direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Groene Westrand
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0375.BPGroenewestrand-VG01

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van een agrarisch bedrijf;

met daarbij behorende:

  • b. tuinen en erven;
  • c. wegen en paden;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

In of op deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming uitsluitend worden gebouwd:

  • a. bedrijfsgebouwen;
  • b. bestaande bedrijfswoningen met bijbehorende bouwwerken;
  • c. kassen;
  • d. teeltondersteunende voorzieningen
  • e. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

Voor het bouwen gelden de volgende algemene bouwregels:

  • f. het bebouwingspercentage mag, per bouwvlak, niet meer bedragen dan 70%.
3.2.2 Bedrijfsgebouwen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • g. bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • h. per bouwvlak mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van één agrarisch bedrijf worden gebouwd;
  • i. voorzover binnen het bouwvlak een bedrijfwoning aanwezig is, dienen de bedrijfsgebouwen op 3 meter van de voorgevellijn te worden gebouwd;
  • j. de afstand van bedrijfsgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens mag niet minder bedragen dan 1 meter, tenzij bedrijfsgebouwen in de perceelsgrens worden gebouwd;
  • k. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 4 en 7 meter.
3.2.3 Bedrijfswoningen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. bedrijfswoningen met bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. per bouwvlak is ten hoogste één bedrijfswoning toegestaan, tenzij op de verbeelding is aangegeven dat een bedrijfswoning niet is toegestaan '(-bw)';
  • c. bedrijfswoningen dienen in de naar de weg gelegen bouwgrens van het bouwvlak te worden gebouwd;
  • d. de afstand van een bedrijfswoning tot de zijdelingse perceelsgrens mag niet minder bedragen dan 2 meter;
  • e. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 6 en 10 meter;
  • f. de dakhelling mag niet meer bedragen dan 60° en niet minder dan 40°;
  • g. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 600 m³.
3.2.4 Kassen en teeltondersteunende voorzieningen

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. buiten het bouwvlak mogen kassen en teeltondersteundende voorzieningen worden gebouwd tot ten hoogste 20% van het agrarisch perceel met een maximum van 2.000 m2;
  • b. de goot- en bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 5 en 8 meter;
  • c. de afstand tot een vrijstaande woning van een derde mag niet minder bedragen dan 25 meter;
  • d. de afstand tot een aaneen gebouwde woning van een derde mag niet minder bedragen dan 50 meter.
3.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

  • a. sleufsilo's, silo's, windmolens en mestopslagplaatsen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte van sleufsilo's, silo's, windmolens en mestopslagplaatsen bedraagt maximaal 6 meter;
  • c. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde geldt dat deze uitsluitend zijn toegestaan voor zover (en in het geval dat) de regels voor vergunningsvrij bouwen dat toelaten.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Bedrijfswoning

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.2.1 onder b. voor het bouwen van een nieuwe bedrijfswoning, met dien verstande dat:

  • a. op het perceel nog geen bedrijfswoning is opgericht;
  • b. de bedrijfswoning uit bedrijfseconomisch oogpunt noodzakelijk is;
  • c. er sprake dient te zijn van een bedrijf met ten minste 1 volwaardige arbeidskracht;
  • d. de bedrijfswoning is bestemd voor de huisvesting van een arbeidskracht van het agrarisch bedrijf en daadwerkelijk is belast met de uitvoering van de dagelijkse bedrijfsvoering;
  • e. de bedrijfswoning op een bestaand agrarisch bouwvlak wordt gebouwd, waarbij ten behoeve van het agrarisch bedrijf reeds bouwwerken aanwezig zijn;
  • f. de grootte van het agrarische perceel tenminste 2,5 ha dient te bedragen, waarvan minimaal 1,5 ha aaneengesloten;
  • g. vooraf advies ingewonnen dient te worden van een agrarisch deskundige.
3.3.2 Afwijking mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.2.1 onder e. voor het overschrijden van de maximaal toegestane oppervlakte, ten behoeve van mantelzorg, met dien verstande dat:

  • a. er geen onevenredige aantasting van het woongenot van omwonenden plaatsvindt;
  • b. de bedrijfsvoering van nabij gelegen bedrijven niet wordt beperkt;
  • c. per woning maximaal één omgevingsvergunning ten behoeve van inwoning voor mantelzorg wordt verleend;
  • d. mantelzorg wordt gefaciliteerd middels een pre-fab-woonunit van maximaal 50 m2;
  • e. na beëindiging van de mantelzorg de overschrijding middels wegnemen van de woonunit ongedaan wordt gemaakt.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruik van de gronden en gebouwen voor intensieve veehouderij;
  • b. het al dan niet ten verkoop opslaan en opstellen van ongebruikte en/of gebruikte dan wel geheel of ten dele uit gebruikte onderdelen samengestelde motorvoertuigen of aanhangwagens, vaartuigen, voertuigen, caravans, strandhuisjes en onderdelen daarvan, welke bruikbaar en niet aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken zijn;
  • c. het opslaan, storten, lozen of bergen van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen, materialen en zand, behoudens voorzover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • d. het plaatsen van mestzakken buiten het agrarisch bouwvlak;
  • e. het oprichten van foliemestbassins en -platen;
  • f. het stallen van caravans en andere vaar- en voertuigen in de open lucht en/of in gebouwen.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Nevenactiviteiten

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.1 teneinde de volgende niet-agrarische nevenactiviteiten en agrarische verbreding toe te staan:

  • a. opslag en stalling van agrarische producten;
  • b. opslag en stalling van niet-agrarische producten, niet zijnde vaar- en voertuigen, waaronder caravans en strandhuisjes;
  • c. hovenier;
  • d. kwekerij;
  • e. sociale functies zoals een kinderboerderij of (woon)zorgboerderij;
  • f. dagrecreatieve functies, zoals fietsen- en of huifkarrenverhuur;
  • g. verblijfsrecreatieve functies, zoals kampeerboerderij, vakantiegroepsverblijf;
  • h. dierenpension;
  • i. paardenhouderij;
  • j. veehandelsbedrijf, africhtingsbedrijf voor paarden, fouragehandel etc;
  • k. detailhandel.
3.5.2 Voorwaarde

De onder 3.5.1 genoemde omgevingsvergunning wordt alleen verleend onder voorwaarde dat:

  • a. agrarische verbreding uitsluitend is toegestaan binnen het bouwvlak;
  • b. de activiteiten worden gehuisvest in bestaande bebouwing, niet zijnde kassen, met uitzondering van de (woon)zorgboerderijen waarvoor beperkte uitbreiding van bebouwing mogelijk is;
  • c. de (ver)nieuwbouw voor (woon)zorgboerderijen heeft een streekeigen agrarische uitstraling, passend bij het gebied;
  • d. er geen buitenopslag plaatsvindt;
  • e. nevenactiviteiten en agrarische verbreding na de bedrijfsbeëindiging van het agrarische bedrijf niet langer zijn toegestaan;
  • f. de agrarische bedrijfsvoering de hoofdfunctie blijft;
  • g. nevenactiviteiten dan wel agrarische verbreding mogen maximaal 25% van het bestaand gezamenlijk vloeroppervlak van de bedrijfsbebouwing beslaan met een maximum van 300 m2;
  • h. de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • i. er sprake is van een zorgvuldige landschappelijke inpassing;
  • j. als gevolg van de nevenactiviteit en/of de agrarische verbreding de verkeersafwikkeling niet onevenredig wordt belast;
  • k. in geval van publieksaantrekking dient voorzien te worden in voldoende parkeergelegenheid op het eigen terrein;
  • l. de agrarische verbreding en/of nevenactiviteit mag niet meldings- of vergunningplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer, of een aan deze wet verbonden regeling, tenzij is aangetoond dat de betreffende activiteit(en) geen onevenredige milieubelasting opleveren voor de omgeving;
  • m. verkoop is uitsluitend toegestaan op kleine schaal, voorzover direct verbonden aan het functionerend agrarisch bedrijf of in de directe omgeving daarvan geproduceerde en/of bewerkte primaire agrarische producten, tot een maximaal verkoopvloeroppervlak van 50 m2;
  • n. horecavoorzieningen zijn uitsluitend toegestaan op kleine schaal, tot een maximaal bedrijfsvloeroppervlak van 25 m2;
  • o. verblijfsrecreatie en zorgactiviteiten voor dag- en nachtopvang dan wel dagrecreatieve voorzieningen zijn toegestaan tot een maximaal oppervlak van 250 m2;
  • p. als gevolg van de agrarische verbreding en/of de nevenactiviteiten de bestaande bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van de omringende bedrijven niet onevenredig worden beperkt.
3.5.3 Kleinschalige verblijfsrecreatie

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.1 jo. artikel 3.5 voor het toestaan van kleinschalige verblijfsrecreatie, uitsluitend in de vorm van kleinschalig parkeren alsmede bed&breakfast met bijbehorende voorzieningen, met dien verstande dat:

  • a. het aantal kampeerplaatsen per agrarisch bedrijf niet meer dan 30 bedraagt, alsmede 2 trekkershutten met een oppervlakte van maximaal 28 m2 en een bouwhoogte van ten hoogste 4,5 meter;
  • b. het aantal kamers voor bed&breakfast per agrarisch bedrijf niet meer mag bedragen dan 7, waarbij het totale oppervlakte ten behoeve van de bed&breakfast niet meer dan 50% van het vloeroppervlak van de woning mag bedragen;
  • c. er geen nieuwe bebouwing plaatsvindt, met uitzondering van sanitaire voorzieningen met een oppervlakte van ten hoogste 50 m², een goothoogte en bouwhoogte van respectievelijk ten hoogste 3 meter en 6 meter, mits deze noodzakelijk zijn;
  • d. de kampeerplaatsen binnen het bouwvlak, dan wel op een afstand van ten hoogste 50 meter van het bouwvlak dienen te zijn gelegen;
  • e. kampeermiddelen uitsluitend aanwezig zijn gedurende het zomerseizoen;
  • f. wordt voorzien in een inpassing van het landschap, door middel van afschermende beplanting;
  • g. omliggende agrarische bedrijven niet onevenredig in hun bedrijfsvoering worden aangetast;
  • h. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 4 meter bedraagt ten behoeve van het plaatsen van afschermende beplanting.
3.6 Wijzigingsbevoegdheid
3.6.1 Veranderen bouwgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van de vormverandering van het bouwvlak, met dien verstande dat:

  • a. de totale oppervlakte van het bouwvlak niet mag worden vergroot;
  • b. de vormverandering noodzakelijk is uit oogpunt van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • c. de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig mogen worden geschaad;
  • d. er sprake dient te zijn van voldoende landschappelijke inpassing van de bedrijfsbebouwing gelet op de in het gebied voorkomende waarden;
  • e. er mogen geen beperkingen optreden in het woon- en leefklimaat van de omliggende woningen;
  • f. het bouwblok dient gesitueerd te zijn aan een weg;
  • g. vooraf advies ingewonnen dient te worden van een agrarisch deskundige.
3.6.2 Verplaatsen bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het verplaatsen van het op de verbeelding aangegeven bouwvlak, met dien verstande dat:

  • a. bij de verplaatsing van het bouwvlak de totale oppervlakte van het bouwvlak niet mag worden vergroot;
  • b. de verplaatsing noodzakelijk is voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;
  • c. het bouwvlak aan de weg moet worden gesitueerd;
  • d. de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig mogen worden geschaad;
  • e. er sprake dient te zijn van voldoende landschappelijke inpassing van de bedrijfsbebouwing gelet op de in het gebied voorkomende waarden;
  • f. er mogen geen beperkingen optreden in het woon- en leefklimaat van de omliggende woningen;
  • g. vooraf advies ingewonnen dient te worden van een agrarisch deskundige.
3.6.3 Vergroten bouwvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen ten behoeve van het vergroten van het op de verbeelding aangegeven bouwvlak, met dien verstande dat:

  • a. de uitbreiding is toegestaan tot een maximum van 1,5 ha; indien het bestaande bouwvlak reeds 1,5 ha bedraagt mag het bouwvlak met 15% worden vergroot;
  • b. de vergroting noodzakelijk dient te zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering en/of ontwikkeling;
  • c. de vergroting plaats dient te vinden aansluitend aan het bestaande bouwvlak;
  • d. de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig mogen worden geschaad;
  • e. er sprake dient te zijn van voldoende landschappelijke inpassing van de bedrijfsbebouwing gelet op de in het gebied voorkomende waarden;
  • f. er mogen geen beperkingen optreden in het woon- en leefklimaat van de omliggende woningen;
  • g. vooraf advies ingewonnen dient te worden van een agrarisch deskundige.
3.6.4 Nieuwvestiging agrarisch bedrijf

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd deze bestemming te wijzigen voor het vestigen van een nieuw agrarisch bedrijf, met dien verstande dat:

  • a. het te vestigen bedrijf een (potentieel) volwaardig agrarische bedrijf is;
  • b. de vestiging van een intensieve veehouderij niet is toegestaan;
  • c. het oppervlak van het bouwvlak niet meer mag bedragen dan 1 ha en indien er sprake is van een fruitteeltbedrijf het oppervlak niet meer mag bedragen dan 0,5 ha;
  • d. de in het gebied aanwezige waarden niet onevenredig mogen worden geschaad;
  • e. er sprake dient te zijn van voldoende landschappelijke inpassing van de bedrijfsbebouwing gelet op de in het gebied voorkomende waarden;
  • f. als gevolg van de wijzing de bestaande bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van de omringende bedrijven uit milieuhygiënisch oogpunt niet onevenredig worden beperkt;
  • g. er mogen geen beperkingen optreden in het woon- en leefklimaat van de omliggende woningen;
  • h. vooraf advies ingewonnen dient te worden van een agrarisch deskundige.
3.6.5 Omschakeling van een agrarisch bedrijf naar wonen

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het na bedrijfsbeëindiging wijzigen van de bestemming, voor zover het betreft de gronden gelegen binnen een bouwvlak, in de bestemming 'Wonen', met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. voor bewoning mag worden gebruikt de op het moment van het ter inzage leggen van het ontwerp van het besluit bestaande bedrijfswoning(en);
  • b. de karakteristiek van het gebouw en de complexiteit van het (voormalige) boerenerf alsmede de landschappelijke kenmerken dienen zoveel mogelijk behouden te blijven;
  • c. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • d. geen onevenredige aantasting mag plaatsvinden van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden;
  • e. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden:
    • 1. dat bodemsanering niet noodzakelijk is dan wel vóór uitvoering van het wijzigingsplan zal plaatsvinden;
    • 2. dat geen onevenredige aantasting van aan de grond eigen zijnde archeologische waarden zal plaatsvinden dan wel geen ingrepen in de bodem zullen worden verricht;
    • 3. dat het wijzigingsplan financieel uitvoerbaar is.