Plan: | Oostelijke eilanden |
---|---|
Status: | onherroepelijk |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0363.A0901BPSTD-OH01 |
De aanleg van de Oostelijke eilanden is op te vatten als een momentopname in de voortdurende ontwikkeling van Amsterdam als havenstad. De haven- en zeevaartgebonden activiteiten werden planmatig ondergebracht op nieuw aangeplempte, dan wel vergraven (ei)landen aan de periferie van de stad. De afstand tot de Dam werd daarbij steeds groter, de afstand tot het open water van het IJ daarentegen bleef gelijk. De oude, vrijkomende binnenstedelijke havengebieden ontwikkelden zich tot nieuwe woongebieden. De oostelijke én westelijke eilanden vormen het voorlopig sluitstuk van een reeks van maar liefst tien kunstmatige eilanden, ontworpen tussen het einde van de zestiende en het midden van de zeventiende eeuw.
Bovengeschetste ontwikkeling is voor wat betreft de Oostelijke eilanden sterk verbonden met de uitleg van de befaamde grachtengordel, in dezelfde periode. Immers, de Oostelijke eilanden vallen binnen de vierde stadsuitleg van Amsterdam (globaal 1650), het tweede segment van de grachtengordel, vanaf de Leidsegracht naar het oosten. De halve maanvorm van de nieuwe vestingwerken omvatte behalve de woongebieden en de onbebouwde ruimte van de Plantage, ook de even strategisch belangrijke als kwetsbare werven en dokken van de Admiraliteit (marine) en de handelsvloot. De laatste aan de zeezijde kunstig afgeschermd door de palenrijen in het IJ. In het huidige plangebied, met name in de serie parallelle eilanden, is de befaamde uitleg nog helder afleesbaar. De vestingwerken en de defensieve stadsgracht zijn echter vergraven en aangeplempt tot het huidige Funen. Het scharnierpunt van de Oostelijke eilanden met de voormalige bolwerken, de Plantagebuurt en de nieuwe stad wordt gemarkeerd door molen De Gooyer, de blikvanger van de buurt. Op dit punt sluiten tevens de Zeeburgerdijk (de voormalige uitgaande route, tevens zeewering St. Anthonisdijk), de doorgetrokken Nieuwe Vaart en het Lozingskanaal aan. Hiermee is dit scharnierpunt, van water- en landwegen, stedenbouwkundig van belang.
Molen de Gooyer, ankerpunt van de oostelijke eilanden.
De ontwikkeling van de havens van Amsterdam, die steeds meer excentrisch kwamen te liggen, werd al vroeg na het ontstaan van de nederzetting ingezet. Gunstig gelegen aan de uitmonding van de Amstel in het IJ, dijde de vloot uit van het Damrak naar het Singel en uiteraard naar het IJ zelf. Het belangrijkste middeleeuwse havengebied is de Lastage, tot 1487 buiten de stadsmuren gelegen. In de tweede uitleg van 1592-1596 worden aan deze kant van de stad drie nieuwe eilanden gecreëerd (door vergraving): Uilenburg, Marken en Rapenburg. Op deze eilanden zouden zich de haven, de scheepsbouw en de houthandel concentreren. En net als de Lastage zelf zouden ook deze werkeilanden uiteindelijk binnen de stadsmuren getrokken worden. De volgende fase, waarbij de havenactiviteiten zich verder van de historische kern verwijderden, is gerelateerd aan de uitleg van de grachtengordel en aan de economische voorspoed van de stad. De westelijke haveneilanden werden aangelegd als onderdeel van de derde stadsuitleg (het westelijk deel van de grachtengordel 1610-1615). De Oostelijke eilanden tenslotte werden uitgelegd als aanzet tot de vierde stadsuitleg, met als beginpunt 1648, het jaar waarin de Nieuwe Vaart gegraven werd. De zware industrie (met brandgevaar vanwege de teer en luidruchtig vanwege het getimmer) raakte definitief afgesplitst van de betere woongebieden. Er werd wel gewoond op de eilanden, maar voornamelijk door arbeiders, werkzaam in de haven.
In de negentiende eeuw vond opnieuw een schaalsprong plaats en breidden de havenactiviteiten zich (opnieuw) naar buiten uit: in het westen naar de Van Diemenkade en het huidige Westpoort en in het oosten naar het KNSM-eiland en het Java-eiland. Uiteindelijk werd de sprong over het IJ gemaakt naar Amsterdam Noord. De bedrijvigheid en de marine zouden nog lange tijd op de oostelijke eilanden gevestigd blijven, maar het tij bleek onomkeerbaar: langzaam, maar zeker heeft de zware industrie plaats gemaakt voor woningen. Alleen op Oostenburg wordt nog steeds gewerkt, zij het dat de bedrijvigheid tegenwoordig beduidend schoner is.
Ook in de negentiende eeuw raakten de bolwerken in verval, om vergraven te worden tot woongebied (Czaar Peterbuurt). Het buitengebied werd hierdoor direct ontsloten om later in de negentiende eeuw weer van de stad afgescheiden te worden door de nieuw aangelegde spoorbaan. De dijk bleef een uitgaande route, maar de toegang tot de stad vanaf de dijk verloor haar strategische functie.