Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Blaricummermeent Werkdorp 2016
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0376.BPBmeentWD2016-Va01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Met het vaststellen van het Masterplan Blaricummermeent in december 2005 heeft de gemeente Blaricum de weg ingeslagen naar de ontwikkeling van de Blaricummermeent als nieuwe woonwijk voor Blaricum. De Blaricummermeent bestaat uit drie zones:
  1. De Stichtsewegzone: de zone tussen de wijk Bijvanck en de rijksweg A27. Deze zone is inmiddels in het kader van de plannen voor de Blaricummermeent opgewaardeerd tot een groene verkeersas die fungeert als gebiedsontsluitingsweg voor autoverkeer uit de wijken Bijvanck en de Blaricummermeent;
  2. De Blaricummermeent: het woonwerkdorp van circa 900 woon- en/of werkwoningen en een bedrijvenpark;
  3. Voorland Stichtsebrug: het bestaande recreatiegebied aan het Gooimeer dat wordt opgewaardeerd en uitgebreid.
Voor de onderdelen 1 en 2 (De Stichtsewegzone en De Blaricummermeent) heeft de gemeente Blaricum het Bestemmingsplan ‘Blaricummermeent Werkdorp’ in procedure gebracht. Het bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad op 16 mei 2007 en goedgekeurd door de provincie op 27 november 2007. Het plan voorziet in de ontwikkeling van een combinatie van wonen (circa 900 woningen) en werken. Het plan wordt gefaseerd uitgevoerd. Hiervoor zijn verschillende uitwerkingsplannen opgesteld en door het college vastgesteld. Op 15 oktober 2013 heeft de gemeenteraad daarnaast het bestemmingsplan ‘Technische herziening Blaricummermeent Werkdorp’ vastgesteld. Met deze technische herziening is het bestemmingsplan 'Blaricummermeent Werkdorp' op onderdelen bijgesteld. Het betrof in hoofdzaak een juridische bijstelling van het bestemmingsplan ten gevolge van het veranderde economische klimaat, gewijzigde wet- en regelgeving en geconstateerde onjuistheden / onduidelijkheden.
 
Actualisatieverplichting
In de Wet ruimtelijke ordening is in artikel 3.1 bepaald dat de bestemming van gronden, met inbegrip van de met het oog daarop gestelde regels, binnen een periode van tien jaar, gerekend vanaf de datum van vaststelling van het bestemmingsplan, opnieuw dienen te worden vastgesteld, de zogenaamde actualisatie verplichting. Concreet voor het bestemmingsplan Blaricummermeent Werkdorp betekent dit dat vóór 16 mei 2017 de gemeenteraad van Blaricum een nieuw bestemmingsplan moet vaststellen. Indien niet voor het verstrijken van de periode van tien jaar de raad een nieuw bestemmingsplan heeft vastgesteld vervalt de bevoegdheid tot het invorderen van rechten door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten die verband houden met het bestemmingsplan.
 
Gerealiseerde plandelen
Voor de gerealiseerde plandelen geldt momenteel nog een globale bestemmingsregeling. Om de gerealiseerde kwaliteit te borgen is het wenselijk voor deze plandelen een andere bestemmingssystematiek toe te passen. Ook hierin is een aanleiding gelegen om het geldende bestemmingsplan te herzien.
 
Bijstelling op onderdelen
Lopende het plantraject en de verdere uitwerking hiervan is de wens ontstaan het bestemmingsplan op onderdelen te herzien. Deze bijstellingen vinden hun aanleiding in gewijzigde marktomstandigheden, gewijzigde inzichten, geconstateerde onvolkomenheden of gewijzigde wet- en regelgeving. Tussentijds heeft een eerste bijstelling plaatsgevonden middels de technische herziening van het bestemmingsplan. Hierin zijn niet alle elementen meegenomen die een bijstelling behoeven. Met een herziening van het geldende bestemmingsplan kunnen deze elementen wel meegenomen worden.
 
Bedrijvenpark
In het kader van voorliggend bestemmingsplan is een onderzoek uitgevoerd naar de behoefte voor het BusinessPark 27. Uit dit eerste onderzoek blijkt dat de marktbehoefte lager uitvalt dan aan gronden voor het bedrijvenpark beschikbaar wordt gesteld. Voor een deel van het bedrijvenpark zal daarom in overleg met de provincie Noord-Holland en de regio naar een alternatieve invulling moeten worden gezocht. Omdat deze invulling op dit moment nog onduidelijk is, is besloten het gehele bedrijvenpark, met uitzondering van de wegen- en groenstructuur, niet mee te nemen in voorliggend bestemmingsplan. Voor dit plandeel blijft daarmee het oude bestemmingsplan van kracht. Planologische medewerking aan bedrijven die zich willen vestigen op het bedrijvenpark blijft daarmee mogelijk.
 
Nota van uitgangspunten
Als voorbereiding op het opstellen van voorliggend bestemmingsplan is een Nota van Uitgangspunten (NvU) opgesteld. In de NvU zijn de aspecten benoemd en omschreven die mogelijke bijstelling behoeven. Tevens is in de NvU een voorstel gedaan hoe deze aspecten in voorliggend bestemmingsplan hun plek krijgen. De NvU is in juni 2015 vastgesteld door de gemeenteraad van Blaricum.
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied van voorliggend bestemmingsplan ligt ten noorden van de kern Blaricum tussen de wijk Bijvanck en het Gooimeer. Het plangebied volgt aan de noordwestzijde de gemeentegrens met Huizen. Aan de zuidwestzijde volgt de plangrens de begrenzing van Blaricum Bijvanck Oost tot aan de randweg Oost. Richting het noordoosten loopt de plangrens evenwijdig aan de rijksweg A27, waar de plangrens vervolgens bestaat uit de grens met het plangebied van de Voorland Stichtse Brug. De volgende afbeelding toont de begrenzing van het plangebied.
 
Begrenzing plangebied
  
1.3 Vigerende plannen
Voor het plangebied gelden, tot de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan, de ruimtelijke plannen zoals weergegeven in de volgende tabel.
 
PlanVaststellingsdatum
Bestemmingsplan Blaricummermeent Werkdorp16 mei 2007
Bestemmingsplan Technische herziening Blaricummermeent Werkdorp15 oktober 2013
Bestemmingsplan Geluidsscherm Blaricummermeent26 januari 2016
Uitwerkingsplan Woongebied Deelplan A15 oktober 2013
Uitwerkingsplan Woongebied Deelplan B14 januari 2014
Uitwerkingsplan Woongebied Deelplan C127 september 2011
Uitwerkingsplan Woongebied Deelplan C2/C315 december 2015
Uitwerkingsplan Hoofdplanstructuur30 augustus 2011
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het relevante rijks-, provinciaal, regionaal en gemeentelijk beleid gegeven. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het plangebied en in hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het masterplan dat is opgesteld voor de Blaricummermeent. In hoofdstuk 5 wordt het plan getoetst aan alle relevante milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 6 volgt een juridische planbeschrijving. Tot slot bevat hoofdstuk 7 de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak- en overlegmomenten zijn opgenomen.
2 Beleidskader
Dit hoofdstuk geeft een beeld van de beleidskaders waarbinnen de voorziene ontwikkelingen in het plangebied passen. De beleidskaders zijn op verschillende schaalniveaus beschreven. Aan bod komt het rijksbeleid, het provinciaal en regionaal beleid en het gemeentelijk beleid.
2.1 Rijksbeleid
2.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. In deze visie schetst het Rijk de ambities tot 2040 en de doelen, belangen en opgaven tot 2028. Daarmee moet Nederland concurrerend, bereikbaar en veilig worden. Anders dan in de Nota Ruimte gaat de structuurvisie uit van het adagium 'decentraal, tenzij'. Het rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Afspraken over verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen.
 
De woon- en werklocaties in steden en dorpen moeten aansluiten op de kwalitatieve vraag en de locaties voor transformatie en herstructurering worden zo veel mogelijk benut. Binnen het hoofdwatersysteem wordt, waar verantwoord, ruimte voor andere functies geboden. Zo is kleinschalige en grootschalige buitendijkse bebouwing in het IJsselmeergebied onder voorwaarden mogelijk.
 
Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen heeft het Rijk enkel nog de 'ladder voor duurzame verstedelijking’ opgenomen. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. In toelichting paragraaf 2.1.3 wordt nader ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking. De SVIR is verder niet specifiek van toepassing op het plangebied.
2.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan moeten gemeenten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen en uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken.
 
Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn in dat kader 13 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.
 
Op het plangebied zijn de nationale belangen 'Defensie' (6), 'Ecologische hoofdstructuur' (10) en 'IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)' (12) van toepassing.
 
Defensie
Het plangebied valt binnen het radarverstoringsgebied van radarstation ‘AOCS Nieuw Milligen’, zoals op te maken valt uit de bij het Barro behorende Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro). In artikel 2.6.9 van het Barro staat dat bij de herziening van een bestemmingsplan dat betrekking heeft op een radarverstoringsgebied voor een radarstation, geen bestemmingen mogen worden opgenomen die het oprichten van bouwwerken mogelijk maken die door hun hoogte onaanvaardbare gevolgen kunnen hebben voor de werking van de radar. Uit het Rarro komt naar voren dat de maximale bouwhoogte binnen het betreffende radarverstoringsgebied ter plaatse van het plangebied 118 m bedraagt. Aangezien in het plangebied geen bouwwerken mogelijk gemaakt worden van een dergelijke hoogte, is het artikel verder niet van belang voor dit bestemmingsplan.
 
Nationaal Natuurnetwerk
Het water van het Gooimeer valt binnen het Nationaal Natuurnetwerk (NNN). De realisatie van het NNN is weliswaar de verantwoordelijkheid van de provincie (de plicht is doorgelegd), maar dit laat onverlet dat het NNN een essentieel onderdeel is van de maatregelen om aan de internationale biodiversiteitsverplichtingen invulling te geven. Het Rijk is aanspreekbaar op – en daarmee verantwoordelijk voor – het nakomen van deze verplichtingen. Om zeker te stellen dat wordt voldaan aan de internationale verplichtingen op het vlak van biodiversiteit en dat de samenhang van het stelsel wordt verzekerd, is in het Barro dan ook een regeling bij provinciale verordening verplicht gesteld. In artikel 2.10.4 staat dat er geen activiteiten mogelijk gemaakt mogen worden ten opzichte van het ten tijde van inwerkingtreding van de verordening geldende bestemmingsplan, die per saldo leiden tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een significante vermindering van de oppervlakte van die gebieden, of van de samenhang tussen die gebieden, tenzij:
  • er sprake is van een groot openbaar belang,
  • er geen reële alternatieven zijn, en
  • de negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden, oppervlakte en samenhang worden beperkt en de overblijvende effecten gelijkwaardig worden gecompenseerd.
De gronden/wateren welke zijn aangemerkt als NNN liggen buiten het plangebied. Het artikel is verder niet van belang voor dit bestemmingsplan.
2.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'. De 'stappen van de ladder' zijn in artikel 3.1.6, lid 2 Bro als volgt omschreven:
  1. voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte;
  2. kan binnen bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio in de behoefte worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  3. wanneer blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.
De woningbouwopgave uit onderhavig bestemmingsplan wordt aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. Navolgend wordt derhalve ingegaan op de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
Ad 1
Alle delen van de Blaricummermeent waar verstedelijking is voorzien hebben de bestemming 'Bedrijf', 'Maatschappelijk', 'Wonen' of 'Woongebied - Uit te werken'. Om de behoefte aan de stedelijke ontwikkeling aan te tonen is een woningbehoefteonderzoek uitgevoerd, zie bijlage 1. Centraal in dit onderzoek staat de continuering van de voorgenomen nieuwbouwplannen, waarvan de ongeveer 400 a 450 woningen, welke nog gerealiseerd moeten worden, in de Blaricummermeent een belangrijk onderdeel vormen. In navolgende tekst wordt de conclusie van het onderzoek weergegeven.
 
De ontwikkeling van het aantal personen en huishoudens in Blaricum loopt in lijn met de geplande uitbreiding van de woningvoorraad. De demografische groei wordt voornamelijk gevormd door een groot aantal vestigers en een beperkt aantal vertrekkers. Wel is het zo dat de groei van het aantal huishoudens voornamelijk plaatsvindt onder eenpersoonshuishoudens die veelal ouder zijn dan 65 jaar. Dit zou kunnen conflicteren met de geplande uitbreiding in de Blaricummermeent die voornamelijk uit eengezinswoningen bestaat. Echter, positieve ervaringen uit de verkoop van de eerdere fases van het project tonen aan dat de locatie vooral gezinnen vanuit de gehele woningmarktregio aantrekt. Andere gemeenten in de regio bedienen meer kleine huishoudens en alleenstaanden. Regionaal gezien is er voldoende groei van gezinnen te verwachten.
 
Kwantitatief gezien is de geplande uitbreiding in Blaricum verdedigbaar. Voor wat betreft de voorgenomen kwaliteiten, dure eengezinswoningen, zal gezien de naderende vergrijzing en individualisering van de bevolking een vinger aan de pols gehouden moeten worden. Binnen het nu opgestelde bestemmingsplan is het mogelijk het programma kwalitatief bij te stellen. Hiermee is het mogelijk de kwantitatieve opgave kwalitatief onder te brengen in het plangebied. 
       
Ad 2
Uit de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie, zie toelichting paragraaf 2.2.2, blijkt dat het hele plangebied tot het bestaand stedelijk gebied behoort. Er wordt derhalve voldaan aan de tweede trede van de ladder. De derde trede is daarmee niet van toepassing.
2.1.4 Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
2.1.5 Waterwet
Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
 
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
2.2 Provinciaal en regionaal beleid
2.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040
De structuurvisie Noord-Holland 2040 is vastgesteld op 21 juni 2010 en de eerste herziening op 23 mei 2011. In de structuurvisie heeft de provincie de belangen benoemd die gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de provincie vormen. De hoofddoelen zijn:
  • het behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen, natuurgebieden en groen om de stad;
  • het behoud en ontwikkeling van verkeer- en vervoernetwerken;
  • voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting;
  • gedifferentieerde ruimte voor landbouw en visserij, economische activiteiten en recreatieve en toeristische voorzieningen;
  • bescherming tegen overstromingen en wateroverlast;
  • schoon drink-, grond- en oppervlaktewater;
  • ruimte voor het opwekken van duurzame energie.
In het bijbehorende uitvoeringsprogramma staat wat de provincie doet om die ambities te bereiken.
 
In de structuurvisie is een ‘totaalkaart’ opgenomen. Op deze kaart is aangegeven welke functie een gebied heeft. Aan de hand daarvan kan bepaald worden welke voorwaarden worden gesteld aan ruimtelijke ontwikkelingen binnen die functie. De volgende afbeelding toont een fragment van de 'totaalkaart'.
 
 
Het hele plangebied is aangemerkt als ‘Metropolitaan stedelijk gebied en regionale kernen’. In dergelijke gebieden streeft de provincie naar innovatief ruimtegebruik, intensiveren en herstructureren, het mengen van wonen en werken, kwaliteitsverbetering en creatieve milieus.
 
Om zorgvuldig om te gaan met de bijzondere landschappen rond de verstedelijkte gebieden mag pas gebouwd worden in het landelijk gebied als alle mogelijkheden om binnenstedelijk te bouwen zijn uitgeput. De provincie wil er daarom voor zorgen dat gemeenten en andere partijen zoveel mogelijk gebruik maken van de mogelijkheden voor binnenstedelijk bouwen en verdichting. Om de gemeenten hierbij te ondersteunen wil de provincie Noord-Holland hulp bieden door het beschikbaar stellen van kennis en procesondersteuning. Dit betekent een verbrede inzet van de huidige Taskforce Ruimtewinst.
2.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie
De provinciale ruimtelijke verordening stelt regels waaraan bestemmingsplannen dienen te voldoen. Deze regels vloeien voort uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040. Provinciale Staten hebben op 3 februari 2014 de provinciale ruimtelijke verordening opnieuw vastgesteld. Deze vaststelling betreft een beleidsarme wijziging ten opzichte van de eerder op 21 juni 2010 vastgestelde verordening. Dit houdt in dat de verordening geen nieuw beleid bevat.
 
De Provinciale Ruimtelijke Verordening stelt regels en voorwaarden waaraan de inhoud van onder andere (gemeentelijke) bestemmingsplannen moet voldoen. Er zijn regels voor zowel het bestaand bebouwd gebied als het landelijk gebied, regels voor uitsluitend het bestaand bebouwd gebied en regels voor uitsluitend het landelijk gebied.
 
Op voorliggend bestemmingsplan zijn met name de regels voor het bestaand bebouwd gebied van toepassing. De volgende afbeelding toont het bestaand bebouwd gebied.
 
Bestaand bebouwd gebied
    
Uit voorgaande afbeelding blijkt dat het hele plangebied is aangeduid als bestaand bebouwd gebied. Conform artikel 9 van de verordening wordt de bestaande of de bij een – op het moment van inwerkingtreding van de verordening – geldend bestemmingsplan toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing als bestaand bebouwd gebied aangewezen. Onder toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing wordt mede begrepen de daarbij behorende bebouwing ten behoeve van openbare voorzieningen, verkeersinfrastructuur alsmede stedelijk water en stedelijk groen van een stad, dorp of kern. Een weg of het sportveld zelf is derhalve geen onderdeel van het bestaand bebouwd gebied. De begrenzing is slechts illustratief de tekst in de verordening is leidend voor de begrenzing van het bestaand bebouwd gebied.
2.2.3 Waterbeheerplan 2016-2021
Sinds 1 januari 2016 is het Waterbeheerplan 2016-2021 van kracht. In het WBP geeft het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht aan wat haar ambities voor de planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen.
 
Het waterschap heeft de zorg voor het regionale watersysteem: optimale bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van schoon water en efficiënte zuivering van afvalwater. Belangrijke kernwoorden daarbij zijn ‘duurzaam’ en ‘kosteneffectief’. Het waterschap vindt de intrinsieke waarde van water als beeldbepalend element in de leefomgeving heel belangrijk: water is ook om van te genieten! Het waterschap wil bijdragen aan de belevingswaarde door aandacht voor recreatie, landschap en cultuurhistorie.
 
Om de doelen te kunnen realiseren beschikken de waterschappen over een eigen verordening, die van oudsher de Keur heet. De Keur kent 'verboden' en 'geboden' voor de manier van inrichten, gebruik en onderhoud van waterkeringen, oevers en wateren. Voor een deel van de verboden activiteiten uit de Keur kan onder voorwaarden vergunning worden verleend.
 
Keur en Beleidsregels
Per 1 december 2011 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels. Op 1 augustus 2013 zijn na vaststelling van het bestuur wijzigingen van het Keurbesluit en de Beleidsregels in werking getreden. De Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en de daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De ‘Keur en Beleidsregels’ maken het mogelijk dat het
Waterschap Amstel, Gooi en Vecht haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) van toepassing op allerlei activiteiten zoals:
  • Waterkeringen (onder andere uitvoeren van bodemonderzoek, ophogen, aanleg van wegen, of gebouwen en heien);
  • Wateren (onder andere wijzigen van bestaande wateren, aanleggen van nieuwe wateren, duikers, dammen, bruggen en dempen);
  • Zowel voor waterkeringen als voor wateren(het aanleggen van kabels en leidingen);
  • Overig (onttrekken en/of infiltreren, aanleggen van verhard oppervlak).
De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of nabij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. Als het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in de Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels, die bij de Keur horen, is het beleid van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht nader uitgewerkt.
    
2.2.4 Convenant De Blaricummermeent
In het convenant de Blaricummermeent zijn de afspraken vastgelegd over duurzaam waterbeheer en taak- en rolverdeling tussen het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht en de gemeente Blaricum.
In het convenant liggen de verantwoordelijkheden voor het watersysteem vast gedurende de realisatie van het project en na afronding van het project. In hoofdzaak komt het er op neer dat gedurende de aanleg en realisatie de gemeente verantwoordelijk is voor het watersysteem. Na realisatie wordt het beheer overgedragen aan het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht. Daarnaast is in het convenant vastgelegd welke gronden en kunstwerken in eigendom worden overgedragen. Dit is per waterhuishoudkundig object vastgelegd in een overzichtelijke tabel.
2.2.5 Regionale woonvisie Gooi en Vechtstreek 2007 - 2020
In de regio Gooi en Vechtstreek is sprake van een krappe woningmarkt, die gekenmerkt wordt door schaarste: de dynamiek op de woningmarkt is dan ook gering. Door de beperkte nieuwbouwproductie in het eerste decennium van deze eeuw wordt er relatief weinig verhuisd. Zowel de doorstroming binnen de woningvoorraad als de instroom van starters op de woningmarkt is gering. Op de woningmarkt aan de oostkant van de regio, het bosrijke gebied van Blaricum en Laren, zijn de huizen duur, is er zeer weinig sociale voorraad en zijn er weinig kansen voor nieuwbouw en transformatie. Voor mensen met een modaal inkomen betekent dit dat er weinig mogelijkheden zijn. Dit is een schaarste die zich niet zomaar laat oplossen, ook niet als alle potentiële nieuwbouwlocaties voltooid zijn.
 
De kernambities van de regio zijn dan ook:
  1. Een economisch en sociaal vitale regio, ook op de lange termijn;
  2. Meer beweging en meer keuze op de woningmarkt in het algemeen, en meer kansen voor mensen die het lastig hebben op de woningmarkt, in concreto jongeren, jonge gezinnen en mensen, vaak ouderen, die zorg nodig hebben;
  3. Diversiteit aan woonmilieus in de regio behouden en versterken met behoud van het groene karakter;
  4. De Gooi en Vechtstreek onderscheidt zich als regio waar ruimte is voor het zoeken naar en uitvoeren van vernieuwende oplossingen op het gebied van wonen.
De mogelijkheden om via nieuwbouw en herstructurering meer beweging te krijgen en meer kansen te bieden aan mensen die nu niet aan bod komen, zijn er niet in overvloed. Juist daarom moeten herstructurering en nieuwbouw slim ingezet worden en alle kansen om het aanbod aan betaalbare/sociale huur- en koopwoningen te vergroten benut worden.
 
De Blaricummermeent wordt in de woonvisie genoemd als één van de locaties voor nieuwbouw van woningen. In deze wijk worden diverse woonmilieus ontwikkeld worden in relatie tot het aanwezige groen en water.
2.2.6 Regionaal Actieprogramma Wonen 2011-2015
Wethouders uit de negen regiogemeenten van de Gooi en Vechtstreek hebben op 22 maart 2011 het Regionale Actieprogramma (RAP) vastgesteld. De regio Gooi en Vechtstreek heeft het RAP aangegrepen om de eigen woonvisie uit 2008 ‘Zorg voor Wonen’ nog eens onder de loep te nemen en het actieprogramma uit die woonvisie te actualiseren.
 
Op basis van de herijking van de behoefte, opgave en ambities van de regionale woonvisie, de speerpunten als benoemd in het RAP, de bestaande verstedelijkingsafspraken en de woningbouwcapaciteit van de gemeenten in de regio, formuleert de regio de volgende voor het plangebied relevante conclusies voor het referentieprogramma in het RAP:
  • Het kwantitatieve nieuwbouwprogramma voor de regio voor deze RAP-periode bedraagt 3.340 woningen, waarvan 310 in de gemeente Blaricum. Voor de RAP-periode daarna (2015 – 2019) bedraagt het nieuwbouwprogramma in de gemeente Blaricum 260 woningen.
  • Voor de realisatie van het volledige programma (tot en met de tweede RAP-periode) lijkt er voldoende (harde) plancapaciteit. De ontwikkeling van de Bloemendalerpolder is hiertoe echter van groot belang.
  • De kwalitatieve opgave voor de regio in de nieuwbouw blijft, mede op basis van behoeftecijfers van de provincie, 1/3 sociaal, 1/3 middelduur, 1/3 duur. De regio zet hierop in en verwacht – gezien de plancapaciteit – deze kwalitatieve invulling te kunnen realiseren.
Het kwantitatieve nieuwbouwprogramma wat betreft toegankelijkheid voor de regio voor deze RAP-periode bedraagt 1.174 woningen. Deze woningen zijn hard nodig om de toekomstige zorgvraag in relatie tot wonen kwalitatief te kunnen beantwoorden. Daarnaast zijn er lokaal grote verschillen.
2.3 Gemeentelijk beleid
2.3.1 Strategische Visie Blaricum 2030
Op 26 januari 2010 heeft de gemeenteraad de Strategische Visie Blaricum 2030 vastgesteld. De visie geeft een beeld van de huidige en gewenste identiteit van Blaricum: een kleinschalig dorp met veel groen en blauw en een sociaal, vrij, levendig en vitaal karakter. In de visie staat voorop dat deze kernwaarden in de toekomst gewaarborgd moeten blijven en verder moeten worden benut.
 
Een onderdeel van de strategische visie is een uitvoeringsprogramma tot 2015. Hierin staan de maatregelen benoemd die de komende jaren uitgevoerd worden om aan de gewenste toekomst van Blaricum te werken. Hiermee fungeert de strategische visie tevens als structuurvisie, die elke gemeente wettelijk gezien verplicht is op te stellen en op basis waarvan de gemeente beleidskeuzes voor de toekomst kan maken.
 
De Blaricummermeent is de laatste grote uitbreiding die aan Blaricum zal worden toegevoegd. De Blaricummermeent krijgt een organisch wegenpatroon waarmee alle delen van de wijk gelijkwaardig zijn ontsloten en heeft een duurzaam en groen karakter. Er komen een paar hoofdaders waarlangs kan worden gewoond en/of gewerkt. Kenmerkend voor de wijk wordt de rivier met groen ingerichte oevers die door de wijk slingert en nabij het Gooimeer een woondelta vormt. De rivier meandert door de wijk, waardoor de sfeer van het water steeds verschilt als je over het openbare pad langs de oostelijke oever van de rivier loopt. Binnen de wijk is een diversiteit aan woningen voorzien. In totaal komen er ongeveer 900 woningen bestaande uit appartementen, koopwoningen, huurwoningen, woonwerkwoningen en vrije sector woningen. Inmiddels is een deel van de woningen gerealiseerd.
 
Naast woningen is er ook ruimte voor onder andere een jachthaven en circa 12,5 ha aaneengesloten bedrijvenpark.
2.3.2 Kadernota Woonbeleid 2011 – 2014
Hoe moet het wonen in Blaricum zich in grote lijnen ontwikkelen? De beantwoording van deze vraag vormt de drager van deze Kadernota. Ter onderbouwing zijn de relevante beleidskaders beschreven en is ook een analyse opgenomen van de woningmarktsituatie en de op basis daarvan gesignaleerde knelpunten. Tevens is een uitvoeringsprogramma opgenomen.
 
De Gemeenteraad heeft op geconcludeerd, dat de Blaricumse woningbehoefte, zoals die blijkt uit het woonwensenonderzoek (2008), goed kan worden opgevangen met de vastgestelde woningdifferentiatie in de Blaricummermeent. Het bouwprogramma is groter dan strikt genomen noodzakelijk is om te kunnen voorzien in de lokale woningbehoefte. Er is ruimte voor het aantrekken van mensen van buiten de gemeente. In de Blaricummermeent wordt naast de bouw van bereikbare huurwoningen voor onder meer eenoudergezinnen en starters, ook rekening gehouden met de bouw van voldoende koopwoningen onder het principe van maatschappelijk gebonden eigendom, gekoppeld aan een terugkoopregeling door de corporaties. Het voordeel van dergelijke woningen is dat deze ook op de langere termijn voor de doelgroep bereikbaar blijven.
 
Na lange tijd van beperkte nieuwbouw breekt een periode van bouwen aan. Het plan Blaricummermeent zal in de komende jaren, voorlopig wordt uitgegaan van een bouwperiode van ongeveer 10 jaar (gereed rond 2020), ruimschoots in de lokale woningbehoefte kunnen voorzien. Een deel van de woningbouw vervult een regionale opvangfunctie.
 
In het Masterplan voor de Blaricummermeent werd uitgegaan van de productie van circa 870 woningen. De huidige plannen gaan uit van een capaciteit van circa 900 woningen. Door de huidige economische situatie is de realisatie vertraagd. Er was sprake van vraaguitval en de gemeente heeft besloten om prioriteit te geven aan de ontwikkeling van de 'goedkopere’ plandelen; dit zijn de plandelen met een relatief hoog aandeel huurwoningen en goedkope en middeldure koopwoningen. De eerste signalen wijzen uit dat dit een succesvolle strategie is gebleken.
 
Voor het gehele plan wordt uitgegaan van de woningdifferentiatie zoals weergegeven in de volgende tabel.
 
Huur: bereikbaar (tot liberaliseringsgrens)9%
Huur: > liberaliseringsgrens16%
Koop: goedkoop (tot € 200.000)2%
Koop: middelduur (€200.000 tot € 335.000)25 %
Koop: duur (> € 335.000)48 %
Totaal100 %
2.3.3 Nota Geluidbeleid Blaricum
Op 20 maart 2012 is de Nota Geluidbeleid Blaricum vastgesteld door de raad van de gemeente Blaricum. Omdat deze op 1 januari 2016 verliep heeft het college van B&W op 15 december 2015 besloten om per 1 januari 2016 de toen huidige Nota Geluidbeleid onverkort van toepassing te verklaren bij voorkomende gevallen.
In de nota wordt aangegeven hoe de gemeente met het aspect geluid omgaat. De nota is vooral bedoeld om de uitgangspunten binnen de gemeentelijke organisatie te verhelderen en ook om het geluidbeleid nog beter te laten aansluiten bij de ambities die de gemeente heeft om een passende geluidkwaliteit te realiseren. De gemeente wil waarborgen dat de geluidbelasting aan de wettelijke randvoorwaarden voldoet en de door haar gewenste geluidniveaus niet worden overschreden. Met de nota is een toetsingskader beschikbaar dat wordt gehanteerd bij vergunningverlening, vestiging van bedrijven, voorbereiding en actualisatie van bestemmingsplannen en het vaststellen van hogere grenswaarden.
 
Industrielawaai
Bij de ontwikkeling van de Blaricummermeent wordt een bedrijvenpark gerealiseerd. Dit terrein wordt ruimtelijk geïsoleerd van de naastgelegen woningbouw. Momenteel is men aan het onderzoek hoe het bedrijvenpark ingericht gaat worden. Wel is duidelijk dat de 'zware' bedrijvigheid met name is gesitueerd nabij de A27. De lichte bedrijvigheid is voornamelijk gesitueerd aan de noordwestkant (nabij het woongedeelte van de Blaricummermeent). Er zal derhalve sprake zijn van inwaartse zonering.
 
Uitgangspunt van het ruimtelijk beleid van de gemeente is dat woningen en andere gevoelige bestemmingen zo veel mogelijk worden beschermd tegen geluid. Het bestemmingsplan vormt het belangrijkste instrument om dit te regelen. De volgende uitgangspunten ten aanzien van geluidhinder worden betrokken bij het opstellen en actualiseren van bestemmingsplannen:
  • Er wordt ruimtelijk een duidelijke functiescheiding aangebracht tussen bedrijfsactiviteiten en gevoelige functies (zoals wonen);
  • Bij de ontwikkeling of herstructurering van een nieuw bedrijventerrein streeft de gemeente er naar een inwaartse (milieu)zonering aan te brengen.
Verkeerslawaai
De gemeente hanteert het beleid dat voorafgaand aan alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen akoestisch onderzoek wordt uitgevoerd (ook bij 30-km wegen, hoewel dit formeel volgens de Wet geluidhinder niet verplicht is) zodat de gevolgen van het verkeer voor de geluidkwaliteit in een vroeg stadium in beeld gebracht kan worden. Dit onderzoek wordt betrokken bij het opstellen van het stedenbouwkundig ontwerp en het realiseren van voldoende akoestische kwaliteit. Indien niet aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB Lden kan worden voldaan is er op grond van de nota Geluidbeleid en de Wet geluidhinder mogelijk om hogere waarden vast te stellen.
2.3.4 Nota archeologiebeleid
Op 22 februari 2011 is de Nota archeologiebeleid vastgesteld door de raad van de gemeente Blaricum. De nota is opgesteld voor de gemeente Blaricum, Eemnes en Laren (BEL combinatie) en bestaat uit een archeologische beleidskaart en een bijbehorend beleidsrapport. Het beleidsrapport dient ter onderbouwing van de totstandkoming van archeologische beleidskaart. Doel van de beleidskaart en de daaraan gekoppelde voorschriften is om een transparant afwegingskader te bieden ten aanzien van de noodzaak tot archeologisch onderzoek binnen de drie gemeenten.
De volgende afbeelding toont een fragment van de archeologische beleidskaart.
 
Archeologische beleidskaart
 
Uit de archeologische beleidskaart blijkt dat binnen het plangebied de beleidscategorieën 2, 3, 4 en 5 aanwezig zijn. In navolgende tekst wordt op deze beleidscategorieën nader ingegaan.
 
Beleidscategorie 2 (archeologisch terreinen)
In deze gebieden komen archeologische resten voor, die door de provincie of het Rijk als behoudenswaardig gekarakteriseerd zijn. Voor archeologen bevatten deze terreinen essentiële informatie die kan bijdragen aan het verdiepen van de kennis over ons verleden. Voor deze gebieden geldt voor een bodemverstoring met oppervlakte van 50 m2 en meer en een diepte van meer dan 30 cm onder maaiveld een onderzoeksplicht.
 
Beleidscategorie 3 (Gebieden met een hoge archeologische verwachting)
De meeste gebieden met deze verwachting hebben, op basis van geologische en bodemkundige opbouw en eventueel aangetroffen archeologische vondsten en sporen, een hoge potentie ten aanzien van het aantreffen van archeologische vondsten of sporen. Het grote verschil tussen deze gebieden en de gebieden uit categorie 2 is dat de archeologische waarde van deze gebieden nog niet is vastgesteld, maar gebaseerd is op verwachtingen. Voor deze gebieden geldt een onderzoeksplicht bij een bodemverstoring met een oppervlakte van meer dan 200 m2 en een diepte van meer dan 30 cm onder maaiveld.
 
Beleidscategorie 4 (Gebied met een middelhoge archeologische verwachting)
Deze gebieden hebben, op basis van geologische en bodemkundige opbouw en eventueel aangetroffen archeologische vondsten en sporen, een middelhoge potentie ten aanzien van het aantreffen van archeologische vondsten of sporen. Deze gebieden waren net als de gebieden met een hoge verwachting in principe geschikt voor menselijke activiteiten. Echter de omstandigheden voor het plaatsvinden van menselijke activiteiten als de conserveringsomstandigheden zijn minder gunstig in tegenstelling tot de voorgaande categorie. In deze gebieden is de verwachte dichtheid aan vindplaatsen lager dan in de gebieden met een hoge verwachting. Voor deze gebieden geldt een onderzoeksplicht bij een bodemverstoring met een oppervlakte van meer dan 500 m2 en een diepte van meer dan 50 cm onder maaiveld.
 
Beleidscategorie 5 (Gebied met lage archeologische verwachting)
Het gaat hierbij om gebieden waar op archeologische en landschappelijke gronden de kans op het aantreffen van behoudenswaardige archeologische vondsten of sporen klein wordt geacht. Voor deze gebieden geldt een onderzoeksplicht bij een bodemverstoring met een oppervlakte van meer dan 2500 m2 en een diepte van meer dan 50 cm onder maaiveld.
 
Onderzoeksresultaten uitgevoerd onderzoek
In aanloop tot de planvorming heeft op locatie archeologisch vooronderzoek plaatsgevonden. Het onderzoek gebleken dat een deel van De Blaricummermeent vanuit wetenschappelijk oogpunt behoudenswaardig is. Een intacte dekzandlandschap over een dergelijk groot gebied met een zeer hoge dichtheid aan archeologische resten uit de Steentijd is namelijk zeldzaam. Over de mate waarin de ondergrond mag worden verstoord is daarom op 14 oktober 2005 een convenant gesloten tussen de gemeente Blaricum en de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB), tegenwoordig de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. In paragraaf 5.9 wordt hier verder op in gegaan.
 
Ophoging van het woongebied
De Blaricummermeent is integraal met circa 1 meter opgehoogd met ophoogzand tot NAP +2,00 m. Met deze ophoging ontstaat er circa 1 meter extra ruimte voor eventuele bodemverstoringen. Waar de verstoringsdiepte vanuit het beleid vastgesteld is op 30 cm of 50 cm kan dit voor de Blaricummermeent bijgesteld worden naar 130 cm en 150 cm. In de planregels is dit verwerkt.
2.3.5 Welstandsnota, beeldkwaliteitsplan Businesspark en Kwaliteitshandboeken
In 2004 heeft de gemeenteraad het Integraal Programma van Eisen voor de Blaricummermeent (inclusief een aantal amendementen) vastgesteld. Vervolgens is begin 2005 de Ontwikkelingsvisie De Blaricummermeent opgesteld. Eén van de producten uit het in 2005 vastgestelde Masterplan De Blaricummermeent is het 'Kwaliteitsinstrumentarium', waarin de kwaliteitsbeschrijving van het plan (productkwaliteit) en de kwaliteitsbewaking van het planproces (proceskwaliteit) zijn vastgelegd. Het Kwaliteitsinstrumentarium is per deelplan verder uitgewerkt in zogenaamde Kwaliteitshandboeken.
 
Bij de verdere planuitwerking blijft er gewerkt worden overeenkomstig het huidige Kwaliteitsinstrumentarium. In aanvulling op dit Kwaliteitsinstrumentarium is ervoor gekozen in dit bestemmingsplan bij de globalere plandelen in de planregels een duidelijke relatie te leggen met dit Kwaliteitsinstrumentarium.
3 Het plangebied
Dit hoofdstuk beschrijft de historie en huidige situatie van het plangebied. Met de stedenbouwkundige planopzet voor De Blaricummermeent, zoals beschreven in hoofdstuk4, is aansluiting gezocht op verschillende historische en landschappelijke elementen en is rekening gehouden met de ruimtelijke situatie in de omgeving.
3.1 Historie
Voor de huidige Gooise kust lag tot in de vroege middeleeuwen een groot moerasgebied. Daarbinnen lagen vele meren, die nauwelijks in verbinding stonden met de Noordzee. De IJssel, Vecht en de Eem mondden uit in het grootste meer dat het Almere werd genoemd. Pas in de late middeleeuwen werd het Almere door stormvloeden omgevormd tot de Zuiderzee. Daarmee verdween ook het moerasgebied voor de Gooise kust. Door de verbeterde afwatering naar de Noordzee, van genoemde rivieren, daalde het waterpeil. Hierdoor kwamen de laaggelegen gronden tussen de monding van de Vecht en Eem droog te liggen en werden zij agrarisch bruikbaar. Deze strook vruchtbare en kalkrijke zeekleigronden, gelegen langs de voormalige Zuiderzee, werden maten of aangerechten genoemd. De Huizer Aangerechten vormden een onderdeel van deze noordoostzuidwest georiënteerde percelen.
 
De watergangen aan de noordwestrand van het plangebied en de watergang langs de Huizeraangerechtenweg vormden de eeuwenoude grens van deze aangerechten. Vandaag de dag vormen deze watergangen de gemeentegrens tussen Blaricum en Huizen. Het Huizer Aangerecht is het enige aangerecht dat nog geheel in tact is gebleven. Overige aangerechten zijn als gevolg van de uitbreiding van Huizen en de aanleg van rijksweg A27, verdwenen.
 
In het Gooi bestonden van oudsher verschillende soorten graslanden, zowel buiten- als binnendijks. Aan de kust lagen de laaggelegen, vaak natte gronden, vooral bestemd als hooiland. Binnendijks lagen meestal de hoger gelegen droge gronden, vooral in gebruik als weiland. Veel graslanden waren in gemeenschappelijk bezit van diegenen, die lid waren van de Vereniging 'Stad en Lande van Gooiland'. Deze leden worden 'erfgooiers' genoemd. De gemeenschappelijke weiden, waarop het vruchtgebruik van de erfgooiers rustte, waren verdeeld in Meenten, waaronder de Ooster Meent. De Ooster Meent lag ten oosten van de Huizerhaven en ten noorden van de dorpskern van Blaricum. Het bestond uit buitendijks en binnendijks gebied. Een deel van de huidige Blaricummermeent maakt onderdeel uit van deze Ooster Meent.
3.2 Landschap en omgeving
De landschappelijke onderlegger van De Blaricummermeent is van een andere orde dan die van Blaricum Dorp. Het Dorp is gelegen op zand en De Blaricummermeent is gelegen op klei en veen.
 
De oude verkaveling van De Blaricummermeent heeft een regelmatig patroon. Het gebied kenmerkte zich als een weidegebied met een aantal sloten. De oostelijke grens wordt gevormd door de A27. Het (weg)verkeerslawaai van deze snelweg moet worden afgeschermd, omdat anders in een groot deel van het plangebied niet gewoond zou mogen worden.
 
In de huidige situatie zijn met name de ligging van het plangebied aan het Gooimeer en recreatiegebied Voorland Stichtse Brug en de cultuurhistorische en archeologische waarden bepalend voor de kwaliteiten van De Blaricummermeent. Daarnaast is de zomerkade (toekomstige regionale waterkering) een belangrijke drager van de ecologische verbindingszone.
4 Masterplan
Aan de ontwikkeling van Blaricummermeent Werkdorp ligt een groot aantal documenten ten grondslag. De belangrijkste daarvan zijn het Integraal Programma van Eisen (IPvE, oktober 2004), de Ontwikkelingsvisie De Blaricummermeent (februari 2005) en het Masterplan De Blaricummermeent (december 2005). In het IPvE zijn de uitgangspunten en randvoorwaarden voor de ontwikkeling van de locatie vastgelegd. Op basis van dit IPvE zijn vervolgens acht modellen (visies) met uiteenlopende inrichting en kwaliteiten opgesteld waarvan het model Delta is gekozen als de uit te werken visie. Deze uitwerking heeft plaatsgevonden in het Masterplan.
 
In het Masterplan voor De Blaricummermeent is in hoofdlijnen uiteengezet wat de plannen van de gemeente Blaricum zijn. Het uitgangspunt is De Blaricummermeent op een evenwichtige wijze te ontwikkelen voor wonen, werken en recreëren. Bij de ontwikkeling van De Blaricummermeent dienen de kwaliteiten van Blaricum Dorp en de wijk Bijvanck als inspiratie. De Blaricummermeent wordt een dorpsdeel dat een groen, organisch, intiem en gevarieerd karakter heeft en krijgt. Het kenmerkt zich door een dorps karakter met een fijnkorrelige stedenbouwkundige structuur. In de wijk zullen verschillende doelgroepen een plek krijgen. Werken en wonen worden waar mogelijk gemengd. De bedrijvigheid krijgt een hoogwaardig karakter. De aansluiting van De Blaricummermeent op de andere dorpsdelen maar ook op Huizen is een belangrijk aandachtspunt.
 
Het stedenbouwkundig plan voor De Blaricummermeent bestaat uit 3 deelgebieden, te weten:
  1. Stichtsewegzone;
  2. Woonwerkdorp de Meent;
  3. Voorland Stichtsebrug;
De verschillende deelgebieden zijn op de volgende afbeelding weergegeven.
 
Deelgebieden
 
Voorliggend bestemmingsplan heeft betrekking op de deelgebieden 1 en 2 (Woonwerkdorp de Meent en Stichtsewegzone). De Stichtseweg behoudt haar groene inrichting en vormt de entree naar de wijken de Bijvanck en De Meent. Op de invulling van het Woonwerkdorp de Meent wordt in navolgende tekst nader ingegaan.
 
Landschappelijke structuur
De Blaricummermeent is geen standaard nieuwbouwwijk. De wijk heeft een uitgesproken lokale identiteit, is groen, gevarieerd en verrassend en kent geen bebouwing hoger dan vier lagen. Hierdoor krijgt het gebied een organisch, warm en intiem karakter. Bestaande landschappelijke kwaliteiten (zoals maaiveldhoogtes en de ligging aan het Gooimeer) worden benut en hier en daar zelfs versterkt.
 
Door het plangebied kronkelt de rivier (Meentstroom) die daardoor een grote randlengte heeft. Langs het water loopt aan één zijde een park met een openbaar pad en door het park lopen routes vanuit het Dorp en de Bijvanck naar het Gooimeer. Het plan krijgt een groene uitstraling, die vooral bepaald wordt door het groen van de tuinen in het gebied, de oevers van de rivier en het openbaar groen in het lineaire park langs de rivier en langs de dijk. Doordat de rivier door verschillende gebieden loopt, verschilt ook de sfeer van het water steeds.
 
Stedenbouwkundige structuur
De Blaricummermeent heeft en krijgt een organisch wegenpatroon waarin alle delen van de wijk in zekere zin gelijkwaardig zijn ontsloten en waarbinnen zich slechts een paar hoofdaders (gebiedsontsluitingswegen) bevinden waarlangs kan worden gewoond en/of gewerkt. Tussen deze lange organische lijnen in het gebied liggen de woonstraatjes. Deze woonstraatjes c.q. erftoegangswegen (type 2), lopen evenwijdig aan de oorspronkelijke verkavelingsstructuur van het oude maaiveld (weilanden c.q. gronden van de Erfgooiers).
 
Voor de loop van de rivier is, in het zuidelijk deel van het plangebied, ingespeeld op de hoogteligging van het oude maaiveld. De hoogtekaart van het oude gebied (voordat het werd opgehoogd) laat zien dat het plangebied in de richting van het Gooimeer steeds lager, en dus natter, wordt. De keuze om hier een delta-achtige omgeving te creëren sluit hier goed op aan. Op deze wijze is de oorspronkelijke morfologie op speelse wijze in het plan meegenomen. Voorgaande indeling zorgt er voor dat het plangebied feitelijk kan worden opgedeeld in twee delen:
  • Delta; dit gebied omvat het noordelijke (smallere) deel van de Blaricummermeent. In dit gebied wordt een woon- en werkmilieu voorgestaan waarin een nadrukkelijke relatie met de rivier (Meentstroom) en het Gooimeer wordt nagestreefd. Naast een waterverbinding met het Gooimeer dient een milieu te worden gecreëerd waarin het ‘waterwonen’ (in de meest brede zin van het woord) volledig tot zijn recht komt.
  • Stroom: dit gebied omvat het zuidelijke deel dat aansluit op de wijk Bijvanck. In dit gebied vormt de rivier het karakteristieke element in het nieuwe woon- en werkmilieu. Hier wordt een leefmilieu voorgestaan van wonen en werken in het groen en aan of nabij de rivier. Door de loop van de rivier voldoende door het gebied te laten slingeren is het water in een groot deel van het gebied zichtbaar. ‘Stroom’ leent zich voor een hogere woningdichtheid dan ’Delta’.
In onderstaande figuur is de oorspronkelijke verkavelingsopzet uit het Masterplan weergegeven. De rode lijn in de figuur vormt de grens tussen de deelgebieden ‘Stroom’ en ‘Delta’.
 
Verkavelingsopzet Masterplan  
 
Het Masterplan gaat vergezeld van een Kwaliteitshandboek. Dit Kwaliteitshandboek wordt vervolgens per deelplan verder uitgewerkt en is vervolgens de beleidsmatige onderlegger van de nog op te stellen Uitwerkingsplannen. In deze uitwerking zitten generieke eisen opgenomen, zoals parkeernormen, maar ook meer specifieke stedenbouwkundige eisen gerelateerd aan het specifieke deelgebied. Afwijken van de uitgangspunten van het Kwaliteitshandboek is mogelijk maar dient vergezelt te gaan van een goede onderbouwing.
5 Milieu en omgevingsaspecten
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan worden aangetoond. Hierbij moet rekening worden gehouden met de geldende wet- en regelgeving alsmede met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders.
 
In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Daarnaast komen ook andere ruimtelijk relevante omgevingsaspecten aan de orden. Ingegaan wordt op de volgende aspecten: bodem, luchtkwaliteit, geluid, bedrijven en milieuzonering, externe veiligheid, water, ecologie, archeologie en cultuurhistorie.
5.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan/besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen.
 
Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.-plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen', van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 'plannen' geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 'gevallen', van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.-(beoordelings)plicht.
Planspecifiek
Op basis van het Besluit m.e.r. is een m.e.r.(-beoordeling) niet nodig. De ondergrens voor het verplicht opstellen van een m.e.r. wordt namelijk gevormd door D11.2 en daarin staat dat bij minimaal 2.000 woningen het opstellen van een m.e.r. noodzakelijk is. Voor de Blaricummermeent wordt onder dit minimum gebleven en volgt vanuit het Besluit m.e.r. geen verplichting voor het opstellen van een m.e.r.
        
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2000 of meer woningen. De voorgenomen ontwikkeling bevat namelijk circa 900 woningen. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
De vormvrije m.e.r.-beoordeling wordt gevormd door de hiernavolgende paragrafen. Daarin worden geen belangrijke nadelige milieugevolgen gesignaleerd. Deze gevolgen kunnen derhalve worden uitgesloten; een nadere m.e.r.-beoordeling is niet noodzakelijk.
5.2 Bodem
In het kader van een bestemmingsplan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Middels dit onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
 
Planspecifiek
In het kader van het geldende bestemmingsplan 'Blaricummermeent Werkdorp' zijn ten behoeve van de herontwikkeling van het gebied de volgende bodemonderzoeken uitgevoerd:
  • Verkennend bodemonderzoek, zie bijlage 2;
  • Bodemonderzoek 13 dammen, zie bijlage 3;
  • NGE-bodemonderzoek, zie bijlage 4.
Uit zowel het 'Verkennend bodemonderzoek' en het 'Bodemonderzoek 13 dammen' volgt dat de aangetroffen gehalten/verontreinigingen geen aanleiding geven tot nader onderzoek of sanerende maatregelen. Daarnaast volgt uit het NGE-bodemonderzoek (Niet Gesprongen Explosieven) dat er onvoldoende aanwijzingen zijn aangetroffen om een nader onderzoek naar de aanwezigheid van NGE'en te rechtvaardigen. 
 
Naast voorgaande onderzoeken voor de gehele Blaricummermeent zijn ten behoeve van de verschillende uitwerkingsplannen actualiserende bodemonderzoeken uitgevoerd. Uit deze onderzoeken blijkt, wederom, dat de locatie geschikt is voor woningbouw. Enkel voor de gronden die in het bestemmingsplan de bestemming 'Woongebied - Uit te werken' hebben, is geen actualiserend onderzoek uitgevoerd. Het bevoegd gezag is echter vrij om te beoordelen dat de uitgevoerde bodemonderzoeken nog steeds geldig zijn. Aan de houdbaarheid van een bodemonderzoek is namelijk geen wettelijke termijn gebonden. Gezien het huidige gebruik van de gronden is het namelijk niet waarschijnlijk dat deze gronden, na de uitvoering van de eerste bodemonderzoeken, vervuild zijn geraakt. Een actualisatie van het bodemonderzoek is daarom niet noodzakelijk.  
 
5.3 Luchtkwaliteit
In de Wet Milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van circa 900 woningen. Het beoogde woningbouwprogramma is in het kader van luchtkwaliteit aan te merken als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. De woningbouw heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse. Aan de andere kant wordt 'wonen' in het Besluit gevoelige bestemmingen niet gezien als een gevoelige bestemming. In het kader van een goede ruimtelijke ordening is echter, met behulp van de Atlas Leefomgeving (van o.a. ministerie I&M en RIVM), wel gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Op de volgende afbeeldingen zijn de concentraties over 2013 van fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) weergegeven. Uit deze afbeeldingen blijkt dat de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied ruim voldoet aan de gestelde grenswaarde van 40 µg/m³ voor zowel fijnstof als stikstofdioxide.
 
Concentratie fijnstof 2013
 
Concentratie stikstofdioxide 2013
5.4 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (terreinen die behoren bij andere gezondheidszorggebouwen dan categorale en academische ziekenhuizen, verpleeghuizen, woonwagenstandplaatsen);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen, waaronder onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan ziekenhuizen en verpleeghuizen die zijn aangegeven in artikel 1.2 van het Besluit geluidhinder (Bgh):
    • verzorgingstehuizen;
    • psychiatrische inrichtingen;
    • medisch centra;
    • poliklinieken;
    • medische kleuterdagverblijven.
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
Planspecifiek
Voor de planinterne wegen is reeds in het verleden akoestisch onderzoek uitgevoerd en waar niet voldaan wordt aan de voorkeursgrenswaarde een hogere ontheffingswaarde afgegeven. Ten aanzien van de planontwikkeling in relatie tot de rijksweg A27 is in het verleden er altijd vanuit gegaan dat de geluidsbelasting als gevolg van de A27, middels te treffen overdrachtsmaatregelen, onder de voorkeursgrenswaarde zou blijven. Dit uitgangspunt is door gewijzigde wet- en regelgeving (nieuw reken- en meetvoorschrift) en gewijzigde ruimtelijke mogelijkheden voor de plaatsing van afscherming achterhaald.
 
Middels een tussentijdse reparatie is het bestemmingsplan voor het nieuwe geluidsscherm voor de Blaricummermeent in procedure gebracht. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 26 januari 2016 en treedt vanaf 11 maart 2016 in werking. Parallel hieraan is een aanvullende ontheffing hogere grenswaarden afgegeven. In dit bestemmingsplan is het reparatieplan voor het geluidsscherm opgenomen.
 
In het kader van de het bestemmingsplan t.b.v. het geluidscherm is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 5. In dit onderzoek zijn de geluidsconsequenties beschreven voor de beoogde woningen in de Blaricummermeent.
 
Conclusie van het onderzoek is dat, ten gevolge van de Rijksweg A27, niet voor alle woningen kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In dit kader zijn verschillende schermoplossingen onderzocht en is er voor gekozen om een geluidscherm met een hoogte van 7,5 m te realiseren in combinatie met het aanvragen van hogere grenswaarden. Het besluit tot het vaststellen van hogere grenswaarden is op 8 december 2015 vastgesteld en zal tegelijkertijd met het bestemmingsplan t.b.v. het geluidsscherm in werking treden. In het besluit tot het vaststellen van hogere grenswaarden is getoetst aan de voorwaarden uit de Nota Geluidbeleid Blaricum. Uit deze toetsing volgt dat op een aantal punten afgeweken wordt van de Nota Geluidbeleid. Derhalve is, in overeenstemming met de Nota Geluidbeleid, in het besluit tot het vaststellen van hogere grenswaarden een motivatie opgenomen waarom in dit geval afgeweken kan worden van de voorwaarden.
 
Proces vervolg
Op basis van een uitgewerkte verkaveling wordt nader onderzocht voor welke woningen gebruik gemaakt wordt van de reeds afgegeven hogere waarden. Hiervoor wordt een zogenaamde geluidsboekhouding bijgehouden. Voor de woningen welke gebruik maken van deze hogere waarden dient aanvullend onderzocht te worden of de binnenwaarde, zoals opgenomen in het Bouwbesluit, gehaald wordt. Dit wordt getoetst bij de aanvraag Omgevingsvergunning. De uitgevoerde akoestische onderzoeken in het kader van de verkregen ontheffingen geven een eerste indicatie welke woningen mogelijk geluidsbelast zijn. Het nadere onderzoek op basis van een uitgewerkte verkaveling geeft vervolgens meer inzicht in de gevelbelasting waaruit vervolgens te herleiden is wat de gevelisolatie zou moeten zijn.
5.5 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komt te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Aan de zuid-westzijde van het plangebied is één bedrijf aanwezig. Het betreft het bestaande takel- en bergingsbedrijf Bergnet aan de Stichtseweg 2. Dit bedrijf wordt aangemerkt als een bedrijf vallende onder milieucategorie 2. Dit betekent dat een afstand van 30 meter moet worden aangehouden tussen het bedrijf en milieugevoelige bestemmingen (bijv. woningen). In de nabijheid van het bedrijf zijn geen nieuwe milieugevoelige bestemmingen voorzien. Het takel en bergingsbedrijf vormt daarmee geen belemmering voor de ontwikkeling van de Blaricummermeent.
 
Naast het solitaire bedrijf aan de Stichtseweg is het Businesspark27 in ontwikkeling. Op dit bedrijvenpark komen kantoorgebouwen en bedrijven. Momenteel wordt onderzoek gedaan naar de inrichting en het programma van het terrein. Om knelpunten met de beoogde woningbouw te voorkomen zal bij de actualisatie van dit plandeel voorzien worden in een zonering van het bedrijvenpark. Hoe verder de bedrijven van de woongebieden afliggen, hoe hoger de bedrijfscategorie mag zijn. Op deze wijze is een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen gegarandeerd. Totdat een nieuw bestemmingsplan voor het bedrijvenpark is vastgesteld, waarin de zonering vastgelegd is, zal bij de uitgifte van kavels al wel rekening worden gehouden met de zonering. Deze werkwijze sluit aan bij het huidige uitgifte beleid van de gemeente Blaricum.
5.6 Externe veiligheid
 
5.6.1 Algemeen
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er verschillende ontwikkelingen gaande. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen en wordt er gewerkt aan een Structuurvisie buisleidingen. Deze Structuurvisie wordt de opvolger van het Structuurschema Buisleidingen uit 1985 en bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het externe veiligheidsbeleid voor het vervoer van gevaarlijke stoffen staat beschreven in de nota Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Rnvgs). In de circulaire Rnvgs is dit beleid nader uitgewerkt. In de nota en circulaire Rnvgs staan normen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen via weg, water en spoor. Deze normen hebben echter geen wettelijke status.
 
Het voornemen van het kabinet is een aantal categorieën van routes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen en bijbehorende plafonds aan te wijzen. Dit moet leiden tot een basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Dit Basisnet geeft de relatie aan tussen de ruimtelijke ordening en de vervoersrisico’s. Zo wordt beschreven welke ruimtelijke ontwikkelingen wel en niet zijn toegestaan in een gebied tot 200 meter vanaf de infrastructuur. Om het Basisnet wettelijke grondslag te geven zal bestaande wetgeving aangepast en nieuwe wetgeving ontwikkeld moeten worden. Derhalve wordt een nieuwe Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) opgesteld om de regels voor de ruimtelijke ordening van het Basisnet vast te leggen: het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). Vanuit het Btev moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) opgenomen worden en moet een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
5.6.2 Onderzoek
Om de realisatie van gevoelige bestemmingen in de Blaricummermeent mogelijk te maken is in het kader van het bestemmingsplan 'Blaricummermeent Werkdorp' een onderzoek externe veiligheid uitgevoerd, zie bijlage 6. Uit dit onderzoek kunnen de volgende conclusies worden getrokken:
  • plaatsgebonden risico: bij de A27 is geen PR-contour aanwezig. De ontwikkelingen worden hierdoor niet belemmerd.
  • groepsrisico: in geen van de berekende scenario's wordt de oriëntatiewaarde van het groepsrisico overschreden. Wel is er sprake van een toename van het groepsrisico als gevolg van de ontwikkeling van het plangebied. Dit is een logisch gevolg van het feit dat een gebied dat bestaat uit grasland wordt bestemd voor woningen en bedrijfsmatige activiteiten, waardoor een toename van het aantal personen in het gebied optreedt. Iedere toename van het groepsrisico moet worden verantwoord. Aan deze verantwoording is in de volgende paragraaf invulling gegeven.
Gezien de datering van het onderzoek is een aanvullend onderzoek uitgevoerd (zie bijlage 7) waarin antwoord wordt gegeven op de vraag: 'Moet het Onderzoek Externe Veiligheid worden vernieuwd of kan worden volstaan met een memo waarin wordt aangegeven dat de uitgangspunten niet veranderd zijn en het onderzoek daarom nog steeds voldoet?'. Het antwoord op die vraag is:
  • het PR behoeft niet opnieuw berekend te worden. De toetsmethodiek voor PR is met Basisnet Weg en de gewijzigde CRVGS vereenvoudigd. Toetsing aan de PR-contour 10-6 is niet meer nodig omdat Basisnet Weg al aangeeft dat er geen veiligheidszone langs de A27 bij Blaricum van toepassing is, en dat er ook geen sprake is van plasbrandaandachtsgebied;
  • de uitgangspunten voor berekening van het GR zijn veranderd. Dit betreft met name de prognose voor transportaantallen stofcategorie GF3 die op grond van Basisnet Wet gebruikt zouden moeten worden om het GR van de toekomstige situatie te berekenen;
  • er is een nieuwe versie van de software RBMII beschikbaar die leidt tot een hoger groepsrisico, maar deze blijft nog ruim onder de orienterende waarde, daarmee is een nieuw verantwoording van het groepsrisico niet noodzakelijk. De nieuwe uitkomst verandert niets aan de noodzaak, diepgang en inhoud van de verantwoording Groepsrisico;
  • herberekening met nieuwe prognoses (volgens Basisnet Weg) en met nieuwe versie van RBMII zullen wel leiden tot nieuwe waarden van het GR, maar de GR zal niet groter dan de oriëntatiewaarde. Nieuwe uitkomsten veranderen niets aan de noodzaak, diepgang en inhoud van de verantwoording van het Groepsrisico.
5.6.3 Verantwoording groepsrisico
De verantwoordingsplicht van het groepsrisico houdt in dat, naast de rekenkundige hoogte van het GR, tevens rekening moet worden gehouden met een aantal kwalitatieve aspecten. In de 'Handreiking verantwoordingsplicht groepsrisico' is een aantal criteria opgenomen die betrokken moet worden bij het invullen van de verantwoordingsplicht. In de volgende tabel worden deze onderdelen van de verantwoordingsplicht weergegeven. Vervolgens wordt aan de hand van de verschillende onderdelen invulling gegeven aan de verantwoordingsplicht. Deze verantwoording is opgesteld aan de hand van het eerder genoemde Onderzoek Externe Veiligheid van Oranjewoud. In deze verantwoording is al wel het bedrijvenpark, dat buiten voorliggend bestemmingsplan wordt gelaten, al wel meegenomen.
 
1.
Aanwezige dichtheid van personen in het invloedsgebied van de betrokken inrichting
  • functie-indeling
  • gemiddelde personendichtheid (totaal en per functie/locatie)
  • verblijfsduurcorrecties
  • verschil tussen bestaande en nieuwe situatie
2.
De omvang van het groepsrisico
  • de omvang voor het van kracht worden van het besluit
  • de omvang na het van kracht worden van het besluit
  • de verandering van het groepsrisico ten gevolge van het besluit
  • de ligging van de groepsrisicocurve ten opzichte van de oriëntatiewaarde
3.De mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico bij de bron
4.De mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico in het ruimtelijke besluit
5.
De mogelijkheden tot voorbereiding op en bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval
  • pro-actie
  • preventie
  • preparatie
  • repressie/zelfredzaamheid
6.De mogelijkheden van personen die zich in het invloedsgebied van de inrichting bevinden om zichzelf in veiligheid te brengen
7.De voor- en nadelen van andere mogelijkheden tot ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico
8.De mogelijkheden en voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst
 
1. Aanwezige dichtheid van personen in het invloedsgebied van de betrokken inrichting
Functie-indeling
Het plangebied  bevindt zich aan de oostzijde van de kern Huizen in de gemeente Blaricum. Tot de start van de ontwikkeling van het gebied bestond het plangebied voornamelijk uit grasland. Door de ontwikkelingen in het plangebied wordt het een woongebied. Het plangebied wordt gescheiden door een rivier, welke het woongebied in twee delen opdeelt, de deelgebieden 'Stroom' en 'Delta'. Tevens zullen richting het Gooimeer meer watergerichte woningen ontwikkeld worden. De oostkant van het woongebied ligt op circa 150 meter afstand van de rijkssnelweg A27.
   
Gemiddelde personendichtheid
In het plangebied worden circa 900 woningen ontwikkeld. Deze worden verdeeld over de twee stroomgebieden: 'Stroom en Delta'. Omdat nog geen exacte verdeling van deze circa 900 woningen over deze twee stroomgebieden bekend is, is uitgegaan van een homogene verdeling van de personen over het woongebied. Er is conform PGS 1 en de handreiking verantwoording Groepsrisico uitgegaan van 2,4 personen per woning. Dit resulteert in circa 2.160 personen in het woongebied.
 
Verblijfsduurcorrecties
Conform PGS 1 geldt voor woon- en werkgebieden een verblijfsduurcorrectie. In woongebieden wordt uitgegaan van 100% aanwezigheid gedurende de nacht en 70% aanwezigheid overdag. 
 
Verschil tussen de bestaande en nieuwe situatie
In de huidige (vigerende) situatie bestaat het plangebied voornamelijk uit grasland. Door de ontwikkeling van de plannen voor de Blaricummermeent neemt de personendichtheid toe in het plangebied.
 
2. De omvang van het groepsrisico
Het groepsrisico voor het plangebied Blaricummermeent is berekend met het risicoberekeningsprogramma RBM II. Het plangebied ligt op geringe afstand van de rijkssnelweg A27, waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Over de A27 worden brandbare vloeistoffen, brandbare gassen en toxische vloeistoffen vervoerd.
 
Ter hoogte van het plangebied Blaricummermeent is voor één kilometer snelweg het groepsrisico voor de huidige en toekomstige situatie berekend. Voor het plangebied is gerekend met drie verschillende prognoses voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A27: geen groei, centrale pad en hoge groei. Voor de prognosecijfers met 'geen groei' en het 'centrale pad' is de hoogte van het groepsrisico gelijk. Bij de prognosecijfers voor een hoge groei is het groepsrisico hoger dan als de prognosecijfers voor 'geen groei' en het 'centrale pad' gebruikt worden.
 
De omvang voor het van kracht worden van het besluit
De omvang van het groepsrisico voor het van kracht worden van het besluit is gering. Het gebied bestaat voornamelijk uit grasland, waardoor er nauwelijks personen voortdurend blootgesteld worden aan het risico op een ongeval met het transport van gevaarlijke stoffen.
 
De verandering van het groepsrisico als gevolge van het besluit
Door de ontwikkeling van het plangebied Blaricummermeent neemt het groepsrisico significant toe. Dit is te verklaren door de situering van het bedrijventerrein op geringe afstand van de A27. Tevens ligt het woongebied, met hogere personendichtheden dan het bedrijventerrein, ruim binnen het invloedsgebied van brandbare gassen (360 meter). Als de prognosecijfers voor een hoge groei van het vervoer van gevaarlijke stoffen over de A27 gebruikt worden neemt het groepsrisico marginaal toe ten opzichte van de prognosecijfers 'geen groei' en het 'centrale pad'. Het betreft voornamelijk een toename van de kans (frequentie) op een ongeval. De ligging van de groepsrisicocurve ten opzichte van de oriëntatiewaarde.
 
De ligging van de groepsrisicocurve ten opzichte van de oriëntatiewaarde
Zowel in de huidige (vigerende) situatie als de toekomstige situatie ligt de groepsrisicocurve ruim (circa een factor 100) onder de oriëntatiewaarde.
 
3. De mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico bij de bron
Bronmaatregelen zijn niet te treffen in het kader van onderhavige ruimtelijke procedure. In het Onderzoek Externe Veiligheid worden ze echter wel genoemd, zodat eventueel via andere procedures dan het bestemmingsplan geschikte maatregelen kunnen worden getroffen ter beperking van het groepsrisico bij de bron.
 
Het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt geregeld in landelijke wetgeving. De minister van Verkeer en Waterstaat heeft op 1 augustus 1997 het Rijkswegennet aangewezen voor het routeren van gevaarlijke stoffen. Belangrijk is dat voor het toepassen van bronmaatregelen, zo ver al mogelijk dan wel effectief, toestemming van het ministerie van Verkeer en Waterstaat nodig is.
     
4. De mogelijkheden en de voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico in het ruimtelijk besluit
Er bestaan in het plangebied mogelijkheden om door een goede ruimtelijke ordening de nadelige gevolgen van incidenten met bepaalde gevaarlijke stoffen zoveel mogelijk te voorkomen en te beperken.
 
De mogelijkheden ter beperking van het groepsrisico in het ruimtelijke besluit bestaan vooral uit maatregelen in de overdrachtszone. Dit is de zone tussen het traject waarvoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd en de (beperkt) kwetsbare objecten in het plangebied. In het Onderzoek Externe Veiligheid wordt een aantal mogelijke maatregelen genoemd die bij de verdere uitwerking van het plan zijn/worden meegenomen.
   
5. Maatregelen ter bevordering van de bestrijdbaarheid van het maatgevend scenario
De bestrijdbaarheid wordt aan de hand van twee aspecten beoordeeld:
  • Is dit rampscenario te bestrijden?
  • Is het gebied voldoende ingericht om bestrijding te faciliteren?
Is dit rampscenario te bestrijden?
Belangrijk voor een ongeval met brandbare gassen is dat de brandweer zo snel mogelijk ter plaatse van de calamiteit bij de tankwagen is, zodat deze onmiddellijk gekoeld kan worden om een BLEVE door brand te voorkomen. De brandweer heeft hier voor langere periode voldoende bluswatercapaciteit voor nodig (primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorziening). De snelheid van het ter plaatse komen ter voorkoming van een BLEVE door brand is van groot belang. Ook hier geldt dat een goede bereikbaarheid van de locatie van belang is.
 
Bij een ongeval met giftige vloeistoffen kan de brandweer optreden door de gaswolk neer te slaan of te verdunnen / op te nemen met water. Een tijdige waarschuwing van de bevolking om te schuilen (ramen en deuren sluiten) en evacuatie naar locaties buiten het invloedsgebied zijn de belangrijkste taken van de brandweer en het bevoegd gezag bij een ongeval met giftige vloeistoffen.
 
Is het gebied voldoende ingericht om bestrijding te faciliteren?
Voor de bestrijding van een calamiteit is de inrichting van het plangebied niet primair van belang. Bestrijding van een calamiteit op de snelweg vindt plaats vanaf de snelweg.  
  
6. De mogelijkheden van personen die zich in het invloedsgebied van de bron bevinden om zichzelf in veiligheid te brengen
Zelfredzaamheid is het zichzelf kunnen onttrekken aan een dreigend gevaar, zonder daadwerkelijke hulp van hulpverleningsdiensten. Het zelfredzame vermogen van personen in de buurt van een risicovolle bron is een belangrijke voorwaarde om grote effecten bij een incident te voorkomen. In het plangebied zijn voornamelijk personen aanwezig met een hoge mobiliteitsfactor; er zijn geen invaliden of bejaarden gepositioneerd binnen het invloedsgebied van gevaarlijke stoffen. De mate van succes van zelfredzaamheid hangt af van een twee tal factoren:
  • Wat zijn de mogelijkheden van zelfredzaamheid om slachtoffers te voorkomen?
  • Is het gebied voldoende ingericht om de zelfredzaamheid te kunnen faciliteren?
In het kader van de zelfredzaamheid zijn een aantal voorstellen en maatregelen gedaan. Deze voorstellen en maatregelen zijn/worden bij de verdere uitwerking van het plan meegenomen.
 
Waarschuwen bevolking
In het plangebied is goede dekking van het waarschuwings- en alarmeringssysteem (WAS) essentieel om de bevolking op tijd te waarschuwen. De bedrijven zullen bij een dreigende BLEVE ontruimd moeten worden. De woningen bevinden zich op een afstand van meer dan 150 meter van de A27. Aangenomen wordt dat men op deze afstand binnenshuis, mits men zich niet achter glas bevindt, voldoende beschermd is tegen de effecten van een BLEVE. Afhankelijk van de omstandigheden kan in dat gebied de maatregel 'schuilen' geadviseerd worden. Ook in geval van ongevallen met giftige stoffen is een goede dekking van het WAS essentieel. Geborgd moet worden dat met het inschakelen van het WAS direct een bericht naar RTV Noord-Holland gaat met informatie over het dreigende gevaar en bijbehorend gedragsadvies.
 
Vluchtmogelijkheden
Het plangebied zal zodanig moeten worden ingericht dat ontvluchting van het bedreigde gebied van de gevaarsbron áf goed mogelijk is, ook voor mensen in een rolstoel of met een kinderwagen. Bijvoorbeeld moet voorzien worden in voldoende oversteken, die bovendien voldoende breed zijn, over de waterpartij. Bij nadere invulling van het gebied zal hierover afgestemd moeten worden met de lokale brandweer.
 
Verminderde zelfredzaamheid
Zelfstandige ontvluchting van het bedreigde gebied is vanwege de tijdsfactor van groot belang. Voorkomen moet worden dat grote groepen aanwezigen geholpen moeten worden bij het vluchten. Het is daarom belangrijk dat functies waarbij sprake is van minder zelfredzame personen, zoals bij verzorgingshuizen, ver van de risicobron A27 af geprojecteerd worden.
 
7. De voor- en nadelen van andere mogelijkheden tot ruimtelijke ontwikkelingen met een lager groepsrisico
Varianten waardoor het groepsrisico niet of in beperkte mate toeneemt zijn:
  • Geen vervoer van gevaarlijke stoffen over A27.
Ten aanzien van het eerste punt kan gesteld worden dat dit niet door de gemeente Blaricum geregeld kan worden, omdat dit is vastgelegd in de Nederlandse/Europese wet- en regelgeving. Wat betreft het tweede punt wordt opgemerkt dat in de planvorming reeds rekening is gehouden met een behoorlijke afstand (meer dan 50 meter voor bedrijven en meer dan 150 meter voor woningen) en dat er geen alternatieven zijn binnen de gemeente en binnen het plangebied om de ontwikkeling van het bedrijventerrein en de woningen verder van de A27 te situeren.
 
8. De mogelijkheden en voorgenomen maatregelen ter beperking van het groepsrisico in de nabije toekomst
In de voorgaande elementen van de verantwoordingsplicht zijn al een aantal mogelijkheden geschetst om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken. Bij verdere ontwikkeling van het bestemmingsplan lijkt het verstandiger om de focus op effectgerichte maatregelen te leggen in plaats van op brongerichte maatregelen.
5.7 Water
De Blaricummermeent ligt op de overgang tussen de hooggelegen, reliëfrijke Gooise stuwwallen en de lage, vlakke Eemvallei. Het plangebied bestaat uit veen- en kleigronden. In het noordoostelijk deel bevinden zicht in het bovenste deel van de klei zandige laagjes.
 
Waterstructuur
Langs de noordoostzijde en oostzijde van het plangebied ligt een hoofdwatergang. De breedte is ongeveer 7,50 meter op de waterlijn. De secundaire watergangen zijn kavelsloten met een breedte op de waterlijn van 2,00 tot 4,00 meter. Om het plangebied ligt een ringsloot met een breedte van 4,00 tot 6,00 meter op de waterlijn. Naast deze watergangen is in het kader van de ontwikkeling van de Blaricummermeent reeds een nieuwe hoofdwatergang aangelegd in de vorm van een meanderende rivier. Deze hoofdwatergang sluit in het zuiden ruimtelijk aan op het watersysteem van de Bijvanck. In het noorden is middels een schutsluis een verbinding met het Gooimeer gerealiseerd. Deze schutsluis kan worden geopend om recreatieve scheepvaart tussen de Blaricummermeent en het Gooimeer mogelijk te maken.
 
Peilbeheer
In de Blaricummermeent worden twee peilvakken onderscheiden, Stroom en Delta (zie ook toelichting hoofdstuk 4). Het waterpeil dat is vastgelegd in het peilbesluit van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht. Voor het deelgebied 'Stroom' is het peil bepaald op NAP +0,40 meter. Dit is hetzelfde peil als in de aanliggende wijken. Het maaiveld in dit gebied is opgehoogd tot NAP +2,00 meter. Het peilvak Delta komt tot stand middels een nieuw geplaatste stuw in de hoofdwatergang. Door de verbinding met het Gooimeer kan het peil in dit vak variëren met het peil in het Gooimeer (NAP -0,20 meter en NAP -0,40 meter). Het maaiveld in dit peilvak is opgehoogd tot NAP +1,20 meter.
 
Aan- en afvoer
In het kader van gebiedsvreemd water en het niet afwentelen op ander gebied, is de verbinding (duiker) met het gebied ten oosten van de A27 opgeheven. De gesloten schutsluis in de gooise Zomerkade zorgt bij hoge waterstanden op het Gooimeer (bijvoorbeeld door windopstuwing) voor de benodigde veiligheid. Het water moet dan tijdelijk geborgen kunnen worden in het plangebied. Hierdoor is het noodzakelijk dat in het plangebied een flexibel peilbeheer wordt toegepast. Hiervoor is een waterbalansberekening opgesteld. De berekening is opgenomen als bijlage in het Waterstructuurplan kenmerk RB-SE20062395, d.d. maart 2014.  In het kader van het nog nieuw vast te stellen waterbesluit wordt het watersysteem opnieuw systematisch en modelmatig doorgerekend. Uit de berekeningen uit 2014 blijkt dat bij een maatgevende situatie, waarbij de schutsluis is gesloten, voldoende oppervlakte open water aanwezig is in het gebied Delta om de hoeveelheid water te kunnen bergen. Voor eventuele noodsituaties wordt er echter wel voorzien in een pomp om water te kunnen afvoeren naar het Gooimeer.
 
Waterkwaliteit
Om te voldoen aan het stand-still principe met betrekking tot de waterkwaliteit is, in het kader van de ontwikkeling van de Blaricummermeent, een aantal maatregelen genomen. Hierbij zijn door Waterschap Amstel, Gooi en Vecht als belangrijkste maatregelen genoemd: 
  1. het beperken van de nalevering van de nieuwe waterbodems;
  2. het beperken van de nalevering vanuit de drains;
  3. het laten circuleren van het inlaatwater over een langzaamzandfilter.
Bij het civieltechnisch ontwerp wordt zoveel als mogelijk rekening gehouden met de bovenstaande maatregelen. Daarnaast zijn ook nog andere maatregelen denkbaar. Hierbij valt te denken aan het zoveel mogelijk afstromen van water van schoon naar vuil, het breed dimensioneren van de hoofdwatergang, het aanhouden van een waterdiepte in de hoofdwatergang van minimaal 1,50 meter en het natuurvriendelijk inrichten van 50% van de oevers. Daarnaast staan alle watergangen met elkaar in verbinding en kan door het toepassen van flexibel peilbeheer de inlaatbehoefte van water worden beperkt.  
 
De verontreiniging van regen- en oppervlaktewater zullen worden beperkt door toepassing van niet uitloogbare bouwmaterialen voor daken, gevels en constructies in het oppervlaktewater. Bij de beoordeling van bouwaanvragen in het Ontwerpteam is hiervoor aandacht. De gemeentelijke verordening voorziet niet in een regeling hiervoor. Wel worden in het kader van de aansluitingen op het gemeentelijk rioolstelsel hierover nadere afspraken gemaakt met de ontwikkelende partijen. Daarnaast moet het gebruik van bestrijdingsmiddelen in het beheer van oevertaluds, openbaar groen en bestratingen worden vermeden en mogen ongezuiverde lozingen van huishoudelijk afvalwater niet worden toegestaan. Het afval- en regenwater dient gescheiden van elkaar te worden afgevoerd. Het huishoudelijk afvalwater moet naar de zuivering getransporteerd worden. Het regenwater kan vertraagd worden afgevoerd naar de hoofdwatergang, indien nodig voorzien van zuiverende voorzieningen. Alleen ernstig vervuild oppervlak zal op de vuilwater-riolering mogen worden aangesloten.
 
Grondwater
Door de lage ligging (NAP +0,50 meter) en kwel vanuit de Utrechtse Heuvelrug is de grondwaterstand relatief hoog. Het gebied valt binnen grondwatertrap II. De gemiddeld laagste grondwaterstand is daar ongeveer 0,50 tot 0,80 meter beneden maaiveld. In het laagste deel (richting Gooimeer) reikt de hoogste grondwaterstand momenteel tot aan het maaiveld. In de hogere delen (richting Huizen en Bijvanck) zal de grondwaterstand tot maximaal circa 0,20 meter onder maaiveld reiken.
 
De stijghoogte van het grondwater in het zand is in 2005 onderzocht en deze zijn vergeleken met de TNO-grondwaterkaarten. Voor de verschillende deelgebieden in De Blaricummermeent zijn de volgende stijghoogtes gehanteerd:
  • Gebied Delta- Zuid: NAP +0,25 meter;
  • Gebied Delta - Noord: NAP 0 meter;
  • Gebied Stroom: NAP +0,5 meter.
Vanwege het hoogteverschil tussen De Blaricummermeent en het zuidwestelijk gelegen gebied is de aanwezigheid van een kwelstroom aannemelijk. In het stedelijke gebied van Huizen is sprake van wegzijging van ongeveer 0,50 mm/dag.
 
Binnen het plangebied zijn vaste drains toegepast in de cunetten van de wegen ten behoeve van de drooglegging van het gebied. Daarnaast zijn er ook tijdelijke drains toegepast ten behoeve van de versnelling van de zetting tijdens het bouwrijp maken. De aangelegde drains kunnen een negatieve invloed hebben op de waterkwaliteit. Deze situatie doet zich voor wanneer er sprake is van 'nalevering' vanuit de drains.
 
Riolering
De rioolwaterzuiveringen (AWZI) van Blaricum ligt 4,00 kilometer van het plangebied. De gemeente Blaricum en het
Waterschap Amstel, Gooi en Vecht hebben een convenant gesloten waarin is afgesproken om in de kern Blaricum vergaand af te koppelen. Hierdoor is er in de AWZI capaciteit vrij gekomen voor het aansluiten van de Blaricummermeent.
 
DWA-riolering (afvalwater)
Ten behoeve van het rioleringsontwerp is de Blaricummermeent onderverdeeld in een aantal gebieden waarover de woningen zijn verdeeld. Vervolgens is de hoeveelheid water per gebied bepaald.
Voor de inzameling van de dwa zijn de volgende dwa-stelsels ontworpen:
  • dwa-stelsel west ligt ten westen van de watergang, waarbij het afschot van zuid naar noord is met het aflopende straatpeil mee;
  • dwa-stelsel oost ligt ten oosten van de watergang, waarbij eht afschot van zuid naar noord is met het aflopende straatpeil mee;
  • het bedrijvenpark voert onder vrij verval af op dwa-stelsel oost.
In grote lijnen zal de dwa-riolering als volgt worden geprojecteerd:
  • in de erftoegangswegen, categorie 2 (woonstraten) dwa riolering PVC 200 mm met afschot 1:300;
  • in de erftoegangswegen, categorie 1 (verzamelwegen) en de gebiedsontsluitingswegen dwa-riolering PVC 250 mm met afschot 1:300, respectievelijk 1:500 en 1:750 bij voldoende dwa-vulling;
  • in de gebiedsontsluitingswegen met busbaan zullen alleen waar nodig dwa-riolering worden ontworpen.
De centrale transportriolen onder afschot naar de geprojecteerde rioolgemalen kunnen afwijken van de algemene ontwerpregels.
 
Voor het westelijke deel wordt rioolgemaal 1 halverwege het gebied geprojecteerd langs de erftoegangsweg, categorie 1. De geraamde pompcapaciteit is 14,5 m³/h. Dit rioolgemaal zal het afvalwater via een persleiding pompen naar rioolgemaal 2. Rioolgemaal 2 voor het oostelijke deel van De Blaricummermeent is geprojecteerd halverwege het gebied langs de gebiedsontsluitingsweg. De benodigde pompcapaciteit voor het eigen gebied is 30,6 m³/h. De totale (dwa-)pompcapaciteit van rioolgemaal 2 bedraagt derhalve 45,1 m³/h.
 
Rwa-riolering (regenwater)
De grootte van het verhard oppervlak in het plangebied is nog niet exact bekend. Met name dakoppervlakken en verhardingsoppervlakken van tuinen zijn minder inzichtelijk. Over het algemeen wordt voor woongebieden uitgegaan van 150 m²/woning. Voor het bedrijvenpark wordt uitgegaan van een verhardingpercentage van 70% van het bruto oppervlak. Voor het gebied van de Stichtseweg wordt voor de herstructurering van de infrastructuur gerekend op een verhardingspercentage van 25%.
 
Op basis van de nu bekende gegevens is een eerste doorrekening gemaakt van de verschillende oppervlakten binnen het plangebied. Uit de eerste doorrekening volgt de onderstaande tabel.
 
oppervlakte water104.485 m2
oppervlakte bebouwing104.859 m2
oppervlakte verhard oppervlak270.002 m2
oppervlakte onverhard oppervlak206.008 m2
 
Procentueel betekend dit dat circa 15 % van het plangebied bestaat uit water en circa 55% van het totale gebied is verhard.
 
Per gebied is, bij de initiële planopzet, het toekomstig verhard oppervlak geraamd, waarbij een schatting is gemaakt van het percentage verhard oppervlak dat niet rechtstreeks mag lozen, maar via een lamellen-afscheider of een verbetert gescheiden stelsel. Er zijn inmiddels 2 lamellenfilters aangelegd in de deelplannen A en C1. De werking van deze filters is met de waterbeheerder geevalueerd. Conclusie van deze evaluatie is dat lamellenafscheiders geen efficiënte en onderhoudsvriendelijke methode zijn om afstromend hemelwater te zuiveren. Voor de overige plandelen wordt daarom niet meer voorzien in lamellenfilters/lamellenafscheiders.
 
Voor de woongebieden en het eiland zal in principe het regenwater als volgt worden afgevoerd:
  • In de gebiedsontsluitingswegen en de erftoegangswegen, categorie 1, wordt in principe rwa-riolering gelegd, welke op nog nader uit te werken locaties zullen gaan afvoeren op de centrale watergang. Hierover zullen  voorafgaand afspraken met de waterbeheerder worden gemaakt. Met deze nader afspraken over de waterafvoer wordt beoogt dat de waterkwaliteit er niet –meer dan redelijkerwijs- negatief door wordt beïnvloedt. Hierbij kan gedacht worden aan wegwater via een (infiltrerende) berm naar de naastgelegen watergang te laten afstromen. Dit vergt weinig tot geen investeringen terwijl het de negatieve beïnvloeding van de waterkwaliteit sterk wordt beperkt.
  • In de erftoegangswegen, categorie 2, zullen de woningen bovengronds afvoeren naar de weg. Het wegprofiel heeft een breedte van 4,00 meter en aan één zijde een strook van 0,80 meter. Het profiel wordt aan weerszijden omsloten door een haag. De wegen bieden door het afschot van de weg richting de erftoegangswegen, categorie 1, de mogelijkheid om het regenwater over de weg af te laten stromen naar de aldaar gelegen rwa-riolen. Indien dit afschot niet mogelijk is, dan zullen er rwa-riolen aangebracht dienen te worden.
  • De gedeeltes van de erftoegangswegen, categorie 2, welke aansluiten op de watergang en/of het park hierlangs, zullen zoveel mogelijk bovengronds de neerslag naar de watergang afvoeren.
Bij het wegprofiel van de erftoegangswegen, categorie 2, worden molgoten gerealiseerd voor een betere afvoer. De gebiedsontsluitingsweg met busbaan zal worden voorzien van een verbetert gescheiden stelsel. Een klein gedeelte van het bedrijvenpark zal ook in aanmerking komen voor nabehandeling met een lamellen-afscheider of worden voorzien van een verbeterd gescheiden stelsel. De voorkeur wordt gegeven aan nabehandeling met lamellenafscheiders mede om de hydraulische capaciteit van de AWZI te ontzien. De neerslag op de wegen van het Voorland Stichtse Brug zal naar de berm afstromen en infiltreren.
 
Onderhoud
Het beheer en onderhoud van de Rivier, de grenssloot Huizen en de Laagwatersloot Blaricummer Bijvanck zal –conform het Convenant- door het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht plaats gaan vinden. Er vanuit gaande dat aanleg en inrichting conform BIGO en PvE beheer heeft plaatsgevonden. Overdracht vindt plaats conform Convenant –nadat de laatste woning is opgeleverd- danwel op een ander moment overeengekomen door het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht  en de gemeente Blaricum. Het onderhoud aan de kademuren maakt hier geen onderdeel van uit. Beheer en onderhoud van de watergang langs de A27 dient nog te worden vastgelegd. Dit geschiedt op later tijdstip in onderling overleg tussen Rijkswaterstaat en projectbureau De Blaricummermeent vastgesteld.
 
Met betrekking tot het beheer en onderhoud van de oevers en kades aan de westzijde van de rivier, dienen de verantwoordelijkheden betreffende eigendom, gebruik, beheer en onderhoud goed te zijn vastgelegd. Aandachtspunten voor het beheer en onderhoud zijn de aan te leggen drains, welke beheerd zullen worden door de gemeente.
 
Steigers
Het bestemmingsplan voorziet in de mogelijkheid in de 'Delta' steigers aan te leggen. Hiervoor is een specifieke aanduiding en bebouwingsregeling opgenomen. Naast dat op basis van het bestemmingsplan een Omgevingsvergunning vereist is voorziet ook de keur in regels hieromtrent zoals onder andere aangegeven in hoofdstuk 5 van het Keurbesluit Vrijstellingen en hoofdstuk 11 van de Beleidsregels Keurvergunningen.
 
De bewoners van de percelen direct gelegen aan het water hebben hiermee de mogelijkheid om steigers aan te leggen om een boot aan te kunnen meren. Voor de aanleg van de steigers is de keur van toepassing zoals hierboven omschreven. De bewoners zijn zelf verantwoordelijk voor het aanvragen van een vergunning bij het bevoegd gezag.
 
Waterkering
De Blaricummermeent is een binnendijks gebied. De Gooise Zomerkade blijft een regionale waterkering. Deze is gedimensioneerd als primaire waterkering (overschrijdingsfrequentie 1:4000), waarbij rekening wordt gehouden met de toekomstige peilstijging van het Gooimeer.
 
De waterkering rond het lagere gedeelte van de Blaricummermeent is in drie delen opgesplitst:
  1. Het gedeelte van de huidige zomerdijk vanaf de schutsluis tot aan de oostzijde van de A27;
  2. Een nieuw tracé van de waterkering: de A27 vanaf de Gooise zomerkade tot aan het hoge gedeelte van De Blaricummermeent;
  3. Het gedeelte vanaf Huizen tot aan de schutsluis: de waterkering maakt daar onderdeel uit van het schiereiland.
Voor alle waterkeringen geeft Waternet aan dat er inspectiestroken beschikbaar moeten zijn. Deze kunnen op de kruin van de waterkering worden aangelegd. Om te anticiperen op mogelijk hogere meerpeilen in de toekomst, in verband met mogelijke effecten van klimaatverandering, gaat Rijkswaterstaat uit van een vrijwaringzone langs de waterkering. Deze ruimte wordt gereserveerd om op termijn de waterkering te kunnen verzwaren of aanvullende waterkerende voorzieningen aan te kunnen leggen.
 
Ad 1. Het gedeelte van de huidige zomerdijk vanaf de schutsluis tot aan de oostzijde van de A27
Bij dit gedeelte van de waterkering wordt de huidige zomerdijk versterkt tot een waterkering die voldoet aan een veiligheidsnorm van 1/4.000 per jaar. Hierbij voldoet het ontwerp aan de eisen die worden gesteld aan primaire waterkeringen.
 
Kruinhoogte
De benodigde kruinhoogte van de Gooise Zomerkade bedraagt circa NAP +2,80 meter bij een talud van 1:5. Bij het bepalen van deze kruinhoogte is nog geen rekening gehouden met een klimaatverandering in de komende 50 jaar. Voor het ontwerp van de waterkering dient deze klimaatverandering wel meegenomen te worden, waardoor de kruinhoogte 0,30 meter hoger komt te liggen. De ontwerphoogte wordt daarmee NAP +3,10 meter bij een talud van 1:5. Indien er een steiler talud van 1:3 wordt toegepast is het ruimtebeslag van de waterkering iets kleiner (het verschil bedraagt circa 8 meter). De kruinhoogte van de waterkering dient in dat geval wel hoger te zijn, te weten NAP +3,80 meter.
 
De kruinhoogte in relatie tot de hoge grond van Huizen
De bebouwing van Huizen ligt op circa NAP + 2,00 meter en ligt ongeveer 1,00 meter boven het maatgevend hoogwater bij de 1/4000 situatie. Deze hoogte van het terrein wordt beschouwd als hoge grond. De dijk langs De Blaricummermeent is hoger dan deze hoge grond. De reden hiervoor is dat de dijk niet mag bezwijken door golfoverslag, omdat anders het achterland volloopt. Bij de hoge grond is dit niet het geval. Hier zal grote golfoploop/overslag hooguit leiden tot afkalving van de oever of onderlopen van de rand van het gebied.
 
De kruinhoogte in relatie tot de primaire waterkeringen in de omgeving
Langs dijkring 8 (zuidkant Flevoland) en dijkring 45 en 46 (Vallei en Eem, Eemmeer en Nijkerkernauw) zijn vergelijkbare waterstanden en golven te verwachten. Ter indicatie beschrijven we de kruinhoogtes in de omgeving, waarbij de dijken aan de zuidkant van Flevoland ook moeten voldoen aan een norm van 1/4000 per jaar. De benodigde kruinhoogte langs het Eemmeer en Nijkerkernauw bedraagt circa NAP +3,00 meter. Langs het Eemmeer en Nijkerkernauw is de norm 1/1250 per jaar. De maatgevende waterstanden nemen hier toe van NAP +1,10 meter bij de Gooijergracht naar NAP + 1,60 meter bij de Nijkerkersluis (door de trechtervorm). De golfhoogte varieert hier tussen circa 0,50 en 0,90 meter.
 
Bekleding
Bij een golfhoogte van circa 0,85 meter is een grasbekleding niet voldoende. De taludbekleding dient derhalve te bestaan uit een steenbekleding. Langs de oever van het Gooimeer – voet van de dijk - komt een ecologische zone. Bij de waterlijn komt een rietoever.
 
Ad 2. Een nieuw tracé van de waterkering: de A27 vanaf de Gooise zomerkade tot aan het hoge gedeelte van De Blaricummermeent
Aan de oostzijde kan via de A27 worden aangesloten op het gedeelte van De Blaricummermeent dat op NAP +2,00 meter ligt. De huidige hoogte van de A27 bedraagt circa NAP +2,50 meter, de breedte bedraagt ongeveer 60 meter.
De hoogte van de A27 van circa NAP+2,5 meter is ruim voldoende. Door de aflandige wind onder maatgevende omstandigheden treedt geen golfbelasting op de taluds op en is een 0,5 meter waakhoogte boven de maatgevende waterstand voldoende. Gezien het brede en hoge zandlichaam is de verwachting niet dat aanpassingen van het grondlichaam nodig zijn in verband met stabiliteit. Het is mogelijk dat op het buitentalud een kleilaag aangebracht dient te worden.
 
Het gebied aan de oostzijde van de snelweg behoort tot de gemeente Blaricum en ligt binnen de Provincie Noord-Holland. De waterhuishouding van dit gebied valt onder het beheer van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht. De A27 wordt beheerd door Rijkswaterstaat. Als de A27 onderdeel gaat uitmaken van de kering zal deze opgenomen moeten worden in de legger van het Waterschap Amstel, Gooi en Vecht.
 
Ad 3. Het gedeelte vanaf Huizen tot aan de schutsluis: de waterkering maakt daar onderdeel uit van het schiereiland
Aan de westzijde van de schutsluis – aansluitend op de hoge grond van Huizen – maakt de waterkering onderdeel uit van een schiereiland. Dit schiereiland is in zijn geheel hoger gelegen op een steigerconstructie. Een zone van het schiereiland zal aangewezen moeten worden als waterkering, waarvoor dan extra randvoorwaarden en eisen zullen gelden.
5.8 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen moet rekening worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is de Flora- en Faunawet van toepassing. Hier in wordt onder andere de bescherming van plant- en diersoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Indien hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd.
 
Gebiedsbescherming
De Natuurbeschermingswet richt zich op de bescherming van gebieden. In de Natuurbeschermingswet zijn de volgende gronden aangewezen en beschermd:
  • Natura 2000-gebieden (Habitat- en Vogelrichtlijngebieden);
  • beschermde Natuurmonumenten;
  • wetlands.
Naast deze drie soorten gebieden is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) in het kader van de gebiedsbescherming van belang. De EHS is een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. De EHS draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Flora- en Faunawet regelt de bescherming van de in het wild voorkomende inheemse planten en dieren: de soortenbescherming. De wet richt zich vooral op het in stand houden van populaties van soorten die bescherming behoeven. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde dier- en plantensoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bekeken moet worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dieren plantensoorten en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Ten behoeve van de ontwikkeling van de Blaricummermeent zijn in het verleden in het plangebied diversie inventarisaties uitgevoerd naar de aanwezigheid van beschermde natuurwaarden. Aan de hand van de gegevens uit deze inventarisaties en overige archiefwaarnemingen is in 2007 een natuurtoets opgesteld. Deze gegevens zijn echter verouderd. Om de kader en mogelijke gevolgen van de plannen voor beschermde natuurwaarden helder te krijgen en te actualiseren is er een nieuwe quickscan uitgevoerd, zie bijlage 8. Navolgend worden de conclusies van de quickscan weergegeven.
 
Gebiedsbescherming
In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 en de Ecologische Hoofdstructuur (Nationaal Natuur Netwerk) is getoetst of de beoogde ontwikkelingen een negatieve invloed hebben op beschermde gebieden.
 
Het plangebied ligt op circa 115 meter ten westen van het Natura 2000-gebied Eemmeer & Gooimeer Zuidoever. Door de ontwikkelingen binnen het plangebied gaat geen oppervlakte aan Natura 2000-gebied verloren. Ook voor vrijwel alle mogelijke effectfactoren zoals geluid, licht, menselijke aanwezigheid, trillingen e.d. geldt dat gezien de afstand en de tussenliggende elementen, geen effecten op de Natura 2000-gebieden te verwachten zijn. Het enige aspect wat over een dergelijke afstand invloed heeft is stikstof. Voor deze toetsing wordt momenteel een aparte rapportage opgesteld. Deze rapportage zal aan het ontwerp-bestemmingsplan worden toegevoegd.
 
Het plangebied ligt deels in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) / Nationaal Natuur Netwerk (NNN). Het natuur-recreatiegebied op de noordelijke uitloper valt geheel binnen de EHS. Ook aangrenzend aan eht plangebied liggen ten oosten van de rijksweg A27 gebieden die zijn aangewezen als EHS/NNN; ook het Gooi- en Eemmeer is aangewezen als EHS/NNN. Het is vooralsnog onbekend welke ontwikkelingen hier plaatsvinden. Wanneer hier meer duidelijkheid over is zullen de effecten op de EHS/NNN nader worden getoetst.
 
Soortenbescherming
In het kader van de Flora- en faunawet is nagegaan of vaste rust- en verblijfsplaatsen of belangrijke onderdelen van leefgebied van soorten door de ingreep worden aangetast.
 
De meeste van de mogelijk in het plangebied voorkomende soorten zoals brede wespenorchis, korenbloem, zwanenbloem, egel, konijn, mol, muizen en spitsmuizen, kleine marterachtigen, bruine kikker, gewone pad, kleine watersalamander en middelste groene kikker zijn beschermd volgens het lichte beschermingsregime van de Flora- en fauna-wet. Voor deze soorten geldt dat aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen op basis van een vrijstelling mogelijk is, zonder dat er sprake is van procedurele consequenties.
 
Binnen het plangebied komen mogelijk de volgende strikt beschermde soorten voor:
  • vaatplanten (rietorchis) (met name het noordelijke deel van het plangebied);
  • vleermuizen (o.a. baardvleermuis, gewone dwergvleermuis, gewone grootoorvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis, ruige dwergvleermuis, watervleermuis), met name de noordelijke uitloper;
  • vogels met jaarrond beschermde nestplaats (roofvogels (buizerd, boomvalk, havik en sperwer) en uilen (ransuil)), met name de noordelijke uitloper;
  • amfibieën (poelkikker en rugstreeppad);
  • vissen (bittervoorn en kleine modderkruiper).
Consequenties
Aantasting van verblijfplaatsen van in de Flora- en faunawet strikt beschermde soorten en daarmee een overtreding van artikel 11 van de Flora- en faunawet, kan niet zonder nader veldonderzoek worden uitgesloten. Er is nader onderzoek nodig naar:
  • Rietorchis (Tabel 2 Flora- en faunawet). Onderzoek dient te worden uitgevoerd in de periode mei tot juli als de plant bloeit.
  • Vleermuizen (tabel 3 Flora- en faunawet en bijlage IV Habitatrichtlijn); in geval van kap van bomen en sloop van gebouwen.
    • Kraam-, zomer- en najaarsverblijfplaatsen. Nader onderzoek kan van half mei tot half juli (kraamkolonies en zomerverblijfplaatsen) en van half augustus tot 1 oktober (paarplaatsen en (potentiele) winterverblijfplaatsen). Onderzoek dient uitgevoerd te worden conform het vleermuisprotocol.
    • Foerageergebied en vliegroute. Nader onderzoek kan van half mei tot half oktober. Onderzoek dient uitgevoerd te worden conform het vleermuisprotocol.
  • Boomvalk, buizerd, havik, sperwer, boomvalk en andere roofvogels (tabel 3 Flora- en faunawet en Vogelrichtlijn); in geval van verwijderen van bomen. Onderzoek vindt plaats door in de periode net voor het broedseizoen en in het broedseizoen (half februari – half juli) twee maal onderzoek te doen naar territoriaal gedrag en broeden.
  • Ransuil (tabel 3 Flora- en faunawet en Vogelrichtlijn); in geval van verwijderen van bomen. Onderzoek vindt plaats door in het voorjaar (maart, april en mei) drie maal onderzoek te doen naar territoriaal gedrag en broeden met behulp van een geluidsdrager.
  • Poelkikker en rugstreeppad (tabel 3 Flora- en faunawet en bijlage IV Habitatrichtlijn); onderzoek vindt plaats door in de periode april – half juni drie maal onderzoek te doen conform de soortenstandaard (RVO, 2014).
  • Kleine modderkruiper (tabel 2 Flora- en faunawet) en bittervoorn (tabel 3 Flora- en faunawet); in geval van de aantasting van waterelementen. Onderzoek vindt plaats door in de periode april – oktober één maal onderzoek te doen conform de soortenstandaard (RVO, 2014).
Indien de bovenstaande diersoorten worden aangetroffen en er is sprake van effecten op deze soorten als gevolg van de bestemmingsplanwijziging en de daarin opgenomen ingrepen zal ontheffing van de Flora- en faunawet aangevraagd (moeten) worden. Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden dient het bepaalde in de Flora- en faunawet in acht te worden genomen.
 
Er zijn twee voorwaarden uit de Flora- en faunawet altijd van toepassing:
  • De start van werkzaamheden (kappen, rooien, slopen en grondbewerking) dient buiten het broedseizoen van vogels (globaal half maart tot half juli) plaats te vinden om verstoring van broedvogels en het broedsucces te voorkomen. Alleen op basis van gericht onderzoek (naar broedende vogels) mag van deze voorwaarde worden afgeweken.
  • op basis van de zorgplicht volgens artikel 2 van de Flora- en faunawet dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Verstoring moet worden beperkt en dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood. Dit kan door:
    • het slopen en kappen starten buiten het voortplantingsseizoen (april - augustus) en het winter(slaap)seizoen (november - februari);
    • het beperken van verlichting tijdens de avonduren ten behoeve van vleermuizen en andere nachtdieren.
5.9 Archeologie
Op 16 januari 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Nederlandse parlement heeft dit verdrag in 1998 goedgekeurd. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Monumentenwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Dat melden dient terstond te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.
  
Planspecifiek
Zoals reeds aangegeven in toelichting paragraaf 2.3.4 zijn binnen het plangebied verschillende archeologische beleidscategorieën aanwezig. Deze beleidscategorieën zijn op de verbeelding en in de regels van voorliggend bestemmingsplan opgenomen door middel van dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie'.   
 
In het kader van het bestemmingsplan 'BlaricummermeentWerkdorp' zijn daarnaast verschillende archeologische onderzoeken uitgevoerd.
 
Naast de Nota archeologiebeleid (februari 2011), zoals beschreven in toelichting paragraaf 2.3.4, zijn er in het kader van het bestemmingsplan 'Blaricummermeent Werkdorp' verschillenden archeologische onderzoeken uitgevoerd. Allereerst is er een inventariserend archeologisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 9. Op basis van de bevindingen in dit onderzoek is een deel van De Blaricummermeent vanuit wetenschappelijk oogpunt behoudenswaardig. Een intact dekzandlandschap over een dergelijk groot gebied met een zeer hoge dichtheid aan archeologische resten uit de Steentijd is namelijk zeldzaam. Over de mate waarin de ondergrond mag worden verstoord is daarom op 14 oktober 2005 een convenant gesloten tussen de gemeente Blaricum en de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB), tegenwoordig de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, zie bijlage 10. Als bijlage bij het convenant is een Programma van Eisen voor de inrichting van De Blaricummermeent opgenomen. In het Programma van Eisen zijn de inrichtingseisen geformuleerd om te komen tot een dubbel grondgebruik binnen het plangebied: enerzijds de woonwijk en het bedrijvenpark, anderzijds de archeologische vindplaats. Het plangebied is opgedeeld in verschillende verwachtingszones gebaseerd op de verwachte vondst- of sitedichtheid.
 
De volgende afbeelding toont de verschillende zones. 
   
Verstoringspercentage per zone
 
Voor elke zone zijn afzonderlijke afspraken gemaakt over de mate waarin het pleistocene dekzand verstoord mag worden. Dit wordt uitgedrukt in een percentage van het oppervlakte van de betreffende zone.
 
Het gesloten convenant is niet in zijn geheel in overeenstemming met het later vastgestelde Archeologie beleid. De verstoringsdieptes en oppervlaktes wijken af van hetgeen in het convenant is vastgelegd. Het betreft hier met name de verstoring als gevolg van het heien. In het kader van dit bestemmingsplan is ervoor gekozen de regeling voor archeologie zo vorm te geven dat er een zogenaamde overgangssituatie ontstaat. Kort gezegd komt de regeling erop neer dat voor de initiële aanleg van de Blaricummermeent de afspraken uit het convenant bindend zijn.
6 Juridische planbeschrijving
6.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
6.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
6.3 Opbouw regels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen.
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemmingen op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden(bestemmingsplanafhankelijk).
6.4 Bestemmingen
Bedrijf
Deze beste bestemming is opgenomen voor het bestaande bedrijf aan de westzijde van het plangebied. Het betreft een conserverende bestemming waarbij de bestaande planologische rechten doorvertaald zijn naar het nieuwe bestemmingsplan.
 
Groen
De groen bestemming is opgenomen voor het park, de groengebieden in de wijk, de zone langs de A27 en langs de bestaande wijk De Bijvanck. Voor de zone langs de A27 en de Bijvanck is een aanvullende aanduiding opgenomen waarmee binnen groen wegen en parkeervoorzieningen zijn toegestaan. Aanvullend is voor het college de bevoegdheid opgenomen deze aanduiding van de verbeelding af te halen wanneer er een definitieve keuze omtrent de HOV is gemaakt.
 
Maatschappelijk
De bestemming is opgenomen voor het mutlifunctionele gebouw in de Blaricummermeent. De bebouwingsregeling is eenduidig opgebouwd aan de andere bestemmingen maar de bestemming voorziet in meer verschillende functies, bestaande uit zorg en zorgappartementen.
 
Tuin
Deze bestemming is opgenomen ter plaatse van voortuinen van woningen. Met het opnemen van deze bestemming wordt bebouwing uitgesloten in de voortuin. Daarnaast is voorzien in een specifieke regeling voor erfafscheidingen. Deze regeling sluit op hoofdlijnen aan op de regeling uit de Wabo maar kent enkele specifieke bepalingen. Deze volgen uit de beleidsnota over erfafscheidingen welke specifiek voor de Blaricummermeent is opgesteld.
 
Verkeer
Voor de hoofdverkeersstructuur, wijkontsluitingswegen en erfontsluitingswegen is de bestemming verkeer opgenomen. Voor deelgebieden die nog niet volledig zijn uitgewerkt is de verkeersstructuur nog niet in detail opgenomen. Deze is ondergebracht in de bestemming Woongebied of de nog uit te werken plandelen.
 
Water
Voor het oppervlakte water binnen het plangebied is de bestemming water opgenomen. Deze bestemming behoeft geen verdere specifieke toelichting.
 
Wonen, Woongebied en Wonen - Uit te werken
Onderhavig bestemmingsplan kent een driedeling van de woonbestemming. Reeds gerealiseerde woningen of vergunde woningen zijn op maat bestemd binnen Wonen. Door het opnemen van deze bestemming wordt de gerealiseerde kwaliteit geborgd. De bestemming Woongebied is opgenomen voor plandelen waarvan de verkaveling reeds bekend is en op korte termijn overgegaan wordt tot realisatie. Plandelen waar de planvorming nog niet voor gereed is hebben de bestemming Wonen - Uit te werken gekregen. Middels een uitwerkingsplan wordt hier een verdere invulling gegeven aan het woongebied.
Uitgangspunt van de planregels is dat in principe wordt aangesloten op algemene beleidsregels zoals deze gelden voor geheel Blaricum. Op onderdelen wordt hiervan afgeweken. Dit betreft de specifieke regeling voor erfafscheidingen, voor de Blaricummermeent geldt hiervoor een specifieke beleidsnotitie. Daarnaast kent de Blaricummermeent een iets ruimere regeling voor bedrijven en beroepen aan huis. Deze bedrijfsmatige activiteiten mogen ook in vrijstaande erfbebouwing plaatsvinden.  
 
Waarde -  Archeologie
Deze bestemming is opgenomen ter bescherming van de archeologische waarden in het gebied. De regeling is gebaseerd op de gemeentelijke regeling zoals deze voor geheel Blaricum geldt. Hierop zijn twee uitzonderingen. De verstoringsdiepte is met 1 meter verruimd. Dit volgt uit de algehele ophoging van het plangebied met circa 1 meter. Daarnaast zijn ook de uitspraken uit het convenant met het ROB (nu RCE) doorvertaald naar de planregels.
     
   
7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijke besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Voor de nog te ontwikkelen gebieden geldt dat de gemeente Blaricum eigenaar is van de betreffende gronden. Vanuit de eigendomspositie en middels de verkoop van gronden vindt het verhaal van kosten plaats. De kosten welke gemoeid zijn met de planontwikkeling zijn opgenomen in een grondexploitatie welke jaarlijks wordt geactualiseerd en vastgesteld. Nu via deze weg voorzien wordt in het verhaal van gemeentelijke plankosten is er geen noodzaak tot het opstellen van vaststellen van een exploitatieplan. Overeenkomstig artikel 6.12 lid 2 Wro wordt dan ook afgezien van het opstellen van een exploitatieplan.
7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
 
7.2.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van Provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd te worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.2.2 Participatie
In maart 2011 heeft de gemeente Blaricum, samen met Laren en Eemnes, een nota opgesteld en vastgesteld over burgerparticipatie in de BEL-gemeenten. In deze nota wordt ingegaan op een aantal vragen: 
  • Wat is burgerparticipatie?
  • Waarom burgerparticipatie?
  • Wanneer en bij welk onderwerp burgerparticipatie?
  • Wie spelen een rol bij burgerparticipatie? en
  • Hoe geven we burgerparticipatie vorm? 
In oktober 2014 is, middels een de nota “Burgerparticipatie bij ontwikkeling en realisatie van De Blaricummermeent” reeds een aanzet gegeven om de nota Burgerparticipatie verder te concretiseren voor de Blaricummermeent.
 
Uit de nota blijkt dat er door de jaren heen verschillende bewonersbijeenkomsten zijn georganiseerd. De eerste grote plenaire bijeenkomst was in september 2012. Deze avond legde de basis voor het formeren van de zogenaamde ‘Klankbordgroep Verkeer De Blaricummermeent’ en het ‘Bewonersportaal’.
Wanneer de participatieladder vanuit de nota Burgerparticipatie wordt geprojecteerd op de wijze waarop bewoners van de Blaricummermeent tot op heden bij de locatieontwikkeling van De Blaricummermeent betrokken zijn geweest kunnen een aantal conclusies worden getrokken over de hoe de participatie tot nu toe is verlopen. In veel gevallen is er sprake geweest van ‘informeren’ en ‘raadplegen’. Incidenteel is sprake geweest van ‘adviseren’ en ‘coproduceren’.
 
Op basis van het voorgaande is voorgesteld om in het kader van het continueren en verbreden van de gewenste bewonersparticipatie in De Blarciummermeent sowieso in te zetten op de (reeds gehanteerde) participatievormen ‘informeren’ en ‘raadplegen’. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is de klankbordgroep Blaricummermeent betrokken. Nadat de gemeenteraad kennis heeft genomen van de Nota van uitgangspunten is deze nota ook besproken met de klankbordgroep. De uitkomsten van dit overleg zijn vervolgens doorvertaald naar het eerste concept van het voorontwerp bestemmingsplan. Het voorontwerp bestemmingsplan wordt vervolgens opnieuw besproken met zowel de gemeenteraad (RTG) als met de Klankbordgroep De Blaricummermeent. Tevens wordt tijdens de periode voor de ter inzage legging (inspraakperiode) een inloop-/voorlichtingsbijeenkomst georganiseerd voor bewoners en belanghebbenden. Op deze wijze kunnen inwoners op een laagdrempelige wijze kennis nemen van het voorontwerp bestemmingsplan en hun vragen stellen.
7.2.3 Verslag inspraak en artikel 3.1.1 Bro overleg
Vanaf 1 maart t/m 12 april 2016 heeft het voorontwerp bestemmingsplan ‘Blaricummermeent Werkdorp 2016’ voor een periode van 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Daarnaast is op 31 maart 2016 een inloopavond gehouden waarin iedereen in de gelegenheid is gesteld om kennis te nemen van het plan en eventueel vragen te stellen. Er zijn gedurende de periode van ter inzage legging drie overleg reacties ontvangen. Deze overleg reacties zijn samengevat en voorzien van een inhoudelijke beantwoording in de Reactienota Voorontwerp Bestemmingsplan. Deze reactienota is als bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd.
7.2.4 Verslag zienswijzen
Vanaf 11 oktober t/m 22 november 2016 heeft het ontwerp bestemmingsplan ‘Blaricummermeent Werkdorp 2016’ voor een periode van 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Op 3 november 2016 is de Klankbordgroep Blaricummermeent (bewonersvertegenwoordiging) eveneens geïnformeerd en is het ontwerp bestemmingsplan toegelicht.
 
Gedurende de periode van ter inzage legging zijn drie zienswijzen ontvangen. Deze zienswijzen zijn samengevat en voorzien van een inhoudelijke benantwoording in de Nota zienswijzen. Deze nota is als bijlage aan dit bestemmingsplan toegevoegd.
 
  • 1. Raming woningbehoefte Blaricum 2015-2015 in regionaal perspectief, ABF Research, r2015-0044MV, juli 2015
  • 2. Verkennend bodemonderzoek - Locatie: Blaricummermeent te Blaricum, Grontmij Nederland bv, 18 november 2004
  • 3. Bodemonderzoek 13 dammen Blaricummermeent te Blaricum, Wareco Amsterdam BV, 31 augustus 2005
  • 4. Rapport Quickscan - Eerste projectfase van het NGE-bodemonderzoek, van Riel Explosive Advice ans Services Europe B.V., 3 augustus 2004
  • 5. Akoestisch onderzoek Blaricummermeent, Goudappel Coffeng, Kenmerk: BRC024/Kmc/0723.01, 9 september 2015
  • 6. Onderzoek Externe Veiligheid - Blaricummermeent te Blaricum, Oranjewoud, Projectnummer 166971, juni 2007
  • 7. Herijking onderzoek externe veiligheid 2007, Movares Nederland B.V., Kenmerk: -FH-120022658, 6 december 2012
  • 8. Quick scan flora en fauna Blaricummermeent te Blaricum, Laneco, Projectnummer: 04.15.06, 13 augustus 2015
  • 9. Plangebied Blaricummermeent - Gemeente Blaricum - Een inventariserend archeologisch onderzoek, RAAP Archeologisch Adviesbureau B.V., RAAP-rapport 1082, november 2004
  • 10. Convenant Blaricummermeent Gemeente Blaricum / Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek, 14 oktober 2005