diverse uitvoerbaarheidsaspecten van het plan. De werking van het uitwerkingsplan is nader toegelicht in hoofdstuk 4.

Hoofdstuk 2 Uitwerking van het bestemmingsplan

2.1 Algemeen

Ter plaatse van het onderhavige plangebied is in het vigerend bestemmingsplan 'Castricum, 3 locaties' een uit te werken woonbestemming opgenomen. Deze bestemming is overgenomen uit het voorheen geldende bestemmingsplan 'Albert's Hoeve 1987'. Binnen deze uit te werken bestemming zijn uitwerkingsregels opgenomen. In de navolgende paragrafen wordt eerst het plan voor de woningbouwontwikkeling beschreven en daarna wordt dit plan getoetst aan de uitwerkingsregels.

2.2 Het stedenbouwkundig plan

Door BBHD architecten is een stedenbouwkundig plan voor de in dit uitwerkingsplan voorziene ontwikkeling opgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.UPC14Albertshoeve-VS01_0003.png"

Afbeelding: Stedenbouwkundig schetsontwerp

Het stedenbouwkundig plan voorziet in 28 grondgebonden rijenwoningen in twee lagen met een kap. De woningen zijn geclusterd in 5 bouwblokken, waarbij 4 bouwblokken bestaan uit maximaal 6 woningen en één blok uit 4 woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.UPC14Albertshoeve-VS01_0004.png"

Afbeelding: Doorsnede grondgebonden woning

De bouwblokken zijn als een informele schakeling van bouwblokken gesitueerd in een groene omgeving. De positionering van de woningen is zodanig gekozen dat een gunstige zonoriëntatie van woningen wordt gerealiseerd, ten gunste van het energieverbruik. Het woonoppervlak van de eengezinswoningen bedraagt circa 100 m2 en dat van de rug-aan-rugwoningen circa 68 m2. Het groene tussengebied is in feite het verlengde van privé achtertuinen. Het voetpad in deze middenzone wordt uitgevoerd in halfverharding, zodat het voor calamiteitenverkeer en verhuizingen (incidenteel) berijdbaar is.

Het plan voorziet voorts in twee parkeerterreinen en parkeren langs de openbare weg. In totaal worden 53 parkeerplaatsen gerealiseerd.

2.3 De uitwerkingsregels

Het geldende bestemmingsplan 'Castricum, 3 locaties' maakt het mogelijk de bestemming 'Wonen – Uit te werken' uit te werken onder de volgende voorwaarden:

  • a. de bebouwingsdichtheid zal ten minste 45 en ten hoogste 50 woningen per hectare bedragen;
  • b. er mogen uitsluitend grondgebonden woningen worden gebouwd;
  • c. de goothoogte van grondgebonden woningen mag niet meer bedragen dan 6,5 m en de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 9 m;
  • d. de goothoogte van vrijstaande bijgebouwen, nutsgebouwen en autoboxen mag niet meer bedragen dan 3 m en de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 4,5 m;
  • e. de dakhelling bedraagt minimaal 25 en maximaal 60 graden;
  • f. er dient voldaan te worden aan de parkeernormen zoals opgenomen in de ASVV 2004 van de CROW;
  • g. de ontsluiting van het plangebied zal geschieden door middel van buurtstraten ter plaatse;
  • h. Voor de vaststelling van het uitwerkingsplan dient vast te staan dat er een aanvaardbare milieuhygiënische woonsituatie zal zijn gewaarborgd. Hierbij gelden de volgende voorwaarden:
    • 1. er dient voldaan te worden aan de eisen van watercompensatie van het hoogheemraadschap;
    • 2. er dient te worden aangetoond dat de bodemkwaliteit geschikt is voor woningbouw;
    • 3. er dient voldaan te worden aan de normen van externe veiligheid en het groepsrisico;
    • 4. er dient voldaan te worden aan de wettelijke geluidsnormen;
    • 5. er dient aangetoond te worden dat de planontwikkeling geen knelpunten oplevert voor flora en fauna.

Ad a

Het oppervlak van het bestemmingsvlak bedraagt 5.616 m2 (0,5616 hectare). De bouw van 28 eengezinswoningen voldoet daarom aan de bepaling ten aanzien van de woningdichtheid.

Ad b

Hieraan wordt voldaan.

Ad c

De goothoogte van de nieuwe woningen bedraagt 5,8 meter en de nokhoogte 9,8 meter. Er is dus sprake van een overschrijding van de maximum bouwhoogte.

In het uitwerkingsplan is een maximum bouwhoogte van 9 meter opgenomen. Bij vergunningverlening kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid binnenplans af te wijken overeenkomstig artikel 14, eerste lid onder a van het bestemmingsplan. Daarin is een afwijkingsbevoegdheid van 10% geregeld.

Ad d

De bergingen bevinden zich nabij de entree van de woningen en worden aangekapt, zodat deze onderdeel gaan uitmaken van de hoofdmassa van de woningen. Daarbij wordt voldaan aan de maximum goot- en bouwhoogte voor bergingen.

Ad e

Blijkens de in het bouwplan weergegeven goot- en nokhoogten en de woningdieptes wordt voldaan aan de minimale en maximale hellingshoek.

Ad f

Er is een parkeernorm van 1,9 parkeerplaats per woning aangehouden. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de minimale normen van ASVV 2004.

Ad g

Zowel de Laan van Albert's Hoeve als de Dorcamp zijn buurtstraten, zodat wordt voldaan aan deze uitwerkingsregel.

Ad h1

Er is met het Hoogheemraadschap overeenstemming bereikt over de omvang en locatie van de watercompensatie (zie paragraaf 3.4).

Ad h2

Het bodemonderzoek is uitgevoerd (zie paragraaf 3.3.3)

Ad h3

Er zijn geen relevante bronnen van risico waar onderzoek naar verricht dient te worden.

Ad h4

Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd (zie paragraaf 3.3.4).

Ad h5

Er is een ecologische quick scan uitgevoerd (zie paragraaf 3.5).

Hoofdstuk 3 Omgevingsaspecten

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de voor dit plan relevante uitvoerbaarheidsaspecten. Naast beleids- en milieuaspecten wordt ook ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en worden de resultaten uit het maatschappelijke overleg gepresenteerd.

3.2 Beleid

In de toelichting van het bestemmingsplan 'Castricum, 3 locaties' is uitgebreid ingegaan op de relevante beleidskaders die zijn gesteld door rijk, regio, provincie en gemeente (zie toelichting bestemmingsplan in Bijlage 1). De vaststelling van het bestemmingsplan is zeer recent, waardoor er in principe geen voor dit uitwerkingsplan relevante nieuwe beleidswijzigingen vermeld moeten worden.

Ten opzichte van de in Bijlage 1 opgenomen plantoelichting, die behoorde bij het bestemmingsplan 'Castricum, 3 locaties' is inmiddels het provciale beleid aangepast. In de genoemde bijlage is verwezen naar de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) uit 2010. Provinciale Staten hebben op 3 februari 2014 de provinciale ruimtelijke verordening opnieuw vastgesteld. Deze vaststelling betreft een beleidsarme wijziging ten opzichte van de eerder vastgestelde verordening uit 2010. Dit houdt in dat de verordening geen nieuw beleid bevat. Op onderdelen zijn er dus veranderingen in de verordening, maar zonder dat deze consequenties hebben voor het nu voorliggende uitwerkingsplan. Zo is in de bijlage is nog verwezen naar de oude kaart van de PRVS en het Nationaal Landschap Laag Holland. Het Nationaal Landschap Laag Holland is er echter niet meer en in plaats daarvan is er nu een bufferzone waar in principe geen ontwikkeling mogelijk is.

Het Bestaand Bebouwd Gebied is volgens de PRV de bestaande of bij een geldend bestemmingsplan toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing etc. Aangezien de in het nu voorliggende uitwerkingsplan binnen de bestaande bebouwingsmogelijkheden blijft is er geen sprake van nieuwe verstedelijking.

Het uitwerkingsplan past binnen de uitwerkingsregels van het hiervoor genoemde bestemmingsplan en past daarom ook binnen het geldende beleid van genoemde overheden.

3.3 Milieu

3.3.1 Milieueffectrapportage

Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. In het besluit wordt onderscheid gemaakt in m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten en m.e.r.-plichtige activiteiten. Het aantal situaties waarvoor een m.e.r. verplicht moet worden uitgevoerd is verminderd. Er zijn nu meer situaties waar eerst beoordeeld kan worden of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije MER-beoordeling gehanteerd.

Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • 1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • 2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De diepgang van de vormvrije m.e.r.-beoordeling hangt af van:

  • 1. de aard van de voorgenomen activiteit;
  • 2. de (gevoeligheid van de) omgeving waarin de activiteit is gesitueerd;
  • 3. de maatschappelijke aandacht voor de activiteit;
  • 4. mate van beschikbaarheid van informatie, bijvoorbeeld over de gevoeligheid van gebieden.

De principiële aanvaardbaarheid van de woningbouw is bij vaststelling van het bestemmingsplan 'Castricum, 3 locaties' al vastgesteld. Ten aanzien van de mogelijke milieukundige gevolgen is ten aanzien van een aantal milieuaspecten een onderzoeksverplichting opgenomen in de uitwerkingsregels. Ten behoeve van dit uitwerkingsplan zijn de betreffende onderzoeken uitgevoerd, waaruit is komen vast te staan dat er geen milieukundige belemmeringen zijn om het uitwerkingsplan vast te stellen. Op grond van deze onderzoeken en de overwegingen die ten grondslag hebben gelegen aan het vaststellen van het bestemmingsplan 'Castricum, 3 locaties' volgt dat er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn te verwachten ten gevolge van de vaststelling van dit uitwerkingsplan.

3.3.2 Milieuzonering
3.3.2.1 Wetgeving

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet ook weer niet onnodig groot zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik.

In de praktijk wordt gebruik gemaakt van de handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) (editie 2009). Deze handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt ondermeer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied).

De toelaatbaarheid van bedrijvigheid kan worden gekoppeld aan de methodiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering 2009'. Het woongebied van Castricum valt hierbij onder een rustige woonwijk. In gebieden met functiemenging heeft men te maken met milieubelastende en milieugevoelige functies die op korte afstand van elkaar zijn gesitueerd. Voor een dergelijk gebied is een specifieke Staat van Bedrijfsactiviteiten van toepassing die geen richtafstanden bevat, maar categorieën A, B en C die aangeven onder welke omstandigheden activiteiten inpasbaar zijn.

  • Categorie A bedrijven zijn toelaatbaar aanpandig aan woningen;
  • Categorie B bedrijven zijn toelaatbaar indien bouwkundig afgescheiden van woningen;
  • Categorie C bedrijven zijn toelaatbaar indien gesitueerd langs een hoofdweg.
3.3.2.2 Situatie plangebied

In het kader van het uitwerkingsplan is er een akoestisch onderzoek gedaan naar de te verwachten geluidhinder vanwege het bestaande kinderdagverblijf op de nieuwe woningen (zie Bijlage 2). De berekeningen zijn verricht conform de “Handleiding meten en rekenen industrielawaai” van het Ministerie van VROM, versie 1999 en zijn getoetst aan de grenswaarden uit de VNG publicatie “Bedrijven en milieuzonering” voor gebiedstype rustige woonwijk.

Het kinderdagverblijf biedt in de huidige bedrijfsvoering verblijf voor maximaal 50 kinderen in de
leeftijdsgroep 0 tot en met 4 jaar. Indien het weer het toelaat zal 4/5 deel van de kinderen (totaal 40 kinderen) van circa 10.00 tot 11.00 uur en van 12.30 tot 17.30 uur buiten zijn. In onze berekeningen is een aantal van 40 kinderen aangehouden die gedurende deze tijden (totaal 6 uur overdag) buiten in de tuin spelen. De overige kinderen zijn niet buiten of kunnen nog maar weinig stemgeluid produceren.

Geconcludeerd is dat voor zowel de langtijdgemiddelde geluidniveaus LAr,LT als de maximale geluidniveaus LA,max voldaan wordt aan de grenswaarden voor gebiedstype rustige woonwijk.

3.3.3 Bodem
3.3.3.1 Wettelijk kader

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen regels stellen voor een goede ruimtelijke ordening. Dit betekent voor de bodem (grond en grondwater) dat de bodemkwaliteit en de voorgenomen bestemming met elkaar in overeenstemming dienen te zijn.

Of de bodemkwaliteit de planontwikkeling in de weg staat, wordt middels een historisch onderzoek eventueel aangevuld met een bodemonderzoek bepaald. De resultaten van het historisch onderzoek, het bodemonderzoek en de conclusie met eventuele saneringsadviezen worden in het bestemmingsplan vermeld.

Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) geeft de lokale bevoegde gezagen de mogelijkheid om de bodemkwaliteit binnen hun gebied actief te gaan beheren binnen de gegeven kaders. Dit geeft onder andere ruimte voor nieuwe bouwprojecten, zoals woningen en wegen. Daarnaast worden de kwaliteit en de integriteit van belangrijke intermediairs bij bodemactiviteiten beter geborgd. In het besluit staan ook regels met betrekking tot het toepassen van bouwstoffen, grond en baggerspecie.

3.3.3.2 Situatie plangebied

In mei 2014 is door onderzoeksbureau Grondslag een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 3).

In de bovengrond rondom de stolpboerderij zijn weliswaar lichte verhogingen aan zware metalen aangetoond, maar deze vormen geen aanleiding tot een aanvullend onderzoek. Visueel en analytisch is rondom de stolpboerderij geen asbest aangetroffen met het asbestonderzoek. Tevens zijn er geen waarnemingen geconstateerd die duiden op een olieverontreiniging. Het voormalige toegangspad is niet aangetroffen in de bodem, ter plekke is geen bodemvreemd materiaal aangetroffen.

In het grondwater zijn lichte verontreinigingen aangetoond.

Ten zuidoosten van het plangebied is de bovengrond in en rondom boring 20 matig tot sterk puinhoudend. In de bovengrond zijn lichte verhogingen aan zware metalen aangetoond. Aangezien de herkomst van het puin onbekend is, is dit terreindeel verdacht op een asbestverontreiniging. Geadviseerd wordt om op dit terreindeel een aanvullend asbestonderzoek uit te voeren middels het graven van handmatige inspectiegaten incl. asbestanalyses en dit vooraf te bespreken met de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland.

Tijdens het bodemonderzoek ten zuidoosten van het plangebied in de bovengrond is puinhoudende grond aangetroffen. In verband met deze grond is vervolgens een aanvullend bodemonderzoek uitgevoerd (Bijlage 4). Geconcludeerd is dat nader onderzoek niet noodzakelijk is, wegens de fijne fractie van de aangetroffen asbest. Ook gezien de relatief geringe omvang van de puinlaag kan worden gesteld dat de kwaliteit ten aanzien van asbest voldoende bekend is op basis van uitgevoerde verkennend asbestonderzoek. Aangezien de hergebruiksnorm niet wordt overschreden is er geen saneringsverplichting in het kader van het Besluit Asbestwegen.

Gezien de resultaten van de bodemonderzoeken vormt de bodemkwaliteit geen belemmering voor de herontwikkeling van het perceel.

3.3.4 Geluid
3.3.4.1 Wetgeving

De Wet geluidhinder (Wgh) biedt een toetsingskader voor het geluidsniveau op de gevels van geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De wet kent een ondergrens, de zogenaamde voorkeursgrenswaarde. Wanneer de geluidbelasting lager is dan deze waarde, zijn de voorwaarden die de Wet geluidhinder stelt aan het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen niet van toepassing. Daarnaast is er in de wet een bovengrens opgenomen, de maximaal toelaatbare geluidbelasting. Indien de geluidbelasting hoger is dan deze waarde, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen in principe niet mogelijk.

Wanneer de geluidbelasting tussen de voorkeursgrenswaarde en de maximaal toelaatbare geluidbelasting ligt, is het realiseren van geluidgevoelige bestemmingen aan beperkingen gebonden en alleen onder voorwaarden mogelijk. Dit wordt een 'hogere waarde' genoemd ('hoger' in de zin van hoger dan de voorkeursgrenswaarde) en wordt via een formele procedure vastgelegd.

Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) artikel 74 hebben alle wegen een geluidszone. Uitzondering hierop zijn woonerven en 30 km/uur gebieden. De zone is afhankelijk van het aantal rijstroken en of een weg binnen of buitenstedelijk is gelegen. Voor de bepaling van de maximale vast te stellen geluidbelasting houdt de Wet geluidhinder rekening met de ligging van de geluidgevoelige bestemmingen en wordt onderscheid gemaakt tussen stedelijk en buitenstedelijk gebied. Binnen stedelijk gebied gelden over het algemeen minder strenge normen.

3.3.4.2 Situatie plangebied

In het kader van het uitwerkingsplan is er een akoestisch onderzoek gedaan conform het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 (zie Bijlage 2). De verkeersgegevens zijn geleverd door de Regionale Uitvoeringsdienst Noord-Holland Noord. Gerekend is met de verdeling en etmaalintensiteiten voor peiljaar 2025. Er is gerekend met de aanwezigheid van Dicht Asfalt Beton als wegdekverharding en een maximumsnelheid van 50 km/uur.

Uit het onderzoek is gebleken dat de geluidsbelasting voor geen van de nieuwe woningen hoger dan de voorkeurswaarde 48 dB zal zijn. Er hoeft dan ook geen procedure hogere grenswaarden Wet geluidshinder te worden gevoerd voor dit project.

3.3.5 Luchtkwaliteit
3.3.5.1 Wetgeving

Op grond van de Wet milieubeheer, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen, dienen de grenswaarden voor luchtkwaliteit in acht te worden genomen bij het vaststellen van het bestemmingsplan en niet bij het vaststellen van een uitwerkingsplan. In het onderzoek dat ten grondslag heeft gelegen aan het bestemmingsplan is geconcludeerd dat de luchtkwaliteit geen belemmering vorm voor het project. Nieuw onderzoek naar luchtkwaliteit is daarom niet aan de orde.

3.3.6 Externe veiligheid
3.3.6.1 Wettelijk kader

Externe veiligheidsbeleid heeft betrekking op het gebruik, productie, opslag en transport van gevaarlijke stoffen. De overheid stelt grenzen aan de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen. De grenzen zijn vertaald in een norm voor het plaatsgebonden risico (PR), en een oriëntatiewaarde en verantwoordingsplicht voor het groepsrisico (GR).

Het beleid voor inrichtingen is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Voor het transport van gevaarlijke stoffen zijn de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Circulaire RNVGS) en de Nota vervoer gevaarlijke stoffen (2006) van toepassing. Voor buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Plaatsgebonden risico

Het PR kent een grenswaarde van 10-6 per jaar. Binnen de PR 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten aanwezig zijn. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde en in nieuwe situaties moet in beginsel ook aan deze waarde worden voldaan.

Belemmeringenstrook buisleidingen

De bedoeling is dat alle PR 10-6 contouren rondom buisleidingen teruggebracht worden tot een afstand binnen de zogenaamde belemmeringenstrook, dit is de strook van 5 meter aan weerszijden van de leidingen die moet worden vrijgehouden ten behoeve van onderhoud en werkzaamheden aan de buisleiding. In de Regels van het bestemmingsplan moet conform artikel 14 van het Bevb worden vastgelegd dat in de belemmeringenstrook niet gebouwd mag worden, tenzij met toestemming (via een ontheffing of een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) van burgemeester en wethouders, en dat werkzaamheden in deze strook alleen mogen worden uitgevoerd door of met instemming van de leidingbeheerder. De ligging van de leidingen en de belemmeringenstrook moet op de verbeelding worden vastgelegd.

Verantwoordingsplicht groepsrisico

Het groepsrisico is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting in situaties waarin zich een ramp met gevaarlijke stoffen voordoet. De verantwoordingsplicht is erop gericht om een weloverwogen afweging te maken over de risico's in relatie tot de (ruimtelijke) ontwikkelingen in het plangebied. Het groepsrisico wordt vergeleken met de oriëntatiewaarde: de kans op een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers van 10-5 per jaar, met de kans op een ongeval met 100 dodelijke slachtoffers van 10-7 per jaar, en met de kans op 1.000 of meer dodelijke slachtoffers van 10-9 per jaar. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico ligt voor het transport van gevaarlijke stoffen en buisleidingen echter een factor 10 lager dan voor inrichtingen.

In de verantwoording van het groepsrisico worden onderwerpen behandeld die van belang zijn bij het maken van een afweging over het risico en de ruimtelijke situatie. Het groepsrisico wordt kwantitatief beoordeeld. Daarnaast komen ook planologische aspecten aan de orde en de mogelijkheden tot rampenbestrijding (zie ook Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico voor inrichtingen).

3.3.6.2 Situatie plangebied

In de nabijheid van het plangebied zijn geen Bevi-inrichtingen of buisleidingen gelegen. De externe veiligheid is daarmee niet in het geding door vaststelling van dit uitwerkingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0383.UPC14Albertshoeve-VS01_0005.jpg"

Afbeelding: uitsnede risicokaart

3.4 Water

3.4.1 Beleid

In het kader van het verkrijgen van een duurzaam watersysteem hebben Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen in 2001 de Startovereenkomst waterbeleid 21e eeuw (WB'21) ondertekend. Onderdeel van het nieuwe waterbeleid is de 'watertoets': de check van ruimtelijke plannen aan de gevolgen voor het watersysteem.

3.4.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is gericht op het bereiken van een goede ecologische waterkwaliteit in alle Europese wateren. In 2015 moet dat gerealiseerd zijn. De lidstaten moeten in 2009 (inter)nationale stroomgebiedbeheersplannen vaststellen waarin zij aangeven welke maatregelen ze gaan nemen om de doelstelling te halen. De provincie Noord-Holland maakt volledig deel uit van het deelstroomgebied Rijndelta en het daarbinnen begrensde deelstroomgebiedsdistrict Rijn-West. Binnen Rijn-West werkt Noord-Holland samen met alle betrokken waterbeheerders (Rijkswaterstaat, buurprovincies, waterschappen en gemeenten) aan het opstellen van het regionale deel van het genoemde stroomgebiedbeheersplan Rijndelta.

3.4.1.2 Rijksbeleid

In het Nationaal Bestuursakkoord Water hebben Rijk, provincies, waterschappen en gemeenten afgesproken dat in 2015 het watersysteem op orde moet zijn en blijven. Water moet weer de ruimte krijgen en is medesturend voor het ruimtelijk beleid. Als een van de eerste stappen is afgesproken dat de waterschappen in beeld brengen hoeveel waterberging er nodig is om aan de zogenaamde werknormen te kunnen voldoen. Voor stedelijk gebied houdt dit bijvoorbeeld in, de hoeveelheid wateroppervlak die nodig is om te zorgen dat bij neerslag het waterpeil maar eens in de 100 jaar tot aan het maaiveld kan stijgen.

3.4.1.3 Provinciaal beleid

In dit provinciaal Waterplan Noord-Holland is het Europese en nationale beleid vertaald naar wat er binnen de provincie moet gebeuren om het water zo goed mogelijk te blijven. Het Provinciaal Waterplan staat niet op zichzelf. Water heeft met heel veel zaken te maken, variërend van landbouw tot recreatie en van stadsuitbreidingen tot gezond drinkwater. Daarom is het Provinciaal Waterplan afgestemd met het beleid op het gebied van natuur, recreatie, landschap, cultuurhistorie, milieu, landbouw, ruimtelijke ordening en verkeer en vervoer. In het Provinciaal Waterplan is het waterbeleid beschreven aan de hand van de thema's veiligheid, wateroverlast en watertekort, waterkwaliteit en grond- en drinkwater. Het Provinciaal Waterplan fungeert hierbij als het kader voor de uitvoering: het is de basis voor allerlei te nemen maatregelen door de Provincie, waterschappen en gemeenten gedurende de looptijd van het plan. Het is dus geen uitvoeringsprogramma. Er zal een apart uitvoeringsprogramma worden opgesteld dat jaarlijks wordt aangepast.

3.4.1.4 Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier

Deelstroomgebiedsvisie

De deelstroomgebiedsvisie bevat een wateropgave op hoofdlijnen voor korte (2015) en lange termijn (2050). De stroomgebiedsvisie bevat het wateradvies. Dit advies doet aanbevelingen vanuit een oogpunt van een duurzaam waterbeheer voor het reserveren van ruimte om wateroverlast en –tekorten tegen te gaan en om tot een betere waterkwaliteit te komen. Er zal geen definitieve deelstroomgebiedsvisie voor het Noorderkwartier komen, omdat de provincie heeft besloten het WB21 beleid op hoofdlijnen te beschrijven in de nota “Evenwichtig omgaan met Water”.

Waterbeheersplan 4

Het Waterbeheersplan 4 (WBP4) is door Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland op 9 maart 2010 goedgekeurd Het WBP4 heeft de volgende kerndoelen opgenomen:

  • het op orde houden van het watersysteem en dit onder dagelijkse omstandigheden doelmatig en integraal beheren;
  • de verontreiniging van het watersysteem door directe en indirecte lozingen voorkomen en/of beheersbaar houden;
  • het op orde houden van de primaire waterkeringen en overige waterkeringen met een veiligheidsfunctie en deze onder dagelijkse omstandigheden doelmatig beheren;
  • het in stand houden en ontwikkelen van een calamiteitenorganisatie die onder bijzondere omstandigheden onmiddellijk operationeel is en die beschikt over actuele calamiteitenbestrijdingsplannen voor veiligheid, wateroverlast en waterkwantiteit.

Watercompensatie

Inzake de watercompensatie is in het Waterbeheersplan 4 vastgesteld dat bij de watertoets het Hoogheemraadschap ook adviseert over maatregelen die nodig zijn om het watersysteem op orde te houden. Hierbij is het uitgangspunt dat toename van verhard oppervlak en gedempte watergangen worden gecompenseerd. Als peildatum voor nieuwe verhardingen wordt 1 november 2003 gehanteerd (datum invoering watertoets). Voorts heeft het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, ten aanzien van watercompensatie, in de Keur 2009 het volgende artikel opgenomen:

Artikel 4.2 Verbod versnelde afvoer door verhard oppervlak

Het is zonder vergunning van het bevoegd gezag verboden neerslag versneld tot afvoer te laten komen:

  • a. a. door bebouwing of verharding van 800 m2 of meer onverharde grond;
  • b. door realisatie van verscheidene min of meer aaneengesloten bouwplannen met een gezamenlijke toename van verharding en bebouwing met een oppervlakte van 800 m2 of meer;
  • c. door aanleg van nieuw verhard oppervlak dat meer dan 10% van het oppervlak van het desbetreffende peilvak beslaat;
  • d. door uitbreiding van het verhard oppervlak met minder dan 800 m2, indien het desbetreffende watersysteem de toename van de piekafvoer niet kan verwerken.

Voor deze locatie is inmiddels voldaan aan de watercompensatieverplichting. Bij aanleg van het landschapsplan Hendriksveld is voldoende waterberging aangelegd om het volledige bestemmingsplan Albert's Hoeve te compenseren, inclusief deze locatie. Dit betekent dat er voor dit gebied geen aparte watercompensatie nodig is

Waterkwaliteit

Het hoogheemraadschap heeft mede de taak van waterkwaliteitsbeheerder. In dit plan is het van belang waar lozingspunten voor hemelwater en eventuele nieuwe overstortlocaties uit het vuilwatersysteem zitten. Hiervoor is een watervergunning nodig.

In het nieuwe ontwikkelingsproject worden 23 van de 28 woningen gescheiden aangelegd. Vijf woningen komen op het gemengde stelsel. Er is uitvoerig bekeken of deze woningen ook het op gescheiden stelsel konden worden aangesloten, maar vanwege het (ongewenste) doorkruizen van kavels en leidingentracé en de beperkte ruimte is voor deze oplossing gekozen. Er zal bij hevige regenval geen onevenredige druk op het rioolafvoer plaatsvinden. Ook zijn er geen nieuwe overstortlocaties nodig naar aanleiding van dit plan. De ontwikkelaar zal nagaan of en welke watervergunning nodig is.

3.4.1.5 Gemeentelijk beleid

Het gemeentelijk waterbeleid is onder andere opgenomen in de Structuurvisie Buiten Gewoon Castricum 2030. Wat betreft het water is de positie van het Alkmaardermeer en het Noord-Hollands kanaal als regionale boezem van belang. Voor een duurzaam waterbeheer is extra boezemruimte gewenst. Vooralsnog wordt deze gezocht buiten de gemeente. Binnen de gemeente speelt de vraag naar extra ruimte voor water in relatie tot klimaatsverandering, (beperkte) toename van het bebouwd en verhard gebied, en het behoud van schoner water in de polders. Deze ruimte zal moeten worden gecreëerd in de poldergebieden. Van belang is daarbij aan te sluiten op de ontwikkeling van natuurwaarden, recreatiemogelijkheden, nieuwe woonmilieus en waterhuishoudkundige eisen. De ingezette beperking van de grondwaterwinning in de duinen en de te verwachtte beperking daarvan door de verdwijnende bollenteelt leiden tot de ontwikkeling van een meer natuurlijk watersysteem van duinen en aanliggende polders. Voor compensatie van bebouwing moet worden uitgegaan van een waterbergend oppervlak van tussen de 11% en 20% van het verharde oppervlak, afhankelijk van de wijze van uitvoering. Verder streeft de gemeente, waar mogelijk, naar afkoppeling van het hemelwater. Infiltratie en berging van het hemelwater is mogelijk binnen de diverse bestemmingen die in het beheergerichte deel van dit bestemmingsplan zijn opgenomen.

Consequentie uitwerkingsplan

Met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is overeenstemming bereikt over de watercompensatie. Het voormalige Waterschap Het Lange Rond en de gemeente Castricum hebben bij aanleg van het landschapsplan Hendriksveld voldoende waterberging aangelegd om het volledige uitwerkingsplan te compenseren. Het Hoogheemraadschap is daarom bereid om op verzoek van de gemeente af te wijken van het beleid met betrekking tot de uitgangssituatie voor verhardingstoename die op 2003 door het Hoogheemraadschap is gesteld. Dat betekent dat er voor het uitwerkingsplan geen aparte watercompensatie benodigd is.

3.4.2 Rioolsysteem

Het rioleringssysteem van de kern van Castricum vormt een onderdeel van de zuiveringskring rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) Beverwijk. Het grootste gedeelte van Castricum en ook het plangebied behoren tot het gemengd gerioleerd bemalingsgebied Centrum.

De notitie ' Omgaan met regenwater en riolering 2010' kent als uitgangspunt dat in de meeste situaties het afvloeiend hemelwater schoon is, waardoor het in principe zonder verdere restricties in de bodem, het oppervlaktewater of hemelwaterstelsel geloosd mag worden. Dit is voor het onderhavige plan van toepassing, waardoor zuiverende voorzieningen niet verplicht zijn.

3.5 Ecologie

3.5.1 Wetgeving

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en de Ecologische Hoofdstructuur. Soortenbescherming komt voort uit de Flora- en faunawet.

3.5.1.1 Gebiedsbescherming

Natuurbeschermingswet 1998

Natuurgebieden of andere gebieden die belangrijk zijn voor flora en fauna kunnen op basis van de Europese Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn worden aangemerkt als speciale beschermingszones (SBZ's). De verplichtingen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn in Nederland opgenomen in de nieuwe Natuurbeschermingswet 1998 die per 1 oktober 2005 van kracht is geworden. Het is verboden projecten of andere handelingen te realiseren of te verrichten die, gelet op de instandhoudingdoelstelling, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten kunnen verslechteren, of een verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met het beheer van het gebied, dient een habitattoets te worden verricht. Anders volstaat een goedgekeurde gedragscode.

Een habitattoets wordt uitgevoerd met als eerste stap: de oriëntatiefase. In de oriëntatiefase dient te worden nagegaan welke (gecumuleerde) effecten als gevolg van de activiteit te verwachten zijn. Deze effecten dienen te worden bekeken in relatie tot de kwetsbaarheid van het gebied en de gunstige instandhouding van desbetreffende soorten. Volgt uit de oriëntatiefase de conclusie dat er zeker geen sprake is van een negatief effect, dan hoeft geen vergunning te worden aangevraagd.

Is er wel een mogelijk negatief effect, maar is zeker geen sprake van een significant negatief effect, dan dient wel een vergunning te worden aangevraagd op basis van een verslechtering- of verstoringtoets. Als middels verzachtende maatregelen de niet significante negatieve effecten kunnen worden beperkt en de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten niet verslechterd en geen verstoring van de soorten plaatsvindt, kan een vergunning worden afgegeven.

Als er kans is op een significant negatief effect dient een passende beoordeling te worden gemaakt. Gedeputeerde Staten kunnen een vergunning alleen verlenen als alternatieve oplossingen voor het project ontbreken, er sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang en de initiatiefnemer vooraf en tijdig compensatiemaatregelen treft.

Ecologische Hoofdstructuur

Een andere vorm van gebiedsbescherming komt voort uit aanwijzing van een gebied als Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Voor dergelijke gebieden geldt dat het natuurbelang prioriteit heeft en dat andere activiteiten niet mogen leiden tot frustratie van de natuurdoelen. Anders dan bij gebied- en soortbescherming is de status als EHS niet verankerd in de natuurwetgeving, maar dient het belang in de planologische afweging een rol te spelen. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag.

3.5.1.2 Soortenbescherming

Flora- en faunawet

Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen, artikelen 8 t/m 12). Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren (zorgplicht, artikel 2). Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke plannen.

Bij ruimtelijke plannen met mogelijke gevolgen voor beschermde planten en dieren is het verplicht om vooraf te toetsen of deze kunnen leiden tot overtreding van algemene verbodsbepalingen. Wanneer dat het geval dreigt te zijn, moet onderzocht worden of er maatregelen genomen kunnen worden om dit te voorkomen, of de gevolgen voor beschermde soorten te verminderen. Onder bepaalde voorwaarden geldt een vrijstelling of is het mogelijk van de minister van LNV ontheffing van de algemene verbodsbepalingen te krijgen voor activiteiten op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Ten aanzien van de criteria die voor vrijstellingen en ontheffingen gelden, kunnen drie groepen soorten worden onderscheiden. Deze groepen sluiten aan bij de indeling in tabellen van de AMvB Flora- en faunawet.

Groep 1: Algemene soorten waarvoor een vrijstelling geldt (Tabel 1 AMvB):

Voor algemeen voorkomende soorten geldt een algemene vrijstelling van de verboden 8 tot en met 12. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Wel blijft ook voor deze soorten de zorgplicht van kracht.

Groep 2: Overige soorten waarvoor een vrijstelling geldt wanneer volgens een gedragscode gewerkt wordt (Tabel 2 AMvB; vogels):

Voor een aantal soorten geldt een vrijstelling mits volgens een door het ministerie goedgekeurde gedragscode wordt gewerkt. Wanneer een dergelijke gedragscode (nog) niet beschikbaar is, kan een ontheffing worden aangevraagd. Deze kan worden verleend indien de beoogde ruimtelijke ingreep geen afbreuk doet aan de gunstige staat van instandhouding van de soort(en). Eventueel moeten hiertoe mitigerende en compenserende maatregelen genomen worden. Voor vogels geldt echter een uitgebreide toets voor een ontheffing (zie onder groep 3).

Groep 3: Habitatrichtlijn bijlage IV-soorten en in AMvB aanvullend aangewezen soorten (streng beschermde soorten) (Tabel 3 AMvB):

Voor soorten genoemd in bijlage IV van de Habitatrichtlijn en voor de door het ministerie van LNV per algemene maatregel van bestuur nog aanvullend aangewezen soorten geldt een zwaar beschermingsregime. Voor deze soorten geldt geen vrijstelling voor ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Een ontheffing kan alleen worden verleend wanneer:

  • geen andere bevredigende oplossing bestaat;
  • sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, en voor het milieu gunstige effecten;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.
3.5.2 Situatie plangebied

In april 2014 is door onderzoeksbureau Els & Linde een ecologisch quick scan uitgevoerd (Bijlage 5).

Flora en Faunawet

Voor een goede beoordeling is op 9 april 2014 een bezoek gebracht aan de planlocatie en is ter plekke beoordeeld of er beschermde soorten aanwezig kunnen zijn.

Uit de resultaten van het ecologisch onderzoek is gebleken dat een hoop met snoeiafval aan de noordoostzijde van de planlocatie een geschikte overwinteringsplek is voor de rugstreeppad. De overwinteringsperiode van de rugstreeppad loopt globaal van oktober tot en met eind maart. Na deze periode vertrekt de rugstreeppad richting de zomerbiotopen waar de soort afhankelijk is van ondiepe wateren om zich te kunnen voortplanten. Binnen de planlocatie is geen voortplantingswater aanwezig. Om te voorkomen dat de hoop met snoeiafval komende winter wordt gebruikt als overwinteringsplek door de rugstreeppad, wordt deze in het voorjaar weggehaald.

In een boom aan de oostzijde van het terrein, is een verlaten nest van de ekster (Pica pica) aangetroffen. Alle vogels zijn tijdens de broedperiode beschermd. De broedperiode loopt globaal van half maart tot en met half juli. Om verstoring te voorkomen worden de werkzaamheden buiten om de broedperiode uitgevoerd.

Tijdens het ecologisch onderzoek zijn er geen beschermde plantensoorten aangetroffen. Deze zijn ook niet te verwachten.

Natura 2000 en Ecologische Hoofdstructuur

De planlocatie ligt op 1,3 kilometer afstand van het Natura 2000 gebied Noord-Hollands Duinreservaat. Op 180 meter afstand van de planlocatie ligt het gebied wat is aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur. Gezien de aard en omvang van de geplande ontwikkelingen is een effect op het Natura 2000 gebied of de Ecologische Hoofdstructuur niet te verwachten.

3.6 Archeologie

Ter plaatse van het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Op grond van de regels van deze dubbelbestemming is onderzoek vereist indien een bodemverstorende ingreep plaatsvindt die groter is dan 500 m2 en die dieper gaat dan 0,4 m onder maaiveld.

Deze onderzoeksverplichting is geen voorwaarde voor het in procedure brengen van het uitwerkingsplan. Wel dient in het uitwerkingsplan deze dubbelbestemming met de onderzoeksverplichting overgenomen te worden. In het kader van de omgevingsvergunningaanvraag is het onderzoek wel nodig.

Het onderzoek dient te worden uitgevoerd volgens de normen van de KNA (versie 3.2) beheerd door de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer (SIKB; www.SIKB.nl). Het onderzoeksbureau dient in het bezit te zijn van een opgravingsvergunning, verleend door het ministerie.

In het kader van het uitwerkingsplan is er een archeologisch bureau- en booronderzoek gedaan (zie Bijlage 6). Het onderzoek is in Archis2 geregistreerd onder het onderzoekmeldingsnummer 61875 (bureauonderzoek), 61877 (booronderzoek).

De archeologische verwachting die voorkomt uit het bureauonderzoek is door middel van een booronderzoek nader getoetst. Het onderzoek wijst uit dat de bodemopbouw in het plangebied grotendeels onverstoord is. Onder de bouwvoor is een akkerlaag aanwezig waaronder oeverwallen worden vermoedt. Over de intactheid van de top van deze mogelijke oeverwallen worden geen uitspraken gedaan. Binnen het plangebied zijn op geringe diepte restanten van een vermoedelijk gebouw aanwezig. De hoge verwachting op het aantreffen van sporen uit de Middeleeuwen tot en met de Nieuwe Tijd blijft gehandhaafd. Ook is er een gerede kans op voorkomen van archeologische waarden uit de Late-Ijzertijd en Romeinse periode op de oeverwallen, indien de toppen hiervan intact zijn.

Aangezien er archeologische waarden aanwezig lijken te zijn op geringe diepte is een waarderend onderzoek nodig. Zo`n soort onderzoek, in de vorm van een proefsleuvenonderzoek ( IVO-P) zal moeten uitwijzen of er sprake is van een behoudenswaardige vindplaats binnen het plangebied. Aan een uit te voeren proefsleuvenonderzoek dient een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen (PvE) ten grondslag te liggen. Dit PvE is in de bijlagen van deze plantoelichting opgenomen als Bijlage 7.

3.7 Verkeer en parkeren

3.7.1 Verkeer

De verkeersproductie van de 28 woningen is gering en kan zonder problemen op de bestaande wegen in de omgeving worden afgewikkeld. Extra onderzoek is niet nodig.

3.7.2 Parkeren

Het voorliggende plan voorziet in 53 parkeerplaatsen voor maximaal 28 woningen. Dat is een parkeernorm van 1,9 parkeerplaatsen per woning. Hiermee wordt ruim voldaan aan de geëiste parkeernorm uit de ASVV 2004.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheid

4.1 Economische haalbaarheid

In geval van nieuwe ontwikkelingen geldt dat, ingevolge artikel 6.12 Wro, de gemeenteraad besluit of wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan.

Voor het bestemmingsplan is geen exploitatieplan vastgesteld, zodat voor het uitwerkingsplan geen exploitatieplan kan worden vastgesteld.

Op 17 maart 2014 is tussen de gemeente en de projectontwikkelaar een anterieure overeenkomst afgesloten. Voorts worden de voor de ontwikkeling benodigde gronden door de projectontwikkelaar gekocht van de gemeente. Het verhaal van kosten is daarom verzekerd.

4.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid en overleg

Dit plan betreft een uitwerking van het bestemmingsplan 'Castricum,3 locaties'. Dat bestemmingsplan heeft reeds een uitgebreide procedure doorlopen. Dit plan past binnen de uitwerkingsregels.

4.2.1 Inspraak en overleg

Inspraak

Op 2 oktober 2013 is het schetsontwerp voor het woningbouwplan gepresenteerd. Naar aanleiding van deze presentatie en overleg met omwonenden zijn diverse opmerkingen naar voren gekomen. De opmerkingen zijn door de gemeente en de ontwikkelaar onderzocht. Binnen de kaders van het ontwerp en vanuit diverse disciplines als stedenbouw, verkeer en parkeren, bomenbeleid e.a. zijn de opmerkingen gewogen. Dit heeft in goed overleg geleid tot een aantal aanpassingen van het ontwerp welke in een brief aan de omwonenden is toegelicht. Het betreft de volgende aanpassingen:

  • 1. de ontsluiting van de parkeerplaatsen bij de boerderij is verplaatst naar de Laan van Albert's Hoeve;
  • 2. de parkeerplaatsen zijn verschoven richting de Laan van Albert's Hoeve, waardoor het grasveld en de bomen, voor de ramen en deuren van de boerderij, behouden kunnen blijven.

In vervolg hierop zijn nog enkele opmerkingen door een omwonende op het aangepaste stedenbouwkundig ontwerp gemaakt waarover gemeente en de ontwikkelaar nog contact met de omwonende hebben gehad. Op aangeven van een bewoner van de boerderij is nog een inkorting van de parkeeroplossing nabij de boerderij doorgevoerd welke is verwerkt in het huidige uitwerkingsplan.

Met het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier is overeenstemming bereikt over de watercompensatie. Het waterschap Het Lange Rond en de gemeente Castricum hebben bij aanleg van het landschapsplan Hendriksveld voldoende waterberging aangelegd om het volledige uitwerkingsplan te compenseren. Het Hoogheemraadschap is daarom bereid om op verzoek van de gemeente af te wijken van het beleid met betrekking tot de uitgangssituatie voor verhardingstoename die op 2003 door het Hoogheemraadschap is gesteld. Dat betekent dat er voor het uitwerkingsplan geen aparte watercompensatie benodigd is.

Overleg

Gedurende de periode van 11 september 2014 tot en met 22 oktober 2014 is het overleg met instanties gevoerd ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Er zijn vier overlegreacties van instanties ontvangen. In Bijlage 8 worden de ingekomen reacties kort samengevat en voorzien van een gemeentelijke reactie.

4.2.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 11 september 2014 tot en met 22 oktober 2014 ter inzage gelegen. Binnen deze periode was het mogelijk om zienswijzen in te dienen.

Op 2 oktober 2013 is een informatieavond georganiseerd in Sporthal de Bloemen.

Er zijn geen zienswijzen ingekomen.

Hoofdstuk 5 Juridische Planopzet

5.1 Opbouw van het uitwerkingsplan

Dit uitwerkingsplan bestaat uit een GML-bestand, regels en een toelichting. Het GML-bestand bevat de verbeelding (plankaart), waaraan de regels zijn gekoppeld. Deze vormen het juridisch bindende deel van het uitwerkingsplan.

5.2 Verbeelding

Het uitwerkingsplan is te raadplegen via de website www.ruimtelijkeplannen.nl. Daar kan worden ingezoomd op de kaart of worden gezocht op adres. Door vervolgens op een vlak of adres te klikken verschijnt in de kantlijn welke bestemming het betreffende plandeel heeft en welke bouwregels er gelden. Daarbij zijn op de verbeelding verschillende bestemmingsvlakken (met elk een eigen kleur) en verschillende maatvoeringsvlakken (met elk een bouwhoogte, bebouwingspercentage of andere bouwregel) aangegeven. De maatvoeringsvlakken zijn van elkaar gescheiden door de zwarte lijnen.

5.3 Regels

Het bestemmingsplan, waarop deze uitwerking betrekking heeft, is opgesteld in de standaarden voor vergelijkbaarheid, de SVBP 2008. Hierin is voorgeschreven hoe de regels van het bestemmingsplan dienen te worden opgebouwd. Voor deze uitwerking is eveneens de SVBP 2008 gehanteerd.

In de planregels van het uitwerkingsplan moet in ieder geval worden geregeld welk digitale plan wordt vastgesteld. Dat is in Hoofdstuk 1 van dit uitwerkingsplan opgenomen in lid 1.2.

Omdat sprake is van een uitwerking van het bestemmingsplan 'Castricum, 3 locaties' gelden alle in dat bestemmingsplan opgenomen regels ten aanzien van de begrippen, wijze van meten, de algemene regels en de overgangsregels ook voor het uitwerkingsplan. Opdat het uitwerkingsplan als zelfstandig leesbaar plan wordt vastgesteld, zijn de van toepassing zijnde bepalingen uit het bestemmingsplan ook opgenomen in dit uitwerkingsplan. In hoofdstuk 2 zijn echter alleen de in dit uitwerkingsplan betrokken bestemmingen opgenomen, die ook op de planverbeelding staan aangegeven. Dat zijn de bestemmingen 'Wonen - 1', 'Groen', 'Verkeer - Verblijfsgebied'.

De bestemming 'Wonen - 1' is een nieuwe bestemming. In het bestemmingsplan 'Castricum, 3 locaties' bestaat al de bestemming 'Wonen', maar de daarin opgenomen bepalingen ten aanzien van aan- en uitbouwen zijn niet toepasselijk voor de onderhavige ontwikkeling. Anders dan binnen de bestemming 'Wonen' is het ter plaatse van dit uitwerkingsplan gewenst aan- en uitbouwen en pergola's van 3,5 meter hoogte aan de voorzijden van woningen te realiseren. Om die reden is de nieuwe bestemming 'Wonen - 1' geïntroduceerd.