direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Kop van Jut
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0363.E1303BPSTD-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel bestemmingsplan

Het voorheen voor de Marcantibuurt geldende bestemmingsplan 'Marcanti-eiland' is in 2002 vastgesteld door de stadsdeelraad van het toenmalige stadsdeel Westerpark. De Wet ruimtelijke ordening schrijft voor dat bestemmingsplannen elke tien jaar worden herzien. De actualisatieplicht is de belangrijkste reden om een nieuw bestemmingsplan op te stellen.

Daarnaast is een andere belangrijke reden dat in de loop der jaren op verschillende beleidsterreinen en op verschillende bestuursniveaus beleid is vastgesteld. Dit beleid was nog niet in bestemmingsplannen verwerkt.

Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. Doel van het bestemmingsplan is het bieden van een actueel juridisch planologisch kader.

Algemeen uitgangspunt opstellen bestemmingsplannen

Op 10 mei 2011 heeft de stadsdeelraad de nota Globaal en flexibel bestemmen vastgesteld en tot uitgangspunt gemaakt voor nieuw op te stellen bestemmingsplannen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen streeft het stadsdeel West naar een goed evenwicht tussen rechtszekerheid van burgers en het bedrijfsleven enerzijds en de flexibiliteit om in te kunnen spelen op maatschappelijke- en marktontwikkelingen anderzijds. Een belangrijke doelstelling is dat mensen zoveel mogelijk een wooncarrière kunnen maken in het stadsdeel en dat er voor ondernemers ruimte is om op nieuwe ontwikkelingen in te spelen. Het bestuur wil daarom bestemmingsplannen globaler en flexibeler maken, zodat de combinatie van werken, wonen en ondernemen gemakkelijker kan worden gemaakt.

Globaal en flexibel zijn twee naast elkaar staande begrippen. Globaal staat tegenover gedetailleerd; een bestemmingsplan is gedetailleerd als de bestemmingen precies en in detail zijn opgenomen, veelal op straat- of perceelsniveau ingevuld. De term krimpfolieplan wordt in dit verband ook wel gebruikt. Er kan ook sprake zijn van een globaal plan; de bestemmingen daarin worden veelal voor grotere gebieden toegekend en de bestemmingsomschrijving is (veel) ruimer.

Flexibiliteit ziet op de binnenplanse wijzigingsmogelijkheden van een bestemmingsplan; in een bestemmingsplan kan bepaald worden dat bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van bij dat bestemmingsplan aan te geven regels. Ook kan in een plan aangegeven worden dat het dagelijks bestuur, binnen het bestemmingsplan te bepalen grenzen, het plan kan wijzigen ('wijzigingsbevoegdheid), of het plan moet uitwerken ('uitwerkingsplicht').

In het verleden werden de meeste bestemmingsplannen opgesteld als een gedetailleerd plan, dat wil zeggen dat op perceelsniveau een bestemming aan gronden werd toegekend. Nadeel hiervan is dat elk afwijkend gebruik of elke afwijkende bouwaanvraag, waarvan al snel sprake zal zijn, niet toegestaan is, dan wel dat daarvoor een afwijkingsprocedure gevoerd moet worden. In deze gedetailleerde plannen zijn veelal wel enkele flexibiliteitsinstrumenten ingebouwd, bijvoorbeeld om af te wijken van hoogtematen of om gebruik te wijzigen.

Het grootste nadeel van gedetailleerde bestemmingsplannen is, naast de vaak noodzakelijke extra procedures bij afwijking van het plan, de onmogelijkheid om snel in te spelen op nieuwe ontwikkelingen. Het kan daarbij gaan op ontwikkelingen op microniveau of op grotere schaal. Denk bijvoorbeeld aan de ondernemer die een bedrijfspand of woning wil omzetten in kantoor of een woon/werkcombinatie wil creëren, de particulier die een aanpassing of uitbouw wil maken aan zijn woning of de corporatie die een heel bouwblok wil renoveren en van een extra bouwlaag wil voorzien.

Aan een globaal bestemmingsplan kleven deze nadelen niet; een globaal bestemmingsplan heeft minder procedures tot gevolg, nieuwe initiatieven zijn snel mogelijk, het is toekomstgericht en tegelijk minder snel verouderd, er zijn minder snel planaanpassingen nodig en het leidt tot een eenvoudiger bouwplantoetsing. In een globaal bestemmingsplan zullen grotere gebieden dezelfde bestemming krijgen, waarbinnen meerdere vormen van gebruik zijn toegestaan. Ook de maximaal toegestane afmetingen zullen ruimer bepaald zijn.

Op zichzelf bieden globale plannen dezelfde rechtszekerheid als gedetailleerde plannen; duidelijk is wat toegestaan wordt.

Globale en flexibele bestemmingsplannen veronderstellen wel een andere instelling bij het opstellen; waar in de regel onderzocht en vastgelegd werd wat de gemeente met de gronden wilde, is nu uitgangspunt het vastleggen van wat men niet wil. De uiteindelijke formulering in het bestemmingsplan zal dan weer wel een opsomming van toegestane activiteiten en bouwmogelijkheden zijn, aangezien de wettelijke bepalingen hiertoe nopen; het blijft zogenoemde toelatingsplanologie.

Globaal bestemmen kan niet ongelimiteerd, omdat elke mogelijk gemaakte ontwikkeling ook door (milieu)onderzoek onderbouwd moet worden.

Een andere inperking van de globaliteit kan gelegen zijn in de te verwachten planschadeclaims; als een ruimere bestemmingsomschrijving zal leiden tot claims, kan daarvan afgezien worden als bepaalde onderdelen daarvan volledig onrealistisch zijn, in ieder geval binnen de planperiode van tien jaar. Voor een groot deel kan dit omzeild worden door die activiteiten dan in wijzigingsbevoegdheden of afwijkingsmogelijkheden op te nemen; bij daadwerkelijke wijziging zal dan pas een grond voor planschade ontstaan.

Het zal ook duidelijk zijn dat een groot aantal activiteiten niet overal gewenst zijn; te denken valt aan horecavestigingen met een groter risico op geluidsoverlast, bedrijvigheid met een hogere milieucategorie en grootschalige detailhandel in een rustige woonwijk. Zoals gezegd zal die beperking dan wel gebaseerd moeten zijn op een 'per se niet' benadering.

Globale (en flexibele) bestemmingsplannen zijn toekomstgericht, maar veronderstellen daardoor wel meer visie, een visie die je bij krimpfolieplannen niet (uitsluitend conserverende plannen; uitsluitend vastleggen wat er feitelijk is) of veel minder (slechts mogelijk maken wat je nu verwacht en wil faciliteren) nodig hebt.

Bestemmingsplan Kop van Jut

Het voorliggende bestemmingsplan is indachtig deze uitgangspunten opgesteld. Zo worden scootsafes en kiosken in de openbare ruimte mogelijk gemaakt en zijn dakterrassen, daktoegangsopbouwen en rookgasafvoerkanalen onder voorwaarden toegestaan. Ondanks dat het bestemmingsplan in een (beperkte) flexibiliteit voorziet, is het hoofdzakelijk gericht op beheer van de huidige situatie.

Daarbij is voor een aantal aspecten toch een vrij gedetailleerde regeling opgesteld, om ondermeer recht te doen aan vastgesteld beleid en aan de bestaande, te handhaven stedenbouwkundige structuur en verschijningsvorm. Voor een aantal andere aspecten (zoals de bouwhoogte) is in het bestemmingsplan globaliteit en flexibiliteit opgenomen.

Het plangebied van het bestemmingsplan 'Kop van Jut' wordt begrensd door:

  • de Jan van Galenstraat aan de noordkant;
  • de Westelijke Marktkanaal aan de westkant;
  • de Kostverlorenvaart aan de oostkant.

Op de onderstaande afbeelding is de plangrens van het bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1303BPSTD-VG01_0001.png"

Afbeelding: plangrens van het bestemmingsplan 

1.2 Geschiedenis van het plangebied

Het bestemmingsplan is vernoemd naar de kermisattractie "kop van jut". Dit gebied is tot in jaren 20 van 20-ste eeuw argrarisch gebied geweest. Nadat het gebied rond 1928 bouwrijp is gemaakt, is het lange tijd gebruikt als kermis- en circuisterrein en als speelplaats, parkeer- en stalingsplaats voor o.a. caravans. Er werden evenementen gehouden zoals een jaarlijkse grote kermis of circus. Kop van Jut is om die reden ook de naam van één van de twee stratennamen in dit gebied. De andere straatnaam Marcanti-laan is vernoemd naar de vroegere marktcantine van de Centrale Groothandelsmarkt ten noorden van de Jan van Galenstraat. Pas in de jaren tachtig is het gebied bebouwd met de huidige woonwijk.

1.3 Stedenbouwkundige beschrijving

Het Marcanti-eiland bevindt zich ten zuiden van het Food Centre Amsterdam en wordt ook wel het 'schiereiland' van voormalig stadsdeel Westerpark genoemd. Behalve aan de noordrand (Jan van Galenstraat) is het gebied geheel omsloten door water.


Het stedenbouwkundig plan van het Marcanti-eiland, een plan van architect Sier van Rhijn, dateert uit de jaren tachtig en heeft een zeer uitgesproken stedenbouwkundige structuur. Op twee recent gebouwde panden aan de Jan van Galenstraat na, bevinden zich uitsluitend identieke appartementengebouwen in maximaal 5 bouwlagen op het eiland. De strookbebouwing is oost-west georiënteerd. Vanuit alle woningen is er zicht op het water. De structuur wijkt erg af van de 19e eeuwse en vroeg 20e eeuwse verkavelingsstructuren waar tussen dit schiereiland een scharnierpunt is. In 2004 zijn passend in de structuur zelfs nog twee stroken woonbebouwing aan de westzijde van het eiland toegevoegd in dezelfde architectuur als uit 1984. Dit doet vermoeden dat het plan in z'n geheel, zowel de architectuur als de stedenbouw, wordt gewaardeerd.


Het gebied wordt ontsloten door de Marcantilaan, die in het centrale deel van het gebied van noord naar zuid loopt. Vanuit hier worden de appartementen in oost-westelijke richting ontsloten. De openbare ruimte tussen de gebouwen heeft een groene uitstraling. Geparkeerd wordt hier in de openbare ruimte.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1303BPSTD-VG01_0002.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1303BPSTD-VG01_0003.jpg"

Afbeeldingen: zicht op het plangebied vanuit de Kostverlorenvaart (links), bebouwing uit de jaren '80 (rechts)

Bijzonder is dat in 2006 is in het noordelijke deel van het plangebied, aan de Jan van Galenstraat, een vijftig meter hoog in het oog springend woningcomplex met 82 appartementen in de vorm van piramides is gerealiseerd. Het woningcomplex is ontworpen door Soeters Van Eldonk Ponec architecten (tegenwoordig Soeters Van Eldonk architecten).


Het woongebouw bestaat uit twee in elkaar geschoven driehoekige torens, met elk een lift en een trappenhuis, en met terrassen in de getrapte zijkanten. De driehoekige vorm van de torens verwijst naar de contouren van het Marcanti-eiland. Tegen de achterkant van het gebouw, op het dak van de halfverdiepte parkeergarage, is een plein aangelegd. Het plein is opgetrokken in rode bakstenen, net als de woontorens. De grote schoorstenen herbergen de ontluchtingspijpen van de garage onder het plein en markeren tegelijkertijd de opgangen naar het plein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1303BPSTD-VG01_0004.jpg" 

Afbeelding: 'Piramides' aan de Jan van Galenstraat

Naast de Piramides heeft Soeters Van Eldonk architecten ook een middelbare school (Marcanti College) ontworpen als vervanging van de Esprit scholengroep. Het gaat om een middelbare school, type VMBO, met ongeveer 700 leerlingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1303BPSTD-VG01_0005.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1303BPSTD-VG01_0006.jpg"

Afbeeldingen: Plein op de halfverdiepte parkeergarage (links) Marcanti College (rechts)

Ten zuiden van de nieuwbouw aan de Jan van Galenstraat wordt uitsluitend gewoond. In de piramides aan de Jan van Galenstraat bevinden zich naast woningen ook maatschappelijke voorzieningen zoals Jeugdzorg en kinderdagverblijven.

Hoofdstuk 2 Plankader

In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het relevante beleidskader. In het volgende hoofdstuk wordt beschreven hoe het beleid in dit bestemmingsplan wordt omgezet.

2.1 Voorheen geldend bestemmingsplan

In het plangebied van het nu voorliggende bestemmingsplan vigeerde het bestemmingsplan 'Marcanti-eiland', onherroepelijk sinds 21 januari 2003.

Daarnaast vigeerde hier het op 5 juni 2012 vastgestelde 'Paraplubestemmingsplan Stadsdeel West, Amsterdam Deel 1'. Zeventien bestemmingsplannen zijn op een aantal aspecten herzien door dit paraplubestemmingsplan. Deze aspecten zijn:

  • Regels met betrekking tot het vestigen van kinderopvangvoorzieningen (één per bouwblok),
  • Het mogelijk maken van scootsafes en kiosken in de openbare ruimte,
  • Het mogelijk maken van dakterrassen en daktoegangsopbouwen,
  • Het realiseren van rookgasafvoerkanalen.

Met het bestemmingsplan 'Kop van Jut' worden deze bestemmingsplannen voor het onderhavige plangebied vervangen. Voor de overige gronden blijft het paraplubestemmingsplan van kracht tot dat ook daar nieuwe bestemmingplannen in werking treden.

2.2 Europees beleid en Rijksbeleid

Europese Kaderrichtlijn Water

Sinds 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Op grond hiervan moet in 2015 een goede (grond)waterstand zijn gerealiseerd. De kaderrichtlijn is op nationaal niveau vertaald in wetgeving, met name de Waterwet, maar er is ook doorwerking in de ruimtelijke ordening. Bij ruimtelijke besluiten, zoals bestemmingsplannen, moet in het kader van de goede ruimtelijke ordening onder meer worden beoordeeld of de gewenste watertoestand in gevaar wordt gebracht. Als nieuwe bestemmingen negatieve gevolgen kunnen hebben voor de watertoestand zijn maatregelen nodig. Ruimtelijke besluiten moeten worden voorafgegaan door een watertoets. Doel van deze watertoets is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een zo evenwichtig mogelijke wijze in Beschouwing worden genomen bij het te nemen ruimtelijk besluit. Het verband tussen de Kaderrichtlijn Water en ruimtelijke plannen is bij uitstek onderwerp van de watertoetsprocedure.

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) 

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 22 november 2011 onder aanvaarding van een aantal moties door de Tweede Kamer aangenomen en deze is op 13 maart 2012 in werking getreden. In de structuurvisie is aangegeven dat het Rijk drie hoofddoelen heeft:

  • a. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • b. het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • c. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn. Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 zijn het Barro en Rarro in werking getreden. Per 1 oktober 2012 is de 1e aanvulling van het Barro in werking getreden. Het betreft een uitbreiding van onderwerpen waarop het Barro betrekking heeft en de aanpassing van enkele artikelen.

Het Barro is met deze aanvulling uitgebreid met de volgende onderwerpen:

  • 1. Rijksvaarwegen (Titel 2.1)
  • 2. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen (Titel 2.7)
  • 3. Elektriciteitsvoorziening (Titel 2.8);
  • 4. Ecologische hoofdstructuur (titel 2.10);
  • 5. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament (Titel 2.11)
  • 6. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte) (Titel 2.12)
  • 7. Veiligheid rond rijksvaarwegen;
  • 8. Verstedelijking in het IJsselmeer;
  • 9. Toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.

De uitbreiding en aanpassingen hebben geen consequenties voor de regeling in dit bestemmingsplan.

Nationaal Waterplan

Het ontwerp Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die op 22 december 2009 in werking is getreden. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen. Als bijlage bij het ontwerp Nationaal Waterplan zijn beleidsnota's toegevoegd over waterveiligheid, het IJsselmeergebied en de Noordzee. Deze beleidsnota's vormen een nadere uitwerking en onderbouwing van de keuzes die in de hoofdtekst staan van het Nationaal Waterplan en dienen in samenhang ermee te worden gelezen. Het nu voorliggende bestemmingsplan gaat uit van behoud van de bestaande situatie, waaronder het behoud van het bestaande groen en water.

2.3 Provinciaal beleid

Provinciale Structuurvisie / Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie

De Structuurvisie Noord-Holland en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie zijn op 21 juni 2010 door Provinciale Staten vastgesteld. Sindsdien zijn op onderdelen wijzigingen van de verordening vastgesteld. In de verordening zijn, net als in de geldende provinciale verordening regels gesteld ten aanzien van grootschalige en perifere detailhandel op bedrijventerreinen en locaties voor kantoren- en bedrijventerreinen binnen het “Bestaand Bebouwd Gebied” (BGG). Het onderhavige plangebied ligt in het “Bestaand Bebouwd Gebied” zoals benoemd in de verordening. Het bestemmingsplan gaat uit van behoud van de bestaande situatie. Het bestemmingsplan staat geen realisatie van kantoren- en bedrijventerreinen of grootschalige en perifere detailhandel toe, zodat het bestemmingsplan in overeenstemming is met de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie.

2.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Amsterdam 2040, 'Economisch sterk en duurzaam'

De Structuurvisie Amsterdam 2040 is op 17 februari 2011 door de gemeenteraad van Amsterdam vastgesteld. Deze structuurvisie vormt de basis van alle ruimtelijke plannen die de komende jaren tot ontwikkeling komen. Vandaar dat juridisch planologische plannen (waaronder bestemmingsplannen) en stedenbouwkundige plannen (plannen in het kader van het Plaberum) van stad en stadsdelen aan de Structuurvisie zullen worden getoetst. De structuurvisie bestaat uit een visie, een hoofdstuk 'uitvoering' en een hoofdstuk 'instrumentarium'.

Visie

In het eerste deel van de Structuurvisie, de visie, worden ruimtelijke ontwikkelingen beschreven: sterke groeiprocessen vanuit de kracht van het hart van de metropool Amsterdam. De visie geeft aan welke ontwikkelingen gewenst zijn en worden gestimuleerd.

Uitvoering

Nadat de ontwikkelingsrichting van de stad is verwoord, wordt in het hoofdstuk 'uitvoering' de vraag gesteld hoe, waar en wanneer de opgaven die uit de Structuurvisie volgen, te realiseren zijn. Daartoe wordt de Structuurvisie vertaald in 'plannen' of 'projecten'. Voor deze plannen wordt een globale raming gemaakt van het te realiseren programma en er wordt een indicatie gegeven van de financiële opgaven die ermee gemoeid zijn. Tot slot wordt bepaald in welke tijdsvolgorde deze plannen aan de orde kunnen zijn. Hiermee wordt ook duidelijk in welke delen van de stad welk deel van de realisatie van de Structuurvisie ter hand wordt genomen.

Instrumentarium

In het visiedeel zijn de ambities van de gemeente Amsterdam neergelegd en wordt uiteengezet welk beleid voor de komende jaren wordt ingezet om die ambities waar te maken. In samenhang daarmee is de regelgeving ondergebracht in deel drie: het instrumentarium.

Watervisie Amsterdam

De Watervisie Amsterdam geeft een ruimtelijk-economisch perspectief op gebruik en beleving van het water en bevat een ideaal toekomstbeeld met een tijdshorizon van 2040.

In de visie wordt water nog steeds als een belangrijk weg voor goederentransport gezien. Daarbij gaat het in Amsterdam met name om het IJ met de haven, en om enkele belangrijke routes door de stad heen, zoals de Kostverlorenvaart die ten oosten langs het plangebied loopt. Een goed functionerende haven is voor de Amsterdamse economie van groot belang is.

De koers van de haven is vastgelegd in de Havenvisie 2020. Het IJ is essentieel als route voor de binnenvaart, een belangrijke pijler van de Nederlandse economie. Ook de Kostverlorenvaart en het Amsterdam-Rijnkanaal zijn belangrijk voor de binnenvaart. Deze of alternatieve routes moeten blijven functioneren in het belang van de binnenvaart.

Het openbaar vervoer van personen is beperkt tot het IJ en het goederenvervoer over water buiten het IJ, het Amsterdam-Rijnkanaal en de Kostverlorenvaart is minimaal.

De Kostverlorenvaart leent zich voor een aantrekkelijke en directe fietsroute van het centrum naar het Amsterdamse Bos.

2.5 Relevant stadsdeelbeleid

2.5.1 Wonen

Woonvisie West

Op 22 mei 2012 heeft het stadsdeel de Woonvisie 2012-2016 vastgesteld. Deze woonvisie vervangt de woonvisies van de vier voormalige stadsdelen en biedt een overzicht van ambities, inzet en resultaatdoelstellingen van stadsdeel West voor wat betreft wonen. Stadsdeel West vindt het belangrijk dat in het stadsdeel mensen met verschillende achtergronden, inkomens en gezinssamenstellingen naar tevredenheid kunnen wonen, werken, leren en verblijven.

De visie resulteert in vier doelstellingen:

  • 1. Het stadsdeel wil een diverse woningvoorraad waarbij in elke wijk huur en koopwoningen in verschillende prijsklassen voorkomen
  • 2. Het stadsdeel wil dat voor verschillende huishoudens in verschillende fasen van hun wooncarrière binnen West woningen aanwezig zijn
  • 3. Het stadsdeel streeft naar woonbuurten met een goede uitstraling en een duurzame woningvoorraad van voldoende bouwkundige kwaliteit
  • 4. Het stadsdeel ziet graag dat bewoners betrokken zijn bij hun omgeving

Prioriteit wordt gegeven aan:

  • voldoende woningen voor lage en middeninkomens
  • kwaliteit en duurzaamheid van de woningen
  • diversiteit op wijkniveau

De doelstellingen zijn alleen in samenwerking te realiseren en zijn kaderstellend voor het maken en toetsen van afspraken en het opstellen, harmoniseren en actualiseren van (uitvoerings)beleid, beleidsregels, projectplannen en woonprogramma's door het stadsdeel.

Welstandnota 

Op 25 juni 2013 is de nieuwe welstandsnota voor stadsdeel West vastgesteld en vervolgens met ingang van 9 september 2013 in werking getreden. De nieuwe welstandsnota gaat uit van een wijziging van de criteria, onder meer door een sterkere getraptheid daarbinnen. Daarnaast zijn deze afhankelijk van de schaal van de ingrepen: abstractere globalere criteria naarmate plan groter is.

In het portefeuillehouderoverleg ten behoeve van de opstelling van de welstandsnota is mede naar voren gebracht dat steeds meer mensen in Amsterdam een eigen huis hebben, al dan niet in VVE verband. De eigenaren willen ten aanzien van wonen hun eigen keuzes maken die passen bij levensstijl en identiteit. Welstand kan uitvoering van deze wensen beperken door regels die gericht zijn op het handhaven van uniformiteit en het collectieve wonen. Het nieuwe welstandsbeleid doet meer recht doet aan de behoefte aan de individuele expressie van de bewoner of ontwerper. Het beoordelingskader voor de toets aan redelijke eisen van welstand, dient drie doelen: (1) De schoonheid van Amsterdam behouden en bevorderen, (2) duurzaamheid (faciliteren van duurzame energieopwekking, bevorderen energiezuinigheid en robuust maken van bebouwing tegen extremer weer -onder meer door het stimuleren aanleg groene daken voor opvang regenwater) en (3) het verminderen van de regeldruk.

Voor de nieuwe welstandsnota is geen nieuwe analyse van de kwaliteiten van de stad gemaakt en hij kent geen nieuwe gebiedsbeschrijvingen of nieuwe waarderingskaarten. Ook zijn er geen hoofdstukken over de juridische achtergrond en de werking van het welstandstoezicht; niet het proces, maar alleen inhoud, dat wil zeggen welstandscriteria. Voor woonschepen zijn ook welstandregels vastgesteld, die zijn opgenomen in het woonbotenbeleid.

2.5.2 Economische functies

Horecanota stadsdeel West 2011

Op 19 juli 2011 is de Horecanota Stadsdeel West 2011 vastgesteld door de stadsdeelraad. Het stadsdeel wil voor bewoners en bezoekers van West een divers, aantrekkelijk en eigentijds horeca-aanbod realiseren, waarmee de leefbaarheid en attractiviteit van het wonen, werken en verblijven in West wordt versterkt. Stadsdeel West heeft zich tot doel gesteld het meest creatieve en ondernemende stadsdeel van Amsterdam te worden. Een bloeiende horecasector met levendige terrassen is een belangrijke pijler hiervan. Twee basisuitgangspunten liggen aan het horecabeleid ten grondslag:

  • a. Horeca biedt kansen, waarop het stadsdeel wil inspelen;
  • b. Er is hierbij nadrukkelijk oog voor het woon- en leefklimaat.

Het horecabeleid voor West gaat uit van een structuur voor de horeca, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen (bestaande) woongebieden, winkelstraten en horecaconcentratiegebieden. Deze gebieden verschillen in functie en karakter en daarmee in mogelijkheden voor horecaontwikkeling. Daarnaast zijn er gebieden die hiervan afwijken.

Woongebieden

Bij het onderhavige plangebied gaat het met name om een woongebied. Woongebieden zijn gebieden met overwegend een woonfunctie waarin horeca in het algemeen beperkt aanwezig is. Om het woon- en leefklimaat in de woongebieden niet te (over)belasten, wordt uitbreiding ten aanzien van de huidige horecavestigingen in bestaande woonbuurten zeer beperkt toegestaan. De huidige horecavestigingen kunnen in de woonbuurten (ook na overname) gevestigd blijven.

Horecacategorieën in bestemmingsplannen

Om een gerichter horecabeleid te voeren, zal stadsdeel West in (nieuwe) bestemmingsplannen 'horecacategorieën' hanteren. Doel van deze categorie-indeling is om gericht horecabeleid mogelijk te maken, waarbij enerzijds het woon- en leefklimaat kan worden beschermd en anderzijds wenselijke uitbreiding van horeca mogelijk wordt gemaakt door uitsluiting van ongewenste horecacategorieën. De horecacategorisering vindt zijn grondslag in ruimtelijk en sociaal relevante aspecten als ruimtelijke uitstraling, verkeersaantrekkende werking, invloed op directe (woon)omgeving, geluid- en stank overlast en sociale veiligheid. Een horecabedrijf met meer dan één activiteit valt onder de meest zware categorie (zie onderstaande tabel).

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1303BPSTD-VG01_0007.png"

Horeca II (onder andere discotheek / dansclub) heeft doorgaans het meeste effect op het woon- en leefklimaat, gevolgd door Horeca I (onder andere snackbar, shoarmazaak), Horeca III (onder andere café, bar), Horeca IV (restaurants) en horeca V (hotels).

In het plangebied bevindt zich momenteel geen horeca. Wél biedt dit bestemmingsplan de mogelijkheid om in zeer beperkte mate en uitsluitend in de vorm van kiosken horeca van categorie IV toe te staan.

De vergunningaanvraag wordt altijd getoetst aan het geldende bestemmingsplan. Nieuwe horeca is aan enkele voorwaarden verbonden. Het maximum bruto vloeroppervlak is beperkt tot maximaal 15 m2 en er mag door de bouw van een kiosk geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en gebouwen.

Notitie Kinderdagverblijven

Bij het bepalen van de geluidsbelasting hoeft geen rekening meer worden gehouden met het geluid van spelende kinderen op en bij scholen of kinderdagverblijven. De geluidsnormen voor basisscholen en kinderdagverblijven zijn vanaf 1 januari 2010 aangepast. Bij basisonderwijs wordt een uitzondering gemaakt voor de periode vanaf een uur voor aanvang van het onderwijs tot een uur na beëindiging van het onderwijs. Bij kinderdagverblijven geldt de uitzondering tijdens openingstijden. Dit is ingegeven door het maatschappelijk belang dat basisscholen en kinderdagverblijven vervullen.

De geluidnormen hebben betrekking op de milieuwetgeving. In het kader van de goede ruimtelijke ordening moet een afweging worden gemaakt of de functie kinderdagverblijf ruimtelijk inpasbaar is. Het stadsdeel heeft hiervoor de notitie Kinderdagverblijven vastgesteld. Daarin is bepaald dat er per bouwblok maximaal één kinderdagverblijf gerealiseerd mag worden, om de (geluid)overlast van spelende kinderen in het binnenterrein binnen de perken te houden.

2.5.3 Openbare ruimte: groen, water en verkeer

Groenstructuurplan West

De stadsdeelraad van stadsdeel West heeft op 17 juli 2012 het Groenstructuurplan vastgesteld. In het Groenstructuurplan is het binnen het stadsdeel aanwezige groen geanalyseerd, tevens is aangegeven waar de kansen voor verbetering en uitbreiding toepasbaar zijn. Beleidsuitgangspunten vanuit het groenstructuurplan zijn:

  • een samenhangende ruimtelijke, ecologische en recreatieve visie op het groen in stadsdeel West;
  • bescherming van het bestaande groen en waar mogelijk kwantitatieve en kwalitatieve verbetering van het groen;
  • beschrijven van kansen voor uitbreiding en verbetering van de toegankelijkheid en bereikbaarheid van het groen.

Op de onderstaande afbeelding is de Groenstructuurplankaart weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1303BPSTD-VG01_0008.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1303BPSTD-VG01_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1303BPSTD-VG01_0010.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1303BPSTD-VG01_0011.png"

Afbeelding: Uitsnede Groenstrucuurplankaart

De langs de Jan van Galensraat aanwezige bomen zijn onderdeel van de 'hoofdbomenstructuur met verbeterpunt' en voor een deel van de 'hoofdbomenstructuur in orde'. Langs het Westelijk Marktkanaal en de Kostverlorenvaart loopt een recreatieve fiets- en/of wandelroute.

Het voorliggende bestemmingsplan gaat uit van de bestaande situatie. De bovengenoemde uitgangspunten zijn uitvoerbaar binnen de kaders van het voorliggende bestemmingsplan.

Waterkaart Stadsdeel West

In de waterkaart d.d. februari 2012 is het huidige gebruik van de vaarwateren in het stadsdeel in kaart gebracht. Het Westelijk Marktkanaal is hier aangewezen als groene oever, waar afmeren niet is toegestaan. De Kostverlorenvaart aan de oostkant van het plangebied is aangewezen als scheepvaartroute. Afmeren voor binnenvaart en bedrijfsvaartuigen is hier toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1303BPSTD-VG01_0012.jpg"

Afbeelding: Waterkaart Stadsdeel West

Parkeernota stadsdeel West 2012 - 2020

Op 5 juni 2012 heeft de deelraad van stadsdeel West ingestemd met de Parkeernota stadsdeel West 2012 - 2020. In deze nota zijn de volgende doelstellingen opgenomen:

  • minder geparkeerde auto's op straat in de drukke woongebieden,
  • minder autogebruik in de woonwijken (waaronder ook zoekverkeer naar een parkeerplaats) en
  • meer parkeren aan de rand van het stadsdeel. Uitgangspunt is dat parkeren in drukke woongebieden geen recht is, maar een keuze.

Met behulp van verschillende stimuleringsmaatregelen en het aanbieden van mobiliteitsalternatieven wil het stadsdeel invloed uitoefenen op de individuele mobiliteitsbehoefte, zoals het al dan niet eigen autobezit, het gebruik van de auto en de locatie waar men de auto parkeert.

Bij (sloop)nieuwbouwprojecten, transformatie- of transitieprojecten staat bij de beoordeling met betrekking tot op welke wijze de parkeervraag in wordt gevuld de volgende doelstellingen centraal

  • het behoud van een gemengde bevolkingsopbouw (lagere, midden en hogere inkomens);
  • een op de toekomst gerichte leefbare en groene openbare ruimte, waarin zo min mogelijk ruimte in beslag wordt genomen door geparkeerde auto's.

De uitgangspunten zijn:

  • een nieuw bouwinitiatief mag geen significant extra parkeerclaim op de openbare ruimte tot gevolg hebben;
  • indien er sprake is van een significante extra parkeerclaim dient deze opgevangen te worden in een parkeervoorziening;
  • een bewoner die beschikt of kan beschikken over een parkeerplaats komt niet in aanmerking voor een parkeervergunning, ongeacht de woning een corporatiewoning is (al dan niet sociale huur),
  • een private huurwoning of een koopwoning (conform de parkeerverordening). Voor de appartementscomplexen waar hiervan is afgeweken geldt een uitsterfbeleid;
  • om een hoge kwaliteit van de openbare ruimte te verwezenlijken moet gestreefd worden naar zo min mogelijk parkeerplaatsen in de openbare ruimte;
  • Bij de planvorming dient rekening gehouden te worden met voldoende ruimte ten behoeve van deelauto's, laad- en losvoorzieningen en gehandicaptenparkeerplaatsen;
  • Indien geen garageplekken beschikbaar zijn onder het appartementencomplex wordt voor bewoners die een garageplek wensen, tot het moment dat een garageplek vrijkomt, de mogelijkheid gegeven om in een ringparkeervoorziening te parkeren (zodra gerealiseerd). Hiervoor geldt, indien juridisch mogelijk, een hoger tarief dan reguliere ringparkeerders betalen.

In de navolgende tabel zijn de parkeernormen voor woningen weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1303BPSTD-VG01_0013.png"

Bij nieuwbouw geldt als uitgangspunt dat de parkeervraag opgevangen wordt in een parkeervoorziening. Verschillende vormen zijn mogelijk:

  • de parkeerplaatsen in een parkeervoorziening worden gekoppeld aan de woningen;
  • de parkeervoorziening wordt in zijn geheel eigendom van de VVE van het appartementencomplex,
  • bij grootschalige projecten kan de parkeervraag opgevangen worden in een collectieve
  • parkeervoorziening.

Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe woningen.

Hoofdstuk 3 Beleid in dit bestemmingsplan

3.1 Nota "Globaal en flexibel bestemmen"

Op 10 mei 2011 heeft de stadsdeelraad de nota “Globaal en flexibel bestemmen” vastgesteld en tot uitgangspunt gemaakt voor nieuw op te stellen bestemmingsplannen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen streeft het stadsdeel West naar een goed evenwicht tussen rechtszekerheid van burgers en het bedrijfsleven enerzijds en de flexibiliteit om in te kunnen spelen op maatschappelijke- en marktontwikkelingen anderzijds. Een belangrijke doelstelling is dat mensen zoveel mogelijk een wooncarrière kunnen maken in het stadsdeel en dat er voor ondernemers ruimte is om op nieuwe ontwikkelingen in te spelen. Het bestuur wil daarom bestemmingsplannen globaler en flexibeler maken, zodat de combinatie van werken, wonen en ondernemen gemakkelijker kan worden gemaakt.

In dit bestemmingsplan zijn de bouwvolumes over het algemeen, zowel qua massa als qua situering en begrenzing, gedetailleerd vastgelegd. Het gaat uitsluitend om bestaande bebouwing. Het gaat bij het onderhavige plangebied vooral om een woongebied. De invulling van gebouwen is hierdoor vooral bestemd voor wonen. Op een aantal locaties zijn in de eerste of de eerste twee bouwlagen ook maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening, bedrijven en kantoren toegestaan. De school in het noorden van het plangebied heeft een bredere maatschappelijke bestemming dan alleen onderwijs. Hierdoor is enige flexibiliteit in het plan opgenomen.

3.2 Stedenbouw

Stedenbouwkundige structuur

De stedenbouwkundige structuur van het plangebied wordt gehandhaafd. De bestaande bebouwing wordt als bouwvlak in de bestemmingen weergegeven.

Optoppen

Het toevoegen van extra bouwlagen aan bestaande panden wordt in stedenbouwkundig jargon vaak aangeduid als ‘optoppen’. Verdichting van de bestaande stad is een opgave uit de structuurvisie van de gemeente Amsterdam. Optoppen kan daar een rol in vervullen. In dit plangebied is daarom onderzocht of het mogelijk is om verhoging van bestaande bebouwing bij recht toe te staan.

In het kader van actualiseren van bestemmingsplannen zijn algemene criteria opgesteld, die mogelijke optoplocaties in kaart brengen. Het betreft de volgende criteria:

  • 1. Niveau van het individuele pand
    • a. technische uitvoerbaarheid;
  • 2. Cultuurhistorisch, algemeen advies BMA
    • a. verhogingen koppelen aan architectonische eenheden;
    • b. niet toestaan bij blokken met een bewust ontworpen hoogteverschil in verband met stedenbouwkundig effect;
    • c. tenminste de karakteristiek en compositie van orde 1 en 2 panden intact houden;
    • d. ontwerp in samenhang en eenduidig;
  • 3. Convenant welstand Atlas 19e eeuwse Ring, Gordel 20-40 en AUP)
    • a. Geen extra bouwlaag op architectuur orde 1 en orde 2 panden;
    • b. Geen extra bouwlaag op de panden gelegen aan de stedenbouwkundige zones A en B (op deze laatste regel kan een uitzondering gemaakt worden als de verhoging van het individuele pand de positie in de straatwand juist verbetert);
    • c. Voor gebouwen van orde 3 en basisorde is een extra bouwlaag voorstelbaar met inachtneming van het volgende:

i. Niet gelegen is in een stedenbouwkundige zone A of B;

ii.Goed passend is bij de architectuur van de betreffende architectuureenheid;

iii. Niet gelegen in een smal (kleiner dan 40 meter) gesloten bouwblok;

  • 4. Welstand
    • a. Bij optoppen adviseert de Commissie voor Welstand en Monumenten. Daarbij wordt o.a. gelet op:

i. de architectuur van opbouw in relatie tot architectuur van het gebouw;

ii. de positie in een ensemble, architectonische eenheid of straatwand;

iii. materialisatie en detaillering;

  • 5. Stedenbouwkundige structuur
    • a. optoppen altijd toestaan op locaties die de stedenbouwkundige structuur versterken
  • 6. Bezonning en privacy
    • a. niet bij bouwblokken smaller dan 40 meter;
    • b. mogelijk beperkende voorwaarden door terugleggen van voor- en of achtergevel;
  • 7. Niet bij bouwblokken die recentelijk zijn opgeleverd en waarbij al de maximale bouwhoogte is opgezocht.

Het stadsdeel hecht aan bestemmingsplannen die niet onnodig gewenste ontwikkelingen beperken. Gelet op getoonde belangstelling van bewoners en de ingediende zienswijze wordt het bestemmingsplan aangepast zodat het in de mogelijkheid voorziet om dakopbouwen te realiseren.

De stedenbouwkundige opzet van het Marcanti-eiland gaat uit van losse bouwblokken die in het groen zijn gebouwd met ruime onderlinge afstand van 20 meter of meer, waarbij vanuit alle appartementen uitzicht is op de twee omliggende waterwegen. Het realiseren van een mogelijke dakopbouw zal niet leiden tot een onaanvaardbare afname van het uitzicht of van privacy door extra inkijk. Hetzelfde geldt voor de effecten die een dakopbouw heeft op de bezonning en lichtinval Dit blijkt uit de bezonningsstudie die is opgenomen in de bijlage bij deze plantoelichting.

De dakopbouwen mogen maximaal 3 meter hoog zijn, zodat een volwaardige verdieping kan worden toegevoegd. Gelet op bovenstaande argumenten wordt het mogelijk tot op de dakrand te bouwen.

Daarnaast is er een integrale afweging gemaakt, waarbij de voor- en nadelen van de dakopbouwen en de effecten ervan op de stedenbouwkundige opzet van de buurt zijn gewogen. In dat kader is in de regels van het bestemmingsplan bepaald dat de dakopbouw alleen per architectonische eenheid in één keer mag worden gebouwd. Op deze wijze ontstaat er geen rommelig daklandschap.

Bebouwingsregels

Voorgevel

Kleine inspringingen worden niet precies geregeld, hier mag de voorgevel rechtgetrokken worden. Balkons, erkers en vergelijkbare bouwdelen aan de straatzijde zijn niet als recht mogelijk gemaakt maar als ontheffing.

Achtergevel

De hoofdbebouwing wordt langs de achtergevel gevolgd inclusief eventuele uitbouwen. Kleine verschillen worden rechtgetrokken.

Bouwhoogte 

De bouwhoogte in het plangebied varieert. De eerder reeds bij recht toegelaten bouwhoogte is uitgangspunt voor het bestemmingsplan, ook waar deze in het geldend recht hoger is dan in de gerealiseerde situatie.

Dakvorm/kappen/uitbreidingen

In het plangebied bevinden zich uitsluitend panden met platte daken. Voor deze panden is een maximum bouwhoogte vastgelegd en wordt het realiseren van dakterrassen en -opbouwen toegelaten.

Dakterrassen

Het gebruik van het dak als dakterras kan voor een bewoner een grote verbetering van het wooncomfort betekenen. Deze individuele meerwaarde mag echter niet leiden tot een verslechtering voor anderen. Om deze redenen zijn er in het 'Paraplubestemmingsplan Stadsdeel West, Amsterdam, deel 1' (vastgesteld op 5 juni 2012, in werking getreden op 26 juli 2012) voorwaarden gesteld aan de maatvoering en uitstraling van dakterrassen en daktoegangsopbouwen. Deze voorwaarden zijn in voorliggend bestemmingsplan overgenomen. Zo mag het dakterras alleen worden gebouwd op het dak. Het “dak” is in dit geval het hoogste horizontale vlak van het gebouw (afgezien van schoorstenen, opbouwen en dergelijke).

Ten behoeve van de toegang op het dakterras mag een opbouw worden gerealiseerd met een maximale hoogte van 2,80 meter (gemeten vanaf het dakvlak) en een maximale omvang van 6 m². De afstand van de toegangsopbouw tot de dakrand bedraagt minimaal de hoogte van de toegangsopbouw.

Dakterrassen worden toegestaan, met de voorwaarden die in de regels zijn genoemd. Dakterrassen op hoofdbebouwing dienen, conform de Welstandsnota, altijd “uit het zicht” te liggen: 2 meter uit de voorgevelrooilijn en 1 meter uit de achtergevelrooilijn. Beide gemeten vanaf het dakvlak, dus niet vanaf de goot. Bestaande legale uitzonderingen zullen wel worden gerespecteerd.

Dakterrassen zijn daarnaast mogelijk op één- of meerlaagse aanbouwen waarbij het hekwerk tot het einde van aanbouw mag worden doorgezet. Een aanbouw is een deel van de bebouwing welke qua bouwhoogte ondergeschikt is aan de hoofdmassa.

Dakopbouwen

Op gebouwen zijn ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - dak' dakopbouwen toegestaan, bovenop de maximum bouwhoogte. Dat geldt ter plaatse van de woningen met een maximum bouwhoogte van 15 meter. Ten behoeve van de dakopbouwen mag de maximum bouwhoogte worden overschreden met 3 meter, dus tot maximaal 18 meter. Voorwaarde is dat de dakopbouw uitsluitend dient ter vergroting van de bestaande woning en deze in de gehele architectonische eenheid wordt gerealiseerd.

3.3 Openbare ruimte

Openbare ruimte

Het beleid in het bestemmingsplan is om de openbare ruimte zo groen mogelijk te houden. Bestaand groen is dan ook bestemd voor groen. Langs de Kostverlorenvaart is de openbare ruimte bijna volledig verhard. Hier zijn de gronden bestemd als 'Verkeer – verblijfsgebied'. Openbare ruimte die toegankelijk is voor de auto is bestemd als 'Verkeer'.

Privétuinen

Privétuinen zijn bestemd als 'Tuin – 1'. In één situatie is een tuin bestemd als 'Tuin – 2'. Aanleiding voor dit onderscheid is de hier aanwezige in- en uitrit ten behoeve van een ondergrondse parkeervoorziening.

Ten aanzien van bebouwing in privétuinen gelden de volgende uitgangspunten.

Vrijstaande bebouwing in privétuinen (schuurtjes)

Uitgangspunt is dat in het bestemmingsplangebied geen vrijstaande bergingen worden toegestaan. Daardoor zijn automatisch uitsluitend de in het Besluit omgevingsrecht (Bor) bedoelde vergunningsvrije bergingen toegestaan (Bijlage II, artikel 2, aanhef en onder 3). De maatvoering van deze vergunningsvrije bergingen is ruim voldoende om een berging te realiseren. Er is geen aanleiding om in het bestemmingsplan ruimere afmetingen mogelijk te maken.

Aan- en uitbouwen aan woningen in privétuinen

Ten aanzien van uitbouwen aan de achterzijde van (woon)gebouwen worden de volgende uitgangspunten aangehouden:

  • De huidige achtergevel van hoofdbebouwing zoals aangegeven op de topografische ondergrond is de grens tussen de hoofdbebouwing en de tuin;
  • Aan- en uitbouwen worden in het bestemmingsplan niet geregeld. Daarmee zijn automatisch alleen de op grond van het Besluit omgevingsrecht genoemde vergunningsvrije aan- en uitbouwen toegestaan.
  • Bestaande grotere aan- en uitbouwen welke met bouwvergunning zijn gerealiseerd, worden in het bestemmingsplan opgenomen.

3.4 Wonen

Uitgangspunt is dat wonen wordt toegestaan op plekken waar nu wordt gewoond. Binnen de woonbestemming zijn aan huis gebonden beroepen en bedrijvigheid toegestaan, waarbij de woning in “overwegende mate” de woonfunctie moet behouden.

3.5 Economische en maatschappelijke functies

Detailhandel en horeca

Dit bestemmingsplan voorziet in een zeer beperkte omvang van detailhandel en horeca: uitsluitend in de vorm van kiosken. De feitelijke toestand noch het beleid geven aanleiding meer detailhandel en horeca toe te staan. Horeca is alleen van categorie 4 (restaurant) toegestaan.

Waar nieuwe detailhandel of horeca wordt gerealiseerd, wordt aan de markt overgelaten: het is niet wenselijk en mogelijk om nu al plekken aan te wijzen waar deze kunnen komen.

Aan de realisatie van genoemde kiosken zijn voorwaarden gekoppeld, zodat voldoende rechtszekerheid voor de toekomst wordt geboden wordt om ongewenste ontwikkelingen te voorkomen. De omvang van een horecavestiging is met maximaal 15 m2 zeer beperkt.

Automatenhallen zijn niet toegestaan conform de horecanota en de Algemeen Plaatselijke Verordening (APV). Dit uitgangspunt is ook voor het bestemmingsplan aangehouden door automatenhallen als verboden gebruik aan te merken.

Bedrijven, kantoren en dienstverlening

Beroep en bedrijf aan huis wordt in het bestemmingsplan toegestaan binnen de woonbestemming, mits de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft.

Zelfstandige kantoren en bedrijven zijn in dit bestemmingsplan alleen toegestaan waar dat nader is aangeduid. Bedrijven zijn maximaal van categorie A van de bij deze regels gevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten toegestaan.

Maatschappelijke voorzieningen

Uitgangspunt is dat de gebouwen met alleen een maatschappelijke functie, zowel medische voorzieningen, buurthuizen, culturele voorzieningen als scholen een maatschappelijke bestemming krijgen.

Seksinrichtingen

Uitgangspunt is dat er geen seksinrichtingen worden toegestaan.

Kinderdagverblijven

In het bestemmingsplan kan een gemeente vastleggen welke locaties geschikt geacht worden voor vestiging van nieuwe basisscholen en kinderdagverblijven. Het stadsdeel heeft in dat licht de notitie Kinderdagverblijven vastgesteld. Daarin is bepaald dat er per bouwblok maximaal één kinderdagverblijf gerealiseerd mag worden, om de (geluid)overlast van spelende kinderen in het binnenterrein binnen de perken te houden. Dit beleid is door het stadsdeel planologisch vastgelegd in het op 5 juni 2012 vastgestelde 'Paraplubestemmingsplan Stadsdeel West, Amsterdam Deel 1'.

In het plangebied van dit bestemmingsplan bevinden zich twee kinderdagverblijven. Deze zijn positief bestemd. Dit bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheid om meer kinderdagverblijven toe te staan.

3.6 Verkeer, parkeren en groen

Autoverkeer

Het wegcategoriseringsplan en de Structuurvisie vormen het uitgangspunt voor de bestemmingsplanregeling ten aanzien van wegen. Uitgangspunt is behoud van de huidige gebiedsontsluitingsstructuur. Zowel de gebiedsontsluitingswegen (50 kilometer per uur) als de erftoegangswegen (30 kilometer per uur) worden bestemd als 'Verkeer'. Openbare ruimte die niet toegankelijk is voor autoverkeer en niet bestemd is als 'Groen' is in dit bestemmingsplan bestemd als 'Verkeer – verblijfsgebied'.

Parkeren

Parkeren op straat wordt toegestaan binnen de openbare bestemming 'Verkeer'.

In de groenstroken (bestemming 'Groen') wordt geen verkeer en ook geen parkeerplaatsen toegestaan. Inpandig parkeren wordt in het bestemmingsplan toegestaan op plekken waar dat nu is gerealiseerd.

Het is op grond van de Parkeernota gewenst om, waar mogelijk, inpandige parkeergarages te realiseren. Bij veel nieuwbouwprojecten is het realiseren van inpandige (en veelal ondergrondse) parkeerplaatsen al uitgangspunt. Dit bestemmingsplan voorziet echter niet in dergelijke nieuwe ontwikkelingen. Er bevinden zich twee ondergrondse parkeervoorzieningen in het plangebied, een onder de vestiging van Jeugdzorg en een onder het plein achter het piramidegebouw aan de Jan van Galenstraat. Deze zijn in het bestemmingsplan positief bestemd. Verder voorziet het bestemmingsplan niet in de mogelijkheid om inpandig te parkeren.

Groenvoorzieningen

Uitgangspunt in het bestemmingsplan is het behoud van de bestaande groenvoorzieningen en plantsoenen. Deze zijn bestemd als 'Groen'. Ook de bestemming 'Verkeer- verblijf' en 'Verkeer' staan groenvoorziening toe.

3.7 Water, woonschepen en andere vaartuigen

Het bestaande water wordt in het bestemmingsplan positief bestemd. Het bestemmingsplan voorziet aan de noordrand van het plangebied in ligplaatsen voor woonboten. Deze zijn er nu ook al. Dit bestemmingsplan is een conserverend bestemmingsplan. Er worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt die een effect op de waterhuishouding zouden kunnen hebben.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheidsaspecten

4.1 Geluid

Op grond van de Wet geluidhinder is akoestisch onderzoek verplicht voor nieuwe geluidgevoelige bestemmingen die worden gerealiseerd binnen de geluidzone van wegen, spoor en industrieterreinen die op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder zijn gezoneerd.

Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe geluidgevoelige bestemmingen. Nader onderzoek is niet nodig.

4.2 Bodem

Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. Bodemonderzoek is daarom niet nodig.

4.3 Luchtkwaliteit

Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen)

Voor luchtkwaliteit is titel 5.2 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen), beter bekend als de Wet luchtkwaliteit kader. Daarin is bepaald dat bij het vaststellen van een bestemmingsplan of het nemen van een projectbesluit moet worden voldaan aan grenswaarden voor ondermeer stikstofdioxide en fijn stof. In het “Besluit niet in betekenende mate bijdragen” is bepaald dat indien een project kan worden beschouwd als “niet in betekenende mate” er geen toetsing aan de grenswaarden hoeft plaats te vinden. Deze grens is in het Besluit gesteld op 3%, wat betekent dat de concentratie stikstofdioxide of fijn stof met maximaal 3% mag toenemen als gevolg van de nieuwe ontwikkelingen die een bestemmingsplan toestaat. Als het meer is dan 3% moet worden getoetst aan de grenswaarden. In de "Regeling niet in betekenende mate bijdragen" is voor een aantal specifieke projecten een berekening gemaakt bij welk bouwprogramma er nog sprake is van “niet in betekenende mate”. Dit is als het project betrekking heeft op maximaal 1.500 woningen of 100.000 m² kantoren (bij één ontsluitingsweg) of een combinatie van beiden. Voor de laatste categorie projecten is in de regeling een verdeelsleutel woningen-kantoren opgenomen.

Het bestemmingsplan is conserverend van aard. Het plan biedt wel een beperkt mate aan flexibiliteit, maar voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen die een effect op de luchtkwaliteit zouden kunnen hebben. Onderzoek naar luchtkwaliteit is niet nodig.

Besluit gevoelige bestemmingen

Sinds 15 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen van kracht. Op grond van het Besluit is het niet toegestaan om kwetsbare functies (zoals ziekenhuizen en verzorgingshuizen) te realiseren op minder dan 100 meter van een Rijksweg en op minder dan 50 meter van een provinciale weg, als ter plaatse de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof worden overschreden. Het nu voorliggende bestemmingsplan gaat niet uit van de bouw van nieuwe in het besluit genoemde gevoelige functies, zodat wordt voldaan aan de bepalingen uit het Besluit gevoelige bestemmingen.

Beleid gemeente Amsterdam

Ten aanzien van gevoelige functies heeft de gemeenteraad van Amsterdam op 17 december 2009 een richtlijn vastgesteld. Daarbij is het uitgangspunt dat binnen de zone van 300 meter gemeten van de rand van een snelweg en 50 meter gemeten van de rand van een provinciale weg, geen gevoelige bestemmingen worden geprojecteerd. Dit is een aanvulling op het landelijke Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit en geldt los van de vraag of sprake is van een (dreigende) overschrijding. Een tweede uitgangspunt is dat bij stedelijke wegen met meer dan 10.000 motorvoertuigen per etmaal binnen een afstand van 50 meter gemeten van de rand van de weg geen gevoelige bestemmingen in de eerste lijnsbebouwing worden geprojecteerd. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe gevoelige functies mogelijk, zodat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het beleid.

4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid inrichtingen

Het ”Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen” (BEVI) is op 27 oktober 2004 in werking getreden. Het besluit legt veiligheidsnormen op aan inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd of opgeslagen (waaronder LPG-tankstations), die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. In het BEVI is bepaald dat bij het opstellen van ruimtelijke plannen, zoals een bestemmingsplan, met zoneringen externe veiligheid rekening gehouden moet worden. Het BEVI is alleen van toepassing op ruimtelijke besluiten indien het plangebied binnen het invloedsgebied van een BEVI-inrichting ligt (art. 2, lid 2a). Het invloedsgebied is het gebied waarin personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. Dit houdt in dat onderzocht moet worden of er inrichtingen aanwezig zijn waarvan het invloedsgebied van een ongeval met gevaarlijke stoffen reikt tot in het plangebied. Indien hiervan sprake is zal vastgesteld moeten worden of voor het plan wordt voldaan aan de risiconormen uit het BEVI.

Het plangebied van dit bestemmingsplan valt niet binnen het invloedsgebied van een inrichting zoals bedoeld in het BEVI. Nader onderzoek is niet nodig.

Externe veiligheid transport - weg

In de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RnVGS) heeft het rijk het beleid vastgelegd met betrekking tot de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. In de circulaire zijn normen opgenomen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. De circulaire is onder meer van toepassing op omgevingsbesluiten, zoals het vaststellen van een bestemmingsplan.

Het plangebied valt niet binnen de invloedssfeer van een transportroute van gevaarlijke stoffen. Onderzoek naar externe veiligheid is daarom niet nodig.

Externe veiligheid transport - rail

In de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) heeft het rijk het beleid vastgelegd met betrekking tot de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. In de circulaire zijn normen opgenomen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. De circulaire is onder meer van toepassing op omgevingsbesluiten, zoals het vaststellen van een bestemmingsplan.

Op grond van de circulaire geldt een afstand van 200 meter waarbinnen onderzoek moet worden gedaan naar het groepsrisico. Daarbuiten hoeven geen beperkingen te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt niet binnen de zone van 200 meter langs een spoortracé. Onderzoek is niet nodig.

Externe veiligheid transport – buisleidingen

In het plangebied bevinden zich geen hogedruk aardgasleiding. Nader onderzoek is niet nodig.

4.5 Luchthavenindelingbesluit

Op 1 november 2002 heeft het kabinet zijn definitieve goedkeuring verleend aan nieuwe milieu-en veiligheidsregels voor Schiphol. De regels zijn vastgelegd in twee uitvoeringsbesluiten, behorend bij de in 2001 goedgekeurde Schipholwet: het luchthavenindelingbesluit en luchthavenverkeersbesluit. Het luchthavenverkeersbesluit is gericht op de beheersing van de milieubelasting door het luchthavenluchtverkeer rondom Schiphol. In het besluit zijn regels opgenomen ten aanzien van luchtverkeerswegen, vlieghoogtes rondom de luchthaven, regels ten aanzien uitstoot van stoffen, maximale risicogewicht van vliegtuigen, maximale geluidbelasting gedurende de nacht en etmaal.

Het luchthavenindelingbesluit bevat (ruimtelijke) regels voor de omgeving ten behoeve van het functioneren van Schiphol. Voor ruimtelijke plannen is dus hoofdzakelijk het luchthavenindelingbesluit van belang. Dit besluit zal kort worden toegelicht. Voor bepaalde gebieden rondom Schiphol is een “beperkingengebied” aangewezen. Binnen dat gebied gelden beperkingen ten aanzien van maximale bouwhoogten, vogelaantrekkende functies en toegestane functies (zoals woningen).

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1303BPSTD-VG01_0014.png"

Afbeelding: Uitsnede overzichtskaart hoogtebeperkingen (LIB)

Het plangebied van dit bestemmingsplan ligt binnen het beperkingengebied van Schiphol met een hoogtebeperking van maximaal 150 meter. De maximale bouwhoogtes, die het bestemmingsplan toestaat, liggen ruim onder de 150 meter beperking van het LIB.

4.6 Watertoets

Algemeen

Het Rijk, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen hebben in februari 2001 de “Startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw” ondertekend. Deze startovereenkomst is in 2003 omgezet in het Nationaal Bestuursakkoord Water dat is geactualiseerd in juni 2008. Hiermee hebben deze partijen elkaar gecommitteerd om een watertoets toe te passen bij het opstellen van ruimtelijke plannen. De watertoets is wettelijk verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening, waarin is bepaald dat de betrokken waterbeheerders moeten worden geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen en bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning die in strijd is met het bestemmingsplan. De watertoets is een instrument om dergelijke ruimtelijke plannen te toetsen op de mate waarin rekening wordt gehouden met waterhuishoudkundige aspecten. Het gaat daarbij onder meer om aspecten als waterkwaliteit en waterkwantiteit (ruimte voor water) en veiligheid (bescherming tegen overstroming).

Het plangebied van het bestemmingsplan valt binnen het beheersgebied van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet voert de zorg voor het oppervlaktewatersysteem uit in opdracht van AGV. In opdracht van Amsterdam voert Waternet overige watertaken uit, met name de grondwaterzorgtaak, de zorg voor afvoer en behandeling van afvalwater, de drinkwatervoorziening en het nautisch toezicht in de Amsterdamse stadsboezem.

Beleid

Europees beleid

Omdat water zich weinig aantrekt van landsgrenzen, zijn internationale afspraken nodig. Sinds eind 2000 is daarom de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is.

Om dit te bereiken moeten de landen van de Europese Unie een groot aantal maatregelen nemen. Enerzijds om de kwaliteit van de 'eigen' wateren op peil te brengen, anderzijds om ervoor te zorgen dat andere landen geen last meer hebben van de verontreinigingen die hun buurlanden veroorzaken.

Rijksbeleid

Het Nationaal Waterplan (NWP) is het rijksplan voor het waterbeleid. Het NWP beschrijft de maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Ook is een eerste beleidsmatige uitwerking van het advies van de Deltacommissie opgenomen in dit Nationaal Waterplan.

Waterbeheerplan Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2010-2015

Het beleid van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AVG) is verwoord in het Waterbeheerplan AGV 2010-2015 'Werken aan water in en met de omgeving'. In dit beheerplan worden de hoofdtaken van het waterschap behandeld, namelijk veiligheid, voldoende water en schoon water. Ook wordt aandacht gegeven aan de maatschappelijke (neven)taken: nautisch en vaarwegbeheer, recreatief medegebruik, natuurbeheer en cultuurhistorische, landschappelijke en architectonische waarden. Voor elk van deze thema's zijn de wensbeelden op de middellange termijn, de doelen en de aanpak op hoofdlijnen aangegeven.

Plan gemeentelijke watertaken 2010-2015 (Breed Water)

De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken. Deze zogenaamde zorgplichten betreffen:

  • 1. de inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
  • 2. de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater;
  • 3. het nemen van grondwatermaatregelen.

In 'Plan gemeentelijke Watertaken 2010-2015' staat hoe deze drie zorgplichten door de gemeente Amsterdam worden ingevuld. Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam haar watertaken uitvoert en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Hiermee voldoet de gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer (artikel 4.22) is opgenomen. Dit plan biedt tevens een kans om in te spelen op ontwikkelingen zoals het veranderende klimaat.

Om de gestelde doelen te realiseren zijn de volgende acties en stappen nodig per zorgplicht:

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1303BPSTD-VG01_0015.png"

Keur AGV 2011

Het bestuur van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht heeft een nieuwe Keur vastgesteld. De Keur AGV 2011, bestaande uit de Keur, het Keurbesluit Vrijstellingen en de Beleidsregels Keurvergunningen zijn op 1 december 2011 in werking getreden.

De taak van het waterschap is om te zorgen voor een veilig en gezond watersysteem. Volgens de Waterwet gaat het daarbij om drie hoofddoelstellingen:

  • voorkomen van overstroming, wateroverlast en waterschaarste
  • beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en ecologische kwaliteit van watersystemen
  • vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen

Om deze doelen te kunnen realiseren beschikken de waterschappen over een eigen verordening, die van oudsher de Keur heet. De Keur kent "verboden" en "geboden" voor de manier van inrichten, gebruik en onderhoud van waterkeringen, oevers en wateren. Voor een deel van de verboden activiteiten uit de Keur kan onder voorwaarden vergunning worden verleend. In het Keurbesluit Vrijstellingen staat beschreven onder welke voorwaarden bepaalde activiteiten zijn toegestaan zonder dat een keurvergunning nodig is. In de Beleidsregels Keurvergunningen is aangegeven onder welke voorwaarden de keurvergunning wordt verleend.

Waterkwaliteit

Gebruik materialen

Op basis van de Keur is het niet toegestaan om initiatieven te ontplooien die leiden tot een verslechtering van de (grond)waterkwaliteit. Het gebruik van uitlogende materialen zoals lood, zink en koper beïnvloedt de kwaliteit van regen- en oppervlaktewater negatief en is daarom niet toegestaan.

Riolering, hemelwaterafvoer

Schoon hemelwater afkomstig van schone dakoppervlakken wordt zoveel mogelijk hergebruikt, geïnfiltreerd in de bodem of vertraagd afgevoerd naar het oppervlaktewater via een vegetatiedak. Het aanleggen van nieuwe gemengde rioolstelsels is in principe niet toegestaan.

Grondwaterzorgtaak namens gemeente Amsterdam

Grondwateroverlast dient te worden voorkomen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet vaak met geohydrologisch onderzoek zijn aangetoond dat wordt voldaan aan de grondwaternorm en dat in omliggende, bestaande wijken de grondwaterstand niet verslechterd. In overleg met Waternet kan worden bepaald of en zo ja wat voor geohydrologisch onderzoek nodig is voor concrete ondergrondse ontwikkelingen. De grondwaternorm voor nieuw te realiseren bouwlocaties is vastgesteld in het “Plan gemeentelijke watertaken” en luidt: "Daar waar zonder kruipruimte gebouwd wordt mag de grondwaterstand niet vaker dan gemiddeld eens per twee jaar, niet langer dan 5 dagen achtereen minder dan 0,5 meter onder het maaiveld staan". Waar met kruipruimtes wordt gebouwd geldt een norm van 0,9 meter.

Kelders en parkeergarages

Kelders, parkeergarages en andere ondergrondse bouwwerken moeten waterdicht worden uitgevoerd. Ondergrondse werken mogen een vrije afstroming van grondwater naar het oppervlaktewater niet belemmeren. Met een geohydrologisch onderzoek moet worden aangetoond dat de ondergrondse constructie geen nadelige gevolgen heeft op de grondwaterstanden in de omgeving. De resultaten van het onderzoek moeten beschikbaar worden gesteld aan Waternet.

Drainage

Het aanbrengen van drainage is niet toegestaan vanwege de kans op verstoppingen en het permanent lozen op het oppervlaktewater. Waternet adviseert om het bouwplan op te hogen of grondverbeteringsmaatregelen toe te passen.

Waterkering

Er bevinden zich geen waterkeringen in of nabij het plangebied die van invloed zijn op dit bestemmingsplan.

Conclusie

Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen die een negatief effect op de waterhuishouding zouden kunnen hebben.

4.7 Flora en fauna

Voor de bescherming van diersoorten is de Flora en Faunawet (april 2002) van toepassing. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van nieuwe bouwwerken en/of andere activiteiten zal rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Flora- en faunawet. Indien uit gegevens danwel onderzoek blijkt dat er sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de betreffende bouwwerkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden na ontheffing c.q. vrijstelling op grond van de Flora en Faunawet. Bij de beoordeling van deze ontheffing c.q. vrijstelling is de habitatrichtlijn mede toetsingskader.

Het bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen die een aantasting van de ecologische waarden in het gebied zouden kunnen hebben. Nader onderzoek is niet nodig.

4.8 Cultuurhistorie en archeologie

4.8.1 Archeologie

Op 1 september 2007 is de Wet op de archeologische monumentenzorg in werking getreden. Daarin is bepaald dat bij de vaststelling van bestemmingsplan archeologische waarden in acht moeten worden genomen.

In april 2013 is door Bureau Monumenten & Archeologie (BMA) archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. In het onderzoek is een archeologische beleidskaart opgenomen, waarop twee zones zijn aangeduid met een archeologische verwachting. Voor het gehele plangebied, met uitzondering van de Kostverlorenvaart, geldt vanwege verstoringen voor alle bodemingrepen een vrijstelling van archeologisch veldonderzoek (zone A, C, D). Voor de Kostverlorenvaart (zone B) geldt dat bij bodemingrepen vanaf 10.000 m² of meer een archeologisch veldonderzoek nodig is.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1303BPSTD-VG01_0016.png"

Afbeelding: Archeologische beleidskaart

De archeologische beleidskaart is vertaald in het bestemmingsplan doordat ter plaatse van zone B een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie' is opgenomen. In de dubbelbestemming zijn bepalingen opgenomen ten aanzien van het (ondergronds) bouwen en uitvoeren van werkzaamheden.

4.8.2 Cultuurhistorie

Naar aanleiding van de Modernisering van de Monumentenwet en de wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) d.d.17 juni 2011, staatsblad 5 juli 2011, nr 339) dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan verbinden die in een bestemmingsplan verankerd worden.
Bij cultuurhistorische waarden gaat het over de positieve waardering van sporen, objecten, patronen en structuren die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In veel gevallen bepalen deze cultuurhistorische waarden de identiteit van een plek of gebied en bieden ze aanknopingspunten voor toekomstige ontwikkelingen. Deze cultuurhistorische elementen kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we ons land beleven, inrichten en gebruiken.

In het plangebied bevindt zich een Rijksmonument. Het gaat hierbij om brug 382

Brug 382

De brug is in 1931-1933 ontworpen door P.L. Kramer in de stijl van de Amsterdamse School en in 1935 gebouwd. Het beeldhouwwerk is naar ontwerp van Kramer zelf en van Jaap Kaas en Hildo Krop. De betonnen en met bakstenen beklede basculebrug ligt in de oost-west verbindingslijn van de Jan van Galenstraat. Aan de noordwestelijke oever bevindt zich een plantsoen in de vorm van een halve cirkel (buiten het plangebied).

De brug is van algemeen belang vanwege de architectuurhistorische en typologische waarde, vanwege de expressionistische vormgeving van de brug en vanwege het rijke bouwbeeldhouwwerk. De brug heeft stedenbouwkundige waarde vanwege de beeldbepalende ligging over het Westelijk Marktkanaal en de relatie met het aangrenzende plantsoen. Het monumenten wordt in de verbeelding van dit bestemmingsplan nader aangeduid.

4.9 Milieueffectrapportage (MER)

Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. In het besluit wordt onderscheid gemaakt in MER-beoordelingsplichtige activiteiten en MER-plichtige activiteiten. Het aantal situaties waarvoor een m.er. verplicht moet worden uitgevoerd is verminderd. Er zijn nu meer situaties waar eerst beoordeeld kan worden of een m.e.r. moet worden uitgevoerd. Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Dit bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. Het bestemmingsplan geeft daarom geen aanleiding tot het uitvoeren van een m.e.r.

4.10 Economische uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Dit om te voorkomen dat recht gaat gelden dat niet realistisch blijkt te zijn.
Op grond van artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld indien er sprake is van een 'bouwplan'. Artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschrijft wat een 'bouwplan' is. De stadsdeelraad kan bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is (art. 6.12 Wro);
  • er geen kosten te verhalen zijn (art 6.2.1a Bro).

De 'grex-wet' is erop gericht dat de overheid kosten kan verhalen die gemaakt worden naar aanleiding van een bouwplan. Indien er geen kosten gemaakt worden, hoeven deze ook niet verhaald te worden.

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe bouwplannen mogelijk die aanleiding geven tot het vaststellen van een exploitatieplan. Zoals in elk bestemmingsplannen is het mogelijk om binnen bestaande bebouwingscontouren sloop-nieuwbouwplannen te ontwikkelen. In die gevallen, voor zover zij zich zullen voordoen, zijn er echter geen kosten voor het stadsdeel, waardoor kostenverhaal niet aan de orde is.

Het gehele plangebied is grondeigendom van de gemeente. Eventueel kostenverhaal vindt plaats via gronduitgifte.

Op grond van het voorgaande wordt geconcludeerd dat er geen exploitatieplan opgesteld hoeft te worden.

4.11 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

4.11.1 Vooroverleg artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Over het voorontwerp is conform het artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schriftelijk overleg plaats gevonden met de volgende instanties:

  • 1. Gemeente Amsterdam, dienst Ruimtelijke Ordening (dRO);
  • 2. Gemeente Amsterdam, Bureau Monumentenzorg Amsterdam (BMA);
  • 3. Waternet.

Het bestemmingsplan gaf voor dRO, BMA en Waternet geen aanleiding tot het maken van opmerkingen.

4.11.2 Zienswijzen op ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan 'Kop van Jut' heeft vanaf 14 november 2013, gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode is eenieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen in te dienen. Gedurende deze termijn is 1 zienswijze ingediend. Deze zienswijzen is tijdig ingediend. De zienswijze wordt hieronder samengevat en voorzien van een antwoord vanwege het stadsdeel.

Opmerking 1

De strekking van de zienswijze is dat het optoppen van de woonblokken met een huidige bouwhoogte van 15 meter mogelijk gemaakt zou moeten worden.

Antwoord

Door verschillende bewoners van de bovenste bouwlaag is belangstelling getoond om de bestaande woning uit te breiden met een extra verdieping of halve verdieping met dakterras. Daardoor kan extra woonruimte worden gecreëerd. Veelal heeft dit niet tot concrete aanvragen geleid, omdat er een uitgebreide afwijkingsprocedure voor nodig was. Het stadsdeel hecht aan bestemmingsplannen die niet onnodig gewenste ontwikkelingen beperken. Gelet op de getoonde belangstelling en de ingediende zienswijze wordt het bestemmingsplan aangepast zodat het in de mogelijkheid voorziet om dakopbouwen te realiseren.

De stedenbouwkundige opzet van het Marcanti-eiland gaat uit van losse bouwblokken die in het groen zijn gebouwd met ruime onderlinge afstand van 20 meter of meer, waarbij vanuit alle appartementen uitzicht is op de twee omliggende waterwegen. Het realiseren van een mogelijke dakopbouw zal niet leiden tot een onaanvaardbare afname van het uitzicht of van privacy door extra inkijk. Hetzelfde geldt voor de effecten die een dakopbouw heeft op de bezonning en lichtinval. Dit blijkt uit de bezonningsstudie die is opgenomen in de bijlage bij deze plantoelichting.

De dakopbouwen mogen maximaal 3 meter hoog zijn, zodat een volwaardige verdieping kan worden toegevoegd.

Het terugleggen van de opbouw met 2 of 3 meter vanaf de dakrand zou weinig toevoegen aan woonkwaliteit omdat er dan slechts weinig uitbreidingsmogelijkheden zijn gelet op de diepte van de bouwblokken.

Gelet op bovenstaande argumenten wordt het mogelijk tot op de dakrand te bouwen.

Daarnaast is er een integrale afweging gemaakt, waarbij de voor- en nadelen van de dakopbouwen en de effecten ervan op de stedenbouwkundige opzet van de buurt zijn gewogen. In dat kader is in de regels van het bestemmingsplan bepaald dat de dakopbouw alleen per architectonische eenheid in één keer mag worden gebouwd. Op deze wijze ontstaat er geen rommelig daklandschap.

4.12 Handhaving

Een bestemmingsplan is bindend voor zowel de overheid als de burger. Tegen een overtreding van het bestemmingsplan moet in beginsel handhavend worden opgetreden.

Er kan tegen overtredingen van bestemmingsplannen strafrechtelijk en bestuurlijk worden opgetreden. In de planregels is een algemene verbodsbepaling opgenomen met de strekking dat het verboden is om de gronden en de gebouwen te gebruiken in strijd met de bestemming. Daarnaast zijn er specifieke vormen van verboden gebruik opgenomen in dit bestemmingsplan. Overtreding van deze verbodsbepalingen levert een strafbaar feit op.

De gemeente is daarnaast bevoegd om bestuurlijk op te treden tegen handelen in strijd met het bestemmingsplan. Dit kan door het toepassen van bestuursdwang en het opleggen van een last onder dwangsom. Dit is geregeld in de Algemene wet bestuursrecht.

De basis voor een goed functionerend handhavingsbeleid wordt gevormd door een adequate inventarisatie van de bestaande situatie van het bestemmingsplangebied. Het betreft dan concreet een inventarisatie van het gebruik van de grond en van de bebouwing. Hiermee wordt ook voorkomen dat later discussie ontstaat of het gebruik of de bebouwing al dan niet valt onder de overgangsbepalingen van het bestemmingsplan.

Handhavingsmaatregelen op grond van het bestemmingsplan Kop van Jut zijn niet aan de orde, omdat dit bestemmingsplan geen functies en bebouwing beoogt weg te bestemmen. De inventarisatie is dan ook met name nuttig als "nulmeting", voor het geval van toekomstige overtredingen van het plan, omdat het stadsdeel dan beschikt over een inventarisatie van de bebouwing en gebruik ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerp bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan legt in het kader van het handhavingsprogramma van het stadsdeel dan ook een basis voor een preventieve handhaving.

Tot slot is voor een adequate handhaving van bestemmingsplannen van belang dat deze duidelijk en goed toetsbaar zijn. In dat verband is bij het opstellen van dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van een eenduidig begrippenkader en van uniforme bestemmingsnamen, waarbij gebruik is gemaakt van landelijke RO-standaarden.

Deze standaardisering kan interpretatieverschillen en misverstanden bij de burger voorkomen en draagt in die zin ook bij aan de preventieve handhaving van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de werking van het bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een GML-bestand, regels en een toelichting. Het GML-bestand bevat de verbeelding (plankaart), waaraan de regels zijn gekoppeld. Deze vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

5.1 Verbeelding

Op grond van de Wro moeten alle plannen volgens de standaarden 2012 in elektronische vorm worden voorbereid, vastgesteld en vervolgens beschikbaar gesteld. Daarnaast moet er een versie van het plan in analoge vorm worden vastgesteld. Op de analoge verbeelding van het bestemmingsplan (plankaart) wordt door middel van letters, kleuren, cijfers, lijnen en aanduidingen het toegestane gebruik van de gronden en de bouwregels aangegeven. Mocht tussen de inhoud van het analoge plan en van de elektronische weergave of van het plan in de digitale vorm en de papieren weergave een verschillende uitleg mogelijk zijn, dan prevaleert de elektronische weergave of plan in digitale vorm. Als er tussen beide vormen van het plan een verschillende uitleg mogelijk is, prevaleert het digitale plan. Als ondergrond voor de plankaart is een recente topografische kaart gehanteerd. Daarmee kan exact worden bepaald waar het plan is gelegen en hoe begrenzingen lopen. Om de goede leesbaarheid van de plankaart te waarborgen is gekozen voor een schaal van 1:1000. De kaarten zijn voorts voorzien van een legenda en een noordpijl. Het plangebied van het bestemmingsplan is aan de hand van een plangrens (bolletjeslijn) op de plankaart weergegeven.

5.2 Regels

Standaarden

In de standaarden voor vergelijkbaarheid, de SVBP 2012, is voorgeschreven hoe de regels van het bestemmingsplan dienen te worden opgebouwd. Voor de leesbaarheid en raadpleegbaarheid dienen de regels in hoofdstukken te worden geplaatst. Daarbij dient een vaste volgorde te worden aangehouden. De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit vier hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk worden de begrippen en wijze van meten behandeld. Deze hebben als doel begrippen in de regels te verklaren en eenduidige richtlijnen te geven op basis waarvan de bouwmaten die zijn opgenomen in de regels dienen te worden gemeten. In het tweede hoofdstuk zijn de regels opgenomen, die betrekking hebben op alle bestemmingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Het derde en vierde hoofdstuk omvat een aantal regels, die niet op een bepaalde bestemming betrekking hebben, maar voor het gehele bestemmingsplan gelden.

Het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling zijn opgenomen in het Bro met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan. De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Dit hoeft dus niet in de planregels te worden opgenomen. Hetzelfde geldt voor de strafbepaling.

In een bestemmingsregel wordt aangegeven waarvoor en – zo nodig – hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. Ter bevordering van de leesbaarheid en de raadpleegbaarheid dient hierbij een vaste volgorde te worden aangehouden. Voor zover voor het betrokken bestemmingsplan van toepassing, geldt dit voor alle soorten bestemmingen. Ingevolge de standaarden voor vergelijkbaarheid, de SVBP 2012, moeten de regels van een bestemming als volgt opgebouwd en benoemd worden:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Ontheffing van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Ontheffing van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het aanleggen;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

In de bestemmingsomschrijving wordt beschreven welke functies binnen de betreffende bestemming zijn toegestaan. In de bouwregels wordt weergegeven of en hoe gebouwd mag worden. Daarin wordt in algemene zin geregeld in alle bestemmingen dat er slechts gebouwd mag worden ten behoeve van de bestemming. In de navolgende (sub)leden worden maten zoals oppervlakten en bouwhoogten opgenomen, die betrekking hebben op de toegestane gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

5.3 Toelichting per artikel

5.3.1 Groen

Groene en autovrije openbare ruimte is bestemd als “groen”. Gebouwen zijn daarbij in beperkte mate toegestaan, uitsluitend ten dienste van de bestemming. Nutsgebouwen zijn weliswaar op grond van het Besluit omgevingsrecht vergunningvrij (tot 15 m²), maar het bestemmingsplan staat grotere nutsgebouwen toe (tot 25 m²) dan de vergunningsvrije gebouwen.

5.3.2 Maatschappelijk

Het Marcanti College is bestemd als “Maatschappelijk”. Hier zijn ook geluidgevoelige voorzieningen toegestaan.

5.3.3 Tuin - 1 en Tuin - 2

De privétuinen zijn bestemd als “Tuin - 1 en 2”. Qua bebouwing zijn alleen de bouwwerken toegestaan die op grond van het Besluit omgevingsrecht zonder omgevingsvergunning zijn toegestaan. Daarnaast zijn grotere vergunningsplichtige gebouwen alleen toegestaan indien deze ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerpbestemmingsplan waren gerealiseerd. In de bestemming "Tuin - 1" zijn ter plaatse van de functieaanduiding "gemengd" ook buitenruimten ten behoeve van op aangrenzende gronden toegestane functies toegestaan. In de bestemming "Tuin - 2" zijn tevens in- en uitritten ten behoeve van een ondergrondse parkeervoorziening met inbegrip van bijbehorende voorzieningen en wegen toegestaan.

5.3.4 Verkeer en Verkeer - Verblijfsgebied

De straten waar autoverkeer is toegestaan zijn bestemd als "Verkeer". Openbare ruimte waar geen autoverkeer is toegestaan is bestemd als "Verkeer-verblijfsgebied". Gebouwen zijn alleen toegestaan ten dienste van de bestemming. Hiermee worden ondermeer gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en speelvoorzieningen bedoeld. Nutsgebouwen zijn weliswaar op grond van het Besluit omgevingsrecht vergunningvrij (tot 15 m²), maar het bestemmingsplan staat grotere nutsgebouwen toe (tot 25 m²) dan de vergunningvrije gebouwen.


In de beide verkeersbestemmingen zijn daarnaast (overeenkomst het onherroepelijke paraplubestemmingsplan) kiosken ten behoeve van detailhandel en horeca toegestaan. Hiervoor gelden wel voorwaarden ten aanzien van de inpasbaarheid van de gebouwen, onder andere op het gebied van stedenbouw en verkeersveiligheid.


Scootsafes (om scootmobiels in te stallen) zijn in dit bestemmingsplan onder bepaalde voorwaarden als recht toegestaan binnen de bestemmingen "Verkeer-verblijfsgebied" en "Verkeer". Plaatsing binnen andere bestemmingen zoals "Groen" zijn in principe niet gewenst. Voor specifieke gevallen kan het echter toch inpasbaar zijn, in die gevallen kan gebruik worden gemaakt van de algemene afwijkingsregels.


Buitenruimten ten behoeve van op aangrenzende gronden toegestane functies zijn toegestaan op grond van de aanduiding "gemengd". Op en onder gronden met de aanduiding "parkeergarage" zijn gebouwde parkeervoorzieningen, bergingen, in- en uitritten en bijbehorende voorzieningen toegestaan. De maximale bouwhoogte bedraagt hier 1,5 meter.

5.3.5 Water

Het Westelijke Marktkanaal en de Kostverlorenvaart zijn bestemd als "Water". In het bestemmingsplan is geregeld dat binnen de waterbestemmingen zowel waterhuishoudkundige voorzieningen (zoals dammen, dijken, etc.) als waterbouwkundige kunstwerken (zoals bruggen, remmingswerken, steigers, kades, etc.) zijn toegestaan. Daarnaast zijn hier ook infrastructurele voorzieningen en kunstobjecten toegestaan. Ter plaats van de functieaanduiding "woonschepenligplaats" zijn tevens ligplaatsen voor woonboten toegestaan.

5.3.6 Wonen

Met uitzondering van het Marcanti College zijn alle gebouwen in het plangebied bestemd voor "Wonen". Hier zijn woningen inclusief ruimten ten behoeve van praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis/ bedrijf aan huis toegestaan. Daar waar dat nader is aangeduid, zijn ook andere functies, zoals maatschappelijke voorzieningen, dienstverlening, bedrijven en kantoren in de eerste en op sommige locaties ook in de tweede bouwlaag toegestaan. In de 'piramides' is naast genoemde functies ook horeca van categorie 4 toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding "parkeergarage" zijn tevens gebouwde parkeervoorzieningen met bijbehorende voorzieningen toegestaan.

5.3.7 Waarde - Archeologie

Voor een klein deel van het plangebied geldt dat op grond van het historische gebruik van het gebied er een lage kans is dat er archeologisch waardevolle elementen worden aangetroffen als er grondroerende werkzaamheden plaatsvinden. Er is ter plaatse daarom een dubbelbestemming "Waarde - Archeologie" opgenomen. Bij grondroerende werkzaamheden van 10.000 m² of meer is nader onderzoek nodig.


De dubbelbestemming regelt dat, ter bescherming van eventuele archeologisch waardevolle elementen, er in een aantal gevallen nader archeologisch onderzoek gedaan moet worden. Dit betreft een inventariserend veldonderzoek, waarbij ondermeer proefsleuven worden gegraven.


In de dubbelbestemming zijn niet alleen bepalingen opgenomen voor bouwwerkzaamheden, maar ook voor werkzaamheden niet zijnde bouwen. Hiervoor moet in een aantal gevallen een omgevingsvergunning voor het aanleggen (voorheen aanlegvergunning) worden aangevraagd.