direct naar inhoud van Regels

OIAVHB Landelijke Gebied Oost - Aalsmeerderweg 333

Status: vastgesteld
Identificatie: NL.IMRO.0358.OIAVHB02xT-VG01
Plantype: omgevingsvergunning

RUIMTELIJKE ONDERBOUWING

Aalsmeerderweg 333

 

 

 

Inhoudsopgave

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving

HOOFDSTUK 3 Beleid

HOOFDSTUK 4 Omgevingsaspecten

HOOFDSTUK 5 Uitvoerbaarheid

HOOFDSTUK 6 Conclusie

 

 

HOOFDSTUK 1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding

Op 14 september 2020 is een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het vernieuwen en vergroten van een kantoor op de Aalsmeerderweg 333 (Z20-063772).

 

De publiceerbare aanvraag om omgevingsvergunning is opgenomen in bijlage 1 (aanvraagformulier), bijlage 2 (relevante bouwtekeningen). In paragraaf 2.2 wordt een beschrijving van de ontwikkeling gegeven.

 

1.2 Aard en doel

Van toepassing op de projectlocatie is het bestemmingsplan Landelijk Gebied Oost met de bestemming 'Wonen-Lintbebouwing' (artikel 15). Hiernaast gelden voor dit perceel de dubbelbestemming 'Waarde-archeologie 2' en de gebiedsaanduidingen 'luchtvaartverkeerszone-LIB-hoogtebeperkingen horizontaal vlak 45 meter', 'luchtvaartverkeerszone-beperking aantrekken vogels' en 'geluidzone industrie 50 dB'

 

Het ingediende bouwplan is in strijd met de betreffende bouwvoorschriften (zie paragraaf 2.3), aangezien de vergroting van het kantoor meer dan 30% van het bvo van de woonfunctie inhoudt.

 

De voorliggende ruimtelijke onderbouwing heeft tot doel te motiveren dat bij de voorgenomen ontwikkeling sprake is van een goede ruimtelijke ordening, zodat de gevraagde omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan kan worden verleend. De omgevingsvergunning is van toepassing op het besluitvlak NL.IMRO.0358.OIAVHB02xT-VG01 (verbeelding besluitgebied, bijlage 3).

 

1.3 Ligging en begrenzing plangebied

 

 [image]

Het perceel Aalsmeerderweg 333 ter plaatse van het blauwe kruis

 

 

 [image]

Locatie bouwplan Aalsmeerderweg 333 ter plaatse van het blauwe kruis

 

Het betreffende perceel ligt ten noorden van de nieuwbouwwijk Nieuw Oosteinde in de Oosteinderpolder. Het perceel is gelegen aan de Aalsmeerderweg 333. Achter de woning met kantoor bevindt zich (op meer dan 30m afstand) bedrijfsbebouwing behorende bij de woning en het kantoor.

 

1.4 Leeswijzer

De opbouw van deze ruimtelijke onderbouwing is als volgt. Na de inleiding in dit hoofdstuk, wordt in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van het project. Daarbij wordt ingegaan op de bestaande situatie en de beoogde situatie in relatie tot de vigerende planologische regeling. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op de voorwaarden vanuit het ruimtelijke beleid van rijk, provincie en gemeente. De omgevingsaspecten komen in hoofdstuk 4 aan de orde. In hoofdstuk 5 wordt de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bouwplan toegelicht. Hoofdstuk 6 is het slothoofdstuk en bevat de samenvatting en eindconclusie.

 

 

HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving

 

2.1 Huidige situatie

Het pand staat op twee percelen, perceel (kadastraal) B9560 (969 m2) en perceel (kadastraal) B9561 (401 m2). De percelen maken onderdeel uit van het perceel behorende bij een aannemingsbedrijf op de Aalsmeerderweg 333.

 

 [image]

Locatie bouwperceel Aalsmeerderweg 333: Aanzicht vanaf de Aalsmeerderweg

 

2.2 De ontwikkeling

Op het perceel is de vergroting van het bestaande pand voorzien.

 

Onderstaande verbeeldingen geven de verschillende gevelaanzichten van de woning met kantoor weer.

 

 [image]

Bestaande sutuatie

 

 [image]

Nieuwe situatie

 

 

2.3 Bestemmingsplan

Voor het projectgebied is het bestemmingsplan 'Landelijk Gebied Oost', zoals is vastgesteld door de gemeenteraad op 4 december 2014 van toepassing. Op 9 december 2015 is het bestemmingsplan onherroepelijk geworden.

 

 [image]

Uitsnede bestemmingplan Landelijk Gebied Oost. Aalsmeerderweg 333 ter plaatse van de rode ster

 

 

2.3.1 Planregels

De voor Wonen-Lintbebouwing (W-Li; artikel 15) aangewezen gronden zijn bestemd voor het wonen in woongebouwen. Binnen deze bestemming zijn woningen, tuinen en erven, bijbehorende bouwwerken, overkappingen, parkeervoorzieningen en ontsluitingen ten behoeve van het wonen toegestaan.

Het aantal woningen, zoals aanwezig op het moment van terinzagelegging van het

ontwerp van dit bestemmingsplan, mag niet worden vermeerderd.

Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen de bouwvlakken, zoals aangegeven op de

planverbeelding, worden gebouwd. De goothoogte van het hoofdgebouw mag maximaal

4,5 meter bedragen en de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag maximaal 9 meter

bedragen. Daarnaast is een aan-huis-gebonden beroep/bedrijf onder voorwaarden toegestaan. Een voorwaarde is dat maximaal 30% van het bruto-vloeroppervlak hiervoor gebruikt mag worden.

 

De voorgevel van het hoofdgebouw dient in, dan wel maximaal 5 meter achter de op de

verbeelding aangeduide gevellijn te worden gebouwd evenwijdig aan de weg. De

voorgevelbreedte van het hoofdgebouw van een vrijstaande woning, met inbegrip van

aan- en uitbouwen, mag maximaal 12 meter bedragen. De bouwdiepte van het

hoofdgebouw mag maximaal 15 meter bedragen en de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelsgrens dient minimaal 3 meter te bedragen bij elke vrijstaande

zijgevel.

 

 

2.3.2 Strijdigheden

Het plan voldoet niet aan het bepaalde in artikel 15.1.1 gelezen in samenhang met artikel 15.1.2. Het voorgenomen gebruik kwalificeert qua aard en omvang geheel niet als aan huis verbonden bedrijf. Verder voldoet het plan ook niet aan artikel 15.2.1. Het kantoor kwalificeert gelet op de relevante begripsbepalingen zowel niet als hoofdgebouw als bijbehorend bouwwerk.

 

Deze bouwvoorschriften hebben betrekking op het hoofdgebouw. Het hoofdgebouw op het perceel is de woning en niet de kantoorruimte. Een hoofdgebouw is volgens de begripsbepalingen immers het gebouw dat door aard, constructie of afmetingen dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste bouwwerk is aan te merken. Verder kan de kantoorruimte niet worden aangemerkt als bijbehorend bouwwerk. Er is geen functionele relatie tussen de kantoorruimte ten behoeve van het verder naar achter gelegen bedrijf en de woning als zijnde hoofdgebouw. Er is feitelijk sprake van een (onzelfstandig)kantoor ten behoeve van de bedrijfsvoering.

 

Dus het voorgestelde gebruik kwalificeert zich niet als aan huis verbonden bedrijf. Aldus niet meer. Volgens de begripsbepaling moet immers sprake zijn van gebruik waarbij de aard en omvang van de bedrijfsactiviteiten zodanig is dat deze activiteiten in of bij een woning kunnen worden uitgeoefend met overwegend behoud van de woonfunctie. In de voorgestelde kantoorruimte komen 8 mensen te zitten. Dit is niet passend binnen de woonfunctie.  Bovendien wordt inderdaad niet voldaan aan meerdere voorwaarden van artikel 15.2.2.

 

De voorgenomen ontwikkeling is in strijd met de regels - genoemd in 15.2.2, onder d 'Bouwregels' -  genoemd in het bestemmingsplan Landelijk Gebied Oost. Het plan voldoet niet aan de voorgeschreven goothoogte van 4,5 meter. Er vindt een overschrijding plaats van de maximale goothoogte, mag zijn 4,5 meter, wordt 6,47 meter.

 

2.3.3 Afweging

Aan de zijde van de Aalsmeerderweg bestaat het pand nu uit een laag gedeelte (plat hellend) en een hoger gedeelte met plat dak hierachter. Voorstel is nu één bouwmassa te realiseren met gelijke hoogte. Hierdoor ontstaat meer massa aan de kant van de Aalsmeerderweg met een zadeldak als beëindiging. Een dergelijke kapvorm sluit meer aan bij de overige kapvormen langs de Aalsmeerderweg. Het pand gaat zich naar de kant van de Aalsmeerderweg presenteren als woning bestaande uit twee bouwlagen met kapje, dit komt vaker voor langs de Aalsmeerderweg, De huidige dakbeëinding voegt zich niet in het ruimtelijk wensbeeld van de Aalsmeerderweg. Door de uitbreiding vindt weliswaar een overschrijding plaats van de maximale goothoogte, maar sluit wel aan bij de bestaande strijdige goothoogte en vormt hiermee één geheel.

 

We hebben hier te maken met een bestaande woning plus kantoor ten dienst van een bedrijf. Feitelijk is dit een andere formule dan een aan huis gebonden beroep. De ligging en afmetingen van de kavel is voor deze functie geschikt. Mogelijk kan bij een herziening van het bestemmingsplan aan dit perceel een bestemming worden gegeven die meer aansluit bij de bestaande functie.

 

Gezien het bovenstaande is het plan stedenbouwkundig aanvaardbaar.

 

 

HOOFDSTUK 3 Beleid

 

3.1 Rijksbeleid

 

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie, de NOVI, komt voort uit de Omgevingswet en is een langetermijnvisie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland.

Uitgangspunt is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. De NOVI richt zich op vier prioriteiten:

  1. Ruimte maken voor de klimaatverandering en energietransitie;

  2. De economie van Nederland verduurzamen en ons groeipotentieel behouden;

  3. Onze steden en regio's sterker en leefbaarder maken;

  4. Het landelijk gebied toekomstbestendig ontwikkelen.

 

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI zoeken we naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;

  2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;

  3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat onze leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

 

Voor het plangebied geldt de prioriteit "Sterke en gezonde steden en regio's". Binnen deze prioriteit zijn een aantal beleidskeuzes gesteld waaronder de beleidskeuze "het hanteren van een integrale verstedelijkingsstrategie". Verstedelijking vraagt zorgvuldig en gebiedsgericht maatwerk vanuit een brede benadering. In lijn met de drie afwegingsprincipes moet integrale leefomgevingskwaliteit voorop staan als basis voor de te maken keuzes. Op basis daarvan kan een afweging plaatsvinden waarbij aan alle relevante ruimtelijk-fysieke opgaven zoveel mogelijk recht wordt gedaan. Er moet daarbij voor worden gezorgd dat er flexibel en snel kan worden ingespeeld op nieuwe wensen en ontwikkelingen in de samenleving.

 

Vanwege de relatie met verschillende nationale belangen (waaronder die op het gebied van klimaat, milieu, duurzaamheid, leefomgevingskwaliteit, bereikbaarheid) doet het Rijk ook actief mee bij de integrale uitwerking van deze verstedelijkingsstrategie. In samenwerking met gemeenten, provincies, metropoolregio’s en andere relevante stakeholders worden, bijvoorbeeld via de gebiedsgerichte bereikbaarheidsprogramma’s van de metropoolregio’s Amsterdam (MRA), Rotterdam Den Haag (MRDH) en Utrecht (MRU), nadere keuzes over de mogelijke gebiedsontwikkelingen gemaakt.

 

Conclusie

Het vergroten en vernieuwen van een kantoor is in overeenstemming met het NOVI.

 

 

3.2 Provinciaal beleid

 

3.2.1 Omgevingsvisie NH2050

De "Omgevingsvisie NH2050 - Balans tussen economische groei en leefbaarheid" is op 19 november 2018 door Provinciale Staten van Noord-Holland vastgesteld. De Omgevingsvisie NH2050 betreft een structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening. In de Omgevingsvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en heeft zij tevens aangegeven hoe zij deze visie denkt te zullen realiseren.

 

Het uitgangspunt van de omgevingsvisie is dat Noord-Holland een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau heeft. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richt de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven. In de omgevingsvisie worden ambities genoemd op het gebied van de leefomgeving, het gebruik van de leefomgeving en de energietransitie.

  

De ambities ten aanzien van de leefomgeving luiden als volgt. Een klimaatbestendig en waterrobuust Noord-Holland. In het kader van gezondheid en veiligheid, het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving. Het vergroten van de biodiversiteit van Noord-Holland.

  

Voor het gebruik van de leefomgeving gelden de volgende ambities. Een duurzame economie met innovatie als belangrijke motor, daardoor is er ruimte voor ontwikkeling van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten. Verder wil de provincie vraag en aanbod van woon- en werklocaties beter afstemmen (kwantitatief en kwalitatief). Daarbij moet woningbouw, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends, vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden worden gepland. Duurzaamheid van de totale woningvoorraad is het uitgangspunt. De derde ambitie binnen deze categorie is het effectief, veilig en efficiënt kunnen verplaatsen van inwoners, bedrijven en producten van Noord-Holland, waarbij negatieve gevolgen van de mobiliteit op klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk worden meegewogen. Als laatste geldt het behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.

 

Voor energietransitie is de overkoepelende ambitie dat Noord-Holland in 2050 volledig klimaatneutraal is en gebaseerd op hernieuwbare energie. Daarom is er ruimte voor de noodzakelijke energietransitie en daarvoor benodigde infrastructuur. Dit alles rekening houdende met de ambities voor verstedelijking en landschap.

 

Conclusie

Het vernieuwde kantoor zal duurzamer en energiezuiniger zijn dan het bestaande kantoor. Het is daarmee in lijn met de Omgevingsvisie NH2050.

 

 

3.2.2 Omgevingsverordening NH2020

In de Omgevingsverordening NH2020 zijn regels samengevoegd op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water. Hierdoor is het makkelijker geworden om te zien welke regels waar gelden. De provincie wil met de omgevingsverordening ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. Ze zoeken naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid.

 
De Omgevingsverordening NH2020 is gebaseerd op de huidige wet- en regelgeving. Met deze omgevingsverordening loopt de provincie vooruit op de Omgevingswet, omdat ze door 21 verordeningen samen te voegen alvast werken in de geest van de omgevingswet.

 

Agrarische bedrijven

In het artikel is de ruimtelijke inpassing van het agrarisch bouwperceel een leidend principe. Echter zit er op deze locatie geen agrarische bedrijven meer. Het betreft het vernieuwen en vergroten van een bestaand kantoor.

 

Bodemsanering

Het doel is om de kwaliteit van de fysieke leefomgeving te behouden en waar mogelijk te verbeteren. Dat betreft onder meer ontwikkelingen in de ondergrond. Zie paragraaf 7.1 (Bodem). De bodem was al geschikt voor de bestemming wonen.

 

Landelijk gebied

Volgens de Provinciale kaart is het perceel gelegen in het landelijk gebied. Om die reden is kleinschalige woningbouw niet toegestaan tenzij op de betreffende locatie al een stedelijke functie met bouwmogelijkheden is toegestaan

 

MRA-Landelijk gebied

Kleinschalige woningbouwontwikkeling is op locaties waar nog geen bouwperceel is uitgesloten. OP deze locatie zit al een woning met een kantoor.

 

 

 

3.3 Gemeentelijk beleid

 

3.3.1 Gebiedsvisie Aalsmeer 2020

Het actuele beleid voor het gebied is neergelegd in de “Gebiedsvisie Aalsmeer Aandacht voor Kwaliteit 2020 (vastgesteld op 26 november 2009)”. De gebiedsvisie heeft de status van een structuurvisie in het kader van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). In de Gebiedsvisie is de Aalsmeerderweg aangewezen als een lintstructuur.

 

Volgens de Gebiedsvisie wordt voor de linten voor de toekomst ingezet op een proces van ontvlechting van wonen en bedrijvigheid. De in de loop der tijd gerealiseerde bedrijfsbebouwing in de linten heeft volgens de gebiedsvisie niet bijgedragen aan een hoge beeldkwaliteit. Grootschalige bedrijfsbebouwing doet afbreuk aan het rechtlijnige karakter van de landschapslijnen en de oorspronkelijke lintstructuur.

 

Verdergaande grootschalige bedrijvigheid in de linten wordt zoveel mogelijk beperkt en dient geclusterd gestalte te krijgen in de daarvoor aangewezen concentratiegebieden. Detailhandel dient te worden geconcentreerd in de bestaande winkelgebieden. Nieuwe ontwikkelingen in de linten moeten bijdragen aan een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse. Bij nieuwe initiatieven zijn de verhouding met de maatvoering van de woningen, het lijnvormige karakter van de linten en de haakse landschappelijke structuren met eventuele doorzichten naar het achterliggende polderlandschap aandachtspunten bij de beoordeling.

 

Met uitzondering van het westelijke deel kan volgens de Gebiedsvisie het gebied tussen de Oosteinderweg, Machineweg, Aalsmeerderweg, en Bosrandweg, op de langere termijn gelden als zoekgebied voor alternatieve functies, zoals maatschappelijke voorzieningen, groen en dagrecreatieve voorzieningen en als zoekgebied voor alternatieve woonvormen, waarbij een nieuwe structuurdrager aan het gebied wordt toegevoegd, bijvoorbeeld wonen in een nieuw lint.

 

Conclusie

Door het uitbreiden van het kantoor bij een woning in het lint wordt de kantoorfunctie dominanter in de bestaande woning. In de nieuwe situatie is er sprake van een kantoorfunctie en een woonfunctie en is de kantoorfunctie niet meer ondergeschikt. Maar deze functiewijziging is niet strijdig met de gebiedsvisie. De aanpassingen aan de bestaande woning draagt bij aan verbetering van de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse.

 

 

3.3.2 Structuurvisie tussen de linten

Op 3 december 2020 is de "Structuurvisie tussen de linten" door de gemeenteraad vastgesteld. Het visiegebied is gelegen tussen de Aalsmeerderweg en de Hogedijk (incl. de dijk zelf). Aan de oostkant is het Tuincentrum Het Oosten gelegen (net binnen het visiegebied) en aan de westkant loopt het gebied door tot de Hogedijk en de Aalsmeerderweg elkaar raken. Het deel tussen de Machineweg en de N201 valt erbuiten, dit is onderdeel van het project Greenpark.

 

Er spelen in het visiegebied relatief veel handhavingszaken die duiden op een discrepantie tussen de door de gemeente geboden ruimte en de door gebruikers gewenste ontwikkelingen. Ook nodigt de hier en daar verrommelde uitstraling niet uit tot investeren, terwijl juist de ligging aan de Hogedijk, tegen het Oosteinderplassengebied, de nabijheid van het Amsterdamse bos, werkgelegenheidsconcentraties en van stedelijke voorzieningen, optimale randvoorwaarden zijn voor diverse ontwikkelingen.

 

Om aan deze complexe situatie een positieve impuls te geven heeft de gemeente Aalsmeer besloten om een structuurvisie voor het gebied Tussen de Linten op te stellen. De wenselijkheid hiervan speelt al langer: reeds tijdens het voorbereidingsproces voor het bestemmingsplan Landelijk Gebied Oost, heeft de raad gesignaleerd dat een toekomstbestendig en samenhangend perspectief voor het gebied ontbreekt. De noodzaak hiervoor is extra onderstreept door de resultaten van het regionale Greenport traject. Hieruit is naar voren gekomen dat het gebied Tussen de Linten in de toekomst geen onderdeel meer uitmaakt van het concentratiegebied glas.

Er is sprake van een transformatiegebied en verspreid glas. Zittende bedrijven houden hun rechten. Op termijn is transformatie naar een andere functie mogelijk.

 

Hoofddoelen van de structuurvisie voor het gebied Tussen de Linten zijn:

 

Daarnaast heeft een visie(traject) ook procesdoelen:

 

Conclusie

Door het uitbreiden van het kantoor bij een woning in het lint wordt de kantoorfunctie dominanter in de bestaande woning. In de nieuwe situatie is er sprake van een kantoorfunctie en een woonfunctie en is de kantoorfunctie niet meer ondergeschikt. Maar deze functiewijziging is niet strijdig met de Structuurvisie tussen de linten. Dit valt onder de hoofddoelstelling "bieden van gebiedsgericht maatwerk voor bewoning en bedrijvigheid in- en achter het lint, waardoor de afzonderlijke functies goed gedijen met zo min mogelijk hinder voor elkaar". Ook draagt het bouwplan bij aan verbetering van de ruimtelijke kwaliteit en beeldkwaliteit ter plaatse, waardoor het ook voldoet aan de hoofddoelstelling "verbeteren van de ruimtelijke kwaliteit en beeldkwaliteit".

 

 

3.3.3 Nota Lintenbeleid

Op 22 december 2011 heeft de gemeente Aalsmeer de notitie "ruimtelijke beoordeling bouwen in de Linten van de gemeente Aalsmeer" vastgesteld. Op 31 oktober 2013 is een eerste herziening van de beleidsnotitie “Ruimtelijke beoordeling bouwen in de linten” vastgesteld en op 18 juni 2020 is een tweede herziening van de beleidsnotitie "Ruimtelijke beoordeling bouwen in de linten" vastgesteld.

 

Het doel van het lintenbeleid is om te komen tot een helder toetsingskader voor het beoordelen van ontwikkelingen in woonlinten. Inzet van het beleid is om de bestaande lintenstructuur te behouden en te versterken.

 

In het lintenbeleid wordt gesteld dat de bebouwingslinten een belangrijke rol spelen in de ruimtelijke opbouw van Aalsmeer en bijdragen aan de collectieve identiteit van de gemeente. De oorsprong van de linten komt voort uit de agrarische bedrijfswoningen die in het lint stonden met daarachter de agrarische bedrijfsbebouwing. Doordat het buitengebied, gelegen achter het lint, in Aalsmeer veelal ten dienste stond van de glastuinbouw, is het ruimtegebruik van het buitengebied intensiever en de bebouwingsdichtheid hoger.

 

De linten van Aalsmeer hebben van oorsprong een hoge landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische kwaliteit. Er zijn echter ontwikkelingen, zoals het verdwijnen van de glastuinbouw door de schaalvergroting, die de linten bedreigen. Ander gewenst gebruik en andere architectuur zijn soms niet in overeenstemming met de oorspronkelijke lintstructuur.

 

Het planmatige lange lint van de Aalsmeerderweg is redelijk samenhangend en bestaat

grotendeels uit vrijstaande panden (vaak woningen) in wisselende afmetingen.

 

Om de lintenstructuur te beschermen zijn in het lintenbeleid diverse ruimtelijke en

architectonische uitgangspunten geformuleerd. Naast algemeen geformuleerde uitgangspunten zijn voor de in het plangebied gelegen linten specifieke uitgangspunten opgenomen.

 

Voor de Aalsmeerderweg zijn dit de volgende specifieke uitgangspunten:

 

Ruimtelijk

 

Architectonisch

 

Conclusie

De bestaande vrijstaande woning met kantoor wordt uitgebreid, waardoor er naast het wonen een kantoorfunctie ontstaat die niet meer ondergeschikt is. De aanpassing van het bestaande pand vergroot de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse en is daarmee niet strijdig met de Nota Lintenbeleid.

 

 

3.3.4 Conclusie gemeentelijk beleid en ontwikkeling

Voorliggend initiatief houdt een vermeerdering van het aantal m2 bvo kantoor in en is hiermee primair in strijd met de geldende bestemming uit het bestemmingsplan Landelijk Gebied Oost. De uitbreiding is niet strijdig met de tweede herziening van de beleidsnotitie “Ruimtelijke beoordeling bouwen in de linten”, de "Gebiedsvisie Aalsmeer 2020" en de "Structuurvisie tussen de linten". Er zijn daarmee geen strijdigheden met het gemeentelijke beleid.

 

 

HOOFDSTUK 4 Omgevingsaspecten

 

4.1 Bodem

Wettelijk- en Beleidskader

Het bodembeleid heeft tot doel een balans te vinden tussen bodemgebruik en bescherming van bodemfuncties. Met bescherming wordt bedoeld dat een bodemgebruik duurzaam, veilig en gezond is. Bescherming is niet alleen tegen verontreiniging gericht, maar in principe tegen elke aantasting die het gebruik benadeeld.

 

Het beleid voor bodembescherming kent drie sporen. Het eerste spoor bestaat uit het oplossen van de knelpunten die zijn ontstaan door historische verontreinigingen. Hiervoor is een programmatische aanpak opgesteld, die in de Wet bodembescherming is opgenomen. Het doel, om in 2015 geen locaties meer te hebben waar acute gezondheidsrisico's optreden, is in Aalsmeer bereikt.

 

Het tweede spoor richt zich op het voorkomen van nieuwe aantasting door het stellen van regels aan activiteiten in en op de bodem. De Wet Milieubeheer vormt hiervoor de basis. Ook het Besluit bodemkwaliteit is hier onderdeel van.

 

Het derde spoor is het ruimtelijke spoor (Wro) dat tot doel heeft te komen tot een ‘goede ruimtelijke ordening'. Dit gebeurt door nieuwe gebruiksfuncties (bv. wonen) alleen te bestemmen op gronden met voldoende bodemkwaliteit. Bij bestaand bodemgebruik worden natuurlijke momenten aangegrepen om de bodemkwaliteit zo nodig te verbeteren. Als ijkpunt kunnen de bodemnormen uit de Regeling bodemkwaliteit worden toegepast.

 

In gebieden met intensief bodemgebruik en veel grondverzet is het niet altijd mogelijk om de juiste bodemkwaliteit tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten te bereiken. Het Besluit bodemkwaliteit (Bkk) biedt dan de mogelijkheid om op projectniveau af te wijken van de generieke normen, mits (op gebiedsniveau) de kwaliteit niet verminderd. In Aalsmeer is dit gebiedspecifiek beleid opgenomen in de Nota bodembeheer(2019). Deze Nota bodembeheer 2019 is een instrument voor grondverzet en bevat geen beleid voor de beoordeling van ruimtelijke plannen.

 

De drie sporen komen te zijner tijd samen in de Omgevingswet. De uitgangspunten van de Nota bodembeheer worden dan vertaald in de omgevingsvisie en de omgevingsplannen die daar uitvoering aan geven.

 

Relevantie plangebied

Met de gevraagde uitbreiding wordt er niet in de bodem geroerd, met uitzondering van 7 heipalen. Aangezien het gaat om een bestaande woning met een kantoorfunctie, en de heipalen aan de buitenzijde van het bestaande pand worden aangebracht, is er geen bodemonderzoek nodig en het aspect bodem staat deze ontwikkeling daarmee niet in de weg.

 

 

4.2 Water

Beleidsdoelen water

Het doel van waterbeheer in Nederland bestaat van oudsher uit het beschermen tegen overstromingen en het ontwateren van laaggelegen gebieden. Door de klimaatverandering is nieuw beleid gemaakt voor deze taken van veiligheid en peilbeheer. Dit vereist mogelijk ruimte vanwege de versterking en verbreding van dijken en waterkerende werken of voor extra waterberging. Een ander doel betreft het zorgen voor schoon en gezond water. Voor schoon water is een goed functionerend watersysteem vereist met voldoende volume en doorstroming. Een ecologische oeverinrichting is wenselijk, maar legt beslag op de ruimte.

 

Grondwater wordt volop benut voor de productie van drinkwater. De laatste jaren ontwikkelt het grondwater zich tot een bron en/of opslagmedium voor warmte. Dit vormt een bijdrage aan de beperking van het gebruik van fossiele brandstoffen. Efficiëntie van benutting is een van de redenen voor ruimtelijke ordening van de ondergrond.

 

Kaderrichtlijn Water

De Kaderrichtlijn water is een Europese richtlijn die moet leiden tot een verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De Kaderrichtlijn moet in landelijke wet- en regelgeving worden omgezet. Met de komst van de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Europese Kaderrichtlijn heeft gevolgen voor de gemeente op het gebied van riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid. Er worden ecologische en fysisch-chemische doelen geformuleerd die afhankelijk zijn van de functie van een watergang.

 

Nationaal Waterplan

Het Nationaal Waterplan 2022-2027 (NWP) is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2016 – 2021. Het NWP werkt in de geest van de omgevingswet.

Het doel van het NWP is een toekomstbestendig water in Nederland voor de periode 2022 – 2027 en verder. Daarbij wordt gewerkt aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. 

 

Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen op het gebied van klimaatadaptatie, waterveiligheid, zoetwater & waterverdeling, waterkwaliteit & natuur, scheepvaart, en de functies van de rijkswateren. Denk aan het omgaan met droogte, onze dijken, en het borgen van de drinkwatervoorziening en de bevaarbaarheid van onze rivieren en kanalen.

 

Hoogheemraadschap van Rijnland

Het plangebied is gelegen binnen de grenzen van het Hoogheemraadschap van

Rijnland.

 

Waterbeheerplan 5 (2016-2021)

Het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft op 9 maart 2016 het nieuwe Waterbeheerplan (WBP5) vastgesteld. In het ‘Waterbeheerplan 5 2016–2021’ staat samen werken aan water staat centraal, zodat nu en in de toekomst in dit unieke deel van Nederland onder zeeniveau gewoond, gewerkt en gerecreëerd kan worden. Water is een maatschappelijke opgave en Rijnland wil, samen met zijn omgeving, werken aan duurzaam en efficiënt waterbeheer tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

Die toekomst wordt mede bepaald door trends in klimaat en maatschappij en de noodzaak om op duurzame wijze met onze omgeving om te gaan. De verwachte toename van neerslag en droogte, bodemdaling, verzilting zeespiegelrijzing en de verdergaande verstedelijking, leggen een steeds grotere druk op het watersysteem. De hoofdambitie is schoon water en droge voeten.

 

Dit wordt bereikt door:

 

 

De Keur van het hoogheemraadschap van Rijnland

Op grond van de Waterwet is Rijnland als waterschap bevoegd via een eigen verordening, de Keur, regels te stellen aan handelingen die het watersysteem beïnvloeden. Sedert 1 juli 2015 heeft Rijnland een nieuwe Keur. Het uitgangspunt van deze Keur is ‘ja, tenzij’: in beginsel zijn handelingen en/of werken in het watersysteem toegestaan, tenzij expliciet in deze Keur anders is bepaald. Indien dat het geval is, zijn er nadere regels voor die handelingen vastgesteld. Nadere regels zijn voorschriften van een algemene regel of voorwaarde waaronder een vergunningplichtig(e) werk of handeling wordt toegestaan. Denk hierbij aan werken of handelingen in of nabij:

 

Maar ook aan:

 

De Keur vermeldt expliciet welke handelingen vergunningplichtig zijn en welke aan algemene regels of aan de zorgplicht moeten voldoen. Wie bijvoorbeeld op een waterkering wil bouwen, moet een watervergunning aanvragen bij Rijnland (én een omgevingsvergunning bij de gemeente). Daarnaast is het zonder watervergunning verboden de waterstand op een peil te brengen of te houden, anders dan het peil dat daarvoor in het betreffende peilbesluit is opgenomen of dat normaal wordt aangehouden. Ook is het verboden zonder watervergunning in het profiel van vrije ruimte werken te plaatsen. Ook moet een toename van verharding gecompenseerd worden door het op voorhand graven van extra oppervlaktewater. Rijnland hanteert de eis dat bij een toename van verharding van meer dan 500m², ter compensatie 15% van het extra verharde oppervlak als waterberging in de vorm van oppervlaktewater dient te worden gecompenseerd. Ook hiervoor is een watervergunning vereist.

 

Strategische samenwerkingsagenda Aalsmeer

De gemeente Aalsmeer en het hoogheemraadschap van Rijnland werken al jaren constructief met elkaar samen. De afgelopen jaren kreeg de samenwerking onder meer vorm via het stedelijk Waterplan Aalsmeer. De gemeente Aalsmeer en Hoogheemraadschap van Rijnland willen de samenwerking de komende jaren voortzetten in de vorm van een bestuurlijke strategische samenwerkingsagenda. Hiermee wordt een kader geboden voor de inspanningen die gericht zijn op een robuust watersysteem dat toegerust is op klimaatverandering. En dat goed beleefd wordt door diverse gebruikers.

 

Gemeentelijk rioleringsplan Aalsmeer (GRP) 2015-2020

De gemeente stelt zich tot doel om tot een doelmatige invulling van de zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater te komen. Aan de rioleringszorg liggen vijf hoofddoelen ten grondslag. Dit zijn: duurzame bescherming volksgezondheid, voorkomen van wateroverlast, duurzame bescherming van natuur en milieu, voorkomen van hinder en toekomstgerichte (afval)waterketen en grondwatersysteem.

 

Relevantie plangebied

Riolering

Het plangebied valt binnen het bemalingsgebied Aalsmeer centrum. Het afvalwater van

de omliggende woningen en bedrijven wordt via een hoofdgemaal - in beheer bij het

hoogheemraadschap van Rijnland - getransporteerd naar de dichtstbijzijnde

rioolwaterzuiveringsinstallatie (RWZI) gelegen aan de Molenvliet. In het Landelijk Gebied Oost zijn gemengde rioolstelsels aanwezig. Het betreffende pand is reeds op de riolering aangesloten.

 

Watercompensatie

Het bouwplan betreft geen of geen noemenswaardige toename aan verhard oppervlak. Er is daarom geen eis tot watercompensatie.

 

4.3 Geluid

Beleidskader

In het algemeen maakt een bestemmingsplan de aanwezigheid van geluidproducerende bronnen, zoals industrie en wegverkeer, ruimtelijk mogelijk. Ook worden bestemmingen mogelijk gemaakt die een zekere mate van rust behoeven, zoals woningen en ziekenhuizen.

 

Wet geluidhinder

De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag voor spoor- en wegverkeerslawaai en gezoneerde industrieterreinen in de Wet geluidhinder en voor vliegverkeerlawaai in de Wet luchtvaart en het bijbehorende Luchthavenindelingbesluit. Daarnaast vindt de beoordeling van geluid zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening, op grond van een goed woon- en leefklimaat.

 

In de Wet geluidhinder zijn voorkeursgrenswaarden vastgesteld. Als daar niet aan voldaan kan worden, is het in bepaalde situaties mogelijk om zogenoemde hogere waarden vast te stellen. De gemeenteraad van Aalsmeer heeft de "Deelnota Hogere Waarden" vastgesteld. In deze nota is de procedure uitgewerkt om de hogere waardenprocedure te doorlopen. In het hogere waardenbeleid is een aantal aspecten opgenomen die bij de afweging van een hogere waarde een rol speelt. Deze aspecten zijn:

  1. het heersende geluidsniveau;

  2. het toetsingskader om af te wijken van het heersende geluidsniveau;

  3. cumulatie en compensatie.

 

Industrie algemeen

Voor de kleinere bedrijfsterreinen waarvoor zonering niet verplicht is geven de Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening (VROM 1998) en de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', richtlijnen over de wijze waarop met het aspect geluid in bestemmingsplannen moet worden omgegaan. De Handreiking geeft onder meer, ter voorkoming van geluidshinder bij geluidsgevoelige bestemmingen, streefwaarden.

Voor de grote industrieterreinen, spoor- en verkeerswegen is in de Wet geluidhinder (Wgh) een wettelijk kader ontwikkeld voor geluidzonering gekoppeld aan een systeem van grenswaarden.

 

Wegverkeer

Tijdens de voorbereiding van een bestemmingsplan moet inzicht worden gegeven in de geluidsbelasting op nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen die gesitueerd worden binnen de zone van een weg. In geval sprake is van aanleg van een nieuwe weg zal ook de geluidsbelasting veroorzaakt door verkeer op de nieuwe weg op de bestaande geluidgevoelige bestemmingen in beeld moeten worden gebracht.

 

Luchtverkeer

Bij de ingebruikname van de vijfde baan van Schiphol (Polderbaan) op 20 februari 2003 is het Luchthavenindelingbesluit (Lib) in werking getreden. Hiermee zijn nieuwe beperkingen gesteld aan het ruimtegebruik rond de luchthaven. Naast het luchthavengebied is een beperkingengebied aangegeven. In het beperkingengebied is een aantal deelgebieden onderscheiden, waarvoor verschillende regels gelden. Het gaat om o.a. een geluidssloopzone en een beperkingen geluidszone. Deze bepalingen moeten in de bestemmingsplannen worden verwerkt.

 

Relevantie plangebied

Het bouwplan betreft een extra bouwlaag met kantoorfunctie. Een kantoorfunctie wordt niet als kwetsbaar beschouwd en kantoren vallen niet onder de categorie geluidsgevoelige bouwwerken in het kader van de Wet geluidhinder. Een geluidsonderzoek is daarom niet vereist en er hoeft formeel niet getoetst te worden aan de Wet geluidhinder.

Een extra bouwlaag met 4 extra parkeerplaatsen zullen weinig extra indirecte hinder geven ten opzichte van de huidige situatie.

 

 

4.4 Luchtkwaliteit

Sinds 15 november 2007 zijn de hoofdlijnen voor regelgeving van de luchtkwaliteitseisen vastgelegd in de Wet milieubeheer (Wm). Artikel 5.16 Wm geeft weer onder welke voorwaarden de bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (zoals wijzigingen van een bestemmingsplan) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in principe geen belemmering:

 

Vanaf 1 augustus 2009 is het NSL in werking getreden. In het NSL zijn alle maatregelen opgenomen die de luchtkwaliteit moeten verbeteren en tevens zijn ruimtelijke ontwikkelingen opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren. Overheden zijn gehouden de in het NSL opgenomen maatregelen uit te voeren en kunnen het NSL gebruiken als onderbouwing bij plannen voor de NSL-projecten. Met het NSL laat de Nederlandse overheid zien hoe zij aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit gaat voldoen.

 

Grenswaarden

Voor de beoordeling van de situatie in de omgeving van het plan zijn met name de volgende grenswaarden uit de Wet milieubeheer relevant:

 

Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)

Met het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' - zoals een school of kinderopvang - in de nabijheid van provinciale wegen (binnen 50 meter) en rijkswegen (binnen 300 meter) beperkt. Dat geldt voor nieuwe situaties en bestaande situaties die worden uitgebreid, waarbij sprake is van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden voor NO2 of PM10. Binnen dit bestemmingsplan bevinden zich geen gevoelige bestemmingen.

 

Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)

In het Besluit niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is vastgelegd wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een project is NIBM als het niet meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 en PM10 bijdraagt; concreet betekent dit een bijdrage van maximaal 1,2 µg/m3. Met name NO2 en PM10 zorgen in Nederland nog voor overschrijdingen van grenswaarden, vandaar dat deze grens is gekozen.

In de Regeling NIBM is een aantal categorieën met maximale groottes aangewezen die NIBM zijn, waaronder woningbouw, kantoren en bepaalde inrichtingen. Als een project binnen de grenzen van deze Regeling valt, is verdere toetsing aan de grenswaarden niet nodig.

 

Relevantie plangebied

In 2008 is onderzoek naar luchtkwaliteit uitgevoerd voor de gehele gemeente Aalsmeer. In dat onderzoek is indertijd niet gebleken dat er binnen de gemeente sprake is van een overschrijding van normen. Het onderzoek is inmiddels niet meer actueel maar er kan op basis van het onderzoek wel worden gesteld dat er op voorhand geen

knelpunten ten aanzien van luchtkwaliteit te verwachten zijn. Het uitbreiden van een bestaand kantoor is een ontwikkeling die niet in betekende mate bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een luchtkwaliteitonderzoek is daarom niet vereist.

 

 

4.5 Externe veiligheid

Bij externe veiligheid gaat het om de risico's die derden lopen als gevolg van bepaalde activiteiten. In Aalsmeer gaat het met name om de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en door buisleidingen.

 
Besluit externe veiligheid inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen in de omgeving van het bedrijf. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die vallen onder het BRZO (Besluit Risico's Zware Ongevallen), LPG-tankstations en opslagplaatsen met gevaarlijke stoffen.

 

Belangrijke begrippen in het kader van externe veiligheid zijn het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is in het Bevi gedefinieerd als het "risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is".

 

Het groepsrisico is gedefinieerd als de "cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is".

 

Verder zijn kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van belang. Kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld scholen, kantoorgebouwen met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 en woningen met een dichtheid van meer dan twee woningen per hectare. Beperkt kwetsbare objecten zijn onder meer sporthallen, zwembaden en woningen met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare.

 

Het Bevi bevat eisen voor het plaatsgebonden risico en regels voor het groepsrisico. Voor het plaatsgebonden risico geldt onder meer een grenswaarde van 10-6 per jaar voor kwetsbare objecten in nieuwe situaties. Voor het groepsrisico geldt dat de gemeenteraad verantwoording moet afleggen over de wijze waarop het groepsrisico is meegewogen in de besluitvorming.

 

Besluit externe veiligheid transportroutes

Op 1 april 2015 is de Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen inwerking getreden. Deze wet vervangt de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het doel van Basisnet is om gevaarlijke stoffen te kunnen vervoeren tussen de belangrijkste industriële plaatsen in Nederland en in het buitenland en de risico's voor omwonenden langs de routes binnen de wettelijke grenzen te houden. Het systeem Basisnet heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over grote vaarwegen, spoorwegen en autowegen.

 

Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen regelt de taken en verantwoordelijkheden van leidingexploitanten en gemeenten. De belangrijkste eisen aan bestemmingsplannen zijn: ruimtelijke reservering voor plaatsgebonden risico, verantwoording van het groepsrisico en een ruimtelijke reservering voor zogenoemde belemmeringenstroken met een aanlegvergunningenstelsel.

 

Relevantie plangebied

Uit de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het bouwplan geen risicovolle bedrijven en/of activiteiten en geen hogedruk gasleidingen aanwezig zijn. Het plangebied ligt dus niet binnen het invloedsgebied van een gasleiding, lpg-tankstation of opslagplaats met gevaarlijke stoffen. Er zijn daarom geen risicocontouren waarbinnen de geplande woning komt te liggen. Nader onderzoek naar het groepsrisico (GR) of plaatsgebonden risico (PR) is niet nodig.

 

De uit te breiden bestaande woning met kantoorfunctie ligt wel binnen het invloedsgebied van de Aalsmeerderweg, maar deze weg dient zoveel als mogelijk te worden vermeden voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het uitbreiden van het bestaande kantoor maakt geen wezenlijk verschil in de toename van het groepsrisico (GR). Het uitvoeren van een externe veiligheidsonderzoek is daarom niet vereist.

 

 

4.6 Ecologie

Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Doel van deze wet is de bescherming van soorten en leefgebieden. De wet is een  implementatie van Europeesrechtelijke en internationale verplichtingen (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn, Verdrag van Bern en Verdrag van Bonn).

 

De wet kent een beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, voor soorten van de Habitatrichtlijn en voor andere soorten. Het komt er onder andere op neer dat soorten niet opzettelijk gedood, gevangen of verstoord mogen worden. Ook het beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen en rustplaatsen is verboden. Gedeputeerde Staten kunnen in sommige gevallen ontheffing verlenen van de verbodsbepalingen.

Vrijwel alle vogels zijn beschermd ingevolge de Vogelrichtlijn. Habitatrichtlijnsoorten zijn bijvoorbeeld alle vleermuissoorten. Onder andere soorten vallen onder andere de ringslang en de grote modderkruiper.

 

De gemeente Aalsmeer adviseert om de gedragscodes van Stadswerk te gebruiken. Er is een code voor bestendig beheer en onderhoud en een code voor ruimtelijke ingrepen.

 

Relevantie plangebied

Het bouwplan betreft een extra laag en kap op de bestaande woning met kantoorfunctie wat nu een plat dak heeft. Er is daarom geen ecologisch onderzoek noodzakelijk. Ook is met de beperkte uitbreiding van het kantoor geen sprake van negatieve effecten op de Natura 2000-gebieden, het Natuurnetwerk Nederland (NNN) en Belangrijke Weidevogelgebieden.

 

Gelet op het bovenstaande is de aanwezigheid van beschermde dieren- en plantensoorten niet aannemelijk. Om deze redenen worden er geen belemmeringen voor dit plan voorzien vanuit de Flora- en faunawet, en is onderzoek niet noodzakelijk.

 

4.7 Archeologie

Wet op de archeologische monumentenzorg

De Erfgoedwet vormt samen met de Omgevingswet het wettelijke fundament voor de archeologie in Nederland. Onderdelen van de voormalige Monumentenwet over archeologie worden overgeheveld naar de Omgevingswet. Voorbeelden daarvan zijn de verplichting om rekening te houden met archeologie bij het opstellen van bestemmingsplannen (straks omgevingsplannen) en de vergunningverlening voor het verstoren van archeologische rijksmonumenten. Dit houdt in dat de gemeente bij de voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan moet onderzoeken of de grond een archeologische waarde of verwachting bezit. In het bestemmingsplan kunnen archeologische voorschriften worden opgenomen wanneer de gemeente de grond bestemd heeft als archeologisch waardevol of onderzoeksgebied

 

De basis van de bescherming van archeologisch erfgoed in de Erfgoedwet is het verdrag van Valletta (ook wel het verdrag van Malta) uit 1992. Dit gaat uit van de bescherming van het archeologische erfgoed als bron van het Europese gemeenschappelijke geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. Om dat doel te bereiken moet de wetgever het archeologisch erfgoed betrekken bij de ruimtelijke ordening. Tevens dient de financiering van het archeologisch onderzoek en het behoud in de bodem te worden geregeld. Kern van de wet is dat gemeenten verantwoordelijk worden voor de archeologische monumentenzorg binnen de gemeentegrenzen. De bescherming heeft als doel om

archeologisch erfgoed zoveel mogelijk in situ, dus in de grond, te behouden. Dankzij het principe van “de verstoorder betaalt”, dat ervan uitgaat dat de aanvrager van een omgevingsvergunning en een omgevingsvergunning voor aanlegactiviteiten zelf de kosten moet dragen voor het voldoen aan de archeologische voorschriften, worden meer archeologische resten in situ behouden.

 

Het principe dat de veroorzaker betaalt geldt uitsluitend wanneer de wet uitdrukkelijk bepaalt dat er een archeologisch voorschrift aan de vergunning kan worden verbonden.

 

De volgende archeologische voorschriften worden in de wet genoemd:

 

Het rijk is het bevoegd gezag bij toevalsvondsten, waarvan sprake is wanneer er bij werkzaamheden onverwacht archeologische resten worden aangetroffen (paragraaf 5.4 Erfgoedwet). Vondsten met archeologische waarde dienen te worden aangegeven bij het provinciaal depot voor archeologie van de provincie Noord-Holland.

 

Erfgoedverordening Aalsmeer

De gemeenteraad heeft op 9 februari 2017 de Erfgoedverordening Aalsmeer vastgesteld. De verordening ziet toe op het beheer en behoud van cultureel erfgoed gelegen binnen Aalsmeer, dat van bijzonder belang is vanwege de cultuurhistorische of wetenschappelijke betekenis. Op grond van deze verordening is het, voor zover dat nog niet in een bestemmingsplan is geregeld, verboden binnen een archeologisch verwachtingsgebied zonder omgevingsvergunning de bodem dieper dan 40 cm te verstoren.

 

Relevantie plangebied

Voor deze ontwikkeling (vergroting van de kantoorfunctie) is geen archeologisch onderzoek vereist. Er vindt met dit bouwplan namelijk geen grondroering groter dan 10.000 m2. Voor bodemverstoringen die onder de 10.000 m2 blijven is archeologisch onderzoek niet vereist.

 

 

4.8 Belangenafweging

 

Schaduwwerking

Met oog op de grootte, hoogte en positionering van de nieuwe woning op het perceel ten opzichte van de belendingen is de verwachting dat er nauwelijks sprake zal zijn van schaduwwerking op naastgelegen perceel.

 

Aantasting privacy

Het bestaande kantoordeel staat op ca. 3 m afstand van de erfgrens. Op dit deel van het gebouw komt een extra bouwlaag met kantoorfunctie, maar deze wordt niet hoger dan de naastgelegen woning. Er is daarom geen sprake van onevenredige aantasting van de privacy.

 

Conclusie

Er worden geen belangen van derden in onredelijke mate geschaad door dit nieuwbouwplan.

 

 

HOOFDSTUK 5 Uitvoerbaarheid

 

5.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

 

 

5.1.1 Inspraak

 

Overeenkomstig de uniforme openbare voorbereidingsprocedure wordt het voornemen tot afwijking inclusief de bijbehorende stukken waaronder het ontwerp van de omgevingsvergunning (bijlage 4) en deze ruimtelijke onderbouwing, gedurende zes weken ter inzage gelegd met de mogelijkheid voor een ieder een mondelinge dan wel een schriftelijke zienswijze indienen.

 

De termijn van de terinzagelegging was geopend van 17 september 2021 tot en met 28 oktober 2021. Binnen deze termijn zijn naar aanleiding van het ontwerpbesluit omgevingsvergunning geen zienswijzen ingediend.

 

Bro-partners

 

In het kader van het wettelijk vooroverleg op grond van het Besluit op de ruimtelijke ordening is het ontwerp toegezonden aan de hieronder genoemde vooroverlegpartners op 22 september 2021. De toezending is gedaan met het verzoek om binnen 4 weken te reageren en met de mededeling, dat indien niet binnen die termijn zal zijn gereageerd, wordt aangenomen, dat de ontwerp omgevingsvergunning geen aanleiding heeft gegeven tot het maken van opmerkingen.

  

  1. Provincie Noord-Holland

  2. Hoogheemraadschap Rijnland

  3. Brandweer Amsterdam/Amstelland

  4. Veiligheidsregio Amsterdam/Amstelland

  5. Liander

  6. Gasunie

  

Conclusie

Liander, Brandweer Amsterdam/Amstelland en het Hoogheemraadschap van Rijnland hebben aangegeven geen opmerkingen te hebben. Van de overige instanties zijn binnen de gestelde termijn geen reacties ontvangen.

 

 

5.2 Juridische uitvoerbaarheid

De percelen, kadastraal bekend gemeente Aalsmeer, sectie B, perceelnummers 9560, 9561 en 5990 zijn in eigendom van de aanvrager. Voor wat betreft het grondeigendom is het bouwplan dan ook uitvoerbaar.

 

5.3 Grondexploitatie en economische uitvoerbaarheid

Ingevolge artikel 6.12 Wro is hier geen sprake van een aangewezen bouwplan. Dit betekent dat er geen kosten verhaald moeten worden en er daarom geen anterieure overeenkomst gesloten dient te worden met de aanvrager.

 

 

HOOFDSTUK 6 Conclusie

 

Op het perceel Aalsmeerderweg 333 is een omgevingsvergunning aangevraagd voor het uitbreiden van een woning met kantoorfunctie. Het bouwplan past op onderdelen niet binnen de bouwvoorschriften van de bestemming 'Wonen - Lintbebouwing' (W - Li).

 

Ingevolge de buitenplanse afwijking ex artikel 2:12, lid 1 sub a, onder 3 Wabo kan het

bouwplan worden gerealiseerd. De gevraagde vergunning kan worden verleend, indien is aangetoond dat de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de

motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

 

Het plan is in overeenstemming met het beleid van rijk en provincie en het actuele

ruimtelijke beleid van de gemeente. Gelet op de verschillende omgevingsaspecten zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van het plan. De juridische en economische

uitvoerbaarheid zijn gewaarborgd.

 

Gelet op de tervisielegging en de reacties uit de omgeving is ook de maatschappelijke uitvoerbaarheid gewaarborgd.