direct naar inhoud van Artikel 15 Wonen
Plan: Centrum
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0381.BP2009B006001-va01

Artikel 15 Wonen

15.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het wonen daaronder begrepen aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'garage': uitsluitend garages en bergplaatsen ten behoeve van woningen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel': ook voor detailhandel en dienstverlening, uitsluitend op de begane grond;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'kantoor': ook voor kantoren;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk': ook voor maatschappelijke voorzieningen;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage': ook voor een openbare ondergrondse parkeergarage;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden': ook voor behoud van de stedenbouwkundige, architectonische en/of cultuurhistorische waarde van gebouwen;
  • h. bij deze bestemming behorende voorzieningen, zoals erven, nutsvoorzieningen, parkeervoorzieningen, tuinen en water.

15.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

15.2.1 Hoofdgebouwen
  • a. ter plaatse van de bouwaanduiding 'vrijstaand' mogen de hoofdgebouwen uitsluitend vrijstaand worden gebouwd;
  • b. ter plaatse van de bouwaanduiding 'twee-aaneen' mogen de hoofdgebouwen uitsluitend vrijstaand of twee-aaneen worden gebouwd;
  • c. ter plaatse van de bouwaanduiding 'aaneengesloten' mogen de hoofdgebouwen uitsluitend aaneen worden gebouwd;
  • d. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' mogen woningen gestapeld worden gebouwd;
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' mogen gebouwen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • f. het aantal woningen binnen een bestemmingsvlak, voor zover aangegeven, bedraagt niet meer dan het aantal aangegeven woningen binnen het desbetreffende bestemmingsvlak;
  • g. indien het aantal woningen niet is aangegeven, bedraagt het aantal woningen per bouwperceel, met uitzondering van de bouwpercelen met de aanduiding 'gestapeld', ten hoogste één;
  • h. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' aangegeven goothoogte;
  • i. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste de aangegeven goothoogte + 4 m;
  • j. de goothoogte zoals aangegeven mag worden overschreden door kappen, topgevels, wolfseinden, dakkapellen en ondergeschikte bouwdelen;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' mogen de voorgevel en de zijgevels voor zover gelegen binnen een afstand van 1 m tot de voorgevel, niet worden veranderd en mogen gebouwen niet worden uitgebreid aan de voorgevel en aan de zijgevels voor zover gelegen binnen een afstand van 1 m tot de voorgevel;
  • l. voor overschrijding van de goothoogte van hoofdgebouwen door dakkapellen geldt dat:
    • 1. de breedte van dakkapellen aan de voor- of zijkant van het hoofdgebouw ten hoogste 50% van het dakvlak bedraagt;
    • 2. de breedte van dakkapellen aan de achterkant van het hoofdgebouw ten hoogste 70% van het dakvlak bedraagt;
  • m. de diepte van woningen mag niet meer bedragen dan 10 m, met dien verstande dat de achtergevel van het hoofdgebouw niet meer mag uitsteken dan ten hoogste 3 m ten opzichte van de achtergevel van het minst diepe aaneengebouwde hoofdgebouw;
  • n. in afwijking van het bepaalde in dit lid onder m mag ter plaatse van de aanduidingen 'vrijstaand' en 'twee-aaneen' de diepte van woningen niet meer bedragen dan 15 m, met dien verstande dat de achtergevel van het hoofdgebouw niet meer mag uitsteken dan ten hoogste 3 m ten opzichte van de achtergevel van het minst diepe aaneengebouwde hoofdgebouw;
  • o. ter plaatse van de aanduidingen 'vrijstaand' en 'twee-aaneen' dienen hoofdgebouwen op ten minste 8 m afstand van de achterste perceelsgrens en op 3 m afstand van de niet aaneengebouwde zijdelingse perceelgrens te worden gebouwd; indien de bestaande afstand minder bedraagt, mag deze afstand als minimum worden aangehouden;
  • p. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd' dienen hoofdgebouwen op ten minste 5 m afstand van de achterste perceelgrens te worden gebouwd en dienen hoekwoningen aan de niet aaneengebouwde zijde van het hoofdgebouw op een afstand van ten minste 3 m van de zijdelingse perceelgrens te worden gebouwd;
  • q. het grondoppervlak van een hoofdgebouw, exclusief aan- en uitbouwen mag ten hoogste bedragen:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'vrijstaand': 150 m²;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'twee-aaneen': 90 m²;
    • 3. ter plaatse van de aanduiding 'aaneengebouwd': 65 m²;
  • r. ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang' mag op de begane grond tot een hoogte van 3 m niet worden gebouwd.

15.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
  • a. de afstand van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot de voorgevel van het hoofdgebouw bedraagt ten minste 1 m;
  • b. de afstand van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot perceelsgrenzen bedraagt 0 of ten minste 1 m;
  • c. de goothoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 m;
  • d. de goothoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 3 m;
  • e. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste 4 m;
  • f. de bouwhoogte van bijgebouwen bedraagt ten hoogste 5 m;
  • g. de bouwhoogte van overkappingen betreft ten hoogste 3 m;
  • h. de diepte van aan- en uitbouwen, gemeten vanuit de gevel van het hoofdgebouw waaraan de aan- of uitbouw wordt gebouwd, bedraagt ten hoogste 3 m;
  • i. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 50% van het zij- en achtererf met een maximum van 50 m²;
  • j. in afwijking van het bepaalde onder h bedraagt de maximale oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen ten hoogste 75 m² indien het zij- en achtererf tenminste 250 m² bedraagt;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'garage' mogen de gronden volledig worden bebouwd met dien verstande dat de bouwhoogte van gebouwen niet meer mag bedragen dan 3,2 m.

15.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde
  • a. de bouwhoogte van erfafscheidingen op het zijerf op een afstand van tenminste 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel en tenminste 0,6 m van de weg of openbaar groen bedraagt ten hoogste 2 m;
  • b. de bouwhoogte van erfafscheidingen op het achtererf bedraagt ten hoogste 2 m;
  • c. de bouwhoogte van erfafscheidingen elders bedraagt ten hoogste 1 m;
  • d. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt ten hoogste 6 m;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 2 m.

15.3 Afwijken van de bouwregels
15.3.1 Afwijken van de goothoogte

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 15.2.1 onder h teneinde een hogere goothoogte toe te staan dan met de maatvoeringaanduiding is aangegeven, met dien verstande dat:

  • a. de aangeduide goothoogte met niet meer dan 1 m mag worden verhoogd;
  • b. in afwijking van het bepaalde in lid 15.3.1 onder a voor ten hoogste voor een lengte van 40% van de omtrek van het gebouw een hogere goothoogte van ten hoogste 2 m is toegestaan;
  • c. de hogere goothoogte uitsluitend is toegestaan indien dit wenselijk is voor de afstemming van een bouwplan op de karakteristiek van gebouwen in de omgeving van het bouwplan;
  • d. afwijking niet mag leiden tot onevenredige aantasting van de gebruikswaarde van naburige percelen.

15.3.2 Afwijken ten behoeve van een dakopbouw

Het bevoegd gezag kan afwijken van lid 15.2.1 onder h voor de overschrijding van de maximaal toegestane goothoogte aan de achtergevel van het hoofdgebouw ten behoeve van een dakopbouw, met dien verstande dat:

  • a. de horizontale afstand tot de bestaande achtergevel minimaal 1 m dient te bedragen;
  • b. de verticale afstand, gemeten tussen de goothoogte van de dakopbouw en de voet van de dakopbouw, maximaal 1,4 m mag bedragen;
  • c. de dakhelling van de dakopbouw hetzelfde dient te zijn als de dakhelling van het bestaande dak.

15.3.3 Afwijken ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden'

Het bevoegd gezag kan afwijken van lid 15.2.1 onder k, met dien verstande dat:

  • a. de stedenbouwkundige, architectonische of de cultuurhistorische waarden van het gebouw niet mogen worden aangetast;
  • b. met betrekking tot het bepaalde onder a van dit lid vooraf advies is ingewonnen bij de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit.

15.3.4 Afwijken ten behoeve van een kap op aan- of uitbouw

Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 15.2.2 onder e ten behoeve van het realiseren van een kap op een aan- en/of uitbouw, met dien verstande dat de bouwhoogte ten hoogste 5 m bedraagt en afwijking niet mag leiden tot onevenredige aantasting van het straatbeeld en de gebruikswaarde van de naburige percelen.

15.4 Specifieke gebruiksregels

Met betrekking tot het gebruik gelden de volgende regels:

  • a. de vloeroppervlakte ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bedraagt ten hoogste 25% van de vloeroppervlakte van de betrokken woning inclusief aan- en uitbouwen;
  • b. per hoofdgebouw, inclusief aan- en uitbouwen, niet zijnde hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld', is ten hoogste 1 woning toegestaan;
  • c. het gebruik van gebouwen, die niet zijn opgericht als hoofdgebouw, voor zelfstandige bewoning is niet toegestaan.

15.5 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
15.5.1 Sloopverbod zonder vergunning

Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning een hoofdgebouw ter plaatse van de aanduiding 'cultuurhistorische waarden' te slopen.

15.5.2 Uitzonderingen op het sloopverbod

Het verbod als bedoeld in lid 15.5.1 is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden:

  • a. ingevolge een aanschrijving van het bevoegd gezag ingevolge Hoofdstuk III van de Woningwet;
  • b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.

15.5.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning

Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 15.5.1 kan worden geweigerd indien naar het oordeel van het bevoegd gezag het niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.