direct naar inhoud van Bijlage 4 Bureauonderzoek flora en fauna
Plan: De Engh-Roodborstlaan 30
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0381.BP2010B001005-va01

Bijlage 4 Bureauonderzoek flora en fauna

In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van rijk, provincie en gemeente.

Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit bebouwing, verharding, beplanting en bomen.

Beoogde ontwikkelingen

In het plangebied wordt het bestaande gebouw gesloopt en worden 3 woningen gerealiseerd. Hiervoor moeten de volgende werkzaamheden worden uitgevoerd:

  • verwijderen beplanting en bomen;
  • bouwrijp maken;
  • bouwwerkzaamheden.

Toetsingskader

Beleid

De Nota Ruimte geeft het beleidskader voor de duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig grondgebruik in de vorm van onder andere de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. Het netwerk wordt gevormd door kerngebieden, natuurontwikkelingsgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS is op provinciaal niveau uitgewerkt in de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS).

Normstelling

Flora- en faunawet

Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:

  • er sprake is van een wettelijk geregeld belang (waaronder het belang van land- en bosbouw, bestendig gebruik en dwingende reden van groot openbaar belang);
  • er geen alternatief is;
  • geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.

Met betrekking tot vogels hanteert LNV de volgende interpretatie van artikel 11:

De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:

Nesten die het hele jaar door zijn beschermd

Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen:

  • 1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
  • 2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
  • 3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
  • 4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).

Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd

In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.

  • 5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.

De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.

Natuurbeschermingswet 1998

Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:

  • a. door de minister van LNV aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • b. door de minister van LNV aangewezen beschermde natuurmonumenten;
  • c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.

De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de minister van LNV). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS). Ten zuidwesten van het plangebied, op ruim 400 m, ligt het beschermd natuurmonument Bussummer-/Westerheide, zie figuur B5.1. Ten oosten van het plangebied liggen de beschermde natuurmonumenten Tafelberg/Blaricummerheide II en Tafelberg/Blaricummerheide. Deze gebieden zijn teven onderdeel van de PEHS.

afbeelding "i_NL.IMRO.0381.BP2010B001005-va01_0005.png"

Figuur B5.1 Ligging beschermde natuurmonumenten ten opzichte van het plangebied (rode cirkel) (bron: gebiedendatabase, Ministerie van LNV)

Soortenbescherming

De huidige ecologische waarden zijn vastgesteld aan de hand van foto's van het plangebied, algemene ecologische kennis en verspreidingsatlassen/gegevens (Broekhuizen, 1992; Limpens, 1997; www.ravon.nl; FLORON, 2002; en www.waarneming.nl) waarin de waarnemingen zijn aangegeven. Daarnaast is een eenmalig veldbezoek gebracht aan de locatie (Mertens, 2010). De gegevens van dit bezoek zijn hieronder verwerkt.

Planten

In het plangebied komt mogelijk de beschermde brede wespenorchis voor.

Vogels

In het opgaand groen binnen het plangebied kunnen algemeen voorkomende vogelsoorten als pimpelmees, koolmees, staartmees, roodborst, spreeuw, boomklever en ekster hun leefgebied hebben. Tijdens het veldbezoek is geconstateerd dat de bebouwing en bomen niet geschikt zijn voor vaste rust- en verblijfplaatsen van broedvogels.

Zoogdieren

De Atlas van de Nederlandse zoogdieren (Broekhuizen, 1992) laat zien dat in het plangebied soorten als eekhoorn, bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, aardmuis, veldmuis, dwergmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel en bunzing voorkomen. Tijdens het veldbezoek is geconstateerd dat de bebouwing en bomen niet geschikt zijn als vaste verblijfplaats voor vleermuizen. Vanwege het zeer groene karakter van het plangebied kan het een belangrijk onderdeel zijn van het foerageergebied van vleermuizen. De sterk opgaande bomenstructuur aan de oostzijde van het plangebied kan onderdeel zijn van een vaste vliegroute.

Amfibieën

Naar aanleiding van de voorkomende biotopen en de verspreidingsgegevens is de verwachting dat algemene soorten als gewone pad, groene en bruine kikker tevens gebruikmaken van het plangebied als onderdeel van hun leefgebied.

Overige soorten

Het plangebied is ongeschikt als biotoop voor beschermde vissen, reptielen en insecten (vlinders, sprinkhanen en libellen). De genoemde beschermde soortengroepen stellen hoge eisen aan hun leefgebied; het plangebied voldoet hier niet aan.

In tabel B5.1 staat aangegeven welke beschermde soorten er binnen het plangebied (naar verwachting) voorkomen en onder welk beschermingsregime deze vallen.

Tabel B5.1 Beschermde soorten binnen het plangebied en het beschermingsregime

vrijstellingsregeling Ffw   tabel 1     brede wespenorchis

bosspitsmuis, dwergspitsmuis, huisspitsmuis, aardmuis, veldmuis, dwergmuis, bosmuis, rosse woelmuis, hermelijn, wezel en bunzing

bruine kikker, gewone pad en de middelste groene kikker  
ontheffingsregeling Ffw   tabel 2     eekhoorn  
  tabel 3   bijlage 1 AMvB   geen  
    bijlage IV HR   alle vleermuizen  
  vogels   cat. 1 t/m 4   geen  
    cat. 5   koolmees, pimpelmees, spreeuw, ekster en boomklever  

Toetsing en conclusie

Gebiedenbescherming

Ten zuidwesten van het plangebied, op ruim 400 m, ligt het beschermd natuurmonument Bussummer-/Westerheide. Ten oosten van het plangebied liggen de beschermde natuurmonumenten Tafelberg/Blaricummerheide II en Tafelberg/Blaricummerheide. Directe effecten zoals areaalverlies en versnippering zullen als gevolg van deze ontwikkeling niet optreden. Gezien de aard van de ontwikkeling treedt ook geen verontreiniging op. Als gevolg van de bouwwerkzaamheden treedt mogelijk tijdelijk verstoring op. Verstoringsgevoelige soorten in deze gebieden zijn vogels.

De kleinschalige en tijdelijke ingreep (bouwwerkzaamheden) zal geen effect hebben op de gebieden ten oosten van het plangebied. Het lawaai van de werkzaamheden zal opgaan in het lawaai van de A1 die tussen het plangebied en de natuurgebieden in ligt.

Het gebied van de Bussummer-/Westerheide ligt op een veel kortere afstand van het plangebied en hier ontbreekt tussenliggende infrastructuur. De A1 ligt natuurlijk wel op korte afstand van het plangebied en de natuurgebieden. De bebouwing van de Kolonel Palmkazerne fungeert wel als buffer. Door de werkzaamheden buiten het broedseizoen uit te voeren en lichthinder te voorkomen, kunnen ook negatieve effecten op de Bussummer-/Westerheide worden uitgesloten.

Soortenbescherming

Het bestemmingsplan is het besluit dat ingrepen mogelijk maakt en een aantasting van beschermde dier- of plantensoorten kan betekenen. Uiterlijk bij het nemen van een besluit dat ruimtelijke veranderingen mogelijk maakt, zal daarom zekerheid moeten zijn verkregen dat overtredingen van de Ffw niet optreden.

Het bestemmingsplan voorziet in de bouw van 3 woningen. De benodigde werkzaamheden ten behoeve van deze ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.

  • Er zal geen ontheffing nodig zijn voor de tabel 1-soorten van de Ffw waarvoor een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw geldt.
  • De aantasting en verstoring van vogels dient te worden voorkomen door werkzaamheden buiten het broedseizoen (globaal van 15 maart tot en met 15 juli) te laten starten.
  • Nader onderzoek naar vleermuizen (tabel 3, bijlage IV HR) en eekhoorn is noodzakelijk. Dit onderzoek wordt in het voorjaar van 2011 uitgevoerd.
    • 1. Indien primaire vliegroutes of primaire foerageergebieden van vleermuizen aanwezig blijken te zijn en aangetast worden door toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dan dient overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van mitigerende en compenserende maatregelen. Indien de vereiste maatregelen worden genomen zal de Ffw de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan. Indien de vereiste maatregelen niet mogelijk zijn, dient in nader overleg met de Dienst Regelingen van het Ministerie van LNV bepaald te worden of het plan in zijn huidige vorm uitvoerbaar is.
    • 2. Indien blijkt dat de eekhoorn in het plangebied aanwezig is en verstoord wordt door de toekomstige ruimtelijke ontwikkelingen, dient voor de werkzaamheden een ontheffing aangevraagd te worden bij het Ministerie van LNV. Indien mitigerende maatregelen worden genomen zal overtreding van de Ffw niet plaatsvinden. De Ffw zal in dat geval de uitvoering van het bestemmingsplan niet in de weg staan.