direct naar inhoud van Regels

OIAVHB Uiterweg Plasoevers 2005 - Herenweg 60

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0358.OIAVHB09xAK-VG01
Plantype: omgevingsvergunning

RUIMTELIJKE ONDERBOUWING

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

 

 

1.1 Aanleiding

 

Op 12 juli 2018 is een aanvraag omgevingsvergunning (Z2018-004634)

ingediend voor de bouw van 1 grondgebonden woning op de locatie Herenweg 60 in Aalsmeer (zie bijlage 1). Deze woning past niet binnen de mogelijkheden van het vigerende bestemmingsplan 'Uiterweg- Plasoevers 2005'. Om een omgevingsvergunning te kunnen verlenen voor de bouw van de woning en bijgebouwen dient te

zijn aangetoond dat er sprake is van 'een goede ruimtelijke ordening' ter plaatse. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing voorziet hierin. Om het initiatief mogelijk te maken dient de uitgebreide buitenplanse afwijkingsprocedure (artikel 2.12, lid 1 onder a, sub 3 Wabo) gevolgd te worden.

 

1.2 Aard en doel

 

Van toepassing op de projectlocatie is het bestemmingsplan 'Uiterweg- Plasoevers 2005', zoals vastgesteld op 7 december 2006 en goedgekeurd op 12 juni 2007. Daarnaast geldt voor het meest noordelijke deel van het plangebied het bestemmingsplan ‘Woonarken’ (2015). Binnen deze vigerende regelingen is de beoogde woning niet toegestaan.

 

Er is dan ook een buitenplanse afwijking ex artikel 2:12, lid 1 sub a, onder 3 Wabo nodig om het bouwplan te kunnen realiseren. Voor toepassing van dit artikel vereist de wet dat er sprake is van 'een goede ruimtelijke onderbouwing'. De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft tot doel te motiveren dat bij de voorgenomen ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening, zodat de gevraagde omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan kan worden verleend. De omgevingsvergunning is van toepassing op het besluitvlak zoals dat is opgenomen in bijlage 2 bij deze ruimtelijke onderbouwing.

 

 

1.3 Ligging en begrenzing plangebied

 

Het plangebied is gelegen in de kern Kudelstaart, ten zuiden van de Westeinderplassen. Het betreft het perceel Herenweg 60, kadastraal bekend gemeente Aalsmeer, sectie D nummer 2569. Het perceel is gelegen aan de noordzijde van Herenweg, zie onderstaande afbeeldingen.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ligging van het plangebied in zijn omgeving, bron Google earth.

 [image]

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Li

Globale begrenzing plangebied, rood omcirkeld (bron Google earth).

 

 

 

 

 

 

1.4 Leeswijzer

 

De opbouw van deze ruimtelijke onderbouwing is als volgt. Na de inleiding in dit

hoofdstuk, wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van het project. Daarbij wordt ingegaan op de bestaande situatie en de beoogde situatie in relatie tot de vigerende planologische regeling. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de voorwaarden vanuit het ruimtelijke beleid van rijk, provincie en gemeente. De omgevingsaspecten komen in hoofdstuk 4 aan de orde. In hoofdstuk 5 wordt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bouwplan toegelicht. Hoofdstuk 6 is het slothoofdstuk en bevat de samenvatting en eindconclusie.

HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving

 

 

2.1 Huidige situatie en ontwikkeling

 

Huidige situatie

Het perceel is gelegen aan de Herenweg 60 in Kudelstaart, tussen de Herenweg en de Westeinderplassen. In de huidige situatie is het perceel ingericht als tuin met een oprit. Het zuidelijke deel van het perceel is grotendeels verhard (halfverharding), terwijl het middendeel uit een grasveld bestaat. Aan de randen zijn sierplanten en enkele bomen aanwezig. In het noordelijke deel van het perceel is een steiger aanwezig en een klein botenhuis.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Zicht op de Westeinderplassen vanaf het perceel aan de Herenweg 60 (bron: Ecologische quickscan Herenweg 60, Elsken Ecologie)

 

 

De Herenweg is een rustige verbindingsweg tussen het buitengebied en de kern van Kudelstaart. Aan de noordzijde van de Herenweg zijn voornamelijk luxe villa's gelegen, die aan de achterzijde uitkijken over de Westeinderplassen. Op de gronden ten westen van het plangebied worden maximaal 19 woningen ontwikkeld ter plaatse van het bestemmingsplan Nieuw Calslagen 2016. Aan de zuidzijde van de Herenweg staan ter hoogte van het plangebied een tiental twee-onder-een-kapwoningen.

 

Toekomstige situatie

De eigenaar is voornemens een vrijstaande woning te realiseren op de achterzijde van het perceel. De woning bestaat uit één bouwlaag met een kap. De bouwhoogte bedraagt ongeveer 8,8m en de goothoogte ongeveer 3 m. De woning is voorzien van een aangebouwde garage en een vlonder aan de oever van de Westeinderplassen. De bouwtekeningen met bijbehorende maatvoeringen zijn te vinden in bijlage 3, bouwplan en bijlage 4, situatietekening.

 

 

2.2 Bestemmingsplan

 

Zoals hiervoor is vermeld geldt voor de gronden in het plangebied het bestemmingsplan 'Uiterweg-Plasoevers 2005'. Daarnaast geldt op het noordelijke deel van het plangebied

het bestemmingsplan ‘Woonarken’ (2015).

 

 

 

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Uitsnede vigerende bestemmingsplan 'Uiterweg- Plasoevers 2005

 

Binnen het plangebied zijn de gronden aangewezen ten behoeve van 'Agrarische doeleinden' en 'Riet- en oeverlanden'.

 

De voor 'Agrarische doeleinden' aangewezen gronden zijn bestemd voor tuinbouwbedrijven, recreatiekavels, erven, toegangswegen, paden, parkeervoorzieningen, water en groen, ligplaatsen voor woonschepen voor

permanente bewoning (onder voorwaarden).

 

In 2013 heeft de gemeenteraad van Aalsmeer het bestemmingsplan Uiterweg 2005 partieel herzien. Deze partiële herziening hangt samen met het bestemmingsplan Woonarken, dat beoogt de bestaande woonarken in de gemeente planologisch te verankeren. Dit houdt in dat alle regels met betrekking tot ligplaatsen voor woonarken uit het vigerende bestemmingsplan ‘Uiterweg-Plasoevers 2005 en omgeving’ zijn geschrapt. Binnen de huidige vigerende regeling zijn op het perceel derhalve momenteel geen woonarken mogelijk.

 

 

 

 

 

 

 

 

De gronden zijn mede bestemd voor zone voor natuurontwikkeling, (recreatie)woningen, ateliers en scouting. Gebouwen dienen te worden opgericht binnen zone A, in zone B zijn alleen kassen toegestaan.

 

De gronden met de bestemming 'Riet- en oeverlanden' zijn aangewezen voor het behoud en/of het herstel en ontwikkeling van riet- en oeverlanden, en voor water, tevens landschappelijk waardevol terrein. Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd met uitzondering van één gebouw van maximaal 10 m² en met een goot- en nokhoogte van maximaal 3 respectievelijk 4,5 m voor de uitoefening van een

rietsnijdersbedrijf; en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitsluitend ten dienste staan van de bestemming.

 

Daarnaast is in dit gebied de luchtvaartverkeerzone Lib artikel 2.2.1. nr 4 van kracht. Binnen deze zone zijn nieuwe gevoelige bestemmingen alleen toegestaan middels een verklaring van geen bezwaar van de minister van Infrastructuur en Milieu zoals bedoeld in artikel 8.9 van de Wet luchtvaart.

 

Op het noordelijke deel van het plangebied geldt (inmiddels) het bestemmingsplan ‘Woonarken’ (2015), waarmee de bestemming 'Water - Verblijfsrecreatie' is toegekend. Tevens is ter plaatse een woonark voor niet-permanente bewoning toegestaan. Dat is nog niet geëffectueerd en dat is ook niet het voornemen van de initiatiefnemer. De beoogde woning is niet mogelijk op grond van de vigerende regelingen.

HOOFDSTUK 3 Beleid

 

 

3.1 Rijksbeleid

 

Op 12 februari 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De SIVR is op 13 maart 2012 in werking getreden. Het bij de structuurvisie behorende Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) was al op 30 december 2011 in werking getreden. In de structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. De nieuwe structuurvisie vervangt verschillende beleidsnota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit. Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. Het bij de structuurvisie behorende Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) was al op 30 december 2011 in werking getreden. In de structuurvisie staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. De nieuwe structuurvisie vervangt verschillende beleidsnota's, waaronder de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040 en de Nota Mobiliteit.

 
In de structuurvisie zijn drie hoofddoelen geformuleerd om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn tot 2028. Het gaat hierbij om de volgende doelstellingen:

Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn.

 

Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de Amvb Ruimte. Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.

 

Geen van de in het Barro geregelde onderwerpen heeft invloed op het onderhavige project. De betreffende onderwerpen zijn niet aan de orde in het kader van dit bouwplan.

 

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is per 1 oktober 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Het gaat om een nadere motiveringseis die in artikel 3.1.6 lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening is opgenomen ten behoeve van een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt. Bij elke nieuwe stedelijke ontwikkeling moet gemotiveerd worden dat er behoefte is aan deze ontwikkeling. Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkeling standaard te motiveren met behulp van opeenvolgende stappen. Deze stappen borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkelingen wordt gekomen. De stappen schrijven geen vooraf bepaald resultaat voor, omdat het optimale resultaat moet worden beoordeeld door het bevoegd gezag dat de regionale en lokale omstandigheden kent. Dit gezag draagt de verantwoordelijkheid voor de ruimtelijke afweging over die ontwikkeling.

De definitie voor een stedelijke ontwikkeling (artikel 1.1.1. lid 1 Bro) luidt als volgt:

  1. Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

In de Handreiking staat dat er geen ondergrens is bepaald voor wat een ‘stedelijke ontwikkeling’ is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat één of enkele woningen zoals in het onderhavige geval niet gezien worden als een stedelijke ontwikkeling (zie ondermeer ABRvS 18 december 2013, zaaknummer 201302867/1/R4, Weststellingerwerf).

 

Relevantie plangebied

Als sprake is van een kleinschalige ontwikkeling, dan wordt een uitzondering gemaakt op het begrip nieuwe stedelijke ontwikkeling en is de ladder voor duurzame verstedelijking dus niet van toepassing. Zo oordeelde de Afdeling dat de ontwikkeling van acht woningen dermate kleinschalig is, dat geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 24 december 2014, zaaknummer 201405237/1/R2, Wijchen). In het onderhavige geval gaat het om 1 woning, waarmee ook hier gelet op Afdelingsjurisprudentie moet worden geoordeeld dat er geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

 

Het begrip "woningbouwlocatie" (zoals opgenomen in de omschrijving van het begrip "stedelijke ontwikkeling" in artikel 1.1.1 Bro) is niet nader gedefinieerd. Gelet op voorgaande voorziet dit initiatief niet in een woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1 Bro.

 

De ontwikkeling is dan ook in overeenstemming met het Rijksbeleid/ Ladder voor duurzame verstedelijking.

 

3.2 Provinciaal beleid

 

3.2.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

 

De provincie heeft op 21 juni 2010 de "Structuurvisie Noord-Holland 2040 - Kwaliteit

door veelzijdigheid" vastgesteld. Op 28 september 2015 is deze gewijzigd. De structuurvisie geeft aan welke provinciale belangen een rol spelen bij de ruimtelijke ordening in Noord-Holland. Daarmee is het een leidraad voor de manier waarop de ruimte in Noord-Holland de komende dertig jaar zou moeten worden ontwikkeld. In het bijbehorende uitvoeringsprogramma is de ontwikkelingsstrategie uitgewerkt in concrete activiteiten met als doel uiteindelijk de visie te realiseren. Via de Provinciale Ruimtelijke Verordening is de doorwerking naar gemeentelijke bestemmingsplannen geregeld.

Uitgangspunt van het ruimtelijke beleid is ook in de toekomst Noord-Holland aantrekkelijk te laten blijven als diverse, internationaal concurrerende regio, in contact

met het water en met de kracht van het landschap als basis. Hieruit volgen een aantal

provinciale belangen. De drie hoofdbelangen, duurzaam ruimtegebruik,

klimaatbestendigheid en ruimtelijke kwaliteit van cultuurlandschappen, natuurgebieden

en groen om de stad, vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de

provincie. Zo wordt de komende dertig jaar het bestaand bebouwd gebied verder verdicht, onder meer door zo’n 200.000 woningen in de provincie bij te bouwen, en zet de provincie in op de ruimtelijke ontwikkeling van OV-knooppunten in Noord-Holland. Op die manier blijft volgens de provincie meer ruimte over om het buitengebied te behoeden en zijn er voldoende mogelijkheden voor duurzame economische ontwikkelingen, recreatie en natuur.

 

Relevantie plangebied
Het plangebied maakt onderdeel uit het 'Bestaand Bebouwd Gebied (BBG)' met

met fijnmazige waterberging en kleinschalige oplossingen voor duurzame energie. In een dergelijk gebied wordt beleidsmatig uitgegaan van innovatief ruimtegebruik, intensiveren, herstructureren, kwaliteitsverbetering en kennisintensieve en creatieve milieus. Het betreft van oorsprong een droogmakerijenlandschap. Met de herstructurering van een perceel omringd door woningen binnen het Bestaand Bebouwd Gebied wordt aangesloten op de bestaande omliggende kwaliteiten en stedenbouwkundige structuur en vindt er geen afbreuk plaats van het

buitengebied. Er zijn verder geen bijzondere bepalingen van toepassing vanuit de provinciale structuurvisie. Daarmee past het initiatief binnen de structuurvisie.

 

3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

 

De regels van de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vloeien voort uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040. Met de inwerkingtreding van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in 2008 hebben provincies de bevoegdheid gekregen een ruimtelijke verordening vast te stellen. In deze verordening kan de provincie regels stellen met betrekking tot de inhoud van gemeentelijke bestemmingsplannen, (tijdelijke) afwijkingsbesluiten en beheersverordeningen.

 

Door middel van de PRV is de doorwerking naar gemeentelijke

bestemmingsplannen geregeld. In de verordening is het provinciale beleid in regels

vertaald. Het betreft regels voor de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen

over onderwerpen binnen het gehele provinciale grondgebied (Hoofdstuk 2, artikelen 5a

t/m 8a) en specifiek voor het landelijke gebied van Noord-Holland waarmee een

provinciaal belang mee gemoeid is (Hoofdstuk 3, artikelen 13a t/m 18). Daarnaast

worden er regels gesteld over thema's die betrekking hebben op de Groene Ruimte

(Hoofdstuk 4), de Blauwe Ruimte (Hoofdstuk 5) en Energie (Hoofdstuk 6).

 

Uitgangspunt is dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen (zoals gesteld in artikel 1.1.1,

onder i. Bro) zoals woningbouw, aanleg van bedrijventerrein of kantoren in

overeenstemming is met regionale afspraken (artikel 5a) Gedeputeerde Staten hebben op 28 februari 2017 nadere regels vastgesteld om deze regionale afspraken te

concretiseren. Artikel 2 van deze regels beschrijft waaraan regionale

woningbouwafspraken dienen te voldoen. Regionale woningbouwafspraken:

Uitgangspunt is dat de regionale afspraken zijn gebaseerd op het Regionaal Actie

Programma Wonen (RAP).

 

Zoals is gebleken uit paragraaf 3.1 is de onderhavige ontwikkeling van 1 grondgebonden woning te kleinschalig om te spreken van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

 

Relevant is tevens dat er in deze sprake is van een ontwikkeling binnen het bestaande stedelijke gebied van Aalsmeer, zodat artikel 5c van de PRV voor deze ontwikkeling niet van toepassing is.

 

Ook ligt de locatie binnen de 20Ke-contour en binnen BSG. Voor deze woning is in het

verleden een v.v.g.b. verleend, zie tevens paragraaf 4.9. Op grond hiervan is het plan

in overeenstemming met artikel 5e van de PRV. Geconcludeerd wordt dat er vanuit het provinciale ruimtelijke beleid geen belemmeringen bestaan voor de beoogde herontwikkeling.

 

 

3.2.3 Provinciale woonvisie 2010-2020

Op 25 mei 2010 is de Provinciale woonvisie 2010-2020 'Goed Wonen in Noord-Holland' vastgesteld door Provinciale Staten van Noord-Holland. De woonvisie is een verdere uitwerking van de structuurvisie, waarin de kwaliteit van wonen centraal staat.

 

De doelstelling voor 2020 is dat de inwoners van Noord-Holland beschikken over voldoende woningen met een passende kwaliteit en in een aantrekkelijk woonmilieu. Om hiertoe te komen zijn de volgende drie speerpunten benoemd:

 

  1. betere afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten en vooral voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning;

  2. betere afstemming van voorzieningen in de woonomgeving op de vraag van bewoners;

  3. verbetering van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving.

 

De provincie zet zich hierbij vooral in op de rol van procesleider, aanjager en expert. Vanuit deze rol stuurt de provincie aan op het maken van bestuurlijke afspraken in de Regionale Actie Programma's. In deze actieprogramma's worden de speerpunten en opgaven uit de woonvisie nader uitgewerkt.

 

Relevantie plangebied

Het plangebied is gelegen binnen de Stadsregio Amsterdam. In deze regio is een enorme en urgente vraag naar extra woningen. De woningbouwopgave voor de periode 2016 - 2020 is vastgelegd in Regionaal Actieprogramma Wonen 2016 t/m 2020. Hierin is de Stadsregio Amsterdam onderverdeeld in deelregio's. De gemeente Aalsmeer valt binnen de deelregio Amstelland-Meerlanden. Tussen 2015 en 2020 is er in deze regio behoefte aan 9.700 extra woningen. Dit betreft een toename van 7 % ten opzichte van de

bestaande voorraad. Voor de periode 2015 - 2025 is er behoefte aan 19.550 extra woningen (toename van 13 % ten opzichte van bestaande vraag). In de marktregio Amstelland-Meerlanden is in de periode tot 2025 een tekort aan harde plancapaciteit van 30.600 woningen.

 

Er is vraag naar woningen in alle prijsklassen in de Stadsregio Amsterdam. De grootste vraag doet zich voor in het lage segment huur, lage middensegment huur en het dure koopsegment (> 285.000 euro). Jonge huishoudens en alleenstaande ouderen zijn doelgroepen woningzoekenden die relatief in omvang toenemen. In Monitor woningbouw 2016 van de provincie Noord-Holland wordt teruggeblikt op de ontwikkelingen in de woningvoorraad van de afgelopen periode en er wordt vooruit gekeken op de te

verwachte ontwikkelingen. In de monitor wordt geconcludeerd dat in de Stadsregio Amsterdam de afspraken uit het Regionale Actieprogramma 2011-2015 zijn gehaald. Door de geprognosticeerde huishoudensgroei blijft de groei van de woningvoorraad in deze regio achter. Op lange termijn zal er in de regio een behoorlijk tekort aan woningbouwcapaciteit zijn.

 

Het voorgenomen plan voorziet in één vrijstaande woning in het dure koopsegment. Geconcludeerd dient te worden dat het voorgenomen plan zowel in kwantitatieve als kwalitatieve zin voorziet in de regionale behoefte naar woningen.

 

 

3.3 Gemeentelijk beleid

 

3.3.1 Gebiedsvisie Aalsmeer 2020

 

Op 26 november 2009 heeft de gemeenteraad de nieuwe Gebiedsvisie Aalsmeer 2020

vastgesteld. In de Gebiedsvisie Aalsmeer 2020 worden de ontwikkelingen die op basis van de Aalsmeerse Gebiedsvisie zijn ingezet als uitgangspunt genomen voor een analyse van de status quo en een aanduiding van de ontwikkelingskoers voor het komende decennium. Als gegeven in de ontwikkeling van Aalsmeer wordt inmiddels beschouwd de herontwikkeling van verouderde glastuinbouwgebieden, de bouw van een aantal grotere woonwijken, de ontwikkeling van het bedrijventerrein Green Park Aalsmeer langs de omgelegde N201 en de herontwikkeling van het bestaande tracé van de N201.

 

Een belangrijk onderdeel van de Gebiedsvisie Aalsmeer 2020 is het benoemen van de

unieke cultuurhistorische en landschappelijke waarden die tezamen de ruimtelijke

hoofdstructuur van Aalsmeer vormen en richting moeten geven aan de toekomstige

ruimtelijke ontwikkeling. Het betreft de specifieke natuur- en landschappelijke kwaliteiten van de Westeinderplassen en de Bovenlanden, de historische dorpskernen van Aalsmeer en Kudelstaart en de beeldbepalende lintstructuren in de Bovenlanden en in de polder. Deze structurerende elementen, het zogenaamde dorpse karakter van Aalsmeer, dienen behouden en versterkt te worden. Desondanks mag in sommige gevallen voor meer stedelijke oplossingen als gestapeld bouwen worden gekozen. Volgens de Gebiedsvisie kan gestapeld bouwen in sommige gevallen wenselijk zijn om een goede invulling te geven aan herstructureringsopdrachten. Het gaat dan om het markeren van kruispunten en assen en om het creëren van aantrekkelijke woonmilieus in een groen-blauwe setting. Voor ontwikkelingen aan de Herenweg en de wijk Nieuw

Calslagen is het volgende in de gebiedsvisie vermeld: “De toename van de recreatiemogelijkheden wordt ingezet om te komen tot een

kwaliteitsverbetering van de woon- en leefomgeving. Om die kwaliteitsverbetering te bereiken kunnen bijzondere kwaliteiten in de gemeente op het gebied van natuur, landschap en cultuurhistorie gecombineerd worden”. Ontwikkelingen zijn gebaseerd op de Belvedère-gedachte. De volgende uitgangspunten zijn hiertoe

opgenomen in de Gebiedsvisie:

 

Relevantie plangebied

De voorgenomen ontwikkeling van de woning op het perceel past binnen de uitgangspunten genoemd in de Gebiedsvisie. Het dorpse karakter en de cultuurhistorische waarden worden behouden door te bouwen binnen de kavel, met behoud van het doorzicht op de plassen. De reeds aanwezige beplanting en bomenrij

blijven behouden en worden versterkt. Bij de nadere uitwerking van de woning wordt onderzocht welke duurzaamheidsmaatregelen haalbaar zijn.

 

 

3.3.2 Masterplan Herenweg

De raad van de gemeente Aalsmeer heeft op 8 december 2011 het Masterplan Herenweg vastgesteld. In het Masterplan is een landschappelijke visie op de (omgeving van) de Herenweg opgenomen. In deze visie is opgenomen dat bij de toevoeging van individuele woningen in het bestaande lint de ruimtelijke kwaliteiten van de Herenweg behouden dienen te worden. Dit zal moeten worden aangetoond middels een stedenbouwkundig kader. Er dient daarbij richting te worden gegeven aan de ontwikkeling van groen, water en recreatie in de (omgeving) van de Herenweg inclusief een landschappelijk verantwoorde inpassing van het grond- en baggerdepot. Tenslotte dient er een onderlegger te worden verkregen om toestemming te verkrijgen bij het Ministerie van Infrastructuur en Milieu voor het toevoegen van woningen in zone 4 van het Luchthavenindelingbesluit.

 

In het Masterplan zijn stedenbouwkundige/architectonische randvoorwaarden opgenomen welke moeten worden nageleefd bij de ontwikkeling van nieuwbouw aan de Herenweg. Het doel van het toetsingskader is het behouden en versterken van de ruimtelijke kwaliteit van de woonomgeving aan de Herenweg in zijn geheel.

 

 

 

Relevantie plangebied

Hieronder is een uitsnede van het Masterplan Herenweg opgenomen, ter hoogte van de beoogde ontwikkeling.

 

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Voorliggend initiatief is aangeduid als locatie waar mogelijkheid geldt tot "opvullen gat in lintbebouwing". Binnen deze aangewezen gronden zijn vrijstaande en relatief riante (luxe, onder architectuur gebouwde) woningen toegestaan langs de Westeinderplassen. De regel hierbij is, dat per aangeduide eenheid één woning een gat opvult in het lint, waarbij de ruimtelijke kwaliteit (het zicht op de plas) wordt versterkt. Hiertoe gelden de randvoorwaarden uit het Masterplan. Samen met de reeds bestaande woningen ontstaat zo (op den duur) een homogener beeld van het lint aan de Herenweg en wordt het zicht op de plas vanaf de

weg versterkt.

 

De toe te voegen woonbebouwing valt onder categorie 1: Luxe woonbebouwing op ruime kavels aan de plaszijde. De volgende stedenbouwkundige randvoorwaarden zijn bij de ontwikkeling van een perceel van toepassing:

 

 

De te realiseren woning is luxe woning welke zorgvuldig is ontworpen door een architectenbureau. De gronden rond de woning is tevens nader vormgegeven waarbij groen en water volop de ruimte krijgt. Aan de randen van de percelen worden de watergangen in stand gehouden en zo mogelijk verbreed ten opzichte

van de huidige situatie. De oevers krijgen een natuurvriendelijk uiterlijk. De woning is in de lengterichting gepositioneerd op het perceel, valt binnen de maximale goot- en bouwhoogte van 6 respectievelijk 12 meter en door het vrij houden van de perceelsranden blijft het zicht op de Westeinderplassen gewaarborgd. Het

parkeren is geheel mogelijk op eigen terrein en zal plaatsvinden in een te bouwen parkeergarage en insteekhavens nabij de woning.

 

Geconcludeerd kan worden dat voorliggend initiatief voldoet aan de gestelde voorwaarden uit het Masterplan Herenweg.

 

3.3.3 Lintenbeleid

Op 22 december 2011 heeft de gemeente Aalsmeer de notitie 'Ruimtelijke beoordeling bouwen in de linten van de gemeente Aalsmeer' vastgesteld. Op 31 oktober 2013 is een eerste herziening van de beleidsnotitie “Ruimtelijke beoordeling bouwen in de linten” vastgesteld. Het doel van het lintenbeleid is om te komen tot een helder toetsingskader voor het beoordelen van ontwikkelingen in woonlinten. Inzet van het beleid is om de bestaande lintenstructuur te behouden en te versterken.

In het lintenbeleid wordt gesteld dat de bebouwingslinten een belangrijke rol spelen in de ruimtelijke opbouw van Aalsmeer en bijdragen aan de collectieve identiteit van de gemeente. De oorsprong van de linten komt voort uit de agrarische bedrijfswoningen die in het lint stonden met daarachter de agrarische bedrijfsbebouwing. Doordat het buitengebied, gelegen achter het lint, in Aalsmeer veelal ten dienste stond van de glastuinbouw, is het ruimtegebruik van het buitengebied intensiever en de bebouwingsdichtheid hoger.

 

De linten van Aalsmeer hebben van oorsprong een hoge landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische kwaliteit. Er zijn echter ontwikkelingen, zoals het verdwijnen van de glastuinbouw door de schaalvergroting, die de linten bedreigen. Ander gewenst gebruik en andere architectuur zijn soms niet in overeenstemming met de oorspronkelijke lintstructuur. Om de lintenstructuur te beschermen zijn in het lintenbeleid diverse ruimtelijke en architectonische uitgangspunten geformuleerd. Naast algemeen geformuleerde uitgangspunten zijn voor de in het plangebied gelegen linten specifieke uitgangspunten opgenomen.

 

Voor de Herenweg is voor zover hier van belang het volgende bepaald. De Herenweg maakt, evenals de Kudelstaartseweg onderdeel uit van de voormalige route Leiden-Amsterdam en is gelegen aan de zuidzijde van de Westeinderplassen. De bebouwing bestaat voornamelijk uit vrijstaande en 2 onder 1 kap-woningen, recreatiewoningen en (recreatie)arken uit verschillende perioden. Eenheid in architectuur en stedenbouw ontbreekt grotendeels in het lint. De ruimtelijke samenhang is zwak. Aan de zijde van Kudelstaart staat een aantal woningen onder aan het dijktalud en, doordat ze evenwijdig aan het slotenpatroon zijn gesitueerd, schuin t.o.v. de weg. Langs de zijde van de plas is een beleid van toepassing dat uitgaat van riante woningen op ruime kavels (Welstandsnota Aalsmeer). Voor de zone langs de plas is het “Masterplan Herenweg” opgesteld, zie toelichting paragraaf 3.3.2voor een nadere toelichting. De volgende

specifieke kenmerken zijn van toepassing op de Herenweg:

 

 

Daarnaast is voor ontwikkelingen aan de Herenweg de welstandsnota Aalsmeer van toepassing dat het mogelijk maakt riante vrijstaande woningen op ruime kavels te bouwen aan de zijde van de Westeinderplassen.

Tenslotte dient de visuele relatie met de Westeinderplassen overeenkomstig het “Masterplan Herenweg” gehandhaafd en versterkt te worden. Vanuit architectonisch oogpunt gelden de volgende randvoorwaarden:

 

 

Relevantie plangebied

De voorgenomen ontwikkeling voldoet niet geheel aan de uitgangspunten van het Lintenbeleid, 1e herziening. In het lintenbeleid is opgenomen dat de max. breedte van de woning aan de plaszijde niet meer mag bedragen dan maximaal 50% van de kavelbreedte. Daar voldoet dit plan niet aan. Gelet daarop is voor dit initiatief tevens een v.v.g.b. van de raad nodig. Omdat de woning, een samengestelde massa in één bouwlaag met een kap en een bouwhoogte van maximaal 9 m, zich voegt in de bebouwingsritmiek van het lint wordt deze strijdigheid met het lintenbeleid op dit onderdeel ruimtelijk aanvaardbaar geacht. Bovendien heeft de woning een architectonisch hoge uitstraling en wordt het doorzicht op de plas behouden.

 

Daarnaast zorgt de inpassing van de woning op het perceel dat het 'gat in het lint' wordt opgevuld en er een samenhangend geheel ontstaat met de aangrenzende bebouwing. Verdichting van het lint is ter plaatse van het plangebied alleen mogelijk nadat de "Inspectie Leefomgeving en Transport" ontheffing heeft verleend van de beperkingen van het Luchthavenindelingbesluit. Voor het opvullen van het gat in een lint is een vrijstelling verleend in dit kader. Zie daarvoor paragraaf 4.9.

 

 

3.3.4 Woonvisie Aalsmeer

 

Op 14 juli 2011 is de woonvisie voor de gemeente Aalsmeer vastgesteld door de gemeenteraad. De woonvisie kan worden gezien als uitwerking van de in 2009 vastgestelde Gebiedsvisie Aalsmeer 2020 en geeft de visie van de gemeente weer op het gebied van wonen. In de Gebiedsvisie is de aandacht verlegd van kwantiteit naar kwaliteit. Daarbij zijn een aantal speerpunten van het beleid vastgesteld:

In de actualisatie van de Woonvisie Aalsmeer 2012-2020 is het uitgangspunt opgenomen, dat specifieke bouwlocaties om specifieke bouwprogramma's vragen, zodat er in beginsel vanuit de kansen van een gebied geredeneerd zeer uiteenlopende specifieke programma's denkbaar zijn. Variatie tussen bouwlocaties wordt noodzakelijk geacht.

 

Relevantie plangebied

Onderhavig initiatief is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Woonvisie. De kleinschaligheid van het project en de hoogwaardige woning sluiten aan bij het streven van de Woonvisie naar kwaliteit en een dorpse sfeer.

 

 

3.3.5 Nota Parkeernormen Aalsmeer 2016

Eind 2012 heeft het CROW (Landelijk kenniscentrum voor verkeer en vervoer) nieuwe parkeerkencijfers gepubliceerd. De 'oude' cijfers dateren van 2004 en dienden als basis voor de parkeernormen zoals vastgesteld in het Aalsmeer Verkeer- en Vervoerplan (AVVP). In het AVVP zijn echter alleen normen opgenomen voor de categorie 'wonen'.

 

De aanleiding voor deze Nota Parkeernormen Aalsmeer is als volgt:

 

Het vaststellen van parkeernormen en toepassingsregels is om diverse redenen belangrijk en nuttig. Door het parkeren nadrukkelijk te toetsen en de juiste parkeernorm zo vroeg mogelijk in een planproces te bepalen wordt parkeeroverlast voorkomen en wordt de verkeersveiligheid verbeterd. Indien een ontwikkelaar namelijk te weinig parkeerplaatsen realiseert op eigen terrein, gaan er ook mensen in de omgeving parkeren met mogelijk parkeeroverlast en verkeersonveilige situaties tot gevolg.

 

Voor burgers, bedrijven en ontwikkelaars is met deze nota duidelijk welke normen gehanteerd worden bij een aanvraag. Bovendien bevat de nota duidelijke toepassingsregels om uit te leggen hoe de parkeernormen gehanteerd moeten worden. Hierdoor wordt er geborgd dat er voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn en dat mogelijk verwachte parkeerproblemen vanaf het begin van het planproces worden voorkomen. De initiatiefnemer is voornemens een garage te realiseren waar plek is voor 3 auto's. Het initiatief is in overeenstemming met de uitgangspunten van de Nota Parkeernormen. Zie tevens paragraaf 4.8

HOOFDSTUK 4 Omgevingsaspecten

 

 

4.1 Bodem

In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.

 

Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.

 

Relevantie plangebied

De gronden waarop de nieuwe woning gesitueerd zal zijn, zijn momenteel in gebruik als groen binnen de bestemmingen 'Agrarische doeleinden' en 'Riet- en oeverlanden'. Bodemonderzoek is noodzakelijk om te verantwoorden dat de bodem geschikt is voor de bestemming ‘Wonen’. Ten behoeve van het initiatief is onderzoek verricht naar de (water)bodemkwaliteit. Uit dit onderzoek (zie bijlage 5, PJ Milieu B.V., 19 februari 2018) blijkt dat de hypothese 'onverdacht' geen stand houdt. Enkele parameters zijn aangetoond in een gehalte waarbij in lichte mate sprake is van verontreiniging. Een aanvullend onderzoek met een gewijzigde hypothese wordt echter niet

noodzakelijk geacht ten behoeve van de ontwikkeling van de woning en het toekomstige gebruik van het perceel. De vastgestelde milieuhygiënische bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de verlening van een omgevingsvergunning. De ondergrond betreft indicatief Klasse Industrie. Werken in of met deze grond dient daarom onder de

voorgeschreven veiligheidsmaatregelen te gebeuren (basisklasse). De onderzoeksresultaten geven geen aanleiding tot het uitvoeren van aanvullend of nader

bodemonderzoek. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

 

4.2 Water

 

Beleidsdoelen water

Het doel van waterbeheer in Nederland bestaat van oudsher uit het beschermen tegen overstromingen en het ontwateren van laaggelegen gebieden. Door de klimaatverandering is nieuw beleid gemaakt voor deze taken van veiligheid en peilbeheer. Dit vereist mogelijk ruimte vanwege de versterking en verbreding van dijken en waterkerende werken of voor extra waterberging. Een ander doel betreft het zorgen voor schoon en gezond water. Voor schoon water is een goed functionerend watersysteem vereist met voldoende volume en doorstroming. Een ecologische oeverinrichting is wenselijk, maar legt beslag op de ruimte.

 

Grondwater wordt volop benut voor de productie van drinkwater. De laatste jaren ontwikkelt het grondwater zich tot een bron en/of opslagmedium voor warmte. Dit vormt een bijdrage aan de beperking van het gebruik van fossiele brandstoffen. Efficiëntie van benutting is een van de redenen voor ruimtelijke ordening van de ondergrond.

 

Wettelijk kader

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Voor de organisatie van het waterbeheer bevat het Waterbesluit de toedeling van oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk en bevat regels over het verstrekken van informatie met betrekking tot het waterbeheer. Ook regelt het Waterbesluit procedurele en inhoudelijke aspecten van het nationale waterplan en het beheerplan voor de rijkswateren en enkele inhoudelijke aspecten van de plannen in verband met implementatie van de Kaderrichtlijn Water en de Richtlijn Overstromingsrisico's. Voorts bevat het besluit bepalingen over de wijze waarop de aanvraag om een watervergunning wordt gedaan, waaronder de gevallen waarin een elektronische aanvraag wordt ingediend.

 

De Waterregeling bevat regels over de organisatie van het waterbeheer, een aantal kaarten over de toedeling van beheer, de begrenzing van oppervlaktewaterlichamen en de aanwijzing van de drogere oevergebieden, alsmede regels voor gegevensverstrekking aan het Rijk op grond van Europese verplichtingen. Verder regelt de Waterregeling een enkel inhoudelijk aspect van het regionaal waterplan en de beheerplannen.

 

In de Waterwet is gekozen voor een systeem waarin iedere bestuurslaag haar beleid formuleert en dit vastlegt in plannen. De plannen geven aan wat iedere bestuurslaag wil doen in een bepaalde planperiode om de doelstellingen van het waterbeheer te halen. Deze plannen zijn bindend voor de eigen bestuurslaag. De Waterwet sluit op dit punt zoveel mogelijk aan bij de sturingsvisie van de Wet ruimtelijke ordening. Naast de zorg voor het inzamelen van het water uit de afvalwaterketen, ligt vanaf 2008 vanuit de Waterwet de rol bij de gemeenten om de grondwaterzorgtaak locatiespecifiek in te vullen. Om te bepalen in hoeverre een gemeente invulling geeft aan de zorgtaak, is een basisniveau voor de dienstverlening bepaald. Het basisniveau voorziet in de invulling van de huidige, wettelijke verantwoordelijkheden en het maakt effectief gebruik van de huidige, reeds ontwikkelde praktijk van gemeenten in de omgang met grondwater.

 

Vanuit de Wet milieubeheer zijn gemeenten verplicht een actueel verbreed gemeentelijk rioleringsplan (VGRP) te hebben. Verbreed heeft betrekking op de verbrede zorgplicht voor afvalwater, hemelwater en grondwater. Om water integraal onderdeel te laten uitmaken van de ruimtelijke planning, is het nodig dat de ruimtelijke gevolgen van de wateropgaven in ruimtelijke plannen worden uitgewerkt. Om dit effectief te kunnen doen, wordt in het planstelsel van de Waterwet een koppeling gelegd met het planstelsel van de Wet ruimtelijke ordening. Dit wil zeggen dat de waterplannen op Rijksniveau en op provinciaal niveau ook ruimtelijke plannen (structuurvisies) zijn op basis van de Wet ruimtelijke ordening.

 

Hoogheemraadschap van Rijnland

Naast de gemeentelijke rol binnen de watertaken hebben we ook te maken met het Hoogheemraadschap van Rijnland; zij is primair verantwoordelijk voor de veiligheid, waterkwaliteit en waterkwantiteit. Om dit te borgen dienen ontwikkelingen en veranderingen die direct of indirect gevolgen hebben voor het water te worden getoetst of worden vergund door het waterschap.

 

Taken en bevoegdheden van Rijnland als waterbeheerder

Het Hoogheemraadschap van Rijnland is in het plangebied het bevoegd gezag voor het beheer van waterkeringen, oppervlaktewater en (ondiep) grondwater. De drie hoofddoelen van dit beheer zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water.

 

Wat betreft de veiligheid is het cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Voor voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te richten en te beheren. Daarbij wil Rijnland dat watergangen en kunstwerken, zoals gemalen, duikers en stuwen, op orde zijn en toekomstbestendig worden gemaakt, rekening houdend met klimaatverandering.

 

Rijnlands taken en bevoegdheden op het gebied van gezond water betreffen het zuiveren van afvalwater en het reguleren van lozingen op oppervlaktewater. Europese regelgeving (de Kaderrichtlijn Water) is hierbij kaderstellend. Het voorkomen van verontreiniging en een goede inrichting van oppervlaktewateren dragen in belangrijke mate bij aan gezond water. Met het oog op het zuiveren van afvalwater beheert Rijnland rioolgemalen, persleidingen en zuiveringsinstallaties.

 

In het Waterbeheersplan (WBP5) geeft Rijnland richting aan het waterbeheer in de periode 2016-2021. Dit is een uitwerking van het coalitieakkoord (2015), waarin het bestuur van Rijnland de koers voor de komende jaren heeft uitgezet. In maart 2016 is het WBP5 vastgesteld (zie http://www.rijnland.net/plannen/waterbeheerplan).

 

In het proces van ruimtelijke planvorming heeft Rijnland een adviserende rol. In de uitvoerings- en beheersfase van ruimtelijke plannen heeft Rijnland een regelgevende rol.

 

Keur en beleidsregels

Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Denk hierbij aan handelingen in of nabij:

 

Maar ook aan:

 

Per 1 juli 2015 is een nieuwe Keur in werking getreden met daarbij behorende uitvoeringsregels. De Keur gaat uit van een "ja, tenzij" benadering; handelingen met een klein risico vallen onder de zorgplicht en kunnen zonder vergunning of melding worden uitgevoerd. Voor handelingen met een groter risico of in expliciet benoemde situaties (zie http://www.rijnland.net/regels/keur-en-uitvoeringsregels).

 

De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Raadpleeg daarvoor de vergunningencheck via www.rijnland.net.

 

Hemelwater

Indien een toename van het verhard oppervlak plaatsvindt, dient de initiatiefnemer een oppervlak ter grootte van minimaal 15% van het nieuw aan te leggen verhard oppervlak te reserveren voor extra open water. Het nieuwe open water moet aangesloten worden op het bestaande watersysteem. Uitgangspunt is dat de aanleg van verhard oppervlak geen negatieve gevolgen mag hebben op het watersysteem. In overleg met het hoogheemraadschap is het mogelijk om de compensatie-eis voor verhard oppervlak te verminderen door alternatieve maatregelen toe te passen.

 

Riolering en afkoppelen

Voor zover er nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, is het van belang dat er met Rijnland afstemming plaatsvindt over het omgaan met afvalwater en hemelwater. Overeenkomstig het rijksbeleid gaat Rijnland uit van een voorkeursvolgorde voor de omgang met deze waterstromen. Deze houdt in dat allereerst geprobeerd moet worden het ontstaan van (verontreinigd) afvalwater te voorkomen, bijvoorbeeld door het toepassen van niet uitlogende bouwmaterialen en het vermijden van vervuilende activiteiten op straat zoals auto's wassen en chemische onkruidbestrijding. Vervolgens is het streven vuil water te scheiden van schoon water, bijvoorbeeld door het afkoppelen van hemelwaterafvoeren van gemengde rioolstelsels. De laatste stap in de voorkeursvolgorde is het zuiveren van het afvalwater. De doelmatigheid daarvan wordt vergroot door het scheiden van de schone en de vuile stromen.

 

De gemeente kan gebruik maken van deze voorkeursvolgorde bij de totstandkoming van het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), waarin de uiteindelijke afweging wordt gemaakt en waarbij doelmatigheid van de oplossing centraal staat.

 

Stedelijk waterplan

Om de samenwerking tussen de gemeente en het waterschap te borgen is het Waterplan Aalsmeer opgesteld. Deze heeft betrekking op de periode 2008-2015. In 2011 hebben de gemeente en Rijnland de maatregelen uit het plan opnieuw bekeken en beoordeeld op nut en noodzaak. Hierbij zijn maatregelen bepaald die vóór eind 2015 worden uitgevoerd. Het belangrijkste doel is de samenwerking en afstemming van plannen en ontwikkelingen. Dit heeft geresulteerd in gezamenlijke maatregelen voor het oplossen van knelpunten in het watersysteem, het benutten van kansen voor de Kaderrichtlijn Water, aanpak van blauwalg, baggeren en het verbeteren van de afvalwaterketen.

 

Gemeentelijk rioleringsplan Aalsmeer 2015-2020

De gemeente stelt zich tot doel om tot een doelmatige invulling van de zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater te komen. Aan de rioleringszorg liggen vijf hoofddoelen ten grondslag. Dit zijn: duurzame bescherming volksgezondheid, voorkomen van wateroverlast, duurzame bescherming van natuur en milieu, voorkomen van hinder en toekomstgerichte (afval)waterketen en grondwatersysteem.

 

De belangrijkste wettelijke verplichtingen en bevoegdheden van gemeenten op het gebied van de afvalwaterketen en de grondwaterzorgplicht kunnen als volgt worden samengevat:

 

Relevantie plangebied

Verhardingen

Het gehele perceel omvat een oppervlakte van ongeveer 2.600 m². In de huidige situatie is het plangebied reeds deels voorzien van (half-)verharding en een botenhuis. Met de voorgenomen ontwikkeling wordt er 622 m² aan halfverharding gerealiseerd, daarnaast wordt er 154 m² aan steiger gerealiseerd.

De hoeveelheid overige verharding bedraagt 602 m². Het hoogheemraadschap van Rijnland heeft op 6 september 2018 (zie bijlage 6, advies Hoogheemraadschap) een positief advies uitgebracht over de beoogde ontwikkeling. Uit dit advies blijkt dat wat

betreft de halfverharding, bestaande uit los grind, en de steigers er geen rekening gehouden hoeft te worden met watercompensatie.

 

Een hoeveelheid van 110 m² watercompensatie is voldoende om de verharding van 602 m² te compenseren. Middels besluit 17.023295/ V63591 is 110 m² watercompensatie overgenomen van de locatie aan de Uiterweg 401 te Aalsmeer. Hiermee wordt voldaan aan de vereiste watercompensatie.

 

Oppervlaktewater

De bestaande watergangen aan weerszijden van het perceel worden in stand gehouden. Dat geldt ook voor de bestaande aanlegplaats aan de noordzijde van het perceel.

 

Riolering en afvalwater

De nieuwe bebouwing wordt aangesloten op het riool grenzend aan het plangebied. Het hemelwater vanaf de nieuwbouw (daken) zal zoveel als mogelijk afgekoppeld worden van het riool en worden afgevoerd naar oppervlaktewater in de omgeving.

 

Conclusie

Bovenstaande voorwaarden en normen zijn nageleefd bij de planvorming van het initiatief. De ontwikkeling leidt niet tot noemenswaardige wijzigingen in de waterhuishouding en is daarmee uitvoerbaar voor wat betreft het aspect 'water'.

 

 

4.3 Geluid

 

De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag voor spoor- en wegverkeerslawaai en gezoneerde industrieterreinen in de Wet geluidhinder en voor vliegverkeerlawaai in de Wet luchtvaart en het bijbehorende Luchthavenindelingbesluit. Daarnaast vindt de beoordeling van geluid zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening, op grond van een goed woon- en leefklimaat.

 

In de Wet geluidhinder zijn voorkeursgrenswaarden vastgesteld. Als daar niet aan voldaan kan worden, is het in bepaalde situaties mogelijk om zogenoemde hogere waarden vast te stellen. Voor het onderhavige initiatief is het volgende relevant.

 

Wegverkeer

Er moet inzicht worden gegeven in de geluidsbelasting op nieuwe geluidgevoelige bestemmingen die gesitueerd worden binnen de zone van een weg. In geval sprake is van aanleg van een nieuwe weg zal ook de geluidsbelasting veroorzaakt door verkeer op de nieuwe weg op de bestaande geluidgevoelige bestemmingen in beeld moeten worden gebracht.

 

Luchtverkeer

Bij de ingebruikname van de vijfde baan van Schiphol (Polderbaan) op 20 februari 2003 is het Luchthavenindelingbesluit (Lib) in werking getreden. Hiermee zijn nieuwe beperkingen gesteld aan het ruimtegebruik rond de luchthaven. Naast het luchthavengebied is een beperkingengebied aangegeven. In het beperkingengebied zijn een aantal deelgebieden onderscheiden, waarvoor verschillende regels gelden. Het gaat om o.a. een geluidssloopzone en een beperkingengeluidszone. Deze bepalingen moeten in de bestemmingsplannen worden verwerkt.

 

Relevantie plangebied

Wonen is een geluidgevoelige functie in het kader van de Wet geluidhinder. De Herenweg kent een 30 km/uur regime waardoor toetsing aan de Wgh niet noodzakelijk is. Bovendien is de te bouwen woning op ruime afstand (ongeveer 75 m) van de Herenweg gelegen, zodat er te dien aanzien kan worden voldaan aan het vereiste van 'een goede ruimtelijke ordening'. Het aspect geluid vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

 

 

4.4 Luchtkwaliteit

 

Sinds 15 november 2007 zijn de hoofdlijnen voor regelgeving van de luchtkwaliteitseisen vastgelegd in de Wet milieubeheer (Wm). Artikel 5.16 Wm geeft weer onder welke voorwaarden de bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (zoals wijzigingen van een bestemmingsplan) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in principe geen belemmering:

 
Vanaf 1 augustus 2009 is het NSL in werking getreden. In het NSL zijn alle maatregelen opgenomen die de luchtkwaliteit moeten verbeteren en tevens zijn ruimtelijke ontwikkelingen opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren. Overheden zijn gehouden de in het NSL opgenomen maatregelen uit te voeren en kunnen het NSL gebruiken als onderbouwing bij plannen voor de NSL-projecten. Met het NSL laat de Nederlandse overheid zien hoe zij aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit gaat voldoen.

 

Grenswaarden

Voor de beoordeling van de situatie in de omgeving van het project zijn met name de volgende grenswaarden uit de Wet milieubeheer relevant:

 
Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)

Met het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' - zoals een school of kinderopvang - in de nabijheid van provinciale wegen (binnen 50 meter) en rijkswegen (binnen 300 meter) beperkt. Dat geldt voor nieuwe situaties en bestaande situaties die worden uitgebreid, waarbij sprake is van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden voor NO2 of PM10.

 
Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

In het Besluit niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is vastgelegd wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een project is NIBM als het niet meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 en PM10 bijdraagt; concreet betekent dit een bijdrage van maximaal 1,2 µg/m3. Met name NO2 en PM10 zorgen in Nederland nog voor overschrijdingen van grenswaarden, vandaar dat deze grens is gekozen.

In de Regeling NIBM is een aantal categorieën met maximale groottes aangewezen die NIBM zijn, waaronder woningbouw, kantoren en bepaalde inrichtingen. Als een project binnen de grenzen van deze Regeling valt, is verdere toetsing aan de grenswaarden niet nodig.

 

Relevantie plangebied

In 2008 is onderzoek naar luchtkwaliteit uitgevoerd voor de gehele gemeente Aalsmeer.

In dat onderzoek is indertijd niet gebleken dat er binnen de gemeente sprake is van

een overschrijding van normen. Het onderzoek is inmiddels niet meer actueel maar er

kan op basis van het onderzoek wel worden gesteld dat er op voorhand geen

knelpunten ten aanzien van luchtkwaliteit te verwachten zijn.

 

De voorgenomen ontwikkeling kan, gelet op de omvang van de ontwikkeling (<1.500 woningen), gezien worden als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Het project heeft in 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.

 

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is, met behulp van de NSL-monitoringtool gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties bedragen, ter plaatse van rekenpunt 15853077, voor fijnstof 17,9 PM10 en 10,4 PM2,5 en voor stikstofdioxide 19,2 NO2.

Hiermee wordt geconcludeerd dat de luchtkwaliteit ter plaatse voldoet aan de gestelde grenswaarde van 40 μg/m3 voor fijnstof PM10, 25 μg/m3 fijnstof PM2,5 en 40 μg/m3 voor stikstofdioxide NO2.

 

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.

 

 

4.5 Externe veiligheid

 

Bij externe veiligheid gaat het om de risico's die derden lopen als gevolg van bepaalde activiteiten. In Amstelveen gaat het met name om de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en door buisleidingen.

 

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen in de omgeving van het bedrijf. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die vallen onder het BRZO (Besluit Risico's Zware Ongevallen), LPG-tankstations en opslagplaatsen met gevaarlijke stoffen.

 
Belangrijke begrippen in het kader van externe veiligheid zijn het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is in het Bevi gedefinieerd als het "risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is".

Het groepsrisico is gedefinieerd als de "cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is".

Verder zijn kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van belang. Kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld scholen, kantoorgebouwen met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 en woningen met een dichtheid van meer dan twee woningen per hectare. Beperkt kwetsbare objecten zijn onder meer sporthallen, zwembaden en woningen met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare.

Het Bevi bevat eisen voor het plaatsgebonden risico en regels voor het groepsrisico. Voor het plaatsgebonden risico geldt onder meer een grenswaarde van 10-6 per jaar voor kwetsbare objecten in nieuwe situaties. Voor het groepsrisico geldt dat de gemeenteraad verantwoording moet afleggen over de wijze waarop het groepsrisico is meegewogen in de besluitvorming.

 
Circulaire risico normering vervoer gevaarlijke stoffen

In onder meer de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen is het externe veiligheidsbeleid voor vervoer van gevaarlijke stoffen vastgelegd. De verwachting is dat in 2013 de circulaire opgevolgd zal worden door het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev). In dit besluit staan regels op het gebied van externe veiligheid voor de ruimtelijke inrichting rond wegen, waterwegen en spoorwegen met vervoer van gevaarlijke stoffen. Er worden bijvoorbeeld verplichte veiligheidsafstanden tot deze transportroutes vastgelegd.

 
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen regelt de taken en verantwoordelijkheden van leidingexploitanten en gemeenten. De belangrijkste eisen aan bestemmingsplannen zijn: ruimtelijke reservering voor plaatsgebonden risico, verantwoording van het groepsrisico en een ruimtelijke reservering voor zogenoemde belemmeringenstroken met een aanlegvergunningenstelsel.

 
Relevantie plangebied

Uit onderstaand afbeelding van de risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen of transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. Daarnaast worden in het plangebied

ook geen risicovolle activiteiten mogelijk gemaakt. Het aspect 'externe veiligheid' vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Uitsnede risicokaart externe veiligheid (plangebied aangegeven met blauwe cirkel)

 

 

4.6 Ecologie

Per 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (Wnb) in werking getreden. Deze wet vervangt drie oude wetten: de Natuurbeschermingswet 1998 (gebiedsbescherming: Natura 2000), de Flora- en faunawet (soortenbescherming) en de Boswet (kapvergunningen).

Voor ruimtelijke ingrepen die resulteren in overtreding van één of meer artikelen van de Wnb moet ontheffing worden aangevraagd. Voor een aantal soorten geldt daarenboven het beschermingsregime van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Voor werkzaamheden die uit een bestemmingsplan voortvloeien dient voor de start van die werkzaamheden ontheffing te worden aangevraagd indien beschermde soorten voorkomen. Bij de vaststelling van het plan dient duidelijk te zijn of en in hoeverre een ontheffing kan worden verkregen. Voor alle in de wet genoemde diersoorten (inclusief vogels) geldt dat het verboden is individuen van deze soorten (opzettelijk) te doden of te vangen. Bovendien is het verboden nesten (en eieren) en (vaste) voortplantingsplaatsen of rustplaatsen van dieren opzettelijk te beschadigen of te vernielen dan wel weg te nemen. Voor de in de wet genoemde plantensoorten geldt dat het verboden is exemplaren in hun natuurlijke verspreidingsgebied opzettelijk te plukken en te verzamelen, af te snijden, te ontwortelen of te vernielen. In de Wnb worden drie beschermingsregimes onderscheiden voor beschermde soorten. Voor de eerste twee regimes gelden aanvullende verbodsbepalingen.

 

Relevantie plangebied

Op 22 februari 2018 is een ecologisch onderzoek uitgevoerd in het plangebied (zie bijlage 7 Elsken Ecologie, Ecologische quickscan Herenweg 60, Kudelstaart, 22 februari 2018). Uit dit onderzoek blijkt het volgende.

 

Soortenbescherming

Er zijn geen middels de Wet natuurbescherming beschermde soorten aangetroffen binnen de grenzen van het plangebied. Er zijn ook geen beschermde waarden zoals habitat en/of verblijfplaatsen gevonden voor door de Wet natuurbescherming beschermde zoogdieren, vogels, vaatplanten, reptielen, amfibieën, vissen, dagvlinders en/of libellen.

 

Gebiedsbescherming

De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied, beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park of Nationaal Landschap.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Ligging plangebied t.o.v. het NNN en Weidevogelgebied

 

Het dichtstbijzijnde weidevogelgebied is gelegen op ruim 1,6 km, de dichtstbijzijnde Natura-2000 gebieden zijn Nieuwkoopse Plassen & De Haeck op 9,6 km en Kennenmerland-Zuid op circa 15 km afstand. De planlocatie ligt op enkele meters afstand van het Natuurnetwerk Nederland, gelet op de zeer geringe ruimtelijke ingreep wordt er geen effect verwacht op dit natuurgebied. Wel ligt het perceel binnen de invloedsfeer van de NNN en is er een discrepantie tussen de indeling van het perceel (bestemming woning) en de ligging van het Natuurnetwerk Nederland. In de quickscan is uitsluitend ingegaan op het realiseren van de nieuwe woning, de reeds aanwezige steiger welke is gelegen in het Natuurnetwerk Nederland is buiten beschouwing gelaten. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de

tussenliggende infrastructuur, agrarische percelen en woningen in relatie tot de ontwikkeling is van externe werking op omliggende Natura2000-gebieden geen sprake.

De realisatie van een vrijstaande woning op het perceel leidt niet tot aantasting van beschermde natuurwaarden en/of beschermde gebieden en staat de uitvoering van het initiatief niet in de weg. Tijdens de uitvoering dient rekening te worden gehouden met de zorgplicht.

 

 

4.7 Archeologie en cultuurhistorie

 

Wet op de archeologische monumentenzorg

In de Wet op de archeologische monumentenzorg is het doel van het in 1992 gesloten Verdrag van Valletta (Malta) verwerkt, te weten: bescherming van het archeologische erfgoed als bron van het Europese gemeenschappelijke geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. Om dat doel te bereiken moet de wetgever het archeologisch erfgoed betrekken bij de ruimtelijke ordening. Tevens dient de financiering van het archeologisch onderzoek en het behoud in de bodem te worden geregeld. Kern van de wet is dat gemeenten verantwoordelijk worden voor de archeologische monumentenzorg binnen de gemeentegrenzen. Verder wordt het verrichten van opgravingen aan de markt overgelaten.

 

Door de wet heeft de gemeente een nieuwe wettelijke taak gekregen: bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient de gemeente rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Dit houdt in dat de gemeente bij de voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan moet onderzoeken of de grond een archeologische waarde of verwachting bezit. In het bestemmingsplan kunnen archeologische voorschriften worden opgenomen wanneer de gemeente de grond bestemd heeft als archeologisch waardevol of onderzoeksgebied. De aanvrager van een omgevingsvergunning en een omgevingsvergunning voor aanlegactiviteiten moet zelf de kosten dragen voor het voldoen aan de archeologische voorschriften, uitgaande van het principe 'De verstoorder betaalt'. De aanvrager heeft recht op nadeelcompensatie van de gemeente wanneer de kosten onredelijk hoog zijn.

 
Het principe dat de veroorzaker betaalt geldt uitsluitend wanneer de wet uitdrukkelijk bepaalt dat er een archeologisch voorschrift aan de vergunning kan worden verbonden.

 
De volgende archeologische voorschriften worden in de wet genoemd:

 
De provincie of het rijk kunnen in plaats van de gemeente bevoegd zijn om beslissingen te nemen over terreinen met archeologische resten. Het gaat daarbij om vergunningen voor ontgrondingen en om vergunningen inzake beschermde archeologische monumenten die voorkomen op de monumentenlijst van het rijk. Aan deze vergunningen kunnen dezelfde archeologische voorschriften worden verbonden.

 
Het rijk is ook het bevoegd gezag bij toevalsvondsten, waarvan sprake is wanneer er bij werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen. Vondsten met archeologische waarde dienen te worden aangegeven bij het provinciaal depot voor archeologie van de provincie Noord-Holland.

 

Relevantie plangebied archeologie

De gemeente heeft op 24 juni 2010 de Beleidsnota Archeologie vastgesteld waarin het

gemeentelijk archeologiebeleid uiteen is gezet. Daarbij is onderscheid gemaakt in

verschillende categorieën met bijbehorend regime.

 

Het plangebied is gelegen in een gebied dat op de Archeologische Verwachtingskaart (2010) is aangegeven als ‘waardevol’ en van ‘hoge waarde’. Dit betekent dat de verwachtingswaarde voor het aantreffen van archeologische waarden in de bodem hoog is. Binnen dit gebied is archeologisch vooronderzoek vereist bij plannen die een bodemverstoring teweeg brengen met een oppervlakte van 50 vierkante meter of meer (groen gekleurde deel) en een diepte van 40 cm of meer.

 

[image] 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Uitsnede archeologische verwachtingenkaart

 

Relevantie plangebied

Ten behoeve van het initiatief is archeologisch onderzoek verricht (zie bijlage 8 Archeologisch bureauonderzoek & Inventariserend Veldonderzoek, verkennende fase, IDDS, Herenweg 60). Uit dit onderzoek blijkt dat de oudste bewoning langs de Herenweg dateert uit de 11e of 12e eeuw. Vóór deze periode maakte het plangebied onderdeel uit van een uitgestrekt veengebied waarin slechts op zeer beperkte schaal bewoning mogelijk was, in gebieden die van nature goed ontwaterd waren. In het plangebied, dat niet is gelegen langs een natuurlijke watergang, was hiervan geen sprake. Uit het onderzoek van het plangebied Nieuw Calslagen / Herenweg 64 is gebleken dat de daar gelegen kerk van Calslagen gebouwd is op een terp. Op deze terp zijn resten aangetroffen van bebouwing vanaf de 12e eeuw. De terp werd begrensd met een watergang (de Breggevaart) en in een latere periode (de exacte datering is onduidelijk) is rondom dit bebouwde gebied een lage kade opgeworpen. Deze kade zal hebben gediend om de bebouwing te beschermen tegen het water van de Westeinderplassen. Aangezien het plangebied deels ter plaatse van, maar grotendeels ook buiten de lage kade ligt, wordt verondersteld dat hier geen bebouwing aanwezig was. Dit komt overeen met het historische kaartmateriaal vanaf de 19e eeuw, dat geen bebouwing in het plangebied laat zien. Aan de kaart uit 1615 zijn geen conclusies te verbinden met betrekking tot bebouwing in het plangebied. De lage kade heeft geen cultuurhistorische waarde en is reeds voldoende archeologisch onderzocht. Het veldonderzoek bevestigt dat het plangebied ligt op ontgonnen maar niet afgegraven veen en dat binnen het plangebied de resten voorkomen van de lage kade (zonder cultuurhistorische of archeologische waarde). De top van het veenpakket is echter dusdanig diep verstoord en toch waarschijnlijk nooit bebouwd geweest dat de archeologische verwachting voor het plangebied kan worden bijgesteld naar zeer laag. Gelet op voorgaande staat het aspect archeologie de uitvoerbaarheid van het initiatief niet in de weg.

 

Cultuurhistorie

Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Het bestemmingsplan is

een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.

 

Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

 

Relevantie plangebied cultuurhistorie

De Herenweg en Calslagen vertegenwoordigen een hoge cultuurhistorische waarde. De Herenweg vormde in het verleden de voornaamste verbinding tussen Leiden en Amsterdam en voerde oorspronkelijk door een

landschap van waterlopen en veenruggen. Calslagen was een van de weinige nederzettingen langs deze route. Aanvankelijk bevond zich aan beide zijden van de Herenweg uitsluitend land. De nederzetting Calslagen bevond zich op de kruising van de Herenweg en de Breggevaart. Aan het einde van de 19e eeuw werd de Kalslagerpoel, aan de zuidzijde van de Herenweg, drooggemalen waardoor Calslagen aan de rand

van de Westeinderplassen kwam te liggen.

 

Van oudsher heeft het grondgebied van de Ambachtsheerlijkheid Calslagen haaks op de Herenweg gelegen. De gemeente was lang en smal met een noord-zuid oriëntatie haaks op de Herenweg. Op de centrale kruising in het dorp bevond zich de Andreaskerk, de fundamenten van deze kerk zijn nu verwerkt in het Rijksmonument Calslagen op het perceel direct ten westen van het plangebied. De begraafplaats Calslagen

uit de 17e eeuw is in 2005 in opdracht van de Gemeente Aalsmeer gerestaureerd. Aan de overzijde van de Herenweg is de laatste bestaande woning van het buurtschap Calslagen gelegen, Herenweg nummer 83. Dit gemeentelijk monument verkeert in een zeer slechte bouwtechnische staat.

 

Binnen het plangebied zijn geen monumenten of cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. Met de ontwikkeling van de woning worden de perceelgrenzen niet overschreden en wordt er slechts één woning toegevoegd aan het lint. Daarmee is uitgesloten dat de ontwikkeling eventuele monumentale/cultuurhistorische waarden aantast.

 

 

4.8 Verkeer en parkeren

 

Verkeer

Voor de berekening van verkeersgeneratie kan gebruik worden gemaakt van de CROW-publicatie 317. De publicatie gaat in op parkeerkencijfers en kencijfers verkeersgeneratie voor ongeveer honderd bestemmingen. Conform de CROW publicatie 317 is het gebied aan te merken als een weinig stedelijk gebied/rest bebouwde kom. Op basis van deze typebepaling kan voor een woning worden uitgegaan van een verkeersgeneratie van ongeveer 7,6/8,6 motorvoertuigen per etmaal.

 

Gelet op het gegeven dat deze relatief zeer geringe toename van het aantal extra verkeersbewegingen en het feit dat deze extra verkeersgeneratie zal opgaan in het bestaande verkeersbeeld ter plaatse zullen deze extra verkeersbewegingen niet leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse.

 

Parkeren

Met voorliggend initiatief wordt één vrijstaande woning mogelijk gemaakt. Op basis van de Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie van het CROW genereert één vrijstaande woning in de 'rest bebouwde kom' in een 'weinig stedelijk' gebied een parkeerbehoefte van minimaal 1,9 en maximaal 2,7 parkeerplaatsen.

 

In de beoogde situatie is voldoende ruimte op het perceel aanwezig om te voorzien in de parkeerbehoefte. De initiatiefnemer is voornemens een garage te realiseren waar plek is voor 3 auto's. Daarnaast wordt aan de voorzijde van de woning voorzien in 6 parkeerplaatsen. Geconcludeerd wordt dat er ruimschoots wordt voldaan aan de parkeerbehoefte.

 

Gelet op voorgaande bestaan er t.a.v. van de aspecten verkeer en parkeren geen belemmeringen in de uitvoerbaarheid van dit initiatief.

 

4.9 Luchthavenindelingsbesluit

 

Het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (2014) bevat ruimtelijke maatregelen op rijksniveau die verband houden met luchthaven Schiphol. Conform artikel 8.9 van de Wet luchtvaart dienen bij vaststelling van een bestemmingsplan voor een gebied dat gelegen is binnen het luchthavengebied of het beperkingengebied, het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (Lib) in acht te worden genomen. Daarbij zijn in het Lib, ten behoeve van startende en landende vliegtuigen van en naar Schiphol, beperkingen opgelegd aan zaken als de maximum bouwhoogte en de toegestane functies.

 

Voor het plangebied geldt een aantal beperkende voorwaarden:

Het plangebied is gelegen binnen gronden die, ingevolge het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (Lib) zoals bedoeld in artikel 1.2.1, tweede lid van het Lib, zijn aangeduid als ‘zone 4 beperkingengebied geluidgevoelige gebouwen’. Medewerking aan een woonbestemming is afhankelijk van een ‘verklaring van geen bezwaar’ af te geven door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Het verkrijgen van deze

ontheffing is mogelijk voor maximaal 3 woningen, omdat de ontwikkeling het opvullen van een gat in het lint betreft. Er moet eerst een omgevingsvergunning zijn ingediend of een bestemmingsplan, alvorens een besluit over een verklaring van geen bezwaar kan worden genomen. Daarnaast geldt ter plaatse vanuit het Luchthavenindelingbesluit Schiphol het afwegingsgebied geluid en externe veiligheid. Op deze gronden zijn buiten bestaand stedelijk gebied geen nieuwe woningbouwlocaties

toegestaan. Medewerking aan een ruimtelijk plan op basis van een omgevingsvergunning kan alleen verleend worden indien de mogelijke gevolgen van een vliegtuigongeval met meerdere slachtoffers op de grond in beeld zijn gebracht.

 

Relevantie plangebied

De voorgenomen ontwikkeling betreft slechts de realisatie van één woning in een bestaand woonlint in bestaand stedelijk gebied. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat heeft op 30 mei 2017 een verklaring van geen bezwaar afgegeven voor de voorgenomen ontwikkeling (zie bijlage 9, v.v.g.b.). Het plan is waarmee uitvoerbaar in het kader van het Luchthavenindelingsbesluit Schiphol.

 

4.10 Milieueffectrapportage

De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de

Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:

 

  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;

  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;

  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;

  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.

 

Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:

 

 

De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.

 

Relevantie plangebied

Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit ruimtelijk plan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2000 of meer woningen. De voorgenomen

ontwikkeling bevat namelijk slechts één vrijstaande woning. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan kan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

 

  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;

  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.

 

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling zijn de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in hoofdstuk 4 van deze ruimtelijke onderbouwing. Tezamen met de overige hoofdstukken vormen deze paragrafen de zogenaamde aanmeldingsnotitie in het kader van het Besluit m.e.r.. Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijk plan en een eventueel op te stellen m.e.r. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de

relevante milieuaspecten.

 

Op basis van deze plantoelichting welke gezien kan worden als aanmeldingsnotitie kan geconcludeerd worden dat een m.e.r.-beoordeling niet vereist is. Volstaan wordt met een vormvrije m.e.r.-beoordeling, waarin wordt voorzien middels voorliggend hoofdstuk.

 

4.11 Belangenafweging

 

Schaduwwerking

Gelet op de grootte, hoogte en ligging van de (nieuwe) woning ten opzichte van de belendingen is er geen sprake van schaduwwerking op naastgelegen percelen.

 

Aantasting privacy

De woning staat op voldoende afstand van de erfgrens en is niet hoger dan naastgelegen woningen. Er is geen sprake van aantasting van de privacy.

 

Conclusie

Er worden geen belangen van derden geschaad door dit bouwplan.

 

 

HOOFDSTUK 5 Uitvoerbaarheid

 

 

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

 

 

Overeenkomstig het bepaalde in 6.18 Besluit omgevingsrecht jo. 3.1.1. Besluit ruimtelijke ordening heeft er t.a.v. de omgevingsvergunning vooroverleg plaatsgevonden. De provincie Noord- Holland en Rijnland zijn in de periode van 18 april tot en met 15 mei 2019 in de gelegenheid gesteld op het initiatief te reageren.

 

Rijnland

Per mail van 17 april 2019 heeft Rijnland aangegeven geen bezwaar te hebben tegen het plan en daarmee het verlenen van de omgevingsvergunning. De waterhuishoudkundige belangen zijn binnen de GRO voldoende geborgd. Voor de toename aan verharding is voorzien door compensatie van 110 m² functioneel oppervlaktewater. Voor de werkzaamheden zijn watervergunningen verleend met kenmerk V63591 en V64434.

 

Provincie Noord- Holland

De provincie heeft niet gereageerd.

 

Het bestuurlijke vooroverleg leidt daarmee niet tot een noodzakelijke aanpassing van het initiatief.

 

Vervolgens is overeenkomstig artikel 3.10 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht het voornemen tot afwijking inclusief de bijbehorende stukken gedurende 6 weken ter inzage gelegd. De termijn van inzage liep van PM tot en met PM. Er zijn wel/geen zienswijzen ingediend.

 

Bij raadsbesluit van 31 oktober 2019 heeft de raad verklaard geen bedenkingen tegen de ontwikkeling te hebben (zie bijlage 10 voor het raadsbesluit). De omgevingsvergunning, inclusief de aanvraag (bijlage 1) en relevante bouwtekeningen (bijlagen 3 en 4) zijn opgenomen bij deze ruimtelijke onderbouwing.

 

 

5.2 Juridische uitvoerbaarheid

 

Het perceel is in eigendom van de aanvrager. Voor wat betreft het grondeigendom is het bouwplan dan ook uitvoerbaar.

 

5.3 Economische uitvoerbaarheid

 

Sinds 1 juli 2008 is de gemeente op grond van artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening verplicht om bij het mogelijk maken van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, een exploitatieplan vast te stellen ten

behoeve van het verhalen van de door de gemeente te maken kosten, tenzij voorafgaand aan de vaststelling van de bestemmingswijziging een overeenkomst tot stand is

gekomen waarin dit kostenverhaal is verzekerd.

Om gemaakte kosten te verhalen dient gelet op artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening een exploitatieplan vastgesteld te worden voor gronden waarop een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen bouwplan is voorgenomen. (Zie artikel 6.2.1. Bro)

Voorliggende project voorziet in de bouw van 1 woning en betreft derhalve een bouwplan waarvoor in principe een exploitatieplan dient te worden opgesteld.

In afwijking hiervan hoeft er geen exploitatieplan vast te worden gesteld, indien:

  1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins verzekerd is.

  2. het bepalen van een tijdvak of fasering niet noodzakelijk is, en

  3. het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van niet noodzakelijk is.

 

Ten behoeve van onderhavig grondexploitatie heeft de gemeente met de ontwikkelende partij een anterieure overeenkomst gesloten waarin de kosten voor de grondexploitatie worden verhaald op deze ontwikkelende partij. Het is niet nodig een tijdvak of fasering of regels dan wel een uitwerking van regels publiekrechtelijk op te leggen. Hiermee is het verhaal van kosten anderszins verzekerd. Het opstellen van een exploitatieplan is derhalve niet meer noodzakelijk.

 

 

 

HOOFDSTUK 6 Conclusie

 

Voor het perceel Herenweg 60 is een omgevingsvergunning aangevraagd voor de bouw van 1 grondgebonden woning, inclusief bijbehorende voorzieningen. Dit initiatief past niet binnen de mogelijkheden van het vigerende bestemmingsplan.

 

Het initiatief kan met gebruikmaking van de buitenplanse afwijking ex artikel 2:12, lid 1 sub a, onder 3 Wabo worden gerealiseerd. De gevraagde vergunning kan worden verleend, indien is aangetoond dat de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

 

De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verbiedt het uitvoeren van een project zonder omgevingsvergunning. Als een project in strijd is met een bestemmingsplan, bestaat de mogelijk voor het college van burgemeester en wethouders (hierna: college) om af te wijken van het bestemmingsplan door een projectafwijkingsbesluit te nemen. Voordat het college dit besluit kan nemen, moet de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen afgeven. De gemeenteraad kan de afweging of voor een project van het geldende bestemmingsplan mag worden afgeweken ook overlaten aan het college. Het verstrekken van een verklaring van geen bedenkingen kan de gemeenteraad niet delegeren aan het college. Wel kan de gemeenteraad categorieën aanwijzen waarin een verklaring van geen bedenkingen niet is vereist. Het onderhavige initiatief is niet opgenomen in de lijst die de Aalsmeerse raad in dat kader heeft aangewezen. De v.v.g.b. is opgenomen als bijlage 10 bij deze ruimtelijke onderbouwing.

 

Het plan is in overeenstemming met het beleid van rijk en provincie en met het actuele ruimtelijke beleid van de gemeente. Gelet op de verschillende omgevingsaspecten zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan.

 

De juridische en economische uitvoerbaarheid zijn gewaarborgd. De maatschappelijke uitvoerbaarheid blijkt uit de uitvoerige participatie in het voorstadium en de uitkomsten van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure.

 

Geconcludeerd kan worden dat het bouwplan voldoet aan een goede ruimtelijke ordening, zodat het geoorloofd is toepassing te geven aan artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3 en voor het bouwplan omgevingsvergunning te verlenen.