direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Nieuw Sloten
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0363.F1311BPSTD-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Het bestemmingsplan Nieuw Sloten geeft concrete invulling aan het ruimtelijk beleid voor dit gedeelte van stadsdeel Nieuw-West, gemeente Amsterdam. Het geeft aan op welke gronden welke functies toegestaan zijn en hoe deze gronden bebouwd mogen worden. Het bestemmingsplan heeft betrekking op de wijk Nieuw Sloten.

De aanleiding voor het opstellen van het nieuwe bestemmingsplan is dat de Wet ruimtelijke ordening voorschrijft dat bestemmingsplannen niet ouder mogen zijn dan 10 jaar. Voor het overgrote deel van het voorliggende plangebied zijn momenteel bestemmingsplannen van kracht die ouder zijn dan tien jaar.

In december 2013 is de startnotitie 'Bestemmingsplan Nieuw Sloten' vastgesteld door de stadsdeelraad van stadsdeel Nieuw-West. Doel van het bestemmingsplan ‘Nieuw Sloten’ is om een actueel toetsingskader te creëren voor het plangebied. In het gebied spelen geen grootschalige ontwikkelingen en zal daarom conserverend worden bestemd. Dat wil zeggen dat het plan in hoofdzaak de bestaande bouw- en gebruiksrechten vastlegt.

Diverse verleende vergunningen worden in het nieuwe bestemmingsplan meegenomen.
Onder andere de op 19 juni 2015 afgegeven omgevingsvergunning (registratienummer OLO1646577) voor de transformatie van het kantoorgebouw aan de Laan van Vlaanderen 141 naar 36 woningen (deze vergunning is reeds gerealiseerd).

Ten aanzien van de bestaande woonwijken wordt gestreefd naar flexibelere regelingen voor woninguitbreidingen zoals aan- en uitbouwen en dakopbouwen.

1.1.1 Crisis- en herstelwet

De Crisis- en herstelwet beoogt een versnelling in de ontwikkeling en verwezenlijking van ruimtelijke projecten te bewerkstelligen, teneinde bij te dragen aan de bestrijding van de economische crisis.
Hiertoe zijn tijdelijke wijzigingen in de ruimtelijke procedures (bijvoorbeeld het bestemmingsplan) van toepassing verklaard op verschillende soorten projecten. Zo zijn bijvoorbeeld de behandelingstermijnen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State verkort en is het belanghebbende begrip aangepast. De projecten waarvoor dit geldt zijn opgenomen in bijlage I en II van de Crisis- en herstelwet.
In bijlage I van de Crisis- en herstelwet is als categorie van gevallen onder andere genoemd de 'ontwikkeling en verwezenlijking van werken en gebieden krachtens afdeling 3.1 of afdeling 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening ten behoeve van de bouw van meer dan 11 woningen in een aaneengesloten gebied of de herstructurering van woon- en werkgebieden'.
De Crisis- en herstelwet is niet van toepassing op voorliggend bestemmingsplan. De ontwikkeling aan de Laan van Vlaanderen 141 is reeds onherroepelijk vergund en ook gerealiseerd.

1.2 Bevoegdheden

Sinds 19 maart 2014 is de bestuursstructuur van de gemeente Amsterdam gewijzigd. De bevoegdheid om een herziening van het bestemmingsplan vast te stellen op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) ligt vanaf die datum bij de gemeenteraad van Amsterdam.

Wel is in de voorbereidende fase, op grond van de Verordening op de bestuurscommissies 2013, het voorontwerpbestemmingsplan voor inspraak ter inzage gelegd door de bestuurscommissie van stadsdeel Nieuw-West. Na de inspraakfase start de wettelijk vastgelegde bestemmingsplanprocedure door tervisielegging voor zienswijzen van het ontwerpbestemmingsplan door B&W van de gemeente Amsterdam. Na afloop van de tervisielegging besluit de gemeenteraad van Amsterdam over vaststelling van het plan.

1.3 Leeswijzer

Het bestemmingsplan bestaat uit regels, een verbeelding en gaat vergezeld van een toelichting. Op de verbeelding zijn de bestemmingen in het plangebied weergegeven. Deze bestemmingen zijn gerelateerd aan de in de regels opgenomen juridische regeling.
De verbeelding en de regels vormen samen de bestemmingsplanregeling zoals deze door de gemeenteraad wordt vastgesteld. De toelichting geeft de achtergronden (relevant beleid, resultaten van uitgevoerde onderzoeken) bij de bestemmingsplanregeling.

Na dit eerste inleidende hoofdstuk volgt in hoofdstuk 2 een beschrijving van het plankader. Er wordt onder andere ingegaan op de ontstaansgeschiedenis, de beschrijving van het plangebied als ook de beschrijving van de bestaande functies. In hoofdstuk 3 volgt een beschrijving van het relevante ruimtelijk beleid afkomstig van het Rijk, de provincie, de regio en de gemeente. De ontwikkelingen in het plangebied zijn weergegeven in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 tot en met 16 worden diverse omgevingsaspecten beschreven. In hoofdstuk 17 wordt uitgelegd op welke wijze dit juridisch is vertaald. In hoofdstuk 18 wordt ingegaan op de economische uitvoerbaarheid en tot slot behandelt hoofdstuk 19 de maatschappelijke uitvoerbaarheid (inclusief het overleg ex artikel 3.1.1 Bro).

Hoofdstuk 2 Plankader

2.1 Ligging en begrenzing

Het plan ontleent zijn naam aan de woonwijk Nieuw Sloten in stadsdeel Nieuw-West, gemeente Amsterdam. Het plangebied wordt omsloten door de Slotervaart en de Plesmanlaan aan de noordzijde, het Christoffel Plantijnpad aan de oostzijde, de Sloterweg aan de zuidzijde en de Ditlaar/Vrije Geer aan de westzijde. Het plan wordt grotendeels omsloten door woongebieden, behalve aan de oostzijde waar het Medisch Centrum Slotervaart is gevestigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1311BPSTD-VG01_0001.png"

Afbeelding 1: plangrenzen bestemmingsplan 'Nieuw Sloten'.

2.2 Doelstelling

Gelet op de huidige wet- en regelgeving is het noodzakelijk een bestemmingsplan in procedure te brengen dat voorziet in een goede eigentijdse planologische en juridische regeling voor het gebied. Dit bestemmingsplan beoogt hierin te voorzien.
Het doel van dit bestemmingsplan is vooral conserverend van aard. Dat wil zeggen dat het plan in hoofdzaak de bestaande bouw- en gebruiksrechten vastlegt.

2.3 Geldend planologisch kader

In het plangebied zijn op dit moment de volgende bestemmingsplannen van kracht: Nieuw Sloten 2001 (vastgesteld 2003). Nieuw Sloten Noord Oost (1999), Nieuw Sloten Zichemplein 3, 5 en 7 (2007), Tuinbouwgebied Sloten – Uitwerkingsplan Plesmanlaan(2003) en Tuinbouwgebied Sloten(1987)

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1311BPSTD-VG01_0002.png"

Afbeelding 2: vigerende bestemmingsplannen

  • 1. Bestemmingsplan Tuinbouwgebied Sloten 1987

Het bestemmingsplan Tuinbouwgebied Sloten 1987 is vastgesteld op 25 juni 1986 door de gemeenteraad van Amsterdam, goedgekeurd op 3 februari 1987 en gedeeltelijk vernietigd door de Kroon op 25 februari 1991(woonbestemming). Het plan is nog vigerend voor de Plesmanlaan in het voorliggende plangebied. De gronden zijn in dit bestemmingsplan bestemd voor verkeersareaal, water en groenvoorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1311BPSTD-VG01_0003.png"

Afbeelding: plankaart Tuinbouwgebied Sloten 1987

  • 2. Uitwerkingsplan Tuinbouwgebied Sloten - Uitwerkingsplan Plesmanlaan 2003

Het uitwerkingsplan' Tuinbouwgebied Sloten - Uitwerkingsplan Plesmanlaan is vastgesteld op 15 april 2003 door de stadsdeelraad van het stadsdeel Slotervaart/Overtoomse Veld van de gemeente Amsterdam. De gronden zijn in dit bestemmingsplan bestemd voor vrijstaande woningen, groenvoorzieningen verkeersareaal en water.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1311BPSTD-VG01_0004.jpg"

Afbeelding: plankaart Tuinbouwgebied Sloten - Uitwerkingsplan Plesmanlaan 2003

  • 3. Bestemmingsplan Nieuw Sloten Noordoost 1999

Het bestemmingsplan Nieuw Sloten Noordoost is vastgesteld op 6 juni 2000 door de stadsdeelraad van het stadsdeel Slotervaart/Overtoomse Veld van de gemeente Amsterdam. De gronden zijn in dit bestemmingsplan bestemd voor wonen, kantoren, maatschappelijke voorzieningen, verkeersareaal, groen en water. In dit bestemmingsplan werd zeer gedetailleerd geregeld waar wel/niet nieuwe dakopbouwen konden worden toegelaten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1311BPSTD-VG01_0005.jpg"

Afbeelding: plankaart Nieuw Sloten Noordoost 1999

  • 4. Bestemmingsplan Nieuw Sloten 2001

Het bestemmingsplan Nieuw Sloten 2001 is vastgesteld op 13 januari 2004 door de stadsdeelraad van het stadsdeel Slotervaart/ Overtoomse Veld van gemeente Amsterdam. De gronden zijn in dit bestemmingsplan bestemd voor wonen, woonwagens, centrumvoorzieningen, kantoren, maatschappelijke voorzineingen, verkeersareaal, groen en water. Ook in dit bestemmingsplan werd zeer gedetailleerd geregeld waar wel/niet nieuwe dakopbouwen konden worden toegelaten

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1311BPSTD-VG01_0006.jpg"

Afbeelding: plankaart A Nieuw Sloten 2001

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1311BPSTD-VG01_0007.jpg"

Afbeelding: plankaart B Nieuw Sloten 2001

  • 5. Bestemmingsplan Nieuw Sloten Zichemplein 3, 5 en 7

Voor Zichemplein 3, 5 en 7 is het bestemmingsplan Nieuw Sloten Zichemplein 3, 5 en 7 vastgesteld op 3 juni 2009 door de stadsdeelraad van het stadsdeel Slotervaart/ Overtoomse Veld van gemeente Amsterdam. Dit bestemmingsplan betrof een reparatie naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State inzake bestemmingsplan Nieuw Sloten 2001. Aan genoemde percelen is alsnog het recht toegekend om een dakopbouw te realiseren. De gronden zijn in dit bestemmingsplan bestemd voor wonen en tuinen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1311BPSTD-VG01_0008.jpg"

Afbeelding: plankaart Nieuw Sloten Zichemplein 3, 5 en 7

2.4 Beschrijving van het plangebied

In Nieuw Sloten zijn in totaal circa 5.300 woningen gebouwd. De wijk bestaat overwegend uit laagbouwwoningen van 2 of 3 bouwlagen. De vorm van de hoofdstructuur van de wijk is bepaald door de organisatie van de wijkontsluiting (auto en tram), door de richtingen die zijn afgeleid van de randen van het gebied en door het handhaven van waardevolle landschappelijke elementen (Kerksloot, Vrije Geer). Nieuw Sloten bestaat uit een aantal afzonderlijk herkenbare stedenbouwkundige elementen, gegroepeerd rond het winkelcentrum en van elkaar gescheiden door middel van de wijkontsluitingswegen, waterlopen en groenzones. Het centraal gelegen Centrumgebied onderscheidt zich van de andere gebieden, omdat hierin de wijkfuncties zijn opgenomen en de bebouwing uit middelhoogbouw en hoogbouw bestaat. Rond het centrum zijn vier kwadranten gesitueerd, die gefaseerd werden aangelegd en de wijk opdelen in buurten. Daar ligt het accent op laagbouw in hoge dichtheid.

De belangrijkste kenmerken van de hoofdontsluiting zijn de vorkvormige weg om het centrumgebied en het doorgaande tramtracé dat de woonwijk radiaalsgewijs met de stad verbindt. De auto-ontsluiting is het gevolg van het uitgangspunt om doorgaand verkeer zo min mogelijk gebruik te laten maken van het wegennet in het woongebied en te laten leiden via het hoofdwegennet. Het tramtracé (Antwerpenbaan) vormt een oost-westas centraal door het gebied, ongeveer ter plaatse van de opgeheven Louwesweg. Deze deelt de wijk op in een noordelijk en een zuidelijk deel. De Anderlechtlaan, als representatieve entree tot de wijk vanaf de A4, heeft een groene inrichting met middelhoge kantoortorens aan de oostzijde en gesloten woonbebouwing aan de westzijde. De hoofdwegen kennen een formele inrichting met bomenrijen opdat een laanachtig karakter onstaat. De bebouwing langs deze wegen is vanwege geluidhindereisen aaneengesloten en bestaat uit ten minste drie bouwlagen, teneinde een meer stedelijk karakter te bereiken.

Direct ten noorden van het Centrumgebied ligt het wijkpark Kasterleepark. Het park loopt tot de Slotervaart en vormt daarmee een open en groene verbinding met een fiets- en looproute. Het wijkpark heeft aan de oostkant een open bouwwijze met appartementen in middelhoogbouw en aan de andere kant (zgn. opengewerkte) gesloten bouwblokken in laagbouw. Een hoge flat markeert het einde van het park bij de Plesmanlaan en Slotervaart

De beschreven stedenbouwkundige hoofdstructuur van Nieuw Sloten is weergegeven in de navolgende figuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1311BPSTD-VG01_0009.png"

Parkstroken en waterlopen doorsnijden noord-zuidgericht de woonkwadranten en sluiten aan op het groen en het water rond de wijk. De waterlopen hebben enerzijds een functie voor de waterhuishouding, anderzijds vormen ze ruimtelijk structurerende elementen in de wijk. Ze zijn ingericht als singels met een verspreide bomenstructuur en worden door straatwanden van rijtjeswoningen begeleid.

Zowel door de noordelijke als door de zuidelijke helft van Nieuw Sloten loopt een vrijliggende doorgaande fietsroute in oost-westelijke richting. Ook langs de hoofdwegen en door het Kasterleepark lopen doorgaande fietsroutes.

De wegen, waterlopen, parkjes en wijkranden zorgen voor een verdeling van de wijk in verschillende woonbuurten met diverse woonsferen : wonen aan de weg, wonen aan de rand, wonen aan het water, wonen aan het park, wonen in centrum, en dergelijke.

Markant gesitueerde bebouwing van een bijzondere vormgeving en architectuur verlenen de bewoners/bezoekers houvast en herkenning. Met name wordt hierbij gedacht aan de toegangen tot de wijk, bebouwing in zichtlijnen, ondersteuning van richtingveranderingen en centrumvoorzieningen. Aan de rand van de wijk en in het centrumgebied zijn op enkele plaatsen hoogteaccenten aangebracht in de vorm van torenflats.

Verkaveling kwadranten

De verkavelingsstructuur binnen de kwadranten loopt sterk uiteen, maar de hoofdopzet is steeds dezelfde: ieder kwadrant bestaat uit drie tot vijf bouwstroken met 200 tot 400 woningen die elk door één architect is ontworpen en door één ontwikkelaar werd gerealiseerd. De bouwstroken of woonakkers zijn afgeleid van de oorspronkelijke, lange, smalle tuinbouwpercelen. De compact verkavelde bouwstroken worden gescheiden door de groenstroken en singels. Samenhang ontstaat door de herhaling van de bouwstroken. Binnen de stroken wisselen verscheidene woningtypen elkaar af. In het noordoost- en het noordwestkwadrant zijn de woonakkers voornamelijk noord-zuid gericht. Het zuidoostkwadrant heeft een complexer beeld, doordat dit kwadrant de bocht in het water volgt langs het Christoffel Plantijnpad. In het zuidwestkwadrant is gekozen voor de aanleg van relatief kleinere wooneilanden.

De meeste eengezinswoningen zijn gebouwd in (opengewerkte) gesloten bouwblokken, waardoor een stedelijk laagbouwmilieu is ontstaan met binnenterreinen met tuinen. Langs de randen van de wijk is een meer open vorm van laagbouw te zien, zoals strokenverkaveling en twee-onder-één-kap-woningen. Deze bebouwing vormt de overgang naar de meer landelijke en groene omgeving. Dat is vooral te zien aan de noordoost- en oostkant, als overgang naar de percelen aan de Plesmanalaan en naar de ecologische verbindingszone Christoffel Plantijnpad en aan de west- en zuidwestzijde, als overgang naar Dorp Sloten (en Ditlaar). In de zuidwesthoek werd een uitbreiding van het dorp Sloten voorzien, die naar aanleiding van het referendum in 1995 alleen ten oosten van de Kerksloot is gerealiseerd.

De bebouwing kent verschillende dakvormen, platte daken, puntdaken, schuine kappen en ronde kappen. Op platte daken komen ook dakopbouwen veelvuldig voor.

In Nieuw Sloten is extra zorg besteed aan de overgangen van privé naar openbaar. Pergola's, tuinhekken, carports en (tuin)muurtjes maken van het gebied tussen het private en publieke domein een verzorgde buitenruimte. Er is een sterke ruimtelijke en architectonische samenhang van de verschillende woonbuurten. Dat geldt ook voor de aankleding en inrichting van de straten en de overgangszone tussen woning en straat. Het kleurgebruik van bebouwing en beplanting is op elkaar af gestemd.

Ontwerp in ruimtelijke eenheden

Met name ten aanzien van de laagbouwkwadranten is aandacht geschonken aan het verkrijgen van een buurtidentiteit. Al bij de eerste ontwerpschetsen is duidelijk geweest dat gebouwd zou gaan worden in zeer hoge dichtheden, bij een relatief geringe bouwhoogte. De indeling in stedenbouwkundige eenheden en de daarbij aansluitende inrichting van de openbare ruimte helpen mee om, ondanks de hoge dichtheid waarin is gebouwd, een gevoel van ruimtelijkheid te creëren.

Bij het architectonisch ontwerp is ook rekening gehouden met dit gegeven. De diverse ontwerpen zijn onder begeleiding van een supervisor op elkaar afgestemd. Daardoor zijn de te onderscheiden stedenbouwkundige eenheden nader in te delen in ruimtelijke eenheden. Met ruimtelijke eenheid wordt een groep gebouwen bedoeld die in samenhang is ontworpen, vaak door één en dezelfde architect. De ruimtelijke eenheden helpen door hun gelijksoortige uitstraling mee om een rustig aanzien te realiseren in een straat of gedeelte daarvan. Doordat in het volgende straatdeel weer een andere ruimtelijke eenheid begint is toch sprake van variatie, ook binnen een stedenbouwkundige eenheid. Door het instellen van een kwaliteitsfonds kon extra aandacht besteed worden aan de overgang tussen privé- en openbaar terrein.

2.5 Geschiedenis van het plangebied

Nieuw Sloten ligt aan de zuidwestrand van Amsterdam in het voormalige tuinbouwgebied tussen het dorp Sloten, de Sloterweg en de Slotervaart. Dit werd in de jaren '50 aangelegd in de Sloter Binnenpolder op basis van het Algemeen Uitbreidingsplan (AUP) van Amsterdam uit 1934. Het bood ruimte aan tuinders die moesten verhuizen vanwege de realisering van uitbreidingswijken, met name het huidige Overtoomse Veld. Het gebied kende een doelmatige, regelmatige, agrarische strokenverkaveling haaks op de Louwesweg. Aan deze weg en aan de rand van de polder bevonden zich enkele bebouwingslinten met tuinderswoningen. De polder zelf was vrijwel geheel bebouwd met kassen. Voor de ontwikkeling van Nieuw Sloten zijn deze bedrijven grotendeels gesloopt.

Nieuw Sloten is gerealiseerd tussen 1986 en 1991. De wijk was oorspronkelijk bedoeld als Olympisch dorp voor de Olympische Spelen van 1992 die aan Amsterdam voorbij gingen. Oorspronkelijk zou ten westen van de huidige wijk ook het weilandje Vrije Geer worden bebouwd. Als gevolg van een referendum in 1995 waarbij heel Amsterdam zich kon uitspreken voor of tegen bebouwing gingen deze plannen niet door. Ook de beoogde tramverbinding tussen Nieuw Sloten en De Aker kon hierdoor niet worden gerealiseerd.

Kenmerkend voor wijken uit deze periode is dat landschappelijke elementen uit het verleden werden opgenomen in het stedenbouwkundige plan. In Nieuw Sloten geldt dat vooral voor delen van de oorspronkelijke, agrarische polderverkaveling. De verkavelingsrichtingen van de wijk zijn grotendeels hieraan ontleend. Van de tuinderswoningen zijn er aan de Plesmanlaan en aan Ditlaar nog enkele bewaard gebleven. De Louwesweg en de hieraan liggende tuinderswoningen werd grotendeels opgeheven. De nieuwe wijk heeft de oude grenzen van het oorspronkeljjke tuinbouwgebied gehandhaafd en is een polder op zichzelf gebleven. De wijk wordt geheel omringd door waterlopen waardoor Nieuw Sloten een redelijk in zich zelf gekeerd karakter heeft, vergelijkbaar met de tuinsteden uit de jaren '50 en '60. Aan de zuidzijde wordt het verschil in waterpeil opgevangen door een nieuw aangelegde kade, een typisch landschappelijk element uit het oorspronkelijke veenweidelandschap. De hoofdvorm van de wijk doet denken aan België. Daarom verwijzen de namen van straten en pleinen naar locaties in dit land.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 vastgesteld. De SVIR bevat het rijksbeleid voor de ruimtelijke inrichting en infrastructuur en vervangt andere beleidsstukken op dit gebied, zoals de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit.

Een herijking van dit beleid werd nodig geacht voor het verwezenlijken van vier ambities voor Nederland. De ambities zijn om Nederland in 2040 concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te maken. De vier genoemde ambities zijn in de SVIR vertaald naar drie rijksdoelen, die in 2028 moeten worden behaald:

  • a. Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijke economische structuur van Nederland;
  • b. Het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • c. Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Uit deze drie hoofddoelen komen dertien onderwerpen voort die van nationaal belang zijn. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Deze onderwerpen zijn daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, oftewel het Barro (zie paragraaf 3.1.2). Buiten deze dertien belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijk ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

  • een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van provincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en opgaven in de stedelijke regio’s rondom de mainports, brainport, greenports en de valleys;
  • over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bijvoorbeeld voor biodiversiteit, duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;
  • een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwentelingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

Voor het plangebied geldt dat er geen nationale belangen uit de Structuurvisie in het geding zijn.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

De nationale belangen uit de SVIR worden in de Amvb Ruimte juridisch geborgd. Deze Amvb Ruimte wordt in juridische termen aangeduid als: Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Het besluit is op 30 december 2011 deels in werking getreden. Het omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken tot in bestemmingsplannen. Onderwerpen waarvoor het rijk ruimte vraagt zijn de mainportontwikkeling van Rotterdam, bescherming van de waterveiligheid in het kustfundament en in en rond de grote rivieren, bescherming en behoud van de Waddenzee en enkele werelderfgoederen, zoals de Beemster, de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de Stelling van Amsterdam en de uitoefening van defensietaken.

De eerste aanvulling op het Barro is op 1 oktober 2012 in werking getreden. Deze uitbreiding betreft rijksregels ten aanzien van de ecologische hoofdstructuur, de elektriciteitsvoorziening, de uitbreiding van het hoofd(spoor)wegennet, de veiligheid rond rijksvaarwegen, de verstedelijking in het IJsselmeer, de bescherming van primaire waterkeringen buiten het kustfundament en de toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.

Deze uitbreiding van het Barro heeft voor het plangebied geen consequenties. Voorliggend bestemmingsplan past binnen de gestelde bepalingen en is daarmee niet in strijd.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Met het Barro is per 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) op enkele onderdelen gewijzigd. In artikel 3.1.6, lid 2 Bro is nu voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden, de zogenaamde 'ladder voor duurzame stedelijke ontwikkeling'.

Artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt:

De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • 1. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;
  • 3. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.”

De voorgaande systematiek is niet nieuw en werd voorheen de SER-ladder genoemd. Het Rijk adviseerde dit afwegingskader al op enkele beleidsterreinen zoals bij bedrijventerreinen. Nu is deze systematiek algemeen voorgeschreven bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Het Rijk wil met de introductie van de ladder vraaggerichte programmering bevorderen.
Dit bestemmingsplan is conserverend van aard. De 36 starterswoningen aan de Laan van Vlaanderen 141 (omgevingsvergunning van 19 juni 2015, registratienummer OLO1646577) vallen niet onder de 'ladder'. Deze is niet van toepassing op transformatie van kantoorgebouwen omdat er geen toename is van het ruimtebeslag en ook geen significante invloed op de woon- en leefomgeving. Bovendien is er sprake van een bestaande en onherroepelijk vergunde situatie.

3.1.4 Vierde Nationaal Milieubeleidsplan

In het Vierde Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4) licht het kabinet het te voeren milieubeleid toe. Het milieubeleid moet bijdragen aan een gezond en veilig leven in een aantrekkelijke leefomgeving te midden van een vitale natuur zonder de mondiale biodiversiteit aan te tasten of natuurlijke hulpbronnen uit te putten. Het NMP4 wil een eind maken aan het afwentelen van milieulasten op de generaties na ons en op mensen in arme landen. De nota is geen allesomvattend milieubeleidsplan, daarom blijft het NMP 3 grotendeels van kracht. Het NMP4 kijkt verder vooruit (beleidshorizon is 2030) dan de voorgaande NMP's en betrekt de wereldwijde dimensie van het milieuvraagstuk erbij.

In het NMP 4 is geconstateerd dat het beleid voor gevaarlijke stoffen vanwege gebrekkige handhaving en het ontbreken van een wettelijke grondslag geen garantie biedt dat de risico's voor de bevolking zo laag mogelijk worden gehouden. Het kabinet heeft na de vuurwerkramp in Enschedé van het externe veiligheidsbeleid een topprioriteit gemaakt. De minister van VROM is coördinator op rijksniveau. De norm voor het plaatsgebonden risico krijgt op termijn een wettelijke status, aan de hand van een AMvB Milieukwaliteitseisen externe veiligheid bij inrichtingen en de AMvB externe veiligheid bij transport. Van de laatste AMvB is nog geen (ontwerp)besluit bekend.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

Op 21 juni 2010 heeft provinciale staten de Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) vastgesteld. Op 3 november 2010 is de Provinciale Structuurvisie Noord-Holland 2040 in werking getreden. In de Structuurvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en aangegeven hoe zij deze visie denkt te realiseren.
Uitgangspunt is dat Noord-Holland aantrekkelijk moet blijven in wat het is: een diverse, internationaal concurrerende regio, in contact met het water en uitgaande van de kracht van het landschap. De provincie kiest daarbij voor hoogstedelijke milieus en beperkte uitleg van bedrijventerreinen en houdt het landelijk gebied open en dichtbij. Verder worden de waterkeringen versterkt en calamiteitenbergingen aangelegd om wateroverlast te voorkomen. Door het landelijk gebied te ontwikkelen vanuit de kenmerken van Noord- Hollandse landschappen en de bodemfysieke kwaliteiten blijft de provincie bijzonder en aantrekkelijk om in te wonen, te werken en om te bezoeken.
In de structuurvisie worden drie hoofdbelangen en twaalf ondergeschikte belangen benoemd:

  • 1. Klimaatbestendigheid: voldoende bescherming tegen overstroming en wateroverlast, voldoende en schoon drink-,grond- en oppervlaktewater en voldoende ruimte voor het opwekken van duurzame energie;
  • 2. Ruimtelijke kwaliteit: behoud en ontwikkeling van Noord-Hollandse cultuurlandschappen, natuurlandschappen en groen om de stad;
  • 3. Duurzaam ruimtegebruik: milieukwaliteiten, behoud en ontwikkeling van verkeers- en vervoersnetwerken, voldoende en op de behoefte aansluitende huisvesting, voldoende en gedifferentieerde ruimte voor landbouw en visserij, economische activiteiten en voor recreatieve en toeristische voorzieningen.
3.2.2 Provinciale ruimtelijke verordening Noord-Holland

Tegelijkertijd met de structuurvisie is de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie (PRVS) in werking getreden (november 2010). In februari 2014 is het PRVS opnieuw vastgesteld.
De Verordening bevat algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen, projectbesluiten en beheersverordeningen. Met het inwerking treden van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening is het streekplan als beleidsdocument en de goedkeuringsvereiste voor gemeentelijke bestemmingsplannen komen te vervallen. Voor het streekplan is de structuurvisie in de plaats gekomen, echter deze is uitsluitend zelfbindend voor de provincie. Voor de doorwerking van het in de structuurvisie vastgelegde beleid naar gemeenten toe, heeft de provincie de beschikking gekregen over de zogenaamde provinciale verordening. Deze verordening is het aangewezen instrument als het gaat om algemene regels omtrent de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen of projectbesluiten. Wel zal hierin duidelijk het provinciaal belang naar voren moeten komen. Het uitgangspunt daarbij is dat de bevoegdheden ter doorwerking van het ruimtelijk beleid zoveel mogelijk proactief worden ingezet en het provinciale beleid daarbij zoveel mogelijk eenduidig wordt geregeld.
Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de provinciale ruimtelijke verordening.

3.2.3 Milieubeleidsplan 2009-2013

In het Provinciaal Milieubeleidsplan 2009 - 2013 heeft de provincie Noord-Holland beleid beschreven over externe veiligheid. Aan de productie, het gebruik, de opslag en het transport (over weg, water, spoor en door buisleidingen) van gevaarlijke stoffen (bijvoorbeeld chloor, ammoniak, benzine, kerosine, LPG/autogas) zijn risico's verbonden. Er bestaat een kleine kans dat deze stoffen vrij kunnen komen waardoor bijvoorbeeld giftige gaswolken of een explosie ontstaat. Ook de risico's vanwege vliegtuigen vallen onder het externe veiligheidsbeleid. Al deze potentiële risicobronnen worden ook wel risicovolle activiteiten genoemd.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Metropoolregio Amsterdam

De Metropoolregio Amsterdam is het informele samenwerkingsverband van lokale en provinciale overheden in de noordvleugel van de Randstad. Belangrijk kenmerk van de metropoolsamenwerking vormt het feit dat dit gebeurt op vrijwillige basis. De democratische legitimatie van besluiten vindt plaats in de Staten en Raden van de aangesloten gemeenten en provincies.
Het versterken van de concurrentiepositie, nationaal en internationaal, vormt de rode draad binnen de metropoolsamenwerking. Om in de Europese top mee te kunnen blijven spelen, is de gezamenlijke ambitie gericht op het creëren van een hoogwaardig, veilig en duurzaam leef- en woonmilieu voor bedrijven, bewoners en bezoekers, nu en straks. Door in te zetten op compacte, hoogwaardige en bereikbare steden die omringd worden door recreatief groen moet het vestigingsklimaat aantrekkelijk blijven.
Rond de beleidsvelden verkeer en vervoer, economie, verstedelijking, landschap en duurzaamheid zijn drie regionale bestuurlijke overlegorganen geformeerd. De samenwerking in metropoolverband levert de regio bovendien structureel meer kracht en zeggenschap op richting het Rijk.

Naast bovengenoemde platforms is ook het Platform Bedrijven en Kantoren (Plabeka), opgericht in 2005, actief. In dit regionale samenwerkingsverband stemmen de provincies Noord-Holland en Flevoland samen met de Stadsregio Amsterdam en de gemeenten vraag en aanbod van bedrijfslocaties zo goed mogelijk op elkaar af. In Plabeka vindt de regionale afstemming plaats over de kwantiteit en kwaliteit van werklocaties. Het doel van Plabeka luidt als volgt: Het creëren van voldoende ruimte en kwaliteit van werklocaties (kantoren, bedrijventerreinen, zeehaventerreinen) voor een evenwichtige economische ontwikkeling om daarmee een bijdrage te leveren aan de versterking van de (internationale) concurrentiepositie van de Metropoolregio en het verbeteren van het regionale vestigingsklimaat voor het bedrijfsleven.

3.3.2 Stadsregio Amsterdam

De Stadsregio Amsterdam is een samenwerkingsverband van zestien gemeenten. De stadsregio werkt onder meer aan verbetering van de bereikbaarheid, de leefbaarheid en de economische ontwikkeling en heeft in dat kader een aantal beleidsnota's opgesteld.

3.3.2.1 Detailhandelsbeleid Stadsregio Amsterdam 2016 - 2020

De ambitie van de Stadsregio Amsterdam is om een dynamische en fijnmazige detailhandelsstructuur in de stadsregio Amsterdam te realiseren.

Een belangrijk speerpunt van het regionaal detailhandelsbeleid is tot op heden altijd de keuze voor een fijnmazige detailhandelsstructuur geweest. Een fijnmazige detailhandelsstructuur zet de leefbaarheid centraal en gaat uit van de behoefte van inwoners om dichtbij huis -op aanvaardbare afstand- hun aankopen te kunnen doen. Behoud van een fijnmazige detailhandelstructuur blijft een centraal uitgangspunt van het detailhandelsbeleid. Dat impliceert dat afspraken nodig zijn die de huidige structuur in stand houden of verder versterken:

  • vasthouden aan het op aanvaardbare afstand hebben van winkels in dagelijkse artikelen;
  • vasthouden aan terughoudendheid ten aanzien van nieuwe (perifere) locaties waar (grootschalige) detailhandel is toegestaan;
  • vasthouden aan terughoudendheid ten aanzien van brancheverruiming op bestaande perifere locaties;
  • vasthouden aan het weren van food van bedrijventerreinen en perifere winkellocaties;
  • versterking van bestaande winkelgebieden staat centraal;
  • weidewinkels zijn niet toegestaan.

Om deze ambitie te realiseren, zet de Stadsregio in op een aantal speerpunten:

  • terughoudendheid in het toevoegen van nieuwe meters;
  • meer ruimte voor kwaliteit;
  • maatwerk op de perifere locaties;
  • pro-actief acquisitiebeleid.
3.3.2.2 Regionale woonvisie

De Regionale Woonvisie (december 2004) is het beleidskader op het gebied van volkshuisvesting voor de zestien gemeenten in de Stadsregio Amsterdam voor de komende tien jaar. De Regionale Woonvisie geeft richting aan de programmering en prioriteiten op het gebied van wonen.

In de woonvisie zijn de ambities voor het wonen uitgewerkt:

  • Kwantiteit: centraal staat het bouwen van voldoende woningen en op korte termijn de productie in nieuwbouw en herstructurering op gang krijgen. In de Noordvleugel van de Randstad is er voor de periode 2010-2030 een opgave voor de bouw van zo'n 150.000 woningen, in combinatie met bijbehorende infrastructuur en overige voorzieningen. Voor Amsterdam gaat de woonvisie uit van een jaarlijkse toevoeging aan de woningvoorraad van 2.880 woningen (4.500 nieuw te bouwen woningen minus 1.620 te slopen woningen);
  • Kwaliteit: vraag en aanbod op de woningmarkt sluiten onvoldoende op elkaar aan. Een Regionaal Kwalitatief Bouwprogramma moet zorgen dat dit verbetert. In nieuwbouw en herstructurering moet gewerkt worden aan versterking van de identiteit en potenties van gebieden en wijken;
  • Vergroot beschikbaarheid woningvoorraad: Hoewel er voldoende betaalbare huurwoningen in de regio staan, zijn de wachttijden voor woningzoekenden groot. De opgave richt zich op het in gang zetten van de doorstroming op de markt. Daarnaast is het in stand houden van sociale verbanden in wijken en kernen van cruciaal belang. Keuzemogelijkheden voor verschillende doelgroepen moeten worden vergroot. Er moet bijvoorbeeld meer aandacht zijn voor huisvesting van jongeren/starters en ouderen op lokaal niveau;
  • Een open woningmarkt is essentieel: In het verlengde van de centrale ambities en de opgaven voor het wonen in de regio, dient de werking van de woningmarkt zo min mogelijk belemmeringen te kennen. Een open markt binnen de regio maar ook daarbuiten biedt mensen de beste keuzemogelijkheden. Overheidsinterventie kan beperkt blijven tot de zorg om de positie van de zwakkeren op de woningmarkt. Daarnaast dient de herhuisvesting van stadsvernieuwingskandidaten specifieke aandacht te krijgen.

Voorliggend bestemmingsplan gaat uit van het bestaande woningareaal. De reeds gerealiseerde ontwikkeling aan de Laan van Vlaanderen 141 draagt bij aan de beleidsuitgangspunten van de Regionale Woonvisie.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam'

Met de Structuurvisie Amsterdam 2040 'Economisch sterk en Duurzaam (17 februari 2011) legt Amsterdam zichzelf, inclusief de stadsdelen, regels op waar ruimtelijke plannen aan moeten voldoen. Amsterdam heeft zichzelf onder meer voor de opgave gesteld te verdichten en tegelijk het omliggende landschap open te houden. Dat leidt tot belangrijke uitgangspunten: het groen in en rond de stad vraagt om stevige bescherming, terwijl andere delen van de stad optimaal worden benut. Verdichting leidt ook tot (geleidelijke) transformatie en toenemende menging. Dat vergt veel van de bestaande infrastructuur en openbare ruimte. Respect voor de rijkdom aan cultuurhistorische schatten van Amsterdam is hierbij een belangrijke voorwaarde.
De centrale ambitie van de Structuurvisie is dat Amsterdam zich verder ontwikkelt als kernstad van een internationaal concurrerende, duurzame, Europese metropool. Intensivering van het grondgebruik in de stad biedt aan tal van mensen woon- en werkruimte. Het betekent extra draagvlak voor voorzieningen, extra investeringen in de openbare ruimte en in recreatief gebruik van water en groen en efficiënter omgaan met energie en vervoer, zodat buiten de stad minder landschap hoeft te worden aangetast. De ambitie is om 70.000 woningen en bijbehorende voorzieningen toe te voegen tot 2040, een intensiever gebruik van de haven en huidige bedrijventerreinen te realiseren en ruimte te maken voor waterberging.

3.4.2 Kantorenstrategie Amsterdam

De Kantorenstrategie Amsterdam (vastgesteld door de gemeenteraad op 14 juli 2011) geeft richting aan de rol van de gemeente op de kantorenmarkt om de leegstand terug te brengen tot een acceptabel niveau en de toenemende verversing en de geringe uitbreiding van de kantorenvoorraad vorm te geven.

De Kantorenstrategie is een uitwerking van de Structuurvisie Amsterdam 2040. De gemeente wil hiermee bijdragen aan het herstellen van het evenwicht op de kantorenmarkt op termijn. De kantorenstrategie richt zich niet alleen op de planvoorraad, maar vooral ook op de bestaande voorraad. Op stedelijk en projectniveau worden maatregelen en kaders benoemd die bijdragen aan:

  • het stimuleren en faciliteren van herontwikkeling om de kwaliteit van de bruikbare kantorenvoorraad op peil te houden,
  • het stimuleren en faciliteren van transformatie en sloop van in onbruik geraaktekantoren om de omvang van de bestaande kantorenvoorraad te verkleinen en
  • de reductie en temporisering van de planvoorraad voor nieuwbouw in overeenstemming met de lagere toekomstige ruimtebehoefte.

Per saldo zal hierdoor de totale kantorenvoorraad in omvang af dienen te nemen en er weer zicht komen op een 'normaal' leegstandspercentage. Het doel is een continue toekomstbestendige kantorenvoorraad die voldoende ruimte biedt aan de uiteenlopende vraag van huidige en potentiële kantoorondernemingen. In deze kantorenstrategie worden verschillende maatregelen beschreven om het evenwicht tussen vraag en aanbod voor de kantorenmarkt te herstellen en de overmaat aan leegstand op te lossen.
 

3.4.3 Beleidsnotitie short stay

Op 12 juli 2012 heeft de Amsterdamse gemeenteraad ingestemd met het vernieuwde beleid voor shortstay in Amsterdam. Kern van het nieuwe beleid is dat het college kiest voor een beleid dat uitnodigend is voor aanbieders van shortstay met een vergunning met een minimum aan voorwaarden, maar waarbij de leefbaarheid voldoende is geborgd. Uitgezonderd in gebieden waar de druk op de leefbaarheid groot is, wordt shortstay overal mogelijk gemaakt zonder quotum. Ook wordt het mogelijk gemaakt om met meerdere huishoudens in een shortstay woning te verblijven met een maximumbezetting van de woning door één huishouden of vier personen die niet tot één huishouden behoren. Zo kunnen naast een huishouden bijvoorbeeld ook meerdere niet tot één huishouden behorende collega's gebruik maken van de accommodatie. Door uit te gaan van een maximum van vier personen wordt voorkomen dat ongewenste “pensionachtige” activiteiten onder de noemer van shortstay plaatsvinden.
In het voorliggende bestemmingsplan is in alle bestemmingen waar (ook) "wonen" is toegestaan tevens "short stay" toegestaan. In de begripsbepalingen van de planregels is opgenomen wat precies onder short stay verstaan moet worden.

3.4.4 Woonvisie Amsterdam tot 2020, "Wonen in de Metropool"

In de op 30 oktober 2008 door B&W vastgestelde woonvisie wordt Amsterdam in zijn regionale context bezien, worden de Amsterdamse ambities per woningmarktgebied geanalyseerd, de knelpunten op een rij gezet en worden er keuzes gemaakt. Kern van het Amsterdamse woonbeleid Amsterdam blijft de ongedeelde stad, maar Amsterdam wil ook Topstad, Emancipatiestad, een Betaalbare stad, een Zorgzame Stad en een Duurzamestad zijn. In de woonvisie wordt gezocht naar een balans tussen al deze ambities.
Het voorliggende bestemmingsplan gaat uit van het bestaande woningareaal.

3.5 Stadsdeel beleid

Vanaf 1 mei 2010 zijn de stadsdelen Slotervaart, Geuzenveld-Slotermeer en Osdorp gefuseerd naar het stadsdeel Nieuw-West. Sommige beleidsstukken zijn nog vastgesteld door het dagelijks bestuur respectievelijk de stadsdeelraad van het stadsdeel Slotervaart. Na de fusie is een aantal beleidsstukken herbevestigd door de stadsdeelraad Nieuw-West op 3 mei 2010 en door het dagelijks bestuur op 4 mei 2010. Na invoering van het nieuwe bestuurlijke stelsel in 2014 is echter het meeste stadsdeelbeleid formeel en gefaseerd komen te vervallen. Vervanging heeft deels al plaatsgevonden door stedelijk beleid.

3.5.1 Toekomstvisie 2040

De toekomstvisie is op 26 juni 2013 door de stadsdeelraad vastgesteld. De Toekomstvisie plaatst stippen op de horizon, schetst scenario's en trekt in gang gezette ontwikkelingen door. In de Toekomstvisie zijn drie leefmilieus geformuleerd. De drie leefmilieus zijn: rustig, dynamisch en vrij. Over de drie leefmilieus ligt als verbindende factor het krachtige raamwerk van de Tuinstad: groen en water, lucht en ruimte, wegen en openbaar vervoer, winkelcentra en werkgebieden.

Het plangebied Nieuw Sloten wordt gekarakteriseerd als rustig leefmilieu. Het is een suburbaan leefmilieu. Het Belgiëplein is het centrum van dit rustige leefmilieu. “Wonen staat er centraal, in eengezinswoningen en gestapelde bouw. Het gemiddelde gezin dat hier in 2040 woont gaat voor de dagelijkse boodschappen naar de ruim voorziene supermarkt op het Belgiëplein. Het grootste deel van de boodschappen doen ze een keer per week door met de auto naar de supermarkt te rijden. Gewinkeld wordt er op het Osdorpplein.”

In de Toekomstvisie worden voor dit leefmilieu een aantal aandachtspunten benoemd. Voor dit plangebied zijn de volgende relevant:

  • Aandacht voor woonbuurten waar een eenzijdige bewonersopbouw en eenzijdige woningtypologie risico's vormen voor achteruitgang;
  • Visie ontwikkelen voor woongebouwen waar een zwakke VVE niet in staat is noodzakelijke investeringen te doen;
  • Onderzoek doen naar uitbreiding van de groene speelruimte in de randen van de wijken.

Hoofdstuk 4 Het ruimtelijk kader

4.1 Inleiding

Voorliggend bestemmingsplan vervangt de 5 voorafgaande plannen zoals beschreven in Hoofdstuk 2. Het plan actualiseert daarmee in één keer in één bestemmingsplan de planologische regels voor heel Nieuw Sloten, plus de voormalige tuinderspercelen aan de Plesmanlaan en de Ditlaar. Het plan is conserverend van aard. Dat wil zeggen dat het de bestaande situatie vastlegt en de rechten en plichten overneemt die in de voorafgaande bestemmingsplannen zijn geregeld alsmede verleende vergunningen.
Voor meerdere bestaande woonblokken zijn de bouwmogelijkheden verruimd in de vorm van dakopbouwen en voor enkele bedrijfsruimtes in de woonblokken zijn de gebruiksmogelijkheden verruimd.

4.2 Deelgebieden

In onderstaande wordt eerst kort per relevant deelgebied een globale omschrijving gegeven.
Daarna volgt een beschrijving van de ruimtelijke ontwikkelingen/aspecten.

4.2.1 Woongebied Nieuw Sloten

De structuur van de wijk wordt bepaald door de wijkontsluiting, de begrenzing met de omliggende gebieden en waardevolle landschappelijke elementen zoals de Kerksloot en Vrije Geer.
Nieuw Sloten bestaat uit een aantal woongebieden, gegroepeerd rond het winkelcentrum aan het Belgiëplein en gescheiden door wijkontsluitingswegen, waterlopen en groenzones. De woningen in de woonbuurten zijn overwegend in laagbouw van 2 of 3 bouwlagen gerealiseerd. In het centrum, langs de hoofdwegen en aan het wijkpark is ook middelhoogbouw en hoogbouw gesitueerd. De (middel)hoogbouw zorgt op deze plekken voor een meer stedelijke sfeer en als markering van een bepaald punt, zoals een wijkentree of het wijkcentrum, ter oriëntatie.De vigerende bestemmingsplannen bevatten reeds in beperkte mate een bestemmingsregeling voor uitbreiding van bestaande woningen met bijvoorbeeld dakkapellen en dakopbouwen. Voor het gehele plangebied wordt deze lijn voortgezet en is bekeken of het stedenbouwkundig mogelijk is om meer woningen te vergroten door middel van dakopbouwen. Zie verder paragraaf 4.3.

4.2.2 Centrumgebied

Het centrumgebied omvat het Belgiëplein, het Kasterleepark en de Anderlechtlaan. Het centraal gelegen gebied rondom het Belgiëplein onderscheidt zich van de andere gebieden omdat hier de wijkvoorzieningen zijn gevestigd en omdat de bebouwing uit middelhoogbouw en hoogbouw bestaat.
Het aangrenzende Kasterleepark ligt centraal in de wijk. Het park ligt tussen het centrum van Nieuw Sloten en de Slotervaart. De Anderlechtlaan vormt de entree tot de wijk vanaf de A4, met kantoren en maatschappelijke functies aan de oostzijde en gesloten woonbebouwing aan de westzijde. Voor het Belgiëplein wordt het bestaande aantal horeca-vestigingen vastgelegd en wordt 1 nieuwe locatie toegevoegd ter plaatse van het voormalige 'Rabobank-gebouw' (onder de woontoren aan het Belgiëplein 110-116).

4.2.3 Westrand Nieuw Sloten (Ditlaar en Kortrijk)

Ditlaar en Kortrijk liggen in de zuidwesthoek van het bestemmingsplangebied, tegen het Dorp Sloten aan. Kortrijk is een onderdeel van de wijk Nieuw Sloten. Het buurtje wordt echter niet ontsloten via de wijkontsluiting, zoals de rest van de wijk, maar met een eigen ontsluiting via de buurtstraat Kortrijk, op de Vrije Geer. Het buurtje bestaat uit rijtjeswoningen in open strokenverkaveling aan de kant van de woonwijk en acht wooneilanden door sloten omsloten aan de kant van Dorp Sloten. Op de eilanden van Kortrijk bevindt zich meer bijzondere woonbebouwing, vrijstaand, twee-onder-een-kap of geschakeld, Bij Ditlaar gaat het om drie eilanden met vrijstaande woningen, Deze percelen worden rechtstreeks ontsloten op de doorgaande weg de Ditlaar en zijn vergelijkbaar met die aan de Sloterweg en de Plesmanlaan.

Stedenbouwkundig staat hier de overgang van de stedelijke woonwijk Nieuw Sloten naar het landelijk gebied en Dorp Sloten centraal. Dat komt tot uitdrukking in een open verkaveling en bouwstructuur, een lagere bebouwingsdichtheid en een lage bouwhoogte tot 2 bouwlagen, met mogelijk nog een dakopbouw. De ruimte tussen de woningen wordt zoveel mogelijk groen en vrij van bebouwing gehouden. De tuinen en sloten spelen daarbij een belangrijke rol.

Ook bij Kortrijk en de Ditlaar is sprake van verruiming van de bouwmogelijkheden via dakopbouwen. Voor de rijtjeswoningen is dat opgenomen in het bestemmingsplan. Voor de eilanden geldt eveneens de intentie om meer dakopbouwen mogelijk te maken. Vanwege echter de bijzondere en sterk uiteenlopende vormen van deze woningen, zullen die opbouwen aan de hand van concrete aanvragen individueel worden beoordeeld. Deze worden dus niet bij recht opgenomen in dit bestemmingsplan. Zie verder paragraaf 4.3.5.

4.2.4 Plesmanlaan

Dit deelgebied omvat de Slotervaart, de Plesmanlaan en de lintbebouwing langs de Plesmanlaan.
Ook hier is deels sprake van vrijstaande/dubbele woningen op de voormalige tuinderspercelen. Deze percelen zijn hier na de Tweede Wereldoorlog gekomen, toen tuinders van elders in het gebied moesten worden verplaatst in verband met de aanleg van de Westelijke Tuinsteden.
Voor de woningen en bedrijven op de voormalige tuinderspercelen, zijn de (stedenbouwkundige) uitgangspunten van de voorgaande bestemmingsplannen overgenomen. Er spelen daar geen grootschalige ontwikkelingen en daarom worden de bestaande bouwrechten in stand gelaten.

4.3 Toelichting per ontwikkeling

In deze paragraaf worden nieuwe situaties in het bestemmingsplan per type ontwikkeling toegelicht.

4.3.1 Anderlechtlaan

Het bestemmingsplan voorziet aan de Anderlechtlaan weliswaar niet (meer) in een concrete nieuwe ontwikkeling maar gelet op de voorgeschiedenis en de wenselijkheid van woningbouw wordt deze locatie hier toch nader toegelicht.
Het gaat in totaal om 4 kavels/bouwvlakken met de adressen Heverleestraat 2A, Anderlechtlaan 3 en 175 t/m 179 (bestemming Gemengd - 2). Op de kavels is reeds bebouwing aanwezig die (deels) in gebruik is voor maatschappelijke functies of als (leegstaande) kantoorruimte.
De bestemming in het voorafgaande bestemmingsplan Nieuw Sloten 2001 was 'Kantoor'.
In de voorontwerp-versie van dit bestemmingsplan was op deze locatie nog de mogelijkheid tot woningbouw (deels in de vorm van transformatie) opgenomen. Het voornemen was om in totaal circa 100 woningen toe te voegen, verdeeld over de 4 kavels.
Doel was om met de toegevoegde woonfuncties de gebruiksmogelijkheden te verruimen en daarmee de kans op leegstand te verkleinen. Daarnaast is er grote vraag naar woningen in binnenstedelijk gebied en past transformatie van kantoorgebouwen in de kantorenstrategie van de gemeente Amsterdam.
In anticipatie op de in 2017 vast te stellen nieuwe parkeernomen binnen de gemeente Amsterdam is opnieuw beoordeeld of deze woningbouwontwikkeling voldoet aan de parkeervraag. Daarbij is gebleken dat de parkeerdruk in de openbare ruimte aan de Anderlechtlaan, sinds de aanvang van de bestemmingsplanprocedure, fors is toegenomen.
Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling momenteel niet realistisch is omdat niet (meer) voldaan kan worden aan de eisen die gesteld worden aan met name het bezoekersparkeren in de openbare ruimte.

4.3.2 Laan van Vlaanderen 141

Op 19 juni 2015 is een omgevingsvergunning afgegeven (registratienummer OLO1646577) voor de transformatie van het kantoorgebouw aan de Laan van Vlaanderen 141 naar 36 woonstudio's. Deze vergunning betreft een bestaand recht en wordt daarom meegenomen in onderhavig bestemmingsplan. De starterswoningen zijn reeds gerealiseerd.
Daarnaast is op 9 december 2016 vergunning verleend (OLO 2260771) voor een extra bouwlaag/dakopbouw met 10 starterswoningen. Deze 2de vergunning is nog niet opgenomen in het bestemmingsplan omdat deze nog niet onherroepelijk is.
 

4.3.3 Westtangent

De Stadsregio Amsterdam (SRA) en de gemeente Amsterdam investeren gericht in een betere doorstroming (inkorting reistijd) en het verhogen van de betrouwbaarheid en veiligheid van het openbaar vervoer (OV) binnen de metropoolregio.
Voor de doorgaande wegen in plangebied Nieuw Sloten speelt in dat kader de realisatie van de HOV Westtangent. Dit is een Hoogwaardige Openbaar Vervoer verbinding door Nieuw-West tussen Sloterdijk en Schiphol waarvan het geplande tracé loopt via onder andere de Plesmanlaan, Laan van Vlaanderen en Anderlechtlaan.
Aanleiding voor de HOV Westtangent is het ontbreken van een goede hoogwaardige Noord-Zuid-verbinding vanuit de stadswijken aan de westzijde van Amsterdam met Sloterdijk en Schiphol. Bovendien ontbreekt een goede overstap vanuit Nieuw-West met de Zuidtangent die Haarlem en de Haarlemmermeer verbindt met de Zuidas. Tussen de stadsdelen van Amsterdam Nieuw-West onderling rijden alleen relatief trage en (soms) laagfrequente ontsluitende buslijnen.
Het project HOV Westtangent betreft het realiseren van deze hoogwaardige openbaar busvervoerverbinding. De HOV Westtangent is een gemeenteoverstijgend project. Overleg vindt daarom niet alleen plaats met stadsdeel Nieuw-West en Stadsregio Amsterdam maar ook met Provincie Noord Holland, gemeente Haarlemmermeer en Schiphol.
Van 26 november 2015 tot 21 januari 2016 zijn belanghebbenden in de gelegenheid gesteld hun inspraakreactie te geven op de concept plannen voor het project. De Nota van Beantwoording wordt naar verwachting eind 2016 door het college van B&W van de gemeente Amsterdam vastgesteld.
Realisering van de HOV Westtangent is mogelijk op basis van voorliggend bestemmingsplan.
Over de Plesmanlaan, de Laan van Vlaanderen en de Anderlechtlaan rijdt de bus met het overige verkeer mee. Wel worden daar op verschillende locaties extra rijstroken voor de bus en/of het overige verkeer gerealiseerd voor de verbetering van de doorstroming. Ook worden de perrons van de Westtangent-haltes langer en breder en verhoogd en worden voorzieningen aangelegd voor fietsparkeren en dynamische reizigersinformatie.
afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1311BPSTD-VG01_0010.png"
Tracé Westtangent ter plaatse plangebied (bron: samenvatting NvU, sept. 2015)

4.3.4 Bedrijfsruimte binnen Wonen - 1

Op enkele plekken in Nieuw Sloten komen bedrijfsruimtes voor in de plint of op de hoeken van de woonblokken. Deze ruimten waren reeds als bedrijfsruimte bestemd in het voorgaande bestemmingsplan. Om de gebruiksmogelijkheden te verruimen, ter voorkoming van leegstand, zijn hier de functies kantoor en maatschappelijk aan toegevoegd.

4.3.5 Verruiming bouwmogelijkheden: dakopbouwen

Voor dit bestemmingsplan is een beleidsafweging gemaakt ter verruiming van de mogelijkheden voor dakopbouwen op eengezinswoningen. De belangrijkste reden hiervoor is dat het bewoners een mogelijkheid biedt om in dezelfde woning te blijven wonen wanneer ze behoefte aan meer woonruimte hebben (door bijvoorbeeld een gezinsuitbreiding).
In onderstaande worden eerst de algemene stedenbouwkundige uitgangspunten beschreven en vervolgens volgt een beschrijving van de concrete uitwerking per gebied.

4.3.5.1 Uitgangspunten nieuwe dakopbouwen

Bij het bepalen van de nieuwe mogelijkheden voor dakopbouwen in het bestemmingsplan hebben de volgende stedenbouwkundige criteria een rol gespeeld:

- Ligging en type locatie

Dakopbouwen worden vooral binnen de woonbuurten en langs de randen van de wijk toegestaan maar bijvoorbeeld niet langs de hoofdwegen van de wijk en het wijkpark Kasterleepark.
Langs de hoofdwegen Antwerpenbaan, Laan van Vlaanderen en Anderlechtlaan zijn dakopbouwen stedenbouwkundig niet gewenst. Dat zijn de grotere doorgaande verkeersruimtes in de wijk waar het grote gebaar de statigheid van deze stedelijke routes en de verbinding met de rest van de stad benadrukt. Dit komt in de bebouwing tot uitdrukking in veel eenheid in grotere proporties, hogere bebouwing, langere straatwanden en in de openbare ruimte lange lijnen, lange dubbele bomenrijen en bredere straatprofielen. De schaal van de individuele woning is hier ondergeschikt aan de grotere schaal van het blok en de straat, waarin de woning opgaat. Een dakopbouw is nadrukkelijk een expressie van de schaal van de individuele woning. Dat past goed in een buurt of woonstraat of bij een meer landelijk karakter van de omgeving. Dit uitgangspunt is in overeenstemming met de situering van mogelijkheden voor dakopbouwen in de voorgaande bestemmingsplannen. Ook in het wijkpark Kasterleepark wordt een stedelijke sfeer nagestreefd waarbij dakopbouwen niet passen.

- Afstemming met de ruimtelijke eenheid

De wijze waarop de mogelijkheid voor een dakopbouw is opgenomen, is binnen ruimtelijke eenheden zo veel mogelijk gelijk, of in ieder geval op elkaar afgestemd. De ruimtelijke eenheden zijn de buurten, van elkaar gescheiden door wegen, groen of water van de hoofdstructuur van de wijk. Binnen de buurten is er eenheid in architectuur. Tussen de buurten is er onderscheid in architectuur. De buurten zijn hierdoor als (afzonderlijke) ruimtelijke eenheden herkenbaar.

- Woningtype en bouwtechnische overwegingen

De nieuwe mogelijkheden voor dakopbouwen zijn alleen op eengezinswoningen gesitueerd, omdat daar hoofdzakelijk de vraag naar dakopbouwen speelt.
Hierbij is gekeken naar het type dak en de woonplattegrond (bijvoorbeeld de plaats van het trapgat). Voor een dakopbouw op een woning met kap moet de dakconstructie ingrijpend worden gewijzigd. Dit vergt zodanige constructieve ingrepen, dat het niet realistisch is te veronderstellen dat een dergelijke dakopbouw dan haalbaar is. Ook moet de dakopbouw van binnenuit goed bereikbaar te maken zijn, zonder al te ingrijpende verbouwingen.

- Bouwhoogte

De dakopbouwen worden op woningen met 2 bouwlagen toegevoegd. Nieuw Sloten is vooral een laagbouwwijk met eengezinswoningen. De eengezinswoningen zijn over het algemeen 2 of 3 bouwlagen hoog. Om het karakter van de wijk zo dicht mogelijk bij het bestaande te houden, worden alleen op woningen van 2 bouwlagen dakopbouwen toegestaan. Met de dakopbouwen wordt de 2-laagse bebouwing uitgevuld tot 3 lagen, waarbij de oorspronkelijke hoogte van 2 bouwlagen zichtbaar blijft aan de dakrand. De wijk wordt zo dus niet in z'n geheel via dakopbouwen met een verdieping opgehoogd, maar blijft overwegend 2 tot 3 bouwlagen laag. Bovendien is de laagbouw van drie of vier bouwlagen, vooral te vinden langs de hoofdstructuur, of als hoogteaccent. Dat zijn op zichzelf al redenen om daar geen dakopbouwen mogelijk te maken. Het ophogen tot meer dan 3 bouwlagen, kan bovendien snel leiden tot schaduw- en andere verdichtingsoverlast, vooral binnen de (gesloten) bouwblokken.

Ook worden er geen nieuwe dakopbouwen op gebouwen van één verdieping mogelijk gemaakt in het bestemmingsplan. Dat heeft vooral te maken met de aard van dergelijke bebouwing. Het betreft vaak garages of andere lagere aanbouwen buiten het hoofdvolume waarop dakopbouwen om stedenbouwkundige redenen vaak niet gewenst zijn, zie hieronder. Of het betreft een situatie in hoge dichtheid, bijvoorbeeld bij enkele patio's waar een dakopbouw snel tot overlast van schaduw, inkijk of anderszins ongewenste verdichting zorgt. Een opbouw op één bouwlaag vormt bovendien snel een buitenproportionele (weinig ondergeschikte) toevoeging.

- Alleen op het hoofdvolume

Dakopbouwen worden op het hoofdvolume van de woningen geplaatst en niet op garages of andere lagere aanbouwen buiten het hoofdvolume. In veel gevallen zorgen garages (of andere lagere bouwdelen buiten het hoofdvolume) tussen woningen, voor enige openheid in de bouwblokken. Dat zorgt voor extra gevoel van ruimte binnen het bouwblok en uitzicht, licht en lucht. Om dat te waarborgen dient het opbouwen van garages en andere lagere aanbouwen buiten het hoofdvolume van de woning, te worden voorkomen.

- Ondergeschikt aan het hoofdvolume

De opbouwen dienen ondergeschikte te zijn aan het hoofdvolume. Het oorspronkelijke gebouw en de hoogte daarvan dient zichtbaar en herkenbaar te blijven. Dat gebeurt in het bestemmingsplan door de dakopbouwen terug te situeren ten opzichte van voor-, achter- en eventueel zijgevels. Een terug liggende dakopbouw is minder zichtbaar vanaf de straat of tuin en verstoort daardoor minder de ruimtelijke verhouding tussen bouwhoogte en de onderlinge afstand tussen de woningen. De effecten van de dakopbouwen voor de omliggende openbare ruimte en tuinen, wat betreft gevoel van ruimtelijkheid, licht en lucht zijn dan iets gunstiger dan bij het verhogen met een volledige verdieping. De dakopbouwen dienen zich ook in materialisering van de hoofdvolumes te onderscheiden, maar dat wordt niet in het bestemmingsplan geregeld, maar in de welstandsregels.

- Overlast door schaduw of inkijk

De realisatie van een dakopbouw mag niet leiden tot ernstige toename aan schaduw of verslechtering van bezonning in de tuin of woning. Ook mag een dakopbouw of dakterras geen (ernstige) nadelige gevolgen hebben voor de privacy van omwonenden. Daarbij is de verandering ten opzichte van de situatie van voor dit bestemmingsplan bepalend.

- Goede maat, minimale diepte

Dakopbouwen zijn alleen opgenomen, als er een goede maat voor een dakopbouw mogelijk is. Als er een opbouw mogelijk zou zijn met een maximale diepte van minder dan 5 meter, nadat voldaan is aan de andere criteria, dan is deze optie niet opgenomen in het bestemmingsplan. De reden is dat dergelijk kleine dakopbouwen niet realistisch geacht worden. Het uitgangspunt van 5 meter diepte is ontleend aan reeds gerealiseerde dakopbouwen in Nieuw-West. Deze kunnen dus als realistisch beschouwd worden.

4.3.5.2 Beschrijving nieuwe dakopbouwen per gebied

Op de volgende adressen is de nieuwe mogelijkheid van een dakopbouw toegevoegd ten opzichte van de voorafgaande bestemmingsplannen.

Noordoostkwadrant-West:
- Hamontstraat 1 t/m 31 (oneven) ; Houthalenstraat 60 t/m 90 (even) ; Zonhovenstraat 81 t/m 111 (oneven).
De opbouwen dienen 2 meter terug te liggen ten opzichte van de voorgevel en 1 meter ten opzichte van de achtergevel.

Zuidoostkwadrant:
- Oostakkerstraat 35 t/m 53 (oneven) en 83 t/m 103 (oneven).
De dakopbouwen dienen minimaal 2 meter van de voor- en achtergevel te liggen. Nr. 105 en 107 krijgen geen mogelijkheid voor een dakopbouw, in verband met schaduwwerking voor de naastgelegen woningen aan de Borgloonstraat.

Bastenakenstraat:
- Huisnummers 62 t/m 68, 74 t/m 80, 86 t/m 92, 98 t/m 104, 110 t/m 116 (even).
Deze adressen behoren tot de lange rij woningen in een bocht, van Bastenakenstraat 60 t/m 118 (even). De rij bestaat uit vijf clusters van zes geschakelde woningen, van elkaar gescheiden en met elkaar verbonden door tussenliggende garages. Beide hoekwoningen van de clusters hebben een derde bouwlaag. In het voorgaande bestemmingsplan hadden ook hun directe buren al de mogelijkheid tot een derde laag, maar die is tot nu toe nergens in de rij gebouwd. Er zijn geen stedenbouwkundige bezwaren tegen het ook toestaan van opbouwen op de tussenliggende woningen. Daarom hebben alle woningen in de rij nu de mogelijkheid van een dakopbouw gekregen. De hoekwoningen van de clusters zijn dus volledig bebouwde verdiepingen, in dezelfde materialisatie van de onderliggende bouwlagen. Ze vormen hoekaccenten als beëindig van de clusters binnen de rij. Voor de tussenliggende woningen is de toegevoegde mogelijkheid op de derde laag echt als dakopbouw opgenomen, met de uitgangspunten die we ook bij de andere opbouwen hanteren, terugliggend ten opzichte van de voor- en achtergevels (en wat betreft welstand in een afwijkende materialisering). Dat geldt ook voor de woningen naast de hoekwoningen, die in het voorafgaande bestemmingsplan, net zoals de hoekwoningen, een volledige derde verdieping konden toevoegen. Dat is dus een kleine inperking van het bestaande recht.
Doordat de bovenste verdieping van de woningen niet diep is, is de mate waarin de opbouwen terug zijn gelegd minder dan in de rest van de wijk, te weten 1 meter aan de voorzijde (straatzijde) en een 0,5 meter aan de achterzijde, tuinzijde. Hiermee is nog een dakopbouw van 5 meter diep mogelijk en wordt ook voldaan aan de uitgangspunten van het zichtbaar houden van het oorspronkelijke volume. Vanwege de toepassing van een halve meter afstand aan de achterzijde is in de regels een aparte aanduiding toegevoegd ('specifieke bouwaanduiding - 6').

'De Taartpunt':
- Blankenbergestraat 49, Waregemstraat 1 en 2, Wevelgemstraat 1 en 2, Berlaarstraat 40. Hier wordt de maximum bouwhoogte verhoogd tot 9 meter. De woningen hebben oorspronkelijk een hoek- / hoogteaccent in de vorm van een gedeeltelijk loze gevel, met een hoogte van ca. een halve verdieping. Hier wordt nu een volledige derde bouwlaag mogelijk gemaakt.
De overige woningen in deze rijen krijgen geen dakopbouw (of derde laag), omdat de hoekwoningen aan de westzijde ook drie bouwlagen hebben, met grote raampartijen over de hele breedte van de oostgevel, de kant van de buren. Dakopbouwen zijn hier dus niet mogelijk vanwege inkijk.

'De Dorpsuitbreiding', Kortrijk en Ditlaar
- Kortrijk 3 t/m 13, 17 t/m 27, 31 t/m 41, 45 t/m 55, 59 t/m 67, 71 t/m 79, 81 t/m 93, 99 t/m 111, 113 t/m 129, 135 t/m 151, 153 t/m 173 (oneven). Op deze vrij in de ruimte staande rijtjes waren voorheen geen dakopbouwen toegestaan. Dat was om onder andere via de bouwhoogte de overgang naar het landelijke gebied uit te drukken. Naar het huidige inzicht kan dat ook prima met een dakopbouw, mits de opbouw ondergeschikt is aan het hoofdvolume. De rijtjes hebben allen een hoekwoning aan de westzijde, met een volledige derde bouwlaag, als hoogte- cq hoekaccent. Deze hebben één raam in de zijgevel, uitkijkend op de daken van de buren. Bij de dimensionering van de nieuwe dakopbouwen moet hiermee rekening worden gehouden. Vandaar dat de dakopbouwen aan de straatzijde 1 meter terug moeten liggen ten opzichte van de voorgevel, met uitzondering van de woning direct grenzend aan de hoekwoning, hier geldt een afstand van minimaal 2,5 vanaf de voorgevel vanwege het zijraam in de bestaande derde bouwlaag van de hoekwoning. Aan de tuinzijde c.q. bij de achtergevel wordt overal 1 meter afstand aangehouden.
Op de zogenaamde 'eilanden' van Kortrijk en Ditlaar zijn ook dakopbouwen mogelijk. Meerdere zijn al gerealiseerd of opgenomen in voorgaand bestemmingsplan. Vanwege de variatie in bebouwing hier, zijn niet voor alle woningen de mogelijkheden hiervoor van te voren aangegeven. Voor deze adressen geldt dat dakopbouwen of dakterrassen hier op basis van een bouwaanvraag individueel worden beoordeeld, als ze niet al in het bestemmingsplan zijn vastgelegd. Hierbij gelden uiteraard ook de algemene uitgangspunten zoals eerder aangegeven.

4.3.6 Dakterassen

Op de plaatsen waar een dakopbouw is toegestaan, kan in plaats van een dakopbouw ook een dakterras gerealiseerd worden. Stedenbouwkundige overwegingen en schaduw zijn minder van belang, omdat het bouwvolume er niet veel door verandert en daarmee ook niet het stadsbeeld, de ervaring van de ruimte en de mate van schaduwwerking. De kans op inkijk wordt gelijk gesteld aan die bij dakopbouwen, hoewel het uitzicht vanaf dakterrassen natuurlijk niet beperkt wordt door muren. Voor de opbouwen en dakterrassen geldt dezelfde eis dat ze geen significant nadelig gevolg mogen hebben voor inkijk en schaduwwerking bij naast gelegen panden en percelen. Aanvragen voor dakterrassen op andere plekken dan waar ook dakopbouwen worden toegestaan worden van geval tot geval onderzocht op (stedenbouwkundige) wenselijkheid, via een wabo-aanvraag of verzoek om informatie daaromtrent.

Hoofdstuk 5 M.e.r. / (mer-beoordeling)splicht

Het instrument milieueffectrapportage (m.e.r.) is ontwikkeld om het milieubelang een volwaardige plaats in bepaalde plan- en besluitvormingsprocessen te geven. Enerzijds maakt het opstellen van een milieueffectrapport (MER) de initiatiefnemer bewust van de milieugevolgen en anderzijds kan de overheid diverse milieugevolgen in samenhang met elkaar en op een voor de burger transparante wijze bij de besluitvorming betrekken. De regelgeving met betrekking tot de milieueffectrapportage is verankerd in de Wet milieubeheer. Voor sommige plannen of activiteiten geldt direct de verplichting om een MER op te stellen, maar er zijn ook plannen waarvoor het bevoegd gezag moet beoordelen of zij het nodig vindt om ter voorbereiding van een besluit een MER te laten maken (m.e.r.-beoordeling). Ook kan er sprake zijn van een zogenoemde vormvrije m.e.r.-beoordeling. In het Besluit m.e.r. is opgenomen voor welke activiteiten de m.e.r.-(beoordelings)plicht bestaat. Het gaat dan met name om activiteiten die aanzienlijke nadelige effecten op het milieu kunnen hebben.

De in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen leiden niet tot significante nieuwe emissies of nieuwe verkeersaantrekkende werking. Het ruimtebeslag is in een stedelijke situatie als de onderhavige niet bijzonder. Er zijn geen gevoelige gebieden in de nabijheid die beïnvloed zouden kunnen worden door de ontwikkeling. De betreffende activiteit is niet opgenomen in de lijst van activiteiten behorende bij het Besluit m.e.r. Er is geen sprake van een m.e.r.(beoordelings)plicht. Evenmin is het bepaalde ten aanzien van de vormvrije m.e.r.-beoordeling van toepassing. De nieuwe ontwikkelingen zullen op eventuele effecten op alle relevante milieueffecten getoetst worden en de uitkomsten worden verwerkt in deze toelichting.

Hoofdstuk 6 Verkeer en parkeren

6.1 Algemeen

In deze paragraaf worden de beleidsstukken of besluiten genoemd, die direct aan de inrichting van het gebied ten behoeve van het verkeer ten grondslag liggen. In deze paragraaf wordt verder de bereikbaarheid / ontsluiting van het gebied als gevolg van het plan globaal beschreven, voor: de auto, OV, fiets en voetganger. Ook het auto- en fiets parkeren wordt kort in beeld gebracht. Er wordt ook kort omschreven hoe aangesloten wordt op de grotere verkeersnetwerken buiten het plangebied.

6.2 Beleid en regelgeving

6.2.1 Regionaal Verkeer & Vervoerplan

Het Regionaal Verkeer- en Vervoerplan (RVVP) uit 2004 is het beleidskader op het gebied van verkeer en vervoer van de Stadsregio Amsterdam. Het is richtinggevend voor de beleidsontwikkeling voor 10 jaar, voor de uitvoering van de exploitatie van het openbaar vervoer en de subsidieverlening op het gebied van infrastructuur en verkeersveiligheid. Dit RVVP is opgesteld binnen de ambities die de stadsregio-gemeenten gezamenlijk hebben geformuleerd. Deze ambities zijn: het creëren van een gezonde, gedifferentieerde economie met internationale concurrentiekracht, het bieden van een goed sociaal klimaat aan de inwoners en het zorgen voor een duurzame leefomgeving. De hoofdlijnen van beleid zijn samen te vatten in een aantal strategieën: een samenhangend netwerk, gebiedsgerichte aanpak, prijsbeleid, duidelijke keuzes voor leefbaarheid en veiligheid en een slagvaardige samenwerking en financiering. Een groot deel van de regionale OV-verbindingen voldoet nog niet aan de kwaliteitseisen voor snelheid, betrouwbaarheid en gemak. De strategie voor het openbaar vervoer is het selectief uitbreiden van het netwerk en het verbeteren van de exploitatie om middelen vrij te maken voor beter regionaal openbaar vervoer.

6.2.2 Regionale OV-Visie

De OV-Visie 2010-2030 is samen met gemeenten van de Stadsregio Amsterdam, aangrenzende overheden, maatschappelijke organisaties (reizigersverenigingen) en vervoerbedrijven ontwikkeld en op 24 juni 2008 vastgesteld door de Regioraad. Het aanleggen van grootschalige infrastructuur vraagt een lange voorbereidingstijd. Daarom is een visie nodig voor de langere termijn. Op basis van de visie wordt ook een investeringsstrategie gemaakt. Met de visie kunnen juiste en  toekomstvaste keuzes worden gemaakt in de aanleg of aanpassingen van het OV-netwerk in de regio.

6.2.3 Mobiliteitsaanpak Amsterdam

De MobiliteitsAanpak Amsterdam vormt de uitwerking van de Structuurvisie op het gebied van verkeer en vervoer. Waar de Amsterdamse structuurvisie een visie op de stad is voor de lange termijn (2040) en verschillende beleidsvelden binnen het ruimtelijk domein met elkaar in verband brengt, richt de MobiliteitsAanpak Amsterdam zich op de middellange termijn en op samenhang binnen het Amsterdamse mobiliteitsbeleid.

6.3 Verkeer

Algemeen
In het bestemmingsplangebied is geen sprake van de aanleg van nieuwe wegen of de reconstructie daarvan. Het plan maakt een enkele ontwikkeling mogelijk op locaties waar reeds functies aanwezig waren. De eventuele verkeerstoename van deze ontwikkelingen is daarom gering ten opzichte van de bestaande situatie en kan worden opgenomen in het bestaande verkeersaanbod . Onderzoek naar de verkeerskundige effecten is om die reden niet noodzakelijk.

Westtangent
Op de middellange termijn speelt voor de doorgaande wegen in het plangebied de realisatie van de Westtangent. Dit is een HOV verbinding tussen Sloterdijk – Badhoevedorp – Schiphol waarvan het geplande tracé loopt via onder andere de Plesmanlaan, Laan van Vlaanderen en Anderlechtlaan. Het bestemmingsplan maakt deze ontwikkeling mogelijk. Voor een nader beschrijving zie paragraaf 4.3.4.

Autoverkeer
De belangrijkste wegen rond Nieuw Sloten, waarop de wijk wordt ontsloten, zijn de Plesmanlaan, ten noorden van de wijk, de Johan Huizingalaan en Louwesweg aan de oostkant en de A4 ten zuiden van de wijk. De Plesmanlaan en Johan Huizingalaan behoren tot het zogenaamde Hoofdnet Auto van Amsterdam. De A4 is de Rijksweg tussen Amsterdam en Den Haag, via Schiphol. Langs de zuidkant van de wijk loopt verder nog de oude Sloterweg, die aan de zuidwest- en westkant aansluit op de Ditlaar en de Vrije Geer. De Vrije Geer komt uit op de rotonde op de kruising met de Plesmanlaan en de Baden Powellweg.
De hoofdverkeerstructuur van de wijk Nieuw Sloten wordt gevormd door de Laan van Vlaanderen, Anderlechtlaan en Antwerpenbaan/Louwesweg. De Laan van Vlaanderen en Anderlechtlaan hebben samen de vorm van een stemvork. De twee tanden van de vork worden gevormd door de Laan van Vlaanderen, die als twee wijkontsluitingswegen vanaf de Plesmanlaan door het noordoosten en noordwesten van de wijk lopen en langs de zuidkant van het centrumgebied met elkaar en de Anderlechtlaan verbonden zijn. De Anderlechtlaan is de steel van de stemvork en vormt de zuidelijke ontsluiting en entree van de wijk. De laan loopt tussen de Laan van Vlaanderen bij het centrumgebied en de zuidelijke wijkentree en sluit vervolgens aan op de Sloterweg en de A4 en loopt ten zuiden van de snelweg door naar het groen- en recreatiegebied van de Oeverlanden en het Nieuwe Meer. De Antwerpenbaan zorgt voor de oostelijke wijkontsluiting en -entree van Nieuw Sloten, in het verlengde van de Louwesweg. De Louwesweg biedt in oostelijke richting langs het ziekenhuisterrein aansluiting op de Johan Huizingalaan, de Alleta Jacobslaan (in het verlengde van de Louwesweg) en de Henk Sneevlietweg, die aansluiting biedt op de A10 Ring-West. De Antwerpenbaan is tot de Laan van Vlaanderen een wijkontsluitingsweg. Voor het overige deel bestaat het alleen uit de trambaan, 30km-straten en fiets- en voetpaden.
In de woonbuurten liggen 30km-straten. De woonbuurten worden ontsloten via de wijkontsluitingswegen Laan van Vlaanderen, Anderlechtlaan en Antwerpenbaan (oostelijk deel). Alleen de straat, buurt Kortrijk aan de zuidwestkant van de wijk, wordt op de Vrije Geer en dus rechtstreeks naar buiten de wijk ontsloten. De voormalige tuinderskavels aan de Plesmanlaan worden op de Plesmanlaan ontsloten via een ventweg, de kavels aan de Ditlaar rechtstreeks op de Ditlaar.

Langzaam verkeer
Er liggen vrij liggende fietspaden langs alle hoofdwegen, Anderlechtlaan, Laan van Vlaanderen, Antwerpenbaan / Louwesweg, Plesmanlaan en Johan Huizingalaan. De Sloterweg en Ditlaar hebben geen aparte fietspaden, maar fietsstroken op de rijweg.
Halverwege de noordelijke en zuidelijke helft van Nieuw Sloten lopen twee doorgaande fietsroutes in oost-westrichting. In de noordelijke helft van de wijk zijn dat van oost naar west het Maaseikpad en het Westmallepad. In de zuidelijke helft zijn dat het Wannepad, Tienenpad en Tervurenpad. Deze zijn deels als vrij liggende fietspaden uitgevoerd en gaan deels over woonstraten. Op een aantal stukken liggen de woningen aan de fietsroute, als autovrije straten.
Door het Kasterleepark loopt een fietsroute vanaf het wijkcentrumgebied in noordelijke richting naar de Plesmanlaan en Osdorp. In zuidelijke richting sluit deze door het centrumgebied via het Belgiëplein aan op de vrij liggende fietspaden langs de Anderlechtlaan, richting Oeverlanden, Nieuwe Meer.
Ten oosten van de wijk loopt de doorlopende fietsroute Christoffel Plantijnpad, die het Sloterpark en de Sloterplas verbindt met de Oeverlanden en het Nieuwe Meer. De fietsroute valt samen met de ecologische verbindingszone tussen deze twee belangrijke groengebieden in Nieuw-West.

Openbaar Vervoer
Voor een afzonderlijke beschrijving van de Westtangent zie paragraaf 4.3.4.
Tramlijn 2 verbindt Nieuw Sloten met het stadcentrum en NS-station Amsterdam-Centraal. De trambaan loopt van oost naar west midden door de wijk, over de Antwerpenbaan. Aan de westkant van de wijk ligt het eindpunt van de lijn met een keerlus. Aanvankelijk was het de bedoeling dat de lijn zou doorlopen naar de Aker (mogelijk als lijn 16 vanaf het Haarlemmermeerstation). Het referendum 'Redt het Weilandje van Sloten' heeft zich in 1995 uitgesproken tegen het doortrekken van de lijn via de Vrije Geer.
Verder zijn er diverse buslijnen met haltes aanwezig in en rond Nieuw Sloten. Door Nieuw Sloten lopen de GVB-buslijnen 61 naar Station Sloterdijk en 69 tussen Luchthaven Schiphol en Station Sloterdijk. Op de Louwesweg bij het ziekenhuis stoppen lijn 61 en buslijn 18 naar Centraal Station. Op de Johan Huizingalaan stoppen de buslijnen 18, 62, 195, 247 (spitsbus Schiphol – Bos-en-Lommerplein) en 358 (nachtbus). Over de Plesmanlaan lopen de buslijnen 61 en 358 (nachtbus).
Over de Vrije Geer loopt buslijn 192 van Connexxion, tussen Schiphol en het Osdorpplein. Over de Sloterweg, de Ditlaar en door dorp Sloten (Vrije Geer) loopt buslijn 145 van Connexxion, tussen Hoofddorp en Amsterdam Leidseplein.
Nachtbus 358 heeft haltes op de Plesmanlaan en de Johan Huizingalaan.
Tot Hoofdnet OV behoren de Antwerpenbaan met tramlijn 2, Anderlechtlaan en Laan van Vlaanderen (oostelijk deel bezuiden de Antwerpenbaan) met buslijn 69 en de Vrije Geer met buslijn 192.

Vaarverkeer
Het bestemmingsplangebied is per boot bereikbaar via de Slotervaart. De Slotervaart is via de Akersluis bij dorp Sloten verbonden met de Ringvaart van de Haarlemmermeer. Het waterpeil van de Ringvaart loopt op één peil door van Spaarndam (Haarlem) tot Leidschendam (Den Haag). De Sloterplas is vanaf de Slotervaart bereikbaar via de Hoekenesgracht en Osdorpergracht, plus via de Christoffel Plantijngracht. De vaarverbinding met de centrumgrachten van Amsterdam, Amstel en IJ is momenteel alleen via de Cramersluis aan de noordoostkant van de Sloterplas mogelijk. De gemeente heeft de intentie om ook de Heemstedesluis, aan het oosteinde van de Slotervaart, weer open te stellen, waarmee ook de tweede vaarverbinding tussen Nieuw-West en de binnenstad weer gebruikt kan gaan worden.

6.4 Parkeren

Ten behoeve van het parkeren in de wijk zijn hoofdzakelijk (ongebouwde) parkeerplaatsen in de openbare ruimte gerealiseerd.
Er geldt momenteel geen betaald parkeren in Nieuw Sloten. Wel is bij het wijkwinkelcentrum rond het Belgiëplein sprake van een blauwe zone.

In verschillende gevallen is parkeren op eigen terrein mogelijk (zowel bij woningen als bij kantoren). Voor een deel is daarbij sprake van gebouwde parkeervoorzieningen in de vorm van collectieve parkeergarages of individuele garages en voor een deel kan er op maaiveld op eigen terrein worden geparkeerd.
De kantoorgebouwen aan de Anderlechtlaan zijn bijvoorbeeld voorzien van een eigen parkeergarage. Er zijn geen 'openbare' of publiek toegankelijke parkeergarages in het gebied aanwezig.
Wat betreft het parkeren op maaiveld bij bestaande woningen is in het bestemmingsplan in een aantal gevallen de verplichting opgenomen om minimaal één parkeerplek op eigen terrein in stand te houden.

In de stedenbouwkundige planvorming is uitgegaan van een parkeernorm van 1,1 plaats per eengezinswoning en 0,8 plaats per gestapelde woning (appartement). Voor kantoren is uitgegaan van 1 plaats per 125 m2 bruto kantoorvloeroppervlak, te realiseren op eigen terrein. Deze norm komt overeen met de parkeernorm voor kantoren op een B-locatie.

Bij nieuwe bouwprojecten of transformaties van bestaande panden, moet worden uitgegaan van huidige, actuele parkeernormen uit het stadsdeel- of gemeentelijk beleid. Voor zover daar geen normen voor functies zijn vastgelegd, verwijst het beleid door naar gebruik van de zogenaamde CROW-normen.

Laan van Vlaanderen 141
Voor de wooneenheden aan de Laan van Vlaanderen 141 geldt dat de bezettingsgraad van de 53 beschikbare parkeerplaatsen in de directe omgeving rond de 90% zit. De directe omgeving betreft in dit geval de Laan van Vlaanderen, Zonhovenstraat en Bocholtstraat.
Deze bezettingsgraad is inclusief de 10 naar verwachting op korte termijn toe te voegen wooneenheden voor starters (28 m2 per unit) in de vorm van een extra bouwlaag/dakopbouw. Hiervoor is vergunning verleend op 9 december 2016 (zie verder paragraaf 4.3.2). In totaal is dan sprake van 46 wooneenheden. 
Voor de kleine starterswoningen wordt een norm van 0,4 parkeerplaats per woning gehanteerd (0,1 voor de bewoners + 0,3 voor bezoekers). Gerekend over 46 wooneenheden is de uitkomst circa 18 extra parkeerplaatsen in de openbare ruimte (bewoners + bezoekers). De steekproef uit 2015 toont een bezetting van 30 plaatsen in de nachturen (maatgevend voor woonfuncties). In totaal is dus sprake van een parkeervraag van circa 48 plaatsen (18 + 30), dit is circa 90% van de 53 beschikbare plaatsen.

Plesmanlaan en Ditlaar
Bij de woningen aan de Plesmanlaan en Ditlaar kan in ruime mate op eigen terrein geparkeerd worden. Bij de Plesmanlaan kan op de ventweg ook in de openbare ruimte geparkeerd worden. Bij de Ditlaar kan niet op straat geparkeerd worden.

Parkeernormen
Voor de vigerende parkeernormen wordt verwezen naar de stedelijke nota. Er wordt gewerkt aan een stedelijke Nota Parkeernormen die naar verwachting in 2017 van kracht wordt. Ter overbrugging van de periode tussen 19 maart 2016 en het moment van vaststellen van de nieuwe stedelijke Nota Parkeernormen Amsterdam zijn de parkeernormen voor wonen vastgelegd in het gemeenteraadsbesluit 'Vaststellen van de parkeernormen in de Stadsdelen' (d.d. 9 maart 2016). De parkeernormen voor kantoren, bedrijven en voorzieningen zijn hierin niet opgenomen. Voor overige niet-woon functies (bijvoorbeeld leisure, hotels, congresruimten, winkels) kunnen de Amsterdamse parkeerkerncijfers als hulpmiddel worden gebruikt.
Het Locatiebeleid Amsterdam 2008 regelt het parkeren in Amsterdam. In het Locatiebeleid staat de toepassing van het principe 'de juiste functie op de juiste plek' centraal. Het doel van de juiste functie op de juiste plek is een efficiënt ruimtegebruik en een optimale bereikbaarheid. In het Locatiebeleid zijn de parkeernormen voor kantoren en bedrijven vastgelegd. Voor overige voorzieningen wordt verwezen naar de in bijlage V opgenomen normen die gebaseerd zijn op de CROW normen uit 2004. Het Locatiebeleid kent de mogelijkheid om andere kengetallen te gebruiken mits dit onderbouwd wordt.
Om toepassing te geven aan een efficiënt ruimtegebruik van het plangebied wordt geadviseerd om uit te gaan van de landelijk erkende parkeerkencijfers van CROW die toegesneden is op de feitelijke situatie. De parkeerkengetallen van CROW (2012) zijn recenter dan het Locatiebeleid (CROW 2004). Daarnaast zijn de CROW (2012) parkeerkengetallen verder uitgewerkt dan de kengetallen uit 2004.

Hoofdstuk 7 Geluid

7.1 Algemeen

Een van de grondslagen voor de ruimtelijke afweging is de Wet geluidhinder (Wgh). De Wet geluidhinder bevat geluidnormen en richtlijnen met betrekking tot de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai, industrielawaai en luchtvaartlawaai. Op grond van de Wet geluidhinder gelden zones rond geluidbronnen met een grote geluiduitstraling, zoals (spoor)wegen en industrieterreinen. De belangrijkste bestaande geluidzones bevinden zich langs bestaande wegen en spoorwegen, rond grote bestaande industrieterreinen en rondom bestaande luchtvaartterreinen.

7.2 Beleid en regelgeving

7.2.1 Algemeen

In de Wet geluidhinder (Wgh) zijn geluidsnormen opgenomen voor toelaatbare geluidsniveaus. De normen gelden voor woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen gelegen binnen de geluidszone van een (spoor)weg of industrieterrein.
In de Wgh is aangegeven dat een akoestisch onderzoek moet worden verricht bij het voorbereiden van de vaststelling en/of herziening van een bestemmingsplan voor zover sprake is van een geluidgevoelige ontwikkeling die geheel of gedeeltelijk betrekking heeft op gronden behorende tot een zone als bedoeld in de Wgh.
Indien de hoogste toelaatbare geluidsbelasting wordt overschreden, kan op grond van de Wgh een hogere waarde (ontheffing op de geluidsbelasting) worden verleend door het bevoegd gezag. Voorwaarde is onder andere dat het toepassen van maatregelen gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zijn, of overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard een rol spelen. Het toepassen van maatregelen dient in volgorde van prioriteit gericht te zijn op bronmaatregelen (geluiddempers, aanpassing wielen/spoor, aanpassing wegverharding en/of aangepaste rijsnelheden) en overdrachtsmaatregelen (geluidsschermen/geluidswallen).

7.2.2 SWUNG - 1

Op 1 juli 2012 is een nieuwe wijziging van de Wgh (Samen Werken in de Uitvoering van Nieuw Geluidbeleid - deel 1, opgenomen in een nieuw hoofdstuk 11 Wet milieubeheer) in werking getreden. De grootste verandering bestaat uit de invoering van de geluidsproductieplafonds. Door de invoering van deze plafonds wordt de groei van de geluidshinder afkomstig van de rijksinfrastructuur (wegen in beheer bij Rijkwaterstaat (RWS) en spoorlijnen) beperkt. De geluidshinder mag met maximaal 1,5 dB toenemen ten opzichte van het referentiejaar.
Concreet betekent dit dat de beheerder door de invoering van de geluidsproductieplafonds ieder jaar moet nagaan of het geluidsproductieplafond niet wordt overschreden op zogenaamde referentiepunten (rekenpunten welke liggen 100 meter uit de weg op 4 meter hoogte). Bij aanpassingen aan de weg moet worden onderzocht of deze aanpassing zorgt voor een overschrijding van het geluidsproductieplafond. Als dat het geval is moet worden onderzocht welke maatregelen nodig zijn om deze overschrijding ongedaan te maken. Wanneer dit niet mogelijk blijkt te zijn kan ook het geluidsproductieplafond worden verhoogd.
Een andere wijziging als gevolg van SWUNG-1 is het aanpassen van de regeling geluidsgevoelige bestemmingen. Dit betekent onder meer dat legale en permanente ligplaatsen voor woonschepen worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen. Daarmee vallen zij in de categorie geluidsgevoelig object en moeten zij aan de normen die daarvoor gelden getoetst worden. Het aanduiden van een ligplaats voor een woonschip als geluidsgevoelig terrein brengt met zich mee dat een woonschip geen verblijfsruimten heeft en daarom gelden de binnenwaarden niet voor woonschepen.
Het vervolg op SWUNG-1 is SWUNG-2. SWUNG-2 zal betrekking hebben op geluidhinder afkomstig van provinciale en gemeentelijke (spoor)wegen, als ook industrielawaai.

Hoofdstuk 8 Luchtkwaliteit

8.1 Algemeen

In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient bij het opstellen van een bestemmingsplan uit oogpunt van de bescherming van de volksgezondheid rekening te worden gehouden met luchtkwaliteit. Vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening kunnen belemmeringen bestaan om een project te realiseren op een locatie waar de luchtkwaliteit slecht is. Ook een verslechtering van de luchtkwaliteit op bestaande locaties kan bezwaarlijk zijn.

8.2 Beleid en regelgeving

8.2.1 Wet milieubeheer (Wet luchtkwaliteit)

Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in onder meer de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing).
Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
Ook projecten die 'niet in betekende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.

8.2.2 Besluit en Regeling Niet in betekenende mate bijdragen (Nibm)

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van 1,2 µg/m³ NO2 of PM10) als 'niet in betekende mate' wordt beschouwd.
Om versnippering van nibm-projecten in meerdere nibm-projecten te voorkomen is een anticumulatie artikel opgenomen. Deze heeft betrekking op aan elkaar grenzende of in elkaars directe nabijheid gelegen bedrijfslocaties, kantoorlocaties, woningbouwlocaties of locaties voor inrichtingen of infrastructuur die (samengevat) worden gerealiseerd die gebruikmaken van dezelfde ontsluitingsinfrastructuur en die aan elkaar grenzen of in elkaars nabijheid zijn gelegen (tot een maximum van 1.000 meter). In het Besluit nibm is bepaald dat deze locaties voor als één locatie worden gezien. Dit is om te voorkomen dat grote projecten in kleine stukjes worden opgedeeld die allemaal onder de nibm-regeling zouden kunnen vallen.

8.2.3 Besluit gevoelige bestemmingen & Richtlijn gevoelige bestemmingen Amsterdam

Op grond van het Besluit gevoelige bestemmingen en de Richtlijn gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit 2010 van de gemeente Amsterdam worden er beperkingen opgelegd aan de ligging van gevoelige bestemmingen nabij drukke wegen. Tot de gevoelige bestemmingen behoren: scholen (voor onderwijs aan minderjarigen), kinderopvang, bejaarden-, verzorgings- en verpleegtehuizen.

Besluit gevoelige bestemmingen  
De AMvB is in januari 2009 in werking getreden. Deze AMvB vormt een aanvulling op het beginsel van een goede ruimtelijke ordening zoals verankerd in de Wet ruimtelijke ordening.
Als een bestuursorgaan voornemens is een besluit te nemen over een gevoelige bestemming op een locatie binnen 300 meter vanaf de rand van rijkswegen (snelwegen en autowegen in beheer bij het rijk) of binnen 50 meter vanaf de rand van provinciale wegen (autowegen en overige wegen in beheer bij de provincie), dan moet het bestuursorgaan onderzoeken of op die locatie sprake is van een daadwerkelijke of een dreigende overschrijding van de grenswaarden voor zwevende deeltjes (fijn stof; PM10 ) en/of voor stikstofdioxide (NO2 ).
Indien blijkt dat sprake is van zo'n (dreigende) overschrijding, dan mag ter plekke geen gevoelige bestemming worden gevestigd, ongeacht of het gaat om nieuwbouw ten behoeve van die gevoelige bestemming of om functiewijziging van een bestaand gebouw.
Eenmalig kan een beperkte uitbreiding van een bestaande gevoelige bestemming worden toegestaan die leidt tot een toename van maximaal 10% van het aantal personen dat ter plekke verblijft; hierbij is niet het feitelijk aantal verblijvende personen doorslaggevend, maar het aantal personen dat rechtens ter plaatse mag verblijven. Gezien de aanzienlijke afstand van het plangebied tot rijks- en provinciale wegen, ruimschoots meer dan 300 meter is een expliciete toets aan normen uit de AMvB niet noodzakelijk.

Richtlijn gevoelige bestemmingen Amsterdam
Deze richtlijn, op 5 januari 2010 vastgesteld door het College van Burgemeester en Wethouders, is een uitwerking van een amendement dat de gemeenteraad op 1 maart 2006 heeft aangenomen bij de behandeling van het Actieplan Luchtkwaliteit Amsterdam (Amendement C - Gemeenteblad afd. 1, nr. 148).
Uitgangspunten zijn dat:

  • 1. binnen de zone van 300 meter gemeten van de rand van een snelweg en 50 meter gemeten van de rand van een provinciale weg, geen gevoelige bestemmingen worden geprojecteerd;
  • 2. bij stedelijke wegen met meer dan 10.000 mvt per etmaal binnen een afstand van 50 meter gemeten van de rand van de weg geen gevoelige bestemmingen in de eerste lijnsbebouwing worden geprojecteerd.

Van de onder 1 en 2 genoemde uitgangspunten kan gemotiveerd worden afgeweken indien (bijzondere) omstandigheden en belangen hiertoe aanleiding geven. Indien men vanuit projecten gevoelige bestemmingen langs drukke wegen wil realiseren, dan is een advies van de GGD, afdeling Milieu en Gezondheid nodig. Daarbij is van belang dat de aan de luchtkwaliteit gerelateerde gezondheidsaspecten worden beschouwd in relatie tot alle overige spelende belangen. Voor de omschrijving van een gevoelige bestemming wordt aangesloten bij het (landelijke) Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit.

8.3 Resultaten onderzoeken

Voor onderhavig bestemmingsplan is geen luchtkwaliteitsonderzoek gedaan.
De reeds gerealiseerde ontwikkeling aan de Laan van Vlaanderen 141 heeft geen significante toename van het aantal verkeersbewegingen tot gevolg. Het aantal woningen valt ruimschoots binnen de aangewezen norm voor 'niet in betekenende mate bijdragen' (NIBM) van 1500 woningen (bij 1 ontsluitingsweg). Het project voldoet daarmee aan artikel 4 van de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)', derhalve is geen onderzoek noodzakelijk. De luchtkwaliteit staat de uitvoer van het bestemmingsplan niet in de weg.

Hoofdstuk 9 Bodem

9.1 Algemeen

Bij het toekennen van (gevoelige) bestemmingen aan gronden is het van belang om te weten wat de kwaliteit van de bodem is. In het kader van goede ruimtelijke ordening moet voorkomen worden dat gevoelige bestemmingen op verontreinigde gronden worden gerealiseerd. Ook op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en de Bouwverordening is het verboden te bouwen op verontreinigde grond. Daarom moet voorafgaand aan de vaststelling van het bestemmingsplan onderzoek worden gedaan naar de bodemkwaliteit in het plangebied. Bij een geconstateerde verontreiniging moet in verband met de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan tevens in kaart worden gebracht welke saneringsmaatregelen nodig zijn om het beoogde gebruik van de gronden te kunnen realiseren.
Het bestemmingsplan maakt geen nieuw gebruik mogelijk in de vorm van woningbouw.
De bestaande situatie wordt vastgelegd. Bodemonderzoek is daarom in het kader van dit bestemmingsplan niet aan de orde.
Bij eventuele toekomstige uitbreidingen of herontwikkelingen van bestaande functies zal bij de aanvraag omgevingsvergunning een bodemonderzoek moeten worden overlegd, waaruit blijkt dat de bodem geschikt is voor het beoogde doel. De Bouwverordening waarborgt de uitvoering van dat bodemonderzoek op dat moment.

9.2 Beleid en regelgeving

9.2.1 Wet bodembescherming

De bescherming van de bodem wordt wettelijk o.a. geregeld in de Wet bodembescherming (Wbb). De Wbb is een zogenaamde raamwet, wat betekent dat de kaders worden aangegeven maar dat de uitwerking daarvan geregeld is in verschillende besluiten en circulaires (o.a. Besluit bodemkwaliteit, Besluit Uniforme Saneringen en Circulaire bodemsanering 2009). De Wbb stelt in het bijzonder regels ter voorkoming van bodemverontreiniging en sanering van ontstane verontreiniging.

De Wbb heeft betrekking op landbodems; waterbodems vallen onder de Waterwet. In de Wbb maakt grondwater wel onderdeel uit van de bodem.

De wet bestaat uit een tweetal regelingen:

  • 1. Een regeling voor de bescherming van de bodem, met daarin opgenomen de zorgplicht;
  • 2. Een regeling voor de aanpak van overige bodemverontreiniging op land.
9.2.2 Nota Bodembeheer

De gemeenteraad heeft op 4 april 2012 de Nota Bodembeheer en de bodemkwaliteitskaart van Amsterdam vastgesteld. Het Besluit bodemkwaliteit geeft gemeenten de vrijheid eigen normen op te stellen voor toepassen van grond binnen de eigen gemeente, het zogenaamde gebiedsspecifieke beleid. Dat is met genoemde nota voor Amsterdam ingevuld. Deze eigen normen (de lokale maximale waarden) waarborgen het stand-still principe binnen Amsterdam, het uitgangspunt waarbij de kwaliteit van de bodem binnen de gemeentegrenzen niet verslechtert.

Bij de keuze van de lokale normen is rekening gehouden met het daadwerkelijk gebruik van de bodem, de gemiddelde gehalten in een gebied en mogelijke blootstelling aan verontreiniging. Voor elke stof is de gekozen lokale maximale waarde afhankelijk van de bodemfunctie. Hoe gevoeliger de functie, hoe strenger de norm. Wat schoon is moet schoon blijven. In het gebiedsspecifieke kader kan een op de functie gerichte norm beschermen waar dat nodig is, maar ook verruimen waar dat verantwoord is. Omdat er ruimte blijft om bij stedelijke vernieuwing gemotiveerd de afweging te maken tussen gezondheidsrisico’s en maatschappelijke belangen is lokaal maatwerk mogelijk. Amsterdam maakt op deze manier optimaal gebruik van de beleidsvrijheid vanuit de wettelijke kaders. De Amsterdamse maximale waarden gelden niet voor de naoorlogse wijken van Amsterdam en het havengebied Westpoort. De grond in dit gebied (bijna 50% van Amsterdam) is schoon en geschikt om overal zonder onderzoek te hergebruiken.

Uit het oogpunt van efficiency en eenduidigheid in onderhoud en beheer is één bodemkwaliteitskaart opgesteld voor heel Amsterdam (bestaande uit meerdere deelkaarten). De kaart vormt de technisch inhoudelijke onderbouwing voor het nieuwe Amsterdamse bodembeleid.

9.3 Resultaten onderzoeken

Voor de gemeente Amsterdam is een bodemkwaliteitskaart opgesteld. Op deze kaart is de bodemkwaliteit van de diepe lagen, de toplaag en het oorspronkelijke maaiveld weergegeven. Deze staat op de site: http://maps.amsterdam.nl/bodemkwaliteit/

Op de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de Amsterdamse bodemkwaliteitskaart ter plaatse van het plangebied weergegeven. Het plangebied is grotendeels aangegeven als ‘zone-1’. Deze zonering wordt gekwalificeerd als ‘schone grond’.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1311BPSTD-VG01_0011.png" Uitsnede bodemkwaliteitskaart

Het is wettelijk (via de bouwverordening) geregeld dat nieuwbouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Om deze reden dient bij iedere nieuwbouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek (conform NEN5740) in beeld te worden gebracht. Het onderzoek mag niet meer dan vijf jaar oud zijn. Als blijkt uit het onderzoek dat de bodem niet geschikt is dan zal voor aanvang van de werkzaamheden een sanering moeten worden uitgevoerd, om de bodem wel geschikt te maken. Het bestemmingsplan legt grotendeels de bestaande situatie vast. Bodemonderzoek is voor de bestaande situatie in het kader van het voorliggende bestemmingsplan niet aan de orde.
Bij eventuele toekomstige kleinschalige uitbreidingen (bijvoorbeeld aan- of uitbouwen bij woningen) of herontwikkelingen van bestaande functies (zoals herbouw van een bestaande woning) zal bij de aanvraag omgevingsvergunning een bodemonderzoek moeten worden overlegd, waaruit blijkt dat de bodem geschikt is voor het beoogde doel. De bouwverordening waarborgt de uitvoering van dat bodemonderzoek op dat moment.
De kwaliteit van de bodem vormt geen belemmering is voor het huidige gebruik. Bij wijziging van het gebruik van de grond dient de bodemkwaliteit onderzocht te worden om beiden op elkaar af te stemmen.

Hoofdstuk 10 Cultuurhistorie en archeologie

10.1 Algemeen

Het archeologisch erfgoed bestaat uit voorwerpen en structuren die in de bodem bewaard zijn. Ook landschappelijke of infrastructurele elementen kunnen een archeologische waarde hebben. Deze materiële overblijfselen vormen een onderdeel van onze leefomgeving waarvan het behoud of de ontsluiting op maat gesneden maatregelen vergt. Het archeologisch bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van onze stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar.


Vanwege het ruimtelijke karakter van het bodemarchief vertoont het archeologisch beleid raakvlakken met dat van de ruimtelijke ordening. Door de invoering van de nieuwe Monumentenwet 1988 in september 2007 is archeologische zorg formeel geïntegreerd in de ruimtelijke ordening. Een essentieel uitgangspunt van de nieuwe wet is dat het erfgoed in de bodem beter wordt beschermd. Dit betekent dat bij ruimtelijke planontwikkeling vroegtijdig rekening wordt gehouden met archeologisch erfgoed. Als behoud in de bodem geen optie is, dan is, voorafgaand aan de bodemverstoring, onderzoek nodig om archeologische overblijfselen te documenteren en de informatie en vondsten te behouden. In de dichtbebouwde stedelijke omgeving is in de praktijk doorgaans sprake van deze laatste optie.

10.2 Beleid en regelgeving

10.2.1 Monumentenwet

De Monumentenwet 1988 biedt bescherming aan monumenten en stads- en dorpsgezichten. Per 1 september 2007 is de wijziging van de Monumentenwet 1988 ten behoeve van de archeologische monumentenzorg (Wet op de archeologische monumentenzorg) in werking getreden.

Daarin is bepaald dat de gemeenteraad bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen grond, rekening houdt met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (art. 38a Monumentenwet 1988). Dat betekent dat bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet alleen rekening moet worden gehouden met bekende monumenten, maar ook met de omstandigheid dat in bepaalde terreinen nog archeologische resten in de bodem kunnen worden aangetroffen. Om zo tijdig mogelijk hierop te kunnen anticiperen is het nodig de archeologische verwachting van een gebied in kaart te brengen door middel van een archeologisch bureauonderzoek.

In het belang van de archeologische monumentenzorg kan in een bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, als bedoeld in artikel 3.3 sub a van de Wet ruimtelijke ordening verplicht worden gesteld (art. 39 lid 1 Monumentenwet 1988).

Daarbij kan in een bestemmingsplan in het belang van de archeologische monumentenzorg bepaald worden dat de aanvrager van een dergelijke omgevingsvergunning een rapport dient over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld (art. 39 lid 2 Monumentenwet). Aan een dergelijke omgevingsvergunning kunnen voorschriften worden verbonden (art. 39 lid 3 Monumentenwet 1988).

Ook regelt de Monumentenwet dat bij een bestemmingsplan kan worden bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen een rapport dient over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Ook aan de omgevingsvergunning voor het bouwen kunnen voorschriften worden verbonden.

10.2.2 Modernisering Monumentenzorg (MoMo)

Op 31 mei 2011 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het wetsvoorstel modernisering monumentenzorg (MoMo), waarbij de Monumentenwet 1988 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) wijzigen. Met dit wetsvoorstel verandert het volgende:

  • per 1 januari 2012 is de grens van vijftig jaar voor het aanwijzen van monumenten te vervallen;
  • ook de mogelijkheid voor belanghebbenden om aanwijzigingsverzoeken te doen is vervallen vanaf 1 januari 2012;
  • de procedure voor het wijzigen van rijksmonumenten zal vereenvoudigen;
  • er komt een subsidieregeling voor het bevorderen van herbestemming. Deze regeling geeft een recht op subsidie voor het wind- en waterdicht houden van monumenten en voor haalbaarheidsstudies naar herbestemming.

Daarnaast heeft het MoMo per 1 januari 2012 geleid tot een wijziging van artikel 3.1.6, lid 4, onder a, van het Bro. In de toelichting van een bestemmingsplan moet dan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden.

10.2.3 Archeologiebeleid Amsterdam

In aansluiting op het rijks- en provinciaal beleid besteedt de gemeente specifieke aandacht aan vroegtijdige inpassing van archeologie in de ruimtelijke ordeningsprocessen. Uitgangspunt hierbij is een kwalitatief adequaat beheer van het cultureel erfgoed met aandacht voor een efficiënte voortgang van bouwprocessen en kostenbeheersing.

De nieuwe wetgeving schrijft voor dat bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan altijd een nadere waardestelling nodig is van de aanwezige archeologische verwachting in de vorm van een bureauonderzoek.

Dit bureauonderzoek behelst een specificatie van eventuele archeologische waarden binnen een specifiek plangebied en een advies met betrekking tot het daarbij behorende beleid en/of te nemen maatregelen. Bij de formulering van het beleid staat altijd een realistische balans tussen het archeologische belang ten opzichte van de voortgang van het ruimtelijke ontwikkelingsproces in de stad centraal.

Op basis van het bureauonderzoek wordt beoordeeld of een beschermende regeling in het bestemmingsplan nodig is, en zo ja, op welke wijze dat dient te gebeuren. Indien het bureauonderzoek leidt tot een bepaalde archeologische verwachting, dan kan in het bestemmingsplan een regeling worden getroffen in die zin dat in aangegeven gevallen de aanvrager om een omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel een een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, een rapport dient te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld (archeologisch rapport). Op grond van dat archeologisch rapport kunnen eventueel voorschriften aan de betreffende omgevingsvergunning worden gesteld.

Ondanks de getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen kunnen toevalsvondsten bij bouwprojecten worden aangetroffen. Hiervoor blijft de meldingsplicht van kracht (artikel 53 Monumentenwet 1988). Deze houdt in dat, ondanks getroffen maatregelen om vooraf archeologisch onderzoek in te plannen, bij toevalsvondsten Bureau Monumentenzorg en Archeologie per ommegaande dient te worden geïnformeerd door de uitvoerder of opdrachtgever.

10.3 Resultaten onderzoeken

In deze paragraaf worden de resultaten van het archeologisch onderzoek en cultuurhistorisch onderzoek omschreven.

10.3.1 Archeologie

Door Bureau Monumenten en Archeologie is een archeologisch bureau onderzoek uitgevoerd (november 2013). Dit onderzoek is opgenomen als bijlage bij dit bestemmingsplan.

Het bureauonderzoek gaat uit van een beknopt overzicht van de historisch-topografische ontwikkeling van Nieuw Sloten vanaf de Late Middeleeuwen tot in de 20ste eeuw. Het historisch overzicht wordt aangevuld met archeologische informatie afkomstig van vindplaatsen in en in de directe omgeving van het plangebied. De historische en archeologische informatie over de ruimtelijk topografische ontwikkelingen is omgezet naar een beeld van archeologische verwachtingen. De archeologische verwachtingskaart (p. 17-18) bestaat uit vier verschillende archeologische verwachtingszones. Aan de hand hiervan is een archeologische beleidskaart opgesteld, waarin de beleidsregels en maatregelen voor de vereiste archeologische monumentenzorg zijn vastgelegd. De beleidskaart telt één beleidszone (p. 19). Voor deze zone is gespecificeerd of en in welke mate eventueel archeologisch veldonderzoek nodig is in de bouwplanontwikkeling.
Voor het gehele plangebied geldt de wettelijke meldingsplicht. Dit houdt in dat ook in geval geen archeologisch vervolgonderzoek is vereist en toch bodemvondsten ouder dan vijftig jaar worden aangetroffen, dit aan Bureau Monumenten en Archeologie gemeld wordt zodat in overleg met de opdrachtgever maatregelen getroffen kunnen worden tot documentatie en berging van de vondsten.

Vanwege de lage verwachting in het gehele plangebied en de verstoring van de ondergrond door bouwwerkzaamheden en de ophoging met zand in de 20ste eeuw geldt uitzondering van archeologisch veldonderzoek bij alle bodemingrepen. Een nadere juridische regeling is derhalve niet vereist.

10.3.2 Cultuurhistorie

Richtlijnen cultuurhistorie

De Nota Cultuurhistorie Nieuw-West (vastgesteld op 26 juni 2013) geeft richtlijnen hoe om te gaan met de cultuurhistorische waarden in Nieuw Sloten bij ruimtelijke ontwikkelingen. Aangezien Post-AUP-gebieden zoals deze wijk te jong zijn om cultuurhistorisch te waarderen en sloop-nieuwbouw hier zelden of nooit voorkomt, zijn hier geen objectrichtlijnen voor bebouwing van kracht. Wel zijn er gebiedsrichtlijnen opgenomen in de nota.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1311BPSTD-VG01_0012.jpg"

Het grijze (wegen), groene en blauwe (water) Raamwerk dient vanuit cultuurhistorisch oogpunt in stand te blijven. Het gaat hierbij concreet om wegen van de categorieën "Stadslaan Secundair" en "Wijkweg", groen van de categorieen ("Landschap Regionaal", "Park", "Parkstrook Secundair") en water van de categorieën "Gracht" en "Singel, Sloot, en Parkwater". Het samenhangend stelsel van het Raamwerk en de afzonderlijke elementen dienen duidelijk herkenbaar en gehandhaafd te blijven.

De bebouwing in het gebied houdt rekening met de beleving van het Raamwerk, dit geldt zowel voor de uitstraling van bebouwing als voor de verhouding bouwhoogte versus breedte raamwerk. Alle verkavelingsvormen zijn vanuit cultuurhistorisch oogpunt in principe toegestaan. Wel kunnen nadere eisen worden gesteld aan de bebouwing vanuit ander beleid (leefmilieus), stedenbouwkundige plannen en welstandsbeleid.

Voor een beschrijving van de geschiedenis van het gebied wordt verwezen naar paragraaf 2.5.

Hoofdstuk 11 Duurzaamheid

11.1 Algemeen

Het aspect duurzaamheid speelt de laatste jaren steeds meer een rol bij gebiedsontwikkelingen. Dit begint al bij het formuleren van het kader en de ambities voor een plangebied. Een bestemmingsplan kan ten aanzien van het aspect duurzaamheid alleen datgene regelen wat een direct verband houdt met de bestemming die aan de gronden wordt toegekend. De planregels moeten rechtstreeks betrekking hebben op het ruimtebeslag van de gronden zelf of effect hebben op het ruimtegebruik van nabijgelegen gronden.

11.2 Beleid en regelgeving

11.2.1 Gemeente Amsterdam

Duurzaamheid staat hoog op de Amsterdamse agenda. Burgers, bedrijven en overheden zijn zich steeds meer bewust van hun gedrag en hun verantwoordelijkheid voor hun omgeving. Dat zorgt er bijvoorbeeld voor dat steeds meer bedrijven inspelen op de steeds grotere vraag naar duurzame producten waardoor zij daarmee hun imago zien verbeteren.

Duurzaamheid gaat voor een groot deel over de vraag welke ambities bouwende en beherende partijen hebben. Ambities en het daadwerkelijk committeren aan de ambities zijn niet altijd een op een gelijk. Duurzaamheid gaat dan ook over maatwerk. Elk project zal zijn eigen 'kleur' krijgen waarbij het zwaartepunt bij elk van hen anders zal liggen.

De gemeente verwacht als sturingsinstrument het meeste effect door ontwikkelende partijen te stimuleren om op vrijwillige basis (maar niet vrijblijvend) ambities te formuleren om CO² neutraal te gaan ontwikkelen en een energievisie op te stellen. Voor bestaande bedrijven biedt de Wet Milieubeheer mogelijkheden om bij controles energiebesparingplannen te stimuleren en zelfs te vereisen.

11.2.2 Stadsdeel Nieuw-West
11.2.2.1 Energie en duurzaamheid

Een belangrijke doelstelling is om als stadsdeel actief mee te werken aan het realiseren van de Amsterdamse doelstelling om 40% CO2 te reduceren in 2025 ten opzichte van 1990. Uitgangspunt ten aanzien van de bouw is dat renovatie en nieuwbouw van woningen en utiliteit zo energiezuinig mogelijk wordt uitgevoerd met een duurzaam casco en dat met duurzame energie in de resterende energievraag wordt voorzien.

Stadsdeel Nieuw-West heeft de Amsterdamse doelstelling overgenomen dat vanaf 2015 alle nieuwbouw klimaatneutraal is. Klimaatneutraal bouwen betekent dat alle energie voor verwarmen, koelen, tapwater en alle gebouwgebonden elektragebruik wordt bespaard dan wel duurzaam wordt opgewekt, zonder gebruik te maken van fossiele brandstoffen. Voor het bepalen de energieprestatie van de gebouwen kunnen algemeen gebruikte meetinstrumenten worden gehanteerd.

Bij het klimaatneutraal bouwen wordt de volgende aanpak gehanteerd:

Stap 1: Duurzaam casco met onder meer goede isolatie (gevel, dak, vloer, deur), toepassen van energiezuinige ventilatie, laag temperatuur verwarming e.d.;

Stap 2: Duurzame warmte/ koudevoorziening door bijvoorbeeld stadswarmte, warmte-koude opslag in de bodem en zonnecollectoren;

Stap 3: Lokaal opwekken duurzame energie door bijvoorbeeld zonnepanelen en windturbines om in de resterende gebouwgebonden elektriciteitsvraag te voorzien.

Overige uitgangspunten die wat betreft energie en duurzaamheid van belang zijn:

  • Voor de renovatie van woningen is het streven minimaal twee energielabel stappen te maken;
  • Bij het toepassen van duurzame energiesystemen, zoals zonnepanelen en windturbines, is het streven om dit al bij het ontwerp van dak, gevel en overstekken te integreren;
  • Bij gebouwen is het streven om groene daken aan te leggen;
  • Uitgangspunt is het gebruik van duurzame materialen zoals FSC-hout (of vergelijkbaar) en een voorkeur voor gerecyclede of cradle-to-cradle producten. Gebruik van uitlogende materialen zoals zink, koper en lood wordt vermeden.

Bij de openbare ruimte is het streven een duurzame inrichting die zo min mogelijk milieubelasting veroorzaakt door onder meer de volgende maatregelen:

  • duurzaam materiaalgebruik en daarbij de landelijke duurzaamheidcriteria van AgentschapNL te hanteren;
  • energiezuinige openbare verlichting;
  • maatregelen in het kader van klimaatadaptatie;
  • fysiek ruimte reserveren voor milieuvriendelijk gedrag. Dit betekent bijvoorbeeld voldoende fietsparkeergelegenheid, voldoende afvalbakken voor gescheiden inzameling en oplaadpunten voor elektrisch vervoer.

11.3 Specifiek plan/project

Het voorliggende plan is een conserverend plan. In de toekomst zal, bij nieuwe ontwikkelingen in het plangebied, duurzaamheid een belangrijke overweging zijn, bijvoorbeeld bij keuzes ten aanzien van materiaalgebruik, afvalketens en energiegebruik.

Hoofdstuk 12 Externe veiligheid

12.1 Algemeen

Bij externe veiligheid gaat het om het binnen aanvaardbare grenzen houden van risico's voor de omgeving voor het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen); het transport van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), het gebruik van luchthavens en het gebruik van windmolens.

Bij externe veiligheid risico's wordt onderscheid gemaakt tussen het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het PR is de kans per jaar dat een persoon op een bepaalde plaats overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, indien hij onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Deze begrippen vullen elkaar aan; met het PR wordt de aan te houden afstand geëvalueerd tussen de risicovolle activiteit en kwetsbare functies, terwijl met het GR wordt beoordeeld of er een groot aantal slachtoffers kan vallen als gevolg van een ongeval. Voor het PR worden risiconormen gesteld in de vorm van grens- en richtwaarden waaraan getoetst moet worden bij vaststelling van bestemmingsplannen.

Voor het GR geldt geen norm; het bevoegd gezag moet afwegen of de gevolgen van een ongeval al dan niet aanvaardbaar zijn. Er is wel een oriëntatiewaarde vastgesteld die in het algemeen als acceptabel niveau geldt. Het bevoegd gezag dient het groepsrisico te verantwoorden, waarbij in ieder geval de mogelijkheden voor hulpverlening en rampbestrijding betrokken worden. De regionale brandweer dient in gelegenheid te worden gesteld om over deze aspecten advies uit te brengen.

Mogelijke risicobronnen zijn inrichtingen gericht op gebruik, opslag en productie van gevaarlijke stoffen, vervoer van gevaarlijke stoffen (openbare wegen, water- en spoorwegen, buisleidingen), luchthavens en windmolens.

Het plangebied ligt niet binnen het invloedsgebied van een weg, spoorweg of binnenwater waarlangs of waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.
Aan de rand van het plangebied liggen een aantal hoge druk aardgasleidingen. Hieronder worden de risico's van deze activiteiten voor de omgeving omschreven.
Ter bescherming van de gasleiding is er een dubbelbestemming gegeven aan de locatie waar de gasleiding inclusief de belemmeringsstrook ligt. De regeling van de dubbelbestemming wordt nader toegelicht in de artikelsgewijze toelichting

12.2 Beleid en regelgeving

12.2.1 Beleid externe veiligheid

Het doel van het beleid is: het beheersen, maar ook minimaliseren voor aanwezigen in de omgeving van risicovolle activiteiten met gevaarlijke stoffen en risico's rond luchthavens en het voorkomen van nieuwe knelpuntsituaties.
De mogelijkheden voor het beperken van risico's bestaat uit twee soorten beleid: brongericht of omgevingsgericht. Brongericht beleid is gericht op maatregelen bij de bron en het verminderen van de kans van optreden en het effect van een incident. Omgevingsgericht beleid is gericht op terughoudendheid van het bouwen van kwetsbare bestemmingen in de omgeving van risicovolle activiteiten en transportassen van gevaarlijke stoffen. Om effectief omgevingsbeleid te kunnen voeren is het noodzakelijk inzicht te krijgen in de locaties waar risicovolle objecten zijn en risicovolle activiteiten plaatsvinden. Daartoe heeft de provincie een risicokaart opgesteld. De risicokaart geeft inzicht in de risico's in woon- en werkomgevingen. Op de kaart staan meerdere typen rampen, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. Deze gegevens zijn afkomstig van gemeenten, waterschappen, provincie en de Rijksoverheid.

12.2.2 Buisleidingen

Voor buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd, is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) van toepassing. Op grond van het Bevb geldt voor de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar object dichtbij dergelijke buisleiding, een grenswaarde van 10-6 per jaar voor het plaatsgebonden risico. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt deze waarde als richtwaarde.

Indien het bestemmingsplan de aanleg, bouw of vestiging van een kwetsbaar of een beperkt kwetsbaar object in het invloedsgebied toelaat, dient tevens het groepsrisico te worden verantwoord.

In onderstaande gevallen kan men volstaan met een zogenaamde lichte verantwoording, waarbij maatregelen ter beperking van het GR niet hoeven te worden onderzocht:

  • het bestemmingsplan ligt buiten het 100%- letailiteitsgebied of
  • bij toxische stoffen waarbij het plaatsgebonden risico kleiner dan 10-8 per jaar is of
  • het groepsrisico is niet hoger dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde of
  • de toename van het groepsrisico bij verwezenlijking van het bestemmingsplan is niet hoger dan 10%.

Op grond van het Bevb is het tevens verplicht om in bestemmingsplannen de ligging van buisleidingen weer te geven. Hierbij wordt ook een belemmeringsstrook (strekkende tot 5 meter aan weerszijden) meegenomen, waarbinnen geen bouwwerken mogen worden opgericht. Verder dienen bestemmingsplannen een vergunningstelsel in te stellen voor het uitwerken van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden binnen de belemmeringsstrook die de integriteiten en werking van de buisleiding kunnen verhinderen.

12.2.3 Uitvoeringsbeleid Externe veiligheid Amsterdam

Het Uitvoeringsbeleid Externe veiligheid Amsterdam (vastgesteld op 5 juni 2012 door burgemeester en wethouders) gaat nader in op de manier waarop Amsterdam omgaat met externe veiligheid in de besluitvorming. Het doel van Amsterdam is om risico s zoveel mogelijk te beperken. Dit kan via bronmaatregelen en ruimtelijke maatregelen.
Bronmaatregelen zijn de meest effectieve maatregelen die kunnen worden genomen om het risico te beperken. De afgelopen jaren is er veel aandacht gegaan naar de reductie van risico s aan de bronkant. Hier was namelijk de meeste veiligheidswinst te behalen. Amsterdam continueert via dit uitvoeringsbeleid het bronbeleid door in te zetten op clustering van risicobedrijven in het havengebied.
Dit betekent dat in nieuwe ruimtelijke besluiten buiten het westelijk havengebied geen ruimte wordt gegeven aan nieuwe risicobedrijven. Ook wordt gekeken of er alternatieven zijn voor transport van gevaarlijke stoffen door dicht bevolkt gebied gaat. Hierbij kan gedacht worden aan vervoer per water in plaats van vervoer per spoor door de stad.
Het uitvoeringsbeleid hanteert de lijn dat nieuwe overschrijdingen van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico slechts met expliciete toestemming van burgemeester en wethouders worden toegestaan. Reeds bekende overschrijdingen langs de A10 Zuid en West worden vooralsnog verantwoord geacht omdat er met het Rijk maatregelen zijn overeengekomen ter reductie van de risico´s.
Om de risico's voor kwetsbare, minder zelfredzame groepen (kinderen, ouderen, zieken) te verminderen is het niet wenselijk dat deze groepen te dichtbij risicobronnen verblijven. Deze groepen zijn minder zelfredzaam in geval van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Concreet betekent dit dat in nieuwe ruimtelijke plannen een strook langs transportassen met structureel vervoer van gevaarlijke stoffen (rijkswegen 80 meter, enkele spoortrajecten 100 meter, hogedruk aardgasleidingen circa 25 tot 175 meter) en rond risicobedrijven wordt vrijgehouden van nieuwe kwetsbare, minder zelfredzame groepen. Afwijking is mogelijk mits door burgemeester en wethouders expliciet is toegestaan.

12.3 Resultaten onderzoeken

Op 30 mei 2014 is door de Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied rapport uitgebracht inzake de externe veiligheidsrisico's van de (deels) binnen het plangebied gelegen hogedruk aardgasleidingen.
Uit dit onderzoek is gebleken dat het plaatsgebonden risico voldoet aan de grenswaarde.
Het plaatsgebonden risico is nergens hoger dan de grenswaarde van 10-6 per jaar (zie paragraaf 12.1 voor de definitie van het plaatsgebonden risico).
Binnen de contour zijn geen kwetsbare objecten gelegen. Zodoende wordt voldaan aan de grens- en richtwaarde voor het plaatsgebonden risico, PR 10-6 per jaar.
Met betrekking tot het groepsrisico wordt de oriëntatiewaarde ter plaatse van de hogedruk aardgasleiding A-561 overschreden.De overschrijding vindt plaats buiten het plangebied. Ter hoogte van het plangebied vindt geen overschrijding plaats en bedraagt het groepsrisico 0,72 maal de oriëntatiewaarde.
Voor de leiding W-534-01 wordt de oriëntatiewaarde nergens overschreden. Het groepsrisico van de leiding ter hoogte van het plangebied bedraagt 0,52 maal de oriëntatiewaarde.
Voor beide leidingen geldt dat het leidingdeel met het hoogste groepsrisico buiten het plangebied ligt.
Het groepsrisico in het inventarisatiegebied is hoger dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde. Het plangebied ligt op een afstand van 1600 meter van waar het groepsrisico maximaal 0,72 maal de oriëntatiewaarde bedraagt. Als gevolg van de nieuwe ontwikkelingen is geen toename van het groepsrisico berekend. Bovendien ligt het bestemmingsplan buiten de 100% letaliteitsgrens. Een beperkte verantwoording van het groepsrisico is noodzakelijk omdat voor dit bestemmingsplan nog niet eerder een verantwoording heeft plaatsgevonden.
In alle gevallen is het vereist om de brandweer in de gelegenheid te stellen tot het geven van advies in verband met het groepsrisico (artikel 12, lid 2 van het Bevb). Daarnaast geldt voor het plan Nieuw Sloten dat een beperkte verantwoording van het groepsrisico nodig is (op basis van artikel 12 van het Bevb) omdat nog niet eerder een verantwoording heeft plaatsgevonden.

12.4 Verantwoording groepsrisico

In het onderzoek is aangegeven dat het groepsrisico wordt overschreden met maximaal 0,72 maal de oriëntatiewaarde. Deze maximale overschrijding ligt op circa 1600 meter buiten het plangebied.
In het gebied vinden in relatief beperkte mate nieuwe ontwikkelingen plaats. Daarbij is geen toename van het groepsrisico berekend. Bovendien ligt het plangebied geheel buiten de 100% letaliteitsgrens.
Het bestemmingsplan is conserverend, dat wil zeggen dat de bestaande woonwijk wordt vastgelegd. Er is derhalve ook geen sprake van een significante toename van het aantal personen.
De Brandweer Amsterdam-Amstelland heeft conform het 'Besluit externe veiligheid buisleidingen' advies uitgebracht op 29 september 2015. Dit advies is opgenomen als bijlage bij deze toelichting.
Voor zover de adviezen van de brandweer in het kader van het bestemmingsplan kunnen worden geëffectueerd zijn deze in de planregels opgenomen. In dit geval in de vorm van de dubbelbestemming Leiding - Gas.
In het brandweeradvies staat verder dat in het plangebied voldoende goed ontsluitingswegen zijn om bij een ongeval met gevaarlijke stoffen snel van de bronnen af te kunnen vluchten. Deze kunnen gebruikt worden voor het vluchten bij noodgevallen.
Gelet op de beperkte overschrijding van het groepsrisico, het brandweeradvies alsmede gelet op het conserverende karakter van het plan bestaat geen aanleiding om de toegestane functies en bebouwing in te perken. Het goed functioneren van het gebied voor de bestaande woningen en overige functies staat voorop en de hoogte van het groepsrisico daarbij is aanvaardbaar.

12.5 Conclusie

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de externe veiligheidsrisico's van de aanwezige hoge druk aardgasleidingen geen belemmering vormen voor de binnen onderhavig plangebied aanwezige functies en objecten.

Hoofdstuk 13 Luchthavenindelingsbesluit

Het oorspronkelijke Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) stamt uit 2002, en is op 31 augustus 2004 gewijzigd in werking getreden. Het LIB is een Algemene Maatregel van Bestuur (AmvB), die gebaseerd is op artikel 8.4 van de Wet luchtvaart. Met het LIB wordt in kaartmateriaal een zogenaamd beperkingengebied vastgesteld. Het LIB bevat voor dat beperkingengebied regels waarbij beperkingen zijn gesteld ten aanzien van de bebouwing en het gebruik van gronden, voor zover die beperkingen noodzakelijk zijn met het oog op de veiligheid en de geluidsbelasting in verband met de nabijheid van de luchthaven Schiphol.

Per 4 november 2015 is een wijziging van het Luchthavenindelingbesluit (LIB) in werking getreden (zie Staatsblad met nr. 389). Doel van deze wijziging is om de vliegveiligheid rondom Schiphol in afdoende mate te borgen. Hiervoor zijn de zogenaamde toetshoogtes in de omgeving van Schiphol aanzienlijk verlaagd. Bestemmingsplannen dienen deze verlaagde toetshoogtes in acht te nemen. Gebouwen hoger dan de toetshoogtes kunnen alleen toegestaan worden indien het Rijk hiervoor een verklaring van geen bezwaar (vvgb) heeft afgegeven of een positief radar advies heeft afgegeven. Het instrument "radar advies" is een nieuw instrument naast het reeds bestaande vvgb. Voor de radartoets gelden afzonderlijke toetshoogtes; deze zijn opgenomen in een nieuwe kaart in bijlage 4a bij het LIB.
De procedures - in het kader van een aanvraag om omgevingsvergunning - voor een vvgb en een radaradvies gelden allebei afzonderlijk van elkaar maar kunnen ook samenvallen wanneer verschillende toetsvlakken worden doorsneden.

De genoemde beperkingen betreffen:

  • de bestemming en het gebruik van grond in verband met het externe-veiligheidsrisico vanwege het luchthavenluchtverkeer;
  • de bestemming en het gebruik van grond in verband met de geluidbelasting vanwege het luchthavenluchtverkeer;
  • de maximale hoogte van objecten in, op of boven de grond, in verband met de veiligheid van het luchthavenluchtverkeer;
  • een bestemming die, of van een gebruik dat, vogels aantrekt, in verband met de veiligheid van het luchthavenluchtverkeer.

Bij de eerste twee van de bovengenoemde typen beperkingen zijn in ieder geval gronden aangewezen die niet gebruikt dan wel bebouwd mogen worden ten behoeve van woningen, of andere in het besluit aangewezen gebouwen.

In artikel 8.8 lid 1 van de Wet luchtvaart is bepaald dat onder andere bij de vaststelling van een bestemmingsplan het LIB in acht moet worden genomen.

Het voorliggende plan valt geheel buiten het LIB-4 gebied. In dit gebied is het LIB van toepassing en er geldt een beperking voor de bestemming en het gebruik van grond in verband met de geluidbelasting. Volgens artikel 2.2.1 van het LIB zijn in dit gebied geen woningen, gebouwen met een onderwijsfunctie of gebouwen met een gezondheidszorgfunctie toegestaan, behoudens bestaand gebruik.

Het plangebied ligt binnen de zone waar geen nieuwe vogelaantrekkende functies (zoals viskwekerijen en grote waterpartijen) zijn toegestaan. Het bestemmingsplan maakt dergelijke functies niet mogelijk.

Het voorliggende plan valt binnen het beperkingengebied voor hoogte van het LIB. Op grond van artikel 2.2.2, eerste lid, van het LIB zijn op gronden die zijn aangewezen op de kaarten in bijlage 4 bij het besluit geen objecten toegestaan die hoger zijn dan de op de kaarten aangegeven maximale waarden. De hoogtes zijn gerelateerd aan het N.A.P.
De toetshoogtes voor woonwijk Nieuw Sloten variëren van 16 meter tot 34 meter. Het bestemmingsplan voldoet hieraan behalve ter plaatse van het Belgiëplein (4 appartementencomplexen van 24 respectievelijk 25 meter en een woontoren van 51 meter) en ter plaatse van de Anderlechtlaan (2 meest zuidelijk gelegen panden met bestemming Kantoor, beiden 18 meter). Het gaat hier om toegestane bestaande situaties in de zin van artikel 2.2.2 lid 3 van het LIB.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1311BPSTD-VG01_0013.png"

Uitsnede met toetshoogtes uit Bijlage 4 van het LIB

Hoofdstuk 14 Milieuhinder bedrijvigheid

14.1 Algemeen - Functiemenging

Onderdeel van dit bestemmingsplan is de regeling van milieuhinderlijke activiteiten. Voor diverse bestemmingen in de planregeling is geregeld dat functies slechts zijn toegestaan voor zover zij onderdeel uitmaken van de bij de regels behorende Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging tot ten hoogste categorie 2. Er is een ontheffingsbepaling opgenomen voor bedrijfssoorten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging voorkomen.Voorwaarde voor zo'n ontheffing is dat het bedrijf ten hoogste een vergelijkbare milieubelasting heeft als andere bedrijven die in dat bestemmingsvlak zijn toegestaan en wél bekend zijn in de Staat van Bedrijfsactiviteiten - functiemenging. Ook in het kader van de vergunning cq melding op grond van de Wet milieubeheer kunnen eisen worden gesteld met betrekking tot aanvullende voorzieningen in de bedrijfsvoering.

De regeling wordt veelal aangeduid met "bedrijvenregeling", hoewel ook de milieuhinder van andere functies dan bedrijven hiermee wordt geregeld. Om inzicht te krijgen in de invloed die een functie op de woonomgeving heeft, is per functie de potentiële milieubelasting bepaald. Deze potentiële milieubelasting is een indicatie voor de mogelijke hinder afkomstig van een bepaalde functie. Deze score betreft niet de feitelijke milieuhinder van een concreet geval, maar is gebaseerd op indicatieve gegevens uitgaande van een gemiddeld modern bedrijf of andere functie, representatief voor die specifieke functie. De werkelijke milieubelasting wordt bepaald door de specifieke activiteiten van een bedrijf of andere functie.

Functies worden in alle hedendaagse bestemmingsplannen ingedeeld in hoofdcategorieën (en een aantal subcategorieën) oplopend naarmate de milieuhinder toeneemt. De VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten) heeft aan de hand van de SBI-codes een lijst gemaakt, waarbij de minimumafstanden zijn aangegeven met betrekking tot de milieuhinderaspecten geluid, geur, gevaar en stof. De afstanden zijn onder andere vastgesteld aan de hand van ervaringen uit de praktijk. Daar waar milieuhinderlijke en milieugevoelige functies zijn gemengd zijn afstandsnormen echter niet goed bruikbaar. In een gemengd gebied is een fysieke scheiding van functies immers niet aan de orde. Mits alleen functies met relatief weinig milieuhinder worden toegestaan (zoals het geval is in het onderhavige plangebied) kan in een gemengd gebied een fysieke scheiding achterwege blijven.

Daarbij moet worden opgemerkt dat de afstandsnormen in de standaard VNG-methodiek zijn gerelateerd aan een "rustige woonwijk". Dit omgevingstype "rustige woonwijk" houdt in dat er vrijwel geen andere functies (zoals bedrijven en kantoren) voorkomen en is dan ook vergelijkbaar met een "rustig buitengebied", een stiltegebied of een natuurgebied. In dit bestemmingsplan wordt uitgegaan van het omgevingstype "gemengd gebied". Een gemengd gebied is een gebied met een matige tot sterke functiemenging, waar direct naast wonen ook andere functies voorkomen zoals winkels, horeca en kleine bedrijven.

Hoofdstuk 15 Natuur en Landschap

15.1 Algemeen

Daar waar bestemmingsplannen en inpassingsplannen ruimtelijke ontwikkelingen en projecten mogelijk maken, moet rekening worden gehouden met (beschermde) natuurwaarden in de omgeving. Het op grond van het bestemmingsplan toegelaten gebruik mag er namelijk niet toe leiden dat hierdoor te beschermen waarden van een bepaald gebied of bepaalde planten- en diersoorten worden aangetast.

Het vaststellen van een bestemmingsplan kan gevolgen hebben voor natuurgebieden waarvoor op grond van nationale of internationale regelgeving of nationaal beleid een speciaal beschermingsregime geldt. Dit noemen we gebiedsbescherming. Deze gebieden hoeven overigens niet in het plangebied zelf te liggen. Activiteiten in een plangebied kunnen namelijk negatieve gevolgen op een gebied (ver) daarbuiten hebben. Dit heet externe werking.

Daarnaast kunnen individuele dier-en plantensoorten bescherming genieten ongeacht waar zij voorkomen(soortenbescherming).

Zowel met gebieds- als soortenbescherming moet, mede met het oog op de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan, rekening worden gehouden bij de vaststelling ervan.

Naast de wettelijke regelingen voor gebieds- en soortenbescherming is het van belang te constateren dat een deel van het plangebied onderdeel uitmaakt van de gemeentelijke Hoofdgroenstructuur. In de 'Structuurvisie Amsterdam 2040 - Economisch sterk en duurzaam' (17 februari 2011) is de hoofdgroenstructuur van Amsterdam vastgelegd. Tevens is het toetsingskader voor de hoofdgroenstructuur opgenomen en is een Technische Adviescommissie ingesteld. Deze commissie adviseert het college van burgemeester en wethouders over de inpasbaarheid van bouwinitiatieven in de Hoofdgroenstructuur. De Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur (TAC) is derhalve om een advies gevraagd (zie paragraaf 15.5).

15.2 Beleid en regelgeving

Twee wettelijke regelingen zijn met name van belang:

  • 1. de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) voor de gebiedsbescherming;
  • 2. de Flora- en faunawet (Ffw) voor de soortenbescherming.
15.2.1 Natuurbeschermingswet

Onder de Natuurbeschermingswet 1998 zijn gebieden aangewezen die onderdeel uitmaken van de Europese ecologische hoofdstructuur (Natura 2000 gebieden). Indien een ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt in of in de nabijheid van een Natura 2000 gebied (externe werking) moet worden onderzocht of de ontwikkeling de kwaliteit van het gebied kan verslechteren of verstoren. Indien het bestemmingsplan de kwaliteit van een Natura 2000 gebied kan verslechteren of verstoren (dit wordt de verslechterings- en verstoringstoets genoemd) dient er een vergunning op grond van de Nb-wet te worden aangevraagd. Het bevoegd gezag voor deze vergunning is Gedeputeerde Staten van de provincie waarin het Natura 2000-gebied in is gelegen.

Indien het plan bovendien mogelijk significante negatieve gevolgen heeft voor deze gebieden dient een passende beoordeling gemaakt te worden. Significant negatieve gevolgen treden op als de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000 gebied worden aangetast. Is dit het geval, dan kan er alleen een vergunning worden verkregen indien wordt voldaan aan de zogenaamde ADC-criteria. Dat wil zeggen dat er voor het plan dan geen alternatieven zijn, er dient sprake te zijn van een dwingende reden van groot openbaar belang en er is voorzien in compenserende maatregelen.

In het plangebied of de omgeving zijn geen Natura2000-gebieden aanwezig.

15.2.2 Flora- en faunawet

Op grond van de Flora- en Faunawet (Ffw) zijn vrijwel alle in het wild en van nature in Nederland voorkomende dieren beschermd. De Ffw bevat verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen.

In artikel 2 van de Ffw is een algemene, voor iedereen geldende zorgplicht, voor alle in het wild levende dieren, inclusief hun leefomgeving en voor alle planten en hun groeiplaats opgenomen.
In de artikelen 8 tot en met 13 Ffw zijn verbodsbepalingen opgenomen waarin de mogelijk nadelige handelingen worden genoemd. Het betreft zowel evident nadelige handelingen, zoals doden of vernielen van nesten, als indirect nadelige handelingen, zoals aantasting van de leefomstandigheden, verstoring of verontrusting.

In artikel 75 Ffw zijn mogelijkheden van vrijstelling of ontheffing opgenomen. De wet en bijbehorend Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (Vrijstellingenbesluit) kent verschillende beschermingsregimes voor diverse soorten. Voor algemene soorten (soorten tabel 1), geldt bij ruimtelijke ontwikkelingen of beheer en onderhoud een vrijstelling van de verbodsbepalingen van de Ffw.
Voor overige soorten tabel 2 en deels tabel 3) is geen ontheffing nodig indien de EL&I een gedragscode heeft goedgekeurd voor het uitvoeren van de werkzaamheden.

De gemeente Amsterdam heeft een gedragscode opgesteld die de Minister van EL&I heeft goedgekeurd. Bij naleving van deze gedragscode geldt er dan ook een vrijstelling voor de uitvoering van werkzaamheden in het kader van bestendig beheer en

onderhoud en ruimtelijke ontwikkeling en inrichting. Voor tabel 3, bijlage IV Habitatrichtlijn-soorten en vogelsoorten geldt deze vrijstelling echter niet bij ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting. Indien een verbodsbepaling van de Ffw aan de orde is, zal voor deze soorten ontheffing moeten worden aangevraagd.

Ontheffingen mogen slechts worden verleend wanneer er geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. In het geval van soorten die zijn opgenomen op bijlage IV van de Habitatrichtlijn, kan ontheffing slechts worden verleend wanneer er, naast de voorwaarde dat geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, geen andere bevredigende oplossing bestaat en met het oog op andere, bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen, belangen.

15.2.3 Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie

De provinciale ecologische structuur is in 2010 vastgelegd in de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie. Deze heeft als doel het behoud en de ontwikkeling van de Ecologische hoofdstructuur (EHS) en de ecologische verbindingszones (EVZ). De provincie heeft de recreatiegebieden met hoge natuurwaarden ook opgenomen in de ecologische hoofdstructuur. In de structuurvisie is opgenomen dat de provincie Noord-Holland de gebieden met een hoge biodiversiteit beschermt en deze uitbouwt tot een robuust samenhangend netwerk. Daarnaast stelt ook het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening een regeling bij verordening verplicht.

Het behoud en ontwikkeling van de EHS en de EVZ kan op diverse wijzen in het bestemmingsplan worden opgenomen.

Het Christoffel Plantijnpad maakt daarnaast onderdeel uit van de ‘Ecologische Verbindingszone’ (EVZ). De waarden van deze gronden moeten, zoals in de provinciale verordening is aangegeven, in het bestemmingsplan verankerd worden. Zo dienen bestemmingsplannen die dergelijke gewaardeerde gronden bevatten geen nieuwe functies mogelijk te maken die een omzetting naar natuurfuncties onomkeerbaar belemmeren of waarmee de kenmerken en waarden significant worden aangetast. Het bestemmingsplan. Dit plan voldoet aan deze vereisten. De bestemmingsregeling is zo vastgelegd datbescherming wordt geboden aan de gekwalificeerde waarden van de gronden.

15.2.4 Ecologische visie gemeente Amsterdam

Op 17 februari 2011 werd de structuurvisie "Amsterdam 2040: economisch sterk en duurzaam" vastgesteld door de Amsterdamse gemeenteraad. In de structuurvisie is een globale kaart opgenomen van een ecologische structuur voor Amsterdam, ter versterking van en aanvulling op de provinciale ecologische hoofdstructuur. Bij de behandeling van de structuurvisie in de Amsterdamse gemeenteraad werd een motie aangenomen waarin werd gevraagd om nadere precisering van deze ecologische structuur. De ecologische visie is daarvan de invulling en wordt beschouwd als een uitwerking van de structuurvisie.

Dat betekent dat ruimtelijke plannen aan deze visie zullen worden getoetst. Daarbij wordt gelet op het volgende beleidsuitgangspunt: "de ecologische hoofdstructuur wordt gerespecteerd, knelpunten worden aangepakt en voor wijzigingen is, vergelijkbaar met de hoofdgroenstructuur, een besluit van de gemeenteraad nodig."

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1311BPSTD-VG01_0014.png"

Afbeelding: Ecologische structuur volgens de structuurvisie Amsterdam 2040

Naast het reeds genoemde Christoffel Plantijnpad lopen door of langs het plangebied nog een aantal ecologische verbindingszones. Dit betreft de groenzone tussen de oevers van de Slotervaart en de Plesmanlaan en langs de Ditlaar. Dit bestemmingsplan voorziet in regels die deze zones voldoende beschermen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1311BPSTD-VG01_0015.jpg"

Ecologische structuur


Agenda Groen
In aansluiting op voorgaande wordt tevens gewezen op de op 30 september 2015 door de gemeenteraad van Amsterdam vastgestelde 'Agenda Groen 2015 - 2018' waarin een aantal uitgangspunten nader worden gespecificeerd voor het stedelijk groen in de gemeente Amsterdam. Nieuw Sloten valt binnen deze agenda binnen de zone 'Stedelijke Lobben'.

15.3 Hoofdgroenstructuur: TAC advies

15.3.1 Toetsingskader

Structuurvisie

Op 17 februari 2011 heeft de gemeenteraad van Amsterdam de Structuurvisie Amsterdam 2040 vastgesteld. In de structuurvisie is de benodigde hoeveelheid groen die Amsterdam minimaal wil borgen, vastgelegd als de Hoofdgroenstructuur . Het groen in en om de stad draagt immers in hoge mate bij aan de kwaliteit van de Amsterdamse woon- en werkomgeving. Het is één van de redenen waarom Amsterdam populair is als vestigingsplaats.

De Hoofdgroenstructuur omvat de gebieden die waardevol zijn voor de stad en de metropool, omdat zij een onmisbare functie vervullen voor groene recreatie, verbetering leefklimaat, waterhuishouding, hittedemping, verbetering luchtkwaliteit, biodiversiteit en voedselproductie. Behoud van cultuurhistorische waarden en een gevarieerd totaalaanbod aan groen zijn belangrijke aspecten.

Plannen in de Hoofdgroenstructuur vragen om een afgewogen oordeel. Om dit mogelijk te maken, is een deskundigenadvies geïntroduceerd, dat specifiek betrekking heeft op de inpasbaarheid van een initiatief. Hiertoe is de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur (tac) ingesteld. De tac toetst alle plannen van de stad die aan burgemeester en wethouders ter besluitvorming of ter advisering worden voorgelegd aan de beleidsregels voor de Hoofdgroenstructuur en adviseert burgemeester en wethouders, wanneer zij dit nodig acht. Ingrepen in de Hoofdgroenstructuur worden op inpasbaarheid beoordeeld. In de structuurvisie zijn de beoordelingscriteria opgenomen, per groentype wordt aangegeven welke ingrepen wel en niet zijn toegestaan.

De verschillende groentypen zijn: curiosa, corridor, ruigtegebied of struinnatuur, stadsrandpolder, stadspark, begraafplaats, volkstuinpark of schoolwerktuin en sportpark. Bij de toetsing op inpasbaarheid worden de voor het betreffende groentype geldende richtlijnen gehanteerd.

Zoals op onderstaande afbeelding is te zien zijn delen van het plangebied gelegen in de hoofdgroenstructuur en in de Structuurvisie aangeduid als groentype 'Corridor'. Dit betreft de strook ten noorden van de Plesmanlaan, het Christoffel Plantijnpad en het Kasterleepark.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1311BPSTD-VG01_0016.jpg"

Afbeelding: Uitsnede Hoofdgroenstructuur Structuurvisie Amsterdam 2040.

Woningbouw, werkgerelateerde functies, wegenaanleg of het vestigen van voorzieningen die verkeer aantrekken of die ten koste gaan van groen zijn niet in overeenstemming met de doelstellingen van deze structuurvisie. Ingrepen die de recreatieve gebruikswaarde en/of de natuurwaarde of andere functies van het groen verhogen worden juist gestimuleerd. Ingrepen in de Hoofdgroenstructuur worden op inpasbaarheid beoordeeld. De beoordelingscriteria zijn opgenomen in tabellen (zie navolgende pagina’s). Daarin staat per groentype aangegeven welke ingrepen wel en niet zijn toegestaan.

Bij de toetsing op inpasbaarheid worden de voor het betreffende groentype geldende richtlijnen gehanteerd. Hieronder is het groentype 'corridor' op hoofdlijnen beschreven. De beschrijving geeft richtlijnen voor de inpasbaarheid van bebouwing en verharding in het betreffende groentype.

Corridor  
Gebruik, gewenste beleving   Verplaatsing wandelend of per fiets via een bij voorkeur natuurlijk ingerichte groene parkstrook. Tevens ecologische verbindingszone. Meer dan bij groene routes heeft de groene corridor ook het karakter van een park- of natuurstrook.  
Gewenste zonering   Combinatie van groene route en ecologische verbindingszone.  
Type beheer   Groene route intermediair, ecologische verbindingszone extensief.  
Ontsluiting   Ecologische verbindingszone niet of zeer beperkt ontsloten. Groene route is optimaal ontsloten.  
Bezoekersdruk   Niet of zeer beperkt (ecologische verbindingszone) Hoog (op de begeleidende wandel- en fietspaden).  
Voorbeelden   Oeverzone Ringvaart Haarlemmermeerpolder (Groene AS), westoever Zeeburgereiland + aangrenzend deel Diemerzeedijk, Ringvaartoever bij Flevopark, strook langs Noordhollandsch kanaal.  
Beleidsintentie   De ecologische verbindingszone wordt optimaal ingericht voor de betreffende doelsoorten, is niet of nauwelijks toegankelijk, maar wel goed zichtbaar.
De groene route is aantrekkelijk voor wandelaars en fietsers, geeft een goed zicht op de ecologische verbindingszone.  
Inpasbare voorzieningen   Ecologische zone: Geen.
Groene route: kleinschalige recreatieve en op de natuur gerichte elementen: picknicktafel, bankje, informatiebord, uitkijkplatform, vogelkijkscherm.
De corridors mogen niet (verder) worden doorsneden met infrastructuur of anderszins hun kwaliteit als groene route annex ecologische verbindingszone verliezen.
Als er privétuinen binnen de corridors vallen dan mogen deze niet worden verhard.  

Bij de toetsing op inpasbaarheid van nieuwe functies en bebouwing worden de voor het betreffende groentype geldende richtlijnen gehanteerd. Hierna zijn de voor dit bestemmingsplan van belang zijnde groentypen op hoofdlijnen beschreven. Bestaande groengebieden kunnen meer of minder aan de beschrijving voldoen. De beschrijving geeft richtlijnen voor de inpasbaarheid van bebouwing en verharding in het betreffende groentype

Het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de weergegeven richtlijnen.
Ter plaatse van de Hoofdgroenstructuur (Plesmanlaan, Kasterleepark en de Christoffel Plantijngracht) geldt de bestemming Groen - 2 waarbinnen ecologische voorzieningen zijn toegestaan. Bovendien is voor de Pesmanlaan, de Christoffelplantijngracht en het Kasterleepark het karakter van ecologische verbindingszone expliciet vastgelegd met de aanduiding 'ecologische waarde'. Verder is relevant dat sprake is van een conserverend bestemmingsplan waarbij wordt uitgegaan van de bestaande situatie. Nieuwe ontwikkelingen worden alleen toegestaan ter vervanging van huidige functies en gebouwen. De groene hoofdstructuur wordt niet aangetast.

15.3.2 TAC advies

Verwezen wordt naar paragraaf 19.1 van deze toelichting. Daarin is de beantwoording van het TAC-advies opgenomen. Het TAC-advies zelf is toegevoegd als bijlage bij deze toelichting.

15.4 Conclusie

Het bestemmingsplan voldoet aan de richtlijnen voor de Hoofdgroenstructuur. Vanwege het conserverende karakter is het in beginsel niet nodig om een onderzoek naar de in het plangebied aanwezige flora en fauna te doen.
Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in ontwikkelingen ter plaatse van het bestaande groenareaal.

Hoofdstuk 16 Water

16.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6 lid b van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) moet in de toelichting bij het bestemmingsplan een beschrijving worden opgenomen over de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Dit is de zogenaamde waterparagraaf.

Deze waterparagraaf moet inzicht geven in de wijze waarop het waterbeleid is vertaald naar de verbeelding (oftewel de plankaart) en de regels van het bestemmingsplan. Daarbij wordt een beschrijving gegeven van de wijze waarop bij het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding. Daarbij wordt aandacht besteed aan de volgende onderdelen:

  • 1. ruimtelijk relevant waterbeleid;
  • 2. de taken van de waterbeherende instantie;
  • 3. het overleg met de waterbeherende instantie;
  • 4. het huidige watersysteem;
  • 5. het toekomstige watersysteem.

De waterparagraaf geeft ook een weergave van de watertoets. Het doel van de watertoets is te waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets heeft betrekking op alle waterhuishoudkundige aspecten, zoals veiligheid, wateroverlast, riolering, watervoorziening, volksgezondheid, bodemdaling, grondwaterkwaliteit, verdroging en natte natuur.

Hieronder wordt eerst de toepasselijke regelgeving beschreven. Naast de Europese en nationale wetgeving worden ook de toepasselijke (beleids)regels van de bevoegde lagere organen genoemd. Het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht is water(kwaliteit- en kwantiteit)beheerder in het plangebied. De gemeente Amsterdam is verantwoordelijk voor het beheer van water als openbare ruimte; het stadsdeel verleent de vergunningen voor het afmeren van (woon)schepen en het aanleggen van steigers. Hierna worden de verschillende waterhuishoudkundige aspecten in beschouwing genomen.

16.2 Beleid en regelgeving

16.2.1 Europees beleid
16.2.1.1 Kaderrichtlijn Water

Sinds 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Op grond hiervan moet in 2015 een goede (grond)waterstand zijn gerealiseerd. Het doel van de Kaderrichtlijn is het bereiken van een goede chemische en ecologische toestand van oppervlaktewater en een goede chemische en kwantitatieve toestand van het grondwater. Hierbij is het van belang om landoppervlaktewater, overgangswater, kustwateren en grondwater te beschermen om:

  • van water afhankelijke ecosystemen in stand te houden en te verbeteren;
  • de beschikbaarheid van water veilig te stellen en het duurzaam gebruik te bevorderen;
  • het aquatisch milieu in stand houden en te verbeteren door het voorkomen van verontreiniging;
  • de gevolgen van overstroming en droogte te beperken.

De Kaderrichtlijn Water is nader uitgewerkt in het Besluit kwaliteitseisen en monitoring water 2009 (Bkmw 2009) en de onderliggende Regeling monitoring kaderrichtlijn water (Regeling monitoring). In dit besluit en deze regeling zijn eisen gesteld, waaraan de kwaliteit van de oppervlaktewater- en grondwaterlichamen in Nederland in beginsel moet voldoen. Deze goede toestand moet in principe eind 2015 zijn gehaald, tenzij een legitiem beroep kan worden gedaan op één van de uitzonderingen van de kaderrichtlijn water (zoals fasering of doelverlaging). De goede toestand moet worden bereikt door het maatregelenprogramma, dat is opgenomen in de verschillende waterplannen.

Bij ruimtelijke besluiten, zoals bestemmingsplannen, moet in het kader van de goede ruimtelijke ordening worden beoordeeld of de gewenste watertoestand uit de Wwh-plannen in gevaar wordt gebracht. Als nieuwe bestemmingen negatieve gevolgen kunnen hebben voor de watertoestand zijn maatregelen nodig. Ruimtelijke besluiten moeten worden voorafgegaan door een watertoets. Doel van deze watertoets is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een zo evenwichtig mogelijke wijze in beschouwing worden genomen bij het te nemen ruimtelijk besluit. Het verband tussen de Kaderrichtlijn Water en ruimtelijke plannen is bij uitstek onderwerp van de watertoetsprocedure.

16.2.2 Rijksbeleid
16.2.2.1 Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden, waarmee een achttal wetten is samengevoegd tot één wet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater, en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet richt zich op de zorg voor waterkeringen, waterkwantiteit, waterkwaliteit en waterfuncties (zoals de drinkwatervoorziening). De wet biedt de basis voor het stellen van normen ten aanzien van deze onderwerpen. Verder bevat de wet regelingen voor het beheer van water. Een belangrijk gevolg van de Waterwet is dat de huidige vergunningstelsels uit de afzonderlijke waterbeheerwetten worden gebundeld. Met als resultaat één vergunning; de watervergunning. Watervergunningen kunnen betrekking hebben op bouw- of aanlegwerkzaamheden bij water en dijken; lozen en onttrekken van water; varen, aanmeren en evenementen en plannen ten behoeve van natuur en recreatie en uitbreidingsplannen.

Minstens zo belangrijk is dat zoveel mogelijk activiteiten onder algemene regels vallen. In de regel komt dit neer op een meldingsplicht in plaats van een vergunningenprocedure. Niet alles is in algemene regels vast te leggen en voor deze activiteiten in, op, onder of over watersystemen is er de watervergunning. Personen die een ligplaats hebben of aanvragen moeten tevens een watervergunning aanvragen bij het bevoegd gezag.

16.2.2.2 Nationaal waterplan

Op 22 december 2009 is het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan vervangt de Vierde Nota Waterhuishouding en de daarop gebaseerde nota's, zoals de 'Nota Anders omgaan met Water' en 'Waterbeleid in de 21ste eeuw'. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer en richt zich op:

  • een goede bescherming tegen overstroming;
  • het zoveel mogelijk voorkomen van wateroverlast en droogte;
  • het bereiken van een goede waterkwaliteit;
  • het veiligstellen van strategische watervoorraden.

Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan pleit daarom voor meer samenhang tussen het beleid voor water, ruimtelijke ordening en milieu, gericht op de verschillende belangen zoals veiligheid, landbouw, natuur, drinkwatervoorziening, transport, recreatie en visserij, daarbij ruimte scheppend voor gebiedsgericht maatwerk.

16.2.2.3 Waterbesluit

In het Waterbesluit zijn de regels gegeven die betrekking hebben op beheer en gebruik van watersystemen die in beheer zijn van het Rijk. Voor het gebruik maken van een waterstaatswerk (een oppervlaktewaterlichaam, waterkering of kunstwerk zoals een sluis) kan een watervergunning vereist zijn. Voor de waterstaatswerken in beheer bij het Rijk is dat geregeld in het Waterbesluit en de Waterregeling. Voor regionale waterstaatswerken staan de regels in de keur van het waterschap.

Oppervlaktewaterlichamen in rijksbeheer zijn o.a. IJsselmeer en daaraan verbonden wateren zoals het Markermeer en IJmeer; de Rijn en daarmee verbonden wateren zoals het Amsterdam-Rijnkanaal, Buiten IJ, Afgesloten IJ en Noordzeekanaal (zie bijlage II van het Waterbesluit). Ook de zijwateren van deze oppervlaktewateren zijn in principe in beheer bij het rijk. Andere watergangen zoals het Nieuwe Diep ten oosten van het Amsterdam-Rijnkanaal (Boven Diep) en de watergangen en sloten langs waterkeringen en sluizen zijn in beheer bij het Rijk.

Voor het maken of behouden van werken, het plaatsen van vaste substanties of voorwerpen en het uitvoeren van werkzaamheden op of in rijkswateren, anders dan in overeenstemming met de functie, is een watervergunning vereist. Met de toevoeging "anders dan in overeenstemming met de functie" wordt geregeld dat het varen op een vaarweg of het zwemmen in zwemwater niet vergunningplichtig is. Deze toevoeging moet echter vrij beperkt geïnterpreteerd worden; het maken van een laad- en losplaats voor schepen is wel degelijk vergunningplichtig, ook als het betreffende water de functie scheepvaart heeft.

Op de vergunningplicht bestaat een flink aantal uitzonderingen. De volgende handelingen zijn niet vergunningplichtig:

  • het uitvoeren van activiteiten genoemd in bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (behoudens enkele uitzonderingen);
  • het uitvoeren van onderhoud, aanleg of wijziging van waterstaatswerken door of in opdracht van de beheerder;
  • het maken van werken om oeverafslag tegen te gaan;
  • het permanent afmeren van woonschepen of andere drijvende objecten in andere rijkswateren dan de grote rivieren

Deze niet-vergunningplichtige activiteiten zijn in het algemeen wel meldingsplichtig op grond van artikel 6.14 van de Waterregeling.

16.2.3 Provinciaal beleid
16.2.3.1 Provinciale waterplan 2010-2015

In het Waterhuisplan "Beschermen, Benutten, Beleven en beheren" zijn de hoofdlijnen van beleid geformuleerd voor het beheer van het Noord-Hollandse watersysteem.

Het Waterplan geeft als strategische waterdoelen tot 2040 en acties tot 2015 aan:

  • Het waarborgen met waterschappen en Rijkswaterstaat van voldoende bescherming van mens, natuur en bedrijvigheid tegen overstromingrisico's via het principe: preventie (het op orde houden van de waterkeringen met aandacht voor ruimtelijke kwaliteit), gevolgschade beperken (bijvoorbeeld waterbestendig bouwen daar waar nodig) en rampenbeheersing (bijvoorbeeld goede vluchtroutes en informatievoorziening).
  • De provincie zal samen met waterschappen, gemeenten en Rijkswaterstaat zorgen dat water in balans en verantwoord benut en beleefd wordt door mens, natuur en bedrijvigheid. Het watersysteem en de beleving van het water wordt versterkt door deze te combineren met natuurontwikkeling, recreatie en/of cultuurhistorie.
  • De provincie zal samen met gemeenten, waterschappen, Rijkswaterstaat en drinkwaterbedrijven zorgen voor schoon en voldoende water. We doen dat door een kosteneffectief en klimaatbestendig grond- en oppervlaktewatersysteem.
  • De provincie zal samen met gemeenten, waterschappen en belanghebbenden zorgen voor maatwerk in het Noord-Hollandse grond- en oppervlaktewatersysteem. Daarbij hanteert de provincie een integrale gebiedsontwikkeling.

Een belangrijk middel voor het realiseren van de provinciale waterdoelen is het via integrale gebiedsontwikkeling proactief zoeken naar kansrijke combinaties met veiligheid, economie, recreatie, landbouw, milieu, landschap, cultuur en natuur. Het Waterplan heeft voor de ruimtelijke aspecten de status van een structuurvisie op basis van de Wet ruimtelijke ordening. In het Waterplan staan de ruimtelijke consequenties van ons waterbeleid. Alle ruimtelijke opgaven uit het Waterplan zijn integraal afgewogen bij de vaststelling van de Structuurvisie Amsterdam.

16.2.4 Hoogheemraadschap
16.2.4.1 Waterbeheerplan AGV 2010-2015

Op 17 juni 2010 heeft het Algemeen Bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht het Waterbeheerplan AGV 2010-2015 goedgekeurd. Het is het eerste waterbeheerplan van AGV in de nieuwe 6-jarige waterplancyclus van rijk, provincie en waterschap. Het waterbeheerplan heeft als titel meegekregen: 'Werken aan water, in en met de omgeving'.

Het waterbeheerplan gaat in op de hoofdtaken van het waterschap: veiligheid, voldoende water, schoon water. Ook wordt aandacht gegeven aan de maatschappelijke (neven)taken: nautisch en vaarwegbeheer, recreatief medegebruik, natuurbeheer en cultuurhistorische, landschappelijke en architectonische waarden. Voor elk van deze thema’s is aangegeven wat het wensbeeld is op de middellange termijn, wat de doelen zijn en de aanpak op hoofdlijnen is en op welke indicatoren de resultaten van dat taakveld worden beoordeeld.

16.2.4.2 Keur AGV

De Waterschapswet zegt in artikel 78 dat het waterschap verordeningen mag opstellen voor de "behartiging van aan het waterschap opgedragen taken". In december 2011 is de Keur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV) vastgesteld.

De Keur van het AGV is gericht op het beschermen van de wateraan- en -afvoer, de bescherming tegen wateroverlast en overstroming en op het beschermen van de ecologische toestand van het watersysteem. In de toelichting bij de Keur is aangegeven dat de aanleg van verhard oppervlak in beginsel leidt tot een grotere belasting van het oppervlaktewatersysteem en/of rioleringssysteem, omdat pieken in de regenafvoer minder worden afgevlakt door infiltratie. Bij nieuwbouw in stedelijk gebied, verdichting in bestaand stedelijk gebied of de aanleg van wegen is sprake van verharding van gebieden waar voorheen water in de bodem kon worden geborgen. De toename van de belasting van het oppervlaktewatersysteem moet daarom worden gecompenseerd door de initiatiefnemer. Dat betekent dat het watersysteem na de realisering van de verharding niet zwaarder belast mag worden dan voordien. Op grond van artikel 16, onder a, van de Keur is het verboden om in stedelijk gebied meer dan 1.000 vierkante meter verharding aan te brengen of het verhard oppervlak met 1.000 vierkante meter te laten toenemen. Het Dagelijks Bestuur van het waterschap kan ontheffing verlenen van deze verbodsbepaling.

16.2.4.3 Legger

De legger is een openbaar register van AGV waarin wordt bepaald aan welke eisen (diepte, hoogte, sterkte etc.) de wateren, dijken en kunstwerken moeten voldoen. Het is een openbaar register van het waterschap en dient als uitwerking van de Keur.

16.2.5 Gemeente Amsterdam
16.2.5.1 Plan gemeentelijke watertaken 2010-2015

De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken. Deze zogenaamde zorgplichten betreffen:

  • de inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
  • de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater;
  • het nemen van grondwatermaatregelen.

In het Plan gemeentelijke watertaken 2010-2015 staat hoe deze drie zorgplichten door de gemeente Amsterdam worden ingevuld, mede in het licht van de te verwachten klimaatverandering. Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam haar watertaken uitvoert, en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Dit plan is hiermee een zgn. verbreed gemeentelijk rioleringsplan (GRP). Met dit plan voldoet de gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer is opgenomen.

Tot 2008 had de gemeente de zorgplicht voor doelmatige inzameling en transport van afvalwater. De zorg voor de riolering is sinds 1 januari 2008 verbreed tot de bovengenoemde drie zorgplichten. Dit is het eerste Plan gemeentelijke watertaken waarin de drie zorgplichten zijn opgenomen. Het plan volgt op het op 22 juni 2004 door het college van Burgemeester en Wethouders vastgestelde Afvalwaterplan Amsterdam 2005-2009. Ook de Nota Grondwater is met het Plan gemeentelijke watertaken komen te vervallen.
Inzake riolering zijn, conform de Wet milieubeheer, de 3 genoemde zorgplichten nader uitgewerkt in het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016 - 2021.

16.2.6 Stadsdeel Nieuw-West
16.2.6.1 Waterplan Nieuw-West: visie 2040

Op 27 februari 2013 is het Waterplan Nieuw-West door de stadsdeelraad vastgesteld. De waterstructuur is leidend geweest bij de totstandkoming van Nieuw-West. Daarom is het onlosmakelijk verbonden met de fysieke leefomgeving. Om problemen omtrent water, zoals de gevolgen van de klimaatwijzigingen of het verbeteren van de waterkwaliteit, op te lossen, moeten ze integraal opgepakt worden. De verschillende wateraspecten staan niet allemaal los van elkaar, vaak beïnvloeden ze elkaar. In het Waterplan wordt de gezamenlijke focus aangebracht. Ambities en de resultaten kunnen worden vergroot door zowel de samenhang (inhoudelijke dimensie) als de samenwerking (procesmatige dimensie) te versterken.

Naast ruimtelijke ordeningsaspecten worden ook aspecten als belevingswaarde, recreatie, biodiversiteit en cultuurhistorie in het waterplan beschreven en worden ambities voor de toekomst benoemd. Met betrekking tot het beheer en onderhoud van de watergangen (en alles daaromheen) geeft het waterplan inzicht in de verantwoordelijkheden en spreekt het ambities uit met betrekking tot ontbrekende inzichten.

Rondom Nieuw Sloten lopen waterwegen en ook de Slotervaart valt binnen het plangebied. De waterwegen zijn belangrijke lijnelementen welke versterkt worden door de koppeling aan wandel- en fietspaden. Het water geeft een duidelijke maatschappelijke meerwaarde aan het wonen in het plangebied.

16.3 Watertoets

Het Rijk, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen hebben in februari 2001 de Startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw ondertekend. Deze startovereenkomst is in 2003 omgezet in het Nationaal Bestuursakkoord Water dat is geactualiseerd in juni 2008. Hiermee hebben deze partijen elkaar gecommitteerd om een watertoets toe te passen bij het opstellen van ruimtelijke plannen. De watertoets is wettelijk verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening, waarin is bepaald dat de betrokken waterbeheerders moeten worden geraadpleegd bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Door Waternet zijn verschillende waterthema's benoemd. In het onderstaande zijn deze beschreven, ook wordt aangegeven hoe het voorliggende bestemmingsplan omgaat met deze waterthema's:

1. Waterkering

Indien er een waterkering is gelegen binnen het plangebied moeten de kern- en beschermingszones van de kering worden opgenomen op de plankaart en worden bestemd met de dubbelbestemming 'Waterkering'. Het uitvoeren van werkzaamheden binnen de kern- en beschermingszones van de waterkering is watervergunningsplichtig.

In het voorliggende plangebied zijn de aanwezige waterkeringen bestemd met de dubbelbestemming Waterstaatswerken - Waterkering.

2. Waterkwaliteit/ecologie

Vanuit Europa en het Rijk zijn er binnen de gemeente Amsterdam wateren aangewezen waarvoor strengere waterkwaliteitseisen gelden. Dit zijn de Kader Richtlijn Water en Natura 2000 gebieden. Deze zijn omschreven in het Waterbeheerplan AGV 2010 – 2015 deel KRW.

Voor het binnen het bestemmingsplan gelegen waterareaal gelden geen aanvullende waterkwaliteits-eisen.

3. Materiaalgebruik

Op basis van de Keur is het niet toegestaan om initiatieven te ontplooien die leiden tot een verslechtering van de (grond)waterkwaliteit. Het gebruik van uitlogende materialen zoals lood, zink en koper beïnvloedt de kwaliteit van regen- en oppervlaktewater negatief en is daarom niet toegestaan. Deze doelstellingen komen overeen met de beleidsuitgangspunten van stadsdeel Nieuw-West, zoals beschreven in de 'Waterplan Nieuw-West'.

4. Afkoppelen hemelwater

Schoon hemelwater afkomstig van schone dakoppervlakken wordt zoveel mogelijk hergebruikt, geïnfiltreerd in de bodem of vertraagd afgevoerd naar het oppervlaktewater via een vegetatiedak. Het aanleggen van nieuwe gemengde rioolstelsels is in principe niet toegestaan. Deze doelstellingen komen overeen met de beleidsuitgangspunten van stadsdeel Nieuw-West.

5. Demping

Een afname aan oppervlaktewater door demping moet elders binnen het peilvak (vooraf) met 100% worden gecompenseerd. Het laten ontstaan van doodlopende watergangen is hierbij niet toegestaan. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in de demping van water. Watercompensatie is derhalve niet aan de orde.

6. Grondwaterzorgtaak namens gemeente Amsterdam

Grondwateroverlast dient te worden voorkomen. Bij nieuwe ontwikkelingen dient (middels een geohydrologisch onderzoek) aangetoond te worden dat wordt voldaan aan de grondwaternorm en dat in omliggende, bestaande wijken de grondwaterstand niet verslechterd. De grondwaternorm voor nieuw te realiseren bouwlocaties is vastgesteld in het 'Plan gemeentelijke watertaken' en luidt: 'Daar waar zonder kruipruimte gebouwd wordt mag de grondwaterstand niet vaker dan gemiddeld eens per twee jaar, niet langer dan 5 dagen achtereen minder dan 0,5 meter onder het maaiveld staan'. Waar met kruipruimtes wordt gebouwd geldt een norm van 0,9 meter. Het voorliggende bestemmingsplan is conserverend van aard en geohydrologisch onderzoek is derhalve niet aan de orde.

7. Waterberging

Op grond van de Keur van het Hoomheemraadschap AGV dient bij een toename van meer dan 1.000 m2 verhard of bebouwd oppervlak in de stad, 10% van het extra verharde of bebouwde oppervlak aan nieuw oppervlaktewater te worden aangelegd. Dit water moet worden gerealisserd binnen hetzelfde peilvak en dient blijvend in open verbinding te staan met de rest van het watersysteem. Dit bestemmingsplan voorziet niet in een wijziging van het verharde of bebouwde oppervlak.

8. Kelders en parkeergarages

Kelders en parkeergarages moeten waterdicht worden uitgevoerd. Ondergrondse werken mogen een vrije afstroming van grondwater naar het oppervlaktewater niet belemmeren. Met een geohydrologisch onderzoek moet worden aangetoond dat de ondergrondse constructie geen nadelige gevolgen heeft op de grondwaterstanden in de omgeving. De resultaten van het onderzoek moet beschikbaar worden gesteld aan Waternet.

Het voorliggende bestemmingsplan is conserverend van aard en geohydrologisch onderzoek is derhalve niet aan de orde.

10. Nautiek

Waternet heeft namens de gemeente Amsterdam het nautische toezicht in de Amsterdamse grachten en vaarten. Bij de plannen langs het IJ en Noordzeekanaal dient rekening te worden gehouden met de taak van Waternet (voormalig BBA) voor het bevorderen van een veilige, vlotte en doelmatige afwikkeling van het scheepvaartverkeer. Een deel van de Slotervaart valt binnen het voorliggende plangebied. Hier wordt uitgegaan van het bestaande waterareaal.

16.4 Conclusie

Het bestemmingsplan brengt geen wijzigingen in de waterstructuur. Een gedeelte van het plangebied heeft de dubbelbestemming Waterstaat-Waterkering. Bouwen overeenkomstig de medebestemming, is slechts mogelijk, mits daartegen uit hoofde van de waterstaatsbelangen geen overwegende bezwaren bestaan en de waterbeheerder daar vooraf over is gehoord. Derhalve kan worden geconcludeerd dat gelet op bovenstaande de watertoets de tenuitvoerlegging van het bestemmingsplan niet in de weg staat.

Hoofdstuk 17 Juridische planbeschrijving

17.1 Algemeen

Waar de overige paragrafen van deze bestemmingsplantoelichting de achtergronden van het bestemmingsplan belichten, geeft deze paragraaf een toelichting op de bestemmingsplanregels. Uitgelegd wordt wat de bedoeling en strekking is van de verschillende onderdelen van de regels. Daartoe worden in deze paragraaf de regels per artikel toegelicht.

Het (juridisch deel van het) bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (oftewel de plankaart) en regels, vergezeld van een toelichting. De verbeelding heeft een functie van visualisering van de bestemmingen. De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers bindende deel van het bestemmingsplan. De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse regels artikelsgewijs worden besproken.

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van de bestemming en overige regels. In de toelichting wordt ook een relatie met het relevante beleid gelegd en een gebiedsbeschrijving gegeven. Op basis van het beleid en de gebiedsbeschrijving zijn vervolgens de uitgangspunten voor het bestemmingsplan geformuleerd.

17.2 Artikelgewijze toelichting

17.2.1 Toelichting op de planregels

Dit bestemmingsplan bestaat uit een GML-bestand, regels en een toelichting. Het GML-bestand bevat de verbeelding, waaraan de regels zijn gekoppeld. Deze vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

Verbeelding

Op de verbeelding van de plankaart wordt door middel van letters, cijfers, lijnen en aanduidingen het toegestane gebruik van de gronden en de mogelijke bouwhoogtes/volumes aangegeven. De kaart heeft, in samenhang met de regels, een juridisch bindend karakter. Als ondergrond is een recente topografische kaart gehanteerd. Daarmee kan exact worden bepaald waar het plan is gelegen en hoe begrenzingen lopen. Om de goede leesbaarheid van de verbeelding te waarborgen is gekozen voor een schaal van 1:1000. De kaarten zijn voorts voorzien van een legenda en een noordpijl. Het plangebied van het bestemmingsplan is aan de hand van een plangrens (bolletjeslijn) op de verbeelding weergegeven.

Regels

In de standaarden voor vergelijkbaarheid, de SVBP 2012, is voorgeschreven hoe de regels van het bestemmingsplan dienen te worden opgebouwd. Voor de leesbaarheid en raadpleegbaarheid dienen de regels in hoofdstukken te worden geplaatst. Daarbij dient een vaste volgorde te worden aangehouden. De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit vier hoofdstukken.

In het eerste hoofdstuk worden de begrippen en wijze van meten behandeld. Deze hebben als doel begrippen in de regels te verklaren en eenduidige richtlijnen te geven op basis waarvan de bouwmaten die zijn opgenomen in de regels dienen te worden gemeten.

In het tweede hoofdstuk zijn de regels opgenomen, die betrekking hebben op alle bestemmingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen.

Het derde en vierde hoofdstuk omvat een aantal regels, die niet op een bepaalde bestemming betrekking hebben, maar voor het gehele bestemmingsplan gelden.

Het overgangsrecht en de anti-dubbeltelregel zijn opgenomen in het Bro met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan. In een bestemmingsregel wordt aangegeven waarvoor en – zo nodig – hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. Ter bevordering van de leesbaarheid en de raadpleegbaarheid is hierbij een vaste volgorde aangehouden.

In de bestemmingsomschrijving is beschreven welke functies binnen de betreffende bestemming zijn toegestaan. In de bouwregels is weergegeven of en hoe gebouwd mag worden. Daarin wordt in algemene zin geregeld in alle bestemmingen dat er slechts gebouwd mag worden ten behoeve van de bestemming. In de navolgende (sub)leden zijn maten zoals oppervlakten en bouwhoogten opgenomen, die betrekking hebben op de toegestane gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde. In een aantal gevallen is een afwijking van bepalingen in de eerder genoemde leden als direct recht mogelijk, in andere gevallen moet het dagelijks bestuur een besluit nemen om af te wijken van de regels uit het bestemmingsplan.

In de specifieke gebruiksregels zijn nadere bepalingen gegeven over de functies die zijn vermeld in de doeleindenomschrijving. Zo kan bijvoorbeeld de omvang van bepaalde functies beperkt worden, of de situering van functies worden aangewezen.

17.2.2 Toelichting op de bestemmingen

In deze paragraaf worden de niet voor zichzelf sprekende en bijzondere juridische aspecten van de bestemmingsbepalingen toegelicht. Het beleid wordt niet toegelicht, maar de wijze van regelen.

HOOFDSTUK 1 - INLEIDENDE REGELS

  • Begrippen

Artikel 1 geeft, in alfabetische volgorde, een omschrijving van een aantal begrippen die in de regels worden gebruikt. Hiermee wordt formeel vastgelegd wat wel en wat niet onder het betreffende begrip moet worden verstaan. Dit artikel is dus primair bedoeld om begrippen duidelijk te begrenzen en niet om de gedachten achter de gebruikte termen uit te leggen. Daarvoor is juist deze toelichting bedoeld. In deze toelichting worden gehanteerde begrippen waar nodig uitgelegd.

  • Wijze van meten

Met dit artikel wordt aangegeven op welke wijze moet worden beoordeeld in hoeverre een initiatief past binnen de minima en maxima die door de overige regels worden aangegeven.

HOOFDSTUK 2 - BESTEMMINGEN

De gronden met de bestemming 'Bedrijf – Nutsvoorziening' zijn onder andere bedoeld voor nutsvoorzieningen met bijbehorende bedrijfserven en parkeer- en groenvoorzieningen.

De gebouwen binnen deze bestemming behoren tot het winkelcentrum Belgiëplein.
en zijn bestemd als "Gemengd-1".
De tweede en hoger gelegen bouwlagen zijn bestemd voor woningen.
Dienstverlening en detailhandel zijn toegestaan in de eerste bouwlaag.
Wat betreft de kantoor- en bedrijfsfuncties zijn met een aanduiding de bestaande rechten overgenomen uit het vorige bestemmingsplan Nieuw Sloten 2001.
De zelfstandige horecafuncties in het winkelgebied zijn op basis van het horecabeleid van stadsdeel Nieuw-West in hoofdzaak vastgelegd conform de feitelijk bestaande situatie.
Daarnaast wordt, conform het horecabeleid, in de eerste bouwlaag ondergeschikte horeca toegestaan. In de begripsbepalingen is een algemene definitie opgenomen. Bij de toetsing van een concrete (Wabo-)aanvraag kan ter aanvulling, indien nodig, worden aangesloten bij het op het moment van de aanvraag geldende beleid van de gemeente inzake ondergeschikte m

In artikel 4.3.3 is geregeld dat uitsluitend de ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan rechtens toegestane geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan, daaronder begrepen de vervanging nadien door een andere geluidgevoelige maatschappelijke voorziening.
De regeling is bedoeld om te voorkomen dat niet-geluidgevoelige maatschappelijke voorzieningen worden vervangen door wel geluidsgevoelige maatschappelijke functies zonder de vereiste geluidsonderzoeken. In dat geval kan worden overwogen om de binnenplanse afwijkingsprocedure uit artikel 4.4.1 toe te passen.

Deze bestemming vervangt de bestemming Kantoor uit het bestemmingsplan Nieuw Sloten 2001 ter plaatse van de Heverleestraat 2A, de Anderlechtlaan 3 en 175 tot en met 179. Zie in dat kader ook paragraaf 4.3.1 van de toelichting. De reeds vergunde maatschappelijke (onderwijs)voorzieningen toegestaan met de aanduiding 'maatschappelijk'.
In artikel 5.3.1 is geregeld dat uitsluitend de ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan rechtens toegestane geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan, daaronder begrepen de vervanging nadien door een andere geluidgevoelige maatschappelijke voorziening.
De regeling is bedoeld om te voorkomen dat niet-geluidgevoelige maatschappelijke voorzieningen worden vervangen door wel geluidsgevoelige maatschappelijke functies zonder de vereiste geluidsonderzoeken. In dat geval kan worden overwogen om de procedure uit artikel 5.4.1 toe te passen.

De openbare groenstroken, plantsoenen en parken zijn bestemd als 'Groen - 1'. De voor 'Groen - 1' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor groenvoorzieningen, openbare ruimte, fiets- en voetpaden, water en waterhuishoudkundige voorzieningen en oevervoorzieningen. Er zijn alleen bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan.

Deze groenbestemming is bedoeld voor het openbaar groen dat valt onder de Hoofdgroenstructuur van de gemeente Amsterdam (Kasterleepark, Plesmanlaan, Christoffel Plantijngracht). Ecologische voorzieningen zijn derhalve toegestaan en waar sprake is van een ecologische verbindingszone is dit aangegeven met de aanduiding 'ecologische waarde'. Ter plaatse van deze aanduiding is krachtens artikel 7.3 een aanlegvergunningenstelsel van kracht.

Deze bestemming ziet op de 2 resterende kantoorpanden aan de Anderlechtlaan die niet onder de bestemming Gemengd - 2 vallen.

De gronden met de bestemming 'Maatschappelijk' zijn onder andere bestemd voor maatschappelijke voorzieningen zoals scholen en bijbehorende bergingen en andere nevenruimten, (dak)tuinen en erven, groen- en speelvoorzieningen en verkeersareaal.
Daarnaast zijn een aantal specifieke functies aangeduid ter vastlegging van de feitelijk bestaande situatie en/of bestaande rechten uit het voorgaande bestemmingsplan.

In artikel 9.3.1 is geregeld dat uitsluitend de ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan rechtens toegestane geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan, daaronder begrepen de vervanging nadien door een andere geluidgevoelige maatschappelijke voorziening.
De regeling is bedoeld om te voorkomen dat niet-geluidgevoelige maatschappelijke voorzieningen worden vervangen door wel geluidsgevoelige maatschappelijke functies zonder de vereiste geluidsonderzoeken. In dat geval kan worden overwogen om de procedure uit artikel 9.4.1 toe te passen.

De gronden met de bestemming 'Verkeer-1' zijn onder andere bestemd voor verkeersareaal, fietsparkeervoorzieningen, speel- en groenvoorzieningen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

De gronden met de bestemming 'Verkeer - 2' zijn onder andere bestemd voor verblijfsgebied, pleinen, speel- en groenvoorzieningen. De definitie van 'verblijfsgebied' komt overeen met die van 'openbare ruimte' met uitzondering van rijwegen. Rijwegen zijn niet toegestaan.

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor water, waterhuishoudkundige voorzieningen, oevervoorzieningen en kunstuitingen (plastieken).

De seriematig gebouwde woningen en appartementencomplexen in het plangebied zijn bestemd als 'Wonen-1'. Daarbinnen zijn onder andere toegestaan: woningen met inbegrip van bijhorende bergingen en andere nevenruimten, short stay, huisgebonden beroepen, dakterrassen, (dak)tuinen en erven toegestaan.
In de bestemming 'Wonen-1' mag ter plaatse van specifieke bouwaanduidingen de bouwhoogte worden overschreden ten behoeve dakopbouwen en ook dakterassen. In paragraaf 4.3.5 van de toelichting, staat per adres uitgelegd de maatvoering van de verschillende dakopbouwen beschreven. Er worden in hoofdzaak 2 types onderscheiden: 'specifieke bouwaanduiding - 5' en 'specifieke bouwaanduiding - 6' (de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 7 is een uitzondering op het type 'specifieke bouwaanduiding - 5' ter plaatse van Kortrijk met betrekking tot 11 woningen). Daarnaast wordt, conform de systematiek van de voorgaande bestemmingsplannen, de overschrijding van bouwhoogtes mogelijk gemaakt ten behoeve van een kap. Deze worden onderverdeeld in vier types met even zo veel specifieke bouwaanduidingen: 'specifieke bouwaanduiding - 1' tot en met 'specifieke bouwaanduiding - 4'.
In een aantal woonblokken zijn in de plint bedrijfsruimtes aanwezig (bedrijfscategorie A en B). De regeling uit voorgaande plannen is uitgebreid met maatschappelijke voorzieningen, kantoorfuncties en dienstverlening ter plaatse van de aanduiding 'gemengd'.

In artikel 13.3.1 is geregeld dat uitsluitend de ten tijde van de tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan rechtens toegestane geluidsgevoelige maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan, daaronder begrepen de vervanging nadien door een andere geluidgevoelige maatschappelijke voorziening.
De regeling is bedoeld om te voorkomen dat niet-geluidgevoelige maatschappelijke voorzieningen worden vervangen door wel geluidsgevoelige maatschappelijke functies zonder de vereiste geluidsonderzoeken. In dat geval kan worden overwogen om de procedure uit artikel 13.4.1 toe te passen.

De woningen langs de Plesmanlaan en Ditlaar zijn bestemd als "Wonen – 2". De voor "Wonen - 2" aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor vrijstaande en dubbele woningen met inbegrip van bijbehorende bergingen en andere nevenruimten, ruimten ten behoeve van uitoefening van aan huisgebonden beroepen, short stay, tuinen en erven.

Aan de Deelbeekstraat bevindt zich een woonwagenlocatie. Deze locatie heeft de bestemming 'Wonen-Woonwagenstandplaats' gekregen. De gronden met deze bestemming zijn onder andere bestemd voor: standplaatsen ten behoeve van woonwagens, ruimten ten behoeve van uitoefening van huisgebonden beroepen, bijgebouwen ten dienste van bergingen en andere nevenruimten (zoals sanitaire voorzieningen) en tuinen en erven.

  • Leiding - Gas

Ter bescherming van de gasleidingen in het gebied is de dubbelbestemming ‘Leiding – Gas’ opgenomen, waarin bepalingen zijn opgenomen die beschadiging door graafwerkzaamheden, boomwortels en dergelijke voorkomen doordat deze werkzaamheden alleen na verlening van een omgevingsvergunning kunnen worden uitgevoerd. Ook de belemmering van de bereikbaarheid van de leidingen door de leidingbeheerder, zoals het verharden van de bovengrond, worden gereguleerd.

  • Waterstaat - Waterkering

De binnen het plangebied aanwezige waterkering gaat uit van de dubbelbestemming ‘Waterstaat – Waterkering’. Op grond van de Keur van Waternet gelden beschermende maatregelen. Omdat in de Keur al voldoende regels zijn opgenomen ter bescherming zijn aanvullende bouwregels niet in het bestemmingsplan opgenomen. De dubbelbestemming heeft feitelijk uitsluitend een signalerende functie.

HOOFDSTUK 3 - ALGEMENE REGELS

  • Anti-dubbeltelregel

Dit artikel bevat een algemene regeling waarmee kan worden voorkomen dat er in feite meer wordt gebouwd dan het bestemmingsplan beoogd.

  • Algemene bouwregels

In deze regel wordt geregeld dat bepaalde overschrijdingen van de bouwregels zijn toegestaan.

  • Algemene gebruiksregels

In deze regel worden de algemene regels omtrent gebruik vastgelegd. Naast het algemene gebruiksverbod om de gronden en opstallen in strijd met de bestemming te gebruiken, is een aantal activiteiten uitgezonderd.

  • Algemene afwijkingsregels

In dit artikel worden algemene afwijkingsregels opgesomd. Er kan voor gebouwen van nutsvoorzieningen en elektriciteitsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals gedenktekens, plastieken en dergelijke worden afgeweken van de regels. Ook kan van de regels worden afgeweken voor geringe afwijkingen en tevens mag de in de regels toegestane maximale bouwhoogte worden overschreden in bepaalde gevallen. Hetzelfde geldt voor de op de verbeelding aangegeven bestemmings- of bouwgrenzen.

  • Overgangsrecht

De overgangsregel is evenals de anti-dubbeltelregel overgenomen uit de standaardregels van het Bro.

  • Slotregel

De slotregel ten slotte geeft de officiële benaming van dit bestemmingsplan weer alsmede de datum van vaststelling door de gemeenteraad.

Hoofdstuk 18 Economische uitvoerbaarheid

Voor zover het bestemmingsplan strekt tot het vastleggen van de bestaande situatie is geen economische uitvoerbaarheid aan de orde.
Waar het nieuwe ontwikkelingen betreft besluit de gemeenteraad, ingevolge artikel 6.12 Wro, of wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan. In dit geval wordt afgezien van het opstellen van een exploitatieplan, omdat de gemeente Amsterdam volledig eigenaar is van de grond waarop het bestemmingsplan van toepassing is op het moment dat het bestemmingsplan wordt vastgesteld. Het verhaal van de kosten van de grondexploitatie, zoals bedoeld in de Wro, is daarom anderszins verzekerd via het erfpachtstelsel.
Het toepassen van het erfpachtstelsel ten behoeve van kostenverhaal past goed binnen het uitgangspunt van de Wro dat het privaatrechtelijke spoor voorop staat. Erfpacht is immers een privaatrechtelijk instrument waarbij de gemeente als eigenaar bepaalt tegen welke vergoeding haar gronden in gebruik mogen worden genomen door derden. Naar zijn aard biedt dit systeem de gemeente de mogelijkheid om kosten die de gemeente maakt ten behoeve van de grondexploitatie van gronden te verhalen op derden die gebruik maken van die gronden. Opgemerkt zij nog dat de gemeente telkens eigenaar is en blijft van de gronden.
Een deel van de percelen binnen het plangebied is niet het eigendom van de gemeente Amsterdam. Op deze percelen zijn geen nieuwe ontwikkelingen voorzien waarvoor het opstellen van een exploitatieplan noodzakelijk is.
Bij de reeds gerealiseerde ontwikkeling aan de Laan van Vlaanderen 141 (transformatie kantoorgebouw naar 36 wooneenheden) worden, krachtens artikel 6.12 lid 2 Wro juncto artikel 6.2.1a Bro, geen verhaalbare kosten voorzien. Het vaststellen van een exploitatieplan is derhalve niet vereist.

Hoofdstuk 19 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

19.1 Overleg met betrokken overheden (art. 3.1.1. Bro)

In het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerp bestemmingsplan verzonden aan:

1. Gemeente Amsterdam:

  • a. TAC;

b. Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (ODNZKG);

c. Bureau Monumenten en Archeologie (BMA);

2. Waternet

3. Brandweer, Amsterdam-Amstelland;

5. Gasunie;

7. Kamer van Koophandel;

8. Stadsregio Amsterdam;

9. Provincie Noord Holland

Voor zover door genoemde instanties gereageerd is volgt in onderstaande de beantwoording.

1. Gemeent Amsterdam, RvE Ruimte & Duurzaamheid
a) De RvE R&D constateert dat het plan op enkele locaties kantoren mogelijk maakt en verzoekt om deze functies te 'maximaliseren'.
b) De RvE R&D sluit zich aan bij het TAC-advies van 4 februari 2016 in de zin dat om een heroverweging wordt gevraagd ten aanzien van de horecabestemming aan de Plesmanlaan (horecapaviljoen Plesmanlaan 145).
Antwoord:
Ad a) Nadere maximalisatie van de kantoorfuncties is in onderhavig bestemmingsplan niet noodzakelijk en ook niet wenselijk. Het gaat hier om de voortzetting van reeds bestaande en doorgaans kleinschalige kantoorfuncties. Het bestemmingsplan legt dus de bestaande situatie vast en staat geen verruiming van kantoorfuncties toe.
Een aantal kantoorfuncties is in bouwkundige zin c.q. vanwege de omvang van de bestaande bebouwing reeds feitelijk afdoende gemaximaliseerd. In de overige gevallen (binnen de bestemming Wonen - 1) is de kantoorfunctie door middel van een specifieke aanduiding op de verbeelding/plankaart gebonden aan een bepaalde bouwlaag en een oppervlakte. Derhalve is geen verdere uitbreiding binnen het bouwblok mogelijk. De vertaling van de planregels naar de aanduidingen op de verbeelding/plankaart was, zo is gebleken na telefonisch overleg, door de RvE R&D over het hoofd gezien. De reactie geeft geen aanleiding tot wijziging van het bestemmingsplan.
Ad b) Zie de beantwoording van TAC-advies. Het bestemmingsplan zal overeenkomstig het daarin gestelde worden aangepast.

2. Gemeent Amsterdam, Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur (TAC)
De TAC constateert in zijn advies van 4 februari 2016 dat het voorontwerpbestemmingsplan niet inpasbaar is c.q. strijdig is met de Hoofdgroenstructuur (hierna: HGS). Reden is de in het plan opgenomen bestemming Horeca ter plaatse van het kruispunt Plesmanlaan / Louis Davidsstraat (horecapaviljoen Plesmanlaan 145). Ondanks dat de vergunningen voor deze horecafunctie reeds verleend en onherroepelijk zijn stelt de TAC dat geen sprake is van een voldongen feit omdat het horecapaviljoen (nog) niet gerealiseerd is. Het weg bestemmen c.q. intrekken van de vergunning behoort tot de mogelijkheden en derhalve dient het 'initiatief' volledig getoetst te worden aan de Hoofdgroenstructuur zoals opgenomen in de structuurvisie van de gemeente Amsterdam. Op basis hiervan wordt geconcludeerd dat de horeca niet inpasbaar is.
Daarnaast heeft de TAC nog enkele detailopmerkingen over de wijze waarop het groen in de planregels is verwerkt.
Allereerst wenst de TAC dat binnen de bestemming Groen - 2 ter plaatse van het Kasterleepark de aanduiding 'ecologische waarde' wordt opgenomen, dit om de status van de daar aanwezige Hoofdgroenstructuur te benadrukken alsmede de mogelijkheid tot realisering van een of meerdere flora- en faunapassage.
Daarnaast pleit de TAC ervoor om in de planregels, ter plaatse van de Hoofdgroenstructuur (dat wil zeggen binnen de bestemming Groen – 2) de voorwaarde van een verplicht TAC-advies op te nemen voor ieder ruimtelijk initiatief.
Antwoord:
Met betrekking tot de onherroepelijk vergunde horecafunctie aan de Plesmanlaan 145 wordt het volgende opgemerkt:
De horecafunctie is in het voorontwerpbestemmingsplan opgenomen naar aanleiding van de vergunning 1ste fase zoals verleend op 29 september 2009 (dit is de vergunning die ziet op het afwijken van het bestemmingsplan). Pas daarna is ter plaatse de Hoofdgroenstructuur komen te gelden krachtens de structuurvisie van de gemeente Amsterdam. Op 18 januari 2012 is deze vergunning 1ste fase onherroepelijk geworden.
De vergunning 2de fase (dit is de vergunning die ziet op het bouwen) is op 2 mei 2013 vergund en ook onherroepelijk.
Omdat het uitgangspunt van voorliggend bestemmingsplan is om bestaande rechten op te nemen is onderhavige vergunning verwerkt als positief recht in het voorontwerpbestemmingsplan.
De vergunninghouder heeft nadien nog steeds geen uitvoering gegeven aan de vergunning.
De gemeente sluit zich ter zake van de bestemming Horeca aan bij het zwaarwegende TAC-advies dat hier als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd. Aangezien een zeer lange periode verstreken is zonder dat uitvoering is gegeven aan de vergunning en nog steeds geen concreet zicht op uitvoering bestaat meent de gemeente dat de recreatieve en ecologische belangen die gediend worden door de Hoofdgroenstructuur zwaarder moeten wegen.
De horecabestemming zal worden verwijderd en komt niet meer terug in het ontwerpbestemmingsplan. De procedure tot intrekking van de vergunning zal op korte termijn worden opgestart.
Wat betreft de overige opmerkingen van de TAC:
De aanduiding 'ecologische waarde' zal op de verbeelding worden toegevoegd aan de bestemming Groen – 2 ter plaatse van het Kasterleepark.
Tenslotte:
Het verzoek om voor alle initiatieven binnen de Hoofdgroenstructuur (in dit geval binnen de bestemming Groen – 2) een TAC-advies verplicht te stellen wordt niet verwerkt in het bestemmingsplan.
De TAC is een specifieke commissie ter advisering van de gemeente. Bij een bestemmingsplan adviseert de TAC over de inpasbaarheid van de daarin bestemde functies/voorzieningen. Dit adviesmoment, voorafgaand aan vaststelling van de bestemming, biedt voldoende waarborgen voor het behoud van de Hoofdgroenstructuur.
Indien de rechtskracht van de bestemming als zodanig in overwegende mate zou afhangen van de onzekere uitkomst van een daarin verplicht gesteld (tweede) TAC-advies weet de burger onvoldoende waar hij aan toe is c.q. ontstaat strijd met de rechtszekerheid.
De TAC is bovendien niet door de wetgever aangewezen als beheerder van het groen. Vergelijk bijvoorbeeld waterschappen/Waternet en andere (semi-)overheidsorganisaties die zelfstandig belast zijn met het feitelijk beheer van ruimtelijk relevante voorzieningen.
Pas wanneer een initiatief strijdig is met een vastgesteld bestemming binnen de Hoofdgroenstructuur komt de TAC automatisch opnieuw in beeld als adviesorgaan.

3. Waternet
Waternet constateert dat de waterbelangen goed geborgd zijn in het plan maar verzoekt wel om nog te verwijzen naar het Gemeentelijk Rioleringsplan Amsterdam 2016 – 2021.
Antwoord:
De opmerking is verwerkt, zie paragraaf 16.2.5 van de toelichting bij het bestemmingsplan.

4. Gasunie
De Gasunie heeft aangegeven dat dat de op de verbeelding weergegeven belemmeringenstrook (dubbelbestemming Leiding-Gas) te breed is. Wettelijk is het voldoende om de belemmeringenstrook te beperken tot een zone van 4 meter ter weerszijden van de leiding voor een 40 bar regionale leiding (kleur rood) en 5 meter voor een 66,2 bar hoofd leiding (kleur blauw). Verzocht wordt dan ook om de breedte van de belemmeringenstrook terug te brengen tot genoemde afstanden. Hiermee valt de dubbelbestemming ook niet langer over bouwvlakken en de bestemming wonen wat zich niet met elkaar verdraagt. Mocht de weergegeven belemmeringenstrook zo breed zijn weergegeven omdat er naast de Gasunie-leidingen nog andere planologisch relevante leidingen liggen dan komt deze opmerking te vervallen.
Verder wordt verzocht om binnen artikel 17.4 'Leiding-Gas' de volgende bepalingen toe te voegen:

Activiteit:
- het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren;
- het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
- het opslaan van goederen, met uitzondering het opslaan van goederen t.b.v. van inspectie en onderhoud van de gastransportleiding

Uitzondering:
- zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten
Antwoord:
De opmerkingen zijn verwerkt op de verbeelding en in de planregels van artikel 16.4.1 en 16.4.2

19.2 Maatschappelijk overleg / inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan is in overeenstemming met de toenmalige inspraakverordening van het stadsdeel Nieuw-West voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd. De bewoners en ondernemers van Nieuw Sloten zijn in deze periode in de gelegenheid gesteld om mondelinge en schriftelijke inspraakreacties in te dienen. In onderstaande volgt de geanonimiseerde beantwoording van de ingediende reacties, 41 in totaal.

1. Inspraakreactie

A) Adressant geeft aan dat, ter voorkoming van een overdaad aan horeca, het wenselijk is om in de regels (naast het maximum aantal horecavestigingen en vastlegging van de toegestane horeca-categorieën) tevens een maximum oppervlakte toe te voegen.
B) Adressant geeft aan dat rekening moet worden gehouden met het intensiever gebruik van winkel- en horecavoorzieningen en het intensiever gebruik van parkeerplaatsen en aflevering van goederen op en om het winkelcentrum Belgiëplein. Zijn de wegen en bijbehorende parkeermogelijkheden nog wel adequaat?
C) Adressant verzoekt om het opstellen van een afwegingenlijst bij de inrichting van het bestemmingsplan zodat er inzicht (transparantie) is in hoe de belangen van de stakeholders zijn meegewogen.
D) Adressant geeft aan dat de dimensie van milieu-effecten moet worden meegenomen bij de inrichting van het bestemmingsplan.
Antwoord:
Ad A)
Voor het Belgiëplein geldt in beginsel het beleid zoals is vastgelegd in de 'Horeca- en leisurevisie Nieuw-West 2013-2017'. Daarin is als uitgangspunt opgenomen dat de oppervlakte van horecavestigingen ter plaatse van het Belgiëplein niet meer dan 100 m2 per vestiging bedraagt. Het is voorts inderdaad niet de bedoeling dat een winkelplint door samenvoeging van panden volledig opgevuld kan worden met horeca. De basisfunctie van het winkelgebied is detailhandel.
Het te vervangen bestemmingsplan 'Nieuw Sloten 2001' is echter van oudere datum dan genoemd beleid en bevat voor horecavestigingen, ter plaatse van de bestemming W+C, geen beperkingen qua aantal of oppervlakte.
Een bestemmingsplan (en niet het beleid) is het directe wettelijke toetsingskader voor vergunningaanvragen. Daardoor zijn in het verleden vergunningen verleend met een grotere oppervlakte dan thans beleidsmatig gewenst zou zijn.
Naar aanleiding van de inspraakreactie zal, gelet op zowel het beleid als op de bestaande (vergunde) situatie, een regeling aan de planregels van het bestemmingsplan worden toegevoegd waarbij voor horecavestigingen een maximum oppervlakte komt te gelden.
De regeling wordt als volgt:
Inzake de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - horeca 1' (ter plaatse van Belgiëplein 110 t/m 188) wordt in artikel 4.3.2. sub a van de planregels bepaald dat het maximum bruto vloeroppervlak voor een horecavestiging 200 m² mag bedragen.
Inzake de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - horeca 2' (ter plaatse van Hageland 1 t/m 101) wordt in artikel 4.3.2. sub b van de planregels bepaald dat het maximum bruto vloeroppervlak voor 2 horecavestigingen in totaal 600 m² mag bedragen.

Uitsnede Belgiëplein (sh-h1)
afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1311BPSTD-VG01_0017.png"

Uitsnede Hageland (sh-h2)
afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1311BPSTD-VG01_0018.png"

Ad B)
Het beheer van de openbare ruimte wordt niet geregeld in een bestemmingsplan. Een bestemmingsplan legt uitsluitend de gebruiksfuncties als zodanig en de bebouwingsmogelijkheden van gronden vast.
De door adressant gesignaleerde aspecten zoals parkeerdruk/verkeersintensiteit en overlast afkomstig van laden en lossen maken desalniettemin onderdeel uit van het beheer van de openbare ruimte. Het stadsdeel wordt dan ook zeer geholpen door bewoners die dit soort zaken signaleren en het stadsdeel actief benaderen zodat, indien nodig en mogelijk, snel aktie kan worden ondernomen.
Een melding kan worden gedaan door te bellen naar 14 020 (lokaal tarief) of door het maken van een digitale melding via: http://www.amsterdam.nl/wonen-leefomgeving/melding-or/.
Deze meldingen kennen een registratieprocedure en een adequate bewaking van status en afhandeling.
De reactie geeft geen aanleiding tot wijziging van het bestemmingsplan.

Ad C)
Het opstellen van dit bestemmingsplan vindt plaats op grond van de plicht in de Wet ruimtelijke ordening dat iedere 10 jaar bestemmingsplannen moeten worden herzien. De afwegingen die een rol spelen bij het opstellen van voorliggend bestemmingsplan staan beschreven in de toelichting van het bestemmingsplan. Op hoofdlijnen wordt in het bestemmingsplan de bestaande situatie in Nieuw Sloten (opnieuw) vastgelegd.
Voor zover sprake is van ontwikkelingen staan deze ook beschreven in genoemde toelichting. Voorliggend bestemmingsplan is opgesteld in overeenstemming met de daarvoor geldende wettelijke procedure. Het bestemmingsplan is voorgelegd aan de bij wet aangewezen overheden.
Daarnaast worden de bewoners en ondernemers in de gelegenheid gesteld om, via inspraak, op het voorontwerpbestemmingsplan te reageren (in de volgende planfase volgt nog de mogelijkheid tot indiening van zienswijzen). De indieners van een inspraakreactie krijgen persoonlijk bericht van de beantwoording van hun reactie. De door adressant genoemde 'stakeholders' zijn:
De gemeente Amsterdam en de overige (wettelijk) betrokken overheden – deze worden opgesomd in paragraaf 19.1 van de toelichting – alsmede de bewoners en ondernemers van het plangebied.
De reactie geeft geen aanleiding tot wijziging van het bestemmingsplan.

Ad D)
De relevante af te wegen milieuaspecten staan beschreven in de toelichting (inclusief bijbehorende bijlagen) van het bestemmingsplan (onderwerpen zijn bijvoorbeeld externe veiligheid, bodem, flora en fauna, luchtkwaliteit etc.,). Milieuaspecten die niet in de toelichting voorkomen zijn ofwel niet aan de orde ofwel niet relevant voor hetgeen in een bestemmingsplan wordt geregeld.
De reactie geeft geen aanleiding tot wijziging van het bestemmingsplan.

2. Inspraakreactie

A) Adressant geeft aan dat, ter voorkoming van een overdaad aan horeca, het wenselijk is om in de regels (naast het maximum aantal horecavestigingen en vastlegging van de toegestane horeca-categorieën) tevens een maximum oppervlakte toe te voegen van maximaal 100 m2 per horecavestiging.

B) Adressant geeft aan de toegestane horeca verspreid te willen zien over een groter gebied zodat niet alle horeca geconcentreerd is aan een en dezelfde zijde van het centrumgebied en onder 1 woonblok (Belgiëplein 1 t/m 101, Royal Fook Long en cafetaria aan Hageland). Verder wordt gewezen op het sportcentrum direct ernaast (sportcentrum Match, St. Gilleshof) en op het Javaans Surinaams afhalen aan de Kempenlaan (Warung Sloten).
Dit is zeer onwenselijk voor de leefbaarheid van de bewoners van dat blok, ook gezien de toerit van vrachtwagens voor laden en lossen.

C) Adressant geeft aan geen café's te willen op of in de omgeving van het Belgiëplein.

D) Adressant ervaart overlast van het laden en lossen van leveranciers op en rond het Belgiëplein. Naar aanleiding van de standaardbepaling in artikel 22.3 sub d – waarin bepaald is dat gebouwen ,indien de bestemming daartoe aanleiding geeft, in voldoende laad- en losruimte moeten voorzien – geeft aan adressant aan dat in het bestemmingsplan opgenomen zou moeten worden dat het laden en lossen altijd gebeurt op bijvoorbeeld een afgeschermde plek (tegen geluid, stank en vuil) en dat moet worden voorzien in afzonderlijke laad- en losplaatsen als het gaat om een gemengd gebied voor wonen/winkelen/horeca.

E) Adressant verzoekt om in het bestemmingsplan op te nemen dat in de wijk zoveel mogelijk in bomen en ander groen wordt voorzien alsmede de toezegging te doen om bij bomenkap altijd te herplanten. Een en ander naar aanleiding van de toenemende verkeersdrukte in de wijk, op de omliggende snelwegen A10, A4 en A9 en de geluiden en fijnstof van het nabijgelegen Schiphol. Er zijn voor de aanleg van de uitbreiding Klaverblad Badhoevedorp A9/A4 al vele bomen ter plaatse gekapt en dit geeft al aanzienlijk meer geluidsoverlast in de wijk van vooral Schiphol. Daarom wil adressant ook geen verlies van groenvoorzieningen ten behoeve van de Westtangent.

Antwoord:
Ad A)
Zie antwoord onder Ad A) van inspraakreactie 1 inzake de maximum oppervlakte, daarbij wordt aangesloten bij een oppervlakte die realistisch is dan wel overeenkomt met de bestaande situatie.
Voor wat betreft het maximum aantal vestigingen wordt in het bestemmingsplan uitgegaan van het bestaande aantal vergunde zaken. Bestaande rechten dienen te worden gerespecteerd.

Ad B)
Voor wat betreft de spreiding van de horecazaken geldt eveneens dat rekening moet worden gehouden met de bestaande rechten/locaties van de bestaande horecavestigingen. Onder het door adressant genoemde woonblok zijn reeds 2 horecavestigingen gevestigd. Deze zijn dan ook ter plaatse positief bestemd/aangeduid met de functieaanduiding 'sh-h2'.
De horeca bij het sportcentrum Match is aan te merken als ondergeschikte horeca, dat wil zeggen in dit geval ondergeschikt aan de sportfunctie en daarvan onderdeel uitmakend.
Genoemde afhaalfunctie aan de Kempenlaan betreft geen horeca maar detailhandel.
De reactie geeft geen aanleiding tot wijziging van het bestemmingsplan.
afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1311BPSTD-VG01_0019.png"

Ad C)
Café's vallen onder horeca van de categorie 3. Binnen de bestemming Gemengd – 1 (onder andere Belgiëplein, Hageland, Kempenlaan) is deze functie niet opgenomen.
De reactie geeft geen aanleiding tot wijziging van het bestemmingsplan.

Ad D)
De wijze van beheer/gebruik van de openbare ruimte wordt niet geregeld in een bestemmingsplan. Een bestemmingsplan legt uitsluitend de algemene gebruiksfuncties als zodanig en de bebouwingsmogelijkheden van gronden vast.
De standaardbepaling in artikel 22.3 sub d van de regels bepaalt dat er voldoende laad- en losruimte aanwezig moet zijn. Deze bouwregel biedt hier geen handhavingsinstrument. Qua bebouwing en fysieke inrichting van de openbare ruimte is reeds sprake van een feitelijk bestaande situatie. Leveranciers en ondernemers kunnen niet via het bestemmingsplan gedwongen worden om (bouwkundige) voorzieningen te treffen zoals voorgesteld door adressant.
De door adressant genoemde overlast kan alleen bestreden worden door een andere bedrijfsvoering en/of andere wijze van gebruik van de openbare ruimte door leveranciers en ondernemers. Daartoe zal, wat betreft stank en geluid, eerst aangetoond moeten worden dat de ervaren overlast in strijd is met de ter zake geldende milieunormen (Activiteitenbesluit).
De door adressant gesignaleerde aspecten maken onderdeel uit van het beheer van de openbare ruimte. Het stadsdeel wordt dan ook zeer geholpen door bewoners die dit soort zaken signaleren en het stadsdeel actief benaderen zodat, indien nodig en mogelijk, snel aktie kan worden ondernomen.
Een melding kan worden gedaan door te bellen naar 14 020 (lokaal tarief) of door het maken van een digitale melding via: http://www.amsterdam.nl/wonen-leefomgeving/melding-or/.
Deze meldingen kennen een registratieprocedure en een adequate bewaking van status en afhandeling. De reactie geeft geen aanleiding tot wijziging van het bestemmingsplan.

Ad E)
De wijze van beheer/gebruik van de openbare ruimte wordt niet geregeld in een bestemmingsplan. Een bestemmingsplan legt uitsluitend de algemene gebruiksfuncties als zodanig en de bebouwingsmogelijkheden van gronden vast. Het beheer van de groenvoorzieningen wordt derhalve niet geregeld in een bestemmingsplan maar vastgelegd in beleid. Voor eventuele klachten over dit beheer kan een digitale melding worden gedaan via: http://www.amsterdam.nl/wonen-leefomgeving/melding-or/.
Deze meldingen kennen een registratieprocedure en een adequate bewaking van status en afhandeling. Inzake het project Westtangent worden de groenvoorzieningen en compensaties voor eventuele bomenkap vanuit dat project zelf geregeld, een en ander in samenhang met het geldende groenbeleid van stadsdeel Nieuw-West. De bewoners van Nieuw Sloten zijn van 26 november 2015 tot en met 21 januari 2016 in de gelegenheid gesteld om op dit project in te spreken. Er zijn diverse publicaties geweest en ook heeft op 14 december 2015 een informatieavond plaatsgevonden in het Huis van de wijk België. Voor informatie over het verdere verloop van dit proces, wordt verwezen naar de website: www.amsterdam.nl/verkeersprojecten (klikken op het onderdeel Westtangent). Voor vragen kan ook contact worden opgenomen via westtangent@amsterdam.nl 
De reactie geeft geen aanleiding tot wijziging van het bestemmingsplan.

3. Inspraakreactie

A) Adressant geeft aan dat de toevoeging van de mogelijkheid tot realisering van een dakopbouw aan de Oostakkerstraat 83 t/m 103 (bouwaanduiding 'sba-dak-1') nadelige gevolgen heeft voor de bewoners aan de overzijde ter plaatse van de Borgloonstraat 6 A t/m 6 N. Dit betreft:

  • Bezonning:
    Dakopbouwen aan de Oostakkerstraat hebben ver gaande consequenties voor onze licht- en zoninval, met name in de wintermaanden. Zonnestudies op basis van eerdere plannen van de bewoners aan de Oostakkerstraat hebben laten zien dat met een dakopbouw in tuinen of woonkamers van enkele huizen aan de Borgloonstraat in de winter aanzienlijk minder zonlicht binnenvalt.
  • Privacy:
    Het plaatsen van dakopbouwen leidt tot verlies aan privacy, zowel in de tuinen als op het dakterras van de woningen aan de Borgloonstraat.
  • Uitzicht:
    De dakopbouwen nemen het prachtige, vrije uitzicht weg zoals dat nu op de bovenste etage aanwezig is.
  • Geluid:
    Gevreesd wordt voor een verhoogd geluidsniveau in de binnentuinen, omdat er een kinderdagverblijf is gevestigd aan de Westzijde van onderhavig huizenblok. De dakopbouwen zullen de geluidsgolven langer vasthouden.
  • Verdichting:
    In de toelichting van het bestemmingsplan wordt gesteld dat verdichtingsoverlast moet worden tegengegaan bij het toestaan van dakopbouwen. De gemeente heeft eerder toegestaan dat de overburen aan de Borgloonstraat 1 t/m 23 een dakopbouw mogen plaatsen, wat de eerste huizen inmiddels ook hebben gedaan. Wanneer nu ook de achterburen die gelegenheid krijgen worden genoemde bewoners ingebouwd door beton, terwijl deze bewoners juist in Nieuw Sloten gingen wonen vanwege het licht , de ruimte en het groen.
  • Maximaal 3 bouwlagen
    De toelichting van het bestemmingsplan stelt dat alleen op woningen van 2 bouwlagen dakopbouwen worden toegestaan. Opgemerkt wordt dat woningen aan de Oostakkerstraat 83 en verder al bestaan uit drie bouwlagen, waarbij de eerste bouwlaag op ca. anderhalve meter onder straatniveau begint (woonkeuken en garage).
  • Waardevermindering
    Het verdwijnen van het uitzicht, de verminderde privacy, de vermindering van de bezonning in de winter en het risico te worden ingebouwd, verminderen de waarde en daarmee de verkoopbaarheid van onze toch al lastig verkoopbare huizen.
  • Afwijzing dakopbouwen in het verleden
    Het stadsdeel Nieuw-West en zijn rechtsvoorganger Slotervaart wezen in 2009 en 2013 eerdere verzoeken van bewoners aan de Oostakkerstraat voor een dakopbouw af. Daarbij was niet alleen het thans vigerende bestemmingsplan, dat de bouw van een dakopbouw niet toestaat, een overweging, maar tevens een negatief advies van de Welstandscommissie.

Uitsnede bouwblok Oostakkerstraat
afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1311BPSTD-VG01_0020.png"

Antwoord:
Ad A)

  • Bezonning:
    Inzake de toegevoegde mogelijkheid tot realisering van dakopbouwen aan de Oostakkerstraat is een bezonningsstudie uitgevoerd. Deze bezonningsstudie is toegevoegd als bijlage bij deze Nota van Antwoord / de toelichting van het bestemmingsplan (zie bijlage bij het bestemmingsplan).
    Uit deze studie blijkt dat de gevolgen van de dakopbouwen voor de bezonning van de overburen gering zijn ten opzichte van de bestaande situatie. Dit is vooral te danken aan het feit dat de dakopbouwen 2 meter terug dienen te liggen van de achtergevel en het feit dat geen dakopbouwen worden toegestaan op de laatste twee woningen van de rij (Oostakkerstraat 105 en 107).
    Alleen in de vroege ochtend is er in het voor- en najaar meer schaduw in de tuin van de Laan van Vlaanderen 143, maar niet op het gebouw. Andere toenames aan schaduw liggen met name in de achtertuinen van de adressen die de dakopbouwen krijgen. Deze toenames zijn gering van aard.
    De reactie geeft geen aanleiding tot wijziging van het bestemmingsplan.
  • Privacy
    De dakopbouwen komen 2 meter terug te liggen vanaf de achtergevel. De afstand tussen de dakopbouwen en de woningen aan de Borgloonstraat is dusdanig dat er geen sprake is van significante toename aan inkijk.
    Voor de terrassen aan de Borgloonstraat die gelegen zijn aan de achterzijde van de 3de bouwlaag (bovenop de 2de bouwlaag) geldt dat de dakopbouwen aan de Oostakkerstraat op hetzelfde niveau komen te liggen. Dat wil zeggen: er is geen inkijk van bovenaf, de hoek is, wanneer balustrades/privacyschermen worden meegerekend – nagenoeg 0 graden. Daarnaast is de afstand tussen de dakopbouwen en dakterrassen dusdanig dat geen sprake is van een significante vermindering van het leefklimaat/de privacy.
    Ten aanzien van de tuinen aan de overzijde neemt de inkijk niet significant toe ten opzichte van de bestaande situatie zonder dakopbouwen.
    De reactie geeft geen aanleiding tot wijziging van het bestemmingsplan.
  • Uitzicht
    Het door adressant genoemde uitzicht beperkt zich tot stedelijk gebied waarbij – gelet ook op de toegestane bouwhoogtes in de omgeving – geen onevenredige benadeling plaatsvindt door de dakopbouwen. In tegenstelling tot de situatie bij een landelijk gebied is het inherent aan stedelijk gebied dat het uitzicht in enige mate beperkt kan en mag worden door nabijgelegen bebouwing.
  • Geluid
    De inpandige kinderopvang aan de westzijde van het woonblok heeft zijn buitenruimte aan de oostzijde van het woonblok, dus niet op het binnenterrein maar aan de straatzijde. Verreweg de grootste geluidbelasting vindt derhalve plaats aan de straatzijde. De vrees voor significante extra weerkaatsing van geluid van de kinderopvang door de dakopbouwen op het binnenterrein, afkomstig van de kinderopvang, is derhalve ongegrond.
  • Verdichting
    Verdichtingsoverlast moet in dit geval vooral gezocht worden op het gebied van privacy en bezonning. Zie dienaangaande hetgeen in voorgaande reeds gesteld is.
    Weliswaar is de oorspronkelijke opzet van Nieuw Sloten inderdaad ingegeven door onder andere licht, ruimte en groen (de westelijke tuinsteden) maar daarbinnen moet gelet op de vraag van bewoners en veranderende wooneisen tevens gekeken worden naar acceptabele verruimingen van de woonoppervlakte. Het onderzoeken en indien mogelijk verruimen van de woonoppervlakte door middel van dakopbouwen is dan ook een van de expliciet vastgelegde uitgangspunten geweest bij het opstellen van dit bestemmingsplan.
    De reactie geeft geen aanleiding tot wijziging van het bestemmingsplan.
  • Maximaal 3 bouwlagen
    Wat betreft het aantal bouwlagen geldt dat een souterrain een 'bijzondere bouwlaag' is niet zijnde een 'bouwlaag' in de zin van het bestemmingsplan. Zie ter onderbouwing de standaardbegripsbepalingen van het bestemmingsplan.
    Verder is de bestaande maximum bouwhoogte van 6 meter een hoogte die aansluit bij een gebouw van 2 bouwlagen. De reactie geeft geen aanleiding tot wijziging van het bestemmingsplan.
  • Waardevermindering
    Aangezien de kwaliteit van het leefklimaat niet significant verstoord wordt is waardevermindering – ook afgezien van de huidige ontwikkelingen op de woningmarkt – niet aannemelijk. De reactie geeft geen aanleiding tot wijziging van het bestemmingsplan.
  • Afwijzing dakopbouwen in het verleden
    Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is er expliciet voor gekozen om opnieuw te beoordelen waar wel en waar niet dakopbouwen kunnen worden toegevoegd.
    Welstandaspecten spelen pas een rol bij de beoordeling van een concrete aanvraag om omgevingsvergunning. Voor de mogelijkheid van een dakopbouw als zodanig volstaat het om ruimtelijke/stedenbouwkundige aspecten af te wegen, daaronder mede begrepen de kwaliteit van het leefklimaat. De reactie geeft geen aanleiding tot wijziging van het bestemmingsplan.

4. Inspraakreactie
Deze inspraakreactie is gelijk aan inspraakreactie nummer 3. Verwezen wordt dan ook naar de beantwoording van inspraakreactie nummer 3.

5. Inspraakreactie
Deze inspraakreactie is gelijk aan inspraakreactie nummer 3. Verwezen wordt dan ook naar de beantwoording van inspraakreactie nummer 3.

6. Inspraakreactie
Adressant stelt dat de patiowoningen Type E (onder andere bij Dijlehof, IJzerhof, Denderhof, Zennhof, Liedekerkeplantsoen en Knokkestraat) voorzien moeten worden van de mogelijkheid om een dakopbouw te realiseren. Het voorstel is om de dakopbouw op het deel met 2 bouwlagen van de patiowoning toe te voegen. Reden voor deze uitbreiding is de behoefte aan extra woonruimte bijvoorbeeld door gezinsuitbreiding. De patiowoningen voldoen volgens adressant aan de criteria zoals genoemd in de toelichting van het nieuwe bestemmingsplan (paragraaf 4.3.6) voor het toekennen van de mogelijkheid tot oprichting van een dakopouw. Onder andere de volgende relevante aspecten worden door adressant genoemd:
 
- Ligging van de woningen:
De woningen liggen niet aan een hoofdweg of wijkpark maar binnen de woonbuurt.

- Afstemming met de ruimtelijke eenheid:
Binnen de buurt zijn er nu huizen met 2 en 3 bouwlagen, deels met een schuin dak en deels met een plat dak. Het toevoegen van dakopbouwen aan patio Type E woningen is – zoals omschreven in de toelichting – de expressie van de schaal van de individuele woning zonder dat dit afbreuk doet aan de vormgeving van de ruimtelijke eenheid.

- Bouwhoogte/overlast door inkijk en schaduwwerking
Wat betreft inkijk is volgens adressant vanuit de achtergevel van de 2de bouwlaag reeds sprake van bestaande inkijk in de woonruimte van de eerste bouwlaag van de directe buren (dat wil kennelijk zeggen in de woonruimte aan de achterzijde van de patiowoningen Type E).
Deze inkijk zal bij toevoeging van een dakopbouw – zelfs zonder terugliggende plaatsing – niet toenemen ten opzichte van de bestaande inkijk vanaf de tweede bouwlaag. Bovendien betreft het onderling verschillende functies (slapen/wonen).
Er wordt door adressant verder op gewezen dat de afstand tussen voor- en achterzijde van de patiowoningen type E (6 meter) – waarmee kennelijk de afstand in lengterichting tussen de gevels direct grenzend aan de patio wordt bedoeld – nagenoeg gelijk is aan de straatbreedte van de Desselstraat en Diepenbeekstraat (8 meter).In deze straten zijn ook dakopbouwen bovenop de 2de bouwlaag toegestaan. Wat betreft schaduwwerking stelt adressant dat de achtergelegen patio's door hun ingebouwde karakter al relatief schaduwrijk zijn en het karakter door toevoeging van een dakopbouw weinig verandert. Bovendien betreft de schaduw – door de ligging van de patio op het oost/westen – primair de eigen patio en in beperkte mate de patio/achterkamer van de buren.

- Effect dakopbouw op hoekwoning (schuin dak en dakterras):
Adressant geeft aan dat voor het dakterras bij de hoekwoningen een daaraan grenzende dakopbouw leidt tot een verminderde privacy voor het dakterras. Daartegenover stelt adressant dat het uitzicht naar 2 van de 3 zijden volledig intact blijft en dat in een aan het dakterras grenzende dakopbouw geen zijraam zal komen (vanwege het burenrecht).
Indien hier toch bezwaren blijven gelden stelt adressant voor om de dakopbouw 2 meter terug te laten liggen zodat het uitzicht deels vrij blijft vanaf het dakterras. Een andere optie is om bij de woning grenzend aan het hoekpand geen dakopbouw toe te staan. Zo blijft de eenheid en gelijkheid in de straat maximaal gewaarborgd en wordt niet alleen vanwege de situatie bij 1 woning/dakopbouw de mogelijkheid voor de overige patiowoningen ontnomen.

Afbeelding hoek(patio)woning met dakterras
afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1311BPSTD-VG01_0021.png"

- Overige verdichting / verdichting aan straatzijde
De mate waarin verdichting optreedt is minder dan in verschillende straten waar nu al het plaatsen van een derde bouwlaag is toegestaan zoals de Desselstraat en de Diepenbeekstraat. In deze straten is de breedte 8 meter en zijn de dakopbouwen 1 meter terugliggend geplaatst.
De straten waaraan de patiowoningen Type E zijn gesitueerd hebben een breedte van 10 meter. Daarom zou in het nieuwe bestemmingsplan aan de patiowoningen op een vergelijkbare manier een recht op dakopbouwen moeten worden toegekend.

Antwoord:
In het voorontwerpbestemmingsplan zijn geen dakopbouwen toegestaan bij de patiowoningen type E (onder andere bij Dijlehof, IJzerhof, Denderhof, Zennhof, Liedekerkeplantsoen en Knokkestraat). Hier zijn verschillende redenen voor.
In de bestaande situatie is afwisseling aangebracht in maximum bouwhoogte tussen de 'grote' patiowoningen (Type E, met hoogte van 6 meter aan voorzijde en 3 meter aan achterzijde) en de 'kleine' patiowoningen (met hoogte van 3 meter aan voorzijde en 6 meter aan achterzijde). Hierdoor konden de woningen in zeer hoge dichtheid worden gerealiseerd. Deze afwisseling in bouwhoogte maakt essentieel onderdeel uit van de ruimtelijke kwaliteit van dit deel van de buurt.

Uitsnede verbeelding patiowoningen
afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1311BPSTD-VG01_0022.png"

Bij de beslissing om wel of geen dakopbouwen toe te staan spelen de volgende aspecten een rol:

Bij toevoeging van dakopbouwen is sprake van significante toename van schaduwwerking. Dat geldt in de eerste plaats voor de patio's van de woningen waarvoor deze mogelijkheden wordt aangevraagd maar ook voor omwonenden. Door de opbouwen krijgen omwonenden in de ochtend later en in de avond eerder schaduw met verschillen oplopend tot boven een uur (tot 75 minuten verschil). Dat geldt zowel voor voorjaar en najaar als voor de zomer. Het betreft zowel achtertuinen en achtergevels als voorgevels waar de schaduw later bij opkomende zon en eerder bij ondergaande zon optreedt. Ook overdag, in de middag is er meer schaduw met tijdsverschillen van een kwartier tot half uur. Voor de patio's, waar in de bestaande situatie reeds sprake is van aanzienlijke schaduwwerking, is behoud van de bestaande bezonning van groot belang.
Concluderend is alleen al vanwege de schaduwwerking sprake van een duidelijke en significante verslechtering van de woonkwaliteit voor omwonenden en de woningen waarvoor de dakopbouwen worden aangevraagd (zie bijlagen bij de toelichting van het bestemmingsplan voor de bezonningsstudies)
De inkijk zal in het geval van de dakopbouwen eveneens toenemen, omdat vanaf de dakopbouwen verder over het achterdeel van de patiowoningen en ook verder over de schuren van de achterburen in de woningen en tuinen van de achterburen gekeken kan worden.
Over de vergelijking van adressant tussen de gevels aan de achterzijde van de patiowoningen type E (6 meter) – dat wil zeggen de afstand in lengterichting tussen de gevels direct grenzend aan de patio – en anderzijds de straatbreedte van de Desselstraat en Diepenbeekstraat (8 meter) wordt het volgende opgemerkt:
Allereerst wordt aangenomen dat adressant met de Diepenbeekstraat het Diepenbeekplantsoen bedoelt (de Diepenbeekstraat komt niet voor in Nieuw Sloten).
De vergelijking van adressant gaat onvoldoende op en is hoe dan ook niet doorslaggevend. Reden is dat sprake is van een andere stedenbouwkundige situatie bij de patiowoningen, vooral wat betreft de bebouwingsdichtheid op de achtererven. Dit is van invloed op de inkijk en schaduwwerking tussen de achterburen. Bij het Diepenbeekplantsoen zijn de afstanden tussen de bebouwing aan de achterzijde groter dan die aan de achterzijde van de patiowoningen Type E. Dit zorgt voor een relevant verschil in inkijk en schaduwwerking tussen de achterburen en is dus niet meegenomen in de vergelijking van adressant.
In de patiobuurt is sprake van een groot omsloten bouwblok met daarbinnen veel laagbouwbebouwing in de vorm van rijtjes met ommuurde tuinen en patio's, dat wil zeggen laagbouw in hoge dichtheid, dicht op elkaar. In de Desselstraat en omgeving is daarentegen sprake van een open bouwstructuur, met rug-aan-rug rijtjeswoningen en open koppen. Het is daardoor ruimtelijker van opzet, waarbij de ruimte van de tuinen doorwerkt in de openbare ruimte en hele buurt.
Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat de situatie aan de Desselstraat in een andere periode is beoordeeld en gecreëerd. Ten aanzien van de patiobuurt is bewust gekozen om een nieuwe afweging te maken. Hoe dan ook is in dit geval doorslaggevend dat onvoldoende sprake is van een ruimtelijk vergelijkbare situatie.
Ten aanzien van de hoekwoning (zie foto in bovenstaande) geldt dat, wat betreft schaduwwerking en inkijk, niet alleen het dakterras ontzien moet worden maar ook het dakraam in het schuine dak alsmede de zonnepanelen die bij sommige (hoek)woningen aanwezig zijn op het schuine dak. In dat opzicht is niet alleen bij de woning direct grenzend aan het dakterras maar ook nog bij de woning daarnaast een dakopbouw onwenselijk.
Geconcludeerd wordt dat toevoeging van dakopbouwen binnen de ruimtelijke eenheid van de patio Type E woningen onwenselijk is.
De reactie geeft geen aanleiding tot wijziging van het bestemmingsplan.


7. Inspraakreactie
Deze inspraakreactie is gelijk aan inspraakreactie nummer 6. Verwezen wordt dan ook naar de beantwoording van inspraakreactie nummer 6.
De reactie geeft geen aanleiding tot wijziging van het bestemmingsplan.


8. Inspraakreactie
Deze inspraakreactie is gelijk aan inspraakreactie nummer 6. Verwezen wordt dan ook naar de beantwoording van inspraakreactie nummer 6.
De reactie geeft geen aanleiding tot wijziging van het bestemmingsplan.


9. Inspraakreactie
Deze inspraakreactie is gelijk aan inspraakreactie nummer 6. Verwezen wordt dan ook naar de beantwoording van inspraakreactie nummer 6.
De reactie geeft geen aanleiding tot wijziging van het bestemmingsplan.


10. Inspraakreactie
Adressant (betreft een bewoner van een patiowoning Type E) geeft een positieve zienswijze ten aanzien van de planregeling inzake de patiowoningen, dat wil zeggen: inzake voorliggende planregeling om op de patiowoningen geen dakopbouw toe te staan. Adressant benadrukt daarbij dat de gevolgen bij het wel toestaan van een dakopbouw grote gevolgen zou hebben voor inkijk en bezonning van zijn woning.
Antwoord:
Voor de motivering van de planregeling ten aanzien van de patiowoningen wordt verwezen naar de beantwoording van inspraakreactie nummer 6.
De reactie geeft geen aanleiding tot wijziging van het bestemmingsplan.

11. Inspraakreactie
A) Naar aanleiding van paragraaf 4.2.4 van de toelichting van het bestemmingsplan stelt adressant dat de lintbebouwing aan de Plesmanlaan te ver naar achteren doorloopt en noemt daarbij de Plesmanlaan 131 als voorbeeld. Dit pleegt ernstige inbreuk op het karakter van het erachter liggende groen langs het Aarschotpad.

B) Naar aanleiding van paragraaf 4.3.3 van de toelichting van het bestemmingsplan richt adressant zich tegen het opnemen van de horecabestemming aan de Plesmanlaan. Dat de locatie nu onderdeel uitmaakt van de Hoofdgroenstructuur onderstreept de fout die bij het destijds verlenen van de vergunning is gemaakt. Het is onbegrijpelijk dat deze fout nu in het bestemmingsplan goedkeuring krijgt. Het opofferen van groen voor een parkeerterrein is helemaal belachelijk en in strijd met het zorgen voor een duurzame leefomgeving en leefbaarheid. Bezoekers die niet uit de directe omgeving komen, kunnen uitstekend gebruik maken van de Westtangent. Een en ander is volstrekt in tegenspraak met de Duurzaamheidsagenda (paragraaf 11.2.2.2), gericht op een groen, leefbaar en gezond stadsdeel en met Groenvisie stadsdeel Nieuw West (15.2.5). Hoe gaat compensatie plaatsvinden, mede in het licht van de Hoofdgroenstructuur (15.4.1)?

C) Naar aanleiding van paragraaf 4.3.4. van de toelichting van het bestemmingsplan stelt adressant dat de Oosttak van de Laan van Vlaanderen ongeschikt is voor een snelle busverbinding zoals de Westtangent, zeker gezien de verhoogde frequentie (t.o.v. de huidige lijn 69) en de recent hiernaartoe verlegde route van lijn 61. De Johan Huizingalaan vormt een betere verbinding (Hoofdnet Auto). Te vrezen valt voor de verkeersveiligheid in Nieuw Sloten op de toch al onoverzichtelijke kruispunten, vooral maar niet alleen voor de vele schoolgaande kinderen.

Antwoord:
Ad A)
Het gestelde in paragraaf 4.2.4. van de toelichting van het bestemmingsplan ten aanzien van de Plesmanlaan blijft gelden:
Voor de woningen en bedrijven op de voormalige tuinderspercelen, zijn de (stedenbouwkundige) uitgangspunten van de voorgaande bestemmingsplannen overgenomen. Er spelen daar geen grootschalige ontwikkelingen en daarom worden de bestaande bouwrechten in stand gelaten. Dit is in overeenstemming met het conserverende uitgangspunt van het bestemmingsplan.
Wat betreft de specifieke situatie aan de Plesmanlaan 131 geldt dat de bestaande bebouwing inderdaad ver naar achteren steekt. Dit was echter reeds onder het vorige planologische regime toegestaan (bestemmingsplan Tuinbouwgebied Sloten 1986 Uitwerking Plesmanlaan).
Opgemerkt wordt verder dat volgens de wet (Besluit omgevingsrecht) op het achtererf in de regel deels ook vergunningvrij gebouwd kan worden. Het gaat dan om bijbehorende bouwwerken zoals bijvoorbeeld schuuren en aanbouwen. Vergunningvrij bouwen kan niet door een bestemmingpslan worden beperkt omdat deze bebouwing is toegestaan op basis van hogere regelgeving.
Zie ter verduidelijking van het voorgaande onderstaande afbeeldingen van het geldende plan en het nieuwe bestemmingsplan.
De reactie geeft geen aanleiding tot wijziging van het bestemmingsplan.

Nieuw plan
afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1311BPSTD-VG01_0023.png"

Geldend
afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1311BPSTD-VG01_0024.png" 

Uitsnede Atlas Amsterdam Plesmanlaan 131
afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1311BPSTD-VG01_0025.png"

Ad B)
Met betrekking tot de horecafunctie aan de Plesmanlaan wordt het volgende opgemerkt:
De horecafunctie is opgenomen naar aanleiding van de vergunning 1ste fase (de eerste fase ziet op het afwijken van het bestemmingsplan) die verleend is op 29 september 2009. Op 18 januari 2012 is deze vergunning onherroepelijk geworden. Ten tijde van de vergunningverlening 1ste fase was ter plaatse nog geen sprake van de Hoofdgroenstructuur (HGS). De vergunning 2de fase (deze fase ziet op het bouwen c.q. de uitvoering van fase 1) is op 2 mei 2013 vergund en thans onherroepelijk.
Omdat het uitgangspunt van voorliggend bestemmingsplan is om bestaande rechten op te nemen is onderhavige vergunning verwerkt als positief recht in het voorontwerpbestemmingsplan.
Vergunninghouder heeft op dit moment echter nog geen uitvoering gegeven aan de vergunning. Na de vergunningverlening 1ste fase is ter plaatse de Hoofdgroenstructuur komen te gelden krachtens de structuurvisie van de gemeente Amsterdam. De Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur (TAC) heeft in zijn advies van 4 februari 2016 aangegeven dat de horecafunctie niet inpasbaar is binnen de HGS en adviseert dan ook om het bestemmingsplan op dit punt te herzien, te meer omdat intrekking van de vergunning tot de mogelijkheden behoort. De gemeente sluit zich aan bij de motivering van het advies van de TAC dat hier als herhaald en ingelast wordt beschouwd (zie voor het advies bijlage 10 bij de toelichting van het bestemmingsplan).
Gelet op het voorgaande geeft de reactie aanleiding tot wijziging van het bestemmingsplan. De horecabestemming zal worden verwijderd. De gemeente zal overgaan tot intrekking van de ongebruikte vergunning.

Ad C)
Inzake de specifieke verkeerstechnische afwegingen met betrekking tot de geschiktheid van het bestaande wegennet voor de Westtangent speelt het bestemmingsplan geen doorslaggevende rol. Deze aspecten worden vanuit het project Westtangent zelf geregeld. Beoogd wordt vooralsnog om de Westtangent ter plaatse van de Laan van Vlaanderen van het bestaande wegennet gebruik te laten maken. Voor dit bestaande wegennet bepaalt het bestemmingsplan slechts dat een verkeersfunctie geldt (bestemming Verkeer). Dit was reeds het geval onder het vorige planologische regime.
De bewoners van Nieuw Sloten zijn van 26 november 2015 tot en met 21 januari 2016 in de gelegenheid gesteld om op het project Westtangent in te spreken. Er zijn diverse publicaties geweest en ook heeft op 14 december 2015 een informatieavond plaatsgevonden in het Huis van de wijk België. Voor informatie over het verdere verloop van dit proces, wordt verwezen naar de website: www.amsterdam.nl/verkeersprojecten (klikken op het onderdeel Westtangent). Voor vragen kan ook contact worden opgenomen via westtangent@amsterdam.nl 
De reactie geeft geen aanleiding tot wijziging van het bestemmingsplan.

12. Inspraakreactie

A) Adressant richt zich tegen een van de inspraakreacties die inhoudelijk overeenkomt met inspraakreactie nummer 6. Het gaat daarbij om het onderdeel van de inspraakreactie waarin beargumenteerd wordt hoe om te gaan met de patiowoningen Type E die direct grenzen aan de hoekwoning. Een van de voorgestelde uitkomsten in die inspraakreactie is om deze specifieke patiowoningen Type E, vanwege de ligging direct grenzend aan de hoekwoning, uit te sluiten van de mogelijkheid van een dakopbouw.
De woning van adressant zou door dit voorstel worden uitgesloten van een dakopbouw. Adressant stelt dat de motivering in de bestreden inspraakreactie niet opgaat, te weten de zinsnede: 'zo blijft de eenheid en gelijkheid in de straat maximaal gewaarborgd'. Niet iedere patiowoning Type E krijgt immers een dakopbouw waardoor een versnipperd straatbeeld ontstaat. Wat adressant betreft krijgt op basis van rechtsgelijkheid iedere bewoner van een patiowoning Type E een dakopbouw of niemand.

B) Adressant geeft aan dat de bewoners van de hoekwoning aan Ijzerhof 1 alsmede de daaraan grenzende woningen aan de Willebroekstraat en het Liedekerkeplantsoen van plan zijn om hun zonnepanelen te vervangen door dakpannen. Adressant vindt dat hij/zij hierover onvoldoende geïnformeerd is en dat er een discussie loopt met de aannemer over het gebruik van het platte gedeelte van het dak voor deze werkzaamheden. Door de toekomstige nieuwe situatie met dakpannen vraagt adressant zich af of genoemde bewoners het recht hebben om een dakkapel dan wel dakopbouw op te richten. Adressant verzoekt om aan deze bewoners geen recht toe te kennen tot oprichting van een dakopbouw dan wel dakkapel.

Antwoord:
Ad A)
Het klopt dat de patiowoningen Type E die direct grenzen aan de hoekwoning deels om specifiek voor deze woningen geldende redenen niet in aanmerking komen voor een dakopbouw.
Tevens klopt het dat uitsluiting van deze woningen afbreuk zou doen aan de stedenbouwkundige en architectonische eenheid. Overigens geldt dit argument nog veel sterker bij het wel toekennen van dakopbouwen aan alle patiowoningen Type E. Zie daarvoor de beantwoording van reactie nummer 6.
De gemeente is niet voornemens om voor de patiowoningen Type E het recht tot oprichting van dakopbouw toe te kennen. Voor zover adressant dit wel wenselijk acht wordt verwezen naar de beantwoording van reactie nummer 6.
De reactie geeft geen aanleiding tot wijziging van het bestemmingsplan.

Ad B)
Het voornemen tot vervanging van zonnepanelen door dakpannen is in beginsel een zaak van de eigenaren/gebruikers zelf evenals de wijze waarop de buren hierover geïnformeerd worden.
Ten aanzien van het recht op een dakopbouw geldt dat dit recht niet in het bestemmingsplan is opgenomen voor de door adressant genoemde woningen.
Voor de volledigheid wordt nog wel vermeld dat bij wet geregeld is dat onder voorwaarden aan de achterzijde van een woning vergunningvrij een dakkapel mag worden opgericht. Het bestemmingsplan kan niks afdoen aan deze wettelijke rechten voor vergunningvrij bouwen.
De reactie geeft geen aanleiding tot wijziging van het bestemmingsplan.

13. Inspraakreactie
De strekking van deze reactie komt overeen met reactie nummer 12. Verwezen wordt dan ook naar de beantwoording van reactie nummer 12.
De reactie geeft geen aanleiding tot wijziging van het bestemmingsplan.

14. Inspraakreactie
De strekking van deze reactie komt overeen met reactie nummer 6. Verwezen wordt dan ook naar de beantwoording van reactie nummer 6.
De reactie geeft geen aanleiding tot wijziging van het bestemmingsplan.

15. Inspraakreactie
De strekking van deze reactie komt overeen met reactie nummer 6. Verwezen wordt dan ook naar de beantwoording van reactie nummer 6.
De reactie geeft geen aanleiding tot wijziging van het bestemmingsplan.

16. Inspraakreactie
De strekking van deze reactie komt overeen met reactie nummer 10. Verwezen wordt dan ook naar de beantwoording van reactie nummer 10.
De reactie geeft geen aanleiding tot wijziging van het bestemmingsplan.

17. Inspraakreactie
De strekking van deze reactie komt overeen met reactie nummer 10. Verwezen wordt dan ook naar de beantwoording van reactie nummer 10.
De reactie geeft geen aanleiding tot wijziging van het bestemmingsplan.

18. Inspraakreactie
De strekking van deze reactie komt overeen met reactie nummer 10. Verwezen wordt dan ook naar de beantwoording van reactie nummer 10.
De reactie geeft geen aanleiding tot wijziging van het bestemmingsplan.

19. Inspraakreactie
De strekking van deze reactie komt overeen met reactie nummer 6. Verwezen wordt dan ook naar de beantwoording van reactie nummer 6.
De reactie geeft geen aanleiding tot wijziging van het bestemmingsplan.

20. Inspraakreactie
De strekking van deze reactie komt overeen met reactie nummer 23. Verwezen wordt dan ook naar de beantwoording van reactie nummer 23.
De reactie geeft wel aanleiding tot wijziging van het plan.

21. Inspraakreactie
De strekking van deze reactie komt overeen met reacties nummer 20 en 23. Verwezen wordt dan ook naar de beantwoording van deze reacties.
De reactie geeft geen aanleiding tot wijziging van het bestemmingsplan.

22. Inspraakreactie
Adressant verzoekt om de in voorliggend plan toegestane dakopbouw op de hoek van het aan de tuin van adressant grenzende bouwblok niet toe staan dan wel te verbieden dat deze dakopbouw van een zijraam wordt voorzien (het gaat hierbij om een hoeksituatie zoals voorkomt bij de bouwblokken op Kortrijk met de huisnummers 1 t/m 67). Reden is dat de inkijk in de tuin zou toenemen en de bezonning zou verslechteren.
Verder vraagt adressant zich af hoe bouwschade kan worden voorkomen wanneer de directe buren een dakopbouw realiseren.

Antwoord:
Geconstateerd wordt dat er geen significante toename is aan inkijk. De situatie is vergelijkbaar met de reeds bestaande inkijk in de voorerven vanaf de hoekpanden. Het aantal bouwlagen (inclusief dakopbouw) in relatie tot de onderlinge afstand van de bebouwing past naar zijn aard binnen de hier aanwezige ruimtelijke structuur, dat wil zeggen stedelijk dichtbebouwd gebied. Een lichte toename van inkijk is binnen dat kader acceptabel. Dit geldt eveneens voor de bezonning/schaduwwerking. Er is geen sprake van significante toename aan schaduw.
Het verbieden van een eventueel zijraam in een dakopbouw is via de bestemmingsplanregeling niet goed mogelijk.
Wat betreft bouwschade geldt dat er op voorhand geen redenen zijn om aan te nemen dat de oprichting van een dakpbouw bij de buren schade oplevert aan het aangrenzende pand. Het is de verantwoordelijkheid van de bouwer om hierop toe te zien.
De reactie geeft geen aanleiding tot wijziging van het bestemmingsplan.

23. Inspraakreactie
Adressant verzoekt om verruiming van de in voorliggend plan toegekende mogelijkheid tot oprichting van een dakopbouw. Met de in voorliggend plan voorgestelde afmetingen zou het minder rendabel zijn om een dakopbouw te realiseren. Het verzoek is dan ook om de minimale afstanden te verkleinen die een dakopbouw terug moet liggen ten opzichte van de voorgevel respectievelijk de achtergevel. In voorliggend plan dienen dakopbouwen 3 meter terug te liggen vanaf de voorgevel en 1 meter vanaf de achtergevel.
Adressant stelt voor om de dakopbouw 1 tot 2 m vanaf de straatkant terug te laten liggen. Vanaf de achtergevel wordt voorgesteld om dakopbouwen niet terug te laten liggen.
Adressant wijst er daarbij op dat de directe buren van de hoekwoning alsmede een aantal andere bewoners niet van plan zijn om een dakopbouw te realiseren, hetgeen betekent dat de mensen die wel een dakopbouw willen realiseren dit conform het voorstel van adressant kunnen doen zonder dat dit ruimtelijk nadelige gevolgen heeft voor de hoekwoning.
Adressant verwijst voorts ook nog naar de situatie op de percelen Kortrijk 78 en 76 waarbij de dakopbouwen niet terugliggen vanaf de achtergevel.

Antwoord:
Aan de voorzijde wordt de mate van terug liggen vanaf de voorgevel van de dakopbouw voor alle rijtjeswoningen met twee bouwlagen in principe bepaald door het raam in de aangrenzende gevel van de derde bouwlaag van de hoekwoningen (de hoekaccenten). Er mag niet worden gebouwd voor dit raam (dit volgt uit het 'burenrecht' zoals vastgelegd in het Burgerlijk wetboek). De afstand van 3 meter vanaf de voorgevel zoals opgenomen in het voorontwerpbestemmingsplan is hierop terug te voeren.
Voor de achterzijde geldt een minimale afstand ten opzichte van de achtergevel van 1 meter. Hiermee blijven de oorspronkelijke hoofdvolumes en hoekaccenten zichtbaar zonder dat de mogelijkheden voor volumetoevoegingen in de vorm van een dakopbouw beperkt worden. Zie verder ook paragraaf 4.3.6.2 van de toelichting bij het bestemmingsplan.
Met de in het voorontwerp voorgestelde regeling kan een dakopbouw met een binnenmaat van circa 26 meter m2 worden gerealiseerd.
Gelet echter op de sterke wens onder de meerderheid van de bewoners van de 11 bouwblokken aan Kortrijk om een groter deel van het dakvlak te benutten voor een dakopbouw is gekeken of verruiming mogelijk is zonder te veel afbreuk te doen aan de ruimtelijke waarde van de bouwblokken. Gebleken is dat ruimte aanwezig is voor enige verruiming van de in het voorontwerp voorgestelde regeling voor dakopbouwen. Wel moet bij de direct aan de hoekwoning grenzende woning een afwijkende/beperktere regeling worden voorgesteld ten opzichte van de overige woningen. Reden is dat niet voor het raam van de hoekwoning mag worden gebouwd. Gelet op het belang van de andere woningen bij een grotere oppervlakte en gelet op het feit dat de afwijking in de rooilijn tot 1 woning per bouwblok beperkt blijft wordt dit als een acceptabele stedenbouwkundige afwijking beschouwd. Na exacte opmeting van de situatie ter plaatse is besloten tot de volgende verruiming van de regeling voor dakopbouwen aan Kortrijk:
De woningen direct grenzend aan de hoekaccenten dienen 2,5 meter terug te liggen vanaf de voorgevel (in plaats van 3 meter) en 1 meter vanaf de achtergevel.
De overige woningen dienen 1 meter terug te liggen vanaf de voorgevel (in plaats van 3 meter) en 1 meter vanaf de achtergevel.
Voor alle woningen geldt dus dat deze minimaal 1 meter vanaf de achtergevel dienen terug te liggen.
De door adressant genoemde voorbeelden op Kortrijk 78 en 76 maken geen onderdeel uit van de relevante stedenbouwkundige eenheid waarop voorliggende bouwregeling ziet en zijn in ruimtelijk opzicht ook niet vergelijkbaar. Enige terugliggendheid vanaf de voor- en achtergevel blijft dan ook een vereiste.
De aanpassingen zullen verwerkt worden in de volgende fase van het bestemmingsplan (ontwerpfase).

24. Inspraakreactie
De strekking van deze reactie komt overeen met reactie nummer 23. Verwezen wordt dan ook naar de beantwoording van deze reactie. De daarin genoemde aanpassingen zullen verwerkt worden in de volgende fase van het bestemmingsplan (ontwerpfase).

25. Inspraakreactie
De strekking van deze reactie komt in hoofdzaak overeen met reactie nummer 23.
Adressant merkt daarnaast op dat hij vanwege de dimensionering van de dakopbouw daarop niet de volledige oppervlakte aan zonnepanelen kan terugbouwen die thans op zijn dak zijn geplaats.
Dit zou een schadepost van 3500 euro opleveren.

Antwoord:
De verruiming van het in het voorontwerp toegestane oppervlak voor dakopbouwen is zodanig dat daarmee ook de mogelijkheid tot het rendabel opwekken zonne-energie voldoende gewaarborgd is. Overigens is het een keuze van adressant om wel of geen dakopbouw te realiseren.
Voor het overige wordt verwezen naar de beantwoording van reactie nummer 23. De daarin genoemde aanpassingen zullen verwerkt worden in de volgende fase van het bestemmingsplan (ontwerpfase).

26. Inspraakreactie
De strekking van deze reactie komt overeen met reactie nummer 23. Verwezen wordt dan ook naar de beantwoording van deze reactie.
De daarin genoemde aanpassingen zullen verwerkt worden in de volgende fase van het bestemmingsplan (ontwerpfase).

27. Inspraakreactie
Adressant geeft aan dat het toestaan van een 2de verdieping c.q. dakopbouwen bij de woningen aan Kortrijk 81 tot en met 93 onwenselijk is. Dit zal er namelijk toe leiden dat het uitzicht van adressant vanuit het zijraam van de bestaande derde bouwlaag van de hoekwoning geheel verdwijnt (de hoekwoningen op Kortrijk hebben van oorsprong een extra bouwlaag ten opzichte van de overige woningen in het blok). Verzocht wordt dan ook om de toevoeging van de dakopbouwen in het bestemmingsplan niet toe te staan.

Antwoord
Bij het toevoegen van de mogelijkheid tot realisering van een dakopbouw ter plaatse van Kortrijk is voldoende rekening gehouden met het zicht vanuit het zijraam van de hoogste bouwlaag van de hoekwoningen. In het komende ontwerpbestemmingsplan dient de dakopbouw direct grenzend aan de hoekwoning minimaal 2,5 meter terug te liggen vanaf de voorgevel. Hierdoor blijft het zijraam van adressant beschikken over uitzicht en lichtinval. Voor de overige dakopbouwen geldt dat deze 1 meter van de voorgevel dienen terug te liggen. Zie ook de beantwoording van reactie nummer 23.
De reactie geeft geen aanleiding tot wijziging van het bestemmingsplan.

28. Inspraakreactie
Adressant geeft aan bezwaren te hebben tegen de dimensionering van de dakopbouwen ter plaatse van Kortrijk (terugliggendheid) en wil deze bezwaren mondeling toelichten. Naar aanleiding van telefonisch overleg op 23 augustus 2016 heeft adressant er voor gekozen om de inspraakreactie schriftelijk toe te lichten. Bij e-mail van 30 augustus 2016 heeft adressant de volgende argumenten naar voren gebracht:

- Verruiming bouwmogelijkheden (dakopbouwen) biedt de bewoners een mogelijkheid om in dezelfde woning te blijven wonen wanneer ze behoefte aan meer woonruimte hebben;

- Ook bij verruiming van de dimensionering kunnen de dakopbouwen ondergeschikt blijven aan het hoofdvolume.

- Tevens kan daarbij het oorspronkelijke gebouw en de hoogte daarvan zichtbaar en herkenbaar blijven.

Adressant heeft daarbij het volgende voorstel op tekening uitgewerkt:

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1311BPSTD-VG01_0026.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1311BPSTD-VG01_0027.jpg" 


- Door een zo groot mogelijk oppervlak aan dakopbouw mogelijk te maken (circa 42, 5 m2) kan de gemeente de doelstellingen op het gebied van duurzaamheid beter verwerkelijken omdat het dak van de dakopbouw voor elektriciteitsopwekking door zonne-energie kan worden aangewend.

Antwoord:
De strekking van deze reactie komt overeen met de reacties nummer 23 en nummer 25. Verwezen wordt dan ook naar de beantwoording van deze reacties.
De daarin genoemde aanpassingen zullen verwerkt worden in de volgende fase van het bestemmingsplan (ontwerpfase).

29. Inspraakreactie
Adressant geeft aan bezwaren te hebben tegen de dimensionering van de dakopbouwen ter plaatse van Kortrijk en wilt deze bezwaren mondeling toelichten.
Op 22 augustus 2016 is adressant gebeld door de gemeente voor bovengenoemde mondelinge toelichting.
Adressant geeft aan dat de in het bestemmingsplan vereiste mate van terug liggen van de dakopbouwen (vanaf de voor- en achtergevel) er voor zorgt dat men geen gebruik zal maken van deze extra bouwmogelijkheid. De vereiste investering voor het realiseren van de dakopbouw zou niet in verhouding staan tot de toegestane oppervlakte aan extra woonruimte.
Antwoord
De strekking van deze reactie komt overeen met de reactie nummer 23. Verwezen wordt dan ook naar de beantwoording van deze reactie.
De daarin genoemde aanpassingen zullen verwerkt worden in de volgende fase van het bestemmingsplan (ontwerpfase).

30. Inspraakreactie
Adressant geeft aan bezwaren te hebben tegen de dimensionering van de dakopbouwen ter plaatse van Kortrijk (terug liggen vanaf voor- en achtergevel) en wil deze bezwaren mondeling toelichten. Tijdens deze mondelinge toelichting op 22 augustus 2016 zijn de volgende argumenten naar voren gebracht.
Adressant geeft aan dat de in het bestemmingsplan vereiste mate van terug liggen van de dakopbouwen (vanaf de voor- en achtergevel) er voor zorgt dat men geen gebruik zal maken van deze extra bouwmogelijkheid.
Adressant geeft aan dat een dakopbouw over het gehele dak een mooier straatbeeld geeft in plaats van losse terug liggende dakopbouwen. Voorgesteld wordt daarbij om de voorzijdes van de dakopbouwen parallel te laten lopen met de schuine hoeken in de voorgevel.
Een grotere oppervlakte van de dakopbouwen is noodzakelijk. De toegestane circa 26 vierkante meter is onvoldoende voor bijvoorbeeld mantelzorg of een studerend kind.
Er wordt op gewezen dat in andere gevallen wel een dakopbouw over het gehele dakoppervlak is toegestaan (Kortrijk 76 en 78).
Adressant stelt dat het onwenselijk is om 1 meter afstand aan te houden vanaf de achtergevel.
Antwoord
De strekking van deze reactie komt overeen met de reactie nummer 23. Verwezen wordt dan ook naar de beantwoording van deze reactie.
De daarin genoemde aanpassingen zullen verwerkt worden in de volgende fase van het bestemmingsplan (ontwerpfase).

31. Inspraakreactie
Adressant geeft aan ter plaatse van het bouwblok aan de Laan van Vlaanderen 98 - 124 een dakopbouw te willen realiseren.

Antwoord:
Gelet op stedenbouwkundige structuur van de Laan van Vlaanderen zijn indviduele dakopbouwen hier ongewenst. De stedenbouwkundige context wordt nader toegelicht in paragraaf 4.3.6.1 van de toelichting van het bestemmingsplan. Wel zou eventueel aan een extra bouwlaag voor het gehele bouwblok kunnen worden meegewerkt. De wenselijkheid kan alleen op basis van een aanvraag om omgevingsvergunning worden getoetst. Wanneer in het bestemmingsplan bij recht een extra bouwlaag wordt toegestaan kan de concrete invulling van dit recht (per indviduele woning of voor het gehele blok) onvoldoende worden gewaarborgd.
De reactie geeft geen aanleiding tot wijziging van het bestemmingsplan.

32. Inspraakreactie
Adressant geeft aan dat het niet te rijmen is dat de woningen aan het Zichemplein 3, 5 en 7 wel het recht hebben om een dakopbouw te realiseren terwijl de woningen aan de overzijde van het hetzelfde bouwblok, te weten de Leuvenstraat 162 en 164, dit recht niet hebben. Dit terwijl deze woningen op dezelfde wijze als de woningen aan het Zichemplein gepositioneerd zijn ten opzichte van de relevante naburige woningen aan de noordzijde van het bouwblok.
Uit de schaduwstudies die destijds in het kader van het geldende bestemmingsplan zijn gemaakt, voor Zichemplein 3, 5 en 7, is gebleken dat de gevolgen van een dakopbouw voor de bezonning van de woningen aan de noordzijde beperkt is. Destijds is dit ook door de Raad van State bevestigd. Gelet op de ruimtelijk vergelijkbare situatie tussen de woningen aan Zichemplein 3, 5 en 7 alsmede de woningen aan de Leuvenstraat 162 en 164 dient ook bij de woningen aan de Leuvenstraat 162 en 164 het recht op een dakopbouw toegekend te worden. De gevolgen hiervan voor naburige woningen zijn navenant beperkt.

Antwoord:
Gelet op de door adressant geconstateerde ruimtelijke vergelijkbaarheid tussen onderhavige woningen is, gelet op de thans geldende planregeling, sprake van rechtsongelijkheid.
De reactie geeft dan ook aanleiding tot aanpassing van het plan. De woningen aan de Leuvenstraat 162 en 164 krijgen de mogelijkheid toegekend om een dakopbouw te realiseren die gelijk is aan de regeling voor dakopbouwen aan het Zichemplein 3, 5 en 7.

33. Inspraakreactie
Adressant (betreft een bewoner van een patiowoning) geeft een positieve zienswijze ten aanzien van de planregeling inzake de patiowoningen, dat wil zeggen: inzake voorliggende planregeling om op de patiowoningen Type E geen dakopbouw toe te staan. Adressant geeft onder andere aan dat het wel toestaan van een dakopbouw negatieve gevolgen zou hebben voor inkijk en bezonning van zijn woning.

Antwoord:
Voor de motivering van de planregeling ten aanzien van de patiowoningen wordt verwezen naar de beantwoording van inspraakreactie nummer 6.
De reactie geeft geen aanleiding tot wijziging van het bestemmingsplan.

34. Inspraakreactie
Adressant (betreft een bewoner van een patiowoning) geeft een positieve zienswijze ten aanzien van de planregeling inzake de patiowoningen, dat wil zeggen: inzake voorliggende planregeling om op de patiowoningen Type E geen dakopbouw toe te staan. Adressant geeft onder andere aan dat het wel toestaan van een dakopbouw negatieve gevolgen zou hebben voor inkijk en bezonning van zijn woning.

Antwoord:
Voor de motivering van de planregeling ten aanzien van de patiowoningen wordt verwezen naar de beantwoording van inspraakreactie nummer 6.
De reactie geeft geen aanleiding tot wijziging van het bestemmingsplan.

35. Inspraakreactie
Adressant (betreft een bewoner van een patiowoning) geeft een positieve zienswijze ten aanzien van de planregeling inzake de patiowoningen, dat wil zeggen: inzake voorliggende planregeling om op de patiowoningen Type E geen dakopbouw toe te staan. Adressant geeft onder andere aan dat het wel toestaan van een dakopbouw negatieve gevolgen zou hebben voor inkijk en bezonning van zijn woning.

Antwoord:
Voor de motivering van de planregeling ten aanzien van de patiowoningen wordt verwezen naar de beantwoording van inspraakreactie nummer 6.
De reactie geeft geen aanleiding tot wijziging van het bestemmingsplan.

36. Inspraakreactie
Adressant verzoekt om een extra bouwlaag te kunnen realiseren ter plaatse van de patiowoningen Type E. De strekking van de inspraakreactie is gelijk aan inspraakreactie nummer 6

Antwoord:
Voor de motivering van de planregeling ten aanzien van de patiowoningen wordt verwezen naar de beantwoording van inspraakreactie nummer 6.
De reactie geeft geen aanleiding tot wijziging van het bestemmingsplan.

37. Inspraakreactie
Adressant (betreft een bewoner van een patiowoning) geeft een positieve zienswijze ten aanzien van de planregeling inzake de patiowoningen, dat wil zeggen: inzake voorliggende planregeling om op de patiowoningen Type E geen dakopbouw toe te staan. Adressant geeft onder andere aan dat het wel toestaan van een dakopbouw negatieve gevolgen zou hebben voor inkijk en bezonning van zijn woning.

Antwoord:
Voor de motivering van de planregeling ten aanzien van de patiowoningen wordt verwezen naar de beantwoording van inspraakreactie nummer 6.
De reactie geeft geen aanleiding tot wijziging van het bestemmingsplan.

38. Inspraakreactie
Adressant (betreft een bewoner van een patiowoning) geeft aan geen extra mogelijkheden te willen voor dakopbouwen voor het gehele zuidwestkwadrant van Nieuw Sloten (hieronder vallen in hoofdzaak de patiowoningen Type E). Dit zou een rommelig/onrustig straatbeeld opleveren. Wie meer ruimte wilt moet verhuizen.
Antwoord:
Wat betreft het gehele Zuidwestkwadrant van Nieuw Sloten kan het verzoek om geen dakopbouwen toe te staan niet bevestigend beantwoord worden. Voor verschillende bouwblokken gelden verschillende ruimtelijke afwegingen.
Wat betreft de directe omgeving van adressant (patiowoningen) geldt wel dat wordt afgezien van een extra mogelijkheid om dakopbouwen op te richten. Voor de motivering van de planregeling ten aanzien van de patiowoningen wordt verwezen naar de beantwoording van inspraakreactie nummer 6.
De reactie geeft geen aanleiding tot wijziging van het bestemmingsplan.

39. Inspraakreactie
Adressant verzoekt om een extra bouwlaag/dakopbouw te kunnen realiseren ter plaatse van de patiowoningen Type E. De strekking van de inspraakreactie is gelijk aan inspraakreactie nummer 6

Antwoord:
Voor de motivering van de planregeling ten aanzien van de patiowoningen wordt verwezen naar de beantwoording van inspraakreactie nummer 6.
De reactie geeft geen aanleiding tot wijziging van het bestemmingsplan.

40. Inspraakreactie
Adressant verzoekt om een extra bouwlaag/dakopbouw te kunnen realiseren ter plaatse van de patiowoningen Type E. De strekking van de inspraakreactie is gelijk aan inspraakreactie nummer 6

Antwoord:
Voor de motivering van de planregeling ten aanzien van de patiowoningen wordt verwezen naar de beantwoording van inspraakreactie nummer 6.
De reactie geeft geen aanleiding tot wijziging van het bestemmingsplan.

41. Inspraakreactie
Adressant richt zich in zijn inspraakreactie specifiek tegen de realisering van de HOV Westtangent.
De HOV Westtangent wordt door adressant als onwenselijk beschouwd. Samengevat komen de bezwaren op het volgende neer:
1) Het kleinschalig karakter van de wijk verandert. De West Tangent splitst de wijk in tweeën waardoor het kleinschalige karakter van de wijk verdwijnt.
2) Er onstaat meer fijnstof en geluidsoverlast door verhoging van de rijfrequentie van 2 x per uur ( 4x per uur overdag op werkdagen) naar 8 x per uur.
3) De aanleg van de Westtangent brengt met zich mee dat de groenstroken ter plaatse van de Anderlechtlaan vervangen worden door betonbanen.
4) De voorkeur wordt uitgesproken voor een alternatieve route over ontsluitingswegen zoals de Johan Huizingalaan en Oude Haagsche weg.

Antwoord:
Algemeen
Inzake de specifieke verkeerstechnische afwegingen met betrekking tot de geschiktheid van het bestaande wegennet voor de Westtangent speelt het bestemmingsplan geen doorslaggevende rol. Deze aspecten worden vanuit het project Westtangent zelf geregeld. In Nieuw Sloten wordt beoogd om de Westtangent van het bestaande wegennet gebruik te laten maken (de busbaan in de middenberm ter plaatse van de Anderlechtlaan is komen te vervallen). Voor het bestaande verkeersareaal bepaalt het bestemmingsplan slechts dat een verkeersfunctie geldt (bestemming Verkeer). Dit was reeds het geval onder het vorige planologische regime.
De bewoners van Nieuw Sloten zijn van 26 november 2015 tot en met 21 januari 2016 in de gelegenheid gesteld om op het project Westtangent in te spreken. Er zijn diverse publicaties geweest en ook heeft op 14 december 2015 een informatieavond plaatsgevonden in het Huis van de wijk België. Voor informatie over het verdere verloop van dit proces, wordt verwezen naar de website: www.amsterdam.nl/verkeersprojecten (klikken op het onderdeel Westtangent). Voor vragen kan ook contact worden opgenomen via westtangent@amsterdam.nl 

Ad 1)
De Anderlechtlaan is geen rustige woonstraat. Het is de belangrijkste toegangsweg van Nieuw Sloten en heeft een directe aansluiting op de A4. Qua hoeveelheid verkeer maakt de Westtangent, met twee extra bussen per uur in de spits per richting, in verhouding tot het totale verkeer op de Anderlechtlaan, geen erg groot verschil.

Ad 2)
Er is een globale beoordeling gemaakt van de milieu aspecten, waaronder geluid en fijnstof. Op basis van het besluit m.e.r. is een m.e.r.-procedure niet nodig voor de Westtangent. De extra verkeersbewegingen door de extra bussen (van zes naar acht per uur per richting) heeft in niet betekende mate ofwel een zeer geringe invloed op de luchtkwaliteit.
Het effect van de circa 45 extra bussen per etmaal (twee per richting per spits en tussenliggend dal uur) in relatie tot de verkeerintensiteit van ca 5.800 voertuigen (Laan van Vlaardingen / rustigste wegvak) tot ca 25.000 voertuigen (Meer en Vaart / drukste wegvak) is verwaarloosbaar.
Alle bussen van de Westtangent en van andere buslijnen op hetzelfde tracé kunnen bovendien straks door alle ingrepen beter doorrijden wat gunstig is voor de uitstoot.
De Westtangent rijdt daarbij een kortere route dan lijn 69 nu. Dat alles leidt tot een vermindering van de uitstoot van fijnstof en heeft dus een positief effect op de luchtkwaliteit.
Door aanpassing van de plannen worden minder bomen gekapt dan vóór de inspraak. De bomen die moeten wijken worden verplant of gecompenseerd door nieuwe bomen. Deze bomen blijven zo hun bijdrage leveren aan de opname van CO2 uit de lucht.

Ad 3)
Het ontwerp van de Anderlechtlaan met een busbaan in de middenberm is naar aanleiding van de inspraak aangepast. Er komt geen busbaan meer in de middenberm van de Anderlechtlaan maar een korte busstrook aan één kant van de weg.

Ad 4)
De door adressant genoemde route is onderzocht als onderdeel van een kansrijke variant in de verkenning HOV Westtangent (2010). De vervoerswaarde voor deze totale variant was relatief laag. Dat heeft onder meer te maken met de metro. De metrolijn ligt relatief dichtbij en dat maakt dat de meerwaarde voor deze route beperkt is. Over het algemeen geldt ook dat een meer directe gestrekte lijn het meest interessant is voor HOV.

De reactie geeft geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan. Voor informatie over aanpassingen met betrekking tot de Westtangent wordt verwezen naar de informatie onder het kopje 'Algemeen' van deze beantwoording.

19.3 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan Nieuw Sloten is in overeenstemming met de Wet ruimtelijke ordening voor een periode van 6 weken ter inzage gelegd van donderdag 26 januari 2017 tot en met woensdag 8 maart 2017. Een ieder is in deze periode in de gelegenheid gesteld om mondelinge en schriftelijke zienswijzen in te dienen.
Er zijn in totaal 27 zienswijzen ingediend.
In onderstaande volgt de beantwoording daarvan. De beantwoording is anoniem conform de Wet bescherming persoonsgegevens.
De zienswijzen zelf zijn in een aparte bijlage samengevoegd en genummerd in overeenstemming met onderstaande beantwoording.
Voor zover sprake is van gelijkluidende zienswijzen is de beantwoording daarvan samengevoegd tot 1 antwoord.

1. Zienswijze
Adressant verzoekt vanwege gezinsuitbreiding om toevoeging van een bouwregeling voor een dakopbouw, als derde bouwlaag, ter plaatse van zijn/haar woning aan de Roeselarestraat (in het noordwestelijk deel van het plangebied).

Antwoord:  
De zienswijze betreft een locatie die tijdens de inspraak op het voorontwerp nog niet aan de orde is geweest. Binnen het bestemmingsplangebied is onderzocht op welke locaties extra bouwmogelijkheden voor dakopbouwen wenselijk zijn. In paragraaf 4.3.5 van de toelichting van het bestemmingsplan worden de ruimtelijke uitgangspunten beschreven voor het wel of niet toekennen van deze extra bouwmogelijkheden alsmede de nieuwe locaties waar vergroting van de woning in de de vorm van een dakopbouw wordt toegestaan. In dit geval zijn de volgende aspecten van belang:

  • Een dakopbouw heeft aan de achterzijde van de woning direct nadelige gevolgen voor schaduwwerking in de pal ten oosten ervan gelegen tuinen en woningen. Gelet op de relatief geringe diepte van het dakoppervlak is dit niet goed op te lossen door de dakopbouw terug te laten liggen van de gevel(s).
  • Door toevoeging van een dakopbouw zal tevens de inkijk toenemen. Dat geldt het meest nadrukkelijk aan de achterzijde waar direct zicht is op de tuinen en woningen van de buren.
    Aan de straatkant is ook duidelijk sprake van een toename aan inkijk op de bestaande bebouwing aan de overkant. De afstand tot de tegenoverliggende bebouwing is met 7 meter beperkt.
    De situering van ramen kan niet geregeld/beperkt worden in een bestemmingsplan en dus moet rekening worden gehouden met raampartijen aan voor- en achterzijde.
  • De diepte van de woning waarvoor een dakopbouw wordt gevraagd bedraagt 5,8 m. Hierdoor ontbreekt de ruimte om de dakopbouw aan beide zijden terug te laten liggen, omdat er dan geen realistische dieptemaat voor een dakopbouw overblijft.
  • Aan de autoloze voorzijde van de woning (straatzijde) heeft een (al dan niet terugliggende) dakopbouw nadelige gevolgen voor de ruimtelijkheid van de wijk. De straat zou daardoor het karakter van een steeg krijgen. De woningen met twee bouwlagen zijn hier bewust lager gehouden om bij de laagbouw in grote dichtheid toch het gevoel van ruimtelijkheid te behouden. Dat geldt dus zowel ten aanzien van de ruimtelijkheid aan de straatzijde als ten aanzien van de zonlichttoetreding versus schaduwwerking in de tuinen en woningen van buren aan de achterzijde.
  • Het toestaan van een dakopbouw strookt niet met de bouwtypologie van de wijk.
    De woning bevindt zich in een wijk waarbij in het geval van een derde bouwlaag deze vrijwel overal een (half)ronde kap heeft. Er zijn in de wijk weliswaar enkele drielaagse gebouwdelen met een plat dak maar die vormen een poort met daaronder onderdoorgang. Dat is hier niet het geval. Hoe dan ook zou het toevoegen van een halfronde kap op de dakopbouw geen oplossing bieden voor de in bovenstaande reeds genoemde bezwaren.
  • Ten slotte is sprake van ongewenste precedentwerking. Onderhavige strook met tweelaagse bebouwing is een terugkerend element in de ruimtelijke opzet van de woonblokken in deze wijk.

De zienswijze geeft, gelet op voorgaande, geen aanleiding tot wijziging van het ontwerpbestemmingsplan Nieuw Sloten.

Straatbeeld cyclorama I

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1311BPSTD-VG01_0028.png"

Straatbeeld cyclorama II

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1311BPSTD-VG01_0029.png"

2. Zienswijze

Liander Infra N.V. heeft de volgende zienswijze ingebracht: vanwege de aanwezigheid van een 'gasdrukmeet- en regelstation' op het Belgiëplein wordt verzocht om vastlegging daarvan op de verbeelding/plankaart van het bestemmingsplan door toevoeging van de functieaanduiding 'nutsvoorziening' alsmede door toevoeging van een veiligheidscontour. Dit naar aanleiding van de veiligheidsafstand zoals genoemd in het Activiteitenbesluit (regelgeving op basis van de Wet milieubeheer).

Antwoord:
Nutsvoorzieningen, waaronder dus ook gasdrukmeet- en regelstations, zijn reeds toegestaan in de regels van bestemming Verkeer - 1.
Anders dan bij bijvoorbeeld LPG-tankstations (geregeld in het Bevi) en gasleidingen (geregeld in Bevb) is in dit geval geen sprake van een wettelijke verplichting tot verwerking in een bestemmingsplanregeling. Het gaat hier om veel voorkomende nutsvoorzieningen met een relatief geringe ruimtelijke impact op het gebied van externe veiligheid. De veiligheidsafstand bedraagt slechts 6 meter. De Omgevingsdienst NZKG ziet in dit geval, onafhankelijk van het bestemmingsplan, toe op naleving van het Activiteitenbesluit.
Tenslotte wordt opgemerkt dat in de nabijheid van het gasdrukmeet- en regelstations geen ruimtelijk ontwikkelingen plaatsvinden. In de directe omgeving is sprake van bestaande bebouwing die conserverend is vastgelegd in het bestemmingsplan. Binnen een afstand van 6 meter is geen gebruik aanwezig dan wel toegestaan van kwetsbare dan wel beperkt kwetsbare objecten.
Een functieaanduiding en/of veiligheidscontour op de verbeelding heeft gelet op voorgaande dan ook geen ruimtelijk relevante toegevoegde waarde. De zienswijze geeft geen aanleiding tot wijziging van het ontwerpbestemmingsplan Nieuw Sloten.

Straatbeeld cyclorama

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1311BPSTD-VG01_0030.png"

3. Zienswijze

Adressant verzoekt in haar zienswijze om de bestemmingsplanregeling voor horeca zoals opgenomen in de bestemming Gemengd – 1 aan te scherpen door uit te sluiten dat het in het bestemmingsplan vastgelegde maximum aantal vierkante meters voor horeca (600 m2 bvo) volledig gebruikt kan worden door 1 enkele horecavestiging.

Antwoord:
Naar aanleiding van een eerdere inspraakreactie van adressant op het voorontwerpbestemmingsplan is bovengenoemd maximum van 600 m2 bvo aan horeca opgenomen in voorliggende bestemmingsplanregeling.
Adressant verzoekt in de zienswijze om verdere aanscherping/detaillering van de regeling voor horeca. Het betreft de gebruiksregeling voor horeca zoals is opgenomen in artikel 4.3.2 van de bestemming Gemengd–1. In deze regeling is binnen het daartoe aangeduide gebied (gedeelte Belgiëplein/Hageland), naast het maximum van 600 m2 bvo aan horeca, ook een maximum aantal van 2 horecavestigingen vastgelegd. De gebruiksregeling legt aldus de totale bestaande en vergunde oppervlakte alsmede het bestaande en vergunde aantal vestigingen vast.
De zienswijze impliceert een nadere en exacte onderlinge verdeling van het maximum aantal vierkante meters tussen de 2 horecavestigingen. Dit is onnodig beperkend.
Het verschil tussen de voor adressant ongewenste hypothetische/toekomstige situatie van 1 grote horecavestiging van 600 m2 bvo ten opzichte van de bestaande situatie, te weten het maximum van 2 vestigingen van in totaal eveneens 600 m2, is in dit geval ruimtelijk niet relevant. Onderhavige gebruiksregeling voor de aanwezige horecafuncties geldt voor een relatief klein gebied. Hierdoor is het door adressant gewenste effect (minder geluidoverlast), als gevolg van een nadere en meer evenwichtige verdeling van het maximum aantal van 600m2 bvo, naar alle waarschijnlijkheid niet aantoonbaar. Het weegt ook niet op tegen het bieden van enige flexibiliteit richting toekomstige horecaondernemers in de plint van het winkelcentrum.
Van opvulling van de gehele winkelplint (Hageland 61 tot en met 93) met horeca, zoals adressant aangeeft, kan gelet op de oppervlakte van het aangeduide gebied in relatie tot de gebruiksregeling geen sprake zijn.
Ten overvloede wordt nog aangegeven dat de bestaande bruto vloeroppervlakte van een van de 2 bestaande horecavestigingen reeds om en nabij de 500 m2 bvo bedraagt. Bij aanscherping van de regeling door vastlegging van de bestaande verdeling van oppervlaktes treedt slechts in beperkte mate een andere verdeling op dan door adressant in de toekomst gevreesd wordt (het gaat dan over een verschil in concentratie/situering van horeca van 100 m2 ten opzichte van de bestaande verdeling). Een meer evenwichtige verdeling van horeca dan de bestaande verdeling impliceert het wegbestemmen van bestaande rechten. Daarvoor biedt deze zienswijze onvoldoende redenen. Dit strookt ook niet met de conserverende uitgangspunten van het bestemmingsplan.
De zienswijze geeft geen aanleiding tot wijziging van het ontwerpbestemmingsplan Nieuw Sloten.

Uitsnede verbeelding met aangeduid gebied voor horeca: '(sh-h2)'

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1311BPSTD-VG01_0031.png"

4 tot en met 25. Zienswijze

De adressanten van de zienswijzen 4 tot en met 25 geven in hun positieve zienswijze aan dat zij instemmen met het ontbreken van een bouwregeling voor dakopbouwen voor de zogeheten 'patiowoningen Type E' in het zuidwestelijke deel van het plangebied (onder andere Denderhof, IJzerhof, Dijlehof, Zennehof, Watermaalpad, Liedekerkeplantsoen en Knokkestraat).

Antwoord:

Gelet op het positieve karakter worden deze zienswijzen (4 t/m 25) voor kennisgeving aangenomen. Voor een inhoudelijke motivering van het ontbreken van een bouwregeling voor dakopbouwen voor bovengenoemde woningen wordt verwezen naar de beantwoording van inspraakreactie 6 zoals opgenomen in paragraaf 19.2 van de toelichting van het bestemmingsplan.

26. Zienswijze

Adressant geeft in een positieve zienswijze aan in te stemmen met het niet opnemen in het bestemmingsplan van de horecafunctie aan de Plesmanlaan (hoek met Louis Davidsstraat) / langs de Slotervaart.

Antwoord:

Gelet op het positieve karakter wordt de zienswijze voor kennisgeving aangenomen.
Voor een inhoudelijke motivering van het niet opnemen van genoemde horecafunctie wordt verwezen naar de beantwoording van het TAC-advies zoals opgenomen in paragraaf 19.1 van de toelichting van het bestemmingsplan.

27. Zienswijze

Adressant geeft aan dat indiening van de zienswijze buiten de termijn heeft plaatsgevonden maar vraagt de gemeenteraad om de zienswijze desondanks toch in behandeling te nemen.
Adressant geeft aan dat de zienswijze in eerste instantie wel binnen de termijn verstuurd is maar niet door de gemeente ontvangen is. Vervolgens is de zienswijze voor een tweede keer verstuurd, buiten de termijn van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.
De zienswijze is inhoudelijk vergelijkbaar met de eerder door adressant ingediende inspraakreactie van 12 januari 2016.
Adressant geeft aan dat de toevoeging van de mogelijkheid tot realisering van een dakopbouw aan de Oostakkerstraat 83 t/m 103 (bouwaanduiding 'sba-5') nadelige gevolgen heeft voor de bewoners aan de overzijde ter plaatse van de Borgloonstraat 6 A t/m 6 N.

Antwoord:
De zienswijze van adressant is ontvangen op 21 maart 2017. De wettelijke termijn van terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan is verlopen op 8 maart jl.
Bij een tweede versturing is de zienswijze door de gemeente ontvangen op 21 maart jl.
Bij de eerste versturing was de adressering niet correct en was de brief niet aangetekend verstuurd. Gelet op de Algemene wet bestuursrecht alsmede de rechtspraak is de overschrijding van de indieningstermijn in dit geval niet verschoonbaar c.q. komt de te late ontvangst van de zienswijze voor rekening van adressant. De zienswijze wordt daarom niet-ontvankelijk verklaard.
Ten overvloede wordt in onderstaande wel een inhoudelijke reactie gegeven op de zienswijze. Benadrukt wordt dat dit onverlet laat dat de zienswijze niet-ontvankelijk is.
Onderstaande reactie is in grote lijnen gelijk aan de beantwoording van de inspraakreactie van adressant van 12 januari 2016.

  • Bezonning:
    Inzake de mogelijkheid tot realisering van dakopbouwen aan de Oostakkerstraat is een bezonningsstudie uitgevoerd. Deze bezonningsstudie is toegevoegd als bijlage bij het bestemmingsplan. Hieruit blijkt dat de gevolgen voor de bezonning van de overburen gering zijn ten opzichte van de bestaande situatie. Dit is te danken aan het feit dat de dakopbouwen 2 meter terug dienen te liggen van de achtergevel en het feit dat geen dakopbouwen worden toegestaan op de laatste twee woningen van de rij (Oostakkerstraat 105 en 107).
    Alleen in de vroege ochtend is er in het voor- en najaar meer schaduw in de tuin/het binnenterrein van de Laan van Vlaanderen 143, maar niet op het gebouw. Andere toenames aan schaduw liggen met name in de achtertuinen van de adressen die de dakopbouwen krijgen. Deze toenames zijn gering van aard.
  • Privacy
    De dakopbouwen komen 2 meter terug te liggen vanaf de achtergevel. De afstand tussen de dakopbouwen en de woningen aan de Borgloonstraat is dusdanig dat er geen sprake is van significante toename aan inkijk.
    Voor de terrassen aan de Borgloonstraat die gelegen zijn aan de achterzijde van de 3de bouwlaag (bovenop de 2de bouwlaag) geldt dat de dakopbouwen aan de Oostakkerstraat op hetzelfde niveau komen te liggen. Dat wil zeggen dat er geen inkijk is van bovenaf. De hoek is, wanneer balustrades/privacyschermen worden meegerekend – nagenoeg 0 graden. Daarnaast is de afstand tussen de dakopbouwen en dakterrassen aan de overzijde dusdanig dat geen sprake is van een significante vermindering van het leefklimaat/de privacy.
    Ten aanzien van de tuinen aan de overzijde neemt de inkijk niet significant toe ten opzichte van de bestaande situatie zonder dakopbouwen.
  • Uitzicht
    Het door adressant genoemde uitzicht beperkt zich tot stedelijk gebied waarbij – gelet ook op de toegestane bouwhoogtes in de omgeving – geen onevenredige benadeling plaatsvindt door de dakopbouwen. In tegenstelling tot de situatie bij een landelijk gebied is het inherent aan stedelijk gebied dat het uitzicht in enige mate beperkt kan en mag worden door nabijgelegen bebouwing.
  • Geluid
    De inpandige kinderopvang aan de westzijde van het woonblok heeft zijn buitenruimte aan de oostzijde van het woonblok, dus niet op het binnenterrein maar aan de straatzijde.
    In zijn zienswijze geeft adressant aan dat het binnenterrein deels wel degelijk wordt gebruikt door de kleinere kinderen. In hoeverre de toevoeging van dakopbouwen van invloed is op de weerkaatsing van het geluid afkomstig van het binnenterrein wordt door adressant niet nader onderbouwd.
  • Verdichting
    Verdichtingsoverlast moet in dit geval vooral gezocht worden op het gebied van privacy en bezonning. Zie dienaangaande hetgeen in voorgaande reeds gesteld is.
    Weliswaar is de oorspronkelijke opzet van Nieuw Sloten inderdaad ingegeven door onder andere licht, ruimte en groen (de westelijke tuinsteden) maar daarbinnen moet gelet op de vraag van bewoners en veranderende wooneisen tevens gekeken worden naar acceptabele verruimingen van de woonoppervlakte. Het onderzoeken daarvan is een van de expliciet vastgelegde uitgangspunten geweest bij het opstellen van dit bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.F1311BPSTD-VG01_0032.png"