Plan: | 1e herziening bestemmingsplan Zuidelijke binnenstad |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0363.A1401BPSTD-VG01 |
Op 27 maart 2012 heeft de deelraad van stadsdeel Centrum (gemeente Amsterdam) het bestemmingsplan 'Zuidelijke binnenstad' vastgesteld voor het zuidelijk deel van de binnenstad van Amsterdam. In het gebied liggen een deel van de grachtengordel, de Leidsebuurt, de Weteringbuurt/Noortse bos, de Utrechtsebuurt en de Den Texbuurt, de uitgaansgebieden rond het Rembrandtplein/Thorbeckeplein en het Leidseplein en de winkelstraten Leidsestraat, Vijzelstraat, Spiegelstraat en Utrechtsestraat.
Tegen het vastgestelde bestemmingsplan zijn vijf beroepschriften ingediend. De directe aanleiding voor deze herziening ligt in de uitspraak van de Raad van State op de beroepschriften, waarmee onderdelen van het bestemmingsplan vernietigd zijn.
Daarnaast zijn er sinds de inwerkingtreding van het bestemmingsplan een aantal onjuistheden in het plan geconstateerd. Met deze herziening worden deze gecorrigeerd.
Deze eerste herziening van het bestemmingsplan 'Zuidelijke binnenstad' heeft betrekking op verschillende percelen. Voor een overzicht van de adressen en de betreffende wijzigingen wordt verwezen naar paragraaf 3.1.
Deze eerste herziening van het bestemmingsplan voor de zuidelijke binnenstad richt zich op:
Bij besluit nr. U99/583, d.d. 29 januari 1999 is de binnenstad aangewezen als Beschermd Stadsgezicht. Het aanwijzingsbesluit is onherroepelijk geworden op 24 januari 2003.
De aanwijzing heeft ertoe geleid dat in het bestemmingsplan regels zijn opgenomen ter bescherming en versterking van de aanwezige cultuurhistorische waarden. Deze regels zijn van toepassing op het hele plangebied.
Voor het bestemmingsplangebied zijn een waarderingskaart en een architectuur- en bouwhistorische waardenkaart gemaakt. Deze kaarten zijn als bijlage bij de toelichting gevoegd. Op de waarderingskaart is alle bebouwing in het gebied gewaardeerd naar betekenis voor het stadsbeeld. De waardering is in de vorm van een specifieke bouwaanduiding op de verbeelding van het bestemmingsplan opgenomen.
De architectuur- en bouwhistorische waardenkaart laat zien waar bouwhistorische waarden zijn te verwachten of aanwezig zijn. De kaart is in de toelichting opgenomen met als doel deze in een zo vroeg mogelijk stadium te kunnen gebruiken bij de ontwikkeling van bouwplannen. Resultaten van bouwhistorisch onderzoek kunnen zo worden verwerkt in de planvorming zodat de cultuurhistorische waarden beter worden beschermd.
In de zomer van 2010 is de zeventiende-eeuwse grachtengordel van Amsterdam geplaatst op de Lijst van het Werelderfgoed van Unesco. Hiermee wordt bijgedragen aan het versterken van het bewustzijn, het begrip en de waardering van de wereldgemeenschap voor dit waardevolle culturele en architectonische erfgoed. Met dit erfgoed moet zorgvuldig worden omgegaan.
Het gevolg van de plaatsing is dat het stadsdeel de 'outstanding universal values' van het kerngebied beschermt. Wat met deze 'outstanding universal values' wordt bedoeld is omschreven in hoofdstuk 3. Het beschermen van deze waarden betekent behoud van de historische uniciteit van de grachtengordel als stedenbouwkundig en cultuurhistorisch complex. Dit vereist zorgvuldige toetsing om aantasting van de 'outstanding universal values' te voorkomen. De bestemmingsplannen spelen bij de toetsing een zeer belangrijke rol.
Onder de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening, worden verplichtingen opgelegd ten aanzien van de opzet en de presentatie van het bestemmingsplan. Zij hebben tot doel meer eenheid te brengen in de opbouw en de presentatie van bestemmingsplannen. De verplichting tot het digitaal opstellen van bestemmingsplannen is op 1 januari 2010 in werking getreden. Het heeft onder meer geleid tot de introductie van twee nieuwe begrippen: 'analoge verbeelding' en 'digitale verbeelding'. Onder analoge verbeelding wordt verstaan: alle te verbeelden informatie van een ruimtelijk plan op papier. De term analoge verbeelding is dus een synoniem voor de tot nu toe altijd gebruikte term plankaart. Onder digitale verbeelding wordt verstaan: een artografische weergave door middel van kleuren en symbolen, inclusief een zekere dynamiek en interactie met de digitale informatie. Deze digitale verbeelding is een interactieve raadpleegomgeving via het internet, die de gehele inhoud van het bestemmingsplan ontsluit. Door een muisklik op een bepaalde plek verschijnen de bijbehorende regels voor die plek in beeld. Onder de term digitale verbeelding wordt dan ook niet alleen het ruimtelijk beeld, maar ook de daarbij behorende regels verstaan. Indien de digitale en de analoge verbeelding tot interpretatieverschillen leiden is de digitale verbeelding beslissend.
De regelgeving geeft standaarden voor bestemmingsplannen en andere ruimtelijke plannen ten aanzien van de digitale verbeelding, de regels en de toelichting. Dit heeft ertoe geleid dat het bestemmingsplan Zuidelijke binnenstad wat betreft opzet en presentatie van kaart en regels afwijkt van de oude plannen voor dit gebied. De bestemmingsplannen Oostelijke eilanden en Oostelijke binnenstad zijn in het stadsdeel de eerste plannen die volgens de nieuwe standaard zijn opgesteld. Met het bestemmingsplan Zuidelijke binnenstad wordt aansluiting gezocht bij deze recent tot stand gekomen bestemmingsplannen, waarbij gestreefd wordt naar uniformiteit van bestemmingen en regelgeving.
De toelichting van de '1-ste herziening bestemmingsplan Zuidelijke binnenstad' is als volgt opgebouwd. In hoofdstuk 2 wordt aangegeven dat het beleidskader, de status van het Unesco Werelderfgoed, de historische ontwikkeling van de Zuidelijke binnenstad en de ruimtelijke- en functionele beschrijving en uitgangspunten, zoals omschreven in de hoofdstukken 2 t/m 6 van het bestemmingsplan 'Zuidelijke binnenstad', van toepassing is op deze herziening.
In hoofdstuk 3 wordt aandacht besteed aan de juridische aspecten van het bestemmingsplan. Het hoofdstuk geeft verantwoording van de in de regels gemaakte keuzes. Hoofdstuk 4 betreft de milieuaspecten, zoals geluidhinder, bedrijvigheid en de luchtkwaliteit. In de hoofdstukken 5, 6, 7 en 8 worden achtereenvolgens de aspecten archeologie, water, flora en fauna en het luchthavenindelingsbesluit beschreven.
De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan komen aan de orde in de hoofdstukken 9 en 10.
In het vastgestelde bestemmingsplan Zuidelijke Binnenstad (gemeente Amsterdam, met kenmerk NL.IMRO.0363.A1006BPSTD) wordt uitgebreid ingegaan op de volgende onderwerpen:
Deze onderwerpen zijn in de hoofdstukken 2 t/m 6 van het bestemmingsplan 'Zuidelijke Binnenstad' beschreven en zijn ook van toepassing op deze eerste herziening van dat bestemmingsplan. Gezien de aard en omvang van deze herziening wordt voor deze beschrijvingen verwezen naar de hoofdstukken 2 t/m 6 van dat bestemmingsplan.
In de hoofdstukken 2 t/m 6 van het bestemmingsplan 'Zuidelijke Binnenstad' is de bestaande toestand en de cultuurhistorische ontwikkeling van het plangebied beschreven en geanalyseerd en is het gemeentelijk beleid dienaangaande verwoord. In dit hoofdstuk wordt stilgestaan bij de vertaling van het beleid in de regels en de verbeelding die tezamen de herziening vormen.
Tegen het vastgestelde bestemmingsplan 'Zuidelijke Binnenstad' zijn vijf beroepschriften ingediend. Met deze herziening wordt de uitspraak van de Raad van State op de beroepschriften, verwerkt. Aanvullend worden geconstateerde onjuistheden in het plan 'Zuidelijke Binnenstad' gecorrigeerd.
In paragraaf 3.2 is een overzicht van adressen opgenomen waar deze herziening betrekking op heeft. In de laatste kolom is aangegeven of de uitspraak van de Raad van State de aanleiding was voor het opnemen van het adres in deze herziening.
Uit onderstaande tabel blijkt dat de Raad van State voor drie adressen het bestemmingsplan 'Zuidelijke Binnenstad' heeft vernietigd. Hieronder de motivering op grond waarvan de Afdeling tot vernietiging is over gegaan.
Leidsestraat 32.
Voor dit adres heeft de Raad van State het volgende overwogen: voor dit perceel is op 12 december 2011 een omgevingsvergunning verleend voor het vergroten van het pand. Deze vergunning is onaantastbaar (onherroepelijk). Het bestemmingsplan 'Zuidelijke Binnenstad' maakte voor dit pand een maximale goothoogte van 17 meter en een maximale bouwhoogte van 20,5 meter mogelijk. Deze hoogten komen niet overeen met de hoogten uit de verleende bouwvergunning. De Raad van State heeft daarom gesteld dat de opgenomen hoogten in het bestemmingsplan Zuidelijke Binnenstad in strijd is met de rechtszekerheid en heeft daarmee de opgenomen hoogten vernietigd en bepaalt dat deze gewijzigd moeten worden in 17,5 meter, respectievelijk 20,6 meter. In artikel 3.2.5 van de herziening zijn de juiste hoogten voor Leidsestraat 32 opgenomen.
Korte Leidsedwarsstraat 195-201.
In de beantwoording van de ontvangen zienswijze, welke was ontvangen voor deze panden, is door de deelraad aangegeven dat de bestemming van de Korte Leidsedwarsstraat 195-201 gewijzigd wordt in de bestemming 'gemengd – 1.5'. De Afdeling stelt vast dat dit niet verwerkt is op de verbeelding en dat daarmee de verbeelding niet in overeenstemming is met het vaststellingsbesluit. De Afdeling heeft beoordeeld dat het vastgestelde bestemmingsplan daarmee in strijd is met de rechtsonzekerheid. De strijd met het rechtszekerheidbeginsel leidt tot vernietiging van het bestemmingsplan Zuidelijke Binnenstad voor dit adres.
Lijnbaansgracht 274.
De Afdeling oordeelt dat het bestreden besluit niet berust op een deugdelijke motivering; de deelraad is ten onrechte niet ingegaan op de ingediende zienswijze. Het beroep is gericht tegen het plandeel met bestemming 'tuin – 1' voor de gronden gelegen achter het perceel Lijnbaansgracht 274. Op gronden met de bestemming 'tuin – 1' zijn uitsluitend bestaande bouwwerken toegestaan. Voor dit perceel is echter een onherroepelijke bouwvergunning voor de bouw van een berging met een dakterras aanwezig. De Afdeling oordeelt dat het niet bestemmen van deze berging met dakterras in strijd is met de rechtszekerheid. Het plan is darom voor de gronden, gelegen achter het perceel Lijnbaansgracht 274, vernietigd.
Deze herziening heeft betrekking op de volgende adressen en wijzigingen:
Adres | Wijziging | Doel wijziging |
Korte Leidsedwarsstraat 195-201 | Bestemming GD 1 wordt gewijzigd in GD 1.5. | verwerken uitspraak RvS |
Korte Leidsedwarsstraat / Lijnbaansgracht 276 (achter Lijnbaansgracht 274) | Bestemming 'tuin-1' wordt gewijzigd in 'tuin-3'. | verwerken uitspraak RvS |
Leidsestraat 32 | De goot- en bouwhoogte van dit pand wordt aangepast. | verwerken uitspraak RvS |
Amstelstraat 12 | Op de verbeelding was een aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 3 en 4 toegestaan tot een bruto vloeroppervlakte van 4.000 m2' opgenomen. In de regels was een aanduiding opgenomen, welke voorzag in maximaal 2.000 m2. De regels zijn aangepast aan de aanduiding op de verbeelding. Daarnaast is de aanduiding specifieke vorm van tuin 'tuin - keurtuin' verwijderd van de plankaart (voor zover vallend binnen de bestemming GD 2). Deze aanduiding was niet juist. | regels in overeenstemming brengen met de verbeelding |
Lange Leidsedwarsstraat 214 – 216 | De aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' is verwijderd. Deze had betrekking op een monument, maar dit monument is in het verleden al gesloopt. | regels en verbeelding aanpassen aan feitelijke , vergunde situatie |
Prinsengracht 512 | Voor dit pand was een verkeerde aanduiding t.b.v. de horeca opgenomen. De aanwezige horeca bevindt zich in het souterain. Daarmee is er de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 4 toegestaan in het souterain' opgenomen voor dit pand. | regels en verbeelding aanpassen aan feitelijke , vergunde situatie |
Utrechtsedwarsstraat 67 | De begane grond wordt gebruikt t.b.v. een horeca 4 gelegenheid. Het gehele pand krijgt daarom de bestemming GD 1.4. | regels en verbeelding aanpassen aan feitelijke, vergunde situatie |
Thorbeckeplein 3 | De begane grond wordt gebruikt t.b.v. een horeca 2 gelegenheid. Het pand krijgt daarom de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 2 toegestaan in de eerste bouwlaag'. | regels en verbeelding aanpassen aan feitelijke, vergunde situatie |
Reguliersdwarsstraat 17-19 | De begane grond en de eerste verdieping wordt gebruikt t.b.v. een horeca - 3 gelegenheid. Het pand krijgt daarom de bestemming GD 1.3 met aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 3 toegestaan in tweede bouwlaag'. | regels en verbeelding aanpassen aan feitelijke , vergunde situatie |
Reguliersbreestraat 4-6 | De aanduiding 'specifieke vorm van centrum-seksinrichting toegestaan in de eerste, tweede en derde bouwlaag' miste in de regels. Deze bepaling is toegevoegd aan de regels. | regels in overeenstemming brengen met de verbeelding |
Vijzelstraat 109 - 111 | Aan bestemming C2 wordt aanduiding horeca 4 in de eerste bouwlaag' toegevoegd. | regels en verbeelding aanpassen aan feitelijke, vergunde situatie. |
Amstelveld 2, 4 en 6 | De bestemming 'gemengd-2' wordt gewijzigd in 'gemengd - 1'. | regels en verbeelding aanpassen aan feitelijke, vergunde situatie. |
Amstelstraat 25 | De bestemming 'centrum-3' wordt gewijzigd in 'gemengd - 1.3'. | regels en verbeelding aanpassen aan feitelijke, vergunde situatie. |
Vijzelgracht 59 | De bestemming 'centrum-2' wordt gewijzigd in 'gemengd - 1.4'. | regels en verbeelding aanpassen aan feitelijke, vergunde situatie. |
Vijzelgracht 63 | De bestemming 'centrum-2' wordt gewijzigd in 'gemengd - 1.3'. | regels en verbeelding aanpassen aan feitelijke, vergunde situatie. |
Max Euweplein 45A | De aanduiding 'souvenirwinkel toegestaan' wordt verwijderd. | regels en verbeelding aanpassen aan feitelijke, vergunde situatie. |
Herengracht 542-556 en het perceel naast Keizersgracht 677 | Voor hotel Waldorf Astoria is een projectafwijkingsprocedure doorlopen. Het hotel is opgeleverd. Het hotel is bestemd in de herziening. |
Met het bestemmingsplan wordt beoogd de bestaande toestand in het plangebied te regelen en het gemeentelijk beleid te vertalen. Dit heeft geleid tot een grote hoeveelheid gebruiksregels en bouwregels. Middelen om een bestemmingsplan voldoende flexibel te houden zijn de wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. Wanneer het plan voorziet in deze bevoegdheden, hoeven in voorkomende gevallen geen herzieningen van het plan in procedure te worden gebracht. De afwijkingsbevoegdheden zijn bedoeld voor de bouwregels, bijvoorbeeld afwijken van de maximaal toegestane bouwhoogte, en voor de bijzondere gebruiksbepalingen, zoals een afwijking van het maximum vloeroppervlak. De wijzigingsbevoegdheden zijn bedoeld voor het realiseren van een andere functie, bijvoorbeeld een ondergrondse parkeervoorziening of een hotel. In de regels zijn de bevoegdheden van criteria voorzien. Een belangrijk algemeen criterium is dat de toepassing van een afwijkings- of wijzigingsbevoegdheid niet tot gevolg mag hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan.
Elk verzoek om toepassing van een van deze bevoegdheden zal aan de criteria worden getoetst. Voldoen aan de criteria betekent niet per definitie dat een omgevingsvergunning die toestemming geeft om van het bestemmingsplan af te wijken wordt verleend of een wijzigingsplan in procedure wordt gebracht. Ruimtelijke ordening is immers belangenafweging.
Artikel 3.9 a van de Wet ruimtelijke ordening bepaalt, dat op de procedure van een wijzigingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit houdt in dat het ontwerpwijzigingsplan voor zes weken ter inzage wordt gelegd en dat belanghebbenden hun zienswijze ten aanzien van het ontwerpplan kunnen indienen.
Voor een omgevingsvergunning die toestemming geeft tot het binnenplans afwijken van het bestemmingsplan geldt een beslistermijn van acht weken. Belanghebbenden kunnen nadat een beslissing op de aanvraag is genomen een bezwaarschrift indienen.
Sinds 1 januari 2010 wordt niet meer gesproken van een plankaart, maar van een digitale en analoge verbeelding. Op die datum is de digitaliseringsverplichting uit de Wet ruimtelijke ordening volledig in werking getreden. Om aan de wettelijke verplichting te voldoen, dient de verbeelding op twee wijzen beschikbaar te worden gesteld: zowel analoog als digitaal. Beide verbeeldingen moeten in samenhang met de regels kunnen worden gelezen en begrepen. Bij discrepantie heeft de digitale verbeelding voorrang op de analoge.
Op de verbeelding met legenda zijn de verschillende bestemmingen te vinden. Het bestemmingsplan kent de volgende bestemmingen:
De opbouw van de bestemmingsregels is, overeenkomstig de landelijk voorgeschreven Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012, als volgt: bestemmingsomschrijving, bouwregels, nadere eisen, afwijken van de bouwregels, specifieke gebruiksregels, afwijken van de gebruiksregels en wijzigingsbevoegdheid.
Op de verbeelding komen tevens functieaanduidingen voor. Daarnaar wordt in de regels verwezen, opdat de aanduidingen bindend zijn. Een voorbeeld hiervan is de aanduiding 'specifieke vorm van gemengd - horeca 4 toegestaan op de tweede bouwlaag', hetgeen betekent dat een horeca 4- gelegenheid uitsluitend is toegestaan op de tweede bouwlaag, daar waar op de verbeelding deze aanduiding voorkomt.
Naast functieaanduidingen zijn ook bouwaanduidingen op de verbeelding opgenomen. Een voorbeeld hiervan is 'specifieke bouwaanduiding - orde 1'. Dit type specifieke bouwaanduidingen geeft de architectonische waardering aan binnen de dubbelbestemming 'Waarde-cultuurhistorie' en is gebruikt ter vervanging van de waarderingskaart die voorheen als separate kaart onderdeel van de bestemmingsplanregels uitmaakte. Met de bouwaanduidingen zijn de waarderingen in het bestemmingsplan geïntegreerd.
Binnen de detailhandellinten 1 en 2 als aangegeven in artikel 17 van de regels komen de bestemmingen 'Centrum - 1 en - 2' voor. Detailhandelslint 1 betreft de Leidsestraat. In deze straten zijn op alle bouwlagen detailhandel en voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening toegestaan. In de gebouwen, waaronder die met de bestemming 'Centrum - 1', zijn de eerste bouwlaag alleen publieksfuncties, toegestaan. Kantoren (zonder baliefunctie), bedrijven, voorzieningen, kinderdagopvang en woningen zijn niet toegestaan in de eerste bouwlaag.
Voor detailhandellint 2, dat zich bevindt in de Reguliersbreestraat, zijn binnen de bestemming 'Centrum - 2' kantoren (zonder baliefunctie), bedrijven, voorzieningen, kinderdagopvang en woningen in de eerste bouwlaag eveneens uitgesloten. In deze bouwlaag zijn alleen publieksfuncties toegestaan. In tegenstelling tot detailhandellint 1, mogen hier in de tweede en hogere bouwlagen geen publieksfuncties worden gevestigd.
De meeste bebouwing binnen het plangebied van bestemmingsplan 'Zuidelijke binnenstad' heeft een gemengde bestemming met een toevoeging die met een '- 1' begint. Daarvan zijn 6 varianten. Op gronden met deze bestemming zijn de volgende functies toegelaten: wonen, short stay, detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening, kantoren, openbare en bijzondere voorzieningen, galeries, bedrijven, inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen en fietsenstallingen. In deze eerste herziening komen de bestemmingen 'gemengd - 1', gemengd - 1.3', 'gemengd - 1.4' en 'gemengd 1.5' voor.
De bestemming 'gemengd - 1' is de standaard. in geval van 'gemengd - 1.3' is naast de standaard toegelaten functies horeca 3 in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag (kelder/souterrain) toegestaan. Binnen deze bestemming is ook een aanduiding opgenomen, waarmee ook de tweede bouwlaag gebruikt mag worden ten behoeve van horeca 3. In geval van 'gemengd - 1.4' is naast de standaard toegelaten functies horeca 4 in de eerste bouwlaag en de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag (kelder/souterrain) toegestaan. Binnen de bestemming 'gemengd -1.5' is horeca 5 (hotels) in alle bouwlagen toegestaan.
Binnen de bestemming 'gemengd - 2' zijn de volgende functies toegelaten: detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening, kantoren, openbare en bijzondere voorzieningen, galeries, bedrijven, inpandige en ondergrondse parkeervoorzieningen en fietsenstallingen. Wonen is uitgesloten.
De tuinen en erven behorende bij de in het plangebied voorkomende panden zijn als 'Tuin - 3' bestemd. De bestaande bebouwing op binnenterreinen -met uitzondering van bestaande tuinhuizen in keurtuinen- heeft de bestemming 'Tuin - 3' gekregen. Deze bebouwing mag gehandhaafd worden en geheel worden vernieuwd, doch niet worden vergroot. Hierbij dienen de bestaande goot- en bouwhoogtes in acht te worden genomen. Peildatum is de terinzagelegging van het ontwerp van het plan. Ingeval de hoofdbebouwing op hetzelfde perceel wordt gesloopt, mogen de bestaande (bij)gebouwen op de gronden met de bestemming 'Tuin - 3' op hetzelfde bouwperceel niet worden gehandhaafd.
De tuinbestemming kent een wijzigingsbevoegdheid ten behoeve van ondergrondse parkeervoorzieningen en/of fietsenstallingen. De bovenkant van het dak dient minimaal een meter onder het maaiveld te worden geprojecteerd opdat daar een laag grond van een meter dik op kan worden aangebracht om beplanting mogelijk te maken. De bestemming kent verder bijzondere gebruiksbepalingen en een stelsel van nadere eisen.
Op basis van de archeologische verwachtingswaarden is er een dubbelbestemming 'Waarde-archeologie 3' en 'Waarde-archeologie 9' opgenomen voor gronden met een hoge archeologische verwachting. Bij voorgenomen uitvoering van ondergrondse werken en bouwwerken wordt een archeologisch rapport verlangd. Voor de uitvoering van ondergrondse werken van een bepaalde omvang is een omgevingsvergunning vereist. Bij de vergunningaanvraag moet een rapport worden ingediend. Ook hier geldt dat bij een hogere verwachtingswaarde de vergunning vereist is bij een kleine ingreep, terwijl bij een lagere verwachtingswaarde pas bij een forsere ingreep een omgevingsvergunning is vereist.
Aan zowel de omgevingsvergunning voor ondergronds bouwen als de omgevingsvergunning voor ondergrondse werken kunnen voorschriften worden verbonden met het oog op de archeologische monumentenzorg.
De dubbelbestemmingen zijn primair ten opzichte van de andere aan de gronden gegeven bestemmingen.
Op 29 januari 1999 is het besluit tot aanwijzing van de Amsterdamse Binnenstad tot beschermd stadsgezicht genomen. In hoofdstuk 4 van de toelichting van het bestemmingsplan 'Zuidelijke Binnenstad' is uitvoerig aandacht besteed aan de cultuurhistorische ontwikkeling. Het beleid over de waardering van gebouwen is opgenomen in hoofdstuk 5 van dat bestemmingsplan. Alle gronden in het plangebied hebben deze dubbelbestemming. Behoud van de cultuurhistorische- en architectuurhistorische waarden staat bij gronden met deze bestemming voorop. Om die reden is de bestemming primair gemaakt aan de overige aan deze gronden gegeven bestemmingen, met uitzondering van de dubbelbestemmingen Waarde - archeologie 3 en 9. Dit betekent dat aanvragen om omgevingsvergunning altijd eerst dienen te worden getoetst aan de regels van de dubbelbestemming.
Het bestemmingsplan beoogt de karakteristiek van het stadsgezicht te behouden, te herstellen en/of te versterken. De karakteristiek is in de verbeelding geïntegreerd door middel van specifieke bouwaanduidingen die de architectonische waardering weergeven. In de regels is het beleid ten aanzien van de diverse waarderingen neergelegd. De omgevingsvergunning, in het bijzonder artikel 2.1 lid 1 onder h van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (sloop binnen beschermd stadsgezicht), is het juridische handvat om afbraak te voorkomen. De regels die zijn gegeven over de wijze van herstel, materiaalgebruik, maatvoering, detaillering en dergelijke, gelden als toetsingskader bij aanvragen om omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid onder a van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (bouwen van een bouwwerk).
Bijna alle bestemmingen hebben wel een of meer functieaanduidingen of bouwaanduidingen. Dit kan variëren van aanduidingen die aangeven waar welk type horeca is toegestaan tot aan waar seksinrichtingen zijn toegestaan. Daarnaast zijn er bijvoorbeeld bouwaanduidingen voor de architectonische waardering.
Bij alle bestemmingen zijn bouwregels opgenomen. Deze regels vloeien grotendeels voort uit de ruimtelijke en functionele beschrijving van het gebied en het gemeentelijke beleid zoals verwoord in de hoofdstukken 5 en 6 van de toelichting van het bestemmingsplan 'Zuidelijke binnenstad'. Enkele bepalingen worden nader toegelicht.
De regeling voor goot- en bouwhoogten en de ligging van de achtergevelrooilijn is in hoofdstuk 5 van de toelichting van het bestemmingsplan 'Zuidelijke binnenstad' toegelicht. Om te voorkomen dat zogenaamde onderstukken (bebouwing in één bouwlaag) ontstaan, waardoor het gewenste gevelbeeld verstoord zou worden, bedraagt de bouwhoogte van gebouwen minimaal 9 meter. Deze bepaling geldt niet voor aan- en uitbouwen en daar waar op de verbeelding een lagere bouwhoogte is aangeduid. Een belangrijke bepaling is voorts de gegarandeerde ontsluiting van hogere bouwlagen. Het samenvoegen van gebouwen is niet toegestaan. Bij nieuwbouw moet de gebouwbreedte van de te slopen bebouwing worden gehandhaafd.
Het geheel aan bouwregels wordt gecompleteerd door een stelsel van nadere eisen. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan de situering en afmeting van bebouwing. Hieronder zijn het aantal bouwlagen en de dakconstructie mede begrepen. Nadere eisen kunnen worden gesteld indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht of in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing. Dit laatste zal zich met name in hoeken van bouwblokken kunnen voordoen.
Bij de diverse bestemmingen zijn bevoegdheden van het bevoegd gezag tot het bij omgevingsvergunning afwijken van de bouwregels opgenomen, met objectieve criteria waaraan wordt getoetst. De criteria zijn nader beschreven in de toelichting. Toepassing van een afwijkingsmogelijkheid mag in elk geval niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of dat aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied onevenredige afbreuk wordt gedaan.
De specifieke gebruiksregels die gelden voor de verschillende functies zijn eveneens opgenomen. Het gaat dan bijvoorbeeld om maximale vloeroppervlaktematen van functies, of regels waaruit blijkt in welke bouwlaag functies zich mogen bevinden. Het bestemmingsplan beoogt het dynamische karakter van het plangebied te behouden en te versterken en de functiemenging te handhaven.
Naast een standaard antidubbeltelbepaling is in de algemene regels als bouwregel opgenomen dat aanvullende werking van de Bouwverordening is uitgesloten. Voorts is een aantal algemene regels opgenomen met betrekking tot het bij omgevingsvergunning afwijken, zoals voor balkons, voor bergbezinkbassins en elektronische communicatiemiddelen. Ook kan worden afgeweken bij omgevingsvergunning voor de plaatsing van een scootmobielstalling. Dit kan uitsluitend wanneer het dient voor het veilig stallen van scootmobiels voor ouderen en gehandicapten. De stalling mag niet groter zijn dan strikt noodzakelijk voor het stallen van de scootmobiel. De afwijking wordt toegestaan voor de duur van het noodzakelijke gebruik door de aanvrager. Nadien dient de stalling te worden verwijderd.
In de algemene gebruikregels is opgenomen in welke straten en aan welke straatzijden de detaihandelslinten zijn gelegen en wat daar wel en niet is toegestaan in de diverse bouwlagen.
In de algemene regels is voorts nog een algemene wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Het betreft de mogelijkheid om de 'Staat van Inrichtingen' te wijzigen in die zin dat hieraan functies kunnen worden toegevoegd of de daarin opgenomen functies kunnen worden ingedeeld bij een andere milieucategorie.
Met het van kracht worden van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) op 1 oktober 2010 is het verbod om in strijd met het bestemmingsplan te handelen (of in termen van de Wabo 'projecten uit te voeren') in artikel 2.1, aanhef en onder c, van die wet opgenomen. Het bestemmingsplan is met andere woorden niet langer de plaats voor een algemeen gebruiksverbod.
In Wet op de Ruimtelijke Ordening (oud) was niet voorzien in een algemeen gebruiksverbod om gronden of bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of voor een doel in strijd met de daarvoor geldende regels. Deze algemene gebruiksverboden werden apart in elk bestemmingsplan opgenomen. Tussen 1 juli 2008, toen de Wet ruimtelijke ordening in werking trad, en 1 oktober 2010 was het algemene gebruiksverbod van artikel 7.10 van de Wet ruimtelijke ordening van kracht. Genoemd artikel is met de inwerkingtreding van de Wabo vervallen.
De Wet ruimtelijke ordening schrijft voor hoe de overgangsbepalingen voor bouwwerken en gebruik in bestemmingsplannen dienen te luiden. Kort samengevat zijn hieronder de belangrijkste punten vermeld.
Voor bouwwerken die aanwezig zijn op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan of die nog gebouwd kunnen worden op basis van een bouwvergunning en die afwijken van het bestemmingsplan geldt, dat deze gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd.
De overgangsbepalingen voor bouwwerken bevat een calamiteitsregeling en een regeling op grond waarvan het bevoegd gezag eenmalig kan worden afgeweken voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk dat onder de overgangsbepalingen valt met maximaal 10%.
De overgangsregels voor het gebruik bepalen dat het gebruik dat op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is, mag worden voortgezet. Het met het bestemmingsplan strijdige gebruik mag niet worden veranderd in een ander strijdig gebruik, tenzij daardoor de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het strijdige gebruik langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten.
De overgangsbepalingen zijn niet van toepassing op bestaande bouwwerken die zijn gebouwd zonder vergunning en bestaand gebruik in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
In het vastgestelde bestemmingsplan Zuidelijke Binnenstad (gemeente Amsterdam, met kenmerk NL.IMRO.0363.A1006BPSTD) wordt in hoofdstuk 8 van de toelichting uitgebreid ingegaan op de milieuaspecten geluidhinder, duurzaam bouwen, luchtkwaliteit en externe veiligheid.
Gezien de aard en omvang van deze herziening wordt voor de uitgebreide beschrijving verwezen naar de hoofdstuk 8 van de toelichting van dat bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt kort aangegeven of deze milieuaspecten een rol spelen voor de herziening.
Deze herziening maakt, ten opzichte van het geldende bestemmingsplan 'Zuidelijke binnenstad' geen nieuwe woningen mogelijk. De noodzaak voor het verrichten van akoestisch onderzoek vervalt hiermee. Ten behoeve van het bestemmingsplan 'Zuidelijke binnenstad' is wel akoestisch onderzoek verricht (Akoestisch onderzoek-Zuidelijke binnenstad", DRO, september 2011, bijlage 5 bij de toelichting van bestemmingsplan Zuidelijke binnenstad).
Deze herziening maakt, ten opzichte van het geldende bestemmingsplan 'Zuidelijke binnenstad' geen nieuwe functies mogelijk. Er zijn daarmee geen belemmeringen aanwezig voor het opstellen van deze herziening.
De 'Eerste herziening bestemmingsplan Zuidelijke binnenstad' is conserverend van aard, maar kent wat betreft de functies een zekere dynamiek. Het plangebied is gelegen in een binnenstedelijke situatie. Dynamiek van functies hoort hierbij.
De voorliggende 'Eerste herziening van bestemmingsplan Zuidelijke binnenstad' draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtverontreiniging. Vanuit luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor deze herziening.
In en rond het plangebied zijn geen routes voor vervoer van gevaarlijke stoffen. Vanuit het oogpunt van externe veiligheid biedt het bestemmingsplan geen mogelijkheden tot het vergroten van risico's.
Het archeologische erfgoed bestaat uit voorwerpen, structuren, landschappelijke- en infrastructurele elementen die in de bodem bewaard zijn gebleven. Dit bodemarchief levert een bijdrage aan de cultuurhistorie van de stad en maakt de beleving van het verleden bovendien tastbaar.
Om het archeologische erfgoed beter te beschermen, is in 1992 het Verdrag van Malta opgesteld. Het verdrag stelt dat behoud van archeologisch erfgoed in de bodem, in iedere fase van planontwikkeling moet worden meegewogen. Als behoud in de bodem geen optie is, dan worden archeologische resten opgegraven. De initiatiefnemer van een ruimtelijk plan dat bodemverstoring tot gevolg heeft, is verantwoordelijk voor de planologische en financiële inpassing van het archeologisch onderzoek. Een bouwplan dient te voorzien in maatregelen om archeologische overblijfselen volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie te documenteren en de informatie en vondsten te behouden.
De nieuwe wet ter uitvoering van het Verdrag van Malta, de Wet op de archeologische monumentenzorg, is per 1 september 2007 definitief van kracht. De wetgeving schrijft voor dat in elk bestemmingsplan rekening moet worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
In dit kader heeft Bureau Monumenten & Archeologie een archeologisch bureauonderzoek (juni 2010) uitgevoerd voor het plangebied 'Zuidelijke binnenstad'. Het onderzoek is als bijlage 9 bij de toelichting van dat bestemmingsplan toegevoegd. De waardestelling in het bureauonderzoek is gebaseerd op een historisch topografische inventarisatie van kaartmateriaal, publicaties en archiefbronnen, in samenhang met archeologische informatie over al bekende vindplaatsen in het plangebied. In het onderzoek komen het nationale, provinciale en het gemeentelijke archeologiebeleid aan de orde. De historische- en archeologische achtergronden en de archeologische verwachting van het plangebied zijn gekoppeld aan een beleidskaart waarmee wordt gespecificeerd of, en in welke mate archeologische maatregelen binnen (toekomstige) planontwikkeling vereist zijn.
Voor de volledige weergave van het onderzoek wordt verwezen naar bijlage 9 van de toelichting van bestemmingsplan 'Zuidelijke binnenstad'.
Op basis van de historisch-topografische en archeologische inventarisatie zijn binnen het plangebied zuidelijke binnenstad materiële overblijfselen te verwachten die samenhangen met de ontwikkeling van dit stedelijke gebied van de 16de tot de 20ste eeuw. Het gaat om funderingen van de 16de en de 17de eeuwse stadswal, een middeleeuws klooster en sporen van bewoning en ambacht vanaf de 17de eeuw. Dit leidt tot een verwachtingenkaart met zones van archeologische materiële neerslag (de verwachtingenkaart maakt deel uit van het Archeologisch onderzoek dat als bijlage bij de toelichting is opgenomen).
Binnen het plangebied bestaan de volgende archeologische verwachtingszones:
A: Stadswal 1585 en 1592
B: Stadswal 1663
C: Waterlopen, Boerenwetering
D: Grachten, militaire zones
E: Grachten, infrastructuur en transportzones
F: Grachten, productiezones
G: Grachten, woonzones
H: Bewoning
I: Bewoning en ambacht
J: Markten
K: Religie
L: Zorginstellingen
M: Prestedelijk landgebruik
N: Verstoring
De beleidskaart maakt onderscheid tussen zones met een hoge verwachting, zones met een lage verwachting en een zone zonder verwachting. De verwachtingen worden gekoppeld aan de huidige toestand van het terrein en mogelijk opgestreden bodemverstoringen. De clustering van de verwachtingszones resulteert in een beleidskaart met daarop zones met bijbehorende specifieke beleidsmaatregelen (de beleidskaart maakt deel uit van het Archeologisch onderzoek dat als bijlage bij de toelichting is opgenomen).
Binnen het plangebied van de herziening komt een hoge verwachtingswaarde voor. Er dient een omgevingsvergunning ten behoeve van bodemverstorende bouwwerkzaamheden verkregen te worden. Uitzondering van archeologisch veldonderzoek geldt bij bodemingrepen kleiner dan 100 m2 en minder dan 0,50 meter onder het maaiveld.
Voor het hele plangebied geldt de wettelijke meldingsplicht. Dit houdt in dat wanneer geen archeologisch vervolgonderzoek vereist is en toch bodemvondsten ouder dan 50 jaar worden aangetroffen, Bureau Monumenten en Archeologie hiervan op de hoogte moet worden gebracht. In overleg met de opdrachtgever kunnen dan maatregelen worden getroffen over de documentatie en berging van de vondsten.
Het volledige archeologisch bureauonderzoek is als bijlage bij de toelichting bij deze herziening gevoegd.
In het vastgestelde bestemmingsplan Zuidelijke Binnenstad (gemeente Amsterdam, met kenmerk NL.IMRO.0363.A1006BPSTD) wordt in hoofdstuk 10 van de toelichting uitgebreid ingegaan op het aspect water.
Gezien de aard en omvang van deze herziening wordt voor de uitgebreide beschrijving van alle water gerelateerde aspecten verwezen naar de hoofdstuk 10 van de toelichting van dat bestemmingsplan.
Met deze herziening worden er geen extra bouwmogelijkheden gecreëerd ten opzichte van het bestemmingsplan 'Zuidelijke Binnenstad'. Er spelen daarom geen waterspecten waar deze herziening rekening mee dient te houden.
In het vastgestelde bestemmingsplan Zuidelijke Binnenstad (gemeente Amsterdam, met kenmerk NL.IMRO.0363.A1006BPSTD) wordt in hoofdstuk 11 van de toelichting uitgebreid ingegaan op het aspect flora en fauna.
Deze herziening maakt, ten opzichte van het geldende bestemmingsplan 'Zuidelijke binnenstad' geen ontwikkeling mogelijk. Daarmee zijn er geen consequenties vanuit de natuurwetgeving voor deze herziening.
Ten behoeve van het bestemmingsplan 'Zuidelijke binnenstad' is wel een natuurtoets uitgevoerd door Dienst Ruimtelijke Ordening van de gemeente Amsterdam. Deze is als bijlage 10 toegevoegd aan de toelichting van dat bestemmingsplan.
In het vastgestelde bestemmingsplan Zuidelijke Binnenstad (gemeente Amsterdam, met kenmerk NL.IMRO.0363.A1006BPSTD) wordt in hoofdstuk 12 van de toelichting de werking van het Luchthavenindelingsbesluit beschreven.
Deze herziening maakt, ten opzichte van het geldende bestemmingsplan 'Zuidelijke binnenstad' geen ontwikkeling mogelijk. Daarmee zijn er geen consequenties vanuit het Luchthavenindelingsbesluit voor deze herziening.
De Wet ruimtelijke ordening (artikel 6.12.1) verplicht gemeenten gelijktijdig met een ruimtelijk besluit, zoals een bestemmingsplan, een exploitatieplan vast te stellen indien er een 'bouwplan' mogelijk wordt gemaakt. Artikel 6.2.1. van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geeft aan wanneer er sprake is van een bouwplan.
Indien er sprake is van een bouwplan, kan de (deel-)raad bij de vaststelling van een bestemmingsplan ook besluiten geen exploitatieplan vast te stellen, indien:
In aanvulling op het voorgaande kan de (deel-)raad besluiten geen explotatieplan vast te stellen indien (artikel 6.2.1 a van het Bro):
De stadsdeelraad moet bij het vaststellen van het ruimtelijk plan expliciet het besluit nemen om geen exploitatieplan vast te stellen, indien er sprake is van een bouwplan. Er bestaat de verplichting een kostenverhaalsafweging te maken. De kostensoorten die moeten worden verhaald zijn opgesomd in de artikelen 6.2.3. en 6.2.4. van het Besluit ruimtelijke ordening. Zijn er bepaalde kostensoorten aan de orde (bij actualiseringsplannen in ieder geval het opstellen van het bestemmingsplan en planschade), dan moet worden bezien of deze kosten anderszins verzekerd zijn. Dit kan door middel van een anterieure overeenkomst of wanneer sprake is van erfpacht.
De herziening maakt geen bouwplan mogelijk, zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Bro (nml een woning). Er is daarmee geen noodzaak voor het opstellen van een exploitatieplan.
Deze herziening is opgesteld naar aanleiding van de uitspraak van de Raad van State op ingediende beroepschriften tegen het bestemmingsplan 'Zuidelijke binnenstad'. In aanvulling daarop worden een aantal geconstateerde onjuistheden in het in werking getreden plan gecorrigeerd.
Op grond van artikel 2, onder 2 b, van de inspraakverordening van Stadsdeel Amsterdam - Centrum wordt geconstateerd dat er geen inspraak verleend hoeft te worden op deze eerste herziening van het bestemmingsplan Zuidelijke Binnenstad.
Het concept-ontwerpbestemmingsplan van deze 'Eerste herziening van het bestemmingsplan Zuidelijke binnenstad' is voorgelegd aan de Dienst Ruimtelijke Ordening (DRO) en Waternet. Beide instanties hebben te kennen gegeven geen inhoudelijke reactie te hebben op de herziening.
Gezien de aard en omvang van de herziening, zijn er geen provinciale belangen betrokken. De provincie heeft laten weten dat vooroverleg niet nodig is bij bestemmingsplannen waar geen provinciale belangen bij betrokken zijn. Bij deze herziening zijn geen provinciale belangen betrokken.