13.2 Bouwregels
Voor het bouwen op de in lid 13.1 bedoelde gronden gelden, in aanvulling en afwijking van het bepaalde elders in deze regels, de volgende regels:
-
a. van hoofdgebouwen met de aanduiding 'karakteristiek' mogen de bestaande goot- en bouwhoogten (zoals opgenomen in bijlage 4) niet worden gewijzigd;
-
b. hoofdgebouwen, bijgebouwen en overkappingen dienen te worden afgedekt met een kap;
-
c. bestaande hellingshoeken van kappen (zoals opgenomen in bijlage 4) van hoofdgebouwen mogen niet worden gewijzigd;
-
d. de hellingshoek van kappen op bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 55°;
-
e. bestaande kapvormen van hoofdgebouwen mogen niet worden gewijzigd;
-
f. dakkapellen, dakopbouwen en dakhuizen zijn niet toegestaan;
-
g. van aankappingen op uitbouwen met een kaprichting evenwijdig aan de gevel van het hoofdgebouw, dient de hellingshoek ten minste 15° te bedragen;
-
h. gebouwen met de aanduiding 'karakteristiek' worden, voor zover opgenomin in bijlage 5, beoordeeld via advisering door de BEL-commissie voor Ruimtelijke Kwaliteit volgens de bescherming en redengevende beschrijving;
-
i. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - hooiberg' is uitsluitend een hooiberg toegestaan;
-
j. de bouwhoogte van een hooiberg bedraagt ten hoogste 9 m;
-
k. de bouwhoogte van gebouwen in (voormalige) hooibergen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - hooiberg' bedraagt ten hoogste 3 m, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' een gebouw in een hooiberg niet is toegestaan;
-
l. hooibergen mogen boven een hoogte van 3 m niet worden dichtgemaakt, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' hooibergen niet mogen worden dichtgemaakt;
-
m. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - hooiberg' dienen de volgende bestaande beeldbepalende elementen van de hooibergen te worden gehandhaafd ingeval van gehele of gedeeltelijke vernieuwing, verandering of herbouw:
-
1. aantal roeden;
-
2. vorm kap;
-
3. type hooiberg.
13.3 Afwijken van de bouwregels
13.3.1 Goot- en bouwhoogten hoofdgebouwen
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 13.2 onder a teneinde de toegestane goot- en bouwhoogte te verhogen, met dien verstande dat:
-
a. de goothoogte ten hoogste de met de aanduiding 'maximale goothoogte (m)' aangegeven goothoogte bedraagt;
-
b. de bouwhoogte ten hoogste de met de aanduiding 'maximale bouwhoogte (m)' aangegeven bouwhoogte bedraagt;
-
c. bij toepassing van de afwijking wordt meegewogen:
-
1. voor zover sprake is van een beeldbepalend pand de typologie en de specifieke kenmerken van het gebouw zoals opgenomen in bijlage 5;
-
2. de typologie en de specifieke kenmerken van het bestaande gebouw en de directe omgeving, waarbij bijlage 6 Inventarisatie kenmerken hoofdgebouwen van de toelichting wordt betrokken;
-
d. op deze bevoegdheid de adviesprocedure in lid 13.3.5 van toepassing is.
13.3.2 Hellingshoek kappen
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 13.2 onder c teneinde de hellingshoek van kappen op hoofdgebouwen te wijzigen, met dien verstande dat:
-
a. de hellingshoek van een kap ten minste 35° en ten hoogste 55° bedraagt;
-
b. op deze bevoegdheid de adviesprocedure in lid 13.3.5 van toepassing is.
13.3.3 Dakvormen
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 13.2 onder d teneinde de dakvorm van hoofdgebouwen te wijzigen, met dien verstande dat:
-
a. ter plaatse van (voormalige) boerderijen uitsluitend sprake mag zijn van zadeldaken, eventueel in combinatie met wolfseinden;
-
b. op deze bevoegdheid de adviesprocedure in lid 13.3.5 van toepassing is.
13.3.4 Dakkapellen
Het bevoegd gezag kan afwijken van het bepaalde in lid 13.2 onder e teneinde dakkapellen aan de achtergevel van het hoofdgebouw toe te staan, met dien verstande dat:
-
a. de dakkapel het karakter van het pand niet aantast in relatie tot de zichtbaarheid vanaf openbaar toegankelijk gebied;
-
b. de afstand van een dakkapel tot de dakvoet, de nok en de zijkanten van het dakvlak ten minste 0,5 m bedraagt;
-
c. de bouwhoogte van de dakkapel, gemeten vanaf de voet van de dakkapel, ten hoogste 1 m bedraagt;
-
d. de breedte van dakkapellen aan de achterkant van het hoofdgebouw ten hoogste 50% van het dakvlak bedraagt;
-
e. op deze bevoegdheid de adviesprocedure in lid 13.3.5 van toepassing is.
13.3.5 Adviesprocedure
-
a. De bevoegdheid tot afwijken zoals bedoeld in dit artikel wordt uitsluitend toegepast indien vooraf advies is ingewonnen bij de BEL-commissie Ruimtelijke Kwaliteit over de vraag of de met het beschermde dorpsgezicht samenhangende waarden niet onevenredig worden aangetast.
-
b. In het advies van de BEL-commissie Ruimtelijke Kwaliteit worden in elk geval betrokken:
-
1. voor zover sprake is van een beeldbepalend pand de typologie en specifieke kenmerken van het gebouw, zoals opgenomen in bijlage 5;
-
2. de typologie, situering en de specifieke kenmerken van de bebouwing en de directe omgeving betrokken, waarbij bijlage 6 Inventarisatie kenmerken
hoofdgebouwen van de toelichting wordt betrokken.
13.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
13.5.1 Uitvoeringsverbod zonder omgevingsvergunning
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Waarde - Cultuurhistorie zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
-
a. het ontginnen, bodemverlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem, met uitzondering van het ophogen, egaliseren of verlagen van de bodem ten behoeve van de bouw van een aan- of uitbouw op dezelfde hoogte als het hoofdgebouw waaraan de aan- of uitbouw gebouwd wordt;
-
b. het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - onverhard' het verharden niet is toegestaan;
-
c. het verwijderen, kappen of rooien van bomen en andere opgaande beplanting voor zover deze bomen en andere beplanting zijn opgenomen in bijlage 3.
13.5.2 Uitzondering op het uitvoeringsverbod
Het verbod van lid 13.5.1 is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden:
-
a. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
-
b. bestaan uit het aanbrengen van verhardingen ten behoeve van toegangspaden, terrassen en parkeergelegenheden, voor zover de oppervlakte aan verhardingen, inclusief de oppervlakte op de gronden met de bestemming Tuin, niet meer bedraagt dan 10% van het perceel en niet meer dan 100 m²;
-
c. normaal onderhoud, beheer en gebruik overeenkomstig de bestemming betreffen;
-
d. werken en/of werkzaamheden, die strekken ter behoud of herstel van de cultuurhistorische waarden;
-
e. het verwijderen, kappen of rooien van bomen en andere opgaande beplanting waarvoor ingevolge de algemeen plaatselijke verordening reeds een vergunning noodzakelijk is.
13.5.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
De werken en werkzaamheden, zoals in lid 13.5.1 bedoeld, zijn slechts toelaatbaar, indien het karakteristieke beplantingsbeeld niet onevenredig wordt of kan worden aangetast, hetgeen ter advisering wordt voorgelegd aan de BEL-commissie Ruimtelijke Kwaliteit.
13.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
13.6.1 Sloopverbod zonder vergunning
Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning een hoofdgebouw of ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - hooiberg' een hooiberg te slopen.
13.6.2 Uitzonderingen op het sloopverbod
Het verbod als bedoeld in lid 13.6.1 is niet van toepassing op sloopwerkzaamheden:
-
a. ingevolge een aanschrijving van het bevoegd gezag ingevolge Hoofdstuk III van de Woningwet;
-
b. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan.
13.6.3 Voorwaarden voor een omgevingsvergunning
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 13.6.1 kan worden geweigerd indien naar het oordeel van het bevoegd gezag het niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.
13.7 Wijzigingsbevoegdheid
13.7.1 Aanduiding 'karakteristiek'
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de aanduiding 'karakteristiek' voor een gebouw toe te voegen, te verwijderen of de status te wijzigen, indien:
-
a. het betreffende gebouw is opgenomen op een vastgestelde lijst van beeldbepalende panden, waarbij eveneens een beschrijving in bijlage 5 wordt opgenomen;
-
b. het betreffende gebouw is aangemerkt als rijksmonument of gemeentelijk monument.
13.7.2 Beschrijving beeldbepalend pand
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door de omschrijving van één of meer beeldbepalende panden zoals opgenomen in bijlage 5 te wijzigen, indien blijkt dat de feitelijke omstandigheden hiermee niet in overeenstemming zijn.