direct naar inhoud van Artikel 3 Agrarisch
Plan: Bestemmingsplan Graft en De Rijp
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0365.BpGrRikernen2011-VA01

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven met daaraan ondergeschikt niet-grondgebonden agrarische activiteiten met een oppervlakte van niet meer dan 250 m2 dan wel de bestaande oppervlakte;
  • b. agrarische cultuurgronden ten behoeve van de uitoefening van grondgebonden agrarische bedrijven;
  • c. hobbymatig agrarisch gebruik;
  • d. bedrijfswoningen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van aan-huis-verbonden beroepen/bedrijven;

met de daarbij behorende:

  • e. groenvoorzieningen;
  • f. openbare nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;
  • g. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • h. waterlopen en -partijen.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen en kassen

Voor het bouwen van gebouwen en kassen gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. bedrijfsgebouwen dienen ten minste 10 m achter de voorgevel van een bedrijfswoning te worden gebouwd;
  • c. de goot- en bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan de aangegeven goot- en bouwhoogte ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' bedragen, dan wel de bestaande hoogten indien deze meer zijn op het moment van terinzagelegging;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' mogen de gronden bebouwd worden tot het aangegeven bebouwingspercentage, indien geen percentage is weergeven mag het volledige bouwvlak bebouwd worden;
  • e. de goot- en bouwhoogte van kassen op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'kas' mag niet meer dan respectievelijk 4 m en 6 m bedragen, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte, indien deze meer is;
  • f. het aantal bedrijfswoningen mag niet meer dan 1 per bedrijf bedragen, dan wel het bestaande aantal indien dit meer is;
  • g. in afwijking van het bepaalde onder 'f' zijn ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning' 2 bedrijfswoningen toegestaan;
  • h. de oppervlakte van de niet-inpandige bedrijfswoning mag niet meer dan 150 m² bedragen, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer is;
  • i. de dakhelling van de niet-inpandige bedrijfswoning dient ten minste 30° en ten hoogste 60° te bedragen, dan wel de bestaande dakhelling indien deze afwijkt;
  • j. de afstand van gebouwen tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 3 m te bedragen, dan wel de bestaande afstand indien deze minder is;
  • k. in geval van vervangende nieuwbouw blijft de onder 'j' genoemde bestaande afstand als minimale afstand tot de zijdelingse perceelgrens van toepassing.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. bouwwerken, geen gebouwen zijnde dienen binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke oppervlakte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 50% van het bouwperceel bedragen;
  • c. de bouwhoogte van silo's, niet zijnde mest- en sleufsilo's, mag niet meer dan 10 m bedragen;
  • d. per agrarisch bedrijf mag ten hoogste 1 mestsilo worden gebouwd, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer is;
  • e. de bouwhoogte van sleufsilo's mag niet meer dan 3 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte, indien deze meer is;
  • f. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 10 m bedragen;
  • g. er mogen geen paardenbakken worden gebouwd;
  • h. er mogen geen windmolens worden gebouwd;

3.2.3 Damhekken en terrein- en erfafscheidingen

Voor het bouwen van damhekken en terrein- en erfafscheingen gelden de volgende regels:

  • a. damhekken en terrein- en erfafscheidingen mogen gebouwd worden buiten het bouwvlak;
  • b. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen mag niet meer dan 1 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van damhekken mag niet meer dan 1,5 m bedragen.

3.3 Nadere eisen

Bij de toepassing van nadere eisen worden de regels als gesteld in artikel 31.2 in acht genomen.

Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • c. het uitzicht van woningen;
  • d. de verkeersveiligheid;

nadere eisen stellen aan de plaats en de omvang van bouwwerken.

3.4 Afwijken van de bouwregels

Bij de toepassing van de afwijking van de bouwregels bij een omgevingsvergunning worden de regels als gesteld in artikel 31.1 in acht genomen, voor zover van toepassing.

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 3.2.1, sub 'c', voor een hogere goot- en bouwhoogte, met dien verstande dat de goot- en bouwhoogte niet meer dan respectievelijk 7 m en 11 m mogen bedragen;
  • b. het bepaalde in lid 3.2.1, sub 'j' voor het bouwen van gebouwen tot in de zijdelingse perceelgrens;
  • c. het bepaalde in lid 3.2.2, sub 'd' voor het bouwen van één extra mestsilo, met dien verstande dat de inhoud van de mestsilo niet meer dan 1.000 m³ mag bedragen en de bouwhoogte niet meer dan 5 m mag bedragen;
  • d. het bepaalde in lid 3.2.2 , sub 'g' voor het bouwen van paardenbakken, met dien verstande dat, voordat de afwijkingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan het bevoegd gezag.

3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten behoeve van seksinrichtingen en risicovolle inrichtingen;
  • b. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten behoeve van glastuinbouwbedrijven;
  • c. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten behoeve van houtteelt, fruitteelt in de vorm van boomgaarden en boomkwekerijen;
  • d. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing voor de huisvesting van seizoenarbeiders;
  • e. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • f. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing voor detailhandel anders dan productiegebonden detailhandel met een verkoopvloeroppervlakte van minder dan 50 m²;
  • g. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten behoeve van paardenhouderijen en/of maneges;
  • h. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen ten behoeve van de opslag van goederen en materialen anders dan ter plaatse noodzakelijk voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf;
  • i. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden voor het storten van puin en afvalstoffen;
  • j. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en gebouwen voor de stalling en/of opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik) onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan de stalling en/of opslag van onderkomens ten behoeve van de huisvesting van seizoenarbeiders;
  • k. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van aangebouwde bijgebouwen bij bedrijfswoningen als zelfstandige woning en/of afhankelijke woonruimte anders dan voor mantelzorg;
  • l. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bebouwing ten behoeve van windenergie-installaties;
  • m. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bouwwerken ten behoeve van dagrecreatief medegebruik;
  • n. het gebruiken, laten gebruiken of in gebruik geven van gronden en bouwwerken ten behoeve van recreatieve bewoning.

3.5.2 Niet-strijdig gebruik

Tot een gebruik niet in strijd met deze bestemming wordt in ieder geval begrepen het hebben van een postorderbedrijf c.q. webwinkel als aan-huis-verbonden beroep/bedrijf indien een woonfunctie aanwezig is, met dien verstande dat:

  • a. deze functie een ondergeschikt deel van de woning betreft en niet meer bedraagt dan 30% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, met een maximum van 45 m²;
  • b. de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoud;
  • c. de ruimtelijke uitwerking of uitstraling in overeenstemming blijft met de woonfunctie.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels

Bij de toepassing van de afwijking van de gebruiksregels bij een omgevingsvergunning worden de regels als gesteld in artikel 31.1 in acht genomen, voor zover van toepassing.

  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en lid 3.5 voor het gebruik van bestaande bedrijfsgebouwen ten behoeve van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten, met dien verstande dat:
    • 1. per bedrijf nooit meer dan 300 m² van de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen ten behoeve van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt;
    • 2. ten behoeve van niet-agrarische bedrijfsactiviteiten mag de bestaande bedrijfsbebouwing met ten hoogste 100 m² worden uitgebreid waarbij de bouwregels van artikel 3, lid 3.2 van overeenkomstige toepassing zijn;
    • 3. uitsluitend de volgende niet-agrarische bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan:
      • bedrijfsactiviteiten die zijn genoemd in categorie 1 en 2 van de bij deze regels behorende bijlage 1 Staat van Bedrijfsactiviteiten dan wel bedrijven welke niet zijn genoemd, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder nader te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd;
      • een atelier;
      • ambachtelijke bedrijven;
      • een groepsaccommodatie;
      • een paardenhouderij.

  • b. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en lid 3.5 voor het gebruik van bestaande bedrijfsgebouwen ten behoeve van recreatie-eenheden, met dien verstande dat:
    • 1. per agrarisch bedrijf ten hoogste 6 recreatie-eenheden zijn toegestaan;
    • 2. de oppervlakte per recreatie-eenheid niet meer dan 75 m² mag bedragen;
    • 3. de inhoud per recreatie-eenheid niet meer dan 200 m³ mag bedragen;
    • 4. op de gronden aangeduid met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - afwijken' is deze afwijkingsbevoegdheid niet van toepassing.

  • c. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en lid 3.5 voor het gebruik van bestaande bedrijfsgebouwen ten behoeve van een horecabedrijf categorie 1, met dien verstande dat:
    • 1. per bedrijf ten hoogste één horecabedrijf categorie 1 is toegestaan;
    • 2. per horecabedrijf categorie 1 het gebruik inclusief de opslag niet meer dan 100 m² mag bedragen, waarbij terrassen niet zijn meegerekend;
    • 3. parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
    • 4. het horecabedrijf categorie 1 geen onevenredige verkeersaantrekkende werking mag hebben.

  • d. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en lid 3.5 voor de bouw van een recreatiewoning, met dien verstande dat:
    • 1. de recreatiewoning binnen het agrarische bouwvlak moet worden gebouwd;
    • 2. de oppervlakte van een recreatiewoning niet meer dan 75 m² mag bedragen;
    • 3. de inhoud van een recreatiewoning niet meer dan 200 m³ mag bedragen;
    • 4. de goothoogte van een recreatiewoning niet meer dan 3 m mag bedragen;
    • 5. de bouwhoogte van een recreatiewoning niet meer dan 5 m mag bedragen;
    • 6. er niet ondergronds mag worden gebouwd;
    • 7. voordat de afwijkingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan het bevoegd gezag;
    • 8. op de gronden aangeduid met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - afwijken' is deze afwijkingsbevoegdheid niet van toepassing.

  • e. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en lid 3.5 voor het toestaan van recreatief medegebruik in de vorm van bed & breakfast, met dien verstande dat:
    • 1. bed & breakfast mag plaatsvinden in bestaande (bedrijfs)woningen of in een daarbij behorend bestaand of nieuw op te richten bebouwing, mits dit past binnen de regeling voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
    • 2. er per bouwperceel in de woning en/of een bijgebouw gezamenlijk aan maximaal vier personen een bed & breakfast voorziening mag worden aangeboden;
    • 3. de bed & breakfast voorziening dient te voldoen aan de eisen uit het Bouwbesluit en de Bouwverordening voor verblijf van personen;
    • 4. het parkeren ten behoeve van bed & breakfast dient plaats te vinden op eigen erf, dan wel er dient geen onevenredige toename van de verkeers- en parkeerdruk op de omgeving plaats te vinden.

  • f. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.1 en lid 3.5 voor het gebruik van gronden en bouwwerken voor dagrecreatief medegebruik.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Bij de toepassing van wijzigingsbevoegdheden worden de regels als gesteld in artikel 31.1 in acht genomen, voor zover van toepassing.

  • a. Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen ten behoeve van de huisvesting van seizoenarbeiders in bedrijfswoningen, met dien verstande dat:
    • 1. de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden als nevenfunctie van het agrarisch bedrijf;
    • 2. de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden, indien wordt voldaan aan het bepaalde in het Bouwbesluit en de Bouwverordening;
    • 3. de huisvesting niet mag leiden tot permanente bewoning;
    • 4. na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming 'Agrarisch' van overeenkomstige toepassing zijn;
    • 5. de huisvesting niet mag leiden tot permanente bewoning;
    • 6. op de gronden aangeduid met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - afwijken' is deze afwijkingsbevoegdheid niet van toepassing.

  • b. Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen ten behoeve van de huisvesting van seizoenarbeiders in woonunits/stacaravans, met dien verstande dat:
    • 1. de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden als nevenfunctie van het agrarisch bedrijf;
    • 2. de bouwhoogte van de woonunits/stacaravans niet meer dan 3,5 m mag bedragen;
    • 3. de woonunits/stacaravans binnen een bouwvlak dienen te worden geplaatst;
    • 4. de woonunits/stacaravans uitsluitend buiten agrarische bedrijfsgebouwen en achter (het verlengde van) de voorgevel van een bedrijfswoning mogen worden geplaatst;
    • 5. de gezamenlijke vloeroppervlakte van de woonunits/stacaravans ten hoogste 200 m² per bouwvlak mag bedragen;
    • 6. de woonunits/stacaravans dienen te voldoen aan het bepaalde in het Bouwbesluit en de Bouwverordening;
    • 7. na toepassing van de wijziging zijn de bestemmingsregels van de bestemming 'Agrarisch' van overeenkomstige toepassing zijn;
    • 8. de huisvesting niet mag leiden tot permanente bewoning;
    • 9. op de gronden aangeduid met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - afwijken' is deze afwijkingsbevoegdheid niet van toepassing.

  • c. Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen ten behoeve van de huisvesting van seizoenarbeiders in onderkomens, met dien verstande dat:
    • 1. de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden als nevenfunctie van het agrarisch bedrijf;
    • 2. de onderkomens uitsluitend op een erf mogen worden geplaatst waarbij het erf dat direct aansluit bij de bebouwing van een agrarisch bedrijf en voor zover bij dat agrarisch bedrijf een bedrijfswoning aanwezig is;
    • 3. ten hoogste 10 onderkomens per erf mogen worden geplaatst;
    • 4. na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming 'Agrarisch' van overeenkomstige toepassing zijn;
    • 5. de huisvesting niet mag leiden tot permanente bewoning;
    • 6. op de gronden aangeduid met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - afwijken' is deze afwijkingsbevoegdheid niet van toepassing.

  • d. Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen ten behoeve van de huisvesting van seizoenarbeiders indien het betrokken agrarisch bedrijf volledig is beëindigd, met dien verstande dat:
    • 1. de huisvesting uitsluitend mag plaatsvinden in voormalige agrarische bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, dan wel in de voormalige bedrijfswoning;
    • 2. het voormalige agrarische bedrijfsgebouw dan wel de voormalige bedrijfswoning dient te voldoen aan de bepalingen uit het Bouwbesluit en de Bouwverordening;
    • 3. na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming 'Agrarisch' van overeenkomstige toepassing zijn;
    • 4. de huisvesting niet mag leiden tot permanente bewoning;
    • 5. op de gronden aangeduid met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - afwijken' is deze afwijkingsbevoegdheid niet van toepassing.

  • e. Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming 'Wonen' met dien verstande dat:
    • 1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
    • 2. de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plekke;
    • 3. er ten hoogste 1 woning is toegestaan, tenzij:
      • er sprake is van een stolpboerderij, in welk geval er in de stolpboerderij 2 woningen zijn toegestaan;
      • ter plaatse de aanduiding 'bedrijfswoning' is opgenomen, in welk geval 2 woningen zijn toegestaan;
    • 4. voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan burgemeester en wethouders;
    • 5. voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming 'Wonen' van overeenkomstige toepassing zijn.

  • f. Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming 'Wonen' en toestaan dat woningen worden gerealiseerd ter compensatie van storende bebouwing of functies met dien verstande dat:
    • 1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
    • 2. van het vorige lid kan worden afgeweken indien de ruimtelijke kwaliteit daarmee is gediend;
    • 3. de wijziging geen betrekking kan hebben op het hergebruik van kassen of serrestallen;
    • 4. de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plekke;
    • 5. er dient een vermindering van de bebouwde oppervlakte plaats te vinden door een netto-afname van bebouwing;
    • 6. in beginsel dienen alle bedrijfspanden op een erf te worden gesloopt; hooguit kan worden ingestemd met het in stand laten van een enkel gebouw dat als bijgebouw bij de woning kan worden gebruikt en dat zich daarvoor leent; uiteraard kan waardevolle bebouwing worden behouden;
    • 7. er worden niet meer nieuwe woningen toegestaan dan noodzakelijk is om de sloop van de storende bebouwing of functies te realiseren;
    • 8. bij nieuwe woningen dienen bij voorkeur in of tegen bestaand bebouwd gebied gebouwd te worden;
    • 9. de nieuwe woningen dienen in hun algemeenheid op of in aansluiting op het erf te worden gebouwd waar de sloop heeft plaatsgevonden dan wel – als de ruimtelijke situatie zich daartegen niet verzet – op of in aansluiting op een ander bestaand erf binnen het plangebied;
    • 10. de oppervlakte van een nieuwe woning mag maximaal 150 m2 bedragen;
    • 11. voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan burgemeester en wethouders;
    • 12. voor zover de betreffende gronden tevens zijn bestemd voor 'Waarde - Archeologie - 1', 'Waarde - Archeologie - 3' of 'Waarde - Archeologie - 4' een archeologisch onderzoek dient te zijn uitgevoerd, waaruit blijkt dat geen onevenredige schade aan archeologische waarden ontstaat; vóór toepassing van de wijzigingsbevoegdheid overleg met de oppervlaktewaterbeherende instantie dient te zijn gepleegd en het resultaat van dit overleg wordt betrokken bij het wijzigingsbesluit;
    • 13. de bouw van nieuwe woning(en) zal niet worden toegestaan, indien daardoor andere reeds aanwezige functies in hun bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    • 14. voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming 'Wonen' van overeenkomstige toepassing zijn.

  • g. Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen in de bestemming 'Bedrijf', met dien verstande dat:
    • 1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
    • 2. de wijziging geen betrekking kan hebben op het hergebruik van kassen of serrestallen;
    • 3. de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plekke;
    • 4. de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend kan worden toegepast ten behoeve van bedrijven genoemd in de categorieën 1 en 2 in de bij deze regels behorende bijlage 1 'Staat van Bedrijfsactiviteiten' dan wel bedrijven welke niet zijn genoemd, mits deze bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder nader te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid kunnen worden gelijkgesteld met de bedrijven die wel zijn genoemd;
    • 5. parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
    • 6. buitenopslag niet is toegestaan;
    • 7. de bedrijvigheid geen onevenredige verkeersaantrekkende werking mag hebben;
    • 8. voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan burgemeester en wethouders;
    • 9. voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming 'Bedrijf' van overeenkomstige toepassing zijn.

  • h. Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen ten behoeve van recreatie-eenheden, met dien verstande dat:
    • 1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
    • 2. de wijziging geen betrekking kan hebben op het hergebruik van kassen of serrestallen;
    • 3. de wijziging uitsluitend mag plaatsvinden bij een volledige beëindiging van de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plekke;
    • 4. recreatie-eenheden uitsluitend mogen worden gerealiseerd in de voormalige bedrijfsgebouwen en de voormalige bedrijfswoningen;
    • 5. per voormalig agrarisch bedrijf ten hoogste 6 recreatie-eenheden mogen worden gerealiseerd;
    • 6. de vloeroppervlakte per recreatie-eenheid niet meer dan 75 m² mag bedragen;
    • 7. de inhoud per recreatie-eenheid niet meer dan 200 m³ mag bedragen;
    • 8. parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
    • 9. voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan burgemeester en wethouders;
    • 10. voor het overige na toepassing van de wijziging de bouwregels van de bestemming 'Agrarisch' van overeenkomstige toepassing zijn.

  • i. Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening de bestemming wijzigen ten behoeve van een paardenhouderij met dien verstande dat:
    • 1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
    • 2. de wijziging geen betrekking kan hebben op het hergebruik van kassen of serrestallen;
    • 3. de wijziging uitsluitend wordt toegepast indien de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd;
    • 4. parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
    • 5. de paardenhouderijfunctie geen onevenredige verkeersaantrekkende werking mag hebben;
    • 6. voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan burgemeester en wethouders;
    • 7. voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming 'Bedrijf' van overeenkomstige toepassing zijn.

  • j. Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening de bestemming wijzigen ten behoeve van recreatief medegebruik in de vorm van kleinschalig kamperen, met dien verstande dat:
    • 1. het kampeerterrein op of in aansluiting bij het bouwperceel wordt gerealiseerd;
    • 2. de oppervlakte van het kampeerterrein, exclusief afschermende beplanting, niet meer dan 0,55 ha mag bedragen;
    • 3. het aantal standplaatsen voor kampeermiddelen ten hoogste 20 mag bedragen;
    • 4. er geen stacaravans of chalets mogen worden gebouwd/geplaatst, met dien verstande dat per kampeerterrein ten hoogste 1 trekkershut en ten hoogste 6 demontabele verblijfsaccommodaties mogen worden gebouwd;
    • 5. voor het bouwen van trekkershutten en demontabele verblijfsaccommodaties gelden de volgende regels:
    • 6. de bouwhoogte mag niet meer dan 3,5 m bedragen;
    • 7. de oppervlakte per demontabele verblijfsaccommodatie en per trekkershut mag niet meer dan 35 m² bedragen;
    • 8. sanitaire en andere voorzieningen dienen in bestaande gebouwen te worden gerealiseerd;
    • 9. voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan burgemeester en wethouders;
    • 10. voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming 'Agrarisch' van overeenkomstige toepassing zijn.

  • k. Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening de bestemming wijzigen ten behoeve van de realisatie van een groepsaccommodatie, met dien verstande dat:
    • 1. de wijziging uitsluitend betrekking kan hebben op de voormalige agrarische bebouwing met bijbehorende erven;
    • 2. de wijziging geen betrekking kan hebben op het hergebruik van kassen of serrestallen;
    • 3. de wijziging uitsluitend wordt toegepast indien de agrarische bedrijfsactiviteiten ter plaatse volledig zijn beëindigd;
    • 4. parkeren op eigen erf dient plaats te vinden;
    • 5. de groepsaccommodatie geen onevenredige verkeersaantrekkende werking mag hebben;
    • 6. voordat de wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast, de initiatiefnemer een erfinrichtingsplan overlegt aan burgemeester en wethouders;
    • 7. voor het overige na toepassing van de wijziging de bestemmingsregels van de bestemming 'Agrarisch' van overeenkomstige toepassing zijn.