Document

 

Toelichting

 

1 Inleiding

 

1.1 Aanleiding tot de herziening

Voor het grootste deel van het plangebied zijn de vigerende bestemmingsplannen sterk verouderd. Ingevolge artikel 9.1.4 van de Invoeringswet Wet ruimtelijke ordening dient voor 1 juli 2013 een nieuw bestemmingsplan te worden vastgesteld. Indien het bestemmingsplan later dan deze datum wordt vastgesteld heeft de gemeente geen mogelijkheid meer tot het heffen van leges.

Al in 2001 is door de gemeenteraad de ontwikkelingsvisie Galecopperzoom vastgesteld. Begin 2002 is een start gemaakt worden met het opstellen van een voorontwerp bestemmingsplan. Als gevolg van plaatselijke ontwikkelingen in het gebied en op regionaal en rijksniveau is de bestemmingsplanprocedure in 2008 tijdelijk stopgezet. De ontwikkelingen in het gebied concentreren zich in het noordelijke deel van Galecopperzoom. De gemeente heeft besloten het noordelijke deel niet in het bestemmingsplan op te nemen omdat nu nog onduidelijk is wat de functie van het gebied gaat worden. Voor het zuidelijke deel is voorliggend consoliderend plan opgesteld.

1.2 Bij het plan behorende stukken

Het bestemmingsplan "Galecopperzoom 2013" bestaat uit de volgende stukken:

 

Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding en regels en wordt vergezeld door een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten samen "gelezen" worden.

Op de verbeelding staan de bestemmingen van de gronden van het plangebied en de daarbij behorende opstallen. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld die de uitgangspunten van het plan verzekeren.

De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt wel een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. Hierin wordt aangegeven wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook wordt hierin onderzoek weergegeven dat aan het bestemmingsplan vooraf is gegaan. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan.

1.3 Ligging en begrenzing van het plangebied

Het bestemmingsplan heeft betrekking op het gebied dat globaal gelegen is aan de noordkant van Nieuwegein. Het plangebied Galecopperzoom wordt deels begrensd door de watergang Galecopperwetering en de A12 in het noorden (tevens gemeentegrens), de A.C. Verhoefweg in het oosten, Galecopperlaan in het zuiden en de A2 in het westen. Bijlage 1 geeft een overzicht van de begrenzing van het plangebied.

1.4 Vigerende regelingen

Voor het plangebied gelden momenteel de volgende bestemmingsplannen:

 

1.5 Leeswijzer

Dit bestemmingsplan bestaat uit twee gedeelten: de toelichting en de regels. Het eerste gedeelte betreft de toelichting van dit bestemmingsplan. Hierin wordt na de inleidende paragrafen van hoofdstuk 1, in hoofdstuk 2 een beschrijving gegeven van de bestaande situatie. Hoofdstuk 3 geeft de relevante beleidskaders weer en in hoofdstuk 4 wordt een beschrijving van het plan gegeven en hoe het beleid ten aanzien van de verschillende facetten in het bestemmingsplan is vastgelegd. De juridische opzet van het plan wordt in hoofdstuk 5 uiteengezet en ten slotte wordt in hoofdstuk 6 de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid verantwoord.

De regels behorende bij dit bestemmingsplan staan in het tweede deel. De regels bestaan uit vier hoofdstukken, waarin de inleidende regels in hoofdstuk 1 zijn opgenomen, de bestemmingsregels in hoofdstuk 2, de algemene regels in hoofdstuk 3 en de overgangs- en slotregels in hoofdstuk 4.

2 Bestaande situatie

 

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de bestaande situatie van het plangebied beschreven. Dit hoofdstuk geeft een uitgebreid beeld van alle voor dit bestemmingsplan relevante aspecten.

 

Nieuwegein in groter verband

De gemeente Nieuwegein ligt in het rivierkleigebied van de provincie Utrecht, tussen de gemeenten Utrecht, Houten, Vianen en IJsselstein. De Lek vormt in het zuiden de gemeentegrens van Nieuwegein. In sociaal-economisch opzicht maakt Nieuwegein deel uit van de Utrechtse agglomeratie die ruim een half miljoen inwoners telt. Met een landoppervlak van 2.565 ha is Nieuwegein bepaald klein, maar het inwonertal van 60.956 op 1 januari 2011 maakt het, na Utrecht, Amersfoort, Veenendaal en Stichtse Vecht, tot de vijfde gemeente van de provincie.

Nieuwegein is een jonge gemeente, in 1971 ontstaan als groeikern na samenvoeging van Jutphaas en Vreeswijk. De gemeentegrenzen zijn in de loop van de tijd onderhevig geweest aan veelvuldige veranderingen als gevolg van het expanderende Utrecht en aanpassingen aan de moderne infrastructuur. De bebouwing wordt vrijwel geheel ingesloten door moderne infrastructuur: de rijkswegen A2 en A12 in het westen en noorden en globaal de rijksweg A27 in het oosten en de Lek in het zuiden.

 

Plangebied

Het plangebied Galecopperzoom wordt deels begrensd door de watergang Galecopperwetering en de A12 in het noorden, de A.C. Verhoeflaan in het oosten, Galecopperlaan in het zuiden en de A2 in het westen. Het gebied bestaat grotendeels uit sportvoorzieningen en groen. Daarnaast maakt een school en enkele woningen langs de Galecopperdijk en de Reinesteijnseweg onderdeel uit van het plangebied.

2.2 Ruimtelijke (hoofd)structuur

Het gebied Galecop vormt van oudsher een agrarisch gebied in het noorden van het oude Jutphaas en het huidige Nieuwegein. Het visueel grotendeels open gebied vormt een uitloper van het Utrechts weidegebied. Twee oude bebouwingslinten met nog enkele woningen en oude boerderijen, de Galecopperdijk en de Reinesteijnseweg zijn doorbroken door het tracé van de rijksweg A12. Daarnaast doorsnijden de brede taluds van de verwevingsbanen van knooppunt Oudenrijn de van oudsher aanwezige strokenverkaveling. Galecopperzoom wordt doorsneden door watergang de Galecopperwetering. Tussen de Galecopperdijk en de Reinesteijnseweg ligt langs deze Galecopperwetering een asfaltweg met dezelfde naam.

2.3 Bebouwingsstructuur en typologien

In het gebied is naast de oorspronkelijke woonbebouwing ook de nieuwbouw van de school en de sportverenigingen aanwezig. De oorspronkelijke woonbebouwing kenmerkt zich door een typologie van boerenerf met woonhuis. Het gaat hier hoofdzakelijk om vrijstaande woningen op ruime kavels langs de historische linten.

De bebouwing van de sportvoorzieningen en de school kennen een andere korrelgrootte dan rest van de bebouwing in het gebied en zijn niet gekoppeld aan de structuur van de ondergrond.

2.4 Functionele structuur

Deze paragraaf schetst een beeld van de functionele structuur. Het betreft de

volgende functies: wonen, sport, maatschappelijke voorzieningen en groen en water.

 

Wonen

De Galecopperdijk en de Reinesteijnseweg zijn twee oude bebouwingslinten met nog enkele woningen en oude boerderijen.

 

Sport

In het plangebied ligt het sportpark met sportvelden en verenigingsgebouwen voor o.a. de volgende verenigingen: atletiek, voetbal, honkbal en rugby.

Verder is Petanquecentrum Nieuwegein gevestigd aan de Galecopperzoom 1. Er zijn zowel binnen- en buitenbanen. In het pand aan de Galecopperzoom 3 is de kynologenvereniging gevestigd.

 

Maatschappelijke voorzieningen

In het gebied aan de Galecopperzoom 2 staat basisschool de Toonladder. Op sportpark Galecop is tevens Kinderdagverblijf Toverfluit gevestigd.

 

Groen en water

Het groen binnen het plangebied wordt gevormd door de begroeide geluidswallen langs de A2 en het groene uitloopgebied van de wijk Galecop dat aansluit op de sportvelden. In het groen zijn diverse paden en sport- en speelvoorzieningen (oa. voetbalkooi en skatebaan) aangelegd. Oude cultuurlijnen in het landschap zijn de Galecopperwetering en -dijk. Rondom de Galecopperwetering die van west naar oost in het plangebied loopt, heeft het groen als hoofdfunctie recreatie en beleving en als nevenfunctie natuurontwikkeling.

2.5 Verkeer, vervoer en parkeren

 

Bereikbaarheid voor gemotoriseerd verkeer

Het plangebied Galecopperzoom wordt via de Galecopperlaan voor het autoverkeer ontsloten vanaf de A.C. Verhoefweg die een gebiedsontsluitende functie heeft. Deze gebiedsontsluitende weg begrenst het gebied aan de oostzijde. De A.C. Verhoefweg geeft in zuidelijke richting verbinding met de woongebieden en het centrum van Nieuwegein en in noordelijke richting verbinding met de rijksweg A12. Ten westen van het gebied bevindt zich de rijksweg A2 (Amsterdam-Maastricht). Het plangebied wordt gekenmerkt door de centrale ligging direct nabij knooppunten van het Nationale rijkswegennetwerk waardoor de externe ontsluiting en bereikbaarheid vanuit het gehele land optimaal zijn.

De interne infrastructuur van het gebied Galecopperzoom loopt via de Galecopperlaan naar de A.C. Verhoefweg. De Galecopperlaan is bedoeld en ingericht voor de ontsluiting van het gebied Galecopperzoom en de bestaande wijk Galecop en niet voor de ontsluiting van andere deelgebieden.

 

Bereikbaarheid voor langzaam verkeer

Door het plangebied lopen een aantal centrale fiets/voetverbindingen. Een belangrijke fietsverbinding van noord naar zuid bevindt zich op de Galecopperdijk.

 

Parkeren

Alle gebouwen op het sportcomplex zijn gegroepeerd rond een centraal gelegen parkeerterrein met een omvang van circa 400 parkeerplaatsen. Ook de sportverenigingen aan de westzijde hebben eigen parkeervoorzieningen.

2.6 Waterhuishouding

Algemeen

De watertoets - zoals deze in het kader van ruimtelijke plannen dient te worden uitgevoerd - is het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De watertoets wordt uitgevoerd binnen de bestaande wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening en water. De watertoets vormt de verbindende schakel tussen het waterbeheer en de ruimtelijke ordening. Op basis van de waterparagraaf wordt een wateradvies aangevraagd bij hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden. In dit kader worden dan ook alle relevante waterhuishoudkundige aspecten meegenomen in het onderhavige plan.

 

Watertoetsproces 

Door het gebied ligt de Galecopperwetering, deze voert het overtollige oppervlaktewater van het gebied Rijnenburg af naar het poldergemaal Galecop. De wetering is in eigendom, beheer en onderhoud bij het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden.

 

Overstromingsrisicoparagraaf

Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied deel uit maakt van dijkring 15, Lopiker- en Krimpenerwaard . Deze dijk heeft een overschrijdingsnorm van eens per 2000 jaar. Deze dijkring is gekarakteriseerd als een dijkring die minder diep en minder snel onderloopt. De overstromingsdiepte is 2 à 5 m.

 

Voorliggend plan is een consoliderend plan, dus voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen. Daarom is een nadere beschouwing van het overstromingsrisico ook niet noodzakelijk. Het waterschap heeft aangegeven akkoord te zijn met dit bestemmingsplan.

2.7 Natuur en landschap (flora en fauna)

In Nederland is het rijksbeleid voor natuur vormgegeven via de Ecologische Hoofdstructuur. Het beleid van de Europese Unie (Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn), heeft echter grote invloed op dit nationale natuurbeleid. Veel Natura 2000-gebieden (Vogel- en Habitatrichtlijngebieden, ook wel aangeduid als speciale beschermingszones) liggen dan ook binnen de Ecologische Hoofdstructuur.

 

Bij ruimtelijke planvorming moet aandacht worden besteed aan de natuurwetgeving. De op 1 oktober 2005 vastgestelde gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet vormen het belangrijkste juridische kader voor natuurbescherming in Nederland. De verplichtingen voor de bescherming van natuurgebieden zijn opgenomen in de Natuurbeschermingswet 1998 en de bescherming van plant- en diersoorten is vastgelegd in de Flora- en faunawet. Deze wetten kunnen worden gezien als een vertaling van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn (Natura 2000).

 

Er kan een tweedeling worden gemaakt in gebieds- en soortenbescherming.

 

Gebiedsbescherming

Bij iedere ruimtelijke ontwikkeling is een gemeente verplicht om te onderzoeken of het plangebied in of bij een speciale beschermingszone (sbz) als bedoeld in de Natuurbeschermingswet 1998 ligt. Hierbij wordt uitvoering gegeven aan de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. De kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten mogen niet worden aangetast.

Op een afstand van circa 1 kilometer ligt Nationaal Landschap Nieuw Hollandse Waterlinie (oranje op de onderstaande luchtfoto). Aan de westzijde van het gebied ligt een deel van de Ecologische Hoofdstructuur (groen op onderstaande luchtfoto). Laatstgenoemde is ook specifiek op de verbeelding aangeduid.

Verder zijn in de directe omgeving van het plangebied geen reservaatgebieden of speciale beschermingszones, zoals Natura 2000-gebieden, aanwezig. Derhalve komt gebiedsbescherming niet meer aan de orde. Aangezien er geen ontwikkelingen in het bestemmingsplan zijn meegenomen hoeft een natuurtoets niet plaats te vinden.

 [image]

Een gebied van 3 kilometer rond het plangebied Galecopperzoom

 

Soortenbescherming

Sinds 1 april 2002 regelt de "Flora- en faunawet" de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. Deze wet heeft tot doel om beschermde flora- en faunasoorten te beschermen. Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen tot gevolg hebben dat beschermde soorten in het geding komen. Indien dergelijke soorten aanwezig zijn en door de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling bedreigd worden, moet een ontheffing aangevraagd worden.

Gelet op het feit dat het bestemmingsplan alleen het huidig gebruik legaliseert en niet een nieuwe ontwikkeling betreft hoeft in het kader van dit bestemmingsplan geen nader onderzoek plaats te vinden. Indien er wordt gebouwd of een andere activiteit plaatsvindt binnen de regeling van het bestemmingsplan, zal echter wel rekening moeten worden gehouden met de eventueel aanwezige beschermde soorten.

2.8 Cultuurhistorie en archeologie

Archeologie
Voor de gemeente zijn een archeologische verwachtingskaart en een beleidsadvieskaart gemaakt (RAAP-rapport 2145, 2011) De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor de archeologische beleidsadvieskaart: aan de verwachtingen worden regels gekoppeld die inzichtelijk maken waar en welke gevallen archeologisch onderzoek geëist wordt.

Ten westen van de Galecopperdijk zijn eerder archeologische onderzoeken uitgevoerd, waarbij archeologische resten zijn aangetroffen. In het noordwesten van de Galecopperzoom is een middeleeuwse huisterp aangetroffen. Ten zuiden van deze huisterp, in een circa 70 m brede strook ten westen van de Galecopperdijk zijn eveneens archeologische resten gevonden, mogelijk sporen van Laat Middeleeuwse buitenplaatsen. Deze resten zijn nog niet nader onderzocht. Behalve een perceel langs de Galecopperzoom valt deze onderzochte zone buiten het plangebied.

 

Archeologie in het plangebied
Op de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart is te zien dat er zich twee verschillende archeologische waardes bevinden in het bestemmingsplangebied, namelijk AWV 2 en AWV 6. Beide gebieden hebben een dubbelbestemming gekregen.

Archeologische verwachtingswaarde AWV2 is toegekend aan:

De rest van het gebied heeft een lage verwachting voor alle perioden en heeft Archeologische verwachtingswaarde AWV6 toegekend gekregen.

Onderzoeksnoodzaak binnen AWV2 en AWV6
Voor AVW2 geldt dat alleen archeologisch onderzoek plaats dient te vinden bij plangebieden groter dan 500 m2, waar bodemingrepen dieper dan 30 cm -mv reiken. Doel van het inventariserend onderzoek moet zijn: het vaststellen van de intactheid van de bodem en het opsporen van vindplaatsen.

Voor AVW6 geldt dat in deze gebieden alleen onderzoek plaats dient te vinden als er sprake is van plangebieden groter dan 10.000 m2, waar bodemingrepen dieper dan 150 cm -mv gaan plaatsvinden. Doel van inventariserend onderzoek is het vaststellen van de intactheid van het landschap.

Cultuurhistorie

Historische geografie en landschap

In het bestemmingsplangebied Galecopperzoom is de structuur van de middeleeuwse cope-ontginning Galecop nog goed te herkennen. De aanduiding cop of cope geeft aan dat we hier te maken hebben met een van bovenaf geplande, systematische ontginning, waarbij kolonisten een koopovereenkomst sloten met de landsheer. Onder bisschop Willem I werd omstreeks 1060 het moerassige gebied ingedeeld, ontwaterd en bewoonbaar gemaakt. Centraal in dit gebied werd van noord naar zuid een wetering gegraven, met daarlangs een kade, de huidige Galecopperdijk, de ontginningsbasis van de cope. Vanaf de wetering werden naar beiden kanten lange rechte sloten gegraven tot aan de achterkades, om zo het gebied te ontwateren. De sloten verdeelden het gebied in lange strookvormige percelen. Langs de Galecopperdijk werden de boerderijen gebouwd. Deze middeleeuwse structuur bleef in grote lijnen bewaard tot de verstedelijking.

De uitgestrektheid van het oude landschap is verloren gegaan door bebouwing in het zuiden, nieuw groen in het oosten en westen en de A12 in het noorden. Toch is een groot deel van het gebied de middeleeuwse opzet nog te herkennen. Centraal ligt nog duidelijk de Galecopperdijk, omgeven door sloten met daarlangs enkele (soms verlaten) erven. Het graslandgebied heeft nog een zekere uitgestrektheid en de strokenstructuur en sloten vormen nog een landschappelijk ensemble met de oude ontginningsbasis. Het westen en zuidwesten is nu in gebruik als park, speelweide of sportaccommodatie. In de inrichting schijnt het oude landschap nog door en sommige poldersloten bestaan nog in het groen. Helemaal in het westen vormt de Reinesteijnse Weg nog de herkenbare achterkade van de polder.

Stedenbouwkundige ontwikkeling en bebouwingskarakteristiek

De Galecopperzoom ligt ten noorden van de woonwijk Galecop, die in de jaren 90 van de twintigste eeuw ontwikkelt in het noordelijke deel van de gemeente Nieuwegein. Dit voormalige buitengebied, de polder Galecop, ligt noordelijk van de wijken, die na 1970 tot stand zijn gekomen in het kader van het definitieve Structuurplan uit 1969.

In het bestemmingsplangebied zijn belangrijke historische structuren zichtbaar gebleven: de ontginningsassen Reinesteijnseweg langs de westflank, en de Galecopperdijk en de Galecopperwetering. Deze ontginningsassen zijn bepalend voor de verkavelingsstructuren en de situering van de lintbebouwing  langs de oude wegen. Langs de Reinesteijnseweg zijn elementen van de oude verkavelingsstructuren en de agrarische lintbebouwing herkenbaar gebleven. Cultuurhistorische waarde bezit hier de boerderij Reinesteijnseweg 9, een langhuisboerderij met markant gedetailleerde voorgevel uit 1910. Van de spaarzaam aanwezige lintbebouwing langs de Galecopperdijk is alleen de langhuisboerderij op nr. 13 van belang (gemeentelijk monument). De vermoedelijk laat 18de-eeuwse boerderij, ‘Oudervrucht’ genaamd, heeft een rieten kap. Op het erf bevindt zich nog een hooiberg.

In het gebied zijn geen rijksmonumenten aanwezig. In het plangebied bevindt zich een gemeentelijk monument, Galecopperdijk 13, boerderij (GM). Deze is op de plankaart van een specifieke aanduiding voorzien.

De woning aan de Reinesteijnseweg 9 is benoemd tot waardevol object en eveneens aangeduid op de verbeelding. Deze is op de plankaart van een specifieke aanduiding voorzien.

 

 

2.9 Milieu

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van het verrichtte onderzoek naar relevante feiten en af te wegen belangen (artikel 3.2. Algemene wet bestuursrecht). Per onderzoeksaspect wordt een beschrijving gegeven van de situatie ter plaatse.

2.9.1 Geluid

De Wet geluidhinder (Wgh) heeft tot doel de mensen te beschermen tegen geluidsoverlast. Op basis van deze wet dient bij het opstellen van een bestemmingsplan aandacht te worden besteed aan het aspect "geluid".

In het kader van de Wet geluidhinder is bij de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek vereist naar de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen vanwege industrielawaai, weg- en railverkeerslawaai. Dit geldt alleen voor (geplande) geluidsgevoelige bestemmingen die binnen de zone van een weg, spoorweg of industrieterrein liggen.

 

De verplichting tot het uitvoeren van een akoestisch onderzoek in relatie tot het opstellen van een bestemmingsplan geldt niet indien in dat bestemmingsplan geen mogelijkheden worden geboden voor het realiseren van nieuwe woningen en andere geluidgevoelige objecten. Voorliggend bestemmingsplan is een consoliderend plan dus aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk. Er wordt volstaan met een beschrijving van de huidige situatie.

2.9.1.1 Industriegeluid

Op basis van de Wet geluidhinder geldt een verplichte zonering voor industrieterreinen, waarop inrichtingen zijn gevestigd of kunnen worden gevestigd, die in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken. Binnen dit bestemmingsplan of de directe omgeving liggen geen gezoneerde industrieterreinen en/of geluidzones hiervan.

2.9.1.2 Weg- en railverkeergeluid

Sinds de wijziging van de Wet Geluidhinder op 1 juli 2012 zijn de meeste Rijkswegen en spoorwegen aangegeven op geluidplafondkaarten. Dit betekent dat langs deze (spoor)wegen geluidproductieplafonds (GPP's) zijn vastgesteld op bepaalde referentiepunten langs de (spoor)weg.

 

Wegverkeer

De rijkswegen die Nieuwegein omringen: de A2, A12 en A27 zijn allemaal opgenomen op geluidplafondkaart en hebben dus geen zone meer. De GPP's die niet overschreden mogen worden, zijn opgenomen in het geluidregister van Rijkswaterstaat. Ook voor wegverkeerslawaai geldt dat onderzoek niet verplicht is voor bestaande situaties, die niet wijzigen door het vaststellen of herzien van het bestemmingsplan. Aanvullend onderzoek is dus niet noodzakelijk.

Opgemerkt wordt nog dat aan de Reinesteijnseweg een geluidwal wordt / gedeeltelijk is gerealiseerd. Hier is een apart bestemmingsplan voor opgesteld (bestemmingsplan Geluidwal Galecopperzoom).

 

Railverkeer

Voor Nieuwegein zijn geen spoorwegen op de geluidplafondkaart aangegeven, maar wel op de zonekaart volgens art. 106 Wet Geluidhinder. De zone vanwege de sneltram is 100 m aan weerszijden van het spoor. De sneltram ligt op behoorlijke afstand van de Galecopperzoom, waardoor de zone niet over het bestemmingsplangebied heen ligt. Bovendien is onderzoek niet verplicht voor bestaande situaties, die niet wijzigen door het vaststellen of herzien van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan betreft een actualisatie van het vigerend bestemmingsplan. Aanvullend onderzoek is dus niet noodzakelijk.

2.9.2 Bedrijven en Milieuzonering

In het kader van de Wet milieubeheer dient in nieuwe situaties rekening te worden gehouden met (wenselijke) afstanden tussen bepaalde milieubelastende functies en milieugevoelige functies. Rond bedrijven liggen hindercirkels waarvan de minimale afstanden ten opzichte van gevoelige functies (zoals woningen) bepaald worden aan de hand van onder andere het bedrijfstype en de omvang van het bedrijf. Voor het bepalen van de minimale afstanden worden de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering" en de "Wet geurhinder en veehouderij (2006)/ Besluit landbouw milieubeheer (2006)" gebruikt.

 

Het voorliggende plan is een consoliderend plan waarin er van wordt uitgegaan dat elk bedrijf een vergunning heeft die is afgestemd op de huidige situatie. In de vigerende milieuvergunningen (nu omgevingsvergunning) is rekening gehouden met de woningen die binnen de hindercirkels staan.

 

Bestaande functies in het plangebied

Het plangebied kan worden aangemerkt als een rustig buitengebied. Binnen het plangebied komen naast de woonfunctie ook andere functies voor zoals een school en diverse sportverenigingen en sportvelden. In dit plan is sprake van vastlegging van de bestaande situatie.

 

Aan de oostzijde is een sportveldencomplex met verlichting gelegen. In de Handreiking wordt hiervoor een afstand van 50 meter genoemd. Er worden geen nieuwe gevoelige functies binnen 50 meter mogelijk gemaakt. Binnen een straal van 50 meter van de sportverenigingen aan de Galecopperzoom (1 en 3) zijn geen woningen gelegen.

Voor scholen geldt een afstand van 30 meter. Binnen het plan en naar de omgeving wordt voldaan aan genoemde afstanden. Bovendien betreft dit bestaande situaties waarvoor uitgangspunt is dat de vigerende vergunningen, voor zover van toepassing, en het Activiteitenbesluit afdoende moeten worden geacht.

 

Bestaande functies rondom het plangebied

Aan de Reinesteijnseweg 8 ligt een loon- en verhuurbedrijf (milieucategorie 2). Er wordt van uitgegaan dat de vigerende vergunningen, voor zover van toepassing, en het Activiteitenbesluit afdoende moeten worden geacht.

2.9.3 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's dienen binnen aanvaardbare grenzen te blijven. De regels zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), en de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (CRnvgs). Deze circulaire wordt ingetrokken als het Besluit externe veiligheid transport (Btev) en de regelgeving voor het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen in werking treedt (naar verwachting 2013). In deze regelgeving worden twee normstellingen gehanteerd:

Bebouwing is niet toegestaan binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:

Voor iedere toename van het GR geldt een verantwoordingsplicht binnen het zogenaamd invloedsgebied, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt. Voor transportassen kan als toetsingsafstand voor ruimtelijke beperkingen 200 m aangehouden worden, voor bedrijven verschilt het invloedsgebied per type bedrijf.

 

Toetsing plangebied

In of in de nabijheid van het plangebied zijn de volgende risicobronnen aanwezig:

 

Rijkswegen A2 en A12

De contour voor het plaatsgebonden risico als gevolg van de A2 en A12 zijn bepaald ten behoeve van het Basisnet weg. Voor de A2 bedraagt deze 0 meter en tevens is er geen plasbrandaandachtsgebied. Het plaatsgebonden risico van de A12 bedraagt 25 meter gemeten vanaf het midden van de weg. Daarnaast is er een plasbrandaandachtsgebied van 30 meter, gemeten vanaf de rechterrand van de rechterrijstrook. Deze zones vallen buiten het plangebied. Het groepsrisico als gevolg van de A2 bedraagt minder dan 0,1 x de oriëntatiewaarde. Voor de A12 ligt dit tussen de 0,1 en 1 x de oriëntatiewaarde. Uit berekeningen van Stad Utrecht blijkt dit circa 0,3 x de oriëntatiewaarde te zijn, in zijn geheel veroorzaakt door de bebouwing aan Utrechtse zijde (Papendorp).

 

Defensieleiding

Ten oosten van het plangebied loopt op meer dan 70 meter een hogedruk 8 inch stalen leiding van defensie. Door de leiding worden uitsluitend K2- en K3-producten vervoerd. De contour voor het plaatsgebonden risico ligt op de leiding, het invloedsgebied van het groepsrisico is een strook van 31 meter aan weerskanten van de leiding. Deze leiding is derhalve niet van invloed op het plangebied.

 

Amsterdam-Rijnkanaal

Het plangebied bevindt zich op meer dan 155 meter van het Amsterdam-Rijnkanaal (ARK). In het Basisnet water is het ARK aangewezen als een zgn. zwarte vaarweg. De PR10-6 contour ligt maximaal tot op de oever, er is geen veiligheidszone. Wel is er een plasbrandaandachtsgebied van 25 meter waarbinnen slechts gemotiveerd gebouwd mag worden. Daarnaast moet het groepsrisico verantwoord worden binnen 200 meter van de vaarweg bij bepaalde dichtheden. De aanwezige sportvelden in het plangebied met daarin ook een kinderdagverblijf bevinden zich op meer dan 200 meter van het Amsterdam Rijnkanaal. Zowel het groepsrisico als het plaatsgebonden risico is derhalve geen aandachtspunt.

 

Propaantanks

In het plangebied bevinden zich twee propaantanks: aan de Reinesteijnseweg 10a (1.200 liter), Galecopperdijk 13 (2.700 liter). De dichtstbijzijnde propaantank buiten het plangebied ligt aan de Reinesteijnseweg 8a (3.000 liter). Voldaan wordt in alle gevallen aan de veiligheidsafstanden uit het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer. De regelgeving met betrekking tot het groepsrisico is niet van toepassing op deze propaantanks.

 

Route gevaarlijke stoffen

Vanaf de A12 loopt door Nieuwegein een aangewezen route voor gevaarlijke stoffen door Nieuwegein over de Laagravenseweg, Plettenburgerbaan,

Zuidstedeweg, Binnenwal en Brugwal naar het bedrijf Ecolab. Deze route ligt op enige afstand van het plangebied en heeft hierop geen invloed. Wel zijn er ontheffingen van deze route afgegeven voor het plangebied ten behoeve van de aflevering van propaan voor de woningen en bedrijven aan de Reinesteijnseweg en Galecopperdijk. De frequentie van vervoer is zeer beperkt waardoor het plaatsgebonden risico of groepsrisico geen aandachtspunt is.

 

Verantwoording groepsrisico plangebied

Dit plan maakt geen nieuwe bestemmingen mogelijk. De hoogte van het groepsrisico kan daarom niet verder toenemen als gevolg van dit plan. Hieronder wordt ingegaan op het maatgevend scenario, de te nemen maatregelen, rampenbestrijding en de zelfredzaamheid.

 

Conclusie

Uit voorgaande volgt dat externe veiligheid geen belemmering is voor het bestemmingsplan.

2.9.4 Luchtkwaliteit

Ruimtelijke plannen dienen voor luchtkwaliteit te voldoen aan de normen zoals deze zijn gesteld in de wet. De belangrijkste wet- en regelgeving voor luchtkwaliteit is vastgelegd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen). Voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM10), lood, koolmonoxide en benzeen zijn grenswaarden opgenomen.

 

Op basis van de Wet milieubeheer (artikel 5.16 ) kan een bestemmingsplan onder andere worden vastgesteld, indien aannemelijk is gemaakt dat de mogelijkheden die het bestemmingsplan biedt, niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wet milieubeheer opgenomen grenswaarde die behoort bij hoofdstuk 5, titel 5.2 Luchtkwaliteitseisen. Het is niet aannemelijk dat sprake is van overschrijding van deze grenswaarden omdat in het voorliggende bestemmingsplan uitsluitend de bestaande functies in het stedelijk gebied worden vastgelegd en er geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Nader onderzoek in het kader van dit bestemmingsplan is niet noodzakelijk.

 

Sinds 2002 brengt de gemeente Nieuwegein elk jaar haar luchtkwaliteit in beeld. Een van de meetpunten ligt aan de Reinesteijnseweg. De normen voor stikstof en fijn stof worden op dit moment op een aantal plekken in Nieuwegein nog niet gehaald. Dit betreft in het plangebied de Reinesteijnseweg 9. De gemeten jaargemiddeld concentratie voldoet aan de grenswaarde van 40 µg/m3 voor 2015 (bron: Jaarrapportage concentratiemetingen stikstofdioxide Nieuwegein 2011, buro Blauw) .

Het Rijk zal in het kader van de overschrijding op luchtkwaliteit op deze woning een scherm realiseren. Het 6 m hoge scherm dient door Rijkswaterstaat gerealiseerd te worden en uiterlijk in 2014 af te zijn. Deze verplichting volgt uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit scherm valt buiten het plangebied.

2.9.5 Bodem

Voorliggend bestemmingsplan betreft een grotendeels consoliderend plan, het is in beginsel gericht op het regelen van de bestaande functies in het plangebied. Er hoeft dan ook geen onderzoek verricht te worden naar de mogelijke bodem- of grondwaterverontreiniging in het kader van dit bestemmingsplan.

Indien sprake is van uitbreidingsmogelijkheden binnen aangegeven bebouwingsvlakken (die ook al in het vigerende bestemmingsplan zijn opgenomen) zal het bedoelde onderzoek in het kader van de verlening van de bouwvergunning aan de orde komen.

2.9.6 Belemmeringen

Radarverstoring 

Nieuwegein ligt in de nabijheid van de radarinstallatie Soesterberg. Rond deze radarinstallatie  geldt een radarverstoringsgebied. In het radarverstoringsgebied kunnen gebouwen (maar ook windmolens) met een hoogte van meer dan 45 meter mogelijk de werking van de radar verstoren. Er zijn in dit plangebied geen gebouwen of andere bouwwerken van 45 meter of hoger voorzien. Van mogelijke radarverstoring is dan ook geen sprake.

2.9.7 Sociale Veiligheid

Onder "Sociale Veiligheid" wordt verstaan: een omgeving maken waar men zich vrij van de dreiging van of een confrontatie met geweld, kan bewegen. Het begrip "sociale veiligheid" kent twee kanten: de onveiligheidsgevoelens en de werkelijke onveiligheid. De factoren die kunnen bijdragen aan meer veiligheid zijn: informeel toezicht, persoonlijke controle en het imago van het gebied. Toegespitst op het plangebied Galecopperzoom betekent dit, dat door inrichting en beheer van het openbare gebied een goede sociale controle mogelijk is. In het plangebied is een aantal aspecten te noemen waarbij sociale veiligheid bijzondere aandacht vraagt.

 

Vrijliggende groenvoorzieningen

Hieronder wordt verstaan de groenzone aan de westzijde van de wijk tussen de Reinesteijnseweg en de rijksweg A2 en de groenzone die van oost naar west loopt in het verlengde van het sportcomplex. Bij grootschalige groenvoorzieningen is het van belang, dat de inrichting zowel ruim van opzet als overzichtelijk is en blijft. Het instrument dat dit waarborgt is het gemeentelijk groenbeheersplan. De inrichting van de gebieden is niet enkel van toepassing op de groenvoorzieningen, maar ook op de structuur van de routes daar doorheen. De routes moeten voldoende breed en goed gelegen zijn. Tevens is van belang dat de verlichting van de doorgaande fietspaden van voldoende niveau is, waardoor sociale onveiligheidsgevoelens beperkt kunnen worden. Via het groenbeheersplan wordt dat bewaakt.

 

Langzaamverkeersroutes

In het plangebied is een onderscheid gemaakt tussen primaire en secundaire langzaamverkeersroutes. De primaire routes zijn de belangrijkste fietsverbindingen met een noord-zuid en oost-west oriëntatie (onder andere de route langs de Galecopperdijk en de Galecopperwetering). Voor het merendeel worden de routes begeleid door woonbebouwing. Voorzover deze door groenvoorzieningen lopen, moet (in het bijzonder in de avonduren) voldoende verlichting aanwezig zijn. In de praktijk is dit gerealiseerd.

2.9.8 Milieueffectrapportage

Algemeen

Op 1 april 2011 is het nieuwe Besluit milieueffectrapportage ingegaan. Het besluit is aangepast omdat de Europese rechter heeft geoordeeld dat de drempelwaarden voor m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten onvoldoende recht deden aan de vraag of er sprake is van "aanzienlijke gevolgen voor het milieu". Het besluit is aangepast en de drempelwaarden zijn nu indicatief. Dat betekent dat als een project (ruim) onder de drempelwaarden blijft er wel een toetsing moet worden gedaan. Het bevoegd gezag moet zich er van gewissen dat er daadwerkelijk geen aanzienlijke gevolgen voor het milieu zijn.

Bij de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met een oppervlakte vanaf 100 ha is er een beoordelingsplicht en daaronder meestal niet, maar in sommige gevallen wel. De drempelwaarden in het Besluit m.e.r. (kolom 2 'gevallen' in de D-lijst) zijn gebaseerd op algemene kenmerken van een activiteit en een globale aanname dat bij gevallen onder de drempelwaarde geen belangrijke nadelige milieugevolgen zullen optreden. Dat hoeft echter niet altijd het geval te zijn: in bepaalde gevallen kan een activiteit met een kleinere omvang wel degelijk belangrijke nadelige milieugevolgen hebben.

De consequentie van de nieuwe regeling is dat elk besluit of plan, dat betrekking heeft op activiteiten, die voorkomen op de D-lijst aandacht moet worden besteed aan m.e.r. Er zal een toets moeten worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets, die dus een nieuw element is in de m.e.r.-regelgeving, wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

De vormvrije m.e.r.-beoordeling is dus altijd nodig als een besluit of plan wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst.

 

Plangebied Galecopperzoom

De mogelijk mer-plichtige activiteiten in dit bestemmingsplan betreft de functie woningen. Woningen vallen onder de beschrijving “D 11.2 De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen” uit bijlage D van het Besluit MER. Echter vanwege het conserverende karakter van dit bestemmingsplan is er geen sprake is van aanleg, wijziging of uitbreiding.

 

Ook in de Provinciale Milieuverordening staan geen activiteiten waarvoor een (plan- of project-) MER of m.e.r.-beoordeling moeten worden opgesteld.

 

Ecologie

In de directe omgeving van het plangebied liggen geen reservaatgebieden of speciale beschermingszones, zoals Natura 2000-gebieden. De Natura 2000-gebieden liggen op een dusdanige afstand en buiten de gemeentegrenzen van Nieuwegein, dat de mogelijkheden binnen dit bestemmingsplan geen nadelige invloed of in ieder geval geen significante nadelige invloed op de instandhoudingsdoelen van deze Natura 2000-gebieden heeft. Er hoeft dan ook geen Passende beoordeling in het kader van de Europese Habitatrichtlijn te worden opgesteld.

 

Conclusie

Op basis van bovenstaande is dit bestemmingsplan niet MER-plichtig.

3 Beleidskader

 

3.1 Algemeen

Het Europese, nationale en provinciale beleid voor ruimtelijke ordening is neergelegd in onder meer beleidsnota's, verordeningen en structuurvisies. Het beleid van hogere overheden werkt meestal door in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Nieuwegein is dit het geval. Met het beleid van hogere overheden gaan over het algemeen heel andere belangen gepaard en is sprake van een ander schaalniveau dan het niveau van een (kleinschalig) bestemmingsplan. In dit hoofdstuk wordt daarom uitsluitend ingegaan op beleid dat voor de ontwikkeling van het plangebied van toepassing is.

3.2 Rijks-, provinciaal en regionaal beleid

 

3.2.1 Ruimtelijk beleidskader

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Begin 2012 is in werking getreden de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Deze vervangt onder andere de Nota Ruimte 2006. Deze Structuurvisie is in juni 2011 als ontwerp vastgesteld door de ministerraad en op 22 november 2011 door de 2e Kamer aangenomen. Met de Structuurvisie zet het kabinet het roer om in het nationale ruimtelijke beleid. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

 

Het Rijk zet het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid in voor een concurrerend, leefbaar en veilig Nederland. Bovendien is het Rijk verantwoordelijk voor een goed systeem van ruimtelijk ordening. Om een zorgvuldig gebruik van de schaarse ruimte te bevorderen, wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Dat betekent: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergebruikt en mocht nieuwbouw echt nodig zijn, dan altijd zorgen voor een optimale inpassing en multimodale bereikbaarheid.

 

AmvB Ruimte

Het deel van het rijksbeleid dat bindend is voor andere overheden is vastgelegd

in de AmvB Ruimte (vastgesteld op 15 juni 2011). Hierin legt het rijk vast in welke gebieden nationale belangen gelden. Deze nationale belangen zijn onder meer van toepassing op gebieden die tot de Ecologische Hoofdstructuur behoren. De AmvB Ruimte schrijft voor dat provincies in verordeningen moeten opnemen welke gebieden hiertoe behoren. De Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2009 is op 21 september 2009 vastgesteld door Provinciale Staten.

 

Streekplan 2005-2015 (2004: sinds 1 juli 2008 Structuurvisie)

Het streekplan geeft de hoofdlijnen voor het ruimtelijk beleid voor de komende periode weer. Het ruimtelijk beleid is voor een belangrijk deel ingegeven door het principe van beheerste groei. GS willen zo de aantasting van waardevolle en kwetsbare open ruimte door nieuwe verstedelijking zoveel mogelijk vermijden. Ook willen zij de contrastwerking tussen stad en land versterken. In verband daarmee is het gewenst om nieuwe bouwmogelijkheden binnen het bestaand stedelijk gebied goed te benutten. Beleidsmatig is dit vertaald in een ruimtelijke afbakening van het stedelijk gebied door rode contouren. Het plangebied Galecopperzoom valt als stedelijk groen binnen de stedelijke contour.

 [image][image]

 

Op dit moment wordt gewerkt aan de nieuwe Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS). Hét ruimtelijk beleid dat de provincie Utrecht vastlegt voor de periode 2013-2028 en het beleid dat kaders stelt voor gemeenten in de provincie Utrecht door middel van een verordening. Van 3 april tot en met 14 mei hebben de Ontwerp Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 (PRS), de Ontwerp Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) en de planMER(Milieu Effect Rapportage) ter inzage gelegen. Daarna is de reactie op alle zienswijzen opgesteld. Deze concept Nota van beantwoording is 28 augustus jl. vastgesteld door Gedeputeerde Staten. Begin 2013 stellen Provinciale Staten de PRS en PRV definitief vast.

 

Provinciale Ruimtelijke Verordening, Provincie Utrecht 2009 

In deze verordening zijn specifieke eisen gesteld waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen.

 

Regionaal Structuurplan 2005-2015

Het Regionaal Structuurplan, dat op 21 december 2005 is vastgesteld, vormt een integraal afwegingskader, een toetsingskader voor planologische besluiten en een uitvoeringskader voor de periode 2005-2015. Ambities van het RSP zijn: invulling geven aan de positie van de regio in de Randstad, het versterken van de regionaal-economische structuur en het verbeteren van de bereikbaarheid.

Regionale kwaliteiten moeten gewaarborgd en verder uitgebouwd worden door het veiligstellen en tijdig ontwikkelen van landschappelijke en ecologische kwaliteiten; het verbeteren van de kwaliteit van woon- en leefklimaat; het versterken van de regionaal-economische structuur; het streven naar een evenwichtige ontwikkeling van de regio Utrecht; een bereikbare en leefbare regio voor iedereen; het benutten van de cultuurhistorische kwaliteiten voor versterking van identiteit en kwaliteit van de leefomgeving en het hanteren van water als ordenend principe. De regio Utrecht wil de groei van de bevolking in de regio zelf opvangen door tot 2015 voldoende nieuwe woningen te bouwen samen met de ontwikkeling van recreatieve voorzieningen en infrastructuur. Het plangebied Galecopperzoom is op de plankaart bij de RGS grotendeels aangewezen als recreatie groen. Dergelijke gebieden zijn recreatiegebieden binnen stedelijk en landelijk gebied aansluitend aan stedelijk gebied, met een grote stedelijke invloed door een afwisseling van onder andere (dag)recreatieterreinen, recreatief groen, fiets- en wandelpaden en omvangrijke sportcomplexen.

 

 [image]

 

 [image]

 

De gemeente Nieuwegein heeft met het Bestuur Regio Utrecht het Uitvoeringscontract Regionaal Structuurplan afgesloten. In dit contract is vastgelegd op welke wijze de gemeente en Bestuur Regio Utrecht bijdragen aan de ruimtelijke ontwikkeling van de Utrechtse regio. In het contract is ook de investering in de recreatieve voorzieningen in groene zone geluidswal A2 en een recreatieve plus op ecologische verbindingszone

Galecopperzoom opgenomen.

3.2.2 Beleidskader verkeer, vervoer en parkeren

Regionaal Verkeers- en VervoerPlan 2005-2015 (2004)

Het BRU-beleid concentreert zich rond drie thema's: bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid. Omdat mobiliteitsproblemen zich al lang niet meer alleen op de spits concentreren en grootschalige uitbreidingen van infrastructuur vanwege financiële én ruimtelijke beperkingen voorlopig niet aan de orde zijn, kiest het BRU voor "selectieve bereikbaarheid" als centrale notitie. De bereikbaarheid van de ruimtelijk en economisch belangrijke kerngebieden krijgt daarbij de hoogste prioriteit. Deze bereikbaarheid heeft betrekking op alle vervoerswijzen: auto, fiets en openbaar vervoer. Het wegennet kan de forse groei van het autogebruik niet verwerken hetgeen een toename van de lengte van de files betekent als er geen maatregelen worden genomen.

Hoofdpunten van het BRU-beleid zijn:

 

3.2.3 Beleidskader waterhuishouding

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap nader wordt behandeld.

 

Europa:

Nationaal:

Provinciaal:

 

Waterschapsbeleid

“Water voorop!” Waterbeheerplan 2010-2015

Het waterbeheerplan beschrijft in hoofdlijnen de belangrijkste doelen en maatregelen die het waterschap de komende zes jaar wil bereiken en uitvoeren. In het plan staat hoe Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden zorgt voor een duurzaam, schoon en veilig watersysteem. In het waterbeheerplan zijn onder andere de maatregelen voor de KRW vastgelegd. Voor de maatregelen geldt een resultaatsverplichting voor eind 2015. De doelen die aan deze maatregelen ten grondslag liggen zijn vastgelegd in het Waterplan van de Provincie Utrecht.

  

Voor ruimtelijke ontwikkelingen geldt het principe van Duurzaam waterbeheer. Het uitgangspunt voor de planontwikkeling is dat het gebied hydrologisch neutraal moet worden ontwikkeld met als doel dat de planontwikkeling geen gevolgen heeft voor het grond- en oppervlaktewater en de waterkwaliteit. Daarmee wordt geborgd dat de ontwikkeling van het gebied met betrekking tot wateraspecten duurzaam is.

 

Waterstructuurvisie (Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, 2002)

Water speelt een steeds grotere rol in onze samenleving. Functies zijn afhankelijk van de beschikbaarheid van water. Daarnaast verandert het klimaat. Daarom heeft water in de toekomst meer ruimte nodig. In de Waterstructuurvisie presenteert het waterschap zijn integrale visie op een duurzaam waterbeheer op de lange termijn. Doelen hierbij zijn:

  1. het gewenste veiligheidsniveau tegen overstroming en wateroverlast is gegarandeerd;

  2. er is sprake van een goede waterkwaliteit;

  3. de ecohydrologische variatie binnen het plangebied is hersteld;

  4. de bodemdaling is verminderd of zo mogelijk stopgezet;

  5. er zijn goede gebruiksmogelijkheden van het plangebied voor verschillende maatschappelijke functies; er is voldoende water van voldoende kwaliteit beschikbaar om dit mogelijk te maken;

  6. de landschappelijke betekenis van water is behouden of versterkt.

 

In de structuurvisie zijn gebiedsspecifieke doelstellingen en maatregelen gedefinieerd. Ook staat het streefbeeld voor 2050 beschreven, gebaseerd op de volgende principes:

Het streefbeeld kan niet los worden gezien van het toekomstige grondgebruik binnen ons beheergebied. Enerzijds vraagt het streefbeeld op een aantal plaatsen om meer ruimte voor water. Anderzijds kan het streefbeeld alleen worden bereikt indien het grondgebruik meer op de waterdoelstellingen wordt afgestemd. Voor de drie belangrijkste functies wonen/werken, landbouw en natuur is daarom in kaart gebracht of en hoe deze functies passen bij een duurzaam waterbeheer. Dit is in combinatie met het streefbeeld vertaald naar een visie op het toekomstig gewenste grondgebruik in ons werkgebied.

 

Ruimtelijke ontwikkelingen

Elke ruimtelijke ontwikkeling kan invloed hebben op water.

Niet alleen bouwen nabij of op een waterkering, maar ook een toename van verhard oppervlak. Een ruimtelijke ontwikkeling moet minimaal voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. In het kader van een watertoetsproces moeten de gemeente en het waterschap zoeken naar kansen om het watersysteem te verbeteren en duurzaam in te richten. Voor elke toename van verharding van meer dan 500 m2 in stedelijk gebied en 1000 m2 in landelijk gebied is een Watervergunning nodig.

3.2.4 Beleidskader natuur en landschap (flora en fauna)

Vogel- en Habitatrichtlijn (1992)

De Europese Unie heeft de Vogel- en Habitatrichtlijn uitgevaardigd, ter waarborging van de biologische diversiteit op het grondgebied van de EU. De Europese vogelrichtlijn heeft als doel de bescherming van in het wild levende vogels en hun leefgebied op het grondgebied van de Europese Unie. Dit vindt plaats door de aanwijzing van zogenaamde speciale beschermingszones. In principe geldt dit ook voor de Habitatrichtlijn, die is gericht op het instandhouden van het natuurlijke habitat en de bescherming van wilde flora en fauna.

In Nederland is de vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn vereiste bescherming van soorten overgenomen in onder andere de Flora- en faunawet. Sinds 1 april 2002 regelt de Flora- en faunawet de bescherming van in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden. Bovendien dient iedereen voldoende zorg in acht te nemen voor in het wild levende planten en dieren. Daarnaast is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren.

Het plangebied Galecopperzoom maakt geen deel uit van een dergelijke beschermingszone. De dichtstbijzijnde zones liggen in de Krimpenerwaard. Dit betreft de Habitatrichtlijngebieden Luistenbuul en Koekoeksche Waard en het Vogelrichtlijngebied Rouwe Boezem. Beide gebieden liggen op ruim 10 km van het plangebied.

 

Natuurbeschermingswet 1998

Op 1 oktober 2005 is de gewijzigde Natuurbeschermingswet 1998 in werking getreden. Vanaf dat moment heeft Nederland de gebiedsbescherming van de Europese vogel- en habitatrichtlijn in de nationale wetgeving verankerd (de soortbescherming is reeds verankerd in de Flora- en faunawet). Uitgangspunt van de gewijzigde natuurbeschermingswet is een integrale bescherming van de aangewezen vogel- en habitatrichtlijngebieden. Dit betekent dat in beginsel elke aantasting, die schadelijke gevolgen kan hebben voor het aangewezen Vogel- of Habitatrichtlijngebied dient te worden gereguleerd. Bij activiteiten in of nabij een vogel- of habitatrichtlijngebied wordt een onderscheid gemaakt tussen plannen, projecten en andere handelingen die significante gevolgen kunnen hebben voor het aangewezen vogel- of habitatrichtlijngebied en alle overige handelingen die schadelijk kunnen zijn. Voor plannen, projecten of andere handelingen die geen significante gevolgen hebben, wordt de zware afwegingsprocedure van de habitatrichtlijn niet verplicht. Onderzoek naar mogelijke effecten blijft echter noodzakelijk.

In het plangebied liggen geen natuurbeschermingswetgebieden, de dichtstbijzijnde gebieden zijn dusdanig ver verwijderd van het plangebied (zij bevinden zich buiten de gemeentegrenzen) dat zij geen invloed uitoefenen op dit bestemmingsplan.

 

Structuurschema Groene Ruimte (1995)

Het rijksbeleid is gericht op een duurzame ontwikkeling en een verantwoord toekomstig gebruik van het landelijk gebied, onder andere in de vorm van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). De EHS is een samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden. De geluidswal aan de westzijde van het plangebied Galecopperzoom maakt deel uit van de EHS.

3.2.5 Beleidskader cultuurhistorie en archeologie

Archeologie

Verdrag van Malta (1992)
Het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed, kortweg het "Verdrag van Malta" is op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen. Uitgangspunt van het verdrag is het archeologisch erfgoed waar mogelijk te behouden. Bij het ontwikkelen van ruimtelijk beleid moet het archeologisch belang, beter nog het cultuurhistorisch belang, vanaf het begin meewegen in de besluitvorming. Deze benadering ligt ook ten grondslag aan het rijks- en provinciaal beleid. Het Verdrag is door het rijk geratificeerd door wijziging van de Monumentenwet 1988. Artikel 38a van deze wet geeft nu aan dat de gemeenteraad bij vaststelling van een bestemmingsplan rekening dient te houden met archeologische waarden. Op basis van het bestemmingsplan kan bijvoorbeeld bij de verlening van een bouw- of aanlegvergunning als voorwaarde worden gesteld dat de aanvrager een archeologisch rapport overlegt.

Provinciaal archeologiebeleid
Het provinciaal beleid voor de archeologische monumentenzorg is er in de eerste plaats op gericht waardevolle archeologische vindplaatsen in situ te behouden. Dit beleid is nader uitgewerkt en vastgelegd in de provinciale Cultuurnota, de Provinciaal Ruimtelijke Structuurvisie en de Cultuurhistorische Hoofdstructuur van de provincie Utrecht (CHS). Hierin is de omgang van de provincie met cultuurhistorische waarden vastgelegd. Ten slotte verplicht de Provinciale Ruimtelijke Verordening gemeentes om in een bestemmingsplan in specifieke gebieden bestemmingen en regels op te nemen die het behoud van de in het plangebied aanwezige archeologische waarden waarborgen.

 

Cultuurhistorie

Nota Belvedère
In de Nota Belvedère (juli 1999) geeft het Rijk te kennen dat de cultuurhistorische identiteit van gebieden sterker richtinggevend moet worden voor de ruimtelijke inrichting. Het Rijk streeft naar ontwikkelingsgericht inzetten van bestaande cultuurhistorische kwaliteiten, waarbij vervlechting van cultuurhistorie in het ruimtelijke ordeningsbeleid uitgangspunt vormt. In de ruimtelijke inrichting dienen de cultuurhistorische waarden niet alleen herkenbaar te blijven, maar ook te worden versterkt. De doelstellingen zijn:

 

Modernisering Monumentenzorg
Met de wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening per 1 januari 2012, in het kader van de MoMo (Modernisering Monumentenzorg), zijn gemeenten verplicht om in bestemmingsplannen rekening te houden met cultuurhistorische waarden. Het besluit regelt dat de effecten van een initiatief op cultuurhistorische waarden in een gebied inzichtelijk worden gemaakt, en indien nodig worden de waarden vastgelegd in het plan, middels specifieke regels. Met deze wetswijziging is cultureel erfgoed ingebed in de ruimtelijke ordening.

 

3.2.6 Beleidskader milieu

Geluid

De Wet geluidhinder stelt eisen aan de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten. Geluidsgevoelige objecten zijn bijvoorbeeld woningen, scholen en ziekenhuizen. Bedrijven zijn niet gevoelig. In de Wet geluidhinder is regelgeving voor wegverkeer-, railverkeers- en industrielawaai opgenomen. De regelgeving geldt alleen voor wegen, spoorlijnen en bedrijventerreinen die een geluidszone hebben. Daarnaast geeft de Wet milieubeheer geluidsvoorschriften voor bedrijven, ook voor bedrijven die niet op een gezoneerd bedrijventerrein zijn gelegen.

 

Bodem

Volgens artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening dient in verband met de

uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak.

In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

 

Lucht

De Wet milieubeheer geeft de wettelijke kwaliteitsnormen voor verschillende verontreinigende stoffen in de buitenlucht. Bij de kwaliteitsnormen wordt onderscheid gemaakt tussen grenswaarden en plandrempels. Grenswaarden gelden voor de toekomstige situatie. Plandrempels geven een huidig kwaliteitsniveau waarboven het maken van plannen ter verbetering van de luchtkwaliteit verplicht is. Indien een plandrempel niet wordt overschreden, maar de grenswaarde wel, voldoet de luchtkwaliteit (nog) niet aan de wettelijke norm. Er behoeven in dat geval echter geen plannen opgesteld te worden, aangezien wordt verwacht dat de luchtkwaliteit vanwege het schone-auto-beleid – zonder het treffen van aanvullende maatregelen – in de toekomst voldoet aan de grenswaarde.

 

Externe veiligheid

Het externe veiligheidsbeleid is verankerd in diverse wet- en regelgeving. Voor voornoemd bestemmingsplan zijn de volgende besluiten relevant:

  1. Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Met het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd. Vuurwerkbedrijven vallen onder het Vuurwerkbesluit.

  2. Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRNVGS). De circulaire is van toepassing op bestemmingsplannen die liggen binnen de invloedsgebieden van transportroutes met vervoer van gevaarlijke stoffen.

  3. Besluit transport externe veiligheid (Btev). Hierin staan regels op het gebied van externe veiligheid voor de ruimtelijke inrichting rond wegen, waterwegen en spoorwegen met vervoer van gevaarlijke stoffen. Bijvoorbeeld verplichte veiligheidsafstanden tot deze transportroutes.

  4. Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Op basis van het Bevb dienen plannen, vergelijkbaar met het Bevi, te worden getoetst aan de grens- en richtwaarde voor het PR en de oriëntatie waarde voor het GR.

In voornoemde Besluiten en de circulaire is de verantwoordingsplicht groepsrisico opgenomen. Deze verantwoording houdt in dat iedere wijziging met betrekking tot planologische keuzes moet worden onderbouwd en verantwoord door het bevoegd gezag.

3.3 Gemeentelijk beleid

 

3.3.1 Ruimtelijk beleidskader

Structuurvisie Nieuwegein 2030

Hoe spelen wij in op alle ruimtelijke ontwikkelingen die op onze stad afkomen? In de Structuurvisie Nieuwegein Verbindt 2030 (vastgesteld in de raad van januari 2010) geeft de gemeente Nieuwegein antwoord op deze vraag. Bij de opgaven voor de toekomst wordt ingezet op 'kwaliteit'. Bij de invulling hiervan is 'verbinden' de rode draad, zowel in sociaal als in fysiek opzicht. Bij het uitwerken en vertalen van de opgaven in ruimtelijke oplossingen en voorstellen wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds stadsbrede ontwikkelthema's die integraal voor de hele stad gelden en anderzijds ontwikkelzones en -assen als aparte ruimtelijke onderdelen van de stad. Eén van deze ontwikkelzones betreft de A12 zone: de ontwikkelingszone aan de noordrand van Nieuwegein langs de A12. De A12 zone wordt in de visie getransformeerd naar een hoogwaardig, intensief woon-, werk- en voorzieningengebied. Plangebied Galecopperzoom maakt hier deel van uit.

 

Woonvisie (2005)

De woonvisie 2005 is een middellange termijnvisie op het wonen in Nieuwegein en geeft aan hoe attractief Nieuwegein als woongemeente is en hoe deze attractiviteit behouden kan blijven en waar mogelijk verbeterd kan worden. De woonvisie wordt als input gebruikt vanuit het Wonen bij meer integrale beleidsafweging. Op basis van de woonvisie zijn de volgende beleidsuitgangspunten vanuit het Wonen geformuleerd:

  1. Mogelijkheden voor aanvullende woningbouw zoveel mogelijk benutten en kansen creëren.

  2. Bij woningbouwontwikkelingen krijgt de realisering van groene woonmilieus voorrang.

  3. Daar waar voorzieningen aanwezig en bereikbaar zijn krijgt huisvesting voor senioren prioriteit.

  4. Er dient meer (goedkoop) aanbod te komen voor jongeren en starters door bevordering van de doorstroming en nieuwbouw op strategische locaties, bijvoorbeeld aan de randen van het centrum.

  5. Daarnaast blijft er aandacht voor huisvesting voor gezinnen, met name in het duurdere segment.

  6. Het is wenselijk om het imago van Nieuwegein te verbeteren en meer in overeenstemming te brengen met de kwaliteiten die de stad als (woon)gemeente heeft.

Bij nieuwbouw wordt dus ingezet op het vergroten van de differentiatie aan woningen en woonmilieus. Naast nieuwbouw is het realiseren van meer diversiteit ook mogelijk door in een bestemmingsplan een hoge mate van flexibiliteit toe te laten; dus om een woning uit te bouwen of bijgebouwen te plaatsen. Deze uit- en bijbouwmogelijkheden moeten zo maximaal mogelijk zijn. Differentiatie en flexibiliteit moeten ook in het gebruik van de woonruimte terugkomen. Dit houdt in dat een gedeelte van de woning voor andere functies ingezet moet kunnen worden, mits de woonfunctie de hoofdbestemming blijft. In dit verband wordt aangesloten op de Nota aan huis verbonden werkactiviteiten (2005).

 

Toeristisch recreatieve beleidsvisie (2005)

Het toeristisch en recreatief beleid van de gemeente Nieuwegein is vastgelegd in de nota Toeristisch-Recreatieve beleidsvisie Nieuwegein (2005-326). Hierin staat centraal dat gestreefd wordt naar een, in aard en omvang, dusdanig toeristisch-recreatief aanbod in Nieuwegein, dat het een verrijking betekent voor haar inwoners en aantrekkelijk is voor bezoekers van buiten de stad. Het beleid richt zich met name op de sterke punten aanwezig binnen de gemeente. Nieuwegein is een groene stad met veel parken en openbaar groen. Daarnaast bieden de water-as en de aanwezige cultuurhistorische elementen, zoals de Nieuwe Hollandse Waterlinie en de historische dorpskernen Jutphaas en Vreeswijk, kansen voor toeristisch-recreatieve ontwikkeling. Om aan te geven waar de grootste kansen liggen om concrete toeristisch-recreatieve projecten te realiseren, zijn vier beleidsspeerpunten benoemd. Aan ieder van deze speerpunten zijn concrete projecten toegevoegd.

  1. Cultuurhistorie, "behoud door ontwikkeling"

Nieuwegein beschikt over twee oude dorpskernen Jutphaas en Vreeswijk. Samen met de Nieuwe Hollandse Waterlinie vormen zij de historische ruggengraat van de gemeente. Uit toeristisch-recreatief oogpunt liggen hier kansen en is het van belang deze cultuurhistorische elementen te behouden. Hierbij geldt dat behoud van kwaliteit heel goed samen gaat met ontwikkeling, waarbij gezocht moet wordt naar een gezond evenwicht.

  1. Water, "verbindende schakel"

Het water in Nieuwegein kan beschouwd worden als de verbindende schakel tussen diverse toeristisch-recreatieve producten. De "water-as", gevormd door de Hollandsche IJssel, het Lekkanaal en het Merwedekanaal, is een interessant speelveld voor diverse projecten. Belangrijk is dat de inspanningen ter verbetering van de "water-as" blijven bestaan.

  1. Recreatief groen, "laagdrempelig en toegankelijk"

Het proces van verstedelijking gaat verder, hierdoor wordt het steeds belangrijker dat de Nieuwegeinse bevolking dicht bij huis toegang heeft tot openluchtrecreatie. Nieuwegein beschikt over relatief veel openbaar groen. Investeringen om deze kwaliteit te behouden en versterken zijn daarom nodig.

4. Imago en betrokkenheid, "promotie van de stad en het wij-gevoel"

Nieuwegein beschikt over een vrij ruim aanbod aan toeristisch-recreatieve elementen. Belangrijk is deze als één samenhangend geheel naar buiten toe te presenteren. Dit bevordert culturele levendigheid en het imago van de stad. Minstens zo belangrijk is het bevorderen van de binding van bedrijven en inwoners met Nieuwegein. Het wij-gevoel van inwoners en ondernemers moet de basis vormen voor een sterke binding met de stad. Door hen te informeren en te betrekken kan de saamhorigheid vergroot worden.

 

Nota aan-huis-verbonden werkactiviteiten (2005)

Deze notitie bevat het kader, waar binnen beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten in woningen en bijgebouwen mogen plaatsvinden. Doel van de nota is om een heldere, duidelijke regeling te krijgen voor mensen die een klein gedeelte van hun huis willen inrichten om van daaruit werkactiviteiten te ontplooien. De regeling maakt het voor bewoners mogelijk om binnen de juridische mogelijkheden werkactiviteiten te ontplooien, echter zonder dat dit voor de buurt tot onredelijke overlast gaat leiden. Een aan-huis-verbonden werkactiviteit wordt gedefinieerd als het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid op kleine schaal in een woning, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de desbetreffende beroepsuitoefening een ruimtelijk en visuele uitstraling heeft die in overeenstemming is met de woonfunctie ter plaatse. Maximaal mag een oppervlakte van 35% van het bruto vloeroppervlak van de woning en bijgebouwen tot een maximum van 75 m² worden gebruikt voor de aan-huis-verbonden werkactiviteit.

 

Aanpasbaar bouwen

Sinds 1992 heeft Nieuwegein een eigen beleid voor aanpasbaar bouwen. Ingegeven door de toenemende vergrijzing, bevordert aanpasbaar bouwen, behalve voor gehandicapten en ouderen, de toegankelijkheid en de bruikbaarheid van woningen en woongebouwen voor iedereen. Veel eisen uit het basispakket in de nota “Nieuwegein bouwt aanpasbaar” zijn inmiddels overgenomen in het bouwbesluit. De nota is echter nog steeds actueel omdat hierin extra eisen zijn opgenomen.

 

Prostitutiebeleid

Naar aanleiding van het opheffen van het bordeelverbod in oktober 2002 is de Algemeen Plaatselijke Verordening gewijzigd en is er prostitutiebeleid opgesteld. Het prostitutiebeleid gaat uit van één regeling voor de gemeenten binnen het politiedistrict Lekstroom (Nieuwegein, Houten, Lopik en IJsselstein). In Nieuwegein worden seksinrichtingen aangemerkt als bedrijfsactiviteit. Dergelijke activiteiten zijn planologisch alleen mogelijk in bestemmingen voor bedrijven. In dit bestemmingsplan zijn geen bedrijfsbestemmingen waardoor dit bestemmingsplan deze activiteit niet planologisch mogelijk maakt.

 

Verstedelijkingsperspectief A12 Centraal

Het college heeft in april 2011 ingestemd met de lange termijn visie voor de A12-zone. De visie is vastgelegd in de rapportage ´Verstedelijkingsperspectief A12 Centraal´. Essentie van de visie is dat de A12-zone zich in de periode van 2025 tot 2040 kan ontwikkelen van een mono functionele, extensief gebruikte, stedelijke rafelrand tot een multifunctioneel dynamisch woonwerkgebied in het hart van een aaneengesloten metropolitane regio. Deze visie is tot stand gekomen in samenwerking met gemeenten Utrecht, Nieuwegein en Houten, Bestuur Regio Utrecht en Provincie Utrecht, in samenwerking met Rijkspartijen. Realisatie is pas voorzien op de lange termijn, na 2025.

3.3.2 Beleidskader verkeer, vervoer en parkeren

Beleidsnota Autoverkeer (1997)

De gemeenteraad heeft op 18 december 1997 de beleidsnota Autoverkeer, fase Stroommodellen en de beleidsnota Autoverkeer, Nota van Antwoord vastgesteld (1997-516). Daarmee heeft de raad een keuze gemaakt voor stroommodel 2 als toekomstige verkeersstructuur voor de gemeente Nieuwegein. In het stroommodel 2 wordt onderscheid gemaakt tussen stadsautowegen, wijkwegen en wegen van een lagere orde. Sinds de invoering van Duurzaam Veilig kunnen de stadsautowegen worden aangeduid als gebiedsontsluitingswegen (70 km/h), wijkwegen zijn gebiedsontsluitingswegen (50 km/h) en de wegen van een lagere orde zijn erftoegangswegen (30 km/h). De gebiedsontsluitingswegen (70 km/h) zijn bestemd voor de afwikkeling van de autoverplaatsingen over langere afstanden. De gebiedsontsluitingswegen (50 km/h) ontsluiten de aanliggende wijken en vervullen de verkeersschakel tussen de wijk en de gebiedsontsluitingsweg (70 km/h). De erftoegangswegen liggen in verblijfsgebieden, waar de verkeersfunctie van ondergeschikt belang is. Als uitwerking van de Beleidsnota Autoverkeer zijn verkeersmaatregelen genomen, teneinde een betere afstemming te krijgen tussen het gebruik en de functie van de weg, conform stroommodel 2. Zo zijn er over langere afstanden wegen gecategoriseerd als erftoegangsweg met rijsnelheid 30 km/h, waardoor de routes via de gebiedsontsluitingswegen (70 km/h) aantrekkelijker zijn geworden.

 

Voetganger (1999)

De voetgangersnota is in 1999 door de gemeenteraad goedgekeurd. In de nota wordt een zogenaamd "Hoofdnet Voetganger" voorgesteld. Aan het hoofdnet worden hoge eisen gesteld. Daarnaast is het oversteken van voetgangers een belangrijk onderwerp in de nota. Tenslotte is een aantal aanbevelingen voor maatvoering en voorzieningen opgenomen. Een deel van de Galecopperdijk maakt onderdeel uit van een hoofdroute voor de voetganger.

 

Fietsnota Nieuwegein (2004)

Naar aanleiding van de in 2002 verschenen "Fietsbalans" van de Fietsersbond is deze nota opgesteld. In de nota zijn de sterktes en zwaktes van het fietsnetwerk van Nieuwegein beschreven en er is aangegeven wat nodig zal zijn om het fietsnetwerk van Nieuwegein te verbeteren. Op het gebied van fietsgebruik, verkeersveiligheid en fietsparkeren is in de nota een aantal aanbevelingen gedaan. Er zijn geen aanbevelingen gedaan die specifiek van toepassing zijn voor Galecopperzoom. Wel maakt de Galecopperdijk onderdeel uit van het gemeentelijke fietsnetwerk.

 

Nota parkeernormen (2011)

De Nota parkeernormen 2011-2015 maakt onderdeel uit van het verkeersbeleid voor de gemeente Nieuwegein. Het doel van de Nota parkeernormen is het vaststellen van parkeernormen voor nieuwe ruimtelijke plannen en projecten om in de toekomst in de parkeerbehoefte te kunnen voorzien.

3.3.3 Beleidskader waterhuishouding

Waterplan en watervisie Nieuwegein

De gemeente heeft in samenwerking met Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden en waterleidingbedrijf Vitens een zogeheten Waterplan ontwikkeld. Het Waterplan bestaat uit twee delen. In 2004 is de Watervisie Nieuwegein vastgesteld, de beleidsvisie op het waterbeheer van de gemeente. De bijbehorende concrete maatregelen op het gebied van waterkwaliteit en waterbeheer zijn vastgelegd in de Nota Waterplan 2006-2010. Uit een evaluatie van het waterplan is gebleken dat de voorgestelde maatregelen voldoende zijn uitgevoerd. De watervisie is nog steeds actueel en de Structuurvisie Nieuwegein 2030 voegt hier bovendien waardevolle nieuwe elementen aan toe. Jaarlijks stelt de gemeenten na samen met betrokken partijen een jaarplan Water op in plaats van een uitvoeringsnota met een lange doorlooptijd. Zo zijn er proces- en beleidsmatig meer sturingsmogelijkheden. Het eerste jaarplan is opgesteld voor 2012.

Met het waterbeleid en de maatregelen streeft de gemeente naar een watersysteem met voldoende capaciteit en een grote belevingswaarde. Dit betekent dat de waterkwaliteit van het oppervlaktewater goed is en dat er geen overlast meer ondervonden wordt. Daarnaast wil de gemeente ook de aandacht voor het thema water onder haar inwoners vergroten.

3.3.4 Beleidskader natuur en landschap (flora en fauna)

Groenstructuurschets 

De schets (1995) is opgesteld om te komen tot een kwalificering en kwantificering van het bestaande openbare groen in de gebouwde omgeving van Nieuwegein en om de relatie met de ecologische infrastructuur aan te geven.

De uitgangspunten en wensen met betrekking tot de groenstructuur zijn inzichtelijk gemaakt, uitgesplitst naar de functies ecologie, beleving en recreatie en de combinatie van deze functies. In de schets is vastgesteld dat de ontwikkeling van Nieuwegein zelf (met uitzondering van enkele lokaal structurerende elementen op buurt- en wijkniveau) niet los kan worden gezien van de ontwikkeling in de regio. Gedurende de afgelopen periode heeft de gemeente hieraan inhoud gegeven.

  

Sein op groen; Nota natuurontwikkeling Nieuwegein

In de nota Sein op groen uit 1997 wordt de gemeentelijke visie op natuurontwikkeling verwoord. Het algemene beleid is gericht op een verhoging van natuurwaarden. Specifiek voor het stedelijk gebied wordt het veiligstellen of verder ontwikkelen van natuurwaarden in kerngebieden en het verhogen van natuurwaarden in de directe woonomgeving door middel van het inrichten en beheren van migratiegebieden van en naar de kerngebieden nagestreefd. De stedelijke ecologische structuur zal moeten aantakken op de provinciale structuur zoals vastgelegd in het Beleidsplan natuur en landschap van de provincie Utrecht.

 

Ruimte voor bomen; Bomenbeleidsplan 2001-2011 (2001)

In het Beleidsplan voor bomen in Nieuwegein werden problemen genoemd die slechts deels zijn opgelost. Op veel plaatsen staan bomen te dicht opeen en staan ze op plaatsen waar de groeiplaatsomstandigheden ongunstig zijn. Daarnaast blijken veel bomen nog steeds beheersproblemen te veroorzaken, dat tot onnodig hoge beheerskosten leidt. Hierdoor zijn voor alle wijken per wegtype in Nieuwegein nieuwe maatregelen geformuleerd die in het beleidsplan zijn uitgezet. Voor het plangebied geldt:

 

3.3.5 Beleidskader cultuurhistorie en archeologie

 

Archeologie

Om de gemeentelijke rol als beslissend bestuursorgaan adequaat te kunnen vervullen, is gemeentelijk archeologiebeleid met een eigen (inhoudelijk en bestuurlijk) afwegingskader opgesteld. De bij het beleid horende archeologische verwachtingskaart geeft op perceelsniveau inzicht in het voorkomen van bekende en te verwachten archeologische waarden. Daarnaast bevat de kaart een informatielaag met mogelijke diepteligging van de te verwachten archeologie en bodemverstoring. De archeologische verwachtingskaart vormt de basis voor een archeologische beleidsadvieskaart: aan de verwachtingen worden voorschriften gekoppeld die inzichtelijk maken waar geen onderzoek nodig is, waar wel, en zo ja, wat voor onderzoek. Deze beleidsadvieskaart vormt op zijn beurt de basis voor het aanpassen van bestemmingsplannen en bij de verlening van bouw- en aanlegvergunningen.

 

Cultuurhistorie

Om adequaat invulling te kunnen geven aan de nieuwe taak van de gemeente rekening te houden met binnen het bestemmingsplan aanwezige cultuurhistorische waarden, heeft de gemeente een cultuurhistorisch onderzoek laten uitvoeren (RAAP-Rapport 2538). Het betreft een interdisciplinaire studie naar het aardkundig, historisch-geografisch, historisch-bouwkundig en stedenbouwkundig erfgoed in de gemeente Nieuwegein. Het onderzoek is gemeentebreed opgezet. Hierdoor kunnen ondermeer waardevolle structuren optimaal in beeld worden gebracht. Het onderzoek en bijbehorende kaarten vormen de basis voor de cultuurhistorische paragraaf in nieuwe bestemmingsplannen.

 

3.3.6 Beleidskader milieu

Geluid (2009)

In het Beleid hogere waarden Wet geluidhinder van de gemeente Nieuwegein (15 april 2009) zijn voorwaarden en criteria voor het vaststellen van hogere waarden vastgelegd. Het beleid moet een bijdrage leveren aan een goed akoestisch klimaat in de gemeente en dient geluidshinder zoveel mogelijk te voorkomen. Het gemeentelijk beleid voor het vaststellen van hogere grenswaarden steunt op twee pijlers:

In de eerste plaats moet worden voldaan aan de wettelijke eisen voor onderzoek naar en afweging van mogelijke maatregelen. Doel hiervan is het aantal woningen waarvoor een hogere grenswaarde wordt vastgesteld en de hoogte van de geluidsbelasting zo beperkt mogelijk te houden.

Erkend wordt dat, met name langs vele (spoor)wegen niet altijd aan de voorkeursgrenswaarden kan worden voldaan. Op deze locaties wordt een aanvaardbaar akoestisch klimaat nagestreefd.

In het beleid is beschreven dat het niet realistisch, noodzakelijk en gewenst is voor elke situatie met beide pijlers van het beleid om te gaan.

 

Externe veiligheid (2007)

In de beleidsvisie Externe veiligheid heeft de gemeente Nieuwegein veiligheidsambities geformuleerd naast de risiconormen vanuit de rijksoverheid. In deze visie is aangegeven op welke bedrijventerreinen in Nieuwegein zich risicovolle bedrijven mogen vestigen. In het plangebied zijn risicovolle inrichtingen niet toegestaan. In dit plan wordt de vestiging van risicovolle inrichtingen niet mogelijk gemaakt.

 

Luchtkwaliteit (2008)

De gemeente Nieuwegein heeft in het Luchtkwaliteitsplan beleid opgesteld om de luchtkwaliteit te verbeteren. Zo wil de gemeente de doorstroming op de wegen in haar grondgebied verbeteren, de verkeersintensiteit beperken, het gebruik van schone voertuigen stimuleren en voldoende afstand creëren tussen wegen en gevoelige bestemmingen.

 

Duurzaam bouwen (2007)

In de nota 'Bouwen voor de toekomst; duurzaam bouwen beleid gemeente Nieuwegein' is vastgelegd dat de gemeente Nieuwegein bij nieuwbouw/renovatie streeft naar het realiseren van een milieuprestatie van 15% of hoger ten opzichte van de op dat moment geldende gebruikelijke bouwstandaard in Nederland.

 

Energie (2009)

Door het college is het gemeentelijke Klimaatprogramma 2009-2013 vastgesteld. Hierin is het streven geformuleerd om bij nieuwbouwprojecten de energieprestatiecoëfficiënt (EPC) minimaal 10% aan te scherpen ten opzichte van het Bouwbesluit. Daarnaast geldt een streven naar 10% duurzame energie evenals het streven naar aansluiten op en uitbreiden van het stadsverwarmingsnet (indien relevant, zoals in dit gebied).

4 Planbeschrijving

 

4.1 Planuitgangspunten

Het verkrijgen van een actueel bestemmingsplan is de belangrijkste aanleiding geweest voor het opstellen van dit bestemmingsplan. Nieuwe ontwikkelingen worden in het bestemmingsplan verwerkt voor zover het bestaand beleid betreft. Daarnaast wordt het beleid dat in de afgelopen periode is ontwikkeld opgenomen. Voor de opzet van het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de bestaande toestand op het moment van de eerste tervisielegging van het ontwerpbestemmingsplan. Dat wil zeggen dat de bestaande functies zoveel mogelijk worden gerespecteerd in passende bestemmingen en dat de bestaande hoofdvormen en plaatsing van hoofdgebouwen zoveel mogelijk worden vastgelegd in bouwvlakken en goot- en bouwhoogtes. Dit leidt tot een zogenaamd gedetailleerd bestemmingsplan. De bestemmingen uit de vigerende bestemmingsregelingen voor Galecopperzoom zijn zoveel mogelijk overgenomen in het nieuwe bestemmingsplan.

 

Het college van Nieuwegein en de dagelijks besturen van de partners van de stuurgroep A12 centraal hebben in het voorjaar van 2011 ingestemd met het “Verstedelijkingsperspectief A12 Centraal” en hebben aangegeven 'de stip op de horizon' te beschouwen als een bouwsteen voor vervolgactiviteiten. Na afronding van het Verstedelijkingsperspectief hebben de regionale partijen met elkaar uitgewerkt hoe zij in onderlinge samenwerking deze ambitie voor de langere termijn op de agenda willen houden. Met een intentieverklaring en een dynamisch werkprogramma is de samenwerking in februari 2012 bekrachtigd. In het voorgestelde dynamisch werkprogramma van de A12 Centraal is aangegeven dat de gemeente Nieuwegein trekker is van een korte termijn invulling voor de Galecopperzoom. Omdat dit project een heel ander proces doorloopt is het losgekoppeld van het gebied dat reeds een invulling heeft gekregen. Het conserverende bestemmingsplan Galecopperzoom 2013 beslaat daarom alleen het zuidelijke deel en de bestaande woningen in de Galecopperzoom.

 

Uitzondering Reinesteijnseweg 9

De woning aan de Reinesteijnseweg 9 was in het Uitbreidingsplan 1957 positief bestemd als wonen. In het bestemmingsplan 'Galecop en Nieuwraven 1991' is deze woning niet als woonbestemming opgenomen, zonder duidelijke reden.

Overgangsrecht bepaalt dat wegbestemmen aanvaardbaar is indien het binnen planperiode wordt beëindigd (bijv. door onteigening of aankoop). Indien dit niet het geval is dan positief bestemmen. De afweging moet dan gemaakt worden of er ruimtelijke bezwaren zijn tegen positief bestemmen.

Er wordt door Rijkswaterstaat een scherm aangelegd waardoor deze woning t.a.v. geluid en lucht mogelijk is. Er zijn dan geen belemmeringen vanuit milieu voor het positief bestemmen. Verder is het een cultuurhistorisch gebouw. Deze woning is daarom in voorliggende bestemmingsplan (weer) positief bestemd.

4.2 Ruimtelijke hoofdopzet

De bestaande ruimtelijke hoofdstructuur van de wijk, zoals die beschreven is in paragraaf 2.2, is uitgangspunt voor de ruimtelijke hoofdopzet van het bestemmingsplan. Het plangebied heeft een heldere hoofdstructuur. De hoofdontsluiting van het gebied is de Galecopperlaan die aantakt op de A.C. Verhoefweg. De Galecopperwetering, parallel aan de watergang met dezelfde naam, sluit via de Galecopperzoom en de Galecopperdijk aan op de Galecopperlaan en zo is het hele gebied goed ontsloten.

 

Het gebied noordelijk van de Galecopperlaan tussen de Reinesteijnseweg en de A.C. Verhoefweg is een geheel 'groen' gebied met park en sportvelden. Aan de noordzijde wordt het plangebied begrenst door de oost-west lopende watergang Galecopperwetering. Het gebied is een uitloopgebied voor de zuidelijk gelegen woongebieden.

 

Uitgangspunt voor het bestemmingsplan is om, waar nodig en mogelijk, specifieke stedenbouwkundige en ruimtelijke kenmerken gedetailleerd vast te leggen. Daarnaast is daar waar mogelijk gekozen voor een flexibele regeling zoals bijvoorbeeld bij de bouwmogelijkheden binnen de bestemming Sport.

4.3 Planaspecten

 

4.3.1 Functionele structuur

Wonen

Bestaande woningen zijn gedetailleerd en conform vigerend bestemmingsplan bestemd. Het combineren van wonen en werken door een gedeelte van de woning als werkruimte te gebruiken is mogelijk. Het uitgangspunt daarbij is wel dat wonen de hoofdfunctie blijft, ook voor de individuele woning.

 

Sport

De vigerende mogelijkheden voor de verenigingen zijn overgenomen. Binnen deze mogelijkheid is nog ruimte tot uitbreiding.

 

Maatschappelijke voorzieningen

In het plangebied staat een school. Uitwisseling met andere maatschappelijke voorzieningen is mogelijk.

4.3.2 Verkeer, vervoer en parkeren

In de binnen het plangebied aanwezige verkeersstructuur voor gemotoriseerd en langzaam verkeer worden geen grootschalige wijzigingen voorzien. De verkeersstructuur is dan ook volgens de bestaande situatie opgenomen in het bestemmingsplan. Om flexibiliteit te bieden in de inrichting van het wegprofiel, wordt in het bestemmingplan geen onderscheid gemaakt tussen trottoirs, fietspaden, rijwegen en bijbehorende groenzones van beperkte omvang.

4.3.3 Waterhuishouding

Watertoets

Het watertoetsproces is digitaal doorlopen via www.dewatertoets.nl voor het project Galecopperzoom op 30 oktober 2012. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is via deze website door de initiatiefnemer van de ruimtelijke ontwikkeling op de hoogte gebracht van het plan. Uit de analyse blijkt dat er geen sprake is van een waterbelang.

De ruimtelijke ontwikkeling voldoet aan de belangrijkste minimale voorwaarde: "het standstill beginsel". Dit beginsel houdt in dat door het plan geen verslechtering van de waterhuishouding ontstaat. Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden adviseert daarom positief over het ruimtelijk plan.

 

Aandachtspunten

Ondanks dat de ruimtelijke ontwikkeling geen gevolgen heeft voor water, kan het zijn dat er kansen zijn om verbeteringen door te voeren ten behoeve van duurzaam waterbeheer. Wij adviseren bijvoorbeeld om bij alle nieuwbouw het hemelwater niet af te voeren naar een gemengd rioolstelsel maar te infiltreren in de bodem of af te voeren naar oppervlaktewater (eventueel via een gescheiden rioolstelsel). De gemeente is verantwoordelijk voor het bepalen van (de methode van) hemelwaterafvoer, in overleg met het waterschap.

Indien in de toekomst ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk zijn, waarbij het verhard oppervlak toeneemt met meer dan 500m2 in stedelijk gebied en/of 1000m2 in landelijk gebied, heeft dit tot gevolg dat het hemelwater van dit oppervlak versneld tot afvoer komt. Het bestaande watersysteem kan tijdens een hevige regenbui deze extra versnelde afvoer niet verwerken, waardoor wateroverlast binnen of buiten het plangebied kan ontstaan. Om de waterhuishouding niet te verslechteren, moet de versnelde afvoer worden voorkomen of gecompenseerd. Voorbeeld voorkomen: infiltreren van regenwater in de bodem met een wadi of greppel. Voorbeeld compenseren: graven extra watergang,

 

Waterkwantiteit en waterkwaliteit

De watergangen hebben een functie voor de aan- en afvoer van water en voor de waterberging voor het ontvangen van regenwater uit regenwateroverstorten en recreatie. Vooral de primaire watergangen zijn in dit verband van belang. In verband daarmee is het van belang om de bestaande watergangen in het plangebied vast te leggen en te beschermen door concrete bestemming van het oppervlaktewater. Op sommige plaatsen is het oppervlaktewater echter niet direct zichtbaar, doordat dit is overkluisd door wegen of groenvoorzieningen. De locatie van deze overkluisde watergangen is veilig gesteld door een dubbelbestemming Waterstaat. In de doeleindenomschrijving van de bestemmingen voor wegen en groenvoorzieningen, wordt tevens rekening gehouden met mogelijke uitbreidingen van open water ten behoeve van waterberging of andere waterstaatkundige doelen.

Om de waterstaatkundige functie van de primaire watergangen te kunnen waarborgen, moet regelmatig onderhoud plaatsvinden. Om het onderhoud op een goede wijze te kunnen uitvoeren, zijn obstakelvrije zones langs deze watergangen nodig. Met het Hoogheemraadschap zijn in het verleden afspraken gemaakt om ook in het ruimtelijke ordeningsspoor deze zogenaamde keurstroken door middel van een op de functie toegesneden bestemming, namelijk de dubbelbestemming Waterstaat, veilig te stellen voorzover deze liggen in openbaar gebied. Bij het als zodanig bestemmen van de keurstroken in privé-gebied zoals tuinen komt de uitvoerbaarheid in het geding. In de praktijk blijkt het uitvoeren van onderhoud van primaire watergangen vanuit tuinen vrijwel niet mogelijk. Binnen de zones waarop de Keur van toepassing is de uitvoering van werkzaamheden overigens niet mogelijk zonder ontheffing van de Keur.

 

Primaire watergangen

Langs de westkant van het perceel is een primaire watergang gelegen. Bij primaire watergangen is een beschermingszone van 5 meter, gemeten vanuit de insteek van de watergang, van toepassing. Binnen deze zone is de Keur van het waterschap van toepassing.

4.3.4 Natuur en landschap (flora en fauna)

Handhaving van de huidige groenstructuur is het uitgangspunt en daarom is het park als zodanig bestemd. Vanwege de specifieke uitstraling van de skatebaan en de voetbalkooi zijn deze specifiek op de verbeelding aangegeven. De geluidswal langs de A2 is specifiek aangeduid en de ecologische functie ervan ook.

4.3.5 Cultuurhistorie en archeologie

Archeologie

De gemeentelijke archeologische verwachtingskaart vormt de onderlegger voor de archeologische waarden op de verbeelding. Aan de verwachtingen worden regels gekoppeld die inzichtelijk maken waar en welke gevallen archeologisch onderzoek vereist is.

Op de archeologische verwachtingskaart is te zien dat er zich twee verschillende archeologische waardes bevinden in het gebied, namelijk AWV 2 en AWV 6. Beide gebieden hebben een dubbelbestemming Waarde Archeologie gekregen met bijbehorende regels die inzichtelijk maken bij welke verstoringen archeologisch onderzoek verplicht is..

 

 

Cultuurhistorie

Het Cultuurhistorisch onderzoek laat zien dat er in het gebied verschillende cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig zijn en op verschillende plekken oude ontginningsstructuren nog zichtbaar zijn in het landschap.

De rode zone (cultuurhistorisch landschap van zeer hoge waarde) betreft het prestedelijke erf aan de Galecopperdijk 13, ter plaatse van het monument (langhuisboerderij Oudersvrucht) en de Galecopperdijk zelf als ontginningsas van de polder Galecop.

Uitsnede uit RAAP-rapport 2538, kaartbijlage 7, Integrale waardering

[image] 

 

 

 

 

 

 

De oranje zone (cultuurhistorisch landschap van hoge waarde) betreft de achterkade van polder Galecop (Reinesteijnseweg) en het gebied aan weerszijde van de alecopperdijk, inclusief een prestedelijk erf aann het zuidoosten van deze dijk.

De gele zone (cultuurhistorisch landschap met middenwaarde) ligt op de grens van de ontginningen Galecop en Jutphaas en is een herinnering aan het prestedelijke landschap. Het oorspronkelijke slotenpatroon van de cope-ontginningen is behoudenswaardig, omdat het van cultuurhistorische waarde is. Dit geldt eveneens voor de verkavelingsstructuur die door de bestaande sloten nog deels intact is.

De oranje en rode zones hebben een dubbelbestemming Waarde Cultuurhistorie gekregen. Te behouden cultuurhistorische waarden in het gebied die hiermee beschermd worden zijn de kavelstructuren van de middeleeuwse cope-ontginning, pre-stedelijke erven, de langhuisboerderijen, de ontginningsas en -dijk en de karakteristieke bruggen. Voor het gebied met middelhoge waarde is in de enkelbestemming een aanlegvergunningstelsel opgenomen voor het dempen van sloten (horende tot de oorspronkelijke ontginning) en voor het wijzigen van de kavelstructuren.

 

 

 

4.4 Milieu

 

4.4.1 Geluid

In dit bestemmingsplan zijn geen ontwikkelingen voorzien waarvoor ten behoeve van de vaststelling van het bestemmingsplan akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd. Er is geen sprake van nieuwe of gewijzigde situaties. Dit bestemmingsplan legt alleen de huidige situatie vast.

4.4.2 Externe veiligheid

De invloedsgebieden van de transportroutes (weg/water/spoor/buisleidingen) genereren geen PR en GR contouren. Binnen het plangebied zijn geen 10-6 contouren voor het plaatsgebonden risico aanwezig. Ook vormt het groepsrisico als gevolg van de rijkswegen geen belemmering. In de bestaande situatie wordt voldaan aan de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico. In dit plan wordt de vestiging van nieuwe bestemmingen of risicobedrijven niet mogelijk gemaakt.

4.4.3 Luchtkwaliteit

In dit bestemmingsplan zijn geen ontwikkelingen voorzien waarvoor ten behoeve van de vaststelling van het bestemmingsplan luchtkwaliteitonderzoek moet worden uitgevoerd. Er is geen sprake van nieuwe situaties die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit. Dit bestemmingsplan legt alleen de huidige situatie vast.

4.4.4 Bodem

Voor alle bestemmingen waar zich in de toekomst een functiewijziging of herinrichting voordoet, dient ten minste het eerste deel van het verkennend bodemonderzoek, het historisch bodemonderzoek, te worden verricht. Ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan vindt geen functiewijziging plaats. Bodemonderzoek is daarom niet vereist in het kader van het bestemmingsplan.

4.4.5 Belemmeringen

Kabels en leidingen

In het plangebied liggen geen kabels en leidingen die planologisch relevant zijn. Een regeling hiervoor in dit bestemmingsplan is dan ook niet nodig.

5 Juridische opzet

 

5.1 Planomschrijving

Het bestemmingsplan "Galecopperzoom 2013" kent een juridische opzet met een gedetailleerde bestemmingsregeling. Het plan heeft een consoliderend karakter. De bestemmingsregeling is afgestemd op het huidige gebruik van gronden en gebouwen. Nieuwe grootschalige ontwikkelingen doen zich niet voor.

5.2 Opbouw van het plan

Het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (plankaart) en de daarbij behorende regels. Deze twee onderdelen zijn juridisch bindend. Daarnaast maakt de toelichting deel uit van het bestemmingsplan. Deze onderdelen staan niet los van elkaar, maar dienen in nauwe samenhang te worden gelezen.

De regels vormen, samen met de plankaart, het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden de toegelaten bebouwing en het gebruik van de bestaande en nieuwe bebouwing. De regels zijn onderverdeeld in vier onderdelen, die in afzonderlijke hoofdstukken zijn ondergebracht.

 

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

In artikel 1 zijn omschrijvingen opgenomen van een aantal in het plan voorkomende begrippen. In artikel 2 is opgenomen op welke wijze de in het plan voorgeschreven maten dienen te worden gemeten. Door het geven van begripsomschrijvingen en aanwijzingen voor het meten wordt de interpretatievrijheid verkleind en daardoor de duidelijkheid en de rechtszekerheid vergroot.

 

Hoofdstuk 2: Bestemmingsplanregels

In dit hoofdstuk zijn de bestemmingen en de daarbij behorende gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de in het plangebied voorkomende gronden aangegeven.

 

Hoofdstuk 3: Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat algemene regels, zoals aanvullende regels, algemene afwijkingsregels en algemene wijzigingsregels.

 

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

Het laatste hoofdstuk bevat regels voor de overgang tussen het oude (vigerende) bestemmingsplan en het nieuwe bestemmingsplan en de slotregel.

 

In de navolgende paragrafen worden de verschillende onderdelen van de regels nader toegelicht, uitgezonderd de inleidende bepalingen.

5.3 Bestemmingsbepalingen

In het hoofdstuk bestemmingsregels zijn in de planregels alle bestemmingen opgenomen met de daarbij behorende bestemmingsomschrijving. Waar noodzakelijk is gebruikgemaakt van aanduidingen om toegestaan gebruik nader te specificeren.

 

Bestemming Groen

De bestemming Groen wordt alleen gegeven aan hoofdgroenstructuren. Omdat de westelijk gelegen geluidswal (als zodanig ook aangeduid) ook ecologisch van belang is, is de aanduiding “ecologische verbindingszone” opgenomen. Om de ecologische functie veilig te stellen is een beperkt aanlegvergunningenstelsel opgenomen.

In de bestemming zijn tevens waterpartijen, bijvoorbeeld voor de waterberging, en waterlopen toegestaan. De duikers, die de verschillende waterpartijen met elkaar verbinden, liggen vaak op gronden met de bestemming Groen of Verkeer. Om te voorkomen dat de duikers zouden worden wegbestemd, is de locatie ervan veiliggesteld door de dubbelbestemming Waterstaat. Die dubbelbestemming is tevens van toepassing op de onderhoudsstroken langs het open water, de zogenaamde keurstroken, die binnen de bestemming Groen gelegen zijn. In de groenvoorziening langs de Galecopperwetering zijn een voetbalkooi en skatebaan aangelegd. Deze zijn specifiek aangeduid en de toegestane bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde is afgestemd op de functie. De aanwezige antennemast is eveneens aangeduid. Binnen de bestemming zijn tenslotte tevens speelvoorzieningen, verhardingen en paden mogelijk.

 

Bestemming Maatschappelijk

Deze bestemming is toegekend aan de het plangebied voorkomende school. Bebouwingsmogelijkheden zijn alleen mogelijk in het bouwvlak. Hierbinnen moet het hoofdgebouw en de aan-/uitbouwen en de bijgebouwen worden gerealiseerd.

 

Bestemming Sport

Deze bestemming is toegekend aan de gronden die worden ingezet voor sportactiviteiten en daarbij voorkomende activiteiten en accommodaties als een kleedruimten en sportkantine. De locatie voor de hondendressuur is specifiek aangeduid en elders binnen de bestemming niet toegestaan. Voor de bebouwing gelden regels met betrekking tot maximale goot- en bouwhoogten en maximum bebouwd oppervlak binnen het aangegeven bouwvlak. Een deel van de gebouwen en buitenruimte op de sportvelden wordt mede gebruikt voor kinderopvang en is daarom aangeduid met de aanduiding 'maatschappelijk'.

 

Bestemming Tuin

Aan de gronden aan de voorzijde van woningen is zoveel mogelijk de bestemming Tuin gegeven. Binnen deze bestemming zijn beperkte bouwmogelijkheden toegestaan voor bergingen, erkers en carports.

 

Bestemming Verkeer en Verkeer - Verblijfsgebied

De gronden met verschillende verkeersfuncties zijn ondergebracht in twee afzonderlijke bestemmingen, te weten Verkeer en Verkeer - Verblijfsgebied. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen de (hoofd)ontsluitingswegen en woonstraten (zogenaamde 30 km/h-gebieden en woonerven). De (hoofd)ontsluitingswegen zijn bestemd tot Verkeer. De bestemming Verkeer is zodanig ruim, dat aanpassingen aan wegen zonder meer mogelijk zijn. De bestemming Verkeer - Verblijfsgebied is toegekend aan de erftoegangswegen. Ook hier is de bestemming geoptimaliseerd, zodat kleine verkeerskundige ingrepen mogelijk zijn. Onder andere vanwege flexibiliteit zijn binnen de bestemmingen ook groen, water en speelvoorzieningen toegestaan zodat kleinschalige ingrepen in de openbare ruimte zonder aparte ruimtelijke procedure uitgevoerd kunnen worden.

 

Bestemming Water

Deze bestemming is toegekend aan de Galecopperwetering en de kleinere watergangen in het gebied. Op deze gronden zijn alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogelijk. Naast deze bepaling kunnen ook andere regelingen van toepassing zijn, zoals de Keur van het Waterschap en de Waterwet.

 

Bestemming Wonen

Deze bestemming is toegekend aan de woningen in het plangebied. Binnen de bestemming zijn mogelijkheden opgenomen voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijfsmatige activiteit.

Binnen de bestemming zijn bouwvlakken opgenomen waarbinnen hoofdgebouwen zijn

toegestaan. Uitbreiding van de woningen is mogelijk door het realiseren van aan-/uitbouwen. Tevens is het mogelijk om (vrijstaande) bijgebouwen te bouwen binnen de kaders van de bestemmingsregels en vergunningsvrij bouwen.

 

Bestemming Waarde - Archeologie (dubbelbestemming)

Deze dubbelbestemming is opgenomen op basis van de archeologische beleidsadvieskaart en geldt voor het hele plangebied. Er zijn twee verschillende dubbelbestemmingen Waarde- Archeologie binnen het plangebied onderscheiden.

 

Bestemming waarde Cultuurhistorie 1

Deze dubbelbestemming is opgenomen op basis van de concept beleidskaart cultuurhistorie en is van toepassing voor de Galecopperdijk met de aangrenzende percelen en de Rijnesteinseweg inclusief het perceel Rijnesteinseweg 9.

 

 

Bestemming Waterstaat (dubbelbestemming)

Ter bescherming van de primaire watergangen en daarbij behorende beschermingszones is de dubbelbestemming Waterstaat opgenomen. Gronden binnen deze bestemming zijn primair bestemd voor de waterberging en waterhuishouding. De overige daaraan gegeven bestemmingen zijn secundair.

Bebouwing ten dienste van de samenvallende, secundaire, bestemmingen is uitsluitend toegestaan na ontheffing door burgemeester en wethouders. De waterstaatsbelangen mogen door de bebouwing niet worden geschaad en vooraf dient advies in te worden gewonnen bij de instantie die verantwoordelijk is voor het beheer van de waterhuishouding.

 

 

5.4 Overige bepalingen

In dit onderdeel van de regels komen algemene regels aan de orde die gelden voor alle

bestemmingen in het bestemmingsplan. De algemene regels bestaan uit de volgende artikelen.

 

Antidubbeltelbepaling

Met deze regel wordt geregeld dat gronden die bij een eerdere bouwaanvraag in aanmerking zijn gekomen, niet nog eens bij een nieuwe aanvraag om bouwvergunning worden meegenomen.

 

Algemene bouwregels

Dit artikel bevat een algemene regeling voor een geringe overschrijding van bouwgrenzen door ondergeschikte onderdelen van gebouwen. Deze overschrijding dient wel beperkt te zijn.

 

Algemene afwijkingsregels

In dit artikel wordt omschreven in welke gevallen een omgevingsvergunning voor het afwijken kan worden verleend voor overschrijding van de bouwgrenzen, voor zover deze afwijkingen niet onder de regel 'algemene bouwregels' valt te scharen.

 

Algemene wijzigingsregels

Dit artikel geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid de in het plan opgenomen bestemmingsgrenzen onder voorwaarden te wijzigen.

5.5 Overgangs- en slotregel

In het afsluitende onderdeel van de regels komt de overgangs- en slotregel aan de orde.

 

Overgangsrecht

De formulering van het overgangsrecht is bindend voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.2.1 Bro).

 

Slotregel

Deze regel bevat de titel van het plan.

5.6 Bijlagen bij de regels

 

Staat van (na vrijstelling) toelaatbare activiteiten in het kader van een aan huis verbonden beroep (bijlage 1 van de regels)

Deze staat behoort bij de regeling voor aan-huis-verbonden beroepen, zoals deze is opgenomen in bestemmingen waarin wonen is toegelaten. Deze regeling sluit meldings- en vergunningplichtige bedrijven in het kader van de Wet milieubeheer uit. Deze staat bevat een aantal bedrijven uit categorie 1 en 2 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, waarvan is beoordeeld dat de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten past in een woonomgeving. Voor deze bedrijven geldt dat zij, ondanks een meldingsplicht op grond van de Wet milieubeheer, na vrijstelling door burgemeester en wethouders toch toelaatbaar zijn als aan-huis-verbonden beroep.

6 Uitvoerbaarheid

 

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Conform artikel 3.1.6. van het Besluit ruimtelijke ordening dient de toelichting van een bestemmingsplan inzicht te geven over de uitvoerbaarheid van het plan.

 

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan dient een onderzoek te worden ingesteld naar de economische uitvoerbaarheid van een plan. Dit bestemmingsplan is consoliderend van aard. De exploitatie opzet vormt een onderdeel van de jaarrekening van het gemeentelijk Grondbedrijf. Omdat het plan consoliderend is opgezet zullen er ten aanzien van de exploitatie opzet geen wijzigingen optreden.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

 

6.2.1 Resultaten van het overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan moet in het kader van het overleg als bedoeld in art. 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening overleg worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen die in het plan in het geding zijn. Het voorontwerpbestemmingsplan "Galecopperzoom 2013" zal aan de daartoe aangewezen instanties worden toegezonden. In reactie is een positief advies van het waterschap ontvangen. Er zijn geen andere instanties die hebben gereageerd op het voorontwerp bestemmingsplan.

6.2.2 Resultaten van de inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan "Galecopperzoom 2013" zal op basis van de gemeentelijke inspraakverordening (onder toepassing van afdeling 3.4 Awb) gedurende een periode van twee weken ter inzage worden gelegd. Er is geen gebruik gemaakt van de gelegenheid tot inspraak.

 

 

 

februari 2013

Bijlagen bij de toelichting

 

1 Situering plangebied

 

 

2 Verstedelijkingsperspectief A12 centraal