Artikel 16 Waarde - cultuurhistorie
16.1 Bestemmingsomschrijving
-
a. De in het bestemmingsplan voor 'Waarde - cultuurhistorie' (dubbelbestemming) aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming en het herstel van de cultuurhistorische, bouwhistorische en beeldbepalende elementen in de op die grond gelegen bouwwerken;
-
b. De bestemming 'Waarde - cultuurhistorie' (dubbelbestemming) is primair ten opzichte van de andere bestemmingen. Voor zover de dubbelbestemming samenvalt met andere dubbelbestemmingen is artikel 23.1 schema van volgorde dubbelbestemmingen van toepassing.
16.2 Bouwregels
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
-
a. de maximale en minimale goot- en bouwhoogte zijn de goot- en bouwhoogten welke ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan rechtmatig waren gerealiseerd of waarvoor een onherroepelijke omgevingsvergunning is verleend;
-
b. de maximale pandbreedte is de pandbreedte welke ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan rechtmatig was gerealiseerd of waarvoor een onherroepelijke omgevingsvergunning is verleend;
-
c. samenvoeging van panden is niet toegestaan;
-
d. als voorgevelrooilijn geldt de voorgevelrooilijn welke ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan rechtmatig was gerealiseerd of waarvoor een onherroepelijke omgevingsvergunning is verleend;
-
e. in afwijking van het bepaalde onder d mag, op voorwaarde dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristiek en ruimtelijke kwaliteit van het stadsbeeld, de voorgevelrooilijn overschreden worden ten behoeve van:
-
1. goot- en dakoverstekken met een maximale diepte van 0,60 meter;
-
2. erkers met een maximale diepte van 0,80 meter;
-
3. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels, zonneschermen, overstekende daken en vergelijkbare onderdelen van gebouwen;
-
f. de toegestane kaphelling is de kaphelling welke ten tijde van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan rechtmatig was gerealiseerd of waarvoor een onherroepelijke omgevingsvergunning is verleend.
16.3 Afwijken van de bouwregels
Het bevoegde gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
-
a. lid 16.2 onder a en b voor het realiseren van kleinere en grotere goot- en bouwhoogten en pandbreedtes op voorwaarde dat:
-
1. de door middel van de bebouwingscategorie aangegeven minimale en maximale goot- en bouwhoogten en maximale pandbreedtes niet worden overschreden en;
-
2. het pand wordt vernieuwd of verbouwd, waarbij een restauratieve aanpak van de voorgevel en de kap voorop staat;
-
3. de karakteristiek en ruimtelijke kwaliteit van het stadsbeeld niet in onevenredige mate worden aangetast;
-
4. de goothoogte ten minste 50 centimeter afwijkt van ten minste één direct aangrenzend pand;
-
b. lid 16.2 onder c in die zin dat in afwijking van het verbod van samenvoeging een omgevingsvergunning kan worden verleend op voorwaarde dat:
-
1. uit een bouwhistorisch onderzoeksrapport, welke door de aanvrager van de omgevingsvergunning dient te worden overlegd en dat voldoet aan de richtlijnen voor bouwhistorisch onderzoek van de Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed, blijkt dat er geen (delen van) muren worden verwijderd met monumentale (bouwhistorische) waarden;
-
2. binnenwerks achter de voorgevel een scheidingsmuur aanwezig blijft of wordt gebouwd ter hoogte van de oorspronkelijke gemeenschappelijke scheidingsmuur, tot een diepte van ten minste 2 meter;
-
3. daardoor de karakteristieke, met de historische ontwikkeling samenhangende, ruimtelijke structuur en stedenbouwkundige kwaliteit van het beschermd stadsgezicht niet onevenredig worden aangetast;
-
4. de samenvoeging niet onomkeerbaar is.
16.4 Wijzigingsbevoegdheid
Het bevoegde gezag is bevoegd om overeenkomstig artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan te wijzigen in die zin dat:
-
a. bij één of meerdere bestemmingsvlakken of adressen de dubbelbestemming 'Waarde -
cultuurhistorie' wordt verwijderd mits:
-
1. de cultuurhistorische, bouwhistorische en/of beeldbepalende elementen niet langer aanwezig zijn in de bouwwerken op de met de dubbelbestemming 'Waarde - cultuurhistorie' gelegen gronden en niet zonder ingrijpende wijzigingen aan het bouwwerk kunnen worden hersteld;
-
2. de cultuurhistorische, bouwtechnische en/of beeldbepalende elementen welke aanwezig zijn in de bouwwerken op de met de dubbelbestemming 'Waarde - cultuurhistorie' gelegen gronden, redelijkerwijs niet langer geheel of gedeeltelijk te handhaven zijn in relatie tot de functie die het bouwwerk moet of uitsluitend nog kan vervullen;
-
b. indien door verbeterwerkzaamheden, danwel door gewijzigde inzichten, een bouwwerk welke gelegen is op gronden waarop niet de dubbelbestemming 'Waarde - cultuurhistorie' van toepassing is, cultuurhistorische en/of beeldbepalende waarde krijgt, deze gronden tevens de dubbelbestemming 'Waarde - cultuurhistorie' toe te kennen.