Artikel 16 Waarde - Archeologie - 3
16.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie - 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, primair bestemd voor de bescherming en instandhouding van archeologische waarden, alsmede secundair voor de andere op deze gronden liggende bestemmingen.
16.2 Bouwregels
Op de gronden, gelegen buiten de aangegeven bouwvlakken, die bestemd zijn als Waarde - Archeologie - 3 mogen slechts worden gebouwd bouwwerken krachtens de in 16.1 genoemde bestemmingen, mits de archeologische belangen zich daartegen niet verzetten.
16.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
-
a. Het is verboden om of in de gronden, die op de plankaart zijn aangewezen voor Waarde - Archeologie - 3 en gelegen zijn buiten de aangegeven bouwvlakken, zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag de volgende werkzaamheden of werken, niet zijnde bouwwerken uit te voeren:
-
1. afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan 30 cm;
-
2. heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
-
3. verlagen of verhogen van het waterpeil;
-
4. aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
-
5. aanleggen van ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
-
6. het aanbrengen of verwijderen van diepgewortelde beplantingen.
-
b. Het verbod als bedoeld in 16.3 onder a is niet van toepassing, indien de werkzaamheden of werken:
-
1. een oppervlakte beslaan van ten hoogste 100 m2;
-
2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan;
-
3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning aanleg werken of een ontgrondingvergunning, of;
-
4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd.
-
c. De aanvrager van een omgevingsvergunning aanleg werken als bedoeld in lid 16.3, legt een rapport over waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, is vastgesteld.
-
d. Het bevoegd gezag verleent de omgevingsvergunning aanleg werken indien naar hun oordeel uit het rapport als bedoeld in 16.3 onder c genoegzaam blijkt dat:
-
1. er geen archeologische waarden zijn te verwachten of kunnen worden geschaad;
-
2. schade door de werkzaamheden of werken kan worden voorkomen of zoveel mogelijk kan worden beperkt door het in acht nemen van een omgevingsvergunning aanleg werken verbonden regels.
-
e. Het bevoegd gezag kan de volgende regels aan de omgevingsvergunning aanleg werken verbinden:
-
1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
-
2. de verplichting tot het doen van opgravingen; of
-
3. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
-
f. Indien het bepaalde in 16.3 onder e.3 van toepassing is, wordt in de regels geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de werkzaamheden of werken.
16.4 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de op de plankaart als terrein van hoge archeologische waarde aangewezen gronden die, bij wijze van dubbelbestemming, bestemd zijn voor bescherming en veiligstelling van archeologische waarden te wijzigen of geheel of gedeeltelijk van de plankaart te verwijderen, indien:
-
a. uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn op zich op een andere plaats bevinden;
-
b. het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingsplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarde voorziet.