Plan: | Herbestemmen Raambordelen Binnenstad |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0363.A1003BPSTD-OH01 |
De voor 'Gemengd - 3' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. wonen;
b. kantoren;
c. kantoren met baliefunctie;
d. galeries;
e. detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening, met dien verstande dat deze functies niet zijn toegestaan in perceel Singel 295, met inachteming van het bepaalde in sublid 5.6.1;
f voorzieningen, met inachtneming van het bepaalde in sublid 5.6.2;
g. besloten prostitutiebedrijf, niet zijnde raamprostitutiebedrijf, met inachtneming van het bepaalde in sublid 5.6.3;
h. bedrijven, met inachtneming van het bepaalde in sublid 5.6.4;
i. inpandige en ondergrondse fietsenstallingen;
j. nutsvoorzieningen;
k. behoud en herstel van panden die op de verbeelding zijn aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' [sba-2], en 'specifieke bouwaanduiding - orde 3' [sba-3], met in achtneming van het bepaalde in artikel 7.
Op de tot 'Gemengd - 3' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde worden opgericht ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen.
Gebouwen mogen uitsluitend in de voorgevelrooilijn worden opgericht, met dien verstande dat deze bepaling niet geldt voor bebouwing op de binnenterreinen.
Uitbreiding van de diepte van gebouwen, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, is toegestaan met inachtneming van het volgende:
Ondergrondse bebouwing bedraagt ten hoogste twee bouwlagen.
Met uitzondering van straten waarvan de gevelindeling van gebouwen ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan overwegend afwijkt, dient de gevel een duidelijke driedeling te bevatten, bestaande uit een plint, een gevelvlak en een gevelbeëindiging, waarbij het accent wordt gelegd op verticale plaatsing van ramen en andere geveldoorbrekingen.
Het is niet toegestaan de gevel te construeren of te wijzigen ten behoeve van gevelverkoop en/of open puiverkoop, waardoor een open gevel ontstaat.
Het is niet toegestaan de gevel te construeren of te wijzigen op een zodanige wijze dat gesloten plinten (eerste bouwlaag) ontstaan; bergingen mogen niet aan de straatzijde worden gesitueerd. Deze bepaling geldt niet voor souterrains.
Loggia's zijn aan de straatzijde niet toegestaan.
In geval van verbouwing, restauratie, verbetering en/of verandering van gebouwen dienen de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan aanwezige, al dan niet zelfstandige, ontsluitingen naar de tweede en hogere bouwlagen te worden gehandhaafd.
1. Het is verboden om gebouwen samen te voegen.
2. In geval van sloop-nieuwbouw dient de gebouwbreedte van de te slopen bebouwing te worden teruggebouwd.
De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste 2 meter.
Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de leden 5.2 en 5.4 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.
Het dagelijks bestuur is bevoegd bij een omgevingsvergunning af te wijken van de volgende bouwregels:
het bepaalde in sublid 5.2.2 sub c;
het bepaalde in sublid 5.2.5 sub a, voor het overschrijden van de op de verbeelding aangegeven goothoogte met ten hoogste 1 meter. De afwijking wordt alleen toegestaan voor zover het straatbeeld dit toelaat;
het bepaalde in sublid 5.2.5 sub b en sublid 5.2.4 sub b, voor het overschrijden van de bouwhoogte voor liften, trappenhuizen, condensatoren en centrale verwarmingsinstallaties tot ten hoogste 4 meter en voor schoorstenen, ventilatie-inrichtingen en antennes tot ten hoogste 5 meter;
Afwijking voor lift- en trappenhuizen, condensatoren en centrale verwarmingsinstallaties wordt alleen verleend indien aantoonbare redenen uitwijzen, dat de bedoelde onderdelen niet (geheel) inpandig kunnen worden gerealiseerd, onder de voorwaarde, dat:
a. deze installaties zo klein als technisch mogelijk zijn;
b. deze installaties zoveel mogelijk uit het zicht vanaf de openbare ruimte worden geplaatst en
c. rekening wordt gehouden met de bouwhoogte van de omringende bebouwing;
het bepaalde in sublid 5.2.4 voor panden die op de verbeelding zijn aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding orde - 3' [sba-3] tot ten hoogste de op de verbeelding aangegeven goot- en bouwhoogte:
Afwijking wordt alleen toegestaan voor zover het straatbeeld dit toelaat. Door de ophoging van panden mogen de variatie, de hoekaccenten en de toonaangevende elementen niet worden aangetast;
het bepaalde in sublid 5.2.5 sub b, sublid 5.2.4 sub b en sublid 5.2.7 sub c, voor een dakterras;
Het dakterras mag alleen aan de achtergevel van het hoofdgebouw worden gerealiseerd, tot maximaal de helft van de diepte van het betreffende bouwblok, mits de kapvorm wordt gerespecteerd en het dakterras geen aantasting van het daklandschap oplevert. De bijbehorende afrastering mag ten hoogste 1,20 meter bedragen ten opzichte van het desbetreffende dak. Het dakterras mag tevens op een aanbouw of een bijgebouw worden gerealiseerd;
het bepaalde in sublid 5.2.12 mits de tweede en hogere bouwlagen van het desbetreffende pand in voldoende mate bereikbaar blijven;
het bepaalde in sublid 5.2.13, lid 1 voor het samenvoegen van gebouwen, mits het doorbreken van de parcellering geen onevenredige aantasting van de cultuurhistorische, de bouwhistorische stedenbouwkundige en functioneel-economische structuur tot gevolg heeft.
Voor zover één (of meerdere) van bovengenoemde ontheffingen betrekking heeft op gronden die zijn gelegen binnen de dubbelbestemming 'Waarde-cultuurhistorie', wordt artikel 7 in acht genomen;
Toepassing van een afwijkingsbevoegdheid mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.
Het dagelijks bestuur kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 5.6.4. voor het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een functie die niet in de 'Staat van Inrichtingen' voorkomt en die niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen in de toegestane categorieën.
Het dagelijks bestuur kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 5.6.4. voor het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een functie die, al dan niet na uitbreiding of wijziging van de 'Staat van Inrichtingen' valt onder één of meer categorieën hoger dan toegestaan, mits de desbetreffende functie niet meer milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen in de toegestane categorieën.
Het dagelijks bestuur kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sublid 5.5.2, sub b tot maximaal 300 m2.
Afwijking kan worden toegestaan indien:
Op de tot 'Gemengd - 3' bestemde gronden gelden de volgende specifieke gebruiksbepalingen:
Voorzieningen voorzover het betreft automatenhallen zijn niet toegestaan.
De oppervlakte van de besloten prostitutiebedrijven, zoals aanwezig op de eerste dag van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, mag niet worden vergroot.
Bedrijven zijn uitsluitend toegestaan voorzover deze in de van deze regels deel uitmakende 'Staat van Inrichtingen' vallen in milieuhindercategorie 1 of 2.
De onbebouwd blijvende gedeelten van de tot 'Gemengd - 3' bestemde gronden mogen worden gebruikt als 'Tuin - 1';
Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 6 en 7.
Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de op de verbeelding opgenomen aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' te wijzigen in 'specifieke bouwaanduiding - orde 1', indien en voor zover het desbetreffende pand onherroepelijk is aangewezen als rijksmonument of gemeentelijk monument.
Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming zo te wijzigen, dat nadere regels worden gesteld aan de in lid 1 genoemde functies, indien sprake is van aantasting of dreigende aantasting van de karakteristiek van het plangebied.