a. Indien niet op grond van een andere regel van deze regels bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken, kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning verlenen ten behoeve van het afwijken van de regels van het plan voor:
1. geringe afwijkingen, welke in het belang zijn van een ruimtelijk of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken of welke noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de afwijking van de situering niet meer dan 2 m bedraagt;
2. het in geringe mate, doch niet meer dan 3 m, afwijken van een bestemmingsgrens, van een profiel van een straat of de vorm van een plein, alsmede van de vorm van bouwvlakken, voor zover zulks noodzakelijk is om het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein aan te passen.
b. De toepassing van de bevoegdheid om een omgevingsvergunning als bedoeld onder 1 en 2 te verlenen is beperkt tot incidentele gevallen, waarbij de noodzaak tot het afwijken van de regels is aangetoond en waarbij geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;