Startbaan 16
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0362.07AA-VG01 |
Plantype: | bestemmingsplan |
REGELS
Bestemmingsplan
Startbaan 16
Inhoudsopgave
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
Artikel 8 Waarde - Archeologie 5
Artikel 10 Algemene bouwregels
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
Artikel 12 Algemene aanduidingsregels
HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS
HOOFDSTUK 1 INLEIDENDE REGELS
Artikel 1 Begrippen
In dit plan wordt verstaan onder:
1.1 plan:
het bestemmingsplan "Startbaan 16" van de gemeente Amstelveen;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0362.07AA-VG01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 aan-huis-verbonden beroep:
het uitoefenen van een vrij beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op het terrein van de administratieve, juridische, medische, therapeutische, kunstzinnige, ontwerp-technische dienstverlening of hiermee gelijk te stellen dienstverlening door (één van) de hoofdbewoners, dat door de beperkte omvang ervan in diens woning en de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken kan worden uitgeoefend met overwegend behoud van de woonfunctie en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.6 aanduidingsvlak:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.7 archeologisch onderzoek:
een rapport als bedoeld in de Erfgoedwet;
1.8 archeologische waarde:
de aan een gebied toegekende waarde in verband met de kennis en studie van de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit vroegere tijden;
1.9 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
1.10 bebouwingspercentage:
het deel van het bouwvlak uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;
1.11 bed & breakfast:
het gedeeltelijk gebruik van een zelfstandige woonruimte voor kort verblijf bij de hoofdbewoner van die woonruimte, al dan niet met ontbijt;
1.12 bestaand gebruik of bouwwerk:
een gebruik of een bouwwerk, dat aanwezig is op het moment van inwerkingtreding van dit plan;
1.13 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.14 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.15 bijbehorend bouwwerk:
uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd bouwwerk met een dak;
1.16 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.17 bouwgrens:
1.18 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.19 bouwperceelgrens:
een grens van een bouwperceel;
1.20 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.21 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;
1.22 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.23 erf:
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, en, voor zover een bestemmingsplan of een beheersverordening van toepassing is, deze die inrichting niet verbieden;
1.24 erfafscheiding:
een scheiding tussen erven, tuinen en/of openbare ruimten in de vorm van een bouwwerk dan wel beplanting;
1.25 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.26 hoofdgebouw:
gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;
1.27 hoofdverblijf:
de plaats waar een persoon gedurende een jaar het merendeel van de nachten doorbrengt en waar het sociale leven van deze persoon zich afspeelt;
1.28 huishouden:
een alleenstaande dan wel twee personen, met of zonder kinderen, die een gemeenschappelijke huishouding voeren of wensen te voeren;
1.29 kunstobject:
voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
1.30 maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, sportieve, sociale en culturele voorzieningen, en onderwijs(voorzieningen) en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
1.31 maaiveld:
de bovenkant van het oorspronkelijke (aangelegde) terrein waar een bouwwerk zal worden opgericht of is opgericht;
1.32 middeldure huurwoning:
geliberaliseerde woning voor middenhuur, als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder j van het Besluit ruimtelijke ordening;
1.33 normale onderhoudswerkzaamheden:
werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;
1.34 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut, zoals afvalverzamelpunten, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwen, gasreduceerstations, transformatorhuisjes, schakelhuisjes, telefooncellen, apparatuur voor telecommunicatie (niet zijnde zendinstallaties voor mobiele telefonie of onderdelen daarvan) en voorzieningen voor transport van onder meer aardgas, water, elektriciteit, telecommunicatie en alarmeringssignalen;
1.35 ondergronds bouwen:
het bebouwen en in gebruik nemen van de ruimte onder het maaiveld (zoals kelders en parkeergarages);
1.36 onzelfstandige woonruimte:
woonruimte, niet-zijnde woonruimte bestemd voor inwoning, welke geen eigen toegang heeft of welke niet door een huishouden zelfstandig kan worden bewoond, zonder dat dit huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte, waarbij als wezenlijke voorzieningen worden aangemerkt: keuken en sanitaire voorzieningen;
1.37 openbaar toegankelijk gebied:
weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede pleinen, parken, plantsoenen, openbaar water en ander openbaar gebied dat voor publiek algemeen toegankelijk is, met uitzondering van wegen uitsluitend bedoeld voor de ontsluiting van percelen door langzaam verkeer;
1.38 opslag:
het bedrijfsmatig opslaan, verhandelen of verpakken van goederen;
1.39 overkapping:
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte met niet meer dan drie wanden vormt;
1.40 peil:
voor een (te realiseren) gebouw, waarvan de gevel direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg naast die gevel;
voor een (te realiseren) bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg;
voor een (te realiseren) gebouw waarvan de gevel niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het bestaande aansluitende, afgewerkte maaiveld ter plaatse van de voorgevel, of in het geval van ligging in het talud van een dijk ter plaatse van de naar de dijk gekeerde gevel, waarbij plaatselijke niet bij het verdere verloop van het terrein passende ophogingen anders dan noodzakelijk voor de bouw, buiten beschouwing blijven;
voor een (te realiseren) bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het bestaande aansluitende, afgewerkte maaiveld, waarbij plaatselijke niet bij het verdere verloop van het terrein passende ophogingen anders dan noodzakelijk voor de bouw, buiten beschouwing blijven;
indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil dan wel een ander plaatselijk aan te houden oppervlaktewaterpeil.
1.41 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.42 straatmeubilair:
openbare voorzieningen van geringe afmetingen, zoals banken, bloemen- en plantenbakken, (afval)bakken, kunstobjecten, brievenbussen, vlaggenmasten, straatverlichting, verkeersborden, verkeersgeleiders, abri's, rijwielstandaards en andere hiermee gelijk te stellen bouwwerken en voorzieningen;
1.43 voorgevel:
de naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde gevel van een gebouw, of indien een perceel met meerdere zijden aan een weg grenst, de gevel die door de ligging, de situatie ter plaatse en/of de indeling van het gebouw als voorgevel moet worden aangemerkt;
1.44 waterhuishoudkundige voorzieningen:
voorzieningen die het waterhuishoudingbelang dienen, zoals watergangen (sloten), kunstwerken, bruggen, onderhoudsstroken ten behoeve van het beheer en onderhoud van een watergang en dergelijke;
1.45 wonen:
het met het oogmerk daar permanent verblijf te houden gebruiken van woonruimte door één huishouden;
1.46 woongebouw:
een gebouw of gedeelte daarvan met woonfuncties of nevenfuncties daarvan, waarin meer dan een woonfunctie ligt die is aangewezen op een gemeenschappelijke verkeersroute, met inbegrip van een bijbehorende parkeergarage;
1.47 woning:
1.48 woonruimte:
besloten ruimte die, al dan niet tezamen met een of meer andere ruimten, bestemd of geschikt is voor bewoning door een huishouden;
1.49 zelfstandige woonruimte:
woonruimte die een eigen toegang heeft en welke door een huishouden kan worden bewoond zonder dat dit huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten de woonruimte.
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten, tenzij anders aangegeven elders in deze regels:
2.1 bebouwingspercentage:
het deel van het bouwvlak uitgedrukt in procenten dat bebouwd mag worden;
2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, zonnepanelen/zonnecollectoren en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.3 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.4 de dakhelling:
de hoek, gemeten in graden, van een hellend dakvlak ten opzichte van een horizontaal vlak;
2.5 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil (maaiveld) tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.6 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.7 het bebouwd oppervlak van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel gelegen bouwwerken tezamen;
2.8 vloeroppervlakte van een woning:
de som van de oppervlakten van alle bouwlagen, deel uitmakende van het hoofdgebouw dan wel een appartement, daar onder begrepen kelderruimten en zolderruimten voor zover de vrije hoogte ten minste 1,50 meter bedraagt, en met uitzondering van: bijbehorende bouwwerken, gemeenschappelijke berg-, verkeers- en wasruimten, balkons, en loggia's, alsmede ruimten waar kleinere vrije hoogte dan 1,50 meter aanwezig is;
2.9 vrije hoogte:
de verticale afstand tussen de bovenkant van een afgewerkte vloer of het maaiveld en de onderkant van het laagste, daarboven gelegen constructiedeel.
HOOFDSTUK 2 BESTEMMINGSREGELS
Artikel 3 Groen
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
groen en groenvoorzieningen;
waterhuishoudkundige voorzieningen;
voetpaden en fietspaden;
inritconstructies;
nutsvoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
parkeervoorzieningen;
speelvoorzieningen;
water, waterlopen en waterpartijen, en steigers en vlonders;
straatmeubilair;
met de daarbij behorende:
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
de bouwhoogte van kunstwerken mag niet meer bedragen dan 4 meter;
de bouwhoogte van palen en (licht)masten mag niet meer bedragen dan 6 meter;
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter, gemeten vanaf het al dan niet verhoogde maaiveld;
de bouwhoogte van steigers en vlonders mag niet meer bedragen dan 1,5 meter;
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in elk geval gerekend:
het gebruik van gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte voorwerpen, stoffen of producten, behoudens voor zover dat noodzakelijk is voor het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
het gebruik van gronden als staan- of ligplaats, alsmede kampeerterrein;
het gebruik van gronden voor het beproeven van voer- of vaartuigen, voor het beoefenen van auto- of motorsport of de (model) vliegsport en voor het houden wedstrijden met motorvoertuigen of bromfietsen;
het gebruik van gronden voor een sport- of wedstrijdterrein, parkeerterrein, landingsplaats of dagcamping, of voor ruitersport.
Artikel 4 Verkeer - Verblijfsgebied
4.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijfsgebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
wegen en straten;
fietspaden en voetpaden;
openbaar toegankelijk gebied;
parkeervoorzieningen;
inritconstructies;
groenvoorzieningen;
nutsvoorzieningen;
met de daarbij behorende:
waterhuishoudkundige voorzieningen;
speelvoorzieningen;
straatmeubilair;
fietsenstallingen;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
infrastructurele voorzieningen met het oog op het beheer van de bestemming.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
de bouwhoogte van palen en (licht-)masten mag niet meer bedragen dan 6 meter;
de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag niet meer bedragen dan 6 meter;
ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - inritconstructie' mogen tevens bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de constructie van een in- en uitrit worden gerealiseerd met een maximum bouwhoogte van 3 meter;
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:
het gebruik van gronden voor de opslag van goederen;
het gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting.
Artikel 5 Water
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
water, waterlopen, waterpartijen, waterberging en waterhuishouding;
waterhuishoudkundige voorzieningen;
oeverstroken;
met de daarbij behorende:
kunstwerken en bruggen;
oeverbeschoeiingen;
steigers;
groenvoorzieningen;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
voorzieningen met het oog op het beheer van de bestemming;
met daaraan ondergeschikt:
nutsvoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
de bouwhoogte van palen en (licht-)masten mag niet meer bedragen dan 6 meter;
de bouwhoogte van een steiger mag niet meer bedragen dan 1,5 meter;
de bouwhoogte van kunstwerken mag niet meer niet bedragen dan 4 meter;
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter;
de lengte van een steiger mag maximaal 6 meter bedragen;
de breedte van een steiger mag maximaal 1,5 meter bedragen, en een steiger mag maximaal 1,5 meter vanaf de waterkant het water in-/oversteken;
een steiger mag niet bebouwd worden en mag niet voorzien worden van een afrastering.
5.3 Specifieke gebruiksregels
5.3.1 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1., eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in elk geval gerekend:
het gebruik ten behoeve van drijvende steigers en ander daarmee vergelijkbaar drijftuig;
het gebruiken of laten gebruiken van gronden als ligplaats of aanlegsteiger voor woonschepen en bedrijfsschepen.
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
woningen ten behoeve van het wonen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf, met dien verstande dat het totaal aantal woningen niet meer bedraagt dan 552;
een ondergrondse of semi-verdiepte parkeergarage ter plaatse van de aanduiding 'parkeergarage';
met de daarbij behorende:
gebouwen;
ontsluitingswegen en andere verhardingen;
tuinen en erven;
parkeervoorzieningen;
inritconstructies;
groenvoorzieningen;
waterhuishoudkundige voorzieningen;
speelvoorzieningen;
voorzieningen ten behoeve van warmte-koudeopslag;
nutsvoorzieningen;
bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
met daaraan ondergeschikt:
water, waterlopen en waterpartijen, en steigers en vlonders.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
als hoofdgebouw mogen uitsluitend woongebouwen worden gebouwd;
een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag maximaal bedragen wat ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
het splitsen van woningen is niet toegestaan;
het samenvoegen van woningen is niet toegestaan.
6.2.2 Ondergrondse of semi-verdiepte parkeergarage
Voor het bouwen van een parkeergarage gelden de volgende regels:
een parkeergarage mag uitsluitend ter plaatse van de functieaanduiding 'parkeergarage', binnen het bouwvlak, worden gebouwd;
een parkeergarage mag uit ten hoogste één laag bestaan;
een parkeergarage mag beneden het maaiveld worden gebouwd tot een maximale verticale diepte van 1,5 meter onder het peil;
de bouwhoogte van een parkeergarage boven maaiveld mag maximaal 2,7 meter bedragen;
de hoogte van toegangen mag niet meer bedragen dan 3 meter.
6.2.3 Bijbehorende bouwwerken
Voor bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:
een bijbehorend bouwwerk mag uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken mag niet meer bedragen dan 75 m²;
de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 3,5 meter, gemeten vanaf het al dan niet verhoogde maaiveld.
6.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer mag bedragen dan 1 meter, gemeten vanaf het al dan niet verhoogde maaiveld;
de bouwhoogte van palen en (licht)masten mag niet meer bedragen dan 6 meter;
de bouwhoogte van steigers en vlonders mag niet meer bedragen dan 1,5 meter;
de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3 meter, gemeten vanaf het al dan niet verhoogde maaiveld.
6.3 Specifieke gebruiksregels
6.3.1 Categorisering woningen
Minimaal 64,8% van de woningen dienen te worden gerealiseerd als middeldure huurwoning conform het thans geldende beleid van de "Verordening doelgroepen woningbouw Amstelveen 2018", waarbij ten minste 48,9% van de woningen in het lage segment van de categorie middeldure huurwoning, zoals bedoeld in de "Verordening doelgroepen woningbouw Amstelveen 2018", dienen te worden gerealiseerd.
6.3.2 Voldoende parkeergelegenheid en Parkeernormen motorvoertuigen
Ten aanzien van parkeren gelden de volgende regels:
bij nieuw- of verbouw in het kader van deze bestemming 'Wonen', en het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk of het gebruiken van gronden of bouwwerken, dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid conform de onder b bepaalde parkeernormen, waarbij de norm wordt berekend over het nieuw te bouwen of te wijzigen gedeelte;
voor de woningen zijn de volgende parkeernormen van toepassing:
middeldure huurwoningen: 1,0 parkeerplaatsen per woning;
woningen, niet zijnde middeldure huurwoningen, met een vloeroppervlakte kleiner dan 70 m2: 1,0 parkeerplaatsen per woning;
woningen, niet zijnde middeldure huurwoningen, met een vloeroppervlakte van 70 tot 100 m2: 1,4 parkeerplaatsen per woning;
woningen, niet zijnde middeldure huurwoningen, met een vloeroppervlakte van 100 tot 140 m2: 1,7 parkeerplaatsen per woning;
woningen, niet zijnde middeldure huurwoningen, met een vloeroppervlakte vanaf 140 m2: 2,0 parkeerplaatsen per woning;
voor de woningen geldt voor bezoekersparkeren: 0,3 parkeerplaatsen per woning als aandeel in de voorgaande parkeernormen;
bij het bepalen van het aantal parkeerplaatsen kan dubbelgebruik van parkeerplaatsen gehanteerd worden in relatie tot de bewoners- en bezoekersparkeerplaatsen van de woningen, en dient te worden gerekend met de aanwezigheidspercentages van het CROW die staan in de CROW-publicatie 381 (2018);
de parkeerplaatsen dienen op eigen terrein te worden gerealiseerd;
het niet voorzien in, en het niet in stand houden van, voldoende parkeergelegenheid, conform de onder b bepaalde parkeernormen, wordt gerekend tot strijdig gebruik.
6.3.3 Aan-huis-gebonden beroep of -bedrijf
Het uitoefenen van een aan-huis-gebonden beroep en/of bedrijf is toegestaan onder de volgende voorwaarden:
de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft;
het bruto-vloeroppervlak voor de uitoefening van het aan-huis-gebonden beroep danwel het aan-huis-gebonden bedrijf mag maximaal 30% van de vloeroppervlakte van de woning bedragen, met inbegrip van de daarbij behorende bouwwerken;
het gebruik niet leidt tot een onevenredige aantasting van de verkeersontsluiting en parkeersituatie ter plaatse;
het beroep alleen door de bewoner(s) wordt uitgeoefend;
er geen horeca-activiteiten en geen detailhandel plaatsvinden;
er geen buitenopslag plaatsvindt, noch beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in de openbare ruimte rond de woning, met uitzondering van in- en uitladen op het maaiveld of in de parkeergarage.
6.3.4 Strijdig gebruik
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:
het gebruik van bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel en/of horeca.
Artikel 7 Leiding - Water
7.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Water' aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van de al dan niet ondergronds gelegen:
hoofdwatertransportleidingen;
met dien verstande, dat indien deze bestemming samenvalt met andere bestemmingen, die andere bestemmingen ondergeschikt zijn aan deze bestemming;
met de daarbij behorende:
bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
7.2 Bouwregels
In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, mogen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde met een maximum bouwhoogte van 3 meter ten behoeve van de in lid 7.1 bedoelde hoofdwatertransportleidingen worden opgericht;
Onverminderd het bepaalde onder a. geldt, in afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, dat binnen 7 meter van de in lid 7.1 bedoelde hoofdwatertransportleidingen geen gebouwen mogen worden opgericht.
Onverminderd het bepaalde onder a. geldt, in afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen van deze gronden, dat in de in lid 7.1 bedoelde gronden geen bouwwerken dieper dan 0,30 meter beneden peil mogen worden gerealiseerd met uitzondering van bouwwerken ten behoeve van de in lid 7.1 bedoelde hoofdwatertransportleidingen;
In afwijking van het bepaalde onder c. geldt dat ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - inritconstructie' bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van de constructie van een in- en uitrit mogen worden gerealiseerd met een maximum bouwhoogte van 3 meter en tot een diepte van 1,30 meter beneden peil, mits de beheerder van de leiding hiervoor een schriftelijke toestemming heeft gegeven.
7.3 Afwijken van de bouwregels
In uitzonderlijke gevallen, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het veilig en bedrijfszeker functioneren van de leiding en indien planologische, technische en/of economische overwegingen hiertoe aanleiding geven, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van het bepaalde in lid 7.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en);
Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen, indien de beheerder van de leiding een schriftelijke toestemming heeft gegeven.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Verbod
Het is verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op of in de in lid 7.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te (laten) voeren:
het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting, waaronder rietbeplanting;
het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
het verrichten van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
diepploegen, dat wil zeggen grondroeren dieper dan 0,30 meter;
het aanbrengen van gesloten verhardingen;
het indrijven van voorwerpen in de bodem;
het permanent opslaan van goederen waaronder begrepen het opslaan van afvalstoffen;
het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen;
het plaatsen van objecten zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair.
7.4.2 Uitzondering
Het in lid 7.4.1 vervatte verbod geldt niet voor werken of werkzaamheden die:
het normale onderhoud en/of gebruik betreffen, dan wel van ondergeschikte betekenis zijn;
reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het inwerking treden van het plan.
7.4.3 Voorwaarden voor verlenen omgevingsvergunning
De in lid 7.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien een schriftelijke toestemming is verkregen van de beheerder van de leiding en er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren en beheren van de leiding.
Artikel 8 Waarde - Archeologie 5
8.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze gronden voorkomende archeologische waarden.
Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.
8.2 Bouwregels
Op de in lid 8.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van overige aan deze gronden toegekende bestemmingen worden gebouwd, met dien verstande dat:
bij bodemingrepen die verder reiken dan 0,30 meter diep, de oppervlakte van (de bodemingreep ten behoeve van) het bouwwerk niet meer dan 10.000 m² bedraagt;
het bepaalde onder a. niet van toepassing is indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder het peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
8.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de situering en de inrichting van de gronden, indien uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse beschermingswaardige archeologische resten aanwezig zijn. Toepassing van deze bevoegdheid mag niet leiden tot een onevenredige beperking van het meest doelmatige gebruik.
8.4 Afwijken van de bouwregels
8.4.1 Afwijkingsbevoegdheid
Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van het bepaalde in lid 8.2 onder a. voor het bouwen ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming indien de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat:
op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn;
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden verstoord, of;
dat de archeologische waarden van de gronden naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate worden veiliggesteld.
8.4.2 Voorwaarden
Indien uit het in lid 8.4.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van een omgevingsvergunning zullen of kunnen worden aangetast, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning één of meer van de volgende voorwaarden verbinden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.4.3 Beoordelingscriteria
De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.4.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgelegd. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen wordt een archeologische deskundige om advies gevraagd.
8.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.5.1 Verboden werkzaamheden
Het is verboden op of in de als 'Waarde - Archeologie 5' bestemde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden,
het bodemverlagen of afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingvergunning is vereist, waartoe ook gerekend wordt woelen en draineren;
het bebossen van gronden;
het aanleggen, verbreden of verharden van wegen, voet-, ruiter- of rijwielpaden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;
het tot stand brengen en/of in exploitatie brengen van boor- en pompputten;
het uitvoeren van heiwerken en/of het indrijven van scherpe voorwerpen in de bodem;
voor de onder a t/m h genoemde werkzaamheden is een omgevingsvergunning nodig wanneer sprake is van grondbewerkingen dieper dan 0,30 meter, die tevens groter zijn dan 10.000 m².
8.5.2 Toegestane werkzaamheden
Het onder 8.5.1 bedoelde verbod is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
het normale onderhoud betreffen;
op archeologisch onderzoek gericht zijn;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit bestemmingsplan.
8.5.3 Toetsingscriteria
Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.5.1 kan worden verleend indien de aanvrager van de omgevingsvergunning een rapport heeft overlegd waarin wordt aangetoond dat:
op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden niet worden verstoord, of;
dat de archeologische waarden van de gronden naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate worden veiliggesteld.
8.5.4 Voorwaarden
Indien uit het onder 8.5.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van een omgevingsvergunning zullen of kunnen worden aangetast, kan het bevoegd gezag aan de omgevingsvergunning één of meer van de volgende voorwaarden verbinden:
de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
de verplichting tot het doen van opgravingen;
de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.
8.5.5 Beoordelingscriteria
De omgevingsvergunning als bedoeld in lid 8.5.1 wordt niet verleend dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgelegd. Alvorens een omgevingsvergunning te verlenen wordt een archeologische deskundige om advies gevraagd.
8.6 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, met toepassing van artikel 3.6, lid 1, onder a van de Wet ruimtelijke ordening, de in het plan opgenomen bestemming 'Waarde - Archeologie 5' (deels) te wijzigen in een ander regime of te verwijderen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat in de betreffende gronden een lagere archeologische verwachting aanwezig is of geen archeologische waarden aanwezig zijn.
HOOFDSTUK 3 ALGEMENE REGELS
Artikel 9 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 10 Algemene bouwregels
10.1 Toegelaten overschrijdingen
Het is toegestaan de in dit plan aangegeven bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en/of hoogtematen te overschrijden:
ten behoeve van toegangen van bouwwerken, luifels, stoepen, stoeptreden, reclame-uitingen, vrijhangende balkons (al dan niet ondersteund door kolommen), galerijen (al dan niet ondersteund door kolommen) en gaanderijen en funderingen en daarmee gelijk te stellen onderdelen van gebouwen, voor zover de bouwgrens met niet meer dan 2,50 meter wordt overschreden en deze onderdelen van gebouwen niet worden opgericht op gronden, bestemd voor verkeer en tevens een niet te bebouwen strook van 1 meter in acht wordt genomen ten opzichte van de gronden bestemd voor verkeersdoeleinden, en met dien verstande dat funderingen en ondersteuningen van gebouwen niet buiten het bouwvlak mogen worden gerealiseerd;
ten behoeve van plaatselijke verhogingen op gebouwen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, trappenhuizen en lichtkappen, alsmede technische voorzieningen, mits:
de oppervlakte van de vergroting niet meer dan 25% van de oppervlakte van het dak(vlak) bedraagt;
de hoogte niet meer dan 5 meter boven op de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt.
10.2 Ondergrondse bouwwerken
Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens de in deze regels opgenomen afwijkingsmogelijkheden en specifieke regels, de volgende regels:
ondergrondse bouwwerken zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met uitzondering van (het ondergrondse deel van) bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor straatmeubilair, nutsvoorzieningen, inritconstructies en voorzieningen ten behoeve van warmte-koudeopslag;
de verticale diepte van ondergrondse bouwwerken, niet zijnde een parkeergarage, mag niet meer dan 3 meter beneden het peil bedragen;
de verticale diepte van een ondergrondse parkeergarage (semi-verdiept) mag niet meer dan 1,5 meter beneden het peil bedragen;
het realiseren van ondergrondse bouwwerken mag geen nadelige effecten hebben op de archeologische waarden, de bodem- en waterhuishouding en de waterleidingen.
Artikel 11 Algemene afwijkingsregels
Met een omgevingsvergunning kan afgeweken worden van:
de in de bestemmingsregels opgenomen maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, uitsluitend indien dit nodig is voor een technische betere realisering van het plan, met dien verstande dat dit niet van toepassing is op andere afwijkingsmogelijkheden in dit bestemmingsplan;
de bestemmingsregels, ten behoeve van een geringe aanpassing van de inrichting van wegen of de aansluiting van wegen onderling, indien de verkeersveiligheid en/of verkeersintensiteit daartoe aanleiding geven;
de bestemmingsregels, ten behoeve van het overschrijden van bouwgrenzen, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het vergroten van de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot niet meer dan 10 meter;
de bouwregels, ten behoeve van het oprichten van een ondergrondse kelderruimte, voor andere situaties dan de parkeergarage van de bestemming 'Wonen', met dien verstande dat:
deze binnen het bestemmingsvlak dienen te worden gerealiseerd en conform de bestemming te worden gebruikt;
het realiseren van ondergrondse bouwwerken geen nadelige effecten mag hebben op de bodem- en waterhuishouding.
de bestemmingsregels, ten behoeve het bouwen van kleine niet voor bewoning bestemde gebouwtjes ten behoeve van de dienstverlening van overheidswege, het openbaar bestuur en openbare nutsbedrijven, zoals transformatorhuisjes en gemaalgebouwtjes, mits de inhoud per gebouwtje niet meer bedraagt dan 50 m³ en de bouwhoogte niet meer dan 4 meter;
de bestemmingsregels, ten behoeve van het realiseren van groene daken op hoofdgebouwen en/of bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat:
de extra (constructieve) opbouw op een dak die nodig is om een groen dak te kunnen toepassen, exclusief beplanting, de voorgeschreven bouwhoogte met ten hoogste 10% mag overschrijden;
groene daken niet mogen gebruikt als dakterras of daktuin.
Er wordt geen omgevingsvergunning verleend indien:
daardoor onevenredige afbreuk wordt gedaan (bijvoorbeeld door schaduwwerking) aan de ingevolge de bestemming gegeven gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken;
dit leidt tot aantasting van de ruimtelijke karakteristiek ter plaatste.
Artikel 12 Algemene aanduidingsregels
12.1 Luchtvaartverkeerzone - LIB artikel 2.2.2 toetshoogtes
12.1.1 Omschrijving
Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - lib artikel 2.2.2 toetshoogtes', zoals mede aangegeven op bijlage 1, gelden beperkingen met betrekking tot toetshoogten van gebouwen, andere bouwwerken geen gebouwen zijnde en objecten als bedoeld in het Luchthavenindelingbesluit (LIB) Schiphol.
12.1.2 Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - lib artikel 2.2.2 toetshoogtes' gelden beperkingen met betrekking tot de hoogte van gebouwen, andere bouwwerken geen gebouwen zijnde en objecten, zoals gesteld in artikel 2.2.2 van het 'Luchthavenindelingbesluit Schiphol'.
12.1.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12.1.2, indien een verklaring van geen bezwaar, zoals bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart, is afgegeven.
12.2 Luchtvaartverkeerzone - LIB artikel 2.2.2a toetshoogtes radar
12.2.1 Omschrijving
Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - lib artikel 2.2.2a toetshoogtes radar', zoals mede aangegeven op bijlage 2, gelden beperkingen van hoogten ter bescherming van het functioneren van radarapparatuur als bedoeld in het Luchthavenindelingbesluit (LIB) Schiphol.
12.2.2 Bouwregels
Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - lib artikel 2.2.2a toetshoogtes radar', gelden beperkingen met betrekking tot de hoogte van gebouwen, andere bouwwerken geen gebouwen zijnde en objecten, zoals gesteld in artikel 2.2.2a van het 'Luchthavenindelingbesluit Schiphol'.
12.2.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12.2.2, indien uit een advies van de Inspectie Leefomgeving en Transport blijkt dat het object geen belemmering vormt voor het functioneren van radarapparatuur met het oog op veilig luchtverkeer.
12.3 Luchtvaartverkeerzone - LIB artikel 2.2.3
12.3.1 Omschrijving
Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - lib artikel 2.2.3', zoals mede is aangegeven op bijlage 3, gelden beperkingen met betrekking tot de vogelaantrekkende werking als bedoeld in het Luchthavenindelingbesluit (LIB) Schiphol.
12.3.2 Specifieke gebruiksregels
Ter plaatse van de aanduiding 'luchtvaartverkeerzone - lib artikel 2.2.3' gelden beperkingen met betrekking tot de vogelaantrekkende werking zoals gesteld in artikel 2.2.3 van het 'Luchthavenindelingbesluit Schiphol'.
12.3.3 Afwijken van de gebruiksregels
Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12.3.2, indien een verklaring van geen bezwaar, zoals bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart, is afgegeven.
Artikel 13 Overige regels
Indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar een wet, een algemene maatregel van bestuur, een verordening, een richtlijn of een andere (wettelijke) regeling, dan geldt deze wet, algemene maatregel van bestuur, verordening, richtlijn of andere (wettelijke) regeling zoals die luidt en van kracht is op het moment van de terinzagelegging van het ontwerp van dit plan.
HOOFDSTUK 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS
Artikel 14 Overgangsrecht
14.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning of een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
14.2 Afwijken
Met een omgevingsvergunning kan eenmalig afgeweken worden van lid 14.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 14.1 met maximaal 10%.
14.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
Lid 14.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
14.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 14.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
14.6 Verboden gebruik
Indien het gebruik, bedoeld in lid 14.4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
14.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
Lid 14.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsregels van dat plan.
Artikel 15 Slotregel
Deze regels kunnen worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan Startbaan 16
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 2 juni 2021
De griffier, de voorzitter,