Polderzoom fase 2
Status: | vastgesteld |
Identificatie: | NL.IMRO.0358.07N-VG01 |
Plantype: | bestemmingsplan |
TOELICHTING
Polderzoom fase 2
Inhoudsopgave
1.1 Aanleiding en doelstelling
1.2 Vigerende planologische regeling
1.3 Ligging en begrenzing plangebied
1.4 Geldende bestemmingsplannen
4.1 Nieuwe stedelijke ontwikkeling
4.2 Economische uitvoerbaarheid
4.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
HOOFDSTUK 5 BESCHRIJVING HUIDIGE SITUATIE PLANGEBIED
6.3 Provinciaal en regionaal beleid
HOOFDSTUK 7 OMGEVINGSKWALITEIT
7.7 Duurzaam bouwen en energie
7.8 Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.)
HOOFDSTUK 1 INLEIDING
1.1 Aanleiding en doelstelling
Aanleiding
Door de omlegging van de N201 tussen Hoofddorp en Amstelhoek kunnen de gebieden die grenzen aan de N196/Burgemeester Kasteleinweg ontwikkeld worden naar ondermeer woningbouw. Het uiteindelijke doel bij deze herontwikkeling is de leefbaarheid van de dorpskern van Aalsmeer te verbeteren en de samenhang tussen de twee helften van de dorpskern te herstellen.
Doelstelling
De gemeente Aalsmeer heeft zich tot doel gesteld om het leefklimaat in de kern van Aalsmeer te verbeteren. Op dit moment doorsnijdt de N196 (Burgemeester Kasteleinweg) Aalsmeer en legt daarmee een zware druk op het leefklimaat in de kern (met name de wijken Stommeer en Hornmeer) van Aalsmeer. Herinrichting van de N196 biedt kansen om het leefklimaat te verbeteren. Door de aanleg van de N201 is het mogelijk om de N196 te herinrichten van provinciale weg naar dorpsweg. Hiervoor wordt het aantal verkeersbewegingen op de N196 zoveel mogelijk teruggebracht. Het verkeer wordt rondom Aalsmeer heen geleid, via een ‘vorkenstructuur’, naar de N201. Het verkeer dat vanaf de Haarlemmermeer komt, zal via de aan te leggen Noordvork (burgemeester Hoffscholteweg) op de N201 worden ontsloten. Vanuit zuidelijke richting wordt het verkeer via de Zuidvork (Zwarteweg) naar de N201 geleid.
Polderzoom fase 2 is een onderdeel van het project Tuinen van Aalsmeer. Er kunnen in dit plangebied circa 121-125 woningen worden gerealiseerd; 20-24 appartementen, 8 beneden/bovenwoningen en maximaal 93 grondgebonden woningen. Hiermee kan worden bijgedragen aan de huisvestingsvraag van woningzoekenden in Aalsmeer en wordt de leefbaarheid van het gebied verbeterd.
1.2 Vigerende planologische regeling
Polderzoom fase 2 is gelegen in het bestemmingsplan Stommeerkade Oost (vastgesteld op 9 september 2010 en op 22 februari 2012 onherroepelijk geworden) en valt onder het, ook op 9 september 2010 vastgestelde, exploitatieplan Stommeerkade Oost.
Bp Stommeerkade Oost
Uitsnede bp Polderzoom fase 2
De gronden hebben een uit te werken woongebied- en bedrijventerreinbestemming. Het gebied wordt doorsnede door een ontsluitingsweg (bestemmingsplan Noordvork).
Uit te werken woongebied
Binnen de uit te werken woongebied is het toegestaan woningen en bedrijven t/m categorie 1 en kinderopvang te realiseren met tuinen en erven, groenvoorzieningen, water, speelvoorzieningen en wegen. Deze bestemming zit zowel in Polderzoom fase 1 als in fase 2.
Voor het gehele bestemmingsplan geldt dat 75% mag worden bebouwd, minimaal 175 en maximaal 263 woningen kunnen worden gerealiseerd waarvan 30% in de sociale sector. In Polderzoom fase 1 (westelijk deel van Stommeerkade Oost), vastgesteld op 27 oktober 2016, zijn 51 woningen van de 126 in de sociale sector gerealiseerd. In Polderzoom fase 2 worden minimaal 20 woningen in de sociale sector gerealiseerd. Dit is minimaal 28% van het totaal aantal woningen.
De woningen dienen op minimaal 10 meter van de rijweg van op de toekomstige weg tussen de Burgemeester Kasteleinweg en de Aalsmeerderweg te worden gerealiseerd, ten minste 6% van de gronden dient te worden ingericht als groen voor recreatieve en/of ecologische doeleinden, ten minste 5% van de gronden dient te worden ingericht als water en er dient te worden voorzien in voldoende parkeergelegenheid.
Uit te werken bedrijventerrein
Het deel met de bestemming bedrijventerrein uit te werken wordt niet gerealiseerd. Ook hier worden woningen gerealiseerd, maximaal 25. Om die reden kan er geen uitwerkingsplan worden gemaakt aangezien er niet wordt voldaan aan de uitwerkingsregels.
Conclusie
Het bestemmingsplan Polderzoom fase 2 voldoet niet aan de uitwerkingsregels van het bestemmingsplan Stommeerkade Oost. Om die reden wordt er een nieuw bestemmingsplan gemaakt in plaats van een uitwerkingsplan.
In plaats van een bedrijventerrein worden er 25 woningen gerealiseerd binnen dat gebied. Dit is mogelijk door een wijzigingen in het Luchthavenindelingbesluit Schiphol, zie 6.2.2.
1.3 Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied Polderzoom wordt grofweg begrensd door de Stommeerkade in het noorden en oosten, de Burgemeester Kasteleinweg (N196) in het westen, het Bielzenpad in het zuiden en de Wissel en het baanvak in het zuidwesten en ligt tussen het Spoorlijnpad en de Stommeerkade.
Situatie Polderzoom fase 2
1.4 Geldende bestemmingsplannen
Dit bestemmingsplan vervangt gedeeltelijk het bestemmingsplan Stommeerkade Oost. Bestemmingsplan Stommeerkade Oost komt met het in werking treden van dit bestemmingsplan gedeeltelijk te vervallen.
1.5 Leeswijzer
In hoofdstuk twee worden de uitgangspunten van het ruimtegebruik voor de komende tien jaar gegeven. Hoofdstuk drie bevat de juridische vertaling van de visie van het bestemmingsplan. In hoofdstuk vier komt de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan aan bod. Om een indruk te krijgen wat met het bestemmingsplan wordt beoogd en hoe het juridisch vertaald wordt, is het lezen van deze hoofdstukken voldoende.
Hoofdstuk vijf tot en met zeven geven de achtergronden, toelichting en motivatie op de gemaakte keuzen weer die uiteindelijk hebben geleid tot de planopzet. In hoofdstuk vijf wordt een beschrijving van het plangebied gegeven. Hoofdstuk zes gaat verder in op de beleidskaders. In het laatste hoofdstuk komen de omgevingsaspecten aan bod.
HOOFDSTUK 2 VISIE PLANGEBIED
2.1 Gebiedsontwikkeling
Een eerste aanzet om de uitgangspunten aan te geven voor de omlegging van de N201 en de herontwikkeling van de gebieden langs de Burgemeester Kasteleinweg is neergezet in het kaderplan van 2003. In september 2004 zijn de doelstellingen en wensen verder uitgewerkt. De uitgangspunten zijn vastgelegd in de Nota van Uitgangspunten. De belangrijkste doelstelling van de herontwikkeling is de kern van Aalsmeer weer aanéén te smeden en de leefkwaliteit te verbeteren. Deze doelstellingen zijn uitgewerkt in het “Structuurplan Herinrichting Burgemeester Kasteleinweg” en in het Masterplan “De Tuinen van Aalsmeer”.
Het bestemmingsplan Polderzoom fase 2 komt overeen met de Gebiedsvisie 2020 Aalsmeer. In paragraaf 6.4.1 wordt nader ingegaan op de relatie tussen het bestemmingsplan en de Gebiedsvisie. Tevens wordt in hoofdstuk 6 alle relevante beleid behandeld.
Met de aanleg van de nieuwe N201 wordt het mogelijk om de Burgemeester Kasteleinweg ‘af te waarderen’ van provinciale weg naar ontsluitingsweg. Geen vierbaansweg meer die Aalsmeer in tweeën deelt, maar een tweebaansweg met een busbaan voor Hoogwaardig Openbaar Vervoer.
Ook ontstaan mogelijkheden voor woningbouwontwikkeling, langs de gemeentewerf (Zwarteweg), aan de Spoorlaan, bij het Heegstrapark (Opheliahof) en in de Polderzoom. Deze woningbouwontwikkelingen én het afwaarderen van de Burgemeester Kasteleinweg maken onderdeel uit van het project de Tuinen van Aalsmeer. In de Tuinen van Aalsmeer komen 300 tot 400 gevarieerde woningen.
2.1.1 Structuurplan Herinrichting Burgemeester Kasteleinweg
Doel van het structuurplan is de toekomstige ruimtelijke opgaven voor Aalsmeer-dorp in beeld te brengen en hierbij de gewenste ontwikkelingsrichting aan te geven. Het structuurplan is vastgesteld op 10 mei 2007. De belangrijkste ingreep in de ruimtelijke hoofdstructuur is de aanpassing van het wegenpatroon. De nieuwe verkeersstructuur dient tot een afname van de verkeersintensiteiten in het dorp zodat de leefbaarheid in de gebieden langs de Burgemeester Kasteleinweg wordt vergroot. Om de noodzakelijke afname van de verkeersdruk te bewerkstelligen zullen twee maatregelen worden genomen. In eerste instantie zou er een knip worden aangebracht in de Burgemeester Kasteleinweg, ter hoogte van de Ophelialaan, waardoor het fysiek onmogelijk zou worden deze weg als doorgaande route te gebruiken. Er komt nog wel een knip maar dit wordt een zogenoemde "zachte" knip waarbij het wel mogelijk blijft om op de burgemeester Kasteleinweg te blijven rijden. Ook wordt een nieuwe verbindingsweg aangelegd die de kern van Aalsmeer verbindt met de woonwijk Nieuw-Oosteinde, het bedrijventerrein Green Park en via de Middenweg met de N201. Deze weg is nodig om de bestaande linten van Aalsmeerderweg en Oosteinderweg te ontlasten. Dit is van belang in relatie tot de doelstelling de woonfunctie van de historische linten te behouden en te versterken. De weg welke met het bestemmingsplan Noordvork mogelijk wordt gemaakt (Burgemeester Hoffscholteweg) is daar een onderdeel van, deze verbind de Burgemeester Kasteleinweg met de Aalsmeerderweg.
Een volgende stap om te komen tot de aanéénhechting van de twee helften van de kern, is het herstel van tal van ruimtelijke dwarsverbindingen, zodat de huidige aorta-structuur wordt getransformeerd tot een fijnmazige netwerkstructuur. Aan deze nieuwe hoofdstructuur worden vervolgens langs de Burgemeester Kasteleinweg nieuwe kwaliteitsdragers toegevoegd: nieuwe woon-, werk- en recreatiegebieden en een hoogwaardige openbaar vervoerverbinding (HOV).
2.1.2 Masterplan "De Tuinen van Aalsmeer
De stedenbouwkundige uitgangspunten voor de herontwikkeling van het bestaande tracé van de N201 en de aangrenzende gronden waren aanvankelijk vastgelegd in de “Stedenbouwkundige Visie herontwikkeling huidig tracé N201". Het Masterplan “De tuinen van Aalsmeer” bevat de verdere uitwerking van de stedenbouwkundige uitgangspunten. Het Masterplan is vastgesteld op 14 juni 2007 en schetst een toekomstbeeld voor over 20 jaar.
Doel van het Masterplan is:
het benoemen van structurerende elementen voor het hele plangebied: uitgangspunten met betrekking tot water, groen, milieu, verkeer, ondergrondse infrastructuur, e.d.;
het definiëren van de toekomstige verkeersstructuur in het gebied en de inpassing van het HOV; de verdieping en uitwerking van de dragende thema’s voor het gehele gebied, zoals het herstel van de verbindingen, dorpsreparatie en het HOV als stedelijke kwaliteit;
het vastleggen van ruimtelijke en stedenbouwkundige uitgangspunten per deellocatie: programma, stedenbouwkundige opzet, bouwmassa en referentiebeelden architectuur en openbare ruimte. "
In het Masterplan is ter indicatie een programma op hoofdlijnen opgenomen voor wonen, detailhandel en bedrijvigheid, sport en recreatie. Volgens het indicatieve programma zullen in het gehele plangebied van het Masterplan circa 337 woningen worden gerealiseerd, waarbij het uitgangspunt is om minimaal 15% van de woningen in de sociale sector te realiseren. Tevens is voorzien in 5.300 m² bedrijventerrein.
Aan de hand van de gewenste hoofdstructuur is in het Masterplan een uitwerking voor de diverse deelgebieden gemaakt.
De gemeenteraad heeft op 14 maart 2013 besloten dat het Masterplan "Tuinen van Aalsmeer", onvoldoende kader vormde voor het bereiken van eerder geformuleerde doelstellingen wat heeft geleid tot herziene uitgangspunten waarbij de volgende punten van belang zijn:
aaneensmeden van de helften van Aalsmeer door nieuwe bebouwing (en integratie bestaande bebouwing) gefaseerd qua adressen en voorkanten te oriënteren op de Burgemeester Kasteleinweg;
een centraal en vrijliggende busbaan zonder meerijdend verkeer met een doorgaand laanprofiel;
de stedenbouwkundige uitwerkingsschets "Verre Toekomst" als een goed idee voor de verdere uitwerking te benoemen;
geen doorgaand regionaal verkeer in Aalsmeer conform AVVP.
2.1.3 Startnotitie Polderzoom fase 2
Op 2 november 2017 is de startnotitie Polderzoom fase 2 vastgesteld (zie bijlage 1) door de gemeenteraad. In de startnotitie zijn de ruimtelijke randvoorwaarden en uitgangspunten van de gemeente beschreven voor het ontwikkelen van woningbouw in Polderzoom fase 2. De eisen die de gemeente stelt aan het woningbouwprogramma zijn eerder vastgesteld bij het besluit over de grondexploitatie 2015. De startnotitie dient als basis voor dit bestemmingsplan.
Doelstelling van de startnotitie is het ontwikkelen van woningbouw. Hiermee kan
worden bijgedragen aan de huisvestingsvraag van woningzoekenden in Aalsmeer en wordt de leefbaarheid van het gebied verbeterd.
2.1.4 Stedenbouwkundige opzet
Voor Polderzoom fase 2 is een beeldkwaliteitskader opgesteld. Het beeldkwaliteitskader dient als raamwerk voor de bouwplanontwikkeling in het gebied Polderzoom. Het legt de structurerende stedenbouwkundige principes vast: de positie van de bouwmassa’s en woning typologie. Verder dient het als referentiekader voor de architectuur.
De bebouwing binnen het plangebied van Polderzoom fase 2 is globaal in te delen in drie gebieden te weten :
Bebouwing langs de Burgemeester Hoffscholteweg en het Bielzenpad
Bebouwing langs de Burgemeester Hoffscholteweg vormt de ruggengraat van het plangebied. De toekomstige woonbebouwing langs deze weg dient o.a. gekenmerkt te worden door diversiteit in architectuur. De bebouwing is met de voorgevel gericht naar de Burgemeester Hoffscholteweg. Alle woningen zijn grondgebonden, uitgevoerd in vrijstaande woningen, 2^1 kapwoningen en rijtjeswoningen met een brede beukmaat. Deze woningen zitten in het duurdere segment.
Bebouwing in het achtergelegen gebied
De hierachter gelegen woongebieden kunnen juist een minder grote diversiteit in architectuur te hebben, uitgangspunt is rechte, overwegend strakke blokken. Hiermee wordt het onderscheid met de bebouwing langs de Burgemeester Hoffscholteweg versterkt. Hier worden ook overwegend grondgebonden woningen gerealiseerd in het middensegment. Dit worden grondgebonden woningen, met een kleinere beukmaat dan aan de randen, en bebo's (beneden/boven woningen).
Gestapelde bebouwing
In het zuidwesten van dit plangebied is de gestapelde bebouwing functioneel en accentueert het gebouw het kruispunt van de voormalige spoorverbindingen en de
watergang. Hier worden de goedkopere woningen gerealiseerd.
Het is van belang dat er een zekere architectonische samenhang is tussen de verschillende gebieden, kies je in het ene gebied voor eigentijdse architectuur dan ook in de andere gebieden.
De ingediende omgevingsvergunningen zullen ook getoetst worden aan het beeldkwaliteitskader, zie bijlage 2.
2.2 Motivatie gemaakte keuzes
Voor dit project wordt uitgegaan van een woonwijk die zich voegt in de ruimtelijke kenmerken van de overige, -binnen de wijk Stommeer gelegen, woongebieden. Het totale project richt zich op de herinrichting van de Burgemeester Kasteleinweg en de invulling van de onbebouwde gebieden die direct aan de Burgemeester Kasteleinweg grenzen.
De motivatie om 25 woningen te realiseren in plaats van de geplande bedrijventerrein ten westen van de Burgemeester Hoffscholteweg is omdat het beleid is gewijzigd. Ten tijde van het opstellen van het bestemmingsplan 'Stommeerkade Oost' mocht in dit deelgebied van Polderzoom, vanwege de ligging in het beperkingengebied van Schiphol, geen woningbouw worden gerealiseerd. Nu is het zo dat op basis van artikel 2.2.1c van het Luchthavenindelingsbesluit Schiphol er maximaal 25 woningen mogen worden gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied op de gronden die zijn aangeduid met nr. 4. Aangezien de vraag naar woningen nog steeds hoog is binnen de regio wordt hier gebruik van gemaakt.
HOOFDSTUK 3 PLANOPZET
3.1 Algemeen
In dit hoofdstuk wordt inzicht gegeven in de wijze waarop de gewenste ruimtelijke en functionele ontwikkeling van het plangebied juridisch is vertaald. In het voorgaande hoofdstuk is beschreven welke ontwikkelingen in het plangebied plaatsvinden. In dit hoofdstuk wordt aangegeven welke juridisch-planologische instrumenten daarbij worden ingezet.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) die per 1 juli 2008 in werking is getreden verplicht gemeenten tot het opstellen van een bestemmingsplan voor het gehele grondgebied. In de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is nader uitgewerkt uit welke onderdelen een bestemmingsplan in ieder geval moet bestaan.
Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels. Deze onderdelen zijn bindend. De regels bevatten samen met de verbeelding het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en gebouwen en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De toelichting is niet juridisch bindend, maar wordt als handvat en beleidskader/interpretatiekader voor het bestemmingsplan gebruikt.
De bruikbaarheid van deze instrumenten is geheel afhankelijk van het doel van het bestemmingsplan en de gewenste bestemmingsmethodiek van de gemeente Aalsmeer. Uitgangspunt is dat het bestemmingsplan moet voorzien in een passende regeling voor de komende tien jaar, dit is de geldigheidsduur van een bestemmingsplan.
3.2 De bestemmingen
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
Begrippen (artikel 1)
hierin worden de begrippen gedefinieerd die in de planregels worden gebruikt.
Wijze van meten (artikel 2)
hierin wordt aangegeven hoe de diverse maten worden gemeten en de inhoud en oppervlakte van bouwwerken worden berekend om zo een eenduidige toepassing van de bebouwingregeling te bewerkstelligen.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Groen (artikel 3)
De bestemming omvat de structurele groenvoorzieningen in Aalsmeer. Het groen is mede bestemd voor bermen en beplanting, paden, speelvoorzieningen (plaats verplichte speelvoorziening is aangeduid op planverbeelding), waterlopen en waterpartijen, alsmede voor verhardingen, parkeervoorzieningen, ondergrondse containers en straatmeubilair.
Tuin en Tuin-Parkeertuin (artikel 4 en 5)
Op de bijbehorende gronden van de woningen met de bestemming Tuin mag behoudens bouwwerken, geen gebouwen zijnde, van ondergeschikte betekenis en erkers worden opgericht. In de bestemming Tuin-Parkeertuin dient er 1 parkeerplaats op eigen terrein worden gerealiseerd. Indien er door de bouw van een erker de parkeerplaats(en) op eigen terrein niet in stand kunnen worden gehouden, is een erker niet toegestaan. Deze parkeerplaats(en) zijn namelijk onderdeel van de parkeertelling.
Verkeer-Verblijfsgebied (artikel 6)
Binnen deze bestemming zijn verschillende aspecten van de verkeersbestemming geregeld zoals wegen, voet- en fietspaden, bruggen, viaducten, parkeerplaatsen enz. Binnen deze bestemming is het mede mogelijk groen en water te realiseren.
Water (artikel 7)
De bestemming water is bedoeld voor waterberging, waterhuishouding, waterlopen en bruggen. In de specifieke gebruiksregels is onder meer bepaald dat het aanleggen van woon- en bedrijfsschepen in strijd is met de bestemming. De gronden met de bestemming water kunnen niet worden gebruikt voor andere bestemmingen, zoals groen.
Wonen en Wonen-1 t/m Wonen-4 (artikel 8 t/m 12)
Binnen de bestemming wonen zijn woningen mogelijk. Naast het bouwen van een hoofdgebouw zijn er regels opgenomen voor bijbehorende bouwwerken, het bouwen onder de grond en bouwwerken geen gebouw zijnde. In de specifieke gebruiksregels is onder meer opgenomen dat bewonen van vrijstaande bijbehorende bouwwerken strijdig is met de bestemming.
Voor deze bestemming is door middel van een voorwaardelijke verplichting voldoende parkeerplaatsen per woning gewaarborgd.
Naast wonen zijn 'aan huis verbonden activiteiten' toegestaan. Hierbij wordt gedacht aan een praktijk voor een (huis)arts of fysiotherapie, dan wel voor een advocaat of een juridisch/financieel adviseur. Het woonkarakter dient het uitgangspunt te blijven. Daarom behoren deze beroepsactiviteiten ondergeschikt te blijven aan het wonen. Dit is geregeld door op te leggen dat maximaal 30 procent van het woonoppervlakte gebruikt mag worden voor aan huis verbonden activiteiten. Het kenbaar maken van de beroepsactiviteiten door middel van een aanduiding op de gevel is in beginsel toegestaan.
Leiding-Water (artikel 13)
Als dubbelbestemming zijn opgenomen gas, water, archeologie, cultuurhistorie en waterkering. De primaire bestemming mag de belangen welke worden behartigd binnen de dubbelbestemming niet onevenredig schaden. Hiervoor is in de planregels een regeling opgenomen.
Hoofdstuk 3 Algemene regels
Anti-dubbeltelregel (artikel 14)
Deze bepaling dient om te voorkomen dat bijvoorbeeld een grondoppervlak dat in een bepaald geval al eens als berekeningsgrondslag voor de toelaatbare oppervlakte aan bebouwing heeft gediend, later nog eens als berekeningsgrondslag voor een ander bouwwerk wordt gebruikt, maar dat dan tot gevolg heeft dat in het eerste geval een situatie ontstaat die afwijkt van het plan.
Algemene bouwregels (artikel 15)
In dit artikel (toegelaten overschrijdingen) wordt aangegeven in welke gevallen de in dit plan aangegeven bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen en/of hoogtematen overschreden mogen worden. Dit betreffen bijvoorbeeld liftkokers, schoorstenen en balkons.
Algemene afwijkingsregels (artikel 16)
In dit artikel wordt bepaald in het kader van welke algemene afwijkingen in het plangebied gebruik gemaakt kan worden.
Geluidszone - industrie Schiphol 50 tot 55 dB(A) (artikel 17)
Deze bepaling geeft extra regels die voortvloeien uit de geluidszone die voor Schiphol geldt.
Luchtvaartverkeerzone-LIB (artikel 18 t/m 21)
Hier wordt aangegeven waar de gronden binnen de gebiedsaanduidingen en vrijwaringszones (Luchtvaartverkeerzones LIB) voor bedoeld zijn.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht (artikel 22)
Samengevat wordt hierin gewaarborgd dat bouwwerken en gebruiksvormen die bij de totstandkoming van het plan reeds bestaan, maar nu in strijd raken met het plan, mogen blijven bestaan. Daarbij wordt het hierin mogelijk gemaakt om op te treden tegen eerder ontstaan illegaal gebruik.
Slotregel (artikel 23)
Voor de duidelijkheid, o.a. bij benoeming en verwijzing, is hierin een eenduidige naam voor het gehele plan inclusief de toelichting aangegeven.
HOOFDSTUK 4 UITVOERBAARHEID
4.1 Nieuwe stedelijke ontwikkeling
In artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening is de verplichting opgenomen om in het geval van nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van de behoefte aan die ontwikkeling en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
Wonen
Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf 12 woningen, met een onderlinge ruimtelijke en functionele samenhang, sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is. In dit geval worden er circa 121 woningen mogelijk gemaakt waardoor sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
In dit geval moet worden aangetoond dat er behoefte is aan de woningen die binnen het voorliggende plan worden gerealiseerd. In het Regionaal Actieprogramma Wonen (RAP) 2016 -2020 is geconstateerd dat de gemeente Aalsmeer onderdeel uitmaakt van het marktgebied Stadsregio Amsterdam-zuid. Het RAP toont vervolgens aan dat er binnen dit marktgebied een actuele regionale kwantitatieve én kwalitatieve behoefte is aan woningen in alle segmenten. Dit op basis van de provinciale prognose, het onderzoek Wonen in de Regio Amsterdam (WIRA) en de regionale monitor plancapaciteit 2016. Polderzoom fase 2 is aangemeld en staat op de monitor plancapaciteit.
4.2 Economische uitvoerbaarheid
Gelet op het bepaalde in artikel 3.1 van de Wro dient in het kader van een bestemmingsplan onder andere inzicht te worden verschaft in de financiële en economische uitvoerbaarheid van het plan binnen de wettelijke planperiode van tien jaar.
4.2.1 Financieel-economische haalbaarheid
Ten aanzien van de nieuwe ontwikkelingen die op basis van het bestemmingsplan worden mogelijk gemaakt is inzicht verkregen in de opbrengsten die gegenereerd worden en de kosten die gemaakt worden. Wanneer deze kosten en opbrengsten voor dit plan naast elkaar worden gelegd, is er sprake van een positief plansaldo. Het bestemmingsplan is derhalve economisch uitvoerbaar binnen de planperiode van tien jaar.
4.2.2 Exploitatieplan
Artikel 6.12 lid 2 Wet ruimtelijke ordening (hierna: ‘Wro’) bepaalt dat de gemeenteraad, als er sprake is van één of meerdere aangewezen bouwplannen, verplicht is een exploitatieplan vast te stellen indien:
het verhaal van kosten van grondexploitatie niet anderszins is verzekerd;
het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c 4°, onderscheidenlijk 5° Wro noodzakelijk is;
het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d Wro noodzakelijk is.
Op grond van dit artikel is de gemeenteraad verplicht om een exploitatieplan vast te stellen, nu nog niet met alle grondeigenaren in het plangebied een anterieure overeenkomst is gesloten die afspraken bevat omtrent het kostenverhaal. Tegelijk met het vaststellen van dit bestemmingsplan wordt ook het exploitatieplan voor deze ontwikkeling vastgesteld.
4.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
4.3.1 Inspraak
Het ontwerp is gedurende zes weken ter inzage gelegd van vrijdag 14 juni 2019 tot en met donderdag 25 juli 2019. Gedurende de termijn van ter inzage legging heeft eenieder de gelegenheid gekregen om schriftelijk zienswijzen kenbaar te maken. Er zijn 4 zienswijzen ingediend. In bijlage 14 volgt een samenvatting van de zienswijzen en de reactie van het college van burgemeester en wethouders.
4.3.2 Bro-partners
In het kader van het wettelijk vooroverleg op grond van het Besluit op de ruimtelijke ordening is het voorontwerp toegezonden aan de hieronder genoemde provinciale en rijksdiensten en andere instanties op 1 maart 2019.
De toezending is gedaan met het verzoek om binnen 4 weken te reageren en met de mededeling, dat indien niet binnen die termijn zal zijn gereageerd, wordt aangenomen, dat het voorontwerp bestemmingsplan geen aanleiding heeft gegeven tot het maken van opmerkingen.
Gedeputeerde Staten van Noord-Holland
Hoogheemraadschap Rijnland
Gasunie
Luchthaven Schiphol
Brandweer Amstelland
VAC Aalsmeer
De instanties welke staan vermeld onder de 3 en 4 hebben niet gereageerd, zodat mag worden aangenomen, dat het voorontwerp geen aanleiding heeft gegeven tot het maken van opmerkingen.
De instanties welke staan vermeld onder de nummers 1 en 6 hebben te kennen gegeven, dat zij geen opmerkingen hebben, dan wel dat het voorontwerp geen onderwerpen raken waarbij deze instanties belang hebben.
De instanties welke staan vermeld onder de 2 en 5 hebben inhoudelijk schriftelijk gereageerd op het voorontwerp bestemmingsplan.
In bijlage 13 volgt een samenvatting van de reacties en het commentaar daarop van het college van burgemeester en wethouders.
4.4 Handhaving
Wanneer een bestemmingsplan onherroepelijk is geworden, dan is de discussie over de inhoud van het plan afgerond en dient een ieder zich aan het plan te houden. Gebruik en/of bouwen dat niet in overeenstemming is met de verbeelding en/of de planregels is dan in strijd met het geldende bestemmingsplan. De zorg dat situaties gedurende de planperiode in overeenstemming zijn en blijven met het geldende bestemmingsplan valt onder het begrip handhaving. Goede handhaving vereist dat, naast de overheid ook belanghebbenden en de gebruikers van een plangebied op eenvoudige wijze kennis kunnen nemen van de inhoud van het geldende bestemmingsplan. Om dit te bereiken zijn bestemmingsplannen digitaal toegankelijk via het internet.
HOOFDSTUK 5 BESCHRIJVING HUIDIGE SITUATIE PLANGEBIED
Dit is een beschrijving van de huidige situatie van het plangebied. Alle ontwikkelingen die mogelijk worden gemaakt met dit bestemmingsplan zijn al behandeld in hoofdstuk 2.
5.1 Ruimtelijke kwaliteit
De Polderzoom ligt in de wijk Stommeer aan de noordrand van de Stommeerpolder. Deze polder behoort tot de oude droogmakerijen en is drooggelegd in 1650. Deze droogmakerij kreeg na de drooglegging een planmatig slotenpatroon, dat in het plangebied nu nog herkenbaar is. Binnen deze polder zijn nog spoordijken aanwezig als restant van het voormalige spoorlijnennetwerk. Deze spoorlijnen zijn vanaf 1912 aangelegd en liepen o.a. naar Bovenkerk, Uithoorn en Haarlem. Deze spoorlijnen zijn in fasen buiten gebruik gesteld, het traject Bovenkerk-Aalsmeer in 1950, Aalsmeer-Uithoorn in 1935 en Aalsmeer-Haarlem in 1936. Deze cultuurhistorische gelaagdheid is nog duidelijk herkenbaar binnen het plangebied.
Na de drooglegging van de Stommeer is de polder ontgonnen vanuit de Stommeerkade, waardoor onder aan het talud bebouwing is ontstaan; feitelijk is hier sprake van een eenzijdig bebouwd lint. De woningen bestaan overwegend uit één bouwlaag met kap. Het oostelijk deel van de Stommeerkade, gelegen tussen de Burgemeester Kasteleinweg en de Aalsmeerderweg, is een van de weinige locaties waar de woningen onder aan de dijk gelegen zijn en zo onderdeel uitmaken van het dijklandschap. Vanaf de hoger gelegen Stommeerkade is zicht op de achtergelegen percelen deels mogelijk.
Het overige plangebied had tot voor kort een agrarische functie en bestond voor een groot deel uit glastuinbouwbedrijven. Dit is terug te zien aan de nog in kleine getale overgebleven mix van kassencomplexen, opslagloodsen en bedrijvigheid. De agrarische bedrijven werden ontsloten vanaf de Stommeerkade. De ruimtelijke opbouw bestond dan ook uit (bedrijfs)woningen langs de dijk met agrarische bedrijfsbebouwing erachter. De agrarische bedrijfsbebouwing volgde het slotenpatroon van de polder, dat niet overal haaks op de ontginningsbasis staat (gerende slotenpatroon).
5.2 Functioneel gebruik
5.2.1 Agrarisch
Het plangebied had en heeft nog voor een klein deel een agrarische functie en bestond voor een groot deel uit glastuinbouwbedrijven. Veel kwekers zijn geleidelijk weggetrokken uit dit gebied. Sommige delen van het plangebied liggen braak. Het gebied doet verlaten aan en is slecht toegankelijk. Met de aanleg van de Burgemeester Hoffscholteweg wordt dit gebied ontsloten. Hierdoor ontstaat de mogelijkheid om het gebied te herontwikkelen voor woningbouw.
5.2.2 Verkeer en vervoer
Ontsluiting
De N201 is de doorgaande verkeersroute in Aalsmeer. Tot de afwaardering van de Burgemeester Kasteleinweg een feit is, kan ook deze weg nog steeds als een doorgaande route worden gebruikt. Om het doorgaand verkeer over de Burgemeester Kasteleinweg te ontmoedigen is de maximum snelheid teruggebracht naar 50 kilometer per uur en is er geen groene golf meer. De Burgemeester Kasteleinweg blijft een wijkontsluitingsroute voor de aangrenzende wijken. Door de Polderzoom komt een nieuwe weg, de Burgemeester Hoffscholteweg, welke aansluit op de burgemeester Kasteleinweg. Dit wordt een nieuwe verbindingsweg die de kern van Aalsmeer verbindt met de woonwijk Nieuw-Oosteinde, het bedrijventerrein Green Park en via de Middenweg met de N201.
Parkeren
Middels een voorwaardelijke verplichting in de regels wordt gewaarborgd dat er voldoende parkeerplaatsen wordt gerealiseerd bij de woningen conform de Parkeernota van Aalsmeer.
HOOFDSTUK 6 BELEIDSKADER
6.1 INLEIDING
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van de belangrijkste ruimtelijke beleidskaders. Achtereenvolgens komt het relevante rijks-, provinciale, regionale en gemeentelijk beleid aan bod. Het beleid en de wetgeving op milieugebied wordt behandeld in hoofdstuk 7.
6.2 Rijksbeleid
6.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en Amvb Ruimte
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid.
Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR 3 Rijksdoelen geformuleerd:
de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
de bereikbaarheid verbeteren;
zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.
Uit deze drie hoofddoelen komen onderwerpen voort die van nationaal belang zijn. Structuurvisies hebben geen bindende werking voor andere overheden dan de overheid die de visie heeft vastgesteld. De nationale belangen uit de structuurvisie die juridische borging vragen, worden daarom geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de Amvb Ruimte. Deze Amvb is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen en zorgt voor sturing en helderheid van deze belangen vooraf.
De in het Barro geregelde onderwerpen hebben geen invloed op het voorliggende bestemmingsplan. De betreffende onderwerpen zijn namelijk niet aan de orde in of nabij het plangebied.
6.2.2 Luchthavenindelingbesluit Schiphol (2002)
In het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (Lib) dat hoort bij de Wet Luchtvaart zijn ruimtelijke maatregelen in verband met de luchthaven Schiphol opgenomen. Op gronden zoals bedoeld in artikel 2.2.1, 2.2.2, 2.2.2a en 2.2.3 van het Luchthavenindelingbesluit gelden in bepaalde gebieden rondom Schiphol aanvullende bepalingen met betrekking tot bebouwing en gebruik van bebouwing, bouwhoogten en functies met een vogelaantrekkende werking.
Op 1 januari 2018 is een nieuwe versie van het LIB van kracht is geworden. Gemeenten hebben daarin meer ruimte gekregen voor een afweging tussen enerzijds het beperkt houden van de hinder door luchtvaartgeluid en anderzijds woningbouw. De 20Ke-contour is nu ook in het LIB opgenomen als LIB 5-gebied.
De regelwijziging ziet op een eigen bevoegdheid voor het lokaal bestuur om binnen bestaand stedelijk gebied woningen toe te voegen. In het gebied binnen zone 4 blijft wel de grens van 25 woningen per bouwplan gehandhaafd. In het bestaand stedelijk gebied binnen de 20 Ke-contour gelden geen kwantitatieve beperkingen aan woningbouw.
Het plangebied valt binnen de invloedzones van luchthaven Schiphol. Voor het plangebied geldt een beperking ten aanzien van geluidgevoelige objecten. Een deel van het plangebied ligt binnen zone 4 van het Luchthavenindelingbesluit. Op grond hiervan mag er binnen dit gebied maximaal 25 woningen worden gerealiseerd. Hier wordt aan voldaan.
Het voorliggende plan valt binnen het beperkingengebied voor hoogte van het LIB. Op grond van artikel 2.2.2 en artikel 2.2.2.a van het LIB zijn op gronden die zijn aangewezen op de kaarten in bijlage 4 en 4a bij het besluit geen objecten toegestaan die hoger zijn dan de op de kaarten aangegeven maximale waarden. De hoogtes zijn gerelateerd aan het N.A.P. Er mogen geen gebouwen of bouwwerken worden gerealiseerd die hoger zijn dan op bijlage 1 en bijlage 2 behorende bij de planregels staat aangegeven.
Verder zijn geen vogelaantrekkende functies toegestaan, zoals: industrie in de voedingssector met extramurale opslag of overslag, viskwekerijen met extramurale bassins, opslag of verwerking van afvalstoffen met extramurale opslag of verwerking, natuurreservaten of vogelreservaten, moerasgebieden of oppervlaktewater groter dan 3 hectare, artikel 2.2.3 van het LIB. Het bestemmingsplan maakt dergelijke functies niet mogelijk.
Daarnaast ligt het plangebied binnen de 20 Ke-zone (zie paragraaf 6.3.3).
6.3 Provinciaal en regionaal beleid
6.3.1 Omgevingsvisie NH 2050
De "Omgevingsvisie NH2050 - Balans tussen economische groei en leefbaarheid" betreft een structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening.
In de omgevingsvisie heeft de provincie haar ruimtelijke toekomstvisie vastgelegd en heeft zij tevens aangegeven hoe zij deze visie denkt te zullen realiseren.
Het uitgangspunt van de omgevingsvisie is dat Noord-Holland een relatief hoog welvaarts- en welzijnsniveau heeft. Om deze ook voor de toekomst vast te kunnen houden, richten de provincie zich op een goede balans tussen economische groei en leefbaarheid. Zodanig dat bij veranderingen in het gebruik van de fysieke leefomgeving de doelen voor een gezonde en veilige leefomgeving overeind blijven.
In de omgevingsvisie worden ambities genoemd op het gebied van de leefomgeving, het gebruik van de leefomgeving en de energietransitie.
De ambities ten aanzien van de leefomgeving luiden als volgt:
Een klimaatbestendig en waterrobuust Noord-Holland.
In het kader van gezondheid en veiligheid, het behouden en waar mogelijk verbeteren van de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.
Het vergroten van de biodiversiteit van Noord-Holland.
Voor het gebruik van de leefomgeving gelden de volgende ambities:
Een duurzame economie met innovatie als belangrijke motor, daardoor is er ruimte voor ontwikkeling van circulaire economie, duurzame landbouw, energietransitie en experimenten.
Verder wil de provincie vraag en aanbod van woon- en werklocaties beter afstemmen (kwantitatief en kwalitatief). Daarbij moet woningbouw, in overeenstemming met de kwalitatieve behoeftes en trends, vooral in en aansluitend op de bestaande verstedelijkte gebieden worden gepland. Duurzaamheid van de totale woningvoorraad is het uitgangspunt.
De derde ambitie binnen deze categorie is het effectief, veilig en efficiënt kunnen verplaatsen van inwoners, bedrijven en producten van Noord-Holland, waarbij negatieve gevolgen van de mobiliteit op klimaat, gezondheid, natuur en landschap steeds nadrukkelijk worden meegewogen. Als laatste geldt het behouden en versterken van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en de cultuurhistorie.
Voor energietransitie is de overkoepelende ambitie dat Noord-Holland in 2050 volledig klimaatneutraal is en gebaseerd op hernieuwbare energie. Daarom is er ruimte voor de noodzakelijke energietransitie en daarvoor benodigde infrastructuur. Dit alles rekening houdende met de ambities voor verstedelijking en landschap.
Per project wordt door de gemeente Aalsmeer bekeken hoe bij de ambities van de provincie kan worden aangesloten. De duurzaamheidambitie bij de nieuwe woningen is een 'Bijna Energie Neutraal Gebouw (BENG)'. De woningen worden gerealiseerd zonder gasaansluiting. De beoogde nieuwe woningen moeten duurzaam gebouw worden. Dit houdt onder andere in: minder energiegebruik, ecologisch verantwoord en duurzame materialen.
6.3.2 Provinciale ruimtelijke verordening
Gedeputeerde Staten heeft de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. Door middel van de PRV is de doorwerking naar gemeentelijke bestemmingsplannen geregeld. In de verordening is het provinciale beleid in regels vertaald. Het betreft regels voor de inhoud van en de toelichting op bestemmingsplannen over onderwerpen binnen het gehele provinciale grondgebied (Hoofdstuk 2, artikelen 5a t/m 8a) en specifiek voor het landelijke gebied van Noord-Holland waarmee een provinciaal belang mee gemoeid is (Hoofdstuk 3, artikelen 13a t/m 18). Daarnaast worden er regels gesteld over thema's die betrekking hebben op Natuurnetwerk Nederland (Hoofdstuk 4), de Blauwe Ruimte (Hoofdstuk 5) en Energie (Hoofdstuk 6).
Regels voor het gehele grondgebied
Uitgangspunt is dat nieuwe stedelijke ontwikkelingen (zoals gesteld in artikel 1.1.1,
onder i. Bro) zoals woningbouw in overeenstemming is met regionale afspraken (artikel 5a voor nieuwe stedelijke ontwikkeling en 5d voor transformatie glastuinbouw). Gedeputeerde Staten hebben nadere regels vastgesteld om deze regionale afspraken te concretiseren. Uitgangspunt is dat de regionale afspraken zijn gebaseerd op het Regionaal Actie Programma Wonen (RAP).
Conform artikel 5e van de PRV kan een bestemmingsplan voorzien in nieuwe woningen binnen de 20 Ke-contour uitsluitend binnen het BSG. Tot BSG wordt gerekend het gebied als bedoeld in artikel 1.1.1 onder h. van het Besluit ruimtelijke ordening: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Voor zover het bestemmingsplan nieuwe woningen toestaat binnen de 20 Ke-contour, dient in de bestemmingsplantoelichting rekenschap te worden gegeven van het feit dat op de locatie sprake is van geluid vanwege het luchtverkeer en worden de redenen vermeld die er toe hebben geleid dat op de locatie nieuwe woningen worden bestemd, alsmede de uitkomsten van het onderzoek naar de maatschappelijke haalbaarheid hieromtrent.
Regels met betrekking tot energie
Artikel 33 van de PRV stelt dat bestemmingsplannen voor onder andere woningbouw dienen te beschrijven op welke wijze invulling wordt gegeven aan (inzet van) energiebesparing en inzet van duurzame energie, waaronder mede wordt verstaan het gebruik van restwarmte , Warmte Koude Opslag en aardwarmte, zonne-energie en biomassa. Daarnaast dient een nieuwe stedelijke ontwikkeling aan eisen van duurzaam bouwen te voldoen.
Volgens de kaart van de provincie Noord-Holland met woningbouwlacaties Metropoolregio Amsterdam staat Polderzoom fase 2 als woningbouwlocatie aangegeven. Project Polderzoom fase 2 is dus opgenomen in de monitor plancapaciteit.
De locatie ligt binnen de 20Ke-contour. Ter plaatse van de projectlocatie zijn op grond van het vigerende bestemmingsplan middels een uitwerkingsplan woningen en bedrijven toegestaan. Woon- en bedrijfbestemmingen vallen onder BSG. De ontwikkeling is in overeenstemming met artikel 5e van de PRV.
Voor het bouwen binnen een 20 Ke-contour en de wijze waarop rekenschap worden gegeven verwijzen we naar paragraaf 6.3.3
Paragraaf 7.7 van deze toelichting gaat in op de wijze waarop met het aspect energie en duurzaam bouwen is omgegaan.
6.3.3 Wonen en vliegen 20 Ke-contour
Zoals in paragraaf 6.2.2 is toegelicht is de wijziging van het Lib externe veiligheid en geluid in werking getreden. Onder het nieuwe regime krijgen gemeenten in bestaand stedelijk gebied in zone 4 een eigen bevoegdheid om te besluiten over bouwplannen tot een maximum van 25 woningen per plan. Ook wordt de 20 Ke-contour in het Lib verankerd. Voor het gebied binnen de 20 Ke (en buiten zone 4) worden in bestaand stedelijk gebied geen beperkingen opgelegd.
In de vorige paragraaf is onderbouwd dat de locatie gerekend moet worden tot bestaand
stedelijk gebied. In samenhang met de ruimte voor woningbouw binnen de 20
Ke-contour zijn een aantal bestuurlijke afspraken gemaakt in het kader van het
SMASH-traject:
De gemeente maakt een transparante afweging van woningbouw binnen de 20 Ke-contour in het bestemmingsplan;
De gemeente bewaakt de zorg voor een deugdelijke en objectieve informatievoorziening richting toekomstige gebruikers;
De gemeente neemt verantwoordelijkheid voor klachtenafhandeling;
De luchtvaartsector wordt gevrijwaard van extra kosten.
Het eerste onderdeel is van belang voor ruimtelijke procedures en geeft betekenis aan
het zogenaamde 'rekenschap geven' dat is verankerd in artikel 5e lid 3 van de PRV. Over
de andere drie onderdelen worden in de Bestuurlijke Regie Schiphol (BRS) nadere
afspraken gemaakt. Deze afspraken staan los van het planologische-juridische traject om
woningbouwontwikkelingen mogelijk te maken.
6.3.3.1 Belangenafweging geluidsbelasting vs. noodzaak tot woningbouw
In juli 2016 is er tussen regio, Rijk en luchtvaartsector een akkoord bereikt binnen het onderdeel “wonen en vliegen” van het SMASH-traject. Met dit akkoord is met het oog op de leefbaarheid en vitaliteit en in verband met de woningbouwopgave in de metropoolregio meer afwegingsruimte voor woningbouw overeengekomen voor het lokaal bestuur. Per 1 januari 2018 is conform deze afspraken het Luchthavenindelingbesluit gewijzigd. Tevens is het beleid voor het gebied binnen de 20 Ke-contour in het Lib verankerd.
In samenhang met de vergroting van de lokale afwegingsruimte dienen gemeenten de afspraken na te komen die zijn gemaakt om te voorkomen dat de luchtvaartsector voor extra kosten komt te staan door nieuwe woningbouwontwikkelingen. Kern van deze afspraken is het rekenschap geven van vliegtuiggeluid in ruimtelijke plannen, mede met het oog op objectieve en vroegtijdige informatievoorziening van (toekomstige) bewoners.
In samenspraak met de gemeenten in de regio is een handreiking opgesteld hoe op transparante wijze de afspraak over rekenschap geven in te vullen. Deze handreiking is in een provinciale beleidsregel vertaald. Bij de beoordeling van ruimtelijke plannen zal de provincie aan deze regel toetsen. Conform deze regel dient in ruimtelijke plannen een aantal stappen te worden doorlopen om te kunnen concluderen dat aan de afspraak over rekenschap geven is voldaan:
een weergave en beschrijving van de exacte ligging van de woningbouwlocatie in het beperkingengebied;
een beschrijving van de huidige geluidssituatie op die woningbouwlocatie;
een beschrijving van verwachte toekomstige ontwikkelingen die kunnen zorgen voor een verandering van de huidige geluidssituatie op de woningbouwlocatie;
een beschrijving van de belangen die met de beoogde woningbouw zijn gemoeid gelet op de leefbaarheid en de lokale vitaliteit, de kwaliteit van de locatie en/of de regionale woningbouwmarkt en woningbouwopgave;
een slotconclusie over de bevindingen naar aanleiding van de onderwerpen bedoeld in a., b., c. en d.
Ad a: De ligging in het beperkingengebied
De planlocatie is gelegen binnen de 20 Ke contour en binnen de beperkingengebied van de 58 Lden-contour.
Ad b: de huidige geluidssituatie
Gegevens over de actuele geluidbelasting vanwege vliegtuigverkeer kunnen worden ontleend aan de geluidbelastingkaarten die elke vijf jaar volgens de Europese richtlijn omgevingslawaai worden opgesteld en de informatie op de website van het Bewonersaanspreekpunt Schiphol.
In het kader van de Europese richtlijn omgevingslawaai karteren gemeenten de geluidsbelasting van een luchthaven als die groter of gelijk is aan 55 dB Lden of 50 dB Lnight. De huidige geluidbelastingkaarten dateren van juni 2017. Volgens deze kaarten ondervindt de planlocatie een geluidbelasting van minder dan 55 dB Lden en 50 dB Lnight.
Volgens de gegevens van het Bewonersaanspreekpunt Schiphol lag de jaargemiddelde belasting in 2017 tussen de 55 en 56 dB(A)Lden en 40 dB(A) Lnight.
Daarmee is de geluidbelasting overdag lager dan de grens van 58 dB die voor vliegtuiggeluid nog aanvaardbaar wordt geacht en is er in de nacht sprake van een geluidsniveau dat lager is dan de wettelijke voorkeurswaarde.
Conform het Bouwbesluit 2012 bedraagt de minimale karakteristieke geluidwering van de gevel 20 dB bij een binnenniveau van 33 dB in de woningen.
Ad c: toekomstige ontwikkeling
In het zogenaamde Aldersakkoord van 2008 zijn afspraken gemaakt over de ontwikkeling van Schiphol tot 2020. In het akkoord is vastgelegd dat Schiphol mag groeien tot maximaal 500.000 vluchten per jaar. Na 2020 mag de luchthaven verder groeien op basis van een evenredige verdeling van de gerealiseerde milieuwinst tussen de sector en de omgeving. Volgens deze afspraak mag 50% van de milieuwinst worden ingezet voor verdere groei. De andere 50% komt ten goede aan de kwaliteit van de leefomgeving. Conform de afspraken uit het Aldersakkoord wordt strikt geluidpreferentieel gevlogen. Dit betekent dat die banen worden ingezet die het minst geluidoverlast veroorzaken. Op dit moment wordt in het kader van de Omgevingsraad Schiphol gewerkt aan advisering van de verantwoordelijke minister over de verankering van het geluidpreferentiële stelsel in wet- en regelgeving en over de verdere ontwikkeling van Schiphol na 2020 in balans met de omgeving.
Het vliegverkeer boven het projectgebied betreft voornamelijk het startend en landend verkeer op de Aalsmeerbaan. In de afgelopen jaren zijn tal van maatregelen genomen om zowel geluidbelasting als geluidhinder door vliegverkeer in de omgeving van Schiphol te verminderen. Vliegtuigen hebben stillere motoren gekregen, er zijn vaste vertrekroutes gekomen die zoveel mogelijk om grote woonkernen heen gaan en er zijn afspraken gemaakt over nachtelijke start- en landingsprocedures. Hierdoor is de geluidbelasting rond Schiphol sinds de jaren negentig van de vorige eeuw afgenomen, ondanks de groei van het vliegverkeer.
Er zijn in het verleden al hinderbeperkende maatregelen genomen betreffende de Aalsmeerbaan:
Vervroegde nachtprocedures (van 23:00 naar 22:30 uur)
Introductie van vaste naderingsroutes met continue daalvluchten (bij een glijvluchtnadering is het motorvermogen lager)
Introductie nieuwe vliegtuigtypen
Stillere remprocedure
Aanpassing vliegroutes
De huidige operatie op Schiphol benadert het maximale scenario van 500.000 vluchten. De beschreven actuele geluidbelasting benadert daarmee de geluidbelasting die op basis van het maximale aantal van 500.000 vluchten gerealiseerd zal worden. Afhankelijk van de specifieke weersomstandigheden zal dan de geluidbelasting per jaar enigszins kunnen verschillen. Gezondheidsrisico’s van geluidoverlast worden vooral in verband gebracht met slaapverstoring. Van belang in dit verband is dat de Aalsmeerderbaan in beginsel ’s nachts is gesloten. De nacht duurt van 23.00 uur tot 06.00 uur. De sluiting van de Aalsmeerderbaan in de nacht staat voor zover nu bekend ook in de toekomst niet onder druk.
ad d: het belang van woningbouw
Deze bouwlocatie heeft met name een functie om de ongewenste doorsnijding van het dorp als gevolg van het tracé van de oude N201 over de Burgemeester Kasteleinweg ongedaan te maken. Wij lichten dit (deel-)project hieronder nader toe.
De kwaliteit van de leefomgeving wordt in Aalsmeer negatief beïnvloedt door het gebrek aan samenhang tussen de verschillende delen van het dorp. Het gebrek aan samenhang in het centrum van Aalsmeer komt voor een groot deel voort uit de doorsnijding van het dorp door het tracé van de N201 over de Burgemeester Kasteleinweg.
De wens om de N201 om te leggen om onder meer de kernen van Aalsmeer te ontzien stamt reeds uit de jaren zestig. Het “Masterplan Corridor N201 vormt sinds 1996 het vertrekpunt voor de stedelijke ontwikkeling van Aalsmeer. De uitvoering van de omlegging is gestart in 2006 op basis van het Regioakkoord van 2002 en de realisatieovereenkomst van 2004. In 2014 is de nieuwe N201 volledig opengesteld. Herinrichting van het oude tracé en de aanpalende gebieden zijn nu aan de orde. De gemeente pakt de herontwikkeling in verschillende deelplannen aan. Deze herontwikkelingen zijn een onderdeel geweest van de afspraken die de gemeente heeft gemaakt met de provincie Noord-Holland naar aanleiding van de omlegging van de N201.
Het gaat in dit geval dus om een locatie die vrijkomt waarvoor een passende invulling moet worden gevonden. Een zoektocht naar een geschikte locatie buiten de 20 Ke-contour is dus nu niet aan de orde omdat voor deze specifieke locatie een herstructureringsopgave ligt die vanuit het oogpunt van leefbaarheid van de wijk dient te worden opgepakt. Het concentreren van de woningbouw in de zone van de planlocatie die is gelegen buiten de 20 Ke-contour is niet gewenst.
Transformatie naar andere kostendrager dan wonen is niet passend is het karakter van de omgeving, namelijk woningbouw.
Paragraaf 4.2 gaat in op de actuele behoefte van woningbouw. Daarin wordt geconcludeerd dat deze behoefte voor deze woningbouwregio een ruime mate aanwezig is. Sterker nog, er dreigt een tekort aan locaties waarbinnen de grote behoefte kan worden ingelost. Mede vandaar ook het door het Rijk uitgedragen beleid dat woningbouw binnen de 20 Ke-contour, mits binnen BSG, hier een bijdrage aan kan leveren.
Ad e: slotconclusie
Het wegsaneren van gebiedsvreemde bedrijvigheid en kassen langs de Burgemeester Kasteleinweg levert een kwaliteitsverbetering op voor de wijk. Wonen is, gezien het karakter van de omgeving, de enige voor de hand liggende bestemming. Hiertegen bestaan vanuit de afweging van de geluidbelasting vanwege vliegtuiggeluid geen zwaarwegende bezwaren.
Geconcludeerd kan worden dat er groot belang aan het realiseren van de woningbouw wordt gehecht en dat daarbij de aanwezige geluidshinder zorgvuldig en transparant is meegewogen.
De woningen dienen conform het bouwbesluit worden gebouwd zodat het geluidsniveau in de woning niet hoger zal zijn dan 33 dB. In de planontwikkeling zijn een aantal stedenbouwkundige keuzes gemaakt die bijdragen aan een beter woon- en leefmilieu met betrekking tot de aanwezige geluidhinder. Buitenruimten van woningen (achtertuinen ed.) zijn gericht aan de geluidluwe zijden van de locatie door de oriëntatie van de voorgevels richting het openbaar gebied te richten. Belangrijk in dit kader is ook het realiseren van een parkachtige groene opzet in het midden van het plangebied. Deze groenbestemmingen biedt ruimte voor struweel en beplanting om hinder te verzachten.
Afhankelijk van persoonlijke omstandigheden kan vliegtuiglawaai voor hinder zorgen. Om deze reden is het van belang open en transparant te informeren over de mogelijkheid van vliegtuiglawaai. Door vroegtijdig te informeren over geluidhinder van vliegtuigen kan hinderbeleving worden voorkomen. Informatievoorziening over vliegtuiggeluid valt buiten de reikwijdte van dit bestemmingsplan. In het kader van het bouwproject wordt op een deugdelijke informatievoorziening van de toekomstige bewoners ingezet.
6.3.3.2 Externe veiligheid
Het vliegverkeer van en naar Schiphol brengt tevens externe veiligheidsrisico’s met zich mee. In heel Nederland kan een vliegtuig neerstorten maar de meeste luchtvaartongevallen gebeuren op of in de directe omgeving van een vliegveld. In het Luchthavenindelingsbesluit Schiphol (LIB) zijn daarom regels opgenomen onder meer ten aanzien van het onderwerp externe veiligheid.
In bijlage 3 van het LIB is het gebied voor ‘beperkingen bebouwing’ aangewezen. Voor externe veiligheid zijn de zones 1 en 3 relevant; 2 en 4 hebben betrekking op geluid. Zone 1 is de sloopzone vanwege externe veiligheid. In dit gebied is het doel om het risico van slachtoffers op de grond ten gevolge van een vliegtuigongeluk te minimaliseren. Om die reden zijn kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten niet toegestaan. Alleen zeer extensief gebruik van gronden is mogelijk. Zone 3 wordt afgebakend door de zogenaamde PR 10-6 contour. Binnen deze contour is de kans dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als direct gevolg van een vliegtuigongeval, 1 op de miljoen per jaar. Binnen zone 3 is – gelet op de risico’s – tevens het doel om grote concentraties van personen te voorkomen.
Ook is een nieuw ‘afwegingsgebied’ (zone 5) toegevoegd aan bijlage 3 van het LIB. In dit gebied (afgebakend door de voorheen geldende planologische 20Ke zone) bestaat er een enigszins verhoogde kans op een vliegtuigongeval met dodelijke slachtoffers op de grond. Gelet hierop dienen gemeenten op grond van artikel 2.2.1.d, lid 2 LIB te motiveren de wijze waarop rekening is gehouden met de mogelijke gevolgen van een vliegtuigongeval met meerdere slachtoffers op de grond als gevolg van ruimtelijke ontwikkelingen.
Het plangebied valt binnen zone 5. Onderliggend bestemmingsplan heeft tot gevolg dat het gebied intensiever wordt gebruikt dan in de huidige situatie. Dit betekent dat in het geval van een vliegtuigongeval er meer slachtoffers kunnen vallen dan in de huidige situatie. Dit mogelijk gevolg wordt echter om de volgende redenen aanvaardbaar geacht.
De kans op een dergelijke ramp binnen het plangebied is zeer klein te noemen. Het is in ieder geval kleiner dan 1 op de miljoen per jaar, gelet op de ligging buiten zone 3. Een kans van 1 op de miljoen per jaar wordt in het algemeen (bij andere risicobronnen) al zo gering gezien dat het risico als aanvaardbaar wordt geacht. De kans op het optreden van dergelijk incident is verwaarloosbaar klein.
Er zijn geen gevaarlijke of ontplofbare objecten in de omgeving van het plangebied waardoor vervolgschade (kettingreactie of domino-effect) zou kunnen ontstaan.
De gemeente kan geen maatregelen treffen om dergelijk ongeluk te voorkomen (bronmaatregel). Er wordt uiteraard alles aan gedaan om het vliegverkeer zo veilig mogelijk te laten lopen. De (rijks)overheid stelt strenge eisen aan luchthavens, de verkeersleiding en luchtvaartmaatschappijen. De eisen zijn zowel ten aanzien van vliegtuigen (technische veiligheid), maar ook voor persoonlijke veiligheid. Er zijn regels voor bemanningen, voor mensen die op of in de buurt van de luchthaven werken en voor reizigers. De overheid controleert of de organisaties aan de gestelde eisen voldoen.
De mogelijkheden voor het treffen van effectmaatregelen om de gevolgen te beperken, zijn zeer gering. In het algemeen geldt dat nieuwbouw (gelet op de eisen van Bouwbesluit 2012) zeer goed bestand is tegen brand. Aanwezigen in een pand zijn derhalve goed beschermd tegen hittestraling indien een vliegtuig in de directe omgeving van het gebouw neerstort. Hiernaast kunnen de gevolgen beperkt worden door minder intensieve bebouwing. Dit is echter juist de doelstelling van onderliggend bestemmingsplan. Zie voor motivering intensivering paragraaf 6.3.3.1.
De hulpdiensten treden in het geval van een ramp volgens het hiervoor geldende protocol op. De kwaliteit van de hulpdiensten wordt door intensieve monitoring steeds verbeterd. Sinds de Bijlmerramp zijn de lokale rampenplannen verbeterd. Lokale bestuurders zijn en worden getraind in het leiding geven tijdens crisissituaties. Dit wordt periodiek herhaald en geëvalueerd. Er wordt verder een aantal maatregelen getroffen ter verbetering van zelfredzaamheid, en hulpverlening.
In het plangebied is de functie wonen gepland. De bewoners kunnen zichzelf en anderen over het algemeen goed redden. In het plangebied worden geen zeer kwetsbare objecten toegestaan. Dat zijn gebouwen voor minder redzame groepen, zoals kinderen, zieken en andere zorgbehoevenden.
In het geval van calamiteiten worden burgers door de overheid zo snel mogelijk geïnformeerd hoe ze moeten handelen (bv. via NL-Alert). De(rijks)overheid adviseert burgers in geval van een vliegtuigongeval het volgende:
-Ga niet kijken.
-Houd afstand bij brand vanwege de hitte en de giftige rook.
-Houd afstand vanwege gevaarlijke stoffen die kunnen vrijkomen.
-Bel 112 als dat nog niet gebeurd is.
Nieuwe gebouwen beschikken over goede vluchtmogelijkheden.
De wijk is goed ontsloten voor hulpdiensten. De brandweer zit zelfs op dezelfde locatie. Bij het ontwerpen van de openbare ruimte is rekening gehouden met bereikbaarheid en vluchtmogelijkheden, opstelplaatsen en waterwinning.
6.3.4 Leidraad Landschap en Cultuurhistorie
Het Noord-Hollandse landschap leeft en blijft zich voortdurend ontwikkelen. De provincie wil de kwaliteit en diversiteit van het Noord-Hollands landschap en de dorpen behouden en ontwikkelen. Het begrip 'ruimtelijke kwaliteit' heeft een belangrijke plek gekregen in de nieuwe Structuurvisie Noord-Holland 2040 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening Structuurvisie. Nieuwe functies en eisen brengen met zich mee dat de inrichting en het gebruik van het stedelijke en landelijke gebied voortdurend moet worden aangepast. Nieuwe elementen en structuren worden aan het landschap toegevoegd terwijl oude verdwijnen. Soms gaan deze ontwikkelingen ten koste van landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten, het 'gebiedseigene'. De Provincie Noord-Holland wil verantwoord met het verleden omgaan en tegelijkertijd ruimte bieden aan nieuwe ontwikkelingen. De provincie wil de Noord-Hollandse landschappen optimaal gebruiken door hun kenmerkende kwaliteiten te koesteren en te benutten bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen. Het basisuitgangspunt van het beleid is dan ook 'behoud door ontwikkeling'. Nieuwe ruimtelijke plannen moeten de ontwikkelingsgeschiedenis, de bebouwingskarakteristiek en de inpassing in de wijdere omgeving als uitgangspunt hanteren. Meetpunt hiervoor is deze beleidsnota, waarin de eisen voor de gewenste ruimtelijke kwaliteit zijn vastgelegd. Via artikel 15 van de PRV is de ruimtelijke kwaliteitseis geborgd in de provinciale regelgeving. Nieuw stedelijke ontwikkelingen dienen te voldoen aan de uitgangspunten zoals vermeld in deze Leidraad.
Aalsmeer bevat een complex samenstel van droogmakerijenlandschap en veenpolderlandschap met plassen, ontginningslinten en restanten van het voormalige veenontginningslandschap (veenbovenlanden). Als gevolg van de nabijheid van Schiphol ontwikkelde zich rondom de bloemenveiling van Aalsmeer een ‘landschap’ van kassen en logistieke bedrijvigheid. De as Amsterdamse Bos-Westeinderplassen verbindt Amsterdam met het Groene Hart. De provinciale weg N201 loopt dwars door het ensemble, evenals de Stelling van Amsterdam.
De bewoners van Aalsmeer zagen rond de 13e eeuw hun omgeving verdwijnen door de vervening, het afgraven en wegbaggeren van veengrond voor turf als brandstof voor de groeiende steden. Zo ontstonden de Oosteinderpoel, de Schinkelpoel, het Stommeer, Hornmeer, het Legmeer en de Westeinderplassen. Ook de Haarlemmermeer werd als gevolg van de afslag van het veenland aan de noord- een oostzijde steeds groter. In de 17e eeuw werd begonnen met het terugwinnen van landbouwgrond. Eerst werd het Stommeer drooggemaakt (1650) en daarna het Hornmeer (1674).
De historische kaart van omstreeks 1850 toont een groot uitgeveend plassengebied ten oosten van Aalsmeer waarin de Legmeerdijk de scheiding vormt tussen de Oosteinderpoel en het Legmeer. De Ringvaart van de Haarlemmermeer werd tussen 1839 en 1845 gegraven en in 1852 kwam het meer droog te liggen. Vijftig jaar later waren ook de Legmeer en de Oosteinderpoel ingepolderd. De Westeinderplassen bleven open. Het ontginningslint van Aalsmeer behoort tot een strook oorspronkelijk veenontginningslandschap met smalle kavels, het zogenoemde veenbovenland. De petgaten (langwerpige putten) in het gebied laten zien dat ook hier veen is gewonnen, maar het gebied is nooit opgeslokt door de groter wordende meren.
Rond 1900 werd de Stelling van Amsterdam aangelegd. Hierbij maakte men gebruik van de in het gebied aanwezige dijken. De scheidingsdijk tussen de Noorder en Zuider Legmeerpolder werd ingericht als liniedijk. Aan deze liniedijk, hier Vuurlijn genaamd, werden drie vooruitgeschoven forten gekoppeld.
Rond het ontginningslint van Aalsmeer ontwikkelde zich in de tweede helft van de 19e eeuw de bloementeelt. In reactie op de toegenomen macht van de tussenhandel, bundelden kwekers in Aalsmeer hun krachten en organiseerden ze in 1911 de eerste veiling. De bloemen- en plantenexport groeide explosief en profiteerde van de nabijheid van Schiphol. In 1972 werd een nieuw veilingcomplex aan de Legmeerdijk in gebruik genomen. Het centrale veilinggebouw had in 2007 een oppervlakte van rond de 860.000 m² en was daarmee het grootste overdekte handelsgebouw ter wereld.
Ensemble Aalsmeer-Uithoorn staat hieronder beschreven aan de hand van drie provinciale kernwaarden:
de landschappelijke karakteristiek: de landschapstype en de belangrijkste kenmerken van deze landschappen.
openheid en ruimtebeleving: de beleving van de vrije open ruimte, de horizon en de oriëntatiepunten.
de ruimtelijke dragers: de driedimensionale structuren en lijnen die in het (vlakke) landschap het beeld bepalen en begrenzen. Denk hierbij aan bebouwingslinten, bomenlanen en dijken.
6.4 Gemeentelijk beleid
6.4.1 Gebiedsvisie Aalsmeer 2020
Het actuele ruimtelijke beleid van de gemeente is neergelegd in de Gebiedsvisie Aalsmeer 2020, zoals vastgesteld door de raad van de gemeente op 26 november 2009. De Gebiedsvisie heeft de status van structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening.
In de Gebiedsvisie Aalsmeer 2020 worden de ontwikkelingen die op basis van de Aalsmeerse Gebiedsvisie zijn ingezet als uitgangspunt genomen voor een analyse van de status quo en een aanduiding van de ontwikkelingskoers voor het komende decennium. Als gegeven in de ontwikkeling van Aalsmeer wordt inmiddels beschouwd de herontwikkeling van verouderde glastuinbouwgebieden, de bouw van een aantal grotere woonwijken, de ontwikkeling van het bedrijventerrein Green Park Aalsmeer langs de omgelegde N201 en de herontwikkeling van het oude tracé van de N201. Een belangrijk onderdeel van de Gebiedsvisie Aalsmeer 2020 is het benoemen van de unieke cultuurhistorische en landschappelijke waarden die tezamen de ruimtelijke hoofdstructuur van Aalsmeer vormen en richting moeten geven aan de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling. Het betreft de specifieke natuur- en landschappelijke kwaliteiten van de Westeinderplassen en de Bovenlanden, de historische dorpskernen van Aalsmeer en Kudelstaart en de beeldbepalende lintstructuren in de Bovenlanden en in de polder. Deze structurerende elementen, het zogenaamde dorpse karakter van Aalsmeer, dienen behouden en versterkt te worden. Desondanks mag in sommige gevallen voor meer stedelijke oplossingen als gestapeld bouwen worden gekozen. Volgens de Gebiedsvisie kan gestapeld bouwen in sommige gevallen wenselijk zijn om een goede invulling te geven aan herstructureringsopdrachten. Het gaat dan om het markeren van kruispunten en assen en om het creëren van aantrekkelijke woonmilieus in een groen-blauwe setting. De gemeente Aalsmeer heeft voor de “Gebiedsvisie Aalsmeer 2020” een uitvoeringsparagraaf en een uitvoeringsagenda opgesteld. Ze geven een integraal overzicht van alle uitgewerkte onderwerpen uit de Gebiedsvisie.
In de uitvoeringsagenda staat een overzicht van de ruimtelijke ontwikkelingen in Aalsmeer. Stommeerkade Oost, waar Polderzoom fase 2 een onderdeel van is, is opgenomen als bouwlocatie. De voorgestelde woningbouw is overeenkomstig deze uitgangspunten.
6.4.2 Aalsmeers verkeer- en vervoerplan
Aalsmeer zet voor de komende jaren sterk in op uitbreiding van de woningvoorraad en uitbreiding van het werkareaal. Ook vanuit de buurgemeenten worden vergelijkbare initiatieven ontplooid (werkstad A4, bedrijventerreinen Uithoorn en Amstelveen). De omlegging van de N201 en realisatie van een busbaan over het oude tracé van de N201 hebben ruimtelijke consequenties in Aalsmeer. Gevoegd bij de bestaande knelpunten in de verkeersnetwerken levert dit een aantal concrete opgaven op, die bepalend zijn voor het functioneren van het (toekomstige) verkeer- en vervoersysteem in Aalsmeer. Deze opgaven zijn te herleiden tot de thema’s bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid. Eind 2009 is het Aalsmeers Verkeers- en Vervoersplan vastgesteld. Dit plan legt de uitgangspunten en randvoorwaarden zoals gesteld in de “kadernota verkeer en vervoer” (25 januari 2007) vast en heeft als doel om een evenwichtig infrastructureel netwerk in Aalsmeer te verkrijgen, waardoor functies in Aalsmeer middels verschillende modaliteiten goed bereikbaar zijn, de inrichting van het netwerk veilig is en dat overlast veroorzaakt door verkeer in Aalsmeer leefbaar is en blijft.
Voor de bereikbaarheid van Aalsmeer is de aanleg van de ‘omgelegde N201’ van cruciaal belang. Het zorgt voor een complete verandering van (doorgaande) verkeersstromen. Veel van de opgaven voor de toekomstige verkeersstructuur zijn te herleiden tot het dilemma tussen het bereikbaar willen houden van de gemeente, zonder dat er te veel ongewenst verkeer door de kernen rijdt (leefbaarheid).
In het Aalsmeers Verkeer- en Vervoersplan zijn drie doelstellingen vastgelegd:
Het verbeteren van de regionale en lokale bereikbaarheid met alle vervoerwijzen;
Zorgen voor een verkeersveilige leefomgeving;
Zorgen voor een leefbaar verblijfsklimaat.
De kern Aalsmeer is voor autoverkeer via drie ‘invalswegen’ bereikbaar. Van daaruit komt men op de lokale hoofdstructuur van waaruit het verkeer wordt verdeeld over de kern. Op het lokale wegennet wordt het verkeer naar de meest geschikte routes geleid door aanpassing van de vormgeving van wegen (waardoor snelheid en capaciteit worden vergroot of juist verkleind). In het AVVP is een wegencategorisering voor autoverkeer opgenomen. De Burgemeester Kasteleinweg is daarin aangewezen als gebiedsontsluitingsweg (50 km/u) waarbij ter hoogte van de Ophelialaan een knip is voorzien. Andere in het AVVP genoemde relevante maatregelen in de omgeving van het plangebied zijn de aanleg van de Burgemeester Hoffscholteweg (tussen Burgemeester Kasteleinweg en Ophelialaan-Stommeerkade), de aanleg van een twee-strooks rotonde op de kruising Burgemeester Kasteleinweg-Burgemeester Hoffscholteweg, het herinrichten van de Burgemeester Kasteleinweg door voor het wegvak vanaf de tweebaans rotonde tot aan de Aalsmeerderbrug twee rijbanen Aalsmeer uit en één rijbaan Aalsmeer in te realiseren en het wijzigen van het eenrichtingsverkeer van de 1e J.C. Mensinglaan, de 2e J.C. Mensinglaan en de Ophelialaan (tussen Cyclamenstraat en Burgemeester Kasteleinweg) in tweerichtingsverkeer.
In het AVVP is ook gekeken naar routes voor goederenvervoer. Uitgangspunt is dat de werkgebieden en bedrijventerreinen goed toegankelijk moeten zijn voor vrachtverkeer zonder dat er sprake is van overlast in woon- en verblijfsgebieden. De wegen voor goederenvervoer moeten voldoende breed zijn en er geldt in principe een maximum snelheid van 50 km/uur. Nabij het plangebied zijn de Burgemeester Kasteleinweg (tussen Ringvaart en Nieuwe Aalsmeerderlaan) en de Burgemeester Hoffscholteweg aangewezen als hoofdontsluiting goederenvervoer (lokaal).
Het netwerk goederenvervoer sluit aan op het Regionale Kwaliteitsnetwerk
Goederenvervoer. De Burgemeester Kasteleinweg is verder aangewezen als route voor busvervoer en is onderdeel van een primaire fietsroute.
6.4.3 Nota Parkeernormen Aalsmeer
Eind 2012 heeft het CROW (Landelijk kenniscentrum voor verkeer en vervoer) nieuwe parkeerkencijfers gepubliceerd. De 'oude' cijfers dateren van 2004 en dienden als basis voor de parkeernormen zoals vastgesteld in het Aalsmeer Verkeer- en Vervoerplan (AVVP). In het AVVP zijn echter alleen normen opgenomen voor de categorie 'wonen'.
De aanleiding voor deze Nota Parkeernormen Aalsmeer is als volgt:
Naast de normen voor de categorie wonen zijn er nog geen parkeernormen vastgesteld voor Aalsmeer en Kudelstaart;
De parkeernormen uit 2004 en uit het AVVP zijn niet meer actueel;
De nieuwe kencijfers van het CROW zijn gebaseerd op de meest actuele en recente ervaringscijfers;
Parkeernormen moeten vanaf 2018 zijn opgenomen in bestemmingsplannen. Door in toekomstige bestemmingsplannen via de regels een verwijzing op te nemen naar deze Nota Parkeernormen inclusief toepassingsregels wordt aan deze verplichting voldaan en geldt voor iedereen een eenduidig kader.
Het vaststellen van parkeernormen en toepassingsregels is om diverse redenen belangrijk en nuttig. Door het parkeren nadrukkelijk te toetsen en de juiste parkeernorm zo vroeg mogelijk in een planproces te bepalen wordt parkeeroverlast voorkomen en wordt de verkeersveiligheid verbeterd. Indien een ontwikkelaar namelijk te weinig parkeerplaatsen realiseert op eigen terrein, gaan er ook mensen in de omgeving parkeren met mogelijk parkeeroverlast en verkeersonveilige situaties tot gevolg.
Voor burgers, bedrijven en ontwikkelaars is met deze nota duidelijk welke normen gehanteerd worden bij een aanvraag. Bovendien bevat de nota duidelijke toepassingsregels om uit te leggen hoe de parkeernormen gehanteerd moeten worden. Hierdoor zorgen we er als gemeente voor dat er voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn en dat mogelijk verwachte parkeerproblemen vanaf het begin van het planproces worden voorkomen.
Middels een voorwaardelijke verplichting in de regels wordt gewaarborgd dat er voldoende parkeerplaatsen wordt gerealiseerd bij de woningen conform de Parkeernota van Aalsmeer.
6.4.4 Woonvisie Aalsmeer 2011-2020
Op 14 juli 2011 is de "Woonvisie Aalsmeer 2011-2020" vastgesteld door de
gemeenteraad. De woonvisie kan gezien worden als uitwerking van de in 2009 vastgestelde Gebiedsvisie en geeft de visie van de gemeente weer op het gebied van Wonen. Deze missie luidt: “Het is goed wonen in Aalsmeer en dat willen we zo houden. Kwaliteit staat voorop. Die moet ook bereikbaar zijn voor mensen voor wie dat –vanwege bijvoorbeeld financiën of gezondheid- niet vanzelfsprekend is. We blijven groeien, maar slechts beheerst, en verleggen de aandacht naar het bestaande woonaanbod”.
Het bouwprogramma voor de periode 2011 tot en met 2020 bedraagt per saldo maximaal 1.500 woningen (uitgaande van circa 1.650 nieuw te bouwen woningen). Deze nieuw te bouwen woningen zijn onderverdeeld in verschillende prijsklassen (variërend van goedkoop naar duur). Er worden 24 woningen in het sociale segment gebouw (20% van alle woningen). De randen worden in het dure segment gebouwd en in het middengebied voor het middensegment.
Op 28 januari 2016 is de Woonagenda 2016-2020 vastgesteld. Dit actueel woonbeleid wordt ingezet ter bevordering van doorstroming op de vastgelopen woningmarkt. Dit betekent bouwen in verschillende gidscategorieën. Er wordt ingezet op de realisatie van gemengde wijken. Speciale aandacht voor de doelgroepen starters en senioren.
6.4.5 Beleidsnota Archeologie Aalsmeer
In de beleidsnota Archeologie gemeente Aalsmeer zijn voor het grondgebied van Aalsmeer diverse archeologiegebieden onderscheiden. Bij de beoordeling van omgevingsvergunningen voor ruimtelijke ingrepen wordt nagegaan of archeologische resten worden bedreigd. In het bestemmingsplan wordt, indien van toepassing voorgeschreven welke verplichtingen de aanvrager heeft op het gebied van archeologische monumentenzorg. Voor deze nota is een inventarisatie uitgevoerd.
Beleidskaart archeologie
Van alle gebieden in Aalsmeer met archeologische waarden is een beleidskaart opgesteld. Op deze kaart is te zien voor welke gebieden bij welke werkzaamheden onderzoek gedaan moet worden naar de archeologische waarden. Voor dit bestemmingsplan geldt echter dat deze archeologievrij is.
HOOFDSTUK 7 OMGEVINGSKWALITEIT
7.1 Bodem
Wettelijk- en Beleidskader
Het bodembeleid heeft tot doel een balans te vinden tussen bodemgebruik en bescherming van bodemfuncties. Met bescherming wordt bedoeld dat een bodemgebruik duurzaam, veilig en gezond is. Bescherming is niet alleen tegen verontreiniging gericht, maar in principe tegen elke aantasting die het gebruik benadeeld.
Het beleid voor bodembescherming kent drie sporen. Het eerste spoor bestaat uit het oplossen van de knelpunten die zijn ontstaan door historische verontreinigingen. Hiervoor is een programmatische aanpak opgesteld, die in de Wet bodembescherming is opgenomen. Het doel, om in 2015 geen locaties meer te hebben waar acute gezondheidsrisico optreden, is in Aalsmeer bereikt. Het 2e spoor richt zich op het voorkomen van nieuwe aantasting door het stellen van regels aan activiteiten in en op de bodem. De Wet Milieubeheer vormt hiervoor de basis. Het 3e en laatste spoor is het ruimtelijke spoor (Wro) dat tot doel heeft te komen tot een ‘goede ruimtelijke ordening. Dit gebeurt door nieuwe gebruiksfunctie (bv. wonen) alleen te bestemmen op gronden met voldoende bodemkwaliteit. Bij bestaand bodemgebruik worden natuurlijk momenten aangegrepen om de bodemkwaliteit zo nodig te verbeteren. Als ijkpunt kunnen de bodemnormen uit de Regeling bodemkwaliteit worden toegepast.
In gebieden met intensief bodemgebruik is het niet altijd mogelijk om de juiste bodemkwaliteit tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten te bereiken. Het Besluit bodemkwaliteit (Bkk) biedt dan de mogelijkheid om op projectniveau af te wijken van de generieke normen, mits op gebiedsniveau de kwaliteit niet verminderd en dit beleid door lokaal bestuur wordt vastgesteld. De 3 sporen komen te zijner tijd samen in de Omgevingswet. De uitgangspunten van de Nota bodembeheer worden dan vertaald in de omgevingsvisie en resp. omgevingsplannen.
Provinciale milieuverordening
De provincie beschermt aardkundig interessante gebieden, 'aardkundige waarden', die iets vertellen over manier waarop het landschap is ontstaan. Ze vormen ons aardkundig erfgoed. In de praktijk betekent dit dat alleen grond mag worden toegepast die voldoet aan de bodemchemische normen en die bodemfysisch vergelijkbaar is met de in het toepassingsgebied voorkomende grondsoort. Dit is vastgelegd in de Provinciale milieuverordening. Paragraaf 5.1.3 geeft inzicht in het aanwezige aardkundige erfgoed. Gebieden met aardkundige waarden dienen planologisch te worden beschermd.
Relevantie beschrijving plangebied
Het gebied krijgt een nieuwe functie: de agrarische glastuinbouw wijzigt in een
woonfunctie. Op basis van de Woningwet moet bouwen op verontreinigde bodem worden tegengegaan. In dit project wordt hieraan uitvoering gegeven door de bodem te onderzoeken en alle historische bodemverontreinigingen te verwijderen.
Door het gepleegde bodemgebruik (glastuinbouw) is in het gebied bodemverontreiniging
ontstaan. De bodemverontreiniging hangt samen met het gebruik van (erf-)verhardingen, bouwmaterialen (asbest), brandstoffen (koolas, olie) en bestrijdingsmiddelen.
In de Nota bodembeheer valt de bovengrond (0.0-0.5 m-mv) van de Polderzoom in twee
bodemfunctiekwaliteitsklassen: Fase 1 valt in klasse Wonen, Fase 2 in klasse Land-
bouw/natuur (gebiedspecifiek). De ondergrond van het gehele gebied valt in de klasse
Landbouw/natuur.
Bodemkwaliteit
Bij het opstellen van het bestemmingsplan Stommeerkade Oost is al onderzocht dat de bodem geschikt is/kan worden gemaakt voor de functie wonen. Voor het plangebied is de algemene verwachting dat de bovengrond licht tot matig verontreinigd is. Van de ondergrond is de verwachting dat deze schoon is.
Bodemonderzoeken Stommeerkade 61a
Voor de kadastrale percelen C6724, C6725, C6726 en C6727 is de bodem onderzocht.
Er zijn meerdere onderzoeken uitgevoerd.
Uit een verkennend en aanvullend bodemonderzoek uit 28 oktober 2017 (zie bijlage 3, rapportnummer 170801) blijkt dat er in de bovengrond een sterk verhoogde concentratie zink aanwezig is.
Ter plaatse van het voormalig ketelhuis bevindt zich een mobiele verontreiniging minerale olie in de grond met een omvang van circa 300 m3. Gezien de nieuwe bestemming van de locatie (wonen met tuin) is het aan te bevelen een bodemsanering uit te voeren met als terugsaneerwaarde waarden rond de achtergrondwaarde.
Ter plaatse van een gedempte sloot is puinverharding aangetroffen met een sterk verhoogde concentratie voor PAK. De puinlaag is geclassificeerd als Niet Toepasbaar.
Uit een verkennend asbestonderzoek uit 28 oktober 2017 (zie bijlage 4, rapportnummer 17801asb) blijkt dat er zowel in de grove als de fijne fractie is asbesthoudend materiaal is aangetroffen, visueel en analytisch. Gezien deze conclusie is er conform de NEN 5707 aanvullend onderzoek noodzakelijk.
Op 1 april 2019 is er een nader onderzoek ingesteld naar asbest (zie bijlage 5, rapportnummer 190108NO).
Volgens de Wet bodembescherming (Wbb) is sprake van een zogenaamd geval van ernstige bodemverontreiniging. Geadviseerd wordt om de grond binnen het kader van een BUS-melding te ontgraven en af te voeren naar een erkend verwerker.
Ook voor de kadastrale percelen C6721, C6722, C6723, C6728, C6729, C6730 en C 6731 is de bodem onderzocht.
Uit het verkennend bodemonderzoek van 20 maart 2019 (zie bijlage 6, rapportnummer 190108) blijkt dat er lichte verontreiniging is aangetroffen. Op de kadastrale percelen met nummers 6721 en 6723 is sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging met som DDT en som DDE. Reeds is al sprake van een geval van ernstige verontreiniging met OCB. Deze is echter niet afgeperkt.
Rekening dient gehouden te worden dat indien grond van de locatie wordt afgevoerd deze niet zondermeer overal toegepast kan worden. Voor afvoer en hergebruik is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing.
Uit het verkennend en nader onderzoek van 26 maart 2019 naar asbest (zie bijlage 7, rapportnummer 190108asb) blijkt dat zowel in de grove als de fijne fractie is asbesthoudend materiaal is aangetroffen, visueel en analytisch. Volgens de Wet bodembescherming (Wbb) is op de locatie geen sprake van een zogenaamd geval van ernstige bodemverontreiniging.
7.2 Water
Het doel van waterbeheer in Nederland bestaat van oudsher uit het beschermen tegen overstromingen en het ontwateren van laaggelegen gebieden. Door de klimaatverandering is nieuw beleid gemaakt voor deze taken van veiligheid en peilbeheer. Dit vereist mogelijk ruimte vanwege de versterking en verbreding van dijken en waterkerende werken of voor extra waterberging. Een ander doel betreft het zorgen voor schoon en gezond water. Voor schoon water is een goed functionerend watersysteem vereist met voldoende volume en doorstroming. Een ecologische oeverinrichting is wenselijk, maar legt beslag op de ruimte.
Grondwater wordt volop benut voor de productie van drinkwater. De laatste jaren ontwikkelt het grondwater zich tot een bron en/of opslagmedium voor warmte. Dit vormt een bijdrage aan de beperking van het gebruik van fossiele brandstoffen. Efficiëntie van benutting is een van de redenen voor ruimtelijke ordening van de ondergrond.
Kaderrichtlijn Water
De Kaderrichtlijn water is een Europese richtlijn die moet leiden tot een verbetering van de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater. De Kaderrichtlijn moet in landelijke wet- en regelgeving worden omgezet. Met de komst van de Implementatiewet EG-kaderrichtlijn water is de KRW vertaald in de Nederlandse wetgeving. De Europese Kaderrichtlijn heeft gevolgen voor de gemeente op het gebied van riolering, afkoppelen, toepassing van bouwmaterialen en het ruimtelijke beleid. Er worden ecologische en fysisch-chemische doelen geformuleerd die afhankelijk zijn van de functie van een watergang.
Nationaal Waterplan
Het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP2) is opgesteld op basis van de Waterwet en is de opvolger van het Nationaal Waterplan 2009 – 2015. Het NWP2 geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050.
Met dit NWP2 zet het Rijk een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit, een duurzaam beheer en goede milieutoestand van de Noordzee en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart. Hierbij streeft het Rijk naar een integrale benadering, door economie (inclusief verdienvermogen), natuur, scheepvaart, landbouw, energie, wonen, recreatie en cultureel erfgoed zo veel mogelijk in samenhang met de wateropgaven te ontwikkelen. Het beleid en de maatregelen in dit Nationaal Waterplan dragen bij aan het vergroten van het waterbewustzijn in Nederland.
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens een structuurvisie. Het Nationaal Waterplan is zelfbindend voor het Rijk. In het Nationaal Waterplan legt het Rijk onder meer de strategische doelen voor het waterbeheer vast. Rijkswaterstaat (RWS) neemt in het Beheer- en Ontwikkelplan voor de Rijkswateren (Bprw) de condities en maatregelen op voor het operationeel beheer om deze strategische doelen te bereiken. Het NWP is kaderstellend voor het Bprw. Het kabinet vraagt andere overheden het NWP te vertalen in hun beleidsplannen.
Waterwet
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Voor de organisatie van het waterbeheer bevat het Waterbesluit de toedeling van oppervlaktewaterlichamen in beheer bij het Rijk en regels over het verstrekken van informatie met betrekking tot het waterbeheer. Ook regelt het Waterbesluit procedurele en inhoudelijke aspecten van het nationale waterplan en het beheerplan voor de rijkswateren en enkele inhoudelijke aspecten van de plannen in verband met implementatie van de kaderrichtlijn water en de richtlijn overstromingsrisico's. Voorts bevat het besluit bepalingen over de wijze waarop de aanvraag om een watervergunning wordt gedaan, waaronder de gevallen waarin een elektronische aanvraag wordt ingediend.
De Waterregeling bevat regels over de organisatie van het waterbeheer, een aantal kaarten over de toedeling van beheer, de begrenzing van oppervlaktewaterlichamen en de aanwijzing van de drogere oevergebieden, alsmede regels voor gegevensverstrekking aan het Rijk op grond van Europese verplichtingen. Verder regelt de Waterregeling een enkel inhoudelijk aspect van het regionaal waterplan en de beheerplannen.
In de Waterwet is gekozen voor een systeem waarin iedere bestuurslaag haar beleid formuleert en dit vastlegt in plannen. De plannen geven aan wat iedere bestuurslaag wil doen in een bepaalde planperiode om de doelstellingen van het waterbeheer te halen. Deze plannen zijn bindend voor de eigen bestuurslaag. De Waterwet sluit op dit punt zoveel mogelijk aan bij de sturingsvisie van de Wet ruimtelijke ordening.
Bestuursakkoord Water
Het bestuursakkoord Water volgt op het Nationaal Bestuursakkoord Water en bevat hernieuwde afspraken over bestuur, financiën en richtinggevende kaders voor onder andere water. De maatregelen uit het Bestuursakkoord Water zijn gericht op:
heldere verantwoordelijkheden, minder bestuurlijke drukte;
beheersbaar programma voor de waterkeringen;
doelmatig beheer van de waterketen,
werkzaamheden slim combineren;
het waterschapsbestuur.
De doelstellingen van het ‘oude’ Nationaal Bestuursakkoord blijven van kracht.
Provinciale Watervisie 2016-2021
De Provinciale Watervisie is van kracht sinds 23 december 2015 en geldt tot 2021. Het plan geeft duidelijkheid over de strategische waterdoelen tot 2040 en de acties tot 2021. De volgende doelen worden nagestreefd:
waarborgen van voldoende bescherming van mens, natuur en bedrijvigheid tegen overstromingsrisico’s;
zorgen voor schoon en voldoende drinkwater;
kader stellen voor regionale waterkeringen;
beoordelen versterkingsplannen primaire waterkeringen en bevorderen ruimtelijke kwaliteit;
waterrobuust inrichten bevorderen;
bijdragen aan schoon en voldoende oppervlaktewater;
Zorgen voor schoon en voldoende grondwater.
Een belangrijk middel voor het realiseren van deze waterdoelen is het via integrale gebiedsontwikkeling proactief zoeken naar kansrijke combinaties met veiligheid, economie, recreatie, landbouw, milieu, landschap, cultuur en natuur. Het Waterplan heeft voor de ruimtelijke aspecten de status van een structuurvisie op basis van de Wro.
Beleidsregels Keur 2017
De Keur van hoogheemraadschap van Rijnland is op 1 september 2017 in werking getreden. De keur is een verordening waarin Rijnland regels stelt die nodig zijn om binnen het beheergebied waterveiligheid, droge voeten, voldoende oppervlaktewater en schoon oppervlaktewater te bieden.
Het belangrijkste onderdeel van de keur is hoofdstuk 3. In dit hoofdstuk heeft Rijnland vastgelegd op welke wijze handelingen die invloed hebben op het functioneren van het watersysteem worden gereguleerd. Het gaat hierbij om regulering via een zorgplicht, algemene regel, vergunningplicht of een absoluut verbod. Dit houdt in dat handelingen in het watersysteem in eerste instantie via de zorgplicht gereguleerd worden.
Bij handelingen waarop de zorgplicht van toepassing is, zijn er geen of nagenoeg geen nadelige effecten op het functioneren van het watersysteem te verwachten. De zorgplicht is dit vangnet. Op basis van deze zorgplicht krijgt eenieder de verplichting om bij het uitvoeren van handelingen voldoende zorg voor het functioneren van het watersysteem in acht te nemen. In de keur is aangegeven welke randvoorwaarden hierbij in acht moeten worden genomen.
Gemeentelijk rioleringsplan Aalsmeer (GRP) 2015-2020
De gemeente stelt zich tot doel om tot een doelmatige invulling van de zorgplichten voor afvalwater, hemelwater en grondwater te komen. Aan de rioleringszorg liggen vijf hoofddoelen ten grondslag. Dit zijn: duurzame bescherming volksgezondheid, voorkomen van wateroverlast, duurzame bescherming van natuur en milieu, voorkomen van hinder en toekomstgerichte (afval)waterketen en grondwatersysteem.
De belangrijkste wettelijke verplichtingen en bevoegdheden van gemeenten op het gebied van de afvalwaterketen en de grondwaterzorgplicht kunnen als volgt worden samengevat:
gemeenten zijn verplicht een (verbreed) GRP op te stellen. Dit plan vormt het kader voor de invulling van de zorgplichten op het gebied van afvalwater, hemelwater en grondwater;
de gemeente heeft de bevoegdheid voor het heffen van een belasting ter bekostiging van de genoemde zorgplichten;
de gemeente heeft de mogelijkheid om bij verordening regels te stellen met betrekking tot het lozen van afvloeiend hemelwater en grondwater;
bestuursorganen (in het bijzonder gemeenten en waterschappen) moeten bij opstellen en uitvoeren van beleid met betrekking tot afvalwater rekening houden met een in de wet vastgestelde voorkeursvolgorde.
Relevantie beschrijving plangebied
Het plangebied ligt in het beheersgebied van het Hoogheemraadschap Rijnland. De Stommeerkade, net buiten het plangebied gelegen, is een regionale waterkering (boezemkade). Ter bescherming van deze waterkering zijn door Rijnland een kernzone, een beschermingszone en een buitenbeschermingszone vastgesteld.
Bij de planontwikkeling dient rekening gehouden te worden met de waterkerende functie van de Stommeerkade. De beschermingszone van de waterkering betreft 40 meter aan weerszijden van het hart van de weg van de Stommeerkade.
Oppervlaktewater legger Rijnland
De oppervlaktewateren in Rijnland zijn onderverdeeld in twee typen: hoofdwatergangen
en overige watergangen. In dit plangebied liggen de overige watergangen. Dempingen van meer dan 100 m² vragen, ook in overige watergangen, een maatwerkafweging. De grote omvang van de demping kan namelijk aanzienlijke beperking van de aan- en afvoer van water opleveren. Bij deze maatwerkafweging zijn de locatie van de demping en de locatie van de ontgraving ten opzichte van het afvoerende gemaal, van belang. Vanwege deze maatwerkafweging is een vergunningplicht noodzakelijk.
Voor het vergroten van een bestaande watergang volstaat een algemene regel. Het graven van het water moet worden gemeld.
De kabels en leidingen ter plaatse van watergangen hebben een geringe invloed op het watersysteem en kunnen daarom zonder regels, maar met zorgplicht, worden aangebracht.
Waterkering
Een heel klein deel van de buitenbeschermingszone van de waterkering valt binnen het plangebied.
Watercompensatie
Bovendien dient er voldoende water gecompenseerd te worden om te voldoen aan de Keur van Rijnland. Voor Polderzoom fase 2 is een berekening gemaakt hoeveel water er gecompenseerd moet worden.
Berekening Polderzoom fase 2:
Bestaande situatie: Totale verharding =19.437 m2
Nieuwe situatie: Totale verharding =27.422 m2
Nieuw:
Bebouwing = 7.179 m2
Ervenbestemming 50% van 17.415 m2 = 8.708 m2
Fietspad, parkeerplaatsen en wegen =11.535 m2
De verharding neemt toe met 7.985 m2.
Hiervan dient 15% gecompenseerd te worden met water. Dit is 1197 m2.
In het plangebied zit 3382 m2 aan water, waarvan 1888 m2 bestaand water is.
Dit betekent dat er 1494 m2 extra water wordt gegraven.
Conclusie is dat er voldoende water in het plangebied aanwezig is.
Hiermee wordt voldaan aan de Keur van Rijnland. Zie bijlage 8 voor een overzichtskaart.
Klimaateffecten - adaptatie
Aangezien het klimaat gaat wijzigen, is het noodzakelijk om na te gaan in hoeverre hierop kan worden geanticipeerd. Dit is vastgelegd in het Deltaprogramma. Het kennisportaal Ruimtelijke Adaptatie gaat uit van vier elementen van klimaateffecten: overstromingsrisico, wateroverlast, droogte en hittestress. De kans op overstromingen van het plangebied is zeer beperkt: het gebied wordt beschermd door de primaire waterkering van Dijkring 19, maar ook door de regionale kering rondom (o.a. de Stommeerkade).
Wateroverlast wordt voorkomen door de aanleg van watercompensatie conform de normen van Rijnland. Hemelwater wordt afgekoppeld en het gebied wordt van een gescheiden riolering voorzien. Van de private eigenaren wordt verwacht dat zij hun water zoveel mogelijk op eigen terrein verwerken. Nadelige droogte-effecten worden niet verwacht, omdat in het gebied geen landbouwgewassen worden geteeld en geen natuurgebied is voorzien (anders dan het rugstreeppaddencompensatiegebied).
Particuliere eigenaren kunnen het afgekoppelde hemelwater bergen, bijvoorbeeld in een
regenton, en hergebruiken. Hittestress wordt niet voorzien, omdat niet is voorzien in een
stedelijke omgeving met veel verharding en weinig groen.
7.3 Geluid
Beleidskader
In het algemeen maakt een bestemmingsplan de aanwezigheid van geluidproducerende bronnen, zoals industrie en wegverkeer, ruimtelijk mogelijk. Ook worden bestemmingen mogelijk gemaakt die een zekere mate van rust behoeven, zoals woningen en ziekenhuizen.
Wet geluidhinder
De beoordeling van het aspect geluid in ruimtelijke plannen vindt zijn grondslag voor spoor- en wegverkeerslawaai en gezoneerde industrieterreinen in de Wet geluidhinder en voor vliegverkeerlawaai in de Wet luchtvaart en het bijbehorende Luchthavenindelingbesluit. Daarnaast vindt de beoordeling van geluid zijn grondslag in de Wet ruimtelijke ordening, op grond van een goed woon- en leefklimaat.
In de Wet geluidhinder zijn voorkeursgrenswaarden vastgesteld. Als daar niet aan voldaan kan worden, is het in bepaalde situaties mogelijk om zogenoemde hogere waarden vast te stellen. De gemeenteraad van Aalsmeer heeft de "Deelnota Hogere Waarden" vastgesteld. In deze nota is de procedure uitgewerkt om de hogere waardenprocedure te doorlopen. In het hogere waardenbeleid is een aantal aspecten opgenomen die bij de afweging van een hogere waarde een rol speelt. Deze aspecten zijn:
het heersende geluidsniveau;
het toetsingskader om af te wijken van het heersende geluidsniveau;
cumulatie en compensatie.
Industrie algemeen
Voor de kleinere bedrijfsterreinen waarvoor zonering niet verplicht is geven de Handreiking Industrielawaai en Vergunningverlening (VROM 1998) en de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering', richtlijnen over de wijze waarop met het aspect geluid in bestemmingsplannen moet worden omgegaan. De Handreiking geeft onder meer, ter voorkoming van geluidshinder bij geluidsgevoelige bestemmingen, streefwaarden.
Voor de grote industrieterreinen, spoor- en verkeerswegen is in de Wet geluidhinder (Wgh) een wettelijk kader ontwikkeld voor geluidzonering gekoppeld aan een systeem van grenswaarden.
Wegverkeer
Tijdens de voorbereiding van een bestemmingsplan moet inzicht worden gegeven in de geluidsbelasting op nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen die gesitueerd worden binnen de zone van een weg. In geval sprake is van aanleg van een nieuwe weg zal ook de geluidsbelasting veroorzaakt door verkeer op de nieuwe weg op de bestaande geluidgevoelige bestemmingen in beeld moeten worden gebracht.
Luchtverkeer
Bij de ingebruikname van de vijfde baan van Schiphol (Polderbaan) op 20 februari 2003 is het Luchthavenindelingbesluit (Lib) in werking getreden. Hiermee zijn nieuwe beperkingen gesteld aan het ruimtegebruik rond de luchthaven. Naast het luchthavengebied is een beperkingengebied aangegeven. In het beperkingengebied zijn een aantal deelgebieden onderscheiden, waarvoor verschillende regels gelden. Het gaat om o.a. een geluidssloopzone en een beperkingen geluidszone. Deze bepalingen moeten in de bestemmingsplannen worden verwerkt.
Relevantie beschrijving plangebied
Door Raadgevend ingenieursbureau Metz B.V. is een akoestisch rapport opgesteld voor de Polderzoom fase 2, zie bijlage 9, kenmerk 19.027v00, datum 21 mei 2019. De woningen zijn gelegen binnen de geluidzones van Burgemeester Kasteleinweg, Oosteinderweg, Stommeerkade en Burgemeester Hoffscholteweg.
Wegverkeer
Ten gevolge van de toekomstige ontsluitingsweg Burgemeester Hoffscholteweg wordt de
voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden op alle voorgevels van de nieuw te bouwen woningen die gelegen zijn langs deze weg. De maximale geluidbelasting bedraagt 58 dB, waarmee de maximaal te ontheffen waarde van 63 dB niet wordt overschreden.
Industrie
Ten gevolge van de activiteiten op het gezoneerde industrieterrein Schiphol Oost ter
plaatse van het plangebied blijkt dat er een geluidsbelasting veroorzaakt zal worden die hoger bedraagt dan de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) maar niet meer bedraagt dan de hoogste toelaatbare geluidsbelasting van 55 dB(A).
Vliegverkeer
Het vliegverkeer van en naar Schiphol veroorzaakt een geluidsbelasting van 56 t/m 59 dB. Voor luchtvaartlawaai gelden geen grenswaarden maar er dient op grond van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol wel met het luchtvaartlawaai rekening te worden gehouden.
Conclusie
Op basis van bovenstaande kan geconcludeerd worden dat realisatie van de woningen
mogelijk is binnen de kaders van de Wet Geluidhinder. Er dient een procedure hogere
grenswaarde doorlopen te worden voor weg- en industrielawaai. Het ontwerp besluit heeft gelijktijdig met het ontwerp bestemmingsplan ter inzage gelegen. Belanghebbenden hebben de mogelijkheid gekregen om een zienswijze in te dienen tegen het ontwerp besluit hogere grenswaarde. Er zijn geen zienswizen ingediend. Het college heeft op 24 september een besluit hogere grenswaarde genomen. Zie bijlage 10 voor het besluit.
7.4 Luchtkwaliteit
Sinds 15 november 2007 zijn de hoofdlijnen voor regelgeving van de luchtkwaliteitseisen vastgelegd in de Wet milieubeheer (Wm). Artikel 5.16 Wm geeft weer onder welke voorwaarden de bestuursorganen bepaalde bevoegdheden (zoals wijzigingen van een bestemmingsplan) mogen uitoefenen. Als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan, vormen luchtkwaliteitseisen in principe geen belemmering:
er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
een project leidt per saldo niet tot verslechtering van de luchtkwaliteit;
een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de luchtverontreiniging;
een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.
Vanaf 1 augustus 2009 is het NSL in werking getreden. In het NSL zijn alle maatregelen opgenomen die de luchtkwaliteit moeten verbeteren en tevens zijn ruimtelijke ontwikkelingen opgenomen die de luchtkwaliteit verslechteren. Overheden zijn gehouden de in het NSL opgenomen maatregelen uit te voeren en kunnen het NSL gebruiken als onderbouwing bij plannen voor de NSL-projecten. Met het NSL laat de Nederlandse overheid zien hoe zij aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit gaat voldoen.
Grenswaarden
Voor de beoordeling van de situatie in de omgeving van het plan zijn met name de volgende grenswaarden uit de Wet milieubeheer relevant:
de jaargemiddelde concentraties voor stikstofdioxide (NO2) moeten vanaf 2015 voldoen aan de grenswaarde van 40 µg/m3;
voor fijn stof (PM10) geldt vanaf 2011 een grenswaarde van 40 µg/m3 voor de jaargemiddelde concentratie;
de 24-uurgemiddelde waarde voor PM10 mag niet vaker dan 35 keer per jaar overschreden worden (39 keer als rekening wordt gehouden met de zogenoemde zeezoutaftrek);
voor PM2,5, deeltjes nog kleiner dan PM10, zijn ook grenswaarden vastgesteld. Deze zijn niet strenger dan de huidige norm voor daggemiddelde concentraties van PM10.
Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen)
Met het Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen) wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' - zoals een school of kinderopvang - in de nabijheid van provinciale wegen (binnen 50 meter) en rijkswegen (binnen 300 meter) beperkt. Dat geldt voor nieuwe situaties en bestaande situaties die worden uitgebreid, waarbij sprake is van een (dreigende) overschrijding van de grenswaarden voor NO2 of PM10. Binnen dit bestemmingsplan bevinden zich geen gevoelige bestemmingen.
Besluit en Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)
In het Besluit niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen (luchtkwaliteitseisen) is vastgelegd wanneer een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging. Een project is NIBM als het niet meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde voor NO2 en PM10 bijdraagt; concreet betekent dit een bijdrage van maximaal 1,2 µg/m3. Met name NO2 en PM10 zorgen in Nederland nog voor overschrijdingen van grenswaarden, vandaar dat deze grens is gekozen.
In de Regeling NIBM is een aantal categorieën met maximale groottes aangewezen die NIBM zijn, waaronder woningbouw, kantoren en bepaalde inrichtingen. Als een project binnen de grenzen van deze Regeling valt, is verdere toetsing aan de grenswaarden niet nodig.
Relevantie beschrijving plangebied
In het kader van het bestemmingsplan Stommeerkade Oost is een luchtkwaliteitonderzoek uitgevoerd. De conclusie was dat de beoogde ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Bovendien vinden nu geen overschrijdingen van de luchtkwaliteitgrenswaarden plaats in het plangebied en is de prognose dat dat ook in de toekomst niet zal gebeuren. Dit blijkt uit het zogenoemde monitoringstool. Luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de planontwikkeling.
7.5 Externe veiligheid
Bij externe veiligheid gaat het om de risico's die derden lopen als gevolg van bepaalde activiteiten. In Aalsmeer gaat het met name om de risico's van inrichtingen met gevaarlijke stoffen, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg en door buisleidingen.
Besluit externe veiligheid inrichtingen
Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor personen in de omgeving van het bedrijf. Het gaat daarbij onder meer om bedrijven die vallen onder het BRZO (Besluit Risico's Zware Ongevallen), LPG-tankstations en opslagplaatsen met gevaarlijke stoffen.
Belangrijke begrippen in het kader van externe veiligheid zijn het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico is in het Bevi gedefinieerd als het "risico op een plaats buiten een inrichting, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is".
Het groepsrisico is gedefinieerd als de "cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof of gevaarlijke afvalstof betrokken is".
Verder zijn kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten van belang. Kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld scholen, kantoorgebouwen met een bruto vloeroppervlak van meer dan 1.500 m2 en woningen met een dichtheid van meer dan twee woningen per hectare. Beperkt kwetsbare objecten zijn onder meer sporthallen, zwembaden en woningen met een dichtheid van maximaal twee woningen per hectare.
Het Bevi bevat eisen voor het plaatsgebonden risico en regels voor het groepsrisico. Voor het plaatsgebonden risico geldt onder meer een grenswaarde van 10-6 per jaar voor kwetsbare objecten in nieuwe situaties. Voor het groepsrisico geldt dat de gemeenteraad verantwoording moet afleggen over de wijze waarop het groepsrisico is meegewogen in de besluitvorming.
Besluit externe veiligheid transportroutes
Op 1 april 2015 is de Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen inwerking getreden. Deze wet vervangt de Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Het doel van Basisnet is om gevaarlijke stoffen te kunnen vervoeren tussen de belangrijkste industriële plaatsen in Nederland en in het buitenland en de risico's voor omwonenden langs de routes binnen de wettelijke grenzen te houden. Het systeem Basisnet heeft betrekking op het vervoer van gevaarlijke stoffen over grote vaarwegen, spoorwegen en autowegen.
Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb)
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen regelt de taken en verantwoordelijkheden van leidingexploitanten en gemeenten. De belangrijkste eisen aan bestemmingsplannen zijn: ruimtelijke reservering voor plaatsgebonden risico, verantwoording van het groepsrisico en een ruimtelijke reservering voor zogenoemde belemmeringenstroken met een aanlegvergunningenstelsel.
Relevantie beschrijving plangebied
Het plangebied ligt niet in de invloedssfeer van een weg waarover gevaarlijk transport plaatsvindt.
Net buiten het plangebied is een hoge druk aargasleiding aanwezig.
Deze bouwlocatie is gelegen binnen het invloedsgebied van een hogedruk aardgasleiding. I.v.m. het verplaatsen van de hogedruk aardgasleiding is in 2012 in opdracht van de gemeente Aalsmeer door Grontmij een kwantitatieve risicoanalyse (d.d. 22 maart 2012) uitgevoerd voor de bouwlocatie Polderzoom. Uit dit rapport blijkt dat in de toekomstige situatie (bouw Polderzoom plus verplaatsing gasleiding) het groepsrisico niet toeneemt. De oriënterende waarde wordt ook bij lange na niet overschreden.
7.6 Flora en fauna
Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming in werking getreden. Doel van deze wet is de bescherming van soorten en leefgebieden. De wet is een implementatie van Europeesrechtelijke en internationale verplichtingen (Habitatrichtlijn, Vogelrichtlijn, Verdrag van Bern en Verdrag van Bonn).
De wet kent een beschermingsregime voor soorten van de Vogelrichtlijn, voor soorten van de Habitatrichtlijn en voor andere soorten. Het komt er onder andere op neer dat soorten niet opzettelijk gedood, gevangen of verstoord mogen worden. Ook het beschadigen of vernielen van voortplantingsplaatsen en rustplaatsen is verboden. Gedeputeerde Staten kunnen in sommige gevallen ontheffing verlenen van de verbodsbepalingen.
Vrijwel alle vogels zijn beschermd ingevolge de Vogelrichtlijn. Habitatrichtlijnsoorten zijn bijvoorbeeld alle vleermuissoorten. Onder andere soorten vallen onder andere de ringslang en de grote modderkruiper.
De gemeente Aalsmeer adviseert om de gedragscodes van Stadswerk te gebruiken. Er is een code voor bestendig beheer en onderhoud en een code voor ruimtelijke ingrepen.
Relevantie beschrijving plangebied
Het rapport van adviesbureau E.C.O. Logisch van 4 november 2014 bevat een actualisatie van eerder uitgevoerd natuuronderzoek. N.a.v. deze actualisatie is een ecologisch werkprotocol opgesteld om zorgvuldig om te gaan met beschermde soorten en broedvogels. Er was al een ontheffing ex artikel 75 van de Flora- en faunawet verkregen vanwege de rugstreeppad en de kleine modderkruiper. Voor de rugstreeppad is een compensatiegebied aangelegd naast bestemmingsplan Polderzoom fase 2. Per 1 januari 2017 is de kleine modderkruiper niet langer beschermd en geldt alleen nog de zorgplicht. Per diezelfde datum zijn de wezel, bunzing en hermelijn juist wel goed beschermd.
Er is een nader onderzoek naar Marters uitgevoerd op de Stommeerkade in Aalsmeer door SmitGroenadvies (zie bijlage 12). Dit onderzoek is uitgevoerd omdat bestaande gebouwen worden gesloopt en nieuwe woningen worden gebouwd op deze locatie. Voorafgaand aan dit onderzoek is een ecologische quick scan in het plangebied uitgevoerd (zie bijlage 11) waaruit bleek dat het plangebied en de omgeving zeer geschikt is voor marters.
Dit onderzoek is uitgevoerd om uit te sluiten dat het uitvoeren van de werkzaamheden
geen negatief effect hebben op de staat van instandhouding van marters. Daarbij is
gekeken of marters voor komen in het gebied. Het onderzoek is uitgevoerd tussen 10 juli 2019 en 7 augustus 2019. Tijdens het veldonderzoek is een Wildcamera opgehangen die 24/7 foto’s maakte op beweging. Er zijn geen marters waargenomen.
7.7 Duurzaam bouwen en energie
De kaders duurzaamheid Aalsmeer zijn vastgesteld door de gemeenteraad in december 2016. Hiermee heeft de gemeenteraad aangegeven dat Aalsmeer streeft naar duurzaam beleid in alle keuzes die zij maakt. Hierbij zijn drie focusgebieden benoemd:
Aalsmeer is fossielonafhankelijk in 2040;
Aalsmeer heeft een circulaire economie in 2040;
en iedereen kan meedoen in Aalsmeer (inclusieve stad).
Voor nieuwe ontwikkelingen is met deze focusgebieden op verschillende wijzen rekening te houden.
Een duurzaam gebouw verbruikt onder andere minder energie, is ecologisch verantwoord en maakt gebruik van duurzame materialen. Bij nieuwbouw is een belangrijk aandachtspunt, dat energiegebruik zoveel mogelijk wordt gereduceerd door o.a. isolatie en het efficiënt inzetten van installaties. Daarnaast is aandacht voor duurzame energie-opwek gewenst. Dit wordt door middel van het Bouwbesluit getoetst. De gemeente hecht er aan dat (toekomstige) bewoners de mogelijkheid wordt geboden zelf verdergaande maatregelen te treffen waarmee energieneutraliteit te bereiken is. Aansluiting op een collectieve WKO of een all-electric uitvoering van het plangebied door middel van individuele bodemenergiesystemen dragen bij aan het behalen van de ambitie fossielonafhankelijk. Binnen het plangebied zijn hiervoor geen belemmeringen voorzien. Het (wijzigings)besluit Bodemenergie en de Waterwet vormen bij toepassing van bodemenergie het wettelijk kader.
Op 1 juli 2018 is de Wet Voortgang Energietransitie (VET) in werking getreden. Daarmee is de plicht voor de netbeheerder om kleinverbruikers op aardgas aan te sluiten vervallen. Dit betekent dat nieuwbouwlocaties niet meer aangesloten hoeven worden op het aardgasnetwerk. De nieuwe regelgeving ondersteunt de gemeentelijke ambitie om in 2040 fossielonafhankelijk te zijn.
Daarnaast stimuleert de gemeente het realiseren van duurzame en energiezuinige gebouwen door middel van de Gemeentelijke Praktijk Richtlijn voor duurzaam bouwen (GPR). GPR-gebouw is een digitaal instrument dat ontwerpgegevens omzet in prestatiegetallen per module. Aalsmeer streeft naar nieuwbouwontwikkelingen met een gemiddelde GPR van 7,5 met een score van 10 op de module energie.
De gemeente stelt haar licentie beschikbaar aan ontwikkelaars waarmee zij op basis van een voorlopig ontwerp kunnen toetsen waar nog verbeteringen mogelijk zijn. De aanvrager van een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen moet met een berekening aangeven wat het duurzaamheidgehalte van het te realiseren bouwwerk is (artikel 5.9 het eerste en tweede lid van het Bouwbesluit 2012). Het thema milieu van de GPR voldoet aan de indieningsvereisten bepaald in het Bouwbesluit.
Sinds 1 januari 2015 is op grond van het Bouwbesluit voor nieuwbouwwoningen een energieprestatiecoëfficiënt (EPC) van maximaal 0,4 vereist. Een hogere ambitie kan worden bereikt door extra isolatie, energiezuinige systemen, warmte - koude opslag gecombineerd met lage temperatuurverwarming en het benutten van de zon als energiebron. Gemeente Aalsmeer zoekt graag met de ontwikkelaar en (toekomstige) bewoners naar opties waarmee voor de nieuwe woningen een lagere EPC kan worden gehaald.
Ten slotte kan, vanwege toename van warme periodes, een toenemende behoefte aan koeling ontstaan. Door middel van toepassing van groendaken in combinatie met goede isolatie is dit effect te verminderen. Bovendien dragen groene daken bij aan vertraagde afvoer van hemelwater.
7.8 Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.)
Wettelijk kader
Het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is essentieel om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan een m.e.r.-(beoordelings)procedure moet worden doorlopen. Voor plannen en besluiten die nadelige gevolgen voor het milieu (kunnen) hebben wordt vaak een m.e.r. doorlopen.
Op 7 juli 2017 is het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. De wijziging houdt in dat B&W voortaan ook een besluit moeten nemen over de vormvrije m.e.r.-beoordeling.
Voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling gelden twee voorwaarden:
het gaat over één of meer activiteiten die voorkomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.
de omvang van al die activiteit(en) ligt onder de drempelwaarde (kolom 2 van de D-lijst).
Via een vormvrije m.e.r.-beoordeling worden de milieueffecten van de gewenste ontwikkeling onderzocht. Op basis hiervan wordt beoordeeld of een milieueffectrapportage of m.e.r.-beoordeling moet worden opgesteld.
Toetsing
Het besluit tot het verlenen van een omgevingsvergunning heeft betrekking op
activiteiten die voorkomen op de D-lijst uit het Besluit m.e.r. (D11.2: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen). Voor deze activiteit zijn drempelwaarden
opgenomen voor de omvang van het stedelijke ontwikkelingsproject. Deze drempelwaarden
betreffen stedelijke ontwikkelingsprojecten met een omvang van:
een oppervlakte van 100 hectare of meer;
een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat, of;
een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.
Het voornemen om circa 121 woningen te realiseren ligt (ver) onder de drempelwaarde uit het Besluit m.e.r. Op basis hiervan moet gekeken worden of een vormvrije m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.
Gevoelig gebied
De projectlocatie is niet gelegen in of nabij een gebied dat wordt beschermd vanuit de natuurwaarden. De locatie is daarnaast zodanig ver verwijderd van een Natura 2000-gebied dat van externe werking geen sprake kan zijn. Tevens ligt het niet in de buurt van het Natuurnetwerk Nederland of overig beschermd natuurgebied.
De projectlocatie behoort niet tot een waterwinlocatie, waterwingebied of grondwaterbeschermingsgebied.
Milieugevolgen
De omvang van de voorgenomen ontwikkeling brengt geen zodanige productie van
afvalstoffen, verontreiniging, hinder en risico van ongevallen met zich mee op basis
waarvan belangrijke negatieve gevolgen voor het milieu zijn te verwachten. In de vorige paragrafen zijn verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat er door de ontwikkeling geen sprake is van nadelige milieugevolgen.
Relevantie beschrijving plangebied
Gelet op vorenstaande hoeft er voor de realisatie van de nieuwe woning geen milieueffectrapport te worden opgesteld en geen m.e.r.-beoordeling te worden uitgevoerd. Een vormvrije mer-beoordeling wordt nog opgesteld.