direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Rond de Graven
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0363.E1206BPSTD-VG01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel bestemmingsplan

Voor het plangebied 'Rond de Graven' gelden momenteel drie bestemmingsplan uit de jaren '90 van de vorige eeuw. De Wet ruimtelijke ordening schrijft voor dat bestemmingsplannen elke tien jaar worden herzien. De actualisatieplicht is één reden om een nieuw bestemmingsplan op te stellen. De tweede belangrijke reden is dat in de loop der jaren op verschillende beleidsterreinen en op verschillende bestuursniveaus beleid is vastgesteld. Dit beleid is nog niet in bestemmingsplannen verwerkt.

Algemeen uitgangspunt opstellen bestemmingsplannen

Op 10 mei 2011 heeft de stadsdeelraad de nota Globaal en flexibel bestemmen vastgesteld en tot uitgangspunt gemaakt voor nieuw op te stellen bestemmingsplannen. Bij het opstellen van bestemmingsplannen streeft het stadsdeel West naar een goed evenwicht tussen rechtszekerheid van burgers en het bedrijfsleven enerzijds en de flexibiliteit om in te kunnen spelen op maatschappelijke- en marktontwikkelingen anderzijds. Een belangrijke doelstelling is dat mensen zoveel mogelijk een wooncarrière kunnen maken in het stadsdeel en dat er voor ondernemers ruimte is om op nieuwe ontwikkelingen in te spelen. Het bestuur wil daarom bestemmingsplannen globaler en flexibeler maken, zodat de combinatie van werken, wonen en ondernemen gemakkelijker kan worden gemaakt.

Globaal en flexibel zijn twee naast elkaar staande begrippen. Globaal staat tegenover gedetailleerd; een bestemmingsplan is gedetailleerd als de bestemmingen precies en in detail zijn opgenomen, veelal op straat- of perceelsniveau ingevuld. De term krimpfolieplan wordt in dit verband ook wel gebruikt. Er kan ook sprake zijn van een globaal plan; de bestemmingen daarin worden veelal voor grotere gebieden toegekend en de bestemmingsomschrijving is (veel) ruimer.

Flexibiliteit ziet op de binnenplanse wijzigingsmogelijkheden van een bestemmingsplan; in een bestemmingsplan kan bepaald worden dat bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van bij dat bestemmingsplan aan te geven regels. Ook kan in een plan aangegeven worden dat het dagelijks bestuur, binnen het bestemmingsplan te bepalen grenzen, het plan kan wijzigen ('wijzigingsbevoegdheid), of het plan moet uitwerken ('uitwerkingsplicht').

In het verleden werden de meeste bestemmingsplannen opgesteld als een gedetailleerd plan, dat wil zeggen dat op perceelsniveau een bestemming aan gronden werd toegekend. Nadeel hiervan is dat elk afwijkend gebruik of elke afwijkende bouwaanvraag, waarvan al snel sprake zal zijn, niet toegestaan is, dan wel dat daarvoor een afwijkingsprocedure gevoerd moet worden. In deze gedetailleerde plannen zijn veelal wel enkele flexibiliteitsinstrumenten ingebouwd, bijvoorbeeld om af te wijken van hoogtematen of om gebruik te wijzigen.

Het grootste nadeel van gedetailleerde bestemmingsplannen is, naast de vaak noodzakelijke extra procedures bij afwijking van het plan, de onmogelijkheid om snel in te spelen op nieuwe ontwikkelingen. Het kan daarbij gaan op ontwikkelingen op microniveau of op grotere schaal. Denk bijvoorbeeld aan de ondernemer die een bedrijfspand of woning wil omzetten in kantoor of een woon/werkcombinatie wil creëren, de particulier die een aanpassing of uitbouw wil maken aan zijn woning of de corporatie die een heel bouwblok wil renoveren en van een extra bouwlaag wil voorzien.

Aan een globaal bestemmingsplan kleven deze nadelen niet; een globaal bestemmingsplan heeft minder procedures tot gevolg, nieuwe initiatieven zijn snel mogelijk, het is toekomstgericht en tegelijk minder snel verouderd, er zijn minder snel planaanpassingen nodig en het leidt tot een eenvoudiger bouwplantoetsing. In een globaal bestemmingsplan zullen grotere gebieden dezelfde bestemming krijgen, waarbinnen meerdere vormen van gebruik zijn toegestaan. Ook de maximaal toegestane afmetingen zullen ruimer bepaald zijn.

Op zichzelf bieden globale plannen dezelfde rechtszekerheid als gedetailleerde plannen; duidelijk is wat toegestaan wordt.

Globale en flexibele bestemmingsplannen veronderstellen wel een andere instelling bij het opstellen; waar in de regel onderzocht en vastgelegd werd wat de gemeente met de gronden wilde, is nu uitgangspunt het vastleggen van wat men niet wil. De uiteindelijke formulering in het bestemmingsplan zal dan weer wel een opsomming van toegestane activiteiten en bouwmogelijkheden zijn, aangezien de wettelijke bepalingen hiertoe nopen; het blijft zogenoemde toelatingsplanologie.

Globaal bestemmen kan niet ongelimiteerd, omdat elke mogelijk gemaakte ontwikkeling ook door (milieu)onderzoek onderbouwd moet worden.

Een andere inperking van de globaliteit kan gelegen zijn in de te verwachten planschadeclaims; als een ruimere bestemmingsomschrijving zal leiden tot claims, kan daarvan afgezien worden als bepaalde onderdelen daarvan volledig onrealistisch zijn, in ieder geval binnen de planperiode van tien jaar. Voor een groot deel kan dit omzeild worden door die activiteiten dan in wijzigingsbevoegdheden of afwijkingsmogelijkheden op te nemen; bij daadwerkelijke wijziging zal dan pas een grond voor planschade ontstaan.

Het zal ook duidelijk zijn dat een groot aantal activiteiten niet overal gewenst zijn; te denken valt aan horecavestigingen met een groter risico op geluidsoverlast, bedrijvigheid met een hogere milieucategorie en grootschalige detailhandel in een rustige woonwijk. Zoals gezegd zal die beperking dan wel gebaseerd moeten zijn op een 'per se niet' benadering.

Globale (en flexibele) bestemmingsplannen zijn toekomstgericht, maar veronderstellen daardoor wel meer visie, een visie die je bij krimpfolieplannen niet (uitsluitend conserverende plannen; uitsluitend vastleggen wat er feitelijk is) of veel minder (slechts mogelijk maken wat je nu verwacht en wil faciliteren) nodig hebt.

Het bestemmingsplan 'Rond de Graven' is indachtig deze uitgangspunten opgesteld. Het bestemmingsplan is voor het grootste gedeelte gericht op beheer van de huidige situatie.

Daarbij is voor een aantal aspecten toch een vrij gedetailleerde regeling opgesteld, om ondermeer recht te doen aan het vastgesteld beleid voor bijvoorbeeld detailhandel en de aanwezige monumentale panden. Voor een aantal andere aspecten zoals bouwvolume en functiemening is in het bestemmingsplan globaliteit en flexibiliteit opgenomen.

Het plangebied is gelegen in het stadsdeel West van de gemeente Amsterdam. Het plangebied ligt aan weerszijden van de begraafplaats Vredenhof en wordt begrensd door de plangrens van het huidige bestemmingsplan 'Bos en Lommer Oost', de Haarlemmerweg, de grens van het bestemmingsplan 'GWL terrein' en de overgang tussen het bedrijventerrein aan de Van Slingelandtstraat en de Groothandelsmarkt.

Op de onderstaande afbeelding is de plangrens van het bestemmingsplan weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1206BPSTD-VG01_0001.png"Afbeelding: plangrens van het bestemmingsplan 

1.2 Geschiedenis van het plangebied

Door Bureau Monumenten en Archeologie is een 'Cultuurhistorische verkenning en advies' opgesteld voor het voorliggende bestemmingsplangebied. Dit advies is opgenomen als bijlage bij het voorliggende bestemmingsplan.

Het plangebied Rond de Graven is gelegen in de oude Sloter-Binnenpolder, een grote polder ten zuiden van de Haarlemmerweg. Deze behoorde tot 1921 tot de Gemeente Sloten. Naast de historische landschappelijke structuur van polderslootjes waren er ook enkele wegen in de polder gelegen. Tot aan het begin van de zeventiende eeuw vormde de slingerende Spaarndammerdijk, ook wel Haarlemmerdijk genoemd, de enige verbinding tussen Haarlem en Amsterdam. De dijk diende als bescherming tegen het IJ waardoor de route kwetsbaar was voor doorbraken en overstromingen. De aanleg van de Haarlemmertrekvaart en -weg in de jaren dertig van de zeventiende eeuw was een van de vroegste, meest ingrijpende veranderingen in het plangebied. Deze nieuwe route was een relatief veilig alternatief voor de Spaarndammerdijk en vormde de belangrijkste verbinding tussen Amsterdam en Haarlem. Aan weerszijden van de weg werden al spoedig buitenplaatsen gebouwd. De vaart scheidde de Sloter-Binnenpolder van de ten noorden daarvan gelegen Overbraker-Binnenpolder.

De bestrating van het zandpad langs de Haarlemmertrekvaart halverwege de achttiende eeuw vergemakkelijkte het vervoer van personen en goederen per wagen. De trekvaartdienst kon niet lang met de weg concurreren, maar bleef tot 1860 in gebruik. Na de opheffing bleef er nog tot 1878 dagelijks één schuit varen op het traject. Hoewel

de Haarlemmerweg tot het plangebied Rond de Graven behoort, valt de trekvaart er net buiten. In 1884, gelijktijdig met de bouw van de Westergasfabriek, is tegenover de huidige Van Slingelandtstraat een schutsluis in de vaart aangebracht. De sluis heeft sinds 2003 de status van Rijksmonument en valt gedeeltelijk binnen het plangebied. In het westelijke deel van het plangebied was lange tijd het zogeheten Slatuinenpad gelegen. Tussen het einde van de zeventiende eeuw tot aan 1927, lag deze lommerrijke wandelroute parallel aan een oude wetering langs moestuinen. Het pad verbond de Baarsjesweg met de Haarlemmerweg en sloot ruwweg ter hoogte van de huidige Bos en Lommerweg aan op de Haarlemmerweg.

Om na de annexatie van 1921 toekomstige stadsuitbreidingen vanuit één visie te laten plaatsvinden, werd in 1928 de Afdeling Stadsontwikkeling van de Dienst der Publieke Werken opgericht. Hiertoe ontwierp Stadsontwikkeling het Algemeen Uitbreidingsplan van Amsterdam (AUP), dat in 1935 officieel werd vastgesteld. Dit plan bepaalde de ligging van een reeks uitbreidingsgebieden in de periferie van de stad. Om het AUP te laten aansluiten op de bestaande stad, stelde Stadsontwikkeling reeds rond 1930 een aantal deelplannen op.

Het woongebied Landlust grenst direct aan het bestemmingsplangebied Rond de Graven. Met de invulling van dit plan werd aan het einde van de jaren dertig begonnen. Vanwege de aanleg van de Centrale Markthallen was er al veel grond opgespoten die benut moest worden.

Binnen het plangebied Rond de Graven kwamen er op basis van Plan Landlust een bedrijventerrein en twee woonblokken tot stand. Het bedrijventerrein is direct ten westen van Begraafplaats Vredenrust gelegen en is voorzien van een tweetal insteekhavens die aansluiten op het Westelijk Marktkanaal. Het bedrijventerrein werd vanaf de tweede helft van de jaren dertig bebouwd.

Op de onderstaande afbeelding is te zien dat de Centrale Markthallen een aparte ontwikkeling zijn ten opzichte van Uitbreidingsplan Landlust.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1206BPSTD-VG01_0002.png"

Afbeelding: plankaart Landlust, 1931

Recente ontwikkelingen

Het plangebied Rond de Graven is in de loop der jaren steeds verder bebouwd geraakt. Aan weerszijden van Begraafplaats Vredenhof zijn middelgrote industrieterreinen ontstaan.

De meeste fabrieksgebouwen uit het einde van de negentiende- en de eerste helft van de twintigste eeuw zijn inmiddels vervangen door nieuwbouw. Zo is halverwege de jaren tachtig de centrale wasserij van de gemeente, het voormalige Electra N.V., afgebroken. Hier staat momenteel een aantal loodsen waarin een bouwmarkt gevestigd is en een pompstation van Waternet. Het voormalige gebouw van Weduwe Numans Blikfabrieken moest halverwege de jaren negentig plaatsmaken voor een parkeergarage. Ook de voormalige biscuitfabriek van Patria werd aan het einde van de jaren tachtig vervangen door woningbouw naar ontwerp van Kromhout en Groet. De Maggifabriek op de westelijke hoek van de Van Slingelandtstraat is aan het einde van de jaren negentig afgebroken en enkele jaren later vervangen door nieuwbouw. Tegelijk met deze ontwikkeling werd de stedenbouwkundige structuur van het gebied rond de Van Slingelandtstraat 'recht' getrokken, werden de rooilijnen strak langs de straten gelegd en zijn de kavels ingevuld met eenvoudige tweelaagse bedrijfsbebouwing

1.3 Ruimtelijke en functionele structuur

Het voorliggende plangebied kan worden ingedeeld in vier verschillende deelgebieden met elk eigen functionele kenmerken en ruimtelijke opzet. Op de onderstaande afbeelding zijn de deelgebieden globaal weergegeven. In het noordwesten van het plangebied bevinden zich een aantal woongebouwen (1). Centraal in het plangebied is de begraafplaats 'Vredenhof' en molen 'De Bloem' aanwezig (3). Aan weerszijden van de begraafplaats 'Vredenhof' liggen het bedrijventerrein Landlust (2) en bedrijvencentrum Westerkwartier (4). n de navolgende paragrafen wordt per deelgebied ingegaan op het huidige gebruik en de aanwezige bebouwingskenmerken.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1206BPSTD-VG01_0003.png" Afbeelding: deelgebieden plangebied 'Rond de Graven'

  • 1. Woongebied

De in het plangebied aanwezige woongebouwen bevinden zich in het noordwesten van het plangebied. De bebouwing dateert grotendeels uit het begin van de 20e eeuw, één woongebouw langs de Haarlemmerweg is in de jaren '80 van de 20e eeuw ontwikkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1206BPSTD-VG01_0004.png"

Afbeelding: luchtfoto locatie woongebouwen (bron Google Earth)

Op verschillende locaties zijn op de begane grond kleinschalige bedrijfsruimten aanwezig. In het meest noordelijke woongebouw is aansluitend op het binnenterrein een winkelruimte aanwezig. In het meest zuidelijke woongebouw bevindt zich, langs de Willem de Zwijgerlaan, een café. Twee woongebouwen zijn gesitueerd rond van een gemeenschappelijke binnentuin. De overige woongebouwen hebben perceel-gebonden tuinen. Alle woongebouwen bestaan uit 5 bouwlagen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1206BPSTD-VG01_0005.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1206BPSTD-VG01_0006.png"

Afbeelding: gesloten bouwblok met gemeenschappelijke binnentuin

  • 2. Bedrijventerrein Landlust

Het bedrijventerrein Landlust vormt het grootste deel van voorliggend bestemmings-plangebied. De oostelijke begrenzing wordt gevormd door het Westelijk Marktkanaal. Het bedrijventerrein huisvest een diversiteit aan bedrijven waarvan de omvang en milieucategorie verschillen. Een groothandel in de voedselindustrie, een jachtwerf en een tankstation zijn voorbeelden van bedrijfsmatig gebruik. Enkele bedrijfspanden staan leeg. Op veel bedrijfspercelen wordt geparkeerd op eigen terrein.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1206BPSTD-VG01_0007.png"

Afbeelding: luchtfoto bedrijventerrein Landlust (bron Google Earth)

De bebouwing op de verschillende bedrijfspercelen heeft geen duidelijke onderlinge samenhang. Bouwvolume en situering van de bebouwing op de kavels lopen uiteen. De bouwhoogten variëren van 3 tot 10 meter. Op enkele locaties is een hogere bebouwing aanwezig.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1206BPSTD-VG01_0008.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1206BPSTD-VG01_0009.jpg"

Afbeelding: bedrijventerrein Landlust

  • 3. Begraafplaats 'Vredenhof' en molen 'De Bloem'

Centraal in het plangebied ligt de begraafplaats 'Vredenhof' en molen 'De Bloem'. Kenmerkend voor de begraafplaats is het aanwezige groen. De begrenzing van de begraafplaats met de omgeving wordt gevormd door een ringsloot met langs liggende bosschages. De begraafplaats is via de Haarlemmerweg bereikbaar. In het hoofdgebouw is een dienstwoning en ontvangstruimte aanwezig. Op het rest van het terrein bevinden zich enkele kleine bouwwerken die voornamelijk ten behoeve van het onderhoud van de begraafplaats worden gebruikt. De bouwhoogte van het hoofdgebouw bedraagt circa 15 meter. Overige bouwwerken zijn veelal 3 meter hoog.

Molen 'De Bloem' is sinds 1970 aangewezen als Rijksmonument. Molen 'De Bloem' is een stellingmolen. Dat is een hoge windmolen met een stelling. Zo'n molen staat meestal in bebouwd gebied en moet hoog zijn om binnen de bebouwde kom voldoende wind te kunnen vangen, de vrije windvang. Om dan de molen te kunnen bedienen moet er halverwege de hoogte een stelling zijn (of ook wel omloop of galerij genoemd), die rondom de molen loopt. Vanaf deze stelling worden de zeilen aan de wieken voorgelegd. Molen 'De Bloem' bleef tot 1960 in bedrijf als korenmolen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1206BPSTD-VG01_0010.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1206BPSTD-VG01_0011.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1206BPSTD-VG01_0012.png"

Afbeelding: luchtfoto begraafplaats 'Vredenhof' en molen 'De Bloem' (bron Google Earth), rechts entree begraafplaats 'Vredenhof' en molen 'De Bloem'

  • 4. Bedrijvencentrum Westerkwartier

Het bedrijvencentrum 'Westerkwartier' vormt het oostelijk deel van het voorliggende bestemmingsplan. Het 'Centrale Marktterrein' vormt de zuidelijke begrenzing met het bedrijvencentrum.

Het gebruik van bedrijvencentrum 'Westerkwartier' is divers. Voorbeelden van bedrijfsmatig gebruik zijn o.a. (perifere) detailhandel, ontwerpstudio's, kleinschalige bedrijvigheid. In het oosten van het bedrijvencentrum bevindt zich een leidingwaterbedrijf. Langs de Haarlemmerweg is een kinderdagverblijf aanwezig. In het zuidelijk deel bevindt zich een horecagelegenheid. Centraal op het bedrijvencentrum is een tankstation aanwezig.

Met name in het noordelijk deel van het bedrijvencentrum heeft in de afgelopen jaren herontwikkeling plaatsgevonden. Op het overige deel van het bedrijvencentrum heeft de aanwezige bebouwing geen duidelijke onderlinge samenhang. Bouwhoogte en bouwvolume lopen uiteen. De aanwezige bouwhoogte varieert van 3 tot 20 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1206BPSTD-VG01_0013.jpg"

Afbeelding: luchtfoto bedrijvencentrum Westerkwartier (bron Google Earth)

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1206BPSTD-VG01_0014.jpg" afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1206BPSTD-VG01_0015.jpg"

Afbeelding: bedrijvencentrum Westerkwartier

1.4 Verkeer en parkeren

De Haarlemmerweg is naast de Bos en Lommerweg en de Willem de Zwijgerlaan de belangrijkste hoofdontsluiting van het voorliggende bestemmingplangebied. Verspreid over het plangebied zijn op maaiveldniveau parkeervoorzieningen aanwezig. Veel bedrijven hebben parkeervoorzieningen op eigen terrein. In opdracht van stadsdeel West heeft onderzoeksbureau Trajan in december 2013 gerapporteerd over haar kentekenonderzoek op het bedrijventerrein Landlust (zie bijlage). Daaruit blijkt gemiddeld genomen een geringe parkeerdruk in de openbare ruimte.

1.5 Water en groen

Het Westelijk Marktkanaal ligt centraal in het plangebied. Het kanaal heeft twee westelijke zijtakken. In de meest zuidelijke zijtak bevindt zich een jachthaven voor circa 150 pleziervaartuigen. In het water langs het Vredenhofpad en de Nieuwpoortkade bevinden zich woonboten. De woonboten bestaan in de meeste gevallen uit 1 bouwlaag, in sommige gevallen zijn de woonboten opgebouwd uit 2 bouwlagen. Verspreid over het plangebied zijn op verschillende locaties pleziervaartuigen afgemeerd en in een nekle geval een bedrijfsvaartuig. De walkant wordt gebruikt als tuin, waarbinnen bergingen en schuttingen bestaan.

Op de onderstaande afbeelding is de jachthaven (1) weergegeven en de zone waar de woonboten (2) zijn afgemeerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1206BPSTD-VG01_0016.jpg"

Afbeelding: jachthaven (1) zone aanwezige woonboten (2)

Op de onderstaande afbeeldingen is het watergebruik binnen het plangebied weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1206BPSTD-VG01_0017.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1206BPSTD-VG01_0018.png"

Afbeelding: jachthaven (links), woonboten (rechts)

Hoofdstuk 2 Plankader

In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van het relevante beleidskader. In het volgende hoofdstuk wordt beschreven hoe het beleid in dit bestemmingsplan wordt omgezet.

2.1 Voorheen geldend bestemmingsplan

In het plangebied van het nu voorliggende bestemmingsplan vigeerden drie bestemmingsplannen. Met dit bestemmingsplan worden deze bestemmingsplannen (gedeeltelijk) vervangen: in chronologische volgorde van goedkeuring:

  • 1. bestemmingsplan 'Van Slingelandtstraat / Centrale groothandelsmarkt' (vastgesteld op 28 juni 1989 en grotendeels goedgekeurd op 20 februari 1990);
  • 2. bestemmingsplan 'Bos en Lommer Oost' (vastgesteld op 28 juni 1989 en goedgekeurd op 20 februari 1990);
  • 3. bestemmingsplan 'Van Slingelandt' (vastgesteld op 19 december 1995, goedgekeurd op 18 april 1996).

Omdat het nu voorliggende bestemmingsplan uitgaat van het vastleggen van de huidige situatie waarbij de planologische rechten worden gerespecteerd, is in de navolgende tekst de regeling van het geldende bestemmingsplan beschreven. Ingegaan wordt op de belangrijkste meest voorkomende bestemmingen. In hoofdstuk 5 wordt nader ingegaan op de bestemmingsregeling van het nieuwe nu voorliggende bestemmingsplan.

Ad 1 bestemmingsplan Van Slingelandtstraat / Centrale groothandelsmarkt

Ter plaatse van de begraafplaats geldt het bestemmingsplan 'Van Slingelandtstraat / Centrale groothandelsmarkt'. Gronden binnen de bestemming 'Begraafplaats (Mrb)' zijn aangewezen voor begraafplaats met bijbehorende voorzieningen, waaronder één dienstwoning met een maximum vloeroppervlak van 150 m². Voor de begraafplaats geldt een maximum bebouwingspercentage van 2% en maximum bouwhoogte 10 meter.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1206BPSTD-VG01_0019.png"

Afbeelding: uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Van Slingelandtstraat / Centrale groothandelsmarkt'

Ad 2 Bos en Lommer Oost

Woningen (W)

De in het oostelijke deel van het plangebied aanwezige woongebouwen zijn bestemd als 'Woningen (W)'. Hier zijn woningen met inbegrip van daarbij behorende bergingen en nevenruimten toegestaan. Op een aantal locaties op de plankaart is de aanduiding 'centrumfuncties in de eerste bouwlaag toegestaan' weergegeven. Hier zijn o.a. maatschappelijke voorzieningen, horeca, detailhandel, kantoren en dienstverlening toegestaan. Per bedrijfsvestiging geldt een maximum bedrijfsvloeroppervlakte van 200 m². In het totale plangebied van bestemmingsplan Bos en Lommer Oost zijn er maximaal 30 horecavestigingen toegestaan.

De maximum bouwhoogten bedragen 14 en 15 meter.

Bedrijven (Bb1) en (Bb2)

Gronden met de bestemming 'Bedrijven (Bb1)' zijn aangewezen voor bedrijfsgebouwen met bijbehorende nevenruimten, met dien verstande dat geen garagebedrijven zijn toegestaan.

Gronden met de bestemming 'Bedrijven (Bb2)' zijn aangewezen voor bedrijfsgebouwen en al of niet gebouwde parkeervoorzieningen ten behoeve van die functie, met bijbehorende nevenruimten. Binnen de bestemming 'Bedrijven (Bb2)' dient per bedrijfsvestiging op of in de bij het bedrijf behorende gronden in parkeeraccommodatie te worden voorzien met een minimumoppervlak van 30% van het oppervlak van de bij het bedrijf behorende gronden.

Binnen de bestemmingen 'Bedrijven (Bb1)' en '(Bb2)' mag per bedrijf per 1.000 m² bedrijfsoppervlak één bedrijfswoning met een maximum vloeroppervlak van 150 m² worden gebouwd. Kantooroppervlak uitsluitend toegestaan als bedrijfsondersteunend onderdeel. Detailhandel is uitsluitend toegestaan als ondergeschikte nevenactiviteit.

De maximum bouwhoogte is globaal geregeld en bedraagt veelal tussen de 13 en 20 meter. Het maximum bebouwingspercentage bedraagt 100%. Op enkele locaties is een hogere bouwhoogte toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1206BPSTD-VG01_0020.png"

Afbeelding: uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Bos en Lommer Oost'

Bedrijven en kantoren (Bb2 + Bk)

Gronden met de bestemming 'Bedrijven en kantoren (Bb2 + Bk)' zijn aangewezen voor bedrijfsgebouwen, kantoorgebouwen en gebouwde parkeervoorzieningen ten behoeve van die functies, met inbegrip van bijbehorende nevenruimten.

Binnen de bestemming 'Bedrijven en kantoren (Bb2 + Bk)' geldt voor het totale plangebied van bestemmingsplan 'Bos en Lommer Oost' een maximum bedrijfsvloeroppervlak voor kantoren van 4500 m². Binnen de bestemming 'Bedrijven en kantoren (Bb2 + Bk)' dient per bedrijf- c.q. kantoorvestiging op of in de bij het bedrijf c.q. kantoor behorende gronden in parkeeraccommodatie te worden voorzien met een minimumoppervlak van 30% van het oppervlak van de bij het bedrijf c.q. behorende gronden.

De maximum bouwhoogte bedraagt 7 en 15 meter. Ter plaatse geld ook een minimum bouwhoogte van 4 en 12 meter. Het maximum bebouwingspercentage bedraagt 100%. Het bouwvlak dient volledig te worden bebouwd.

Ad 3 Bestemmingsplan Van Slingelandt

Beschrijving in hoofdlijnen

In artikel 3 'Beschrijving in hoofdlijnen' worden de beleidsuitgangspunten van het bestemmingsplan beschreven. Het gebruik van de gronden was gericht op:

  • Revitalisering van het bedrijfsterrein door de ruimtelijk/functionele structuur van het bedrijfsterrein Van Slingelandt te verbeteren;
  • Verbetering van de infrastructuur: door het aanbrengen van goede ontsluitingswegen, waaronder o.a. alle bedrijven bereikbaar worden vanaf de Van Slingelandtstraat;
  • Realisering van detailhandel in volumineuze goederen tot een maximum bruto vloeroppervlak van 10.000 m² van het gehele plangebied, en horeca tot een maximum bruto vloeroppervlak van 800 m².

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1206BPSTD-VG01_0021.png"

Afbeelding: uitsnede plankaart bestemmingsplan 'Van Slingelandt'

Bedrijven (B)

Gronden met de bestemming 'Bedrijven (B)' zijn aangewezen voor bedrijfsgebouwen (met bijbehorende nevenruimten), kantoren, parkeervoorzieningen, tuinen en erven verkeersareaal.

Het Dagelijks Bestuur is bevoegd vrijstelling te verlenen ten behoeve van het realiseren van detailhandel in volumineuze goederen, tot maximaal 10.000 m² bedrijfsvloeroppervlak.

Binnen de bestemming Bedrijven (B) mag per bedrijf per 1.000 m² bedrijfsoppervlak één bedrijfswoning met een maximum vloeroppervlak van 150 m² worden gebouwd.

Kantoorvloeroppervlak is uitsluitend toegestaan als bedrijfsondersteunend bedrijven, met uitzondering van de gronden aan de Haarlemmerweg, waarbij realisering van zelfstandige kantoren tot maximaal 50% van het bedrijfsvloeroppervlak is toegestaan met een maximum van 2.000 m² per vestiging.

De maximum bouwhoogte bedraagt 20 meter langs de Haarlemmerweg en 13 meter voor het overig deel. Langs de verkeersbestemming geldt voor delen van de bebouwing een minimum bouwhoogte van 6 en 9 meter. Binnen de bestemming 'Bedrijven (B)' geldt een maximaal bebouwingspercentage van 100%.

Bedrijven (UB)

Gronden met de bestemming 'Bedrijven (UB)' zijn aangewezen voor bedrijfsgebouwen met bijbehorende nevenruimten, kantoren, detailhandel in volumineuze goederen en horeca.

Tevens zijn parkeervoorzieningen, tuinen en erven en verkeersareaal toegestaan.

Op deze gronden mag slechts worden gebouwd overeenkomstig een rechtsgeldig uitwerkingsplan. De te realiseren vloeroppervlakte mag volledig worden benut ten behoeve van bedrijven. Voor detailhandel in volumineuze goederen geldt een maximum van 10.000 m² bedrijfsoppervlakte. Per bedrijf geldt binnen deze bestemming ook weer dat per 1.000 m² bedrijfsvloeroppervlak één dienstwoning met een maximum vloeroppervlak van 150 m² worden gebouwd.

De maximum bouwhoogte bedraagt 20 meter langs de Haarlemmerweg en 13 meter voor het overig deel. Langs de verkeersbestemming geldt voor delen van de bebouwing een minimum bouwhoogte van 6 en 9 meter. Ter plaatse geldt een maximaal bebouwingspercentage van 100%.

Waterleidingbedrijf (Mnw)

Het waterleidingbedrijf aan de Waterkeringweg is bestemd als 'Waterleidingbedrijf'. Gronden met deze bestemming mogen gebruikt worden voor een waterleidingbedrijf met bijbehorende voorzieningen.

De maximum bouwhoogte bedraagt voor het westelijk deel van het perceel 13 meter, het oostelijk deel gaat uit van een bouwhoogte van 9 meter. Ter plaatse geldt een maximaal bebouwingspercentage van 100%.

2.2 Europees beleid en Rijksbeleid

Europese Kaderrichtlijn Water

Sinds 22 december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Op grond hiervan moet in 2015 een goede (grond)waterstand zijn gerealiseerd. De kaderrichtlijn is op nationaal niveau vertaald in wetgeving, met name de Waterwet, maar er is ook doorwerking in de ruimtelijke ordening. Bij ruimtelijke besluiten, zoals bestemmingsplannen, moet in het kader van de goede ruimtelijke ordening onder meer worden beoordeeld of de gewenste watertoestand in gevaar wordt gebracht. Als nieuwe bestemmingen negatieve gevolgen kunnen hebben voor de watertoestand zijn maatregelen nodig. Ruimtelijke besluiten moeten worden voorafgegaan door een watertoets. Doel van deze watertoets is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een zo evenwichtig mogelijke wijze in Beschouwing worden genomen bij het te nemen ruimtelijk besluit. Het verband tussen de Kaderrichtlijn Water en ruimtelijke plannen is bij uitstek onderwerp van de watertoetsprocedure.

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) 

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 22 november 2011 onder aanvaarding van een aantal moties door de Tweede Kamer aangenomen en deze is op 13 maart 2012 in werking getreden. In de structuurvisie is aangegeven dat het Rijk drie hoofddoelen heeft:

  • a. het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • b. het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • c. het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn. Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)

Op 30 december 2011 zijn het Barro en Rarro in werking getreden. Per 1 oktober 2012 is de 1e aanvulling van het Barro in werking getreden. Het betreft een uitbreiding van onderwerpen waarop het Barro betrekking heeft en de aanpassing van enkele artikelen.

Het Barro is met deze aanvulling uitgebreid met de volgende onderwerpen:

  • 1. Rijksvaarwegen (Titel 2.1)
  • 2. Hoofdwegen en landelijke spoorwegen (Titel 2.7)
  • 3. Elektriciteitsvoorziening (Titel 2.8);
  • 4. Ecologische hoofdstructuur (titel 2.10);
  • 5. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament (Titel 2.11)
  • 6. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte) (Titel 2.12)
  • 7. Veiligheid rond rijksvaarwegen;
  • 8. Verstedelijking in het IJsselmeer;
  • 9. Toekomstige rivierverruiming van de Maastakken.

De uitbreiding en aanpassingen hebben geen consequenties voor de regeling in dit bestemmingsplan.

Nationaal Waterplan

Het ontwerp Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die op 22 december 2009 in werking is getreden. Het Nationaal Waterplan beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen. Als bijlage bij het ontwerp Nationaal Waterplan zijn beleidsnota's toegevoegd over waterveiligheid, het IJsselmeergebied en de Noordzee. Deze beleidsnota's vormen een nadere uitwerking en onderbouwing van de keuzes die in de hoofdtekst staan van het Nationaal Waterplan en dienen in samenhang ermee te worden gelezen. Het nu voorliggende bestemmingsplan gaat uit van behoud van de bestaande situatie, waaronder het behoud van het bestaande groen en water. In hoofdstuk 4.6 wordt nader ingegaan op het wateraspect van het voorliggende bestemmingsplan.

2.3 Provinciaal beleid

Provinciale Structuurvisie / Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie

De Structuurvisie Noord-Holland en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie zijn op 21 juni 2010 door Provinciale Staten vastgesteld. In de verordening zijn regels gesteld ten aanzien van grootschalige en perifere detailhandel op bedrijventerreinen en locaties voor kantoren- en bedrijventerreinen binnen het “Bestaand Bebouwd Gebied” (BGG). De voorliggende plangebied bevindt zich binnen het “Bestaand Bebouwd Gebied” zoals benoemd in de verordening. Het bestemmingsplan gaat uit van behoud van de bestaande planologische situatie. Het bestemmingsplan staat geen nieuwe realisatie van kantoren- en bedrijventerreinen of grootschalige en perifere detailhandel toe, zodat het bestemmingsplan in overeenstemming is met de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie.

2.4 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Amsterdam 2040, 'Economisch sterk en duurzaam'

Op 17 februari 2011 is de Structuurvisie Amsterdam 2040, 'Economisch sterk en duurzaam' vastgesteld door de gemeenteraad. Op de totaalvisiekaart van de structuurvisie is het bedrijventerrein Landlust aangeduid als 'werken-wonen' gebied. In de structuurvisie wordt aangegeven dat het bedrijventerrein op lange termijn gezien kan worden als een gemengd woonwerkgebied. In de periode na 2020 kan het bedrijventerrein mogelijk bijgedragen aan de stedelijke woningbehoefte. Voor dit bestemmingsplan (met een planhorizon van 10 jaar) wordt uitgegaan van het behouden van de huidige functies.

De oostelijke zone van het plangebied is aangeduid als 'werken' gebied, waarbij het bedrijvencentrum Westerkwartier is aangegeven als binnenstedelijk stadsverzorgend bedrijventerrein zonder transformatiemogelijkheden. Onder voorwaarden is wel perifere en/of grootschalige detailhandel en leisure mogelijk, alsmede kleinschalige en ondersteunende voorzieningen. In het stedelijk milieu moet ruimte blijven voor de werkplaats van de ambachtsman, voor de loodgieter en voor de apk-garage, maar ook voor bouwbedrijven, afval- en reinigingsdiensten en voor toeleveranciers. Dit scala aan bedrijfjes, de stads-verzorgende bedrijvigheid, draagt er in belangrijke mate toe bij dat de stad kan blijven functioneren als volwaardig leefmilieu. Daarom richten de binnenstedelijke, stadsverzorgende bedrijventerreinen zich in het bijzonder op deze typen bedrijven.

Op basis van de gemeentelijke beleidsregels voor stadsverzorgend bedrijfsterreinen mag maximaal 30% van het bruto vloeroppervlak per bedrijf worden bestemd tot kantoorvloer. De mogelijkheid tot het bouwen van zelfstandige kantoren dient te worden uitgesloten.

Ten noorden van het plangebied ligt het studiegebied 'Haven-Stad'. Dit is op de totaalvisiekaart aangegeven met de bolletjeslijn. Op de onderstaande afbeelding is een uitsnede van de totaalvisiekaart Amsterdam 2040 weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1206BPSTD-VG01_0022.png"

Afbeelding: uitsnede totaalvisiekaart Structuurvisie Amsterdam 2040

De Haarlemmerweg is onderdeel van het hoofdnet auto. De hoofdnetten zijn van groot belang voor de bereikbaarheid van Amsterdam binnen de randvoorwaarden van de leefbaarheid. Zij dienen tevens om de onderlinge bereikbaarheid tussen de stadsdelen te garanderen. De hoofdnetten zijn onderdeel van een gestructureerd wegennet, waarbij de hoofdnetten de weggebruiker routes aanbiedt die stadsdeeloverstijgend zijn. Voor de hoofdnetten geldt dat er gestreefd wordt naar netwerken waarbij zowel snelheid, herkenbaarheid als betrouwbaarheid centraal staat.

Locatiebeleid

Het in de Structuurvisie opgenomen gemeentelijke locatiebeleid hefet tot doel de bereikbaarheid van (werk)locaties te garanderen en daar-mee een gezond woon-, leef- en vestigingsklimaat te behouden en de economische positie van Amsterdam te versterken.

Amsterdam moet niet alleen kwantitatief en kwalitatief voldoende werklocaties kunnen aanbieden, maar ook bereikbare werklocaties. Bij ieder plan moeten afwegingen worden gemaakt. Daarbij wordt gezocht naar een evenwicht tussen milieu (luchtkwaliteit), gezondheid en economie met aandacht voor de kwaliteit van de werkomgeving.

In het locatiebeleid staat de toepassing van het principe ‘de juiste functie op de juiste plek’ centraal. Daarnaast legt het locatiebeleid parkeernormen voor kantoren en bedrijven vast. Het autogebruik wordt, ten gunste van een betere doorstroming voor het zakelijke en noodzakelijke verkeer, teruggedrongen. Tevens wordt het gebruik van het openbaar vervoer gestimuleerd.

De parkeernorm voor bedrijven en kantoren dient in bestemmingsplannen voor A- en B-locaties te worden vertaald in de ‘regels’. Op B-locaties, zoals het onderhavige plangebied, geldt voo rbedrijven en kantoren een maximum norm van 1 parkeerplaats per 125 m2 bruto vloeroppervlak. deze norm is in dit bestemmingsplan opgenomen binnen de bestemmingen 'Bedrijf - 1' en 'Bedrijf - 2'.

Voor overige niet-woon functies (bijvoorbeeld leisure, hotels, congresruimten, winkels) kunnen de Amsterdamse parkeerkerncijfers als hulpmiddel worden gebruikt. Deze zijn gebaseerd op de CROW-cijfers. Voor de woonfunctie zijn geen normen of richtlijnen in het locatiebeleid opgenomen. Stadsdelen of de centrale stad kunnen zelf normen voor wonen opnemen in hun parkeerbeleid.

Hoofdgroenstructuur

De Hoofdgroenstructuur omvat de minimaal benodigde hoeveelheid groen die Amsterdam wil borgen, bestaande uit gebieden die waardevol zijn voor de stad en de metropool, omdat zij een onmisbare functie vervullen voor groene recreatie, verbetering leefklimaat, waterhuishouding, hittedemping, verbetering luchtkwaliteit, biodiversiteit en voedselproductie. Behoud van cultuurhistorische waarden en een gevarieerd totaal aanbod aan groen zijn belangrijke aspecten. In de Hoofdgroenstructuur zijn die gebieden opgenomen waar de functies groen en groene recreatie voorop staan. Woningbouw, werkgerelateerde functies, wegenaanleg of het vestigen van voorzieningen die verkeer aantrekken of die ten koste gaan van groen zijn niet in overeenstemming met de doelstellingen van deze structuurvisie. Ingrepen die de recreatieve gebruikswaarde en/of de natuurwaarde of andere functies van het groen verhogen worden juist gestimuleerd. Ingrepen in de Hoofdgroenstructuur worden op inpasbaarheid beoordeeld. De beoordelingscriteria zijn opgenomen in tabellen (zie navolgend). Daarin staat per groentype aangegeven welke ingrepen wel en niet zijn toegestaan.

De binnen het plangebied aanwezige begraafplaats is onderdeel van de hoofdgroenstructuur en aangewezen als groentype 'Begraafplaats'.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1206BPSTD-VG01_0023.png"

Afbeelding: Hoofdgroenstructuur ter plaatse van het plangebied

Bij de toetsing op inpasbaarheid van nieuwe functies en bebouwing worden de voor het betreffende groentype geldende richtlijnen gehanteerd. Hierna is het voor dit bestemmingsplan van belang zijnde groentype op hoofdlijnen beschreven. Bestaande groengebieden kunnen meer of minder aan de beschrijving voldoen. De beschrijving geeft richtlijnen voor de inpasbaarheid van bebouwing en verharding in het betreffende groentype.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1206BPSTD-VG01_0024.png"

Het voorliggende bestemmingsplan voldoet aan de weergegeven richtlijnen. Het is een conserverend bestemmingsplan waarbij wordt uitgegaan van de bestaande situatie.

Het voorontwerp bestemmingsplan is ter toetsing worden voorgelegd aan de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur (TAC). De TAC heeft hierop een positief advies afgegeven.

Detailhandelsbeleid

Amsterdam voert al vele jaren beleid met betrekking tot detailhandel en daarom is er nog steeds een redelijk fijnmazige structuur van winkels voor dagelijkse aankopen. Daarnaast heeft vernieuwing in de detailhandel geleid tot onderscheidende winkelgebieden. Wat de leegstand van winkels betreft, is deze in Amsterdam weliswaar hoger dan een gezonde markt zou moeten laten zien, maar deze is niet alarmerend. Het bevindt zich op het Nederlands gemiddelde. Dit is onder meer te danken aan het gevoerde (regionale) detailhandelsbeleid van de afgelopen decennia. Door efficiënt met de ruimte om te gaan en niet overal (nieuwe) winkelgebieden toe te staan, is geen sprake van grootschalige leegstand. Dit beleid zal worden gecontinueerd.

De doelstellingen van het stedelijk detailhandelsbeleid zijn het versterken en borgen van het gevarieerde winkelmilieu van Amsterdam enerzijds en het versterken en borgen van de fijnmazige structuur van winkelgebieden met aanbod in dagelijkse artikelen anderzijds. De beleidshoofdlijnen zijn:

  • Winkels zijn geclusterd in winkelgebieden en winkelinitiatieven worden bij voorkeur gefaciliteerd in of aansluitend op de bestaande winkelgebieden;
  • Meer grotere winkelunits in sommige gebieden;
  • Uitbreiding winkeloppervlak in sommige gebieden (met name Centrum, Zuid en Zuidoost);
  • Hanteren van 'Nieuw voor oud' principe in sommige gebieden (met name West, Oost, Noord, Nieuw-West en Westpoort);
  • Accommodatieteam als gemeentelijk aanspreekpunt voor retailers;
  • Vergroting organisatiegraad van ondernemers;
  • Verruiming bestemmingsplannen in sommige gebieden in potentiële stadsstraten;
  • Vasthouden aan terughoudendheid van brancheverruiming in perifere winkelgebieden;
  • Afhaalpunten ten behoeve van internetverkoop op bedrijventerreinen zijn logistieke bedrijven en geen (verkapte) winkels. Afhaalpunten van internetwinkels kunnen overigens naast hun logistieke functie wel een winkelfunctie vervullen, indien ze gevestigd zijn in bestaande winkelgebieden.

Het voorliggende bestemmingsplan gaat uit van de vergunde detailhandel.

Cultuurhistorie en archeologiebeleid Amsterdam

Bovengrondse cultuurhistorie
In de Amsterdamse Beleidsnota 'Ruimte voor Geschiedenis' (vastgesteld 13 april 2005) en 'Spiegel van de Stad, visie op het erfgoed van Amsterdam' (vastgesteld november 2011) wordt het verankeren van cultuurhistorische waarden in het proces van ruimtelijke ordening geagendeerd. Cultuurhistorische aspecten maken een stad bijzonder en zorgen voor de kwaliteit van de openbare ruimte en de bebouwing; ze bevorderen ook een aantrekkelijk woon- en vestigingsklimaat.

Archeologie
Bij vaststelling van een nieuw bestemmingsplan is een nadere waardestelling nodig van de aanwezige archeologische verwachting in de vorm van een bureauonderzoek. Dit bureauonderzoek behelst een specificatie van eventuele archeologische waarden binnen een specifiek plangebied en een advies met betrekking tot het daarbij behorende beleid en/of te nemen maatregelen. Bij de formulering van het beleid staat altijd een realistische balans tussen het archeologische belang ten opzichte van de voortgang van het ruimtelijke ontwikkelingsproces in de stad centraal. Door Bureau Monumenten & Archeologie van de gemeente Amsterdam is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. In paragraaf 4.8 wordt hier nader op ingegaan.

Plan gemeentelijke watertaken 2010-2015 (Breed Water)

In het 'Plan gemeentelijke Watertaken 2010-2015' staat beschreven hoe de gemeente Amsterdam invulling geeft aan haar drie zorgtaken:

  • de inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
  • de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater;
  • het nemen van grondwatermaatregelen.

Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam haar watertaken uitvoert en in hoeverre zij voldoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Hiermee voldoet de gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer is opgenomen.

2.5 Relevant stadsdeelbeleid

2.5.1 Wonen

Woonvisie West

Op 22 mei 2012 heeft het stadsdeel de Woonvisie 2012-2016 vastgesteld. Deze woonvisie vervangt de woonvisies van de vier voormalige stadsdelen en biedt een overzicht van ambities, inzet en resultaatdoelstellingen van stadsdeel West voor wat betreft wonen. Stadsdeel West vindt het belangrijk dat in het stadsdeel mensen met verschillende achtergronden, inkomens en gezinssamenstellingen naar tevredenheid kunnen wonen, werken, leren en verblijven.

De visie resulteert in vier doelstellingen:

  • 1. Het stadsdeel wil een diverse woningvoorraad waarbij in elke wijk huur en koopwoningen in verschillende prijsklassen voorkomen
  • 2. Het stadsdeel wil dat voor verschillende huishoudens in verschillende fasen van hun wooncarrière binnen West woningen aanwezig zijn
  • 3. Het stadsdeel streeft naar woonbuurten met een goede uitstraling en een duurzame woningvoorraad van voldoende bouwkundige kwaliteit
  • 4. Het stadsdeel ziet graag dat bewoners betrokken zijn bij hun omgeving

Prioriteit wordt gegeven aan:

  • voldoende woningen voor lage en middeninkomens
  • kwaliteit en duurzaamheid van de woningen
  • diversiteit op wijkniveau

De doelstellingen zijn alleen in samenwerking te realiseren en zijn kaderstellend voor het maken en toetsen van afspraken en het opstellen, harmoniseren en actualiseren van (uitvoerings)beleid, beleidsregels, projectplannen en woonprogramma's door het stadsdeel.

Welstandsnota 

Op 25 juni 2013 is de nieuwe welstandsnota voor stadsdeel West vastgesteld en vervolgens met ingang van 9 september 2013 in werking getreden. De nieuwe welstandsnota gaat uit van een wijziging van de criteria, onder meer door een sterkere getraptheid daarbinnen. Daarnaast zijn deze afhankelijk van de schaal van de ingrepen: abstractere globalere criteria naarmate plan groter is.

In het portefeuillehouderoverleg ten behoeve van de opstelling van de welstandsnota is mede naar voren gebracht dat steeds meer mensen in Amsterdam een eigen huis hebben, al dan niet in VVE verband. De eigenaren willen ten aanzien van wonen hun eigen keuzes maken die passen bij levensstijl en identiteit. Welstand kan uitvoering van deze wensen beperken door regels die gericht zijn op het handhaven van uniformiteit en het collectieve wonen. Het nieuwe welstandsbeleid doet meer recht doet aan de behoefte aan de individuele expressie van de bewoner of ontwerper. Het beoordelingskader voor de toets aan redelijke eisen van welstand, dient drie doelen: (1) De schoonheid van Amsterdam behouden en bevorderen, (2) duurzaamheid (faciliteren van duurzame energieopwekking, bevorderen energiezuinigheid en robuust maken van bebouwing tegen extremer weer -onder meer door het stimuleren aanleg groene daken voor opvang regenwater) en (3) het vermindering van de regeldruk.

Voor de nieuwe welstandsnota is geen nieuwe analyse van de kwaliteiten van de stad gemaakt en hij kent geen nieuwe gebiedsbeschrijvingen of nieuwe waarderingskaarten. Ook zijn er geen hoofdstukken over de juridische achtergrond en de werking van het welstandstoezicht; niet het proces, maar alleen inhoud, dat wil zeggen welstandscriteria. Voor woonschepen zijn ook welstandregels vastgesteld, die zijn opgenomen in het woonbotenbeleid.

Monumenten

In het plangebied bevinden zich de volgende Rijksmonumenten:

  • Molen 'De Bloem', Haarlemmerweg 465;
  • Voormalig fabrieksgebouw Algemene Nederlandsche Elektriciteitsmaatschappij, Haarlemmerweg 315-321;
  • Sluizen Haarlemmertrekvaart.

Het voorliggende bestemmingsplan gaat ter plaatse uit van de bestaande (planologische) situatie van deze Rijksmonumenten. Bescherming van deze gebouwen vindt plaats op basis van o.a. de Monumentenwet.

2.5.2 Economische functies

Detailhandelsvisie Stadsdeel West 2012-2015

Op 24 januari 2012 heeft de stadsdeelraad de 'Detailhandelsvisie Stadsdeel West 2012-2015' vastgesteld. Deze detailhandelsvisie geeft de kaders waarbinnen de komende jaren gewerkt zal worden aan goede, aantrekkelijke winkelstraten. De visie concentreert zich op de detailhandel, de winkelstructuur en het wensbeeld voor de winkelstructuur. Daarbij is er aandacht voor relevante trends en ontwikkelingen die zowel nieuwe kansen als beperkingen met zich meebrengen.

Het stadsdeel heeft de ambitie om bewoners in hun buurt een aantrekkelijk dagelijks winkelaanbod te bieden en een dagelijks en niet-dagelijks productaanbod dat in diversiteit, assortiment en kwaliteit zowel bewoners als bezoekers van buiten weet te trekken. Naast een aantrekkelijk winkel- en productaanbod betekent dit ook dat winkelgebieden goed toegankelijk zijn en het er prettig verblijven is.

De winkels zijn in meerderheid gevestigd in de vijftien winkelgebieden. Het huidige winkelaanbod in de winkelgebieden is een variabele mix van dagelijks en niet-dagelijks winkelaanbod in vooral het laag en midden prijssegment. Gelet op huurprijsontwikkeling, leegstand, functioneren van supermarkten en de waardering van de consument, functioneren de winkelgebieden matig tot redelijk. In de verdere ontwikkeling van de winkelgebieden ligt de focus primair op de behoeften van bewoners. Om de ambities te realiseren stelt het stadsdeel daarbij de volgende doelen:

  • 5. Een gevarieerd aanbod van dagelijkse en niet-dagelijkse producten in de verschillende winkelgebieden en op de warenmarkten.
  • 6. Voldoende waardering voor het winkelaanbod onder bewoners van West.
  • 7. In wijkoverstijgende winkelgebieden een gevarieerd en onderscheidend winkelaanbod, aangevuld met kwalitatief sterke winkelondersteunende horeca en andere consumentenvoorzieningen.
  • 8. Warenmarkten en omliggende winkelgebieden die elkaars functioneren versterken.
  • 9. Een uitnodigend vestigingsklimaat in de winkelgebieden voor winkeliers en horecaondernemers.

Eind 2013 wordt een tussenmeting gehouden.

Voor de veiligheid worden afzonderlijke doelstellingen geformuleerd in het kader van het veiligheidsbeleid. Dit geldt eveneens voor duurzaamheid. In de context van detailhandel is dan ook geen sprake van een specifiek veilig of duurzaam detailhandelsbeleid. De kaders hiervoor zijn integraal meegenomen in het generieke beleid. In de visie worden wel enkele maatregelen en initiatieven op deze aandachtspunten in de visie meegenomen.

Hoofdlijnen winkelstructuur:

  • Om versnippering en overaanbod te voorkomen en omdat clustering aantrekkelijk is voor de klant en synergievoordelen te bewerkstelligen, wordt vestiging van detailhandel alleen in de bestaande winkelgebieden gestimuleerd. Binnen de winkelgebieden is gewenst dat winkels clusteren in compactere winkelgebieden. In de zogenoemde aanloopgebieden is dan vooral plaats voor niet-winkelfuncties.
  • Perifere detailhandel buiten de winkelgebieden is toegestaan in het Westerkwartier. Het voormalige Tetterode gebouw zal dienen als vestiging voor grootschalige detailhandel (non food).
  • Omdat niet alle winkelgebieden hetzelfde zijn, verschillen de ambities. Per winkelgebied wordt het wensbeeld aangegeven. Voor alle winkelstraten geldt dat ze een aantrekkelijk dagelijks aanbod moeten hebben, aangevuld met enkele voorzieningen en niet-dagelijks aanbod. Daarnaast zijn er winkelgebieden van wie de verzorgingsfunctie verder reikt dan buurt of wijk. Het gaat daarbij om aanbod in winkelgebieden met een stadsdeeloverstijgend potentieel die meer moeten bieden aan bijzonder productaanbod en belevingswaarde om bezoekers naar zich toe te kunnen trekken.

Beleidsnotitie Ruimte voor kleinschalige bedrijvigheid in West

Op 20 maart 2012 heeft de stadsdeelraad de Beleidsnotitie 'Ruimte voor kleinschalige bedrijvigheid in West' vastgesteld. Stadsdeel West wil de meest creatieve en ondernemende hotspot worden. Voor ondernemers en kunstenaars is dit gebied aantrekkelijk vanwege alle voorzieningen, de aanwezigheid van (creatieve) netwerken en de ligging dicht tegen het centrum aan. Nergens is het aantal starters zo groot als in West. Tegelijkertijd is sprake van leegstand in kleinschalige bedrijfsruimten. Vraag en aanbod sluiten onvoldoende op elkaar aan.

De beleidsnotitie 'Ruimte voor kleinschalige bedrijvigheid in West' stelt een betere afstemming tussen vraag en aanbod centraal. Beschreven wordt welke activiteiten worden ontwikkeld om een betere afstemming te realiseren tussen vraag naar en aanbod van bedrijfsruimten. Kwaliteit (en in mindere mate ook behoud) staat centraal. Het stadsdeel wil ruimte bieden aan ondernemers om nieuwe concepten en ideeën tot uitvoering te brengen. Hierbij wordt gekeken naar de wijze waarop eigenaren ondersteund kunnen worden.

Het instrument globaal en flexibel bestemmen wordt ingezet om snel in te kunnen spelen op de vragen vanuit de markt, waarmee leegstand kan worden voorkomen. Bovendien werkt het stadsdeel mee aan functiewijziging bij zogenaamde “kruimelgevallen”. Het toestaan van mengformules kan helpen om realisatie of exploitatie van bedrijfsverzamelgebouwen mogelijk te maken.

Een betere afstemming van vraag en aanbod van bedrijfsruimten moet leiden tot vermindering van leegstand, werkconcepten die aansluiten bij de behoefte van de (door)startende ondernemer, nieuwe bedrijfsverzamelgebouwen en broedplaatsen en de realisatie van 10 tijdelijke werk- en expositieruimtes voor jonge kunstenaars in leegstaande kantoor- en bedrijfspanden.

De ontwikkelingen van nieuwe multifunctionele (betaalbare) bedrijfsconcepten wordt door stadsdeel West overgelaten aan de markt. Het stadsdeel ondersteunt deze initiatieven, denkt mee met de eigenaar over gewenste en geschikte bedrijfsconcepten, locatie en mogelijke betekenis voor de buurt.

Horecanota stadsdeel West 2011

Op 19 juli 2011 is de Horecanota Stadsdeel West 2011 vastgesteld door de stadsdeelraad. Het stadsdeel wil voor bewoners en bezoekers van West een divers, aantrekkelijk en eigentijds horeca-aanbod realiseren, waarmee de leefbaarheid en attractiviteit van het wonen, werken en verblijven in West wordt versterkt. Stadsdeel West heeft zich tot doel gesteld het meest creatieve en ondernemende stadsdeel van Amsterdam te worden. Een bloeiende horecasector met levendige terrassen is een belangrijke pijler hiervan. Twee basisuitgangspunten liggen aan het horecabeleid ten grondslag

  • a. Horeca biedt kansen, waarop het stadsdeel wil inspelen;
  • b. Er is hierbij nadrukkelijk oog voor het woon- en leefklimaat.

Het horecabeleid voor West gaat uit van een structuur voor de horeca, waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen (bestaande) woongebieden, winkelstraten en horecaconcentratiegebieden. Deze gebieden verschillen in functie en karakter en daarmee in mogelijkheden voor horecaontwikkeling.

- Woongebieden

Dit zijn gebieden met overwegend een woonfunctie waarin horeca in het algemeen beperkt aanwezig is. Om het woon- en leefklimaat in de woongebieden niet te (over)belasten, wordt uitbreiding ten aanzien van de huidige horecavestigingen in bestaande woonbuurten zeer beperkt toegestaan. De huidige horecavestigingen kunnen in de woonbuurten (ook na overname) gevestigd blijven. Het voorliggende bestemmingsplan gaat binnen het aanwezige woongebieden enkel uit van één bestaande horecafunctie, gelegen op de hoek van de Willem de Zwijgerlaan en de Juliana van Stolberglaan.

- Winkelstraten en Stadspleinen

Winkelstraten en Stadspleinen gaan uit van een mix aan voorzieningen, waaronder winkels en horeca. Om de mix aan functies in deze straten te behouden en horecalinten te voorkomen, wordt horeca-uitbreiding ten aanzien van de huidige vestigingen toegestaan op een beperkt deel van de straat. In het voorliggende plangebied zijn, vanuit het horecabeleid, geen winkelstraten en Stadspleinen aanwezig.

- Horecaconcentratiegebieden

Horecaconcentratiegebieden zijn aangewezen gebieden (op grond van de APV, artikel 3.11 lid 2 en 3) waar een hogere dichtheid van horecavestigingen wenselijk en mogelijk is. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om gebieden waar zich relatief weinig woningen bevinden, waar sprake is van een relatief grote afstand tussen horeca en overige functies, gebieden waar sprake is van inpandige horeca, altijd in combinatie van een goede bereikbaarheid. In de horecaconcentratiegebieden wordt het in beginsel overal toegestaan om op de begane grond een horecabedrijf te beginnen. Het voorliggende plangebied is geen onderdeel van een horecaconcentratiegebied.

- Horecacategorieën in bestemmingsplannen

Om een gerichter horecabeleid te voeren, zal stadsdeel West in (nieuwe) bestemmingsplannen 'horecacategorieën' hanteren. Doel van deze categorie-indeling is om gericht horecabeleid mogelijk te maken, waarbij enerzijds het woon- en leefklimaat kan worden beschermd en anderzijds wenselijke uitbreiding van horeca mogelijk wordt gemaakt door uitsluiting van ongewenste horecacategorieën. De horeca-categorisering vindt zijn grondslag in ruimtelijk en sociaal relevante aspecten als ruimtelijke uitstraling, verkeersaantrekkende werking, invloed op directe (woon)omgeving, geluid- en stank overlast en sociale veiligheid. Een horecabedrijf met meer dan één activiteit valt onder de meest zware categorie (zie onderstaande tabel).

Horeca II (onder andere discotheek / dansclub) heeft doorgaans het meeste effect op het woon- en leefklimaat, gevolgd door Horeca I (onder andere snackbar, shoarmazaak), Horeca III (onder andere café, bar) en Horeca IV.

Categorie:   Inrichting:  
Horeca van categorie 1   fastfood (waaronder begrepen automatiek, snackbar, loketverkoop, fastfoodrestaurant en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).
 
Horeca van categorie 2   nachtzaak (dancing, discotheek, sociëteit, zaalaccommodatie, nachtcafé en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).
 
Horeca van categorie 3   café (café, bar en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).
 
Horeca van categorie 4   restaurant (restaurant, koffie-, en theehuis, lunchroom, juicebar en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven).
 
Horeca van categorie 5   hotel (waaronder begrepen motel, jeugdherberg en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven), inclusief bijbehorende bar en bijbehorend restaurant en het bieden van vergaderaccomodatie.
 

In het woongebied bevindt zich op de hoek van de Willem de Zwijgerlaan en de Juliana van Stolberglaan momenteel één vestiging (café) van horeca van categorie III, ten zuiden van het bedrijvencentrum Westerkwartier is een horecavestiging (lunchroom) van horeca van categorie IV aanwezig. Met het oog op het woon-en leefklimaat en bevordering van aantrekkelijke horeca, staat het stadsdeel ook ter plaatse van de bestaande horeca van categorie III ook horeca van categorie IV toe.

Binnen het voorliggende bestemmingsplan zijn op twee locaties nieuwe horecavoorzieningen toegestaan. Het betreft ten eerste een horecavoorziening ter plaatse van molen 'De Bloem'. Hier is het wenselijk in verband met de toekomstige exploitatie van de molen het bestaande gebruik te verruimen met horeca. Gedacht wordt aan o.a. een restaurantfunctie waarbij bijvoorbeeld gedacht kan worden aan het gebruik maken van lokaal/regionaal geproduceerde producten.

Ter plaatse van het bedrijfsverzamelgebouw aan de Haarlemmerweg wordt de tweede nieuwe horecavoorziening mogelijk gemaakt. Voor deze locatie geldt dat horeca van categorie 3 en 4 wordt toegelaten met een maximum bruto vloeroppervlak van 250 m².

- Hotels

Hotels vervullen een belangrijke functie voor het Amsterdamse toerisme, bedrijfsleven, congreswereld, maar ook voor bewoners. Hotels kunnen de kwaliteit, de bekendheid en de status van een gebied verhogen, een impuls geven aan de werkgelegenheid in de wijken (met name in het laaggeschoolde segment) en zorgen voor indirecte bestedingen (met name horeca- en detailhandelsvoorzieningen).

Voor hotels waar uitsluitend voor hotelgasten dranken worden geschonken en/of eetwaren worden verstrekt, geldt geen exploitatievergunningplicht (APV). Wanneer alcoholhoudende dranken worden geschonken, moet altijd worden voldaan aan de Drank-en Horecawet. Momenteel telt stadsdeel West 37 hotelvoorzieningen en hiermee circa 1.865 hotelkamers. Het merendeel van deze hotels bevindt zich in het middensegment (3 tot 4 sterren) en in de wijk Oud-West.

Het College van B&W en de dagelijks besturen van de stadsdelen hebben gezamenlijk de doelstelling geformuleerd om 9.000 extra hotelkamers te realiseren in 2015. Stadsdeel West streeft naar een uitbreiding van minstens 25% van het huidige aantal hotelkamers. Stadsdeel West wil graag vestiging van verschillende marktsegmenten faciliteren, van topsegment tot lowbudget. Hierbij speelt het stadsdeel enerzijds in op de vraag vanuit de markt en anderzijds draagt het stadsdeel proactief locaties aan waar vestiging van een hotel mogelijk is. Daarbij wordt gekeken wat past bij de karakteristieken, draagkracht en mogelijkheden van het vestigingsgebied. Om een ‘monocultuur' van hotels in een straat te voorkomen, is hotelontwikkeling tot maximaal 25% van een straatwand toegestaan.

West is een divers stadsdeel, met gebieden in transformatie. In een aantal van deze gebieden is ruimte voor nieuwe hotelinitiatieven, zoals De Hallen en de Houthaven. Daarnaast staat het stadsdeel positief tegenover hotelontwikkeling in leegstaande kantoren. Deze bevinden zich met name op locaties aan de randen van het stadsdeel. De focus van marktpartijen in West ligt vooral op de gebieden direct tegen het centrumgebied (stadsdeel centrum) aan. De meeste huidige hotels zijn te vinden in de nabijheid van het Vondelpark. Aan hotelontwikkeling (uitbreiding van bestaande hotels of nieuwe hotels in bestaande gebouwen) in deze gebieden relateert het stadsdeel een kwaliteitsslag. Voor de Vondelbuurt (Stadhouderskade, Overtoom, 2de Constantijn Huygensstraat en Vondelpark) geldt dat er zich geen nieuwe hotels mogen vestigen. Uitbreiding van bestaande hotels is hier gebonden aan strikte normen: maximaal 20% van het bruto vloeroppervlak en 10% van het totaal aantal kamers.

Langs de Willem de Zwijgerlaan is een (kleinschalige) indoorcamping voorzien. Stadsdeel West staat positief tegenover de functiewijziging van het leegstaande pand.

Cultuurnota en creatieve bedrijvigheid

Stadsdeel West heeft de ambitie om een creatieve hotspot te worden met architectuur, monumenten, kunstwerken in de openbare ruimte en evenementen. Daartoe heeft de stadsdeelraad op 29 november 2011 de Cultuurnota West 2012-2015 'Ruimte voor creativiteit' vastgesteld. Kunst geeft de beleving van de openbare ruimte een extra dimensie: het versterkt de beleving, nodigt de gebruikers uit om erop te reageren of eventueel anders met de openbare ruimte om te gaan. Om leegstaande kantoren en winkels makkelijker om te kunnen zetten naar ruimte voor creatieve bedrijvigheid worden de bestemmingsplannen die toe zijn aan herziening globaler en flexibeler. Ook komen er meer mogelijkheden om in één gebouw meerdere commerciële en niet-commerciële functies te combineren.

Samen met het stedelijk Bureau Broedplaatsen kijkt West uit naar kansen voor nieuwe broedplaatsen. Mogelijkheden doen zich voor als binnenkort maatschappelijk vastgoed vrijkomt vanwege de veranderingen in het welzijnsbeleid.

Het stadsdeel neemt het initiatief om met Bureau Broedplaatsen te onderzoeken of ook kleinere gebouwen geschikt zijn als broedplaats. Gebouwen die al jaren leegstaan krijgen weer een nieuwe (tijdelijke) bestemming. De beschikbare meters worden gehuurd door een mix aan kunstenaars en creatieve en ambachtelijke bedrijfjes.

Notitie Kinderdagverblijven

Bij het bepalen van de geluidsbelasting hoeft geen rekening meer worden gehouden met het geluid van spelende kinderen op en bij scholen of kinderdagverblijven. De geluidsnormen voor basisscholen en kinderdagverblijven zijn vanaf 1 januari 2010 aangepast. Bij basisonderwijs wordt een uitzondering gemaakt voor de periode vanaf een uur voor aanvang van het onderwijs tot een uur na beëindiging van het onderwijs. Bij kinderdagverblijven geldt de uitzondering tijdens openingstijden. Dit is ingegeven door het maatschappelijk belang dat basisscholen en kinderdagverblijven vervullen.

De geluidsnormen hebben betrekking op de milieuwetgeving. In het kader van de goede ruimtelijke ordening moet een afweging worden gemaakt of de functie kinderdagverblijf ruimtelijk inpasbaar is. Het stadsdeel heeft hiervoor regels vastgesteld in het 'Paraplubestemmingsplan Stadsdeel West, Amsterdam, deel 1'. Daarin is bepaald dat er per bouwblok maximaal één kinderdagverblijf gerealiseerd mag worden, om de (geluid)overlast van spelende kinderen in het binnenterrein binnen de perken te houden. Dit paraplubestemmingsplan is op 5 juni 2012 vastgesteld en op 26 juli 2012 in werking getreden.

2.5.3 Openbare ruimte: groen, water en verkeer

Parkeernota stadsdeel West 2012 - 2020

Op 5 juni 2012 heeft de deelraad van stadsdeel West ingestemd met de Parkeernota stadsdeel West 2012 - 2020. In deze nota zijn de volgende doelstellingen opgenomen:

  • minder geparkeerde auto's op straat in de drukke woongebieden,
  • minder autogebruik in de woonwijken (waaronder ook zoekverkeer naar een parkeerplaats) en
  • meer parkeren aan de rand van het stadsdeel. Uitgangspunt is dat parkeren in drukke woongebieden geen recht is, maar een keuze.

Met behulp van verschillende stimuleringsmaatregelen en het aanbieden van mobiliteitsalternatieven wil het stadsdeel invloed uitoefenen op de individuele mobiliteitsbehoefte, zoals:

  • het al dan niet eigen autobezit;
  • het soort auto dat men kiest;
  • het gebruik van de auto;
  • de locatie waar men de auto parkeert.

Bij (sloop)nieuwbouwprojecten, transformatie- of transitieprojecten staat bij de beoordeling met betrekking tot op welke wijze de parkeervraag in wordt gevuld de volgende doelstellingen centraal:

  • het behoud van een gemengde bevolkingsopbouw (lagere, midden en hogere inkomens);
  • een op de toekomst gerichte leefbare en groene openbare ruimte, waarin zo min mogelijk ruimte in beslag wordt genomen door geparkeerde auto's.

De uitgangspunten zijn:

  • een nieuw bouwinitiatief mag geen significant extra parkeerclaim op de openbare ruimte tot gevolg hebben;
  • indien er sprake is van een significante extra parkeerclaim dient deze opgevangen te worden in een parkeervoorziening;
  • een bewoner die beschikt of kan beschikken over een parkeerplaats komt niet in aanmerking voor een parkeervergunning, ongeacht de woning een corporatiewoning is (al dan niet sociale huur), een private huurwoning of een koopwoning (conform de parkeerverordening). Voor de appartementscomplexen waar hiervan is afgeweken geldt een uitsterfbeleid;
  • om een hoge kwaliteit van de openbare ruimte te verwezenlijken moet gestreefd worden naar zo min mogelijk parkeerplaatsen in de openbare ruimte;
  • bij de planvorming dient rekening gehouden te worden met voldoende ruimte ten behoeve van deelauto's, laad- en losvoorzieningen en gehandicaptenparkeerplaatsen;
  • indien geen garageplekken beschikbaar zijn onder het appartementencomplex wordt voor bewoners die een garageplek wensen, tot het moment dat een garageplek vrijkomt, de mogelijkheid gegeven om in een ringparkeervoorziening te parkeren (zodra gerealiseerd). Hiervoor geldt, indien juridisch mogelijk, een hoger tarief dan reguliere ringparkeerders betalen.

Het voorliggende bestemmingsplan gaat uit van bestaand verkeersareaal en bijbehorende parkeervoorzieningen. Daarnaast is, op grond van het gemeentelijke locatiebeleid, het aanleggen van parkeervoorzieningen op eigen terrein voor bedrijven beperkt tot het maximum van 1 parkeerplaats per 125 m2 bruto vloeroppervlak.

Groenstructuurplan West

Het dagelijks bestuur van stadsdeel West heeft op 17 juli 2012 het Groenstructuurplan vastgesteld. In het Groenstructuurplan is het binnen het stadsdeel aanwezige groen geanalyseerd, tevens is aangegeven waar de kansen voor verbetering en uitbreiding toepasbaar zijn. Beleidsuitgangspunten vanuit het groenstructuurplan zijn:

  • een samenhangende ruimtelijke, ecologische en recreatieve visie op het groen in stadsdeel West;
  • bescherming van het bestaande groen en waar mogelijk kwantitatieve en kwalitatieve verbetering van het groen;
  • beschrijven van kansen voor uitbreiding en verbetering van de toegankelijkheid en bereikbaarheid van het groen.

De begraafplaats Vredenhof is aangewezen als een groene oase met een monumentaal karakter temidden van bedrijvige industriegebieden. De groene singel rond de begraafplaats is waardevol als wandelpad, maar is wat verwaarloosd. Omdat de begraafplaats direct aan de Brettenzone grenst wordt hij als onderdeel van de Amsterdamse Hoofdgroenstructuur gezien. In hoofdstuk 2.4 wordt hier nader op ingegaan.

Voor de binnenterreinen van de woongebouwen geldt dat uitsluitend de bebouwing is toegestaan die op grond van hoofdstuk IV van het Besluit omgevingsrecht (Bor) is toegestaan zonder omgevingsvergunning. Doordat voor deze bebouwing geen omgevingsvergunning nodig is, is deze bebouwing niet in het bestemmingsplan geregeld.

2.5.4 Water

Waterkaart Westerpark 2006

Het dagelijks bestuur van stadsdeel Westerpark heeft in zijn vergadering van 18 juli 2006 de Waterkaart Stadsdeel Westerpark 2006 vastgesteld. Deze nota biedt een overzicht van de ruimtelijke invulling van het water binnen het stadsdeel. De waterkaart is een samenvatting van eerder vastgesteld beleid en betreft uitgangspunten voor drie waterfuncties (ligplaatsen woonboten, afmeerlocaties pleziervaartuigen, afmeerlocaties voor commerciële exploitanten). De kaart en detailkaarten geven de ruimtelijke begrenzing aan voor watergerelateerde functies. Het betreft dus uitdrukkelijk geen nieuwe invulling van het wateroppervlak.

De Waterkaart Stadsdeel Westerpark 2006 gaat, gezien de begrenzing van het voormalige stadsdeel Westerpark, enkel uit van het oostelijk deel van het voorliggende plangebied. Hier zijn conform de bestaande situatie woonboten toegestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1206BPSTD-VG01_0025.png"

Afbeelding: Waterkaart Stadsdeel Westerpark 2006

Nota woonbotenbeleid en richtlijnen woonboten Westerpark 2006

Ten aanzien van woonboten geldt de Nota woonbotenbeleid en de richtlijnen woonboten Westerpark 2007. De Nota woonbotenbeleid Westerpark is op 30 januari 2007 door de stadsdeelraad vastgesteld. De Richtlijn woonboten Westerpark 2008 is op 9 december 2008 door het dagelijks bestuur van het stadsdeel vastgesteld. Woonboten zijn conform de vergunde situatie op enkele locaties toegestaan het Westelijk Marktkanaal. Ten aanzien van de maatvoering van woonboten zijn in het woonbotenbeleid bepalingen opgenomen. De toets aan deze maatvoering vindt plaats in het kader van de ligplaatsvergunning. Om die reden is in het bestemmingsplan alleen het toegestane gebruik van het water (voor woonboten) geregeld, maar is de toegestane maatvoering van woonboten niet in de regels opgenomen.

Hoofdstuk 3 Projecten

3.1 Inleiding

Het bestemmingsplan is gericht op beheer van de bestaande situatie van het plangebied. De binnen het plangebied aanwezige bedrijven zijn positief bestemd. In het kader van flexibele bestemmingsplannen (zie hoofdstuk 1) biedt dit bestemmingsplan wel de flexibiliteit om op nieuwe initiatieven binnen het gestelde kader van wat maximaal binnen het plangebied wenselijk en mogelijk is in te spelen. Het gaat hierbij vooral om flexibiliteit wat betreft de toegestane functies.

3.2 Woonwagenstandplaatsen

Het Kermis Exploitanten Terrein (KET) aan de Vredenhofweg wordt opgegeven om ruimte te bieden aan de herstructurering van het Food Center Amsterdam. Over de ontwikkeling van het FCA en de daarmee samenhangende ontruiming van het KET zijn in juli 2008 en februari 2010 besluiten genomen door de stadsdeelraad en de gemeenteraad. Aan het ontwikkelingsbedrijf van de Gemeente Amsterdam (OGA) is door het college van B&W de opdracht gegeven het KET tijdig te ontruimen.

Het OGA heeft in 2010 een studie gedaan naar mogelijke alternatieve locaties voor het KET. Daarbij zijn alle stadsdelen benaderd met het verzoek locaties aan te bieden voor een aantal wagens van het KET. Alleen de stadsdelen West en Noord hebben hier positief op gereageerd. In stadsdeel West is een groot aantal locaties tegen het licht gehouden als mogelijk alternatief voor het huidige KET. Van alle onderzochte locaties is het alleen op de locatie aan de Willem de Zwijgerlaan mogelijk om wagens te plaatsen.

Op 12 april 2011 heeft het Dagelijks Bestuur van Stadsdeel West besloten akkoord te gaan met het opstellen van een Stedenbouwkundig Programma van Eisen (SPvE) voor deze locatie. De memo met betrekking tot het SPvE is opgenomen als bijlage bij het voorliggende bestemmingsplan.

Voor de is onderstaand verkavelingsplan gemaakt. Uitgangspunt is dat de locatie deel uitmaakt van de openbare ruimte en voor iedereen toegankelijk moet zijn. De hekken die nu om het terrein staan worden te zijner tijd verwijderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1206BPSTD-VG01_0026.png"

Afbeelding: verkavelingsplan

De locatie voor de woonwagens van het KET blijft beperkt tot het terrein dat momenteel in gebruik is als parkeerterrein door een autoverhuurbedrijf. Op dit terrein kunnen 4 woonwagens en twee ligplaatsen voor woonarken ten behoeve van bewoners van het huidige KET worden gerealiseerd.

3.3 Horeca

Binnen het voorliggende bestemmingsplan zijn op drie locaties nieuwe horeca voorzieningen
toegestaan.

Het betreft o.a. een horecavoorziening ter plaatse van molen 'De Bloem'. Hier is het wenselijk in verband met de toekomstige exploitatie van de molen het bestaande gebruik te verruimen met horeca. Dat kan o.a. een restaurantfunctie zijn, waarbij bijvoorbeeld gedacht kan worden aan het gebruik maken van lokaal/regionaal geproduceerde producten. Deze ontwikkeling is in het bestemmingsplan niet als direct recht opgenomen, maar als wijzigingsbevoegdheid. Wegens de cultuurhistorische betekenis van de molen is het toevoegen van bebouwing bij de molen verbonden aan de voorwaarde dat rekening wordt gehouden met die cultuurhistorische waarde.

Ter plaatse van het bedrijfsverzamelgebouw aan de Haarlemmerweg wordt een horecafunctie mogelijk gemaakt met een maximum bruto vloeroppervlak van 250 m².

Langs de Willem de Zwijgerlaan is een (kleinschalige) indoorcamping voorzien. Gezien de horeca indeling van stadsdeel West is deze indoorcamping in het bestemmingsplan aangewezen als 'horeca van categorie 5' (hotel, waaronder begrepen motel, jeugdherberg en naar de aard daarmee te vergelijken bedrijven). Recreatief nachtverblijf vervult een belangrijke functie voor het Amsterdamse toerisme, bedrijfsleven, congreswereld, maar ook voor bewoners. Recreatief nachtverblijf kan de kwaliteit, de bekendheid en de status van een gebied verhogen, een impuls geven aan de werkgelegenheid in de wijken (met name in het laaggeschoolde segment) en zorgen voor indirecte bestedingen (met name horeca- en detailhandelsvoorzieningen). Stadsdeel West streeft naar een uitbreiding van minstens 25% van het huidige aantal hotelkamers/verblijfsplaatsen. Stadsdeel West wil graag vestiging van verschillende marktsegmenten faciliteren, van topsegment tot lowbudget. Hierbij speelt het stadsdeel enerzijds in op de vraag vanuit de markt en anderzijds draagt het stadsdeel proactief locaties aan waar vestiging van een recreatieve nachtvoorziening mogelijk is. Daarbij wordt gekeken wat past bij de karakteristieken, draagkracht en mogelijkheden van het vestigingsgebied. Om een 'monocultuur' van hotels in een straat te voorkomen, is hotelontwikkeling tot maximaal 25% van een straatwand toegestaan. Daarnaast staat het stadsdeel positief tegenover de ontwikkeling van recreatief nachtverblijf in leegstaande kantoren. Deze bevinden zich met name op locaties aan de randen van het stadsdeel.

De in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte indoorcamping sluit aan op de beleidsuitganspunten van de 'Horecanota stadsdeel West 2011'. Door de functieverandering wordt voorts ingezet op beleid vanuit de Structuurvisie Amsterdam 2040, 'Economisch sterk en duurzaam'. Op de totaalvisiekaart van de structuurvisie is het bedrijventerrein Landlust aangeduid als 'werken-wonen' gebied. In de structuurvisie wordt aangegeven dat het bedrijventerrein op termijn gezien kan worden als een gemengd woonwerkgebied.

3.4 Leisure

Een initiatiefnemer heeft verzocht medewerking te verlenen aan de totstandkoming van een leisure-activiteit in het voormalige postsorteercentrum aan de Isaac Gogelweg 2. Beoogd wordt om een nieuwe functie cq invulling van de bestaande opstallen te geven in de vorm van een sportainmentconcept van trampolinesport, boulderen en free running.

Aan dit initiatief kan medewerking worden verleend, in de eerste plaats omdat de centrale stad dit niet in strijd acht met de structuurvisie. Het plan is ook inpasbaar, omdat het qua hindercategorie niet hoger uitkomt dan de bestaande functie, terwijl in de praktijk de hinder voor dit concrete initiatief lager zal zijn. Om dit ook voor de toekomst te kunnen waarborgen wordt aan de leisure-activiteit een maximale hindercategorie van 3.1 gekoppeld, de hindercategorie waarin ook het postsorteercentrum (distributiecentrum) is ondergebracht.

Hoofdstuk 4 Uitvoerbaarheidsaspecten

4.1 Geluid

Verkeerslawaai

Op grond van de Wet geluidhinder is akoestisch onderzoek verplicht voor nieuwe geluidgevoelige bestemmingen die worden gerealiseerd binnen de geluidzone van wegen die op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder zijn gezoneerd. Dit betreft wegen waar een maximum snelheid van meer dan 30 kilometer per uur geldt. Straten waar een maximum snelheid van 30 kilometer per uur of minder geldt zijn niet gezoneerd. De geluidbelasting ten gevolge van een zoneplichtige weg mag ter plaatse van de gevel van een woonfunctie of andere geluidgevoelige bestemmingen conform artikel 82 van de Wgh ten hoogste 48 dB bedragen (voorkeursgrenswaarde). Indien de geluidbelasting ten gevolge van één van de wegen afzonderlijk hoger is dan de voorkeursgrenswaarde, kan er een hogere grenswaarde aangevraagd worden per weg.

Het voorliggende bestemmingsplan gaat hoofdzakelijk uit van de bestaande planologische situatie. Het uitvoeren van akoestisch onderzoek is enkel noodzakelijk ten behoeve van de verplaatsing van 4 woonwagens van het voormalige Kermis Exploitanten Terrein (KET).

Ten behoeve van de woonwagenstandplaats aan de Willem de Zwijgerlaan is er door adviesbureau Groenewold een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek d.d. 20 augustus 2013 is opgenomen als bijlage bij het voorliggende bestemmingsplan. De woonwagenstandplaats ligt binnen de 200 meter brede geluidzone van de Willem de Zwijgerlaan. Op basis van de Wet geluidhinder moet dan de geluidbelasting in beeld worden gebracht bij realisatie van nieuwe gevoelige objecten. Per 1 juli 2012 is de Wet geluidhinder (Wgh) aangepast, met ook een nieuw Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012. Deze is gebruikt voor de berekening van de geluidbelasting op de geplande woonwagenstandplaats. De verkeersgegevens zijn verkregen van de gemeente Amsterdam, en omgerekend naar het maatgevende peiljaar 2023.

Op basis hiervan is de geluidbelasting op de grens van het betreffende terrein berekend op 53 dB. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB voor wegverkeer wordt daarmee overschreden. Mogelijkheden om de geluidbelasting te reduceren zijn verminderen van de hoeveelheid verkeer, het aanbrengen van (stil) asfalt, het vergroten van de afstand tot de weg of realiseren van afscherming. Verkeerskundig en vanuit economisch en stedenbouwkundig oogpunt zijn deze maatregelen niet haalbaar. Ten behoeve van het woonwagenterrein is een hogere waarde vastgesteld. Het hogere waarden besluit is opgenomen als bijlage bij het bestemmingsplan.

Industrielawaai

Landlust

Het plangebied ligt deels in de geluidszone van het gezoneerde industrieterrein 'Landlust'. De zone was ingesteld in verband met een betoncentrale aan de Nieuwpoortkade 7. Deze inrichting is niet meer aanwezig. Het is ook niet meer wenselijk dat dergelijke overlast gevende industriële bedrijven zich opnieuw kunnen vestigen in dit (gemengd) stedelijk gebied. Het bedrijventerrein bevindt zich in een bestaande stedelijke situatie en is omgeven door woningen. Voor de vestiging van industrie is Westpoort aangewezen. Dit is de reden waarom in het voorliggende bestemmingsplan geen 'grote lawaaimaker' meer wordt toegelaten (zie artikel 21.2 onder a) en daarmee vervalt basis voor het in stand houden van een gezoneerd industrieterrein en de geluidzone. Er is daardoor geen sprake meer van . Bij vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan 'Rond de Graven' de zonering wordt opgeheven. De stadsdeelraad zal het zonebesluit hiertoe intrekken.

In dit bestemmingsplan (met een planhorizon van 10 jaar) wordt uitgegaan van het behouden van de huidige bedrijfsfuncties.

In haar uitspraak van 29 juli 2009 (zaak nummer 200807602/1/R2) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een vergelijkbare situatie als volgt geoordeeld: 'Nu op het bedrijventerrein vorenbedoelde inrichtingen thans niet zijn toegestaan, is het bedrijventerrein geen gezoneerd industrieterrein in de zin van het Activiteitenbesluit, zodat de bepalingen in het Activiteitenbesluit die zien op gezoneerde industrieterreinen om die reden niet van toepassing zijn op de inrichtingen van [appellanten], ook al zou de voorheen bestaande geluidzone om het bedrijventerrein niet worden opgeheven. Het opheffen van de geluidzone heeft daarom geen gevolgen voor de milieunormen waaraan de inrichtingen van [appellanten] dienen te voldoen. Het betoog van [appellanten] dat het opheffen van de geluidzone hen beperkt in hun bedrijfsvoering en in de mogelijkheid om de inrichtingen in de toekomst uit te breiden, mist derhalve feitelijke grondslag.'

Voor heel Landlust in het algemeen en voor een specifiek bedrijf in het plangebied (Autoradam) is onderzoek verricht naar de consequenties van opheffing van het gezoneerde industrieterrein ('Industrieterrein Landlust - voor- en nadelen van de bestaande geluidzonering en van de eventuele herzonering of dezonering', DMB, 9 november 2006 en 'Akoestisch onderzoek Autoradam Amsterdam Nieuwpoortkade 5 industrieterrein 'Landlust'', DMB, 15 februari 2010, zie bijlagen). Daaruit kwam naar voren dat opheffing van de geluidzone voor adressant niet zou leiden tot nieuwe beperkingen van de bedrijfsvoering, omdat in het Activiteitenbesluit woonboten niet als geluidgevoelig waren aangemerkt.

Het Activiteitenbesluit is op dit punt sindsdien gewijzigd. Voor gevoelige objecten (gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen) op een gezoneerd industrieterrein gelden de grenswaarden niet (Activiteitenbesluit milieubeheer: art. 2.17 lid 1 onder f, art. 2.17 lid 3 onder f, art. 2.17 lid 4 onder e, artikel 2.17 lid 5 onder g en artikel 2.17 lid 6 onder f) maar buiten het gezoneerde industrieterrein wel. De woonboten lag buiten het gezoneerde industrieterrein, zodat de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit wel van toepassing waren.

Op grond van overgangsrecht worden bestemde ligplaatsen voor woonschepen tot 1 juli 2015 niet aangemerkt als geluidsgevoelig terrein in het kader van het Activiteitenbesluit. De overgangstermijn kan worden benut om voorzieningen te treffen die nodig zijn om aan de geluidsgrenswaarden te voldoen, maatwerkvoorschriften op te leggen of aan te passen en/of het bestemmingsplan aan te passen.

De eventuele noodzaak tot het treffen van voorzieningen of het vaststellen van maatwerkvoorschriften volgt uit de veranderde status van woonboten in landelijke wetgeving. Het voorliggende bestemmingsplan, met het opheffen van de geluidzone, is daarop dus niet van invloed. Waar nodig worden maatwerkvoorschriften opgesteld.

Industrieterrein Westpoort

Het gehele plangebied ligt binnen de geluidszone van de industrieterreinen Westpoort. De werking van een geluidszone rond een industrieterrein is tweeledig:

  • 1. nieuwe geluidsgevoelige gebouwen binnen de geluidszone moeten worden getoetst aan de geluidsnormen;
  • 2. nieuwe milieuvergunningen van bedrijven op het gezoneerde industrieterrein mogen niet leiden tot een geluidsbelasting van meer dan 50 dB(A) buiten de zonegrens.

Ter plaatse van de geluidszone van de industrieterrein Westpoort worden geen nieuwe geluidsgevoelige gebouwen gerealiseerd, zodat akoestisch onderzoek naar industrielawaai niet nodig is.

Spoorweglawaai

Overeenkomstig de zonekaart spoorwegen geldt voor het spoortracé dat langs het plangebied loopt een zone van 500 meter. Binnen deze zone is voor de bouw van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen akoestisch onderzoek verplicht. Voor railverkeer geldt een voorkeurgrenswaarde van 55 dB en een maximum ontheffingswaarde van 68 dB.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe geluidsgevoelige bebouwing. Het uitvoeren van onderzoek naar spoorweglawaai is derhalve niet noodzakelijk.

4.2 Bodem

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk welke voorzien in bodemroerende activiteiten. Bodemonderzoek is daarmee niet aan de orde.

4.3 Luchtkwaliteit

Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen)

Voor luchtkwaliteit is titel 5.2 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen), beter bekend als de Wet luchtkwaliteit kader. Daarin is bepaald dat bij het vaststellen van een bestemmingsplan of het nemen van een projectbesluit moet worden voldaan aan grenswaarden voor ondermeer stikstofdioxide en fijn stof. In het “Besluit niet in betekenende mate bijdragen” is bepaald dat indien een project kan worden beschouwd als “niet in betekenende mate” er geen toetsing aan de grenswaarden hoeft plaats te vinden. Deze grens is in het Besluit gesteld op 3%, wat betekent dat de concentratie stikstofdioxide of fijn stof met maximaal 3% mag toenemen als gevolg van de nieuwe ontwikkelingen die een bestemmingsplan toestaat. Als het meer is dan 3% moet worden getoetst aan de grenswaarden. In de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen' is voor een aantal specifieke projecten een berekening gemaakt bij welk bouwprogramma er nog sprake is van “niet in betekenende mate”. Dit is als het project betrekking heeft op maximaal 1.500 woningen of 100.000 m² kantoren (bij één ontsluitingsweg) of een combinatie van beiden. Voor de laatste categorie projecten is in de regeling een verdeelsleutel woningen-kantoren opgenomen.

Het bestemmingsplan is voornamelijk gericht op beheer van de bestaande situatie. De toegelaten nieuwe ontwikkelingen, zoals beschreven in Hoofdstuk 3 leiden niet tot een (zodanige) toename van verkeer dat daardoor een verslechtering van de luchtkwaliteit ontstaat. De nieuwe horecavoorzieningen en leisurefunctie binnen de bedrijfsbestemmingen worden gevestigd in bestaande bedrijfsbebouwing, zodat de omvang van bedrijfsactiviteiten evenredig afneemt. Het aantal woonwagens is slechts 4. De nieuwe horecavestiging bij molen De Bloem heeft een maximum oppervlak van 200 m2. De omvang van de wijziging/toevoeging van functies is daarom zodanig, dat de verkeersaantrekkende werking daarvan met zekerheid niet een met 1.500 nieuwe woningen of 100.000 m² kantoren vergelijkbare omvang zal hebben.

Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan eventuele overschrijding van grenswaarden voor stikstofdioxide, fijn stof en andere stoffen zoals genoemd in de Wet milieubeheer. Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Wet milieubeheer.

Besluit gevoelige bestemmingen

Sinds 15 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen van kracht. Op grond van het Besluit is het niet toegestaan om kwetsbare functies (zoals ziekenhuizen en verzorgingshuizen) te realiseren op minder dan 100 meter van een Rijksweg en op minder dan 50 meter van een provinciale weg, als ter plaatse de grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof worden overschreden. Het voorliggende bestemmingsplan gaat uit van de bestaande situatie en voorziet derhalve niet in de ontwikkeling van gevoelige bestemmingen. Het bestemmingsplan is derhalve in overeenstemming met het Besluit gevoelige bestemmingen.

Beleid gemeente Amsterdam

Ten aanzien van gevoelige functies heeft de gemeenteraad van Amsterdam op 17 december 2009 een richtlijn vastgesteld. Daarbij is het uitgangspunt dat binnen de zone van 300 meter gemeten van de rand van een snelweg en 50 meter gemeten van de rand van een provinciale weg, geen gevoelige bestemmingen worden geprojecteerd. Dit is een aanvulling op het landelijke Besluit gevoelige bestemmingen luchtkwaliteit en geldt los van de vraag of sprake is van een (dreigende) overschrijding. Een tweede uitgangspunt is dat bij stedelijke wegen met meer dan 10.000 motorvoertuigen per etmaal binnen een afstand van 50 meter gemeten van de rand van de weg geen gevoelige bestemmingen in de eerste lijnsbebouwing worden geprojecteerd. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe gevoelige functies mogelijk langs stedelijke wegen, zodat het bestemmingsplan in overeenstemming is met het beleid.

4.4 Externe veiligheid

Externe veiligheid inrichtingen

Het ”Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen” (BEVI) is op 27 oktober 2004 in werking getreden. Het besluit legt veiligheidsnormen op aan inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden geproduceerd of opgeslagen (waaronder LPG-tankstations), die een risico vormen voor personen buiten het bedrijfsterrein. In het BEVI is bepaald dat bij het opstellen van ruimtelijke plannen, zoals een bestemmingsplan, met zoneringen externe veiligheid rekening gehouden moet worden. Het BEVI is alleen van toepassing op ruimtelijke besluiten indien het plangebied binnen het invloedsgebied van een BEVI-inrichting ligt (art. 2, lid 2a). Het invloedsgebied is het gebied waarin personen worden meegeteld voor de berekening van het groepsrisico. Dit houdt in dat onderzocht moet worden of er inrichtingen aanwezig zijn waarvan het invloedsgebied van een ongeval met gevaarlijke stoffen reikt tot in het plangebied. Indien hiervan sprake is zal vastgesteld moeten worden of voor het plan wordt voldaan aan de risiconormen uit het BEVI.

LPG

Binnen het plangebied bevindt zich een benzinestation (Van Slingelandtstraat 45) waar ook LPG wordt verkocht. De jaarlijkse LPG-doorzet is momenteel nog niet begrensd. Voor LPG-opslag geldt een invloedsgebied van 150 meter. In het kader van bestemmingsplan Food Center Amsterdam is er door DMB onderzoek naar externe veiligheid (d.d. 22 oktober 2012). Uit het onderzoek blijkt dat het huidige plaatsgebonden risico (PR 10-6 per jaar) een afstand van 110 meter heeft doordat de jaarlijkse LPG-doorzet niet is beperkt. Het plangebied is daarmee gelegen binnen de PR 10-6 per jaar (zie onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1206BPSTD-VG01_0027.png"

Afbeelding: invloedsgebied benzinestation Slingelandtstraat 45  

Het bestemmingsplan maakt binnen de plaatsgebonden risicocontour beperkt kwetsbare objecten (zoals woningen mogelijk. Het bevoegd gezag zou daardoor een motivatie op dienen te nemen voor de afwijking om beperkt kwetsbare objecten mogelijk te maken binnen de huidige plaatsgebonden risicocontour. Onlangs is echter door de exploitant een verzoek om aanpassing van de vergunning ingediend. De aanpassing heeft betrekking op risicoreducerende maatregelen:

  • het beperken van de LPG-doorzet tot maximaal 1.000 m³/jaar;
  • het verkleinen van de LPG-opslagtank van 20 m³ tot 11 m³ door middel van een inhoudbegrenzer;
  • het invoeren van venstertijden voor het vullen van de opslagtank (buiten kantoortijden).

Door de regionale brandweer is er ten hoeve van de herontwikkeling van het Food Center Amsterdam advies afgegeven. Uit dit advies blijkt dat de herontwikkeling van het Food Center Amsterdam maatschappelijk verantwoord is. Het voorliggende bestemmingsplan gaat ter plaatse uit van de bestaande situatie. In hoofdstuk 4.11.1 wordt nader ingegaan op de resultaten van het vooroverleg artikel 3.1.1 Bro van de brandweer Amsterdam-Amstelland.

Externe veiligheid transport - wegen

In en nabij het plangebied zijn geen wegen aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Er hoeft daarom geen onderzoek externe veiligheid te worden verricht naar het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen.

Externe veiligheid transport - spoorweg

In de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) heeft het rijk het beleid vastgelegd met betrekking tot de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen. In de circulaire zijn normen opgenomen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. De circulaire is onder meer van toepassing op omgevingsbesluiten, zoals het vaststellen van een bestemmingsplan.

De spoorweg tussen Amsterdam Centraal en Amsterdam Sloterdijk wordt gebruikt voor het vervoeren van gevaarlijke stoffen. Het plangebied bevindt zich echter op meer dan 200 meter afstand van deze spoorweg. Er hoeft daarom geen onderzoek externe veiligheid te worden verricht naar het vervoer van gevaarlijke stoffen over spoorwegen.

Externe veiligheid transport – buisleidingen

Binnen of in de nabijheid van het plangebied zijn geen hoofd-aardgastransportleidingen aanwezig.

Externe veiligheid transport - Water

In en nabij het plangebied zijn geen vaarwegen aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

4.5 Luchthavenindelingbesluit

Op 1 november 2002 heeft het kabinet zijn definitieve goedkeuring verleend aan nieuwe milieu-en veiligheidsregels voor Schiphol. De regels zijn vastgelegd in twee uitvoeringsbesluiten, behorend bij de in 2001 goedgekeurde Schipholwet: het luchthavenindelingbesluit en luchthavenverkeersbesluit. Het luchthavenverkeersbesluit is gericht op de beheersing van de milieubelasting door het luchthavenluchtverkeer rondom Schiphol. In het besluit zijn regels opgenomen ten aanzien van luchtverkeerswegen, vlieghoogtes rondom de luchthaven, regels ten aanzien uitstoot van stoffen, maximum risicogewicht van vliegtuigen, maximum geluidbelasting gedurende de nacht en etmaal.

Het luchthavenindelingbesluit bevat (ruimtelijke) regels voor de omgeving ten behoeve van het functioneren van Schiphol. Voor ruimtelijke plannen is dus hoofdzakelijk het luchthavenindelingbesluit van belang. Dit besluit zal kort worden toegelicht. Voor bepaalde gebieden rondom Schiphol is een “beperkingengebied” aangewezen. Binnen dat gebied gelden beperkingen ten aanzien van maximum bouwhoogten, vogelaantrekkende functies en toegestane functies (zoals woningen).

Het voorliggende plangebied ligt geheel buiten het beperkingengebied van de luchthaven, zodat in dit kader geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het gebruik of de bouwhoogte.

4.6 Watertoets

Algemeen

Het Rijk, de VNG, het IPO en de Unie van Waterschappen hebben in februari 2001 de “Startovereenkomst Waterbeheer 21ste eeuw” ondertekend. Deze startovereenkomst is in 2003 omgezet in het Nationaal Bestuursakkoord Water dat is geactualiseerd in juni 2008. Hiermee hebben deze partijen elkaar gecommitteerd om een watertoets toe te passen bij het opstellen van ruimtelijke plannen. De watertoets is wettelijk verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening, waarin is bepaald dat de betrokken waterbeheerders moeten worden geraadpleegd bij het opstellen van bestemmingsplannen en bij de voorbereiding van een omgevingsvergunning die in strijd is met het bestemmingsplan. De watertoets is een instrument om dergelijke ruimtelijke plannen te toetsen op de mate waarin rekening wordt gehouden met waterhuishoudkundige aspecten. Het gaat daarbij onder meer om aspecten als waterkwaliteit en waterkwantiteit (ruimte voor water) en veiligheid (bescherming tegen overstroming).

Het plangebied van het bestemmingsplan valt binnen het beheersgebied van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). Waternet voert de zorg voor het oppervlaktewatersysteem uit in opdracht van AGV. In opdracht van Amsterdam voert Waternet overige watertaken uit, met name de grondwaterzorgtaak, de zorg voor afvoer en behandeling van afvalwater, de drinkwatervoorziening en het nautisch toezicht in de Amsterdamse stadsboezem.

Beleid

Europees beleid

Omdat water zich weinig aantrekt van landsgrenzen, zijn internationale afspraken nodig. Sinds eind 2000 is daarom de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) van kracht. Deze moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is.

Om dit te bereiken moeten de landen van de Europese Unie een groot aantal maatregelen nemen. Enerzijds om de kwaliteit van de 'eigen' wateren op peil te brengen, anderzijds om ervoor te zorgen dat andere landen geen last meer hebben van de verontreinigingen die hun buurlanden veroorzaken.

Rijksbeleid

Het Nationaal Waterplan (NWP) is het rijksplan voor het waterbeleid. Het NWP beschrijft de maatregelen die in de periode 2009-2015 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. Ook is een eerste beleidsmatige uitwerking van het advies van de Deltacommissie opgenomen in dit Nationaal Waterplan.

Waterbeheerplan Waterschap Amstel, Gooi en Vecht 2010-2015

Het beleid van het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht (AVG) is verwoord in het Waterbeheerplan AGV 2010-2015 'Werken aan water in en met de omgeving'. In dit beheerplan worden de hoofdtaken van het waterschap behandeld, namelijk veiligheid, voldoende water en schoon water. Ook wordt aandacht gegeven aan de maatschappelijke (neven)taken: nautisch en vaarwegbeheer, recreatief medegebruik, natuurbeheer en cultuurhistorische, landschappelijke en architectonische waarden. Voor elk van deze thema's zijn de wensbeelden op de middellange termijn, de doelen en de aanpak op hoofdlijnen aangegeven.

Plan gemeentelijke watertaken 2010-2015 (Breed Water)

De gemeente Amsterdam is wettelijk verantwoordelijk voor drie watertaken. Deze zogenaamde zorgplichten betreffen:

  • 1. de inzameling en transport van stedelijk afvalwater;
  • 2. de inzameling en verwerking van afvloeiend hemelwater;
  • 3. het nemen van grondwatermaatregelen.

In 'Plan gemeentelijke Watertaken 2010-2015' staat hoe deze drie zorgplichten door de gemeente Amsterdam worden ingevuld. Doel van het plan is om aan het bevoegd gezag te verantwoorden op welke wijze de gemeente Amsterdam haar watertaken uitvoert en in hoeverre zij afdoende middelen heeft om dit in de toekomst te blijven doen. Hiermee voldoet de gemeente aan de planverplichting zoals die in de Wet milieubeheer (artikel 4.22) is opgenomen. Dit plan biedt tevens een kans om in te spelen op ontwikkelingen zoals het veranderende klimaat.

Om de gestelde doelen te realiseren zijn de volgende acties en stappen nodig per zorgplicht:

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1206BPSTD-VG01_0028.png"

Integrale Keur Waterschap Amstel, Gooi en Vecht

Het plangebied bevindt zich in het beheersgebied van het waterschap Amstel, Gooi en Vecht (AGV). De taak van het waterschap is om te zorgen voor een veilig en gezond watersysteem. Volgens de Waterwet gaat het daarbij om drie hoofddoelstellingen:

  • Voorkomen van overstroming, wateroverlast en waterschaarste;
  • Beschermen en verbeteren van de waterkwaliteit en ecologische kwaliteit van watersystemen en
  • Vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

Om deze doelen te kunnen realiseren beschikken de waterschappen over een eigen verordening, die van oudsher de Keur heet. De Keur kent 'verboden' en 'geboden' voor de manier van inrichten, gebruik en onderhoud van waterkeringen, oevers en wateren. De Keur is een belangrijk instrument voor het waterschap om activiteiten in en rond het watersysteem in goede banen te leiden en te zorgen dat ze geen gevaar op kunnen leveren voor het watersysteem. Dit maakt het mogelijk om het watersysteem en de keringen voor méér te gebruiken dan alleen voor bescherming tegen wateroverlast en het creëren van een ecologisch gezond watersysteem. Sinds 1 december 2011 is de Integrale Keur AGV 2011 vigerend.

Uitwerking

Waterkeringen

Op de keurkaart is de dijk langs de Haarlemmervaart aangewezen 'Secundair direct'. Ook is er een 'Hoofdpoldergemaal' in het plangebied aanwezig. Het Westelijk Marktkanaal is onderdeel van de 'Primaire wateren' en 'Boezemwater AGV'.

De waterkering langs de Haarlemmervaart wordt via regelgeving van de integrale keur van het Hoogheemraadschap beschermd om de waterkerende werking blijvend te kunnen garanderen. Op de verbeelding en in de planregels is de waterkering opgenomen in overeenstemming met het ontwerp van de nieuwe legger.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1206BPSTD-VG01_0029.png" afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1206BPSTD-VG01_0030.png"

- Waterberging

Bij een toename van het oppervlakte verharding van 1.000 m² of meer dient de toename aan verharding gelet op de Keur 2011 te worden gecompenseerd in de vorm van 10-20% oppervlaktewater of alternatieve vormen van waterberging. Demping van oppervlaktewater moet voor 100% worden gecompenseerd. Als binnen het plangebied geen mogelijkheid is voor het creëren van compensatie dient elders in hetzelfde peilvak gecompenseerd te worden. In het kader van onderhavig bestemmingsplan is geen sprake van demping of toename van de verharding ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan. Compensatie is daarom niet noodzakelijk.

Watersysteem

Ter plaatse van de begraafplaats Vredenhof geldt een lager waterpeil van NAP -1,80 m. De stadsboezem van Amsterdam heeft een waterpeil van NAP -0,40 m en de Haarlemmervaart heeft een peil van NAP -0,60 m.

Waterkwaliteit

Gebruik materialen

Op basis van de Keur is het niet toegestaan om initiatieven te ontplooien die leiden tot een verslechtering van de (grond)waterkwaliteit. Het gebruik van uitlogende materialen zoals lood, zink en koper beïnvloedt de kwaliteit van regen- en oppervlaktewater negatief en is daarom niet toegestaan.

Riolering, hemelwaterafvoer

Schoon hemelwater afkomstig van schone dakoppervlakken wordt zoveel mogelijk hergebruikt, geïnfiltreerd in de bodem of vertraagd afgevoerd naar het oppervlaktewater via een vegetatiedak. Het aanleggen van nieuwe gemengde rioolstelsels is in principe niet toegestaan.

Grondwaterzorgtaak namens gemeente Amsterdam

Grondwateroverlast dient te worden voorkomen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet vaak met geohydrologisch onderzoek zijn aangetoond dat wordt voldaan aan de grondwaternorm en dat in omliggende, bestaande wijken de grondwaterstand niet verslechterd. In overleg met Waternet kan worden bepaald of en zo ja wat voor geohydrologisch onderzoek nodig is voor concrete ondergrondse ontwikkelingen.

De grondwaternorm voor nieuw te realiseren bouwlocaties is vastgesteld in het “Plan gemeentelijke watertaken” en luidt: 'Daar waar zonder kruipruimte gebouwd wordt mag de grondwaterstand niet vaker dan gemiddeld eens per twee jaar, niet langer dan vijf dagen achtereen minder dan 0,5 meter onder het maaiveld staan'. Waar met kruipruimtes wordt gebouwd geldt een norm van 0,9 meter.

Kelders en parkeergarages

Kelders, parkeergarages en andere ondergrondse bouwwerken moeten waterdicht worden uitgevoerd. Ondergrondse werken mogen een vrije afstroming van grondwater naar het oppervlaktewater niet belemmeren. Met een geohydrologisch onderzoek moet worden aangetoond dat de ondergrondse constructie geen nadelige gevolgen heeft op de grondwaterstanden in de omgeving. De resultaten van het onderzoek moeten beschikbaar worden gesteld aan Waternet.

Drainage

Het aanbrengen van drainage is niet toegestaan vanwege de kans op verstoppingen en het permanent lozen op het oppervlaktewater. Waternet adviseert om het bouwplan op te hogen of grondverbeteringsmaatregelen toe te passen.

Nautiek

Waternet heeft namens de gemeente Amsterdam het nautische toezicht in de Amsterdamse grachten en vaarten. Bij de plannen langs het IJ en Noordzeekanaal dient rekening te worden gehouden met de taak van Waternet (voormalig BBA) voor het bevorderen van een veilige, vlotte en doelmatige afwikkeling van het scheepvaartverkeer. Ook voor woonboten geldt dat deze geen belemmering voor het scheepvaartverkeer mogen vormen. Waternet houdt daarom in de grachten van Amsterdam niet alleen in het kader van de regelgeving AGV, toezicht op woonboten. Ook in het kader van Nautiek is Waternet bevoegd op te treden tegen woonboten die niet voldoen aan de eisen.

In het kader van het vooroverleg artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is Waternet betrokken bij het vooroverleg van dit bestemmingsplan. In paragraaf 4.11.1 wordt hier nader op ingegaan.

4.7 Flora en fauna

Voor de bescherming van diersoorten is de Flora en Faunawet (april 2002) van toepassing. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van nieuwe bouwwerken en/of andere activiteiten zal rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheid van te beschermen planten- en diersoorten op grond van de Flora- en faunawet. Indien uit gegevens danwel onderzoek blijkt dat er sprake is van (een) beschermde soort(en) en het bouwwerk en/of de activiteit beschadiging of vernieling van voortplantings- of rustplaatsen dan wel ontworteling of vernieling veroorzaakt, zal de betreffende bouwwerkzaamheid c.q. activiteit pas kunnen plaatsvinden na ontheffing c.q. vrijstelling op grond van de Flora en Faunawet. Bij de beoordeling van deze ontheffing c.q. vrijstelling is de habitatrichtlijn mede toetsingskader.

Het voorliggende bestemmingsplan gaat hoofdzakelijk uit van de bestaande situatie. Het bestemmingsplan leidt niet tot ingrepen die flora en/of fauna kunnen schaden. Er is geen flora- en faunaonderzoek nodig.

Zoals in elk bestemmingsplannen is het mogelijk om binnen bestaande bebouwingscontouren functiewijzigingen of sloop-nieuwbouwplannen te ontwikkelen. In het kader van eventuele vergunningaanvragen zal toetsing aan de Flora en faunawet plaatsvinden op basis de koppeling die de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht met de Flora en faunawet legt.

4.8 Cultuurhistorie en archeologie

Naar aanleiding van de Modernisering van de Monumentenwet en de wijziging van artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) d.d.17 juni 2011, staatsblad 5 juli 2011, nr 339) dienen cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk te worden meegewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. Dat betekent dat gemeenten een analyse moeten verrichten van de cultuurhistorische waarden in een bestemmingsplangebied en daar conclusies aan verbinden die in een bestemmingsplan verankerd worden. Bij cultuurhistorische waarden gaat het over de positieve waardering van sporen, objecten, patronen en structuren die zichtbaar of niet zichtbaar onderdeel uitmaken van onze leefomgeving en een beeld geven van een historische situatie of ontwikkeling. In veel gevallen bepalen deze cultuurhistorische waarden de identiteit van een plek of gebied en bieden ze aanknopingspunten voor toekomstige ontwikkelingen. Deze cultuurhistorische elementen kan men niet allemaal als beschermd monument of gezicht aanwijzen, maar zijn wel onderdeel van de manier waarop we ons land beleven, inrichten en gebruiken.

Het archeologisch erfgoed bestaat uit voorwerpen en structuren die in de bodem bewaard zijn. Ook landschappelijke of infrastructurele elementen kunnen een archeologische waarde hebben. Deze materiële overblijfselen vormen een onderdeel van onze leefomgeving waarvan het behoud of de ontsluiting op maat gesneden maatregelen vergt. Het archeologisch bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van onze stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar.

Vanwege het ruimtelijke karakter van het bodemarchief vertoont het archeologisch beleid raakvlakken met dat van de ruimtelijke ordening. Door de invoering van de nieuwe Monumentenwet 1988 in september 2007 is archeologische zorg formeel geïntegreerd in de ruimtelijke ordening. Een essentieel uitgangspunt van de wet is dat het erfgoed in de bodem beter wordt beschermd. Dit betekent dat bij ruimtelijke planontwikkeling vroegtijdig rekening wordt gehouden met archeologisch erfgoed. Als behoud in de bodem geen optie is, dan is, voorafgaand aan de bodemverstoring, onderzoek nodig om archeologische overblijfselen te documenteren en de informatie en vondsten te behouden. In de dichtbebouwde stedelijke omgeving is in de praktijk doorgaans sprake van deze laatste optie.

Molen 'De Bloem'

Cultuurhistorische objecten zijn medebepalend voor de identiteit en beleving van het landschap. Molens en molenbiotopen zijn van bovenlokaal belang. In het plangebied is molen 'De Bloem' aanwezig.

De omgeving waarmee een molen in relatie staat wordt een molenbiotoop genoemd. In de molenbiotoop van molen 'De Bloem' (biotooprapport 133) is aangegeven dat het stedelijk karakter in de directe omgeving min of meer heeft plaats gemaakt voor een parkachtig landschap. Ten noorden en over de spoorlijn zijn uitgebreide begroeiingen te vinden van de volkstuinen, ten oosten en zuidoosten staan de hoge bomen van de begraafplaats. Verwacht wordt dat de windverstoring hier nog wel meevalt. De molen is echter nog nauwelijks vanuit zijn directe omgeving te fotograferen. Het voorliggende bestemmingsplan gaat in de directe omgeving uit van de bestaande (planologische) situatie, hierdoor is er geen verslechtering van de windvang voor de molen.

Archeologisch bureauonderzoek

Door Bureau Monumenten & Archeologie is een Archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek(kenmerk: BO 12-062, Augustus 2012) is opgenomen als bijlage bij het voorliggende bestemmingsplan.

Voor bebouwing langs de Haarlemmertrekvaart geldt een hoge archeologische verwachting. Betreft de zone van huizen, boerderijen en buitens langs de Haarlemmertrekvaart. Vanwege de lange gebruiksperiode hebben de archeologische sporen een hoge dichtheid en een sterke onderlinge samenhang. Gezien de 19de en 20ste-eeuwse ontwikkeling van de gebieden langs de Haarlemmertrekvaart, wordt op verschillende delen geen archeologische resten verwacht.

De Haarlemmerweg dateert uit de eerste helft van de 17de eeuw was een verbinding tussen Amsterdam en Haarlem, parallel aan de trekvaart. Hier kunnen sporen worden verwacht van de oorspronkelijke weg, losse vondsten of afval. Deze vondsten hebben een wijde verspreiding en weinig samenhang, daarom is de archeologische verwachting laag.

Door Bureau Monumenten & Archeologie is een archeologische beleidskaart opgesteld. Deze bestaat uit beleidsvariant 5 en 11. Voor beleidsvariant 5 geldt uitzondering van archeologisch veldonderzoek bij bodemingrepen kleiner dan 500 m² of minder dan 2,5 m onder maaiveld. Voor beleidsvariant 11 geldt een uitzondering van archeologisch veldonderzoek bij alle bodemingrepen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1206BPSTD-VG01_0031.png"

Afbeelding: archeologische beleidskaart bestemmingsplan Rond de Graven

4.9 Milieueffectrapportage (MER)

Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd. In het besluit wordt onderscheid gemaakt in m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten en m.e.r.-plichtige activiteiten. Het aantal situaties waarvoor een m.e.r. verplicht moet worden uitgevoerd is verminderd. Er zijn nu meer situaties waar eerst beoordeeld kan worden of een m.e.r. moet worden uitgevoerd.

Het komt er op neer dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst die beneden de drempelwaarden vallen een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd.

Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • 1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • 2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor m.e.r.

De diepgang van de vormvrije m.e.r.-beoordeling hangt af van:

1. de aard van de voorgenomen activiteit;
2. de (gevoeligheid van de) omgeving waarin de activiteit is gesitueerd;
3. de maatschappelijke aandacht voor de activiteit;
4. mate van beschikbaarheid van informatie, bijvoorbeeld over de gevoeligheid van gebieden.

Aangezien het voorliggende bestemmingsplan hoofdzakelijk een beheersplan is, is een zeer beperkte beoordeling aan de orde.

Het bestemmingsplan leidt niet tot nieuwe emissies of een toename van de verkeersaantrekkende werking. Het ruimtebeslag is vergelijkbaar met de bestaande situatie. Er zijn geen gevoelige gebieden in de nabijheid die beïnvloed zouden kunnen worden door dit plan. De inhoud van dit bestemmingsplan is getoetst op eventuele effecten op alle relevante milieueffecten (zie paragrafen 4.1 t/m 4.8).

Conclusie

Het bestemmingsplan geeft daarom geen aanleiding tot het uitvoeren van een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling.

4.10 Economische uitvoerbaarheid

Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient de financiële haalbaarheid van het plan aangetoond te worden. Dit om te voorkomen dat recht gaat gelden dat niet realistisch blijkt te zijn.

Op grond van artikel 6.12, lid 1, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) moet voor een bestemmingsplan een exploitatieplan worden vastgesteld indien er sprake is van een 'bouwplan'. Artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschrijft wat een 'bouwplan' is. De stadsdeelraad kan bij een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan, besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, wanneer:

  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is (art. 6.12 Wro);
  • er geen kosten te verhalen zijn (art 6.2.1a Bro).

De 'grex-wet' is erop gericht dat de overheid kosten kan verhalen die gemaakt worden naar aanleiding van een bouwplan. Indien er geen kosten gemaakt worden, hoeven deze ook niet verhaald te worden.

Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe bouwplannen mogelijk die aanleiding geven tot het vaststellen van een exploitatieplan. Zoals in elk bestemmingsplannen is het mogelijk om binnen bestaande bebouwingscontouren functiewijzigingen of sloop-nieuwbouwplannen te ontwikkelen. In die gevallen, voor zover zij zich zullen voordoen, zijn er echter geen kosten voor het stadsdeel, waardoor kostenverhaal niet aan de orde is.

Op grond van het voorgaande wordt geconcludeerd dat er geen exploitatieplan opgesteld hoeft te worden.

Planschaderisico's

Om inzicht te krijgen in de kosten van eventuele planschade is een globale planschaderisicoanalyse opgesteld, die, gelet op het strikt conserverende karakter van het ontwerp terzake de bebouwingsregels, met name gericht is op de gebruiksvoorschriften van het nieuwe plan. Het gaat daarbij om kosten die voortvloeien uit mogelijke planschadeverzoeken op grond van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die hun oorsprong vinden in het vervallen c.q. beperken van de (bedrijfs-/industriële-) gebruiksmogelijkheden van het nieuwe plan.

In het ontwerpbestemmingsplan wordt het bestaande gebruik gerespecteerd en positief bestemd, er worden geen bedrijven c.q. reeds gerealiseerde gebruiksmogelijkheden “wegbestemd”. De bestemmingsplannen sluiten voor wat betreft de systematiek van de vergunningverlening aan op de voorheen vigerende plannen. In de vigerende plannen zijn de toegelaten bedrijfsactiviteiten omschreven in de destijds gangbare “Staat van inrichtingen”. In het ontwerpplan is gebruik gemaakt van een 'Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging' en een 'Staat van bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein'. Deze zijn gebaseerd op de geactualiseerde handreiking 'Bedrijven en milieuzonering' van de VNG (2009) welke is aangepast aan de nieuwe Wet ruimtelijke ordening en de actuele standaard bedrijfsindeling (SBI codering).

Door de actualisering en in zekere mate beperking van de toegelaten bedrijfsactiviteiten komen bepaalde bedrijfscategorieën die onder het vigerende regime toegelaten waren, in het ontwerpplan te vervallen. Dit houdt een beperking in van de (potentiële) mogelijkheden die het vigerende plan terzake een perceel biedt, die in beginsel van invloed kan zijn op de waarde van het betreffende perceel en daarmee mogelijk leidt tot planologisch nadeel.

Planologisch nadeel geeft (voor zover hier van belang) aanspraak op een tegemoetkoming in de schade indien er sprake is van een vermindering van de waarde van een onroerende zaak, die het gevolg is van een in het tweede lid van artikel 6.1 Wro genoemde oorzaak (waaronder een bestemmingsplan), die redelijkerwijs niet voor rekening van de aanvrager behoort te blijven en niet voldoende anderszins is verzekerd.

Met de inwerkingtreding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening op 1 juli 2008 is het 'normaal maatschappelijk risico” in de wet opgenomen. Artikel 6.2 Wro bepaalt dat schade die binnen het normaal maatschappelijk risico valt, voor eigen rekening van een betrokkene blijft.

Indien een planologische wijziging op het moment van verkrijgen van een onroerende zaak voorzienbaar is / was, wordt de verkrijger geacht dit risico (bewust, althans toerekenbaar) te hebben genomen / aanvaard (zgn. actieve risicoaanvaarding). De schade blijft dan voor eigen rekening.

Van passieve risicoaanvaarding is sprake indien, bezien vanuit de positie van een redelijk denkende en handelende eigenaar, aanleiding bestond rekening te houden met de kans dat de planologische situatie zou gaan veranderen, in een voor die eigenaar negatieve zin.

Voorzienbaarheid kan volgen uit een (voor)ontwerpbestemmingsplan, een structuurvisie, een streekplan, maar ook uit perspublicaties of openbare discussies die met betrekking tot bepaalde ruimtelijke ontwikkelingen binnen een bepaald gebied worden gevoerd. Het gaat om officieel openbaar gemaakt beleid, waarvan een burger kennis heeft kunnen nemen. Gelet op de hiervoor geciteerde jurisprudentie van de Afdeling wordt (thans) ook voorzienbaarheid c.q. risicoaanvaarding aangenomen indien de ontwikkeling in de lijn der verwachting lag.

Afdeling Bestuursrechtspraak, 21 november 2012, nr. 201204333/1/T1/A2: (----) de vraag of schade als gevolg van een planologische ontwikkeling als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, van de Wro, tot het normale maatschappelijke risico behoort, (moet) worden beantwoord met inachtneming van alle van belang zijnde omstandigheden van het geval. Van belang is onder meer of de planologische ontwikkeling als een normaal maatschappelijke ontwikkeling kan worden beschouwd waarmee de benadeelde rekening had kunnen houden in die zin dat de ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag, ook al bestond geen concreet zicht op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop de ontwikkeling zich zou voordoen. In dit verband komt betekenis toe aan de mate waarin de ontwikkeling naar haar aard en omvang binnen de ruimtelijke structuur van de omgeving en het gevoerde planologische beleid past. Omstandigheden die verder van belang kunnen zijn, zijn de afstand van de locatie waar de ontwikkeling heeft plaatsgevonden tot de onroerende zaak van de aanvrager en de aard en de omvang van het door de ontwikkeling veroorzaakte nadeel.

Gevallen van actieve risicoaanvaarding kunnen aan de orde zijn voor zover er sprake is van verkrijging van onroerende zaken na afdoende bekendwording van (beleids-) stukken c.a. die betrekking hebben op het ontwerpbestemmingsplan (publicatie, vaststelling ontwerpbestemmingsplan, voorlichtingsavond etc.).

Van passieve risicoaanvaarding kan, zo blijkt uit voorgaande jurisprudentie, sprake zijn indien gedurende bepaalde tijd geen gebruik is gemaakt van de (gebruiks-) mogelijkheden die het vigerende plan biedt, hoewel een beperking daarvan gelet op de normaal maatschappelijke ontwikkeling in de rede lag. Dit zal anders zijn indien er in het verleden voldoende concrete stappen zijn ondernomen om tot realisatie van de (gebruiks-) mogelijkheden, die met het nieuwe regime zijn komen te vervallen, te komen.

Gelet op de situering van de betreffende bedrijfsbestemmingen in een stedelijke omgeving, met in toenemende mate het karakter van een woon- c.q. gemengde woon/bedrijfsomgeving, is het beperken van de gebruiksmogelijkheden voor bedrijven tot de reeds gerealiseerde, c.q. minder milieu-belastende bedrijfscategorieën als een normale, en daarmee voorzienbare, maatschappelijk ontwikkeling te beschouwen. Dat de betreffende ondernemers in weerwil daarvan geen aanleiding hebben gezien om bestaande gebruiksrechten te effectueren, kan worden beschouwd als kennelijk blijk van de (voorzienbare) onverenigbaarheid van deze bestemmingen met de actuele maatschappelijke / stedelijke ontwikkeling, dan van wel het ontbreken van de juiste omstandigheden c.q. de behoefte bij de ondernemers om dit gebruik te realiseren.

De conclusie moet dan ook zijn dat verzoeken om tegemoetkoming in de schade ten gevolge van het vervallen van gebruiksmogelijkheden voor bedrijven ten gevolge van het bestemmingsplan 'Rond de Graven' op grond van het voorzienbaarheidscriterium en het normale maatschappelijk risico niet voor inwilliging in aanmerking zullen komen.

4.11 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

4.11.1 Vooroverleg artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening

Over het voorontwerp heeft conform het artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schriftelijk overleg plaatsgevonden met de volgende instanties:

  • 1. Gemeente Amsterdam, dienst Ruimtelijke Ordening (dRO)
  • 2. Gemeente Amsterdam, dienst Milieu- en bouwtoezicht (dMB)
  • 3. Gemeente Amsterdam, Bureau Monumenten en Archeologie (BMA)
  • 4. Waternet
  • 5. Brandweer Amsterdam - Amstelland
  • 6. Rijkswaterstaat

Gemeente Amsterdam, dienst Ruimtelijke Ordening (dRO)

Opmerking

Verzocht wordt de plantoelichting te corrigeren. De transformatie van Landlust die in de Structuurvisie is aangegeven is niet naar werken-wonen maar naar woon-werkgebied.

Antwoord

In het ontwerpbestemmingsplan was aan dit verzoek reeds tegemoet gekomen.

Opmerking

Onder Bedrijf-2 worden kantoren toegestaan, zelfstandig of als onderdeel van een bedrijf, tot 50% van het bedrijfsvloeroppervlak. Dit past niet binnen de beleidsregels voor stadsverzorgend bedrijfsterreinen. Maximaal 30% van het bvo mag worden bestemd tot kantoorvloer. De mogelijkheid tot het bouwen van zelfstandige kantoren dient te worden uitgesloten. Verzocht wordt artikel 4.3.a. onder Bedrijf-2 te schrappen en te vervangen door een regel die de norm van 30% kantoorvloer vastlegt.

Antwoord

Aan het verzoek wordt tegemoet gekomen.

Opmerking

Het plan maakt het mogelijk om zowel op bedrijventerrein Landlust als op Bedrijventerrein Westerkwartier per bedrijf, per 1000 m2, een bedrijfswoning toe te voegen. De noodzaak voor het toevoegen van bedrijfswoningen op deze stedelijk gelegen terreinen wordt in het voorliggende plan niet aangetoond.

Gezien de geschetste transformatie van bedrijventerrein Landlust is het toevoegen van woningen niet onmogelijk. Het bouwen van woningen op stadsverzorgende bedrijventerreinen, waartoe het Bedrijventerrein Westerkwartier behoort, voldoet echter niet aan de uitgangspunten van de geldende structuurvisie. Verzocht wordt de mogelijkheid voor het bouwen van (nieuwe) bedrijfswoningen te schrappen onder Bedrijf-2 artikel 4.3.

Antwoord

Aan het verzoek wordt tegemoet gekomen. Binnen Bedrijf-2 zullen alleen bestaande bedrijfswoningen worden toegelaten.

Opmerking

Omdat een gedeelte van het plangebied onderdeel uitmaakt van de Hoofdgroenstructuur, is het plan om advies voorgelegd aan de Technische Adviescommissie Hoofdgroenstructuur (TAC). Deze commissie constateert dat het plan inpasbaar is in de Hoofdgroenstructuur, onder voorwaarde dat het maximum bebouwingspercentage van 2% voor de bestemming 'Maatschappelijk' in het plan wordt overgenomen. Daarnaast maakt de TAC een aantal kanttekeningen. Verzocht wordt het advies van de TAC in het plan te verwerken.

Antwoord

Aan het verzoek is reeds tegemoet gekomen in het ontwerpbestemmingsplan.

Opmerking

Paragraaf 1.4 van de toelichting over verkeer en parkeren is erg summier; een toelichting op het locatiebeleid en een parkeerbalans ontbreken. Verder wordt in de Regels het parkeren onder de bestemming Bedrijf-1 geregeld, maar dit ontbreekt onder de bestemming Bedrijf-2.

Gelieve de toelichting op het plan aan te vullen en onder art. 4.3 een specifieke gebruiksregel op te nemen, waarin de norm van 1 parkeerplaats per 125 m2 bvo wordt vastgelegd.

Antwoord

Een toelichting op het locatiebeleid zal worden toegevoegd. Het wel opnemen van een parkeerbalans in de plantoelichting heeft geen betekenis omdat het plan nagenoeg geen ontwikkelingen mogelijk maakt en van de plantoelichting geen juridische werking uitgaat. Wel zal de plantoelichting ingaan op het in december 2013 uitgevoerde kentekenonderzoek, dat is uitgevoerd om meer inzicht te verkrijgen in de parkeersituatie op het terrein en omdat er klachten zijn ontvangen over een hoge parkeerdruk gedurende de dag.

Aan het verzoek om ook aan Bedrijf-2 de parkeernorm op te nemen wordt tegemoet gekomen.

Waternet

Opmerking

Waternet geeft aan dat het wenselijk is de waterkering rondom de begraafplaats op te nemen als dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering'. De waterkering langs de Haarlemmervaart wordt nog doorgestuurd door Waternet.

Antwoord

De dubbelbestemming 'Waterstaat – Waterkering' is opgenomen conform verzoek. Dit is tevens in overeenstemming met het aangrenzende bestemmingplan Food Center Amsterdam.

Opmerking

Waternet geeft aan dat het wenselijk is het thema Watersysteem op te nemen in de toelichting. Ter plaatse van de begraafplaats Vredenhof geldt een lager waterpeil van NAP -1,80 m. De stadsboezem van Amsterdam heeft een waterpeil van NAP -0,40 m en de Haarlemmervaart heeft een peil van NAP -0,60 m.

Antwoord

Conform verzoek is de toelichting aangepast.

Opmerking

Het is wenselijk de gemeentelijke watertaken en de grondwaterzorgtaak te benoemen in de toelichting van het bestemmingsplan.

Antwoord

Conform verzoek is de toelichting aangepast.

Brandweer Amsterdam - Amstelland

Opmerking

Het regionaal risicoprofiel (RRP) brengt de risico's in de regio in kaart. Over de in het plangebied aanwezige LPG tankstation wordt nader ingegaan in het advies externe veiligheid dat als bijlage bij de reactie van de Brandweer Amsterdam – Amstelland is opgenomen.

Antwoord

Het voorliggende bestemmingsplan is grotendeels conserverend van aard. Voorts is door de exploitant van het LPG tankstation een verzoek om aanpassing van de vergunning ingediend. De aanpassing heeft betrekking op risicoreducerende maatregelen zoals het beperken van de LPG-doorzet tot maximaal 1.000 m³/jaar, het verkleinen van de LPG-opslagtank van 20 m³ tot 11 m³ door middel van een inhoudbegrenzer en het invoeren van venstertijden voor het vullen van de opslagtank (buiten kantoortijden). Bij nieuwe initiatieven zullen wettelijke(veiligheids)bepalingen daaromtrent in acht worden genomen.

Opmerking

De Brandweer Amsterdam -Amstelland geeft aan dat het voornemen tot het bouwen van een hotel aandacht verdient. Het bestrijden van branden in dit soort gebouwen kan bijzonder complex zijn. Voorts wordt aangegeven dat de woonboten aan het Vredenhofpad lastig te bereiken zijn. Een brand die niet door de inhoud van de watertank van een tankauto te blussen is kan een probleem opleveren.

Antwoord

Dergelijke zaken met betrekking tot brandveiligheid worden niet geregeld in bestemmingsplannen. Voor veiligheidsaspecten maakt het stadsdeel separate veiligheidsplannen. De wettelijke veiligheidseisen omtrent brandbeveiliging zullen bij nadere uitwerking van bouwplannen in acht worden genomen.

Rijkswaterstaat

Opmerking

Voor Rijkswaterstaat West-Nederland Noord was er geen aanleiding om te reageren op het bestemmingsplan.

Antwoord

De opmerking wordt voor kennisgeving aangenomen

4.11.2 Zienswijzen op ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan 'Rond de Graven' heeft vanaf 5 december 2013, gedurende zes weken ter inzage gelegen. Op 18 december 2013 is een informatiebijeenkomst gehouden.

Tijdens de periode dat het ontwerpbestemmingsplan ter inzage heeft gelegen is eenieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen in te dienen. Gedurende deze termijn zijn 7 schriftelijke zienswijzen (zie bijlage) en één mondelinge zienswijze ingediend. Deze zienswijzen zijn tijdig ingediend. De zienswijzen worden hieronder samengevat en voorzien van een antwoord vanwege het stadsdeel.


Zienswijze 1 - Woonbootbewoners Westelijk Marktkanaal

Opmerking 1

Verzocht wordt het bestaande gebruik van de wal, inclusief schuttingen en bergingen, door de woonbootbewoners in het bestemmingsplan positief te bestemmen. Ook in de plantoelichting moet daaraan aandacht worden besteed.

Antwoord

Er is sprake van een al jaren bestaande situatie en veelal is sprake van verhuur van de betreffende gronden aan de woonbootbewoners ten behoeve van het gebruik als tuin. Er is geen aanleiding of intentie om de situatie ongedaan te maken. Aan het verzoek wordt daarom tegemoet gekomen. De tuinen worden bestemd als 'Tuin-2' en daarbinnen wordt een bepaling opgenomen die de bouw van schuttingen tot 2 meter hoogte, de bouw van bergingen met een oppervlak van 9 m2 alsook de instandhouding van legaal bestaande grotere bergingen en schuttingen mogelijk maakt. De plantoelichting wordt hier ook op aangepast.

Opmerking 2

Verzocht wordt de maximum hoogte van de woonboten te verhogen van 5 naar 6 meter, in verband met de hoogtes die nodig zijn voor moderne arkenbouw.

Antwoord

De in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen hoogte van 5 meter is geënt op de op sommige locaties bestaande 2 woonlagen van de woonboten toe te staan. De hoogte is als algemeen geldende bepaling opgenomen om alle woonboten dezelfde rechten te geven. Het verschil in hoogte tussen 5 en 6 meter is dermate gering dat er planologische geen bezwaar is tegen het verzoek, zodat daaraan tegemoet wordt gekomen.

Opmerking 3

Onder verwijzing naar de luchtfoto's op de pagina's 9 en 10 van de plantoelichting wordt verzocht de daar op aangegeven scheiding van deelgebieden in geringe mate aan te passen.

Antwoord
De bedoelde begrenzing heeft geen andere betekenis dan een indicatieve weergave van de ruimtelijk te onderscheiden deelgebieden, bedoeld om een globale beschrijving van de ruimtelijke en functionele structuur van het gebied te geven. Er is geen aanleiding de afbeelding aan te passen.


Opmerking 4

Verzocht wordt de zone waarin ligplaatsen voor woonschepen zijn toegelaten met enkele meters te verruimen, overeenkomstig de op sommige locaties bestaande situatie.

Antwoord

Tegen een grotere breedte van de zone is in dit geval geen bezwaar, aangezien een manoeuvreerruimte van (in het kleinste geval) 11 meter resteert die voldoende doorvaart geeft voor de woonboten, zodat aan het verzoek tegemoet wordt gekomen.


Opmerking 5

In paragraaf 4.6 staat onder 'nautiek' onterecht dat er geen woonboten in het plangebied liggen.

Antwoord

Deze fout wordt gecorrigeerd.


Opmerking 6

De op de planverbeelding ingetekende ligplaatsen komen niet overeen met de actuele situatie omdat steigers deels wel en deels niet zijn weergegeven.

Antwoord

Op de analoge versie van de planverbeelding zijn ligplaatsen weergegeven. Dit betreft een weergave van de landelijke 'Grootschalige Basiskaart van Nederland' die wordt gemaakt en bijgehouden door de Stichting GBKN. Het gebruik van deze basiskaart bij bestemmingsplannen is louter ten behoeve van de plaatsbepaling en herkenbaarheid van de bestemmingen in de omgeving mogelijk te maken. De weergegeven lijnen van de GBKN, die op de analoge versie van de verbeelding met dunne lijnstijl is opgenomen, hebben geen juridische betekenis. Een onjuiste of verouderde weergave van ligplaatsen heeft dan ook geen consequenties voor de woonbootbewoners.

Op de digitale, bindende planverbeelding op www.ruimtelijkeplannen.nl is de GBKN niet weergegeven.


Opmerking 7

De op de planverbeelding is maar op twee plaatsen de aanduiding (lp) weergegeven, het is niet duidelijk of deze aanduiding geldt voor alle ligplaatsen.

Antwoord

De lettercode (lp) geldt voor de gehele zone die begrensd is door de gekartelde lijn. Daarbinnen vallen alle ligplaatsen. De positie van de lettercode (lp) of het aantal weergaven van de lettercode is daarvoor niet bepalend. Deze wijze van weergeven is wettelijk voorgeschreven als landelijke standaard. Deze standaard is helaas zodanig dat de analoge verbeelding vaak niet duidelijk is. De digitale weergave van de planverbeelding op www.ruimtelijkeplannen.nl is duidelijker. Op de digitale verbeelding is de lettercode (lp) niet weergegeven, maar kan de zone (het vlak) waarbinnen de ligplaatsen zich mogen bevinden worden aangeklikt.


Opmerking 8

In artikel 14.3.1 is geregeld dat aanliggende pleziervaartuigen en bedrijfsvaartuigen verboden zijn. Binnen de aanduiding voor de ligplaatsen zou dit wel mogelijk moeten zijn.

Antwoord

Naar aanleiding van de zienswijze is de regeling aangepast, zodat binnen de aanduiding pleziervaartuigen die behoren tot woonboten worden toegelaten en tevens bestaande, legale bedrijfsvaartuigen.


Opmerking 9

Bezwaar wordt gemaakt tegen het toestaan van een nieuwe horecamogelijkheid in/bij molen De Bloem, alsook de nieuwe mogelijkheid om een gebouw van 200 m2 met een hoogte van 4 meter (goot) resp. 8 meter (nok) daarvoor te introduceren. Deze ontwikkeling doet afbreuk aan de cultuurhistorische waarde van de molen en zijn omgeving. De molen moet vrij blijven staan om het zicht op de stellingmolen tot zijn recht te laten komen.

Antwoord

Naar aanleiding van de zienswijze is de regeling aangepast. Terecht wordt opgemerkt dat de cultuurhistorische waarde van de molen inpassing van nieuwe bebouwing op deze locatie zorgvuldig moet gebeuren. Er is nog geen concreet bouwplan in voorbereiding, zodat er nog geen plan is dat beoordeeld kan worden op inpasbaarheid. Daarom is deze ontwikkeling is in het vastgestelde bestemmingsplan (anders dan in het ontwerpbestemmingsplan) niet als direct recht opgenomen, maar als wijzigingsbevoegdheid, waaraan de voorwaarde is verbonden dat rekening wordt gehouden met die cultuurhistorische waarde.


Opmerking 10

In de hele stad heeft horeca het moeilijk en nu worden in het nieuwe bestemmingsplan, in de molen en het Da Vincigebouw, twee nieuwe vestigingen mogelijk gemaakt. Rentabiliteit van horeca op deze locatie is uiterst moeilijk, ook omdat de molen zich niet leent voor rondleidingen in en op de molen.

Antwoord

Net als in andere sectoren van de Nederlandse economie staat de markt ook binnen de horeca al enkele jaren onder druk. van een structurele dalende trend is echter geen sprake. De cijfers ten aanzien van de omzetontwikkeling van het CBS kennen een schommelend verloop, waarbij perioden met omzetdaling worden afgewisseld door perioden met omzetstijiging (zie bijvoorbeeld onderstaande grafiek). Binnen Amsterdam is overigens een voorzichtige positieve ontwikkeling waar te nemen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0363.E1206BPSTD-VG01_0032.png"

Deze algemene economische ontwikkeling biedt geen basis voor de beoordeling van de haalbaarheid van de nieuwvestiging van een individuele onderneming. Binnen de horecasector bij uitstek kunnen individuele kenmerken, zoals innovatie, gastvrijheid en kwaliteit een onderneming succesvol maken, ook wanneer de algemene economische trend ongunstig is.


Opmerking 11

Het toestaan van een nieuwe horecamogelijkheid in/bij molen De Bloem leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit en een toename van verkeer.

Antwoord

De omvang van de toevoeging van functies is zodanig, dat de verkeersaantrekkende werking daarvan met zekerheid niet een met 1.500 nieuwe woningen of 100.000 m² kantoren vergelijkbare omvang zal hebben. Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat het bestemmingsplan niet in betekenende mate bijdraagt aan eventuele overschrijding van grenswaarden voor stikstofdioxide, fijn stof en andere stoffen zoals genoemd in de Wet milieubeheer.

Gezien de bereikbaarheid van de locatie via de Haarlemmerweg em de geringe omvang van de nieuwe horecavestiging is er geen aanleiding te veronderstellen dat een onaanvaardbare toename van verkeer zal plaatsvinden.


Opmerking 12

De molen ligt ongeveer 2 meter verdiept ten opzichte van het omliggende terrein. Dit betekent dat er met een eventuele bouw zo maar 2 meter extra hoogte kan ontstaan als het aan de rand van het terrein gaat komen. Het plan is hierover onduidelijk, maar die extra hoogte is niet wenselijk.

Antwoord

Door de nieuwbouw mogelijk te maken via een wijzigingsbevoegdheid, met daaraan verbonden de voorwaarde dat rekening wordt gehouden met die cultuurhistorische waarde, wordt tegemoet gekomen aan deze zienswijze. Bij wijziging van het bestemmingsplan op basis van een concreet bouwplan kan de afstemming van de bouwhoogte met de molen binnen de cultuurhistorische context plaatsvinden.


Opmerking 13

Adressanten gaan ervan uit dat de bepaling dat één bedrijfswoning is toegestaan betrekking heeft op de bestaande bedrijfswoning. Een tweede woning is onwenselijk.

Antwoord

De bepaling dat één bedrijfswoning is toegestaan heeft inderdaad betrekking heeft op de bestaande bedrijfswoning. De toevoeging aan de bestemmingsomschrijving dat het gebruik voor 'wonen' is toegelaten kan worden opgevat als het toelaten van meer woningen, zodat deze toevoeging is geschrapt.


Opmerking 14

Adressanten maken bezwaar tegen de maximum bouwhoogte van 28 meter. Het is onduidelijk waar deze hoogte betrekking op heeft en adressanten vinden deze hoogte, voor welk object dan ook, onaanvaardbaar.

Antwoord

De bouwhoogte van 28 meter heeft betrekking op de molen, deze heeft een hoogte van 28 meter.


Opmerking 15

Adressanten maken uit de planregeling op dat de molen gebruikt kan worden voor industriële bedrijven tot en met categorie 3.1. Zij geven daarbij aan dat zij dat bezwaarlijk achten.

Antwoord

De constatering van adressanten is juist. Het bestemmingsplan voor vaststelling is op dit punt aangepast, door het gebruik van de molen conserverend te bestemmen en geen nieuwe, potentieel overlast gevende functies toe te laten. Het gebruik ten behoeve van bedrijven wordt daarom niet langer toegestaan.


Opmerking 16

In de regels wordt verwezen naar de 'Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging', maar deze is niet als bijlage opgenomen bij het plan. Er is wel een bijlage 'Staat van bedrijfsactiviteiten - gemengd gebied' genoemd.

Antwoord

In het digitale plan heet de link naar de bijlage inderdaad 'Staat van bedrijfsactiviteiten - gemengd gebied' en in de bijlage staat op het titelblad ook deze naam. Zodra de bijlage geopend is, is te zien dat deze de naam 'Staat van bedrijfsactiviteiten - functiemenging' heeft. De naam in de link / op het titelblad is onjuist en verwarrend. Dit wordt dan ook gecorrigeerd.


Zienswijze 2 - Dhr. W. Smit

Opmerking 1

In aanvulling op de zienswijze van de woonbootbewoners heeft één bewoner nog een zienswijze ingediend waarin de essentie van de eerdere zienswijze kort wordt herhaald. Eén nieuw aspect dat wordt ingebracht, is dat de adressant aangeeft dat het storend is dat de woonbootbewoners geen uitnodiging voor de informatieavond heeft ontvangen, terwijl de gewone woningen wel een bewonersbrief hebben gekregen.

Antwoord

Voor zover de zienswijze een samenvatting is van de eerdere zienswijze, wordt voor de beantwoording verwezen naar hetgeen hiervóór is geschreven ten aanzien van de zienswijze van de woonbootbewoners in het Westelijk Marktkanaal.

Het is gebleken dat de bezorging van de bewonersbrieven voor de informatieavond niet volledig is geweest. Brieven zijn inderdaad wel bij woningen bezorgd, maar niet bij de woonboten. Dat betreuren wij. In de voorbereiding van de bezorging is hieraan juist extra aandacht besteed, waarna de bezorger toch heeft nagelaten de brieven bij de woonbootbewoners te bezorgen. De bezorger is hierop aangesproken en de afdeling communicatie zal in de toekomst hier extra alert op zijn.


Zienswijze 3 - LBP Sight, namens Autoradam

Opmerking 1

Het opheffen van de geluidzonering in gevolge de Wet geluidhinder en het toevoegen van andere (geluidgevoelige) functies leidt tot een ander karakter van het bedrijventerrein. Adressant begrijpt de behoefte aan herontwikkeling van leegstaande panden en een flexibele invulling daarvan mogelijk te maken. Deze herontwikkeling biedt ook kansen voor de aanwezige bedrijven. Van belang wordt geacht dat de gemeente hecht aan de binnenstedelijke bedrijven en de beoogde revitalisering van het bedrijventerrein.

Antwoord

In de Structuurvisie Amsterdam 2040, 'Economisch sterk en duurzaam' is het bedrijventerrein Landlust aangeduid als 'werken-wonen' gebied. Aangegeven wordt dat het bedrijventerrein op lange termijn gezien kan worden als een gemengd woonwerkgebied. In de periode na 2020 kan het bedrijventerrein mogelijk bijgedragen aan de stedelijke woningbehoefte.

De oostelijke zone van het plangebied is aangeduid als 'werken' gebied, waarbij het bedrijvencentrum Westerkwartier is aangegeven als binnenstedelijk stadsverzorgend bedrijventerrein zonder transformatiemogelijkheden.

De geluidszone van het gezoneerde industrieterrein 'Landlust' is in 1986 ingesteld in verband met een betoncentrale aan de Nieuwpoortkade 7. Deze inrichting is niet meer aanwezig en het is ook niet meer wenselijk dat dergelijke overlast gevende industriële bedrijven zich opnieuw kunnen vestigen in dit (gemengd) stedelijk gebied. Voor de vestiging van industrie is Westpoort aangewezen. Dit is de reden waarom bij vaststelling van het voorliggende bestemmingsplan 'Rond de Graven' de zonering wordt opgeheven. In dit bestemmingsplan (met een planhorizon van 10 jaar) wordt uitgegaan van het behouden van de huidige functies.

Opmerking 2

Het toevoegen van geluidgevoelige functies gaat ten koste van de milieu- en ontwikkelruimte van de aanwezige bedrijven. Adressant noemt het toevoegen van wonen en mogelijk kinderdagverblijven en andere maatschappelijke functies, verwezen wordt naar Tetterode en het ABC-gebouw. Er ontbreekt een analyse van de bestaande rechten en de verwachte ontwikkelruimte van de bedrijven tijdens de planperiode van 10 jaar en het vastleggen van deze milieuruimte.

Antwoord

Het voorliggende bestemmingsplan 'Rond de Graven' maakt geen nieuwe woningen, kinderdagverblijven of andere maatschappelijke functies mogelijk.

De herontwikkeling van het Tetterodegebouw en het ABC-gebouw is niet betrokken in het voorliggende bestemmingsplan. Voor Tetterode is al op 29 januari 2013 een omgevingsvergunning afgegeven voor het transformeren van kantoor naar wonen. In het kader van die omgevingsvergunning is geanalyseerd of de functiewijziging op die specifieke locaties zou leiden tot en beperking van bestaande rechten en de verwachte ontwikkelruimte van de bedrijven.

Voor het ABC-gebouw is een afzonderlijk bestemmingsplan in procedure om de transformatie van kantoor naar wonen mogelijk te maken. In het kader van deze voorbereiding wordt momenteel onderzocht welke gevolgen de transformatie op deze specifieke locatie heeft voor de bestaande rechten en de verwachte ontwikkelruimte van de bedrijven. De desbetreffende bedrijven zijn betrokken in dit onderzoek. Het onderzoek is nog niet afgerond en het ontwerpbestemmingsplan voor het ABC-gebouw is dan ook nog niet in procedure gebracht. Uitgangspunt is dat de bedrijven niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoering ter plaatse.

Het positief bestemmen van de woonboten betreft bestaande woonboten, die er al jaren legaal liggen en die bij vaststelling van de voorgaande bestemmingsplannen (1989) onder overgangsrecht werden gebracht zonder de bedoeling de woonboten te verplaatsen. Het nu voorliggende bestemmingsplan introduceert met de woonboten dus geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen.

Dat in het ontwerpbestemmingsplan nieuwe dienstwoningen mogelijk werden gemaakt, was een directe vertaling van bestaande mogelijkheden uit de voorheen geldende bestemmingsplannen. Naar aanleiding van de reactie van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam op het bestemmingsplan is het mogelijk maken van nieuwe dienstwoningen geschrapt.

In het ontwerp van het bestemmingsplan werd ter plaatse van molen De Bloem in de bestemmingsomschrijving te functie 'wonen' genoemd. Dit kan worden opgevat als het toelaten van meer woningen, wat niet wordt beoogd, zodat deze toevoeging is geschrapt.

Geconcludeerd wordt dat het nieuwe bestemmingsplan niet voorziet in het toevoegen van nieuwe geluidgevoelige functies.


Opmerking 3

De bedrijven werden tot nu toe door de geldende geluidzone beschermd tegen oprukkende woningbouw. Het opheffen van de zonering heeft gevolgen voor de geluidnormering van de bedrijven. Dit kan individueel gunstiger of ongunstiger zijn. De effecten voor de individuele bedrijven zijn niet beoordeeld. Er moeten voor de significante bedrijven maatwerkvoorschriften worden vastgesteld om de bestaande en toekomstige rechten van de bedrijven juridisch veilig te stellen.

Antwoord

Het zoneren van een industrieterrein vindt zijn basis in artikel 40 van de Wet geluidhinder, waarin is geregeld dat een zone wordt vastgesteld indien in een bestemmingsplan gronden zodanig worden bestemd dat daardoor een industrieterrein ontstaat. Dat gebeurt alleen als een 'grote lawaaimaker' wordt toegestaan. Indien geen 'grote lawaaimaker' wordt toegestaan is er geen basis voor het vaststellen of in stand houden van een zone. Op bedrijventerrein Landlust is geen 'grote lawaaimaker' meer gevestigd. Nieuwvestiging van een dergelijk bedrijf is onwaarschijnlijk en ongewenst wegens de ligging in een stedelijke omgeving. Het bedrijventerrein bevindt zich in een bestaande stedelijke situatie en is omgeven door woningen. Daarom is in het nieuwe bestemmingsplan niet voorzien in de nieuwvestiging van een 'grote lawaaimaker' en vervalt basis voor het in stand houden van een gezoneerd industrieterrein en de geluidzone.

In haar uitspraak van 29 juli 2009 (zaak nummer 200807602/1/R2) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in een situatie, waarin een vergelijkbaar bezwaar naar voren werd gebracht, als volgt geoordeeld: 'Nu op het bedrijventerrein vorenbedoelde inrichtingen thans niet zijn toegestaan, is het bedrijventerrein geen gezoneerd industrieterrein in de zin van het Activiteitenbesluit, zodat de bepalingen in het Activiteitenbesluit die zien op gezoneerde industrieterreinen om die reden niet van toepassing zijn op de inrichtingen van [appellanten], ook al zou de voorheen bestaande geluidzone om het bedrijventerrein niet worden opgeheven.

Het opheffen van de geluidzone heeft daarom geen gevolgen voor de milieunormen waaraan de inrichtingen van [appellanten] dienen te voldoen. Het betoog van [appellanten] dat het opheffen van de geluidzone hen beperkt in hun bedrijfsvoering en in de mogelijkheid om de inrichtingen in de toekomst uit te breiden, mist derhalve feitelijke grondslag.'

Voor heel Landlust in het algemeen en voor adressant specifiek is onderzoek verricht naar de consequenties van opheffing van het gezoneerde industrieterrein ('Industrieterrein Landlust - voor- en nadelen van de bestaande geluidzonering en van de eventuele herzonering of dezonering', DMB, 9 november 2006 en 'Akoestisch onderzoek Autoradam Amsterdam Nieuwpoortkade 5 industrieterrein 'Landlust'', DMB, 15 februari 2010, zie bijlagen). Daaruit kwam naar voren dat opheffing van de geluidzone voor adressant niet zou leiden tot nieuwe beperkingen van de bedrijfsvoering, omdat in het Activiteitenbesluit woonboten niet als geluidgevoelig waren aangemerkt.

Het Activiteitenbesluit is op dit punt sindsdien gewijzigd. Voor gevoelige objecten (gevoelige gebouwen en gevoelige terreinen) op een gezoneerd industrieterrein gelden de grenswaarden niet (Activiteitenbesluit milieubeheer: art. 2.17 lid 1 onder f, art. 2.17 lid 3 onder f, art. 2.17 lid 4 onder e, artikel 2.17 lid 5 onder g en artikel 2.17 lid 6 onder f) maar buiten het gezoneerde industrieterrein wel. De woonboten liggen buiten het gezoneerde industrieterrein, zodat de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit wel van toepassing zijn.

Op grond van overgangsrecht worden bestemde ligplaatsen voor woonschepen tot 1 juli 2015 niet aangemerkt als geluidsgevoelig terrein in het kader van het Activiteitenbesluit. De overgangstermijn kan worden benut om voorzieningen te treffen die nodig zijn om aan de geluidsgrenswaarden te voldoen, maatwerkvoorschriften op te leggen of aan te passen en/of het bestemmingsplan aan te passen.

De eventuele noodzaak tot het treffen van voorzieningen of het vaststellen van maatwerkvoorschriften volgt uit de veranderde status van woonboten in landelijke wetgeving. Het voorliggende bestemmingsplan, met het opheffen van de geluidzone, is daarop dus niet van invloed.

Waar nodig worden maatwerkvoorschriften opgesteld. Adressant heeft in 2011 een verzoek om maatwerkvoorschriften ingediend. Dit verzoek is in behandeling bij de Omgevingsdienst van de gemeente Amsterdam. Op het verzoek is nog niet beschikt omdat de ingediende gegevens niet volledig zijn.


Opmerking 4

Adressant vertrouwt erop dat

  • a. daar waar het woon- en leefklimaat te ongunstig is af te zien van gevoelige functies of dat (gevel)voorzieningen worden getroffen. Dit speelt mogelijk bij enkele woonboten en het ABC-gebouw;
  • b. bij nieuwe woningen een hogere normering wordt toegepast;
  • c. vergoedingen worden gegarandeerd indien maatregelen mogelijk zijn of nodig geacht worden om bij woningen te voldoen aan de te stellen grenswaarden.

Antwoord

Ad a: dat is in dit bestemmingsplan niet aan de orde, omdat geen nieuwe geluidgevoelige gebouwen / terreinen worden geïntroduceerd. Waar adressant in verband hiermee refereert aan de woonboten is de beantwoording van opmerking 3 van toepassing en waar wordt gerefereerd aan het ABC-gebouw is dat in het kader van deze procedure niet relevant omdat dat gebouw geen deel uitmaakt van het plangebied.

Ad b: het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in nieuwe woningen.

Ad c: vergoedingen in verband met eventuele maatregelen om bij woningen te voldoen aan de te stellen grenswaarden zijn in het kader van deze bestemmingsplanprocedure niet aan de orde, omdat dit bestemmingsplan geen oorzaak is voor de eventuele noodzaak tot het treffen van maatregelen.


Opmerking 5

Adressant vreest een toename van parkeerproblemen door het toelaten van nieuwe zelfstandige horeca- of winkelvoorzieningen in het bestemmingsplangebied. Het in december 2013 uitgevoerde onderzoek door Trajan concludeert dat de algemene parkeerdruk op Landlust 55% is, maar bij een aantal bedrijven op de Nieuwpoortstraat, zoals bij adressant, is dit 90-100%. Het stadsdeel heeft voorts aangegeven dat aanvullend verkeerskundig onderzoek wordt uitgevoerd door Goudappel Coffeng, maar daarvan zijn (nog) geen uitkomsten bekend gemaakt.

Antwoord

In de nieuwvestiging van zelfstandige winkelvoorzieningen in het bestemmingsplangebied voorziet het bestemmingsplan niet.

In opdracht van stadsdeel West heeft onderzoeksbureau Trajan in december 2013 gerapporteerd over haar kentekenonderzoek op het bedrijventerrein Landlust (zie bijlage). Adressant refereert in zijn zienswijze aan dat onderzoek en de uitkomsten daarvan dat onderzoek, zodat wij veronderstellen dat adressant bekend is met het rapport.

De straatsecties met een hoge parkeerdruk van 90-100% zijn niet representatief voor de parkeerdruk op Landlust. Er zijn meer straatsecties, met een grotere parkeercapaciteit, waar een (veel) lagere parkeerdruk is geconstateerd. Nabij de vestiging van adressant (straatsecties 304146-304150) is een gemiddelde bruto parkeerdruk van 69% waargenomen. In de nabijheid van adressant is dus geen sprake van een bijzonder hoge parkeerdruk.

Nabij het Da Vincigebouw en de molen, waar de nieuwe horecavestigingen mogelijk worden gemaakt is de waargenomen gemiddelde bruto parkeerdruk 57% (straatsecties 304138-304150). Er is dan ook geen aanleiding te veronderstellen dat de toevoeging van een horecavestiging in dat gebouw tot een onaanvaardbare parkeerdruk zal leiden.

Nabij het de geprojecteerde nieuwe indoorcamping is de waargenomen gemiddelde bruto parkeerdruk 56% (straatsecties 304013-304014 en 304119-304132, excl. 304121). Er is dan ook geen aanleiding te veronderstellen dat de toevoeging van een indoorcamping (horeca van categorie 5) op de betreffende locatie tot een onaanvaardbare parkeerdruk zal leiden.

Daarbij moet bedacht worden dat de parkeerdruk op het bedrijventerrein gedurende werktijden het hoogst is en dat de pareerbehoefte van horeca zich grotendeels buiten werktijden manifesteert.

Het onderzoek dat wordt uitgevoerd door Goudappel Coffeng vindt plaats in opdracht van de initiatiefnemer van de transformatie van het ABC-gebouw. Het stadsdeel is daarin geen opdrachtgever en het onderzoek richt zich op een mogelijke ontwikkeling die zich buiten de grenzen van het nu voorliggende bestemmingsplan bevindt. In die rapportage worden geen nieuwe parkeerdrukgegevens opgenomen, maar wordt de bepaling van het parkeeraanbod gebaseerd op de reeds eerder openbaar gemaakte parkeerdrukgegevens uit een parkeerdrukonderzoek uit 2012.


Opmerking 6

Voor bedrijven is een maximum parkeernorm van 1 parkeerplaats per 125 m2 bvo geregeld. Het is nergens toegelicht hoe deze regel werkt en het begrip parkeernorm is niet gedefinieerd.

Antwoord

De betreffende bepaling luidt: 'voor de in artikel 3.1 genoemde bedrijven geldt een maximum parkeernorm van 1 parkeerplaats per 125 m² bruto vloeroppervlak'. De term parkeernorm is een gangbare term en in de context van deze zin niet onduidelijk. Er s geen aanleiding de term te definiëren. De bepaling is niet anders te interpreteren dan dat een bedrijf niet mag beschikken over meer dan één parkeerplaats per 125 m2. Voor de duidelijkheid wordt aan de regeling toegevoegd dat het gaat om de beschikbaarheid van parkeerplaatsen op eigen terrein.


Opmerking 7

Onduidelijk is of de parkeernorm beperkingen stelt aan de uitbreiding van bedrijven, het type bedrijf dat zich nieuw zou kunnen vestigen en hoe zich dit verhoudt tot eventuele verplichtingen ten aanzien van te realiseren parkeerplaatsen en beschikbare parkeervergunningen. Adressant verzoekt de parkeernorm te laten vervallen.

Antwoord

De norm leidt niet tot een beperking van uitbreidingsmogelijkheden of de nieuwvestiging van typen van bedrijven, maar tot een beperking van het aantal parkeerplaatsen (op eigen terrein). Deze norm in het bestemmingsplan houdt geen verband met het beleid ten aanzien van de uitgifte van parkeervergunningen. De norm leidt niet tot verplichtingen ten aanzien van een minimum aantal aan te leggen parkeerplaatsen.

Het laten vervallen van de parkeernorm kan niet aan de orde zijn, aangezien het locatiebeleid uit de Structuurvisie van de gemeente Amsterdam voorschrijft dat deze norm moet worden opgenomen in bestemmingsplannen. Aan dit beleid is het stadsdeel gebonden.


Opmerking 8

Binnen de bestemming Bedrijf-1 is een maximum parkeernorm van 1 parkeerplaats per 125 m2 bvo geregeld, maar niet in de bestemming Bedrijf-2.

Antwoord

Naar aanleiding van de reactie van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam op het bestemmingsplan is de parkeernorm ook opgenomen in de bestemming Bedrijf-2.


Opmerking 9

De woonboten en nieuwe geluidgevoelige functies ter plaatse van molen De Bloem zijn niet verantwoord aangezien het nieuw bestemmingsplan bedrijven tot en met categorie 3.1 toelaat, alsmede bestaande bedrijven in hogere categorieën. De hinderafstanden van deze bedrijfscategorieën zijn groter dan de afstanden tussen de bedrijven en woonboten / molen.

Antwoord

In het ontwerp van het bestemmingsplan werd ter plaatse van molen De Bloem in de bestemmingsomschrijving te functie 'wonen' genoemd. Dit kan worden opgevat als het toelaten van meer woningen, wat niet wordt beoogd, zodat deze toevoeging is geschrapt.

Op de situatie met betrekking tot de woonboten is reeds ingegaan in de beantwoording van opmerking 3. De woonboten waren reeds legaal aanwezig.

Het toelaten van de genoemde bedrijfscategorieën is in overeenstemming met de bestaande toestand op het bedrijventerrein.


Opmerking 10

Adressant werkt aan plannen voor het tanken van aardgas / LNG als een van de toekomstige brandstoffen voor gebruik. Het is mogelijk dat binnen de planperiode tankstations deze brandstoffen moeten kunnen aanbieden om 'in business' te kunnen blijven. Door het legaliseren van de woonboten in de nabijheid wordt dit bemoeilijkt.

Antwoord

De woonboten waren reeds legaal aanwezig en vormden al een beperking voor het starten of uitoefenen van bedrijfsactiviteiten die een externe veiligheidsrisico zouden veroorzaken. De verkoop van LPG op deze locatie is nu bijvoorbeeld ook al niet toegestaan.

Het scenario dat adressant schetst is een onzekere toekomstige gebeurtenis waarop niet vooruitgelopen kan of moet worden. Er is geen concreet initiatief of een concrete aanvraag aan de orde. Als zich dit scenario zou voltrekken en dit product leidt tot aanzienlijk risico, dan leidt de ligging in een gemengd stedelijk gebied als het onderhavige al zonder meer tot beperkingen.

Opmerking 11

Het perceel van adressant is in het geldende bestemmingsplan bestemd voor bedrijven in categorie IV. In het nieuwe bestemmingsplan laat nog slechts bedrijven tot en met categorie 3.1 toe en bedrijven in hogere categorieën, alleen nog waar deze reeds bestaan. Dit is een beperking van toekomstige mogelijkheden en leidt tot planschade.

Antwoord

Waar bedrijfspercelen worden gebruik voor bedrijven van categorie 3.2 of hoger ontstaat geen beperking van gebruiksmogelijkheden, aangezien dit bestaande gebruik is toegelaten.

Waar bedrijfspercelen worden gebruik voor bedrijven van categorie 3.1 of lager worden gebruiksmogelijkheden ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan beperkt omdat het bedrijventerrein gezien de ligging in gemengd stedelijk gebied en in de nabijheid van gevoelige functie niet geschikt is voor de vestiging van bedrijven met een dergelijk grote milieuhinder.

De bedrijfsvoering van adressant valt niet binnen een hogere categorie dan 3.1. De genoemde eventuele toekomstige bedrijfsvoering is een onzekere toekomstige gebeurtenis waarop niet vooruitgelopen kan of moet worden. Er is geen concreet initiatief of een concrete aanvraag aan de orde.

Het voorheen geldende bestemmingsplan voor dit perceel is vastgesteld in 1989. Sindsdien is geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid een bedrijf van categorie IV te vestigen. De Structuurvisie waarin de transformatie van het gebied is aangekondigd is van 2011. Dat heeft adressant geen aanleiding gegeven tot een concrete ontwikkeling te komen in de richting zoals nu geschetst.

ndien adressant meent planschade te ondervinden, kan na het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan ene verzoek om tegemoetkoming in schade indienen.


Opmerking 12

In de Staat van Inrichtingen zoals opgenomen bij het ontwerpbestemmingsplan is een tankstation, autoverhuur en autowasstraat niet opgenomen. Verzocht wordt dat te corrigeren.

Antwoord

De constatering van adressant is juist, de Staat van Inrichtingen worden vervangen door de juiste lijst van de VNG.

Een benzineservisestation zonder LPG, een personenautoverhuurbedrijf en een autowasserij vallen volgens die lijst alle in categorie 2.


Opmerking 13

Adressant geeft aan dat zijn bedrijfsvoering steeds meer het karakter aanneemt van detailhandel en horeca. Deze nevenactiviteiten zijn noodzakelijk om aantrekkelijk te zijn en maken een groeiend deel van de omzet uit. Adressant verzoek deze functies ook planologisch te erkennen door voor zijn locatie de aanduidingen detailhandel en horeca van categorie 1, 3 en 4 op te nemen.

Antwoord

Zelfstandige detailhandel en horeca is op deze locatie niet gewenst en in strijd met de Detailhandelsvisie Stadsdeel West. Adressant heeft daartegen overigens zelf ook zijn bezwaren geuit in zijn zienswijze (zie opmerking 5).

Tegen de door adressant beschreven detailhandels- en horecafuncties als nevengeschikte activiteit is op deze locatie geen planologisch bezwaar. Ondergeschikte detailhandel binnen bedrijven is in de planregels van het ontwerpbestemmingsplan (begripsomschrijving van bedrijf, artikel 1.10) reeds opgenomen. Het ontwerpbestemmingsplan voorzag nog niet in het toelaten van ondergeschikte horeca, hoewel dat wel in de bedoeling lag. De begripsomschrijving van bedrijf is daarop aangepast.


Zienswijze 4 - LBP Sight, namens Kesbeke Fijne Tafelzuren

Opmerking 1

De zienswijze is grotendeels gelijk aan de zienswijze van Autoradam. De overeenkomstige delen betreffen de opmerkingen 1 tot en met 9 alsook opmerking 11 uit de zienswijze van Autoradam, zoals deze hiervoor zijn weergegeven.

Antwoord

Voor de beantwoording van deze delen van de zienswijze wordt verwezen naar de beantwoording van de opmerkingen 1 tot en met 9 alsook opmerking 11 van de zienswijze van Autoradam.


Opmerking 2

Adressant verzoekt het stadsdeel uitspraken te doen over de door zijn bedrijfsvoering optredende geluidniveaus op het tot woningen te transformeren ABC-gebouw en aan de hand van nader onderzoek maatwerkvoorschriften op te stellen voor adressant met een hoge normering. Voor zover men maatregelen gewenst acht, verneemt adressant graag wie de kosten daarvoor zal dragen.

Antwoord

De herontwikkeling van het ABC-gebouw is niet betrokken in het voorliggende bestemmingsplan. Voor dit gebouw is een afzonderlijk bestemmingsplan in procedure om de transformatie van kantoor naar wonen mogelijk te maken. In het kader van deze voorbereiding wordt momenteel onderzocht welke gevolgen de transformatie op deze specifieke locatie heeft voor de bestaande rechten en de verwachte ontwikkelruimte van de bedrijven. De desbetreffende bedrijven zijn betrokken in dit onderzoek. Het onderzoek is nog niet afgerond en het ontwerpbestemmingsplan voor het ABC-gebouw is dan ook nog niet in procedure gebracht.

Vraagstukken ten aanzien van het dragen van eventuele kosten in verband met eventuele maatregelen als gevolg van de transformatie van het ABC-gebouw zijn in het kader van het nu voorliggende bestemmingsplan voor 'Rond de Graven' niet aan de orde, omdat dit bestemmingsplan niet voorziet in deze transformatie. Wel kan gesteld worden dat eventuele kosten in het algemeen voor rekening van een nieuwe ontwikkeling, in casu de nieuwe woningen, zullen zijn en niet voor de bestaande bedrijven.


Opmerking 3

Adressant maakt bezwaar tegen de horecabestemming type 5 (hotel) direct ten zuiden van het bedrijf. Een eventuele verblijfsrecreatieve functie is een gevoelige functie die op een dergelijke korte afstand tot geluid- en geurklachten zal leiden.

Antwoord

Een hotel (of indoorcamping, zoals wordt beoogd) is geen gevoelige functie. Deze functie vormt geen grotere belemmering voor de bedrijfsvoering dan de zeer nabij bestaande woningen.


Zienswijze 5 - LBP Sight, namens Jachtwerf Staverno

Opmerking 1

De zienswijze is grotendeels gelijk aan de zienswijze van Autoradam. De overeenkomstige delen betreffen de opmerkingen 1 tot en met 8 alsook opmerking 11 uit de zienswijze van Autoradam, zoals deze hiervoor zijn weergegeven.

Antwoord

Voor de beantwoording van deze delen van de zienswijze wordt verwezen naar de beantwoording van de opmerkingen 1 tot en met 8 alsook opmerking 11 van de zienswijze van Autoradam.


Opmerking 2

Adressant acht het toelaten van bedrijfscategorie 4.1 op zijn perceel noodzakelijk omdat deze locatie van adressant nog de enige is waar ruimte bestaat voor reparatie- en nieuwbouwwerkzaamheden die met geluidproductie gepaard kan gaan.

Antwoord

Waar bedrijfspercelen worden gebruik voor bedrijven van categorie 3.2 of hoger ontstaat geen beperking van gebruiksmogelijkheden, aangezien dit bestaande gebruik bij wijze van recht is toegelaten.


Opmerking 3

In de Staat van Inrichtingen zoals opgenomen bij het ontwerpbestemmingsplan is het bedrijf met zijn bestaande stallings- en (metaalbewerkende) onderhoudsactiviteiten niet opgenomen. Verzocht wordt dat te corrigeren.

Antwoord

De constatering van adressant is juist, de Staat van Inrichtingen worden vervangen door de juiste lijst van de VNG.

Jachthavens met diverse voorzieningen vallen volgens die lijst in categorie 3.1. Scheepsbouw- en reparatiebedrijven voor houten schepen vallen in categorie 3.1, voor kunststof schepen in categorie 3.2 en voor metalen schepen kleiner dan 25 meter in categorie 4.1. Reparatie van metalen schepen van 25 meter of groter is niet aan de orde, aangezien dat volgens de Wet geluidhinder gezoneerde bedrijven betreft ('grote lawaaimakers').


Zienswijze 6 - LBP Sight, namens Elisart Vastgoed bv / Da Vinci Bedrijvenhuis

Opmerking 1

De zienswijze is grotendeels gelijk aan de zienswijze van Autoradam. De overeenkomstige delen betreffen de opmerkingen 1 tot en met 9 alsook opmerking 11 uit de zienswijze van Autoradam, zoals deze hiervoor zijn weergegeven.

Antwoord

Voor de beantwoording van deze delen van de zienswijze wordt verwezen naar de beantwoording van de opmerkingen 1 tot en met 9 alsook opmerking 11 van de zienswijze van Autoradam.


Opmerking 2

Adressanten refereert aan de toevoeging aan de bestemmingsomschrijving van de bestemming 'Gemengd-Molen' dat het gebruik voor 'wonen' is toegelaten.

Antwoord

De toevoeging aan de bestemmingsomschrijving dat het gebruik voor 'wonen' is toegelaten kan worden opgevat als het toelaten van meer woningen, zodat deze toevoeging is geschrapt.


Opmerking 3

Adressant refereert aan onderzoek naar de door zijn bedrijfsvoering optredende geluidniveaus op het tot woningen te transformeren ABC-gebouw en geeft aan dat waarschijnlijk maatwerkvoorschriften opgesteld zullen moeten worden. Voor zover men maatregelen gewenst acht, verneemt adressant graag wie de kosten daarvoor zal dragen.

Antwoord

De herontwikkeling van het ABC-gebouw is niet betrokken in het voorliggende bestemmingsplan. Voor dit gebouw is een afzonderlijk bestemmingsplan in procedure om de transformatie van kantoor naar wonen mogelijk te maken. In het kader van deze voorbereiding wordt momenteel onderzocht welke gevolgen de transformatie op deze specifieke locatie heeft voor de bestaande rechten en de verwachte ontwikkelruimte van de bedrijven. De desbetreffende bedrijven zijn betrokken in dit onderzoek. Het onderzoek is nog niet afgerond en het ontwerpbestemmingsplan voor het ABC-gebouw is dan ook nog niet in procedure gebracht.

Vraagstukken ten aanzien van het dragen van eventuele kosten in verband met eventuele maatregelen als gevolg van de transformatie van het ABC-gebouw zijn in het kader van het nu voorliggende bestemmingsplan voor 'Rond de Graven' niet aan de orde, omdat dit bestemmingsplan niet voorziet in deze transformatie. Wel kan gesteld worden dat eventuele kosten in het algemeen voor rekening van een nieuwe ontwikkeling, in casu de nieuwe woningen, zullen zijn en niet voor de bestaande bedrijven.


Zienswijze 7 - LinQ Vastgoed Adviseurs, namens J. ter Keurs

Opmerking 1

Adressant, gevestigd op bedrijventerrein Westerkwartier, zou graag in het bestemmingsplan geregeld zien dat het bedrijventerrein kan verkleuren. Nu zijn in het gebied alleen kleine bedrijfjes gevestigd. Het bedrijventerrein verpaupert. De Structuurvisie van de gemeente Amsterdam voorziet juist in verkleuring.

Antwoord

Zoals in de plantoelichting beschreven is in bedrijvencentrum Westerkwartier aangeduid als 'werken' gebied, een binnenstedelijk stadsverzorgend bedrijventerrein zonder transformatiemogelijkheden, in overeenstemming met de Structuurvisie. Onder voorwaarden is wel perifere en/of grootschalige detailhandel en leisure mogelijk, alsmede kleinschalige en ondersteunende voorzieningen. Abusievelijk zijn de bestaande PDV/GDV vestigingen niet opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan, wat bij vaststelling wordt hersteld. In het stedelijk milieu moet ruimte blijven voor de werkplaats van de ambachtsman, voor de loodgieter en voor de apk-garage, maar ook voor bouwbedrijven, afval- en reinigingsdiensten en voor toeleveranciers. Dit scala aan bedrijfjes, de stads-verzorgende bedrijvigheid, draagt er in belangrijke mate toe bij dat de stad kan blijven functioneren als volwaardig leefmilieu. Daarom richten de binnenstedelijke, stadsverzorgende bedrijventerreinen zich in het bijzonder op deze typen bedrijven.


Opmerking 2

Adressant wenst zijn reeds verkregen vergunning voor vergroting van zijn bedrijfspand om te kunnen zetten naar hotel.

Antwoord

Momenteel werken Amsterdam en Haarlemmermeer aan een actualisatie van de regionale hotelstrategie voor de periode 2016-2022 (B&W Amsterdam, oktober 2013). Daaruit blijkt dat de groei van de hotelmarkt in de regio de komende jaren doorzet, met name in Amsterdam en Haarlemmermeer. In Amsterdam en Haarlemmermeer is momenteel voldoende planologische ruimte in de diverse bestemmingsplannen opgenomen om de berekende marktruimte tot 2020 te kunnen faciliteren waardoor er een gezonde, internationaal concurrerende hotelmarkt is ontstaan. Het algeheel stimuleren van extra hotelkamers zal daarom worden losgelaten en in plaats daarvan wordt regionaal ingezet op hotelontwikkelingen die zorgen voor een optimale en duurzame waardetoevoeging: het juiste hotel op de juiste plek zodat een discrepantie tussen vraag een aanbod wordt voorkomen. Daarbij zal gebruikt worden gemaakt van een zogenaamde hotelladder en de kansenkaart. Bedrijvencentrum Westerkwartier maakt deel uit van het kansgebied 'Centrale Markthallen'.


Een initiatief voor een nieuw hotels binnen dit gebied is dus kansrijk. Indien adressant een concreet plan voorlegt kan dat worden getoetst aan de 'hotelladder', zodat kan worden vastgesteld of er basis is om aan het plan medewerking te verlenen. Op dit moment is er nog geen basis om een functiewijziging naar hotel al in het voorliggende bestemmingsplan op te nemen.

Zienswijze 8 - Mondelinge zienswijze dhr. De Jong en dhr. Van Oosten (Plan Frog)

Opmerking

In aansluiting op diverse eerdere contacten verzoeken adressanten om medewerking te verlenen aan de totstandkoming van een leisure-activiteit in het voormalige postsorteercentrum aan de Isaac Gogelweg 2. Beoogd wordt om een nieuwe functie cq invulling van de bestaande opstallen te geven in de vorm van een sportainmentconcept van trampolinesport, boulderen en free running.

Antwoord

Aan dit initiatief kan medewerking worden verleend, in de eerste plaats omdat de centrale stad dit niet in strijd acht met de structuurvisie. Het plan is ook inpasbaar, omdat het qua hindercategorie niet hoger uitkomt dan de bestaande functie, terwijl in de praktijk de hinder voor dit concrete initiatief lager zal zijn. Om dit ook voor de toekomst te kunnen waarborgen wordt aan de leisure-activiteit een maximale hindercategorie van 3.1 gekoppeld, de hindercategorie waarin ook het postsorteercentrum (distributiecentrum) is ondergebracht.

4.12 Handhaving

Een bestemmingsplan is bindend voor zowel de overheid als de burger. Tegen een overtreding van het bestemmingsplan moet in beginsel handhavend worden opgetreden.

Er kan tegen overtredingen van bestemmingsplannen strafrechtelijk en bestuurlijk worden opgetreden. In de planregels is een algemene verbodsbepaling opgenomen met de strekking dat het verboden is om de gronden en de gebouwen te gebruiken in strijd met de bestemming. Daarnaast zijn er specifieke vormen van verboden gebruik opgenomen in dit bestemmingsplan. Overtreding van deze verbodsbepalingen levert een strafbaar feit op.

De gemeente is daarnaast bevoegd om bestuurlijk op te treden tegen handelen in strijd met het bestemmingsplan. Dit kan door het toepassen van bestuursdwang en het opleggen van een last onder dwangsom. Dit is geregeld in de Algemene wet bestuursrecht.

Het handhavingsinstrumentarium van de gemeente is door de wijziging van de Woningwet aangescherpt, waarbij gemeenten verplicht worden om een handhavingbeleidsplan vast te stellen en jaarlijks verslag te doen van het gevoerde handhavingsbeleid. Vooruitlopend op deze wettelijke verplichting heeft het stadsdeel Westerpark in 2006 het Handhavingsbeleidsplan bouwregelgeving 2006 vastgesteld, waarin de kaders en prioriteiten van het te voeren handhavingsbeleid zijn geformuleerd. In dit beleidsplan is ten aanzien van bestemmingsplannen gesignaleerd dat veel van deze plannen verouderd zijn en dringend toe zijn aan actualisering. Het beleidsplan bevestigt dat toezicht op het gebruik van de bestemmingsplannen nodig is in het belang van de ruimtelijke kwaliteit en goede leefomgeving in het stadsdeel.

De basis voor een goed functionerend handhavingsbeleid wordt gevormd door een adequate inventarisatie van de bestaande situatie van het bestemmingsplangebied. Het betreft dan concreet een inventarisatie van het gebruik van de grond en van de bebouwing. Hiermee wordt ook voorkomen dat later discussie ontstaat of het gebruik of de bebouwing al dan niet valt onder de overgangsbepalingen van het bestemmingsplan.

Ten behoeve van het voorliggende bestemmingsplan heeft er een buiteninventarisatie plaats gevonden waarbij alle niet-woonfuncties (zoals detailhandel, kantoren etc.) op bouwblokniveau zijn vastgelegd. Daarnaast zijn de bouwhoogtes van de gebouwen geïnventariseerd.

Handhavingsmaatregelen op grond van het bestemmingsplan 'Rond de Graven' zijn niet aan de orde, omdat dit bestemmingsplan geen functies en bebouwing beoogt weg te bestemmen.

Tot slot is voor een adequate handhaving van bestemmingsplannen van belang dat deze duidelijk en goed toetsbaar zijn. In dat verband is bij het opstellen van dit bestemmingsplan gebruik gemaakt van een eenduidig begrippenkader en van uniforme bestemmingsnamen, waarbij gebruik is gemaakt van landelijke DURP-standaard (SVBP2012).

Deze standaardisering kan interpretatieverschillen en misverstanden bij de burger voorkomen en draagt in die zin ook bij aan de preventieve handhaving van het bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Toelichting op de werking van het bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan bestaat uit een GML-bestand, regels en een toelichting. Het GML-bestand bevat de verbeelding (plankaart), waaraan de regels zijn gekoppeld. Deze vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan.

5.1 Verbeelding

Op grond van de Wro moeten alle plannen volgens de standaarden 2012 in elektronische vorm worden voorbereid, vastgesteld en vervolgens beschikbaar gesteld. Daarnaast moet er een versie van het plan in analoge vorm worden vastgesteld. Op de analoge verbeelding van het bestemmingsplan (plankaart) wordt door middel van letters, kleuren, cijfers, lijnen en aanduidingen het toegestane gebruik van de gronden en de bouwregels aangegeven. Mocht tussen de inhoud van het analoge plan en van de elektronische weergave of van het plan in de digitale vorm en de papieren weergave een verschillende uitleg mogelijk zijn, dan prevaleert de elektronische weergave of plan in digitale vorm. Als er tussen beide vormen van het plan een verschillende uitleg mogelijk is, prevaleert het digitale plan. Als ondergrond voor de plankaart is een recente topografische kaart gehanteerd. Daarmee kan exact worden bepaald waar het plan is gelegen en hoe begrenzingen lopen. Om de goede leesbaarheid van de plankaart te waarborgen is gekozen voor een schaal van 1:1000. De kaarten zijn voorts voorzien van een legenda en een noordpijl. Het plangebied van het bestemmingsplan is aan de hand van een plangrens (bolletjeslijn) op de plankaart weergegeven.

5.2 Regels

Standaarden

In de standaarden voor vergelijkbaarheid, de SVBP 2012, is voorgeschreven hoe de regels van het bestemmingsplan dienen te worden opgebouwd. Voor de leesbaarheid en raadpleegbaarheid dienen de regels in hoofdstukken te worden geplaatst. Daarbij dient een vaste volgorde te worden aangehouden. De regels van het bestemmingsplan zijn opgebouwd uit vier hoofdstukken. In het eerste hoofdstuk worden de begrippen en wijze van meten behandeld. Deze hebben als doel begrippen in de regels te verklaren en eenduidige richtlijnen te geven op basis waarvan de bouwmaten die zijn opgenomen in de regels dienen te worden gemeten. In het tweede hoofdstuk zijn de regels opgenomen, die betrekking hebben op alle bestemmingen die in het bestemmingsplan zijn opgenomen. Het derde en vierde hoofdstuk omvat een aantal regels, die niet op een bepaalde bestemming betrekking hebben, maar voor het gehele bestemmingsplan gelden.

Het overgangsrecht en de anti-dubbeltelbepaling zijn opgenomen in het Bro met de verplichting deze over te nemen in het bestemmingsplan. De Wro bevat een algemeen verbod om de gronden en bebouwing in strijd met het bestemmingsplan te gebruiken. Dit hoeft dus niet in de planregels te worden opgenomen. Hetzelfde geldt voor de strafbepaling.

In een bestemmingsregel wordt aangegeven waarvoor en – zo nodig – hoe de betreffende gronden mogen worden gebruikt en bebouwd. Ter bevordering van de leesbaarheid en de raadpleegbaarheid dient hierbij een vaste volgorde te worden aangehouden. Voor zover voor het betrokken bestemmingsplan van toepassing, geldt dit voor alle soorten bestemmingen. Ingevolge de standaarden voor vergelijkbaarheid, de SVBP 2012, moeten de regels van een bestemming als volgt opgebouwd en benoemd worden:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Ontheffing van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Ontheffing van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het aanleggen;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

In de bestemmingsomschrijving wordt beschreven welke functies binnen de betreffende bestemming zijn toegestaan. In de bouwregels wordt weergegeven of en hoe gebouwd mag worden. Daarin wordt in algemene zin geregeld in alle bestemmingen dat er slechts gebouwd mag worden ten behoeve van de bestemming. In de navolgende (sub)leden worden maten zoals oppervlakten en bouwhoogten opgenomen, die betrekking hebben op de toegestane gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

5.3 Toelichting per artikel

5.3.1 Bedrijf - 1

Het grootste gedeelte van bedrijventerrein Landlust is bestemd als 'Bedrijf - 1'. Ter plaatse zijn bedrijven die vallen onder categorie 1, 2 en 3.1 van de bij de regels gevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein toegestaan. Bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan waar deze ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan rechtmatig zijn gerealiseerd.

Ook zijn bijbehorende voorzieningen zoals bergingen en andere nevenruimten, tuinen en erven, groenvoorzieningen, verkeersareaal, nutsvoorzieningen, afvalinzamelingssystemen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Op één locatie in een bedrijfsverzamelgebouw is horeca van categorie 3 en 4 (o.a. café / restaurant) toegestaan. De indoorcamping is aangegeven met de aanduiding 'horeca van categorie 5'.

De maximum bouwhoogte is grotendeels 13 tot 15 meter. Op enkele plaatsen is een hogere bouwhoogte toegestaan.

5.3.2 Bedrijf - 2

Het grootste gedeelte van bedrijvencentrum Westerkwartier is bestemd als 'Bedrijf - 2'. Ter plaatse zijn bedrijven die vallen onder categorie 1, 2 en 3.1 van de bij de regels gevoegde Staat van bedrijfsactiviteiten - bedrijventerrein toegestaan. Bedrijfswoningen zijn uitsluitend toegestaan waar deze ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan rechtmatig zijn gerealiseerd.

Op basis van de gemeentelijke beleidsregels voor stadsverzorgend bedrijfsterreinen mag maximaal 30% van het bruto vloeroppervlak per bedrijf worden bestemd tot kantoorvloer. De mogelijkheid tot het bouwen van zelfstandige kantoren is uitgesloten.

Bijbehorende voorzieningen zoals bergingen en andere nevenruimten, tuinen en erven, groenvoorzieningen, verkeersareaal, nutsvoorzieningen, afvalinzamelingssystemen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan. Op één locatie in een verkooppunt motorbrandstoffen met lpg toegestaan.

De maximum bouwhoogte is grotendeels 9 tot 13 meter. Op enkele plaatsen langs de Haarlemmerweg is een hogere bouwhoogte toegestaan.

5.3.3 Bedrijf - Waterhuishoudkundige installaties

In het oosten van bedrijvencentrum Westerkwartier bevindt zich een leidingwaterbedrijf. Hier geldt de bestemming 'Bedrijf - Waterhuishoudkundige installaties'. Deze gronden zijn bestemd voor een waterleidingsbedrijf en twee bedrijfswoningen. Ook zijn bijbehorende voorzieningen zoals bergingen en andere nevenruimten, erven, groenvoorzieningen, verkeersareaal, nutsvoorzieningen, afvalinzamelingssystemen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.

De maximum bouwhoogte is grotendeels 9 tot 13 meter. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 3 meter. In afwijking hiervan geldt een maximum bouwhoogte van 25 meter voor bouwwerken geen gebouwen zijnde, behorende bij het waterleidingsbedrijf.

5.3.4 Detailhandel

In het meest noordelijke woongebouw is aansluitend op het binnenterrein een winkelruimte aanwezig. Deze winkelruimte is conform het voorgaande bestemmingsplan bestemd als 'Detailhandel'. Binnen deze bestemming is detailhandel alsmede bijbehorende voorzieningen zoals bergingen en andere nevenruimten, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, afvalinzamelingssystemen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.

De maximum goot- en bouwhoogte bedraagt 3 c.q. 5 meter. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 3 meter.

5.3.5 Gemengd - Molen

Molen 'De Bloem' is bestemd als 'Gemengd - Molen'. Deze gronden zijn bestemd voor het gebruik als molen. Tevens is één (bestaande) bedrijfswoning toegestaan. Voorts zijn bijbehorende voorzieningen zoals tuinen en erven, bergingen en andere nevenruimten, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, verkeersareaal, water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.

De maximum bouwhoogte bedraagt 28 meter, overeenkomstig de bestaande hoogte van de molen. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 3 meter.

In verband met de toekomstige exploitatie van de molen is het wenselijk het bestaande gebruik te verruimen met horeca. Wegens de geringe gebruiksmogelijkheden daarvoor binnen de molen is het toevoegen van nieuwe bebouwing nodig om een horecafunctie te kunnen realiseren. Gezien de cultuurhistorische waarde van de molen moet inpassing daarvan op deze locatie zorgvuldig gebeuren. Er is nog geen concreet bouwplan in voorbereiding, zodat er nog geen plan is dat beoordeeld kan worden op inpasbaarheid. Daarom is deze ontwikkeling is in het bestemmingsplan niet als direct recht opgenomen, maar als wijzigingsbevoegdheid, waaraan de voorwaarde is verbonden dat rekening wordt gehouden met die cultuurhistorische waarde. De maximale afmetingen van de nieuwe bebouwing zijn begrensd tot een maximum oppervlak van 200 m², een maximum goothoogte van 4 meter en een maximum bouwhoogte van 8 meter.

5.3.6 Groen

Ter plaatse van de bestemming 'Groen' zijn groenvoorzieningen, kunstobjecten, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, afvalinzamelingssystemen, verkeersareaal, water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.

Voor het bouwen van gebouwen geldt een maximum bruto vloeroppervlak per gebouw van 25 m² met een maximum bouwhoogte van 6 meter. Voor kunstobjecten en speelvoorzieningen geldt een maximum bouwhoogte van 8 meter. Voor overige bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 3 meter.

5.3.7 Horeca

Ten zuiden van het bedrijvencentrum Westerkwartier is een horecavoorziening aanwezig. Deze is bestemd als 'Horeca'. Ter plaatse is horeca van categorie 3 en 4 (o.a. café / restaurant) toegestaan. Voorts zijn bijbehorende voorzieningen zoals bergingen en andere nevenruimten, erven, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, afvalinzamelingssystemen, water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.

De maximum bouwhoogte bedraagt 6 meter. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 3 meter.

5.3.8 Maatschappelijk

De begraafplaats 'Vredenhof' is bestemd als 'Maatschappelijk'. Deze gronden zijn bestemd voor een begraafplaats met behorende voorzieningen zoals bergingen en andere nevenruimten, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, kunstobjecten, verkeersareaal, water en waterhuishoudkundige voorzieningen. Ook is er één bedrijfswoning toegestaan.

Ter plaatse van de begraafplaats geldt een maximum bebouwingspercentage van het bestemmingsvlak van 2%. De maximum bouwhoogte bedraagt 10 meter. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 3 meter.

5.3.9 Sport

In het zuidoostelijk deel van het plangebied is een kleine sportvoorziening aanwezig, deze is bestemd als 'Sport'. Ter plaatse zijn sportvoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, afvalinzamelingssystemen, verkeersareaal, water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.

Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 3 meter.

5.3.10 Tuin - 1

De in het plangebied aanwezige tuinen bij woningen zijn bestemd als 'Tuin - 1'. Naast tuinen zijn binnen deze bestemming ook speelvoorzieningen, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen, kunstobjecten, water en waterhuishoudkundige voorzieningen toegestaan.

Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 2 meter.

De bouw van bergingen en dergelijke is in de bouwregeling niet opgenomen, aangezien deze vergunningvrij kunnen worden gebouwd.

5.3.11 Tuin - 2

De woonbootbewoners langs het Vredenhofpad en de Nieuwpoortkade gebruiken de wal reeds jaren als tuin. In de tuinen bevinden zich veelal ook bouwwerken, zoals schuttingen en bergingen. Door middel van de bestemming 'Tuin - 2' is dit gebruik en deze bebouwing opgenomen in het bestemmingsplan. binnen deze tuinbestemming is de bouw van erfafscheidingen tot een hoogte van 2 meter toegelaten en mogen bergingen met een oppervlak van 9 m2 per woonboot en een hoogte van maximaal 3 meter zonder meer worden gebouwd. Bestaande, legale grotere bergingen mogen worden behouden, vernieudw en vervangen, zodat bestaande rechten worden gewaarborgd.

5.3.12 Verkeer

Het aanwezige verkeersareaal is bestemd als 'Verkeer'. Naast verkeersareaal zijn tevens uitwegen van parkeerplaatsen of aangrenzende gebouwde parkeervoorzieningen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, nutsvoorzieningen, kunstobjecten, afvalinzamelingssystemen, voorzieningen ten behoeve van het opwekken van duurzame energie, stallingsvoorzieningen voor scootmobiels, voorzieningen ten behoeve van elektrisch vervoer, standplaatsen, kiosken, water, waterhuishoudkundige voorzieningen en waterbouwkundige kunstwerken toegestaan.

Voor kiosken en scootsafes zijn in de planregels maatvoeringen benoemd. Voor speelvoorzieningen geldt een maximum bouwhoogte van 8 meter. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 12 meter.

5.3.13 Water

Het aanwezige waterareaal is bestemd als 'Water'. Naast water zijn waterhuishoudkundige voorzieningen, waterbouwkundige kunstwerken en kunstobjecten toegestaan. Ligplaatsen voor woonboten alsook bijbehorende pleziervaartuigen en bestaande bedrijfsvaartuigen zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'ligplaats'. Het maximum aantal ligplaatsen voor woonboten is aangeduid op de verbeelding met de aanduiding 'maximum aantal ligplaatsen voor woonboten'.

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - bedrijfsvaartuig en dienstvaartuigen' zijn ligplaatsen voor een bedrijfsvaartuigen en dienstvaartuigen toegestaan. De in het plangebied aanwezige jachthaven is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'jachthaven'.

De maximum hoogte van woonboten en voor bouwwerken geen gebouwen zijnde bedraagt 6 meter.

5.3.14 Wonen

Ter plaatse van de bestemming 'Wonen' zijn woningen inclusief ruimten ten behoeve van praktijk- of vrije beroepsuitoefening aan huis / bedrijf aan huis toegestaan. Deze gronden mogen ook gebruikt worden voor bergingen en andere nevenruimten, nutsvoorzieningen, tuinen en erven, afvalinzamelingssystemen en groenvoorzieningen;

Ter plaatse van de aanduiding 'gemengd' is detailhandel, kantoren, consumentverzorgende dienstverlening, publieksgerichte zakelijke dienstverlening, maatschappelijke voorzieningen niet zijnde geluidgevoelige maatschappelijke voorzieningen, horeca van categorie 3 en horeca van categorie 4 toegestaan in de eerste bouwlaag. De aanwezige (entree) van de bestaande detailhandelsvestiging is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel'.

De maximum bouwhoogte bedraagt 15 meter. Voor bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 3 meter. Voor erfafscheidingen geldt een maximum bouwhoogte van 2 meter. Voor overige bouwwerken geen gebouwen zijnde geldt een maximum bouwhoogte van 3 meter.

5.3.15 Waarde - Archeologie

In overeenstemming met het archeologisch bureauonderzoek geldt voor een deel van het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie'. Deze gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van archeologische waarden.

Een aanvrager van een omgevingsvergunning voor bouwen dient een inventariserend veldonderzoek (IVO) uit te voeren indien de aanvraag betrekking leidt tot grondroerende werkzaamheden van 500 m² of meer en dieper is dan 2,5 meter onder peil. In de planregels zijn voorts aanvullende bepalingen opgenomen.

5.3.16 Waterstaat - Waterkering

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en het behoud van een waterkering. De bestemming 'Waterstaat - Waterkering' is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen. De beschermende werking van de in het plangebied aanwezige waterkeringen is geregeld in de Keur.