4.2 Bouwregels
Op de tot 'Gemengd - 1' bestemde gronden mogen uitsluitend gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde worden opgericht ten dienste van de bestemming, met in achtneming van de volgende bepalingen.
4.2.1 Situering bebouwing
Gebouwen mogen uitsluitend in de voorgevelrooilijn worden opgericht, met dien verstande dat deze bepaling niet geldt voor bebouwing op de binnenterreinen.
4.2.2 Uitbreiding in de diepte van gebouwen
Uitbreiding van de diepte van gebouwen, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan, is toegestaan met inachtneming van het volgende:
-
a. onder uitbreiding wordt niet het realiseren van een vrijstaand gebouw begrepen;
-
b. de diepte van de uitbreiding bedraagt maximaal 2,50 meter, gemeten vanaf de achtergevel van de belendingen, zoals aanwezig ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan;
-
c. in afwijking van het voorgaande is uitbreiding in de diepte van gebouwen niet toegestaan in hoeken van bouwblokken en daar waar de tot Gemengd - 1 bestemde gronden niet grenzen aan tot tuin bestemde gronden.
4.2.3 Minimale bouwhoogte
-
a.
De bouwhoogte van de eerste bouwlaag bedraagt minimaal 3,50 meter ten opzichte
van de vloer van de eerste bouwlaag, met dien verstande dat deze bouwhoogte tot een
diepte van minimaal 5 meter, gemeten vanaf de voorgevel, gehandhaafd dient te
worden.
-
b.
De bouwhoogte van gebouwen bedraagt minimaal 9 meter, met dien verstande dat
deze bepaling niet geldt voor aan- en uitbouwen en ter plaatse waar op de plankaart
een lagere maximale bouwhoogte is aangegeven.
4.2.4 Maximale goot- en bouwhoogte van gebouwen
-
a.
De goothoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de op de plankaart aangegeven
goothoogte, dan wel de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan
bestaande grotere goothoogte.
-
b.
De bouwhoogte van gebouwen bedraagt ten hoogste de op de plankaart aangegeven
bouwhoogte, dan wel de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan
bestaande grotere bouwhoogte.
4.2.5 Maximale goot- en bouwhoogte van orde 1 en orde 2 en orde 3 panden
-
a.
In afwijking van het bepaalde in artikel 4.2.4 sub a, bedraagt de goothoogte van
panden die op de plankaart zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of
'specifieke bouwaanduiding - orde 2' en 'specifieke bouwaanduiding - orde 3' ten
hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande
goothoogte.
-
b.
In afwijking van het bepaalde in artikel 4.2.4 sub b, bedraagt de bouwhoogte van
panden die op de plankaart zijn aangeduid als 'specifieke bouwaanduiding - orde 1' of
'specifieke bouwaanduiding - orde 2' en 'specifieke bouwaanduiding - orde 3' ten
hoogste de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaande
bouwhoogte.
4.2.6 Ondergronds bouwen
Ondergrondse bebouwing mag ten hoogste twee bouwlagen bevatten.
4.2.7 Dakbeëindiging
-
a.
De bovenste bouwlaag van een gebouw dient vanaf de goot binnen een hellingshoek
van ten hoogste 60 graden, gemeten vanaf de zijgevels of van de voor- en achtergevel,
te worden gebouwd, met dien verstande dat voor zover de goothoogte ten tijde van de
terinzagelegging van het ontwerp van het plan lager is dan de maximale goothoogte, de
bovenste bouwlaag binnen een hellingshoek van ten hoogste 60 graden vanaf deze
lagere goothoogte, gemeten vanaf de zijgevels of van de voor- en achtergevel dient te
worden gebouwd.
-
b.
In geval van nieuwbouw of ingrijpende verbouw dient de afstand tussen de goot- en
bouwhoogte van een gebouw minimaal 2 meter te bedragen, dan wel dient het gebouw
vanaf de goot plat te worden afgedekt.
-
c. Dakterrassen zijn niet toegestaan.
-
d. Dakkapellen zijn toegestaan mits:
- de dakkapel niet meer dan 30% van de lengte van het hellend dakvlak benut;
- de (oorspronkelijke) kapconstructie en de noklijn duidelijk herkenbaar blijven;
- boven de dakkapel minimaal 3 rijen dakpannen resteren;
- de dakkapel tenminste 1 meter uit de voor- en achtergevel (ingeval van een dwarskap) of uit de zijgevels ( ingeval van een langskap) wordt geplaatst.
4.2.8 Gevelindeling
Met uitzondering van straten waarvan de gevelindeling van gebouwen ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan overwegend afwijkt, dient de gevel een duidelijke driedeling te bevatten, bestaande uit een plint, een gevelvlak en een gevelbeëindiging, waarbij het accent wordt gelegd op verticale plaatsing van ramen en andere geveldoorbrekingen.
4.2.9 Geen open gevels
Het is niet toegestaan de gevel te construeren of te wijzigen ten behoeve van gevelverkoop en/of open puiverkoop, waardoor een open gevel ontstaat.
4.2.10 Geen gesloten plinten
Het is niet toegestaan de gevel te construeren of te wijzigen op een zodanige wijze dat gesloten plinten (eerste bouwlaag) ontstaan; bergingen mogen niet aan de straatzijde worden gesitueerd. Deze bepaling geldt niet voor souterrains.
4.2.11 Geen loggia's aan de straatzijde
Loggia's zijn aan de straatzijde niet toegestaan.
4.2.12 Ontsluiting van hogere bouwlagen
In geval van verbouwing, restauratie, verbetering en/of verandering van gebouwen dienen de ten tijde van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan aanwezige, al dan niet zelfstandige, ontsluitingen naar de tweede en hogere bouwlagen te worden gehandhaafd.
4.2.13 Samenvoegen percelen
Samenvoegen van percelen is niet toegestaan indien en voorzover bij de samenvoeging gebouwen zijn betrokken die op de plankaart zijn aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 1', 'specifieke bouwaanduiding - orde 2', en 'specifieke bouwaanduiding - orde 3'.
4.2.14 Maximale bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde
De bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde, bedraagt ten hoogste 2 meter.
4.2.15 Onderdoorgang en overbouwing
Op de als 'bouwaanduiding - onderdoorgang of overbouwing' aangeduide gronden mag niet worden gebouwd tot een hoogte van 4 meter, met uitzondering van de voor de hoger opgaande bebouwing benodigde ondersteuningsconstructies.
4.2.16 Wet geluidhinder
In bebouwing op de gronden met de bestemming 'Gemengd 1' ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - dove gevel' mogen slechts geluidgevoelige functies worden gerealiseerd indien en voor zover die bebouwing aan de zijde van de aanduiding vanaf een hoogte van 8,5 meter een dove gevel hebben.
4.3 Nadere eisen
Het dagelijks bestuur is bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en afmetingen, waaronder begrepen het aantal bouwlagen en de dakconstructie van de in de artikelen 4.2en 4.4 bedoelde bebouwing, indien dit noodzakelijk is vanwege het behoud, herstel en/of versterking van de karakteristiek van het stadsgezicht dan wel in verband met de licht- en luchttoetreding van de omringende bebouwing.
4.4 Ontheffing van de bouwregels
Het dagelijks bestuur is bevoegd ontheffing te verlenen van de volgende bouwregels:
4.4.1 Uitbreiding in de diepte van bebouwing
-
a.
het bepaalde in artikel 4.2.2 sub b, voor zover de lichttoetreding in de belendende
bebouwing niet in onevenredige mate wordt aangetast;
-
b.
het bepaalde in artikel 4.2.2 sub b, voor de bouw van een kelder, met dien verstande
dat uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat de kelder geen verslechtering van de
huidige grondwatersituatie (stand en water) tot gevolg heeft en niet leidt tot een
vermindering of tenietdoening van het waterkerend vermogen van waterkeringen en
voldoet aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam.
4.4.2 Minimale bouwhoogte
-
a.
het bepaalde in artikel 4.2.3 sub a;
-
b.
het bepaalde in artikel 4.2.3 sub b;
4.4.3 Maximale goothoogte
het bepaalde in artikel 4.2.4 sub a, voor het overschrijden van de op de plankaart aangegeven goothoogte met maximaal 1 meter. De ontheffing wordt alleen verleend voor zover het straatbeeld dit toelaat;
4.4.4 Maximale bouwhoogte
het bepaalde in artikel 4.2.4 sub b en artikel 4.2.5 sub b, voor het overschrijden van de bouwhoogte voor liften, trappenhuizen, condensatoren en centrale verwarmingsinstallaties tot ten hoogste 4 meter en voor schoorstenen, ventilatie-inrichtingen en antennes tot ten hoogste 5 meter;
Ontheffing voor lift- en trappenhuizen, condensatoren en centrale verwarmingsinstallaties wordt alleen verleend indien aantoonbare redenen uitwijzen dat de bedoelde onderdelen niet (geheel) inpandig kunnen worden gerealiseerd onder de voorwaarde dat:
a.deze installaties zo klein als technisch mogelijk dienen te zijn;
b. deze installaties zoveel mogelijk uit het zicht vanaf de openbare ruimte dienen te worden geplaatst en
c. rekening gehouden dient te worden met de bouwhoogte van de omringende bebouwing;
4.4.5 Maximale goot- en bouwhoogte orde 3
het bepaalde in artikel 4.2.5 voor panden die op de plankaart zijn aangeduid als tot ten hoogste de op de plankaart aangegeven goot- en bouwhoogte:
Ontheffing wordt alleen verleend voor zover het straatbeeld dit toelaat. Door de ophoging van panden mogen de variatie, de hoekaccenten en de toonaangevende elementen niet worden aangetast;
4.4.6 Dakterrassen
het bepaalde in artikel 4.2.4 sub b, artikel 4.2.5 sub b en artikel 4.2.7 sub c, voor een dakterras;
Het dakterras mag alleen aan de achtergevel van het hoofdgebouw worden gerealiseerd tot maximaal de helft van de diepte van het betreffende bouwblok, mits de kapvorm wordt gerespecteerd en het dakterras geen aantasting van het daklandschap oplevert. De bijbehorende afrastering mag ten hoogste 1,20 meter bedragen ten opzichte van het desbetreffende dak. Het dakterras mag tevens op een aanbouw of een bijgebouw worden gerealiseerd.
4.4.7 Gesloten plinten
-
a.
het bepaalde in artikel 4.2.10 ten behoeve van openbare en bijzondere voorzieningen;
-
b.
het bepaalde in artikel 4.2.10 ten behoeve van een berging, indien het om aantoonbare
reden niet mogelijk is om de berging op een andere plek te situeren;
4.4.8 Loggia's
-
a.
het bepaalde in artikel 4.2.11 indien een buitenruimte aan de achterzijde van een
gebouw niet mogelijk is, met dien verstande dat de diepte van de loggia maximaal 1,30
meter bedraagt;
-
b.
het bepaalde in artikel 4.2.11 in het kader van de noodzakelijke geluidsreductie op
grond van de Wet geluidhinder;
4.4.9 Ontsluiting hogere bouwlagen
het bepaalde in artikel 4.2.12 mits de tweede en hogere bouwlagen van het desbetreffende pand in voldoende mate bereikbaar blijven.
4.4.10 Waarde-cultuurhistorie
Voor zover één (of meerdere) van bovengenoemde ontheffingen betrekking heeft op gronden die zijn gelegen binnen de dubbelbestemming 'Waarde-cultuurhistorie', wordt artikel 20.3 in acht genomen.
4.5 Specifieke gebruiksregels
Op de tot 'Gemengd - 1' bestemde gronden gelden de volgende specifieke gebruiksbepalingen:
4.5.1 Staat van Inrichtingen
-
a.
Bedrijven zijn uitsluitend toegestaan voor zover deze in de van deze regels deel
uitmakende 'Staat van Inrichtingen' vallen in milieucategorie I of II, met dien verstande
dat:
a. garagebedrijven niet zijn toegestaan;
b. in kelders en souterrains, voor zover deze niet onder bedrijven zijn gelegen,
uitsluitend bedrijven behorend tot milieucategorie I zijn toegestaan;
-
b.
In afwijking van het bepaalde onder a zijn op de volgende adressen bedrijven
toegestaan die vallen in een hogere milieucategorie :
- Blankenstraat 5 H, milieucategorie IV;
- Blankenstraat 368 A, milieucategorie III;
- Blankenstraat 370 A, milieucategorie III;
- Conradstraat 432 G, milieucategorie III;
- Czaar Peterstraat 12, milieucategorie III;
- Czaar Peterstraat 72, milieucategorie III;
- Czaar Peterstraat 101 H, milieucategorie III;
- Czaar Peterstraat 134, milieucategorie III;
- Czaar Peterstraat 147 H, milieucategorie III;
- Oostenburgergracht 17, milieucategorie III;
- Tweede Leeghwaterstraat 7, milieucategorie III;
- Wittenburgergracht 239, milieucategorie III;
- Wittenburgergracht 303, milieucategorie III;
- Wittenburgergracht 313, milieucategorie III;
4.5.2 Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening
-
a.
Detailhandel en voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening
zijn in de eerste bouwlaag van bebouwing toegestaan. Indien en voorzover detailhandel
en voorzieningen ten behoeve van consumentverzorgende dienstverlening in de eerste
bouwlaag zijn toegestaan, mag de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag (kelder of
souterrain) eveneens voor detailhandel en voorzieningen ten behoeve van
consumentverzorgende dienstverlening worden gebouwd en gebruikt, dit alles binnen
het hieronder aangegeven maximale bedrijfsvloeroppervlak.
-
b.
Het bedrijfsvloeroppervlak van detailhandel en voorzieningen ten behoeve van
consumentverzorgende dienstverlening mag per vestiging niet meer dan 150 m2
bedragen.
4.5.3 Detailhandelslint-plus
-
a.
In de eerste bouwlaag van bebouwing aan de Czaar Peterstraat, de
Kattenburgergracht, Wittenburgergracht en Oostenburgergracht zijn geen woningen,
inpandige parkeervoorzieningen en entrees tot parkeervoorzieningen toegestaan
(detailhandelslint-plus).
-
b.
Voor zover woningen, inpandige parkeervoorzieningen en bedrijven in de eerste
bouwlaag van bebouwing in genoemde straten voorkomen ten tijde van de
terinzagelegging van het ontwerp van het plan, mogen deze worden gehandhaafd.
4.5.4 Horeca 1, 3, 4
-
a.
Daar waar op de plankaart de aanduiding 'specifieke vorm van horeca - 1 op eerste
bouwlaag toegestaan' voorkomt, zijn horeca 1-, horeca 3- en horeca 4-gelegenheden
in de eerste bouwlaag toegestaan. Daar waar op de plankaart 'specifieke vorm van
horeca - 3 op eerste bouwlaag toegestaan' voorkomt, zijn horeca 3- en horeca
4-gelegenheden toegestaan. Daar waar op de plankaart de aanduiding 'specifieke vorm
van horeca-4 op eerste bouwlaag toegstaan' is een horeca 4- gelegenheid in de eerste
bouwlaag toegestaan.
-
b.
Indien en voor zover horeca 3 en horeca 4 is toegestaan op de eerste bouwlaag, mag
de daaronder gelegen bijzondere bouwlaag (kelder, souterrain) uitsluitend worden
gebouwd voor en gebruikt als keuken, toiletten en berging (opslag) voor de daarboven
gelegen horecavestiging, dit alles binnen het hieronder aangegeven maximale
bedrijfsvloeroppervlak.
-
c. Het bedrijfsvloeroppervlak van horeca 1, 3 en 4 mag per vestiging niet meer dan 150 m2bedragen.
-
d. Daar waar op de plankaart 'specifieke vorm van gemengd - horeca 3/4' voorkomt, is een bedrijfsvloeroppervlak per vestiging van 400 m2 toegestaan.
4.5.5 Openbare en bijzondere voorzieningen
Het bedrijfsvloeroppervlak van openbare en bijzondere voorzieningen mag per vestiging niet meer dan 500 m2 bedragen;
4.5.6 Gebruik bebouwing ten behoeve van kinderopvang
De panden die zijn gelegen aan de Czaar Peterstraat, de Oostenburgergracht, de Wittenburgergracht, de Kattenburgergracht en het Kattenburgerplein mogen niet worden gebruikt voor doeleinden ten behoeve van kinderopvang, tenzij dit gebruik al legaal aanwezig was ten tijde van de tervisielegging van het ontwerp van het plan.
4.5.7 Gebruik als tuin
De onbebouwd blijvende gedeelten van de tot 'Gemengd - 1' bestemde gronden worden gebruikt als Tuin - 1, met in achtneming van het bepaalde in artikel 10.5.3.
4.6 Ontheffing van de gebruiksregels
Toepassing van een ontheffingsbevoegdheid mag geen afbreuk doen aan de gewenste functiemenging van de binnenstad.
4.6.1 Staat van Inrichtingen
-
a.
Het dagelijks bestuur kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 4.5.1 voor
het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een functie die
niet in de 'Staat van Inrichtingen' voorkomt en die niet meer milieuhinder veroorzaakt
dan functies die vallen in de toegestane categorieën.
-
b.
Het dagelijks bestuur kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 4.5.1 voor
het bouwen en het gebruik van gronden en bebouwing ten behoeve van een functie
die, al dan niet na uitbreiding of wijziging van de 'Staat van Inrichtingen' valt onder één
of meer categorieën hoger dan toegestaan, mits de desbetreffende functie niet meer
milieuhinder veroorzaakt dan functies die vallen in de toegestane categorieën.
4.6.2 Detailhandel en consumentverzorgende dienstverlening
Het dagelijks bestuur kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 4.5.2 sub b tot maximaal 300m2.
Ontheffing kan worden verleend indien:
-
1. de uitbreiding/vestiging het woon- en leefmilieu niet in onevenredige mate aantast;
-
2. de uitbreiding/vestiging geen overmatige verkeersaantrekkende werking tot gevolg heeft;
-
3. de bebouwing binnen de parcellering van de omringende bebouwing past, en;
-
4. de gevelindeling geen onevenredige afbreuk doet aan de architectonische kwaliteit van de omringende bebouwing.
4.6.4 Horeca 3 en 4
Het dagelijks bestuur kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 4.5.4 sub c, tot ten hoogste 300 m2, met dien verstande dat deze uitbreiding uitsluitend geldt voor horeca 3- en horeca 4-gelegenheden en geen betrekking heeft op bouwlagen hoger dan de eerste bouwlaag.
Ontheffing wordt alleen verleend wanneer de uitbreiding van de horecagelegenheid het woon- en leefmilieu niet in onevenredige mate aantast.
4.6.5 Openbare en bijzondere voorzieningen
Het dagelijks bestuur kan ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 4.5.5 sub a, voor vestiging of uitbreiding van een openbare of bijzondere voorziening met een groter vloeroppervlak dan 500 m2.
Ontheffing kan worden verleend indien:
-
1. de uitbreiding/vestiging het woon- en leefmilieu niet in onevenredige mate aantast;
-
2. de uitbreiding/vestiging geen overmatige verkeersaantrekkende werking tot gevolg heeft;
-
3. de bebouwing binnen de parcellering van de omringende bebouwing past, en;
-
4. de gevelindeling geen onevenredige afbreuk doet aan de architectonische kwaliteit van de omringende bebouwing.
4.7 Sloopvergunning
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Wet ruimtelijke ordening, bouwwerken geheel of gedeeltelijk te slopen.
4.7.1 Uitzonderingen
Geen sloopvergunning is vereist voor:
-
a. bouwwerken die op de plankaart niet zijn aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' of 'specifieke bouwaanduiding - orde 3';
-
b. bouwwerken die zijn gelegen op de met de dubbelbestemming 'Waarde - cultuurhistorie' aangegeven gronden. Op die gronden is een sloopvergunning als bedoeld in artikel 37 van de Monumentenwet 1988 vereist.
4.7.2 Toetsingscriteria
Het dagelijks bestuur neemt onverminderd het bepaalde in artikel 3.20 van de Wet ruimtelijke ordening, bij de beoordeling van een aanvraag om sloopvergunning het volgende in acht.
a. Voor bouwwerken die op de plankaart zijn aangeduid met 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' of 'specifieke bouwaanduiding orde 3' geldt als uitgangspunt behoud;
b. Voor bouwwerken die op de plankaart zijn aangeduid als 'specifiek bouwaanduiding - orde ensemble en seriebouw' of 'specifieke aanduiding orde-3 ensemble en seriebouw' geldt als uitgangspunt een gezamenlijke aanpak van de bouwwerken die tot het ensemble of de serie behoren. Voor sloop van één tot een ensemble behorend pand, wordt in beginsel geen vergunning verleend. Bij seriebouw kan het dagelijks bestuur een sloopvergunning verlenen, mits de eenheid van de serie niet in onevenredige mate wordt aangetast.
4.8 Wijzigingsbevoegdheid
Toepassing van een wijzigingsbevoegdheid mag niet tot gevolg hebben dat de karakteristiek van het stadsgezicht in onevenredige mate wordt aangetast en/of aan de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied in onevenredige mate afbreuk wordt gedaan en met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 16, 17, 18, 19 en 20.
4.8.1 Inpandige parkeervoorzieningen
Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening en met inachtneming van het bepaalde in artikel 4.5.3 sub a de bestemming 'Gemengd - 1' te wijzigen, teneinde in de kelder en/of het souterrain van gebouwen inpandige parkeervoorzieningen te realiseren en in de eerste bouwlaag een toegang tot deze parkeervoorziening, met dien verstande dat:
-
a. de breedte van de toegang tot de parkeervoorziening ten hoogste 3,50 meter bedraagt;
-
b. de parkeervoorziening geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat tot gevolg heeft;
-
c. de parkeervoorziening voldoet aan het algemene verkeers- en parkeerbeleid van het stadsdeel en de hogere overheden;
-
d. uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat een ondergrondse parkeervoorziening geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en kwaliteit) tot gevolg heeft en niet leidt tot een vermindering of tenietdoening van het waterkerend vermogen van waterkeringen en voldoet aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam.
4.8.2 Ondergrondse fietsenstallingen
Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming 'Gemengd - 1' te wijzigen teneinde in de kelder en het souterrain van gebouwen inpandige fietsenstallingen te realiseren en in de eerste bouwlaag een toegang tot deze fietsenstalling met dien verstande dat:
-
a. de breedte van de toegang tot de fietsenstalling ten hoogste 3,50 meter bedraagt;
-
b. de fietsenstalling in niet meer dan twee aaneengesloten panden wordt gerealiseerd;
-
c. de fietsenstalling geen onevenredige aantasting van het woon- en leefklimaat en de karakteristiek van het stadsgezicht tot gevolg heeft;
-
d. uit geohydrologisch onderzoek blijkt dat een ondergrondse fietsenstalling geen verslechtering van de huidige grondwatersituatie (stand en kwaliteit) tot gevolg heeft en niet leidt tot een vermindering of tenietdoening van het waterkerend vermogen van waterkeringen en voldoet aan de grondwaternorm van de gemeente Amsterdam.
4.8.3 Horeca 3 en 4 tot 300 m2
-
a.
Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de
Wet ruimtelijke ordening, de bestemming 'Gemengd - 1' te wijzigen ten behoeve van
de nieuwvestiging van horeca 3 en 4 in de eerste bouwlaag van gebouwen met een
maximum vloeroppervlak van 300 m2.
-
b.
Nieuwvestiging is mogelijk, met inachtneming van het geldende horecabeleid voor het
stadsdeel en uitsluitend indien de functiemenging in de omgeving wordt bevorderd en
het woon- en leefklimaat niet in onevenredige mate wordt aangetast;
4.8.4 Horeca 5
Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening, de bestemming 'Gemengd - 1' te wijzigen ten behoeve van de nieuwvestiging dan wel de uitbreiding van horeca 5.
Uitbreiding en nieuwvestiging van horeca 5 is mogelijk indien en voor zover:
-
a. de functiemenging in de omgeving en/of binnen het pand wordt bevorderd;
-
b. het initiatief leidt tot een kwaliteitsimpuls voor de locatie en/of de omgeving;
-
c. uitbreiding of vestiging van de hotelfunctie geen overmatige verkeersaantrekkende werking ten gevolge zal hebben;
-
d. de parcellering wordt hersteld;
-
e. de gevelindeling geen afbreuk doet aan de architectonische kwaliteit van de omringende bebouwing;
-
f. het aantal woningen dan wel het totale vloeroppervlak dat verloren gaat, in redelijke verhouding staat tot het aantal te realiseren hotelkamers dan wel het te realiseren vloeroppervlak.
4.8.5 Orden
Het dagelijks bestuur is bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de op de plankaart opgenomen aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - orde 2' te wijzigen in 'specifieke bouwaanduiding - orde 1', indien en voor zover het desbetreffende pand onherroepelijk is aangewezen als rijksmonument of gemeentelijk monument.