Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Bestemmingsplan Voorstraat 30 - 32
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.0351.Voorstraat3032-vg01
Hoofdstuk 1 Inleiding
 
1.1 Aanleiding
Aanleiding voor dit bestemmingsplan is het initiatief van Woudenburcht Ontwikkeling BV om de locaties Voorstraat 30 en Voorstraat 32 te herontwikkelen.
 
In het plan voor de locaties wordt de huidige woon- en winkelfunctie omgezet naar enkel een woonfunctie. De bebouwing op het perceel Voorstraat 32 zal worden gesloopt. Ter plaatse van dit perceel zijn zowel aan de Voorstraat als aan de Middenstraat, 3 nieuw te bouwen woningen gepland (totaal 6). Verder blijft het bestaande gebouw op Voorstraat 30 gehandhaafd, met dien verstande dat de kap zal worden ‘opgetild’. In dit gebouw worden 3 appartementen gerealiseerd.
 
In het huidige bestemmingsplan kent het plangebied de bestemming “Centrum” waarbij het wonen enkel op de verdieping is toegestaan. Het initiatief kan dan ook niet worden gerealiseerd op grond van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Om de nieuwe woningen planologisch-juridisch mogelijk te maken, is een procedure tot vaststelling van een nieuw bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1 Wet ruimtelijke ordening (Wro) noodzakelijk.
 
De gemeente heeft het principeverzoek voor ontwikkeling van het gebied beoordeeld en per brief d.d. 30 oktober 2015 laten weten dat zij in beginsel bereid is, onder voorwaarden, medewerking te verlenen aan een ontwikkeling op deze locatie. Het voorliggende bestemmingsplan wijkt in enige mate af van het eerdere principeverzoek. De gronden behorende tot Voorstraat 34 maken niet langer onderdeel uit van het plan. In het oorspronkelijke plan waren zowel aan de Voorstraat als aan de Middenstraat 4 nieuw te bouwen woningen gepland en waren de parkeerplaatsen op eigen terrein te bereiken middels een toerit via de Middenstraat. Het huidige plan bestaat dus uit twee grondgebonden woningen minder waarbij er sprake is van haaks parkeren op de Middenstraat. De realisatie van 3 appartementen in het bestaande gebouw aan de Voorstraat 30 maakte reeds onderdeel uit van het oorspronkelijke plan. Met voorliggend bestemmingsplan wordt het ruimtelijk plan voorzien van een ruimtelijk juridisch kader.
 
1.2 Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied is gelegen in het (dorps)centrum van de kern Woudenberg. De locatie maakt daarin onderdeel uit van het langgerekt winkellint Dorpsstraat-Voorstraat. De plangrens wordt in noordelijke richting gevormd door de Middenstraat. De zuidzijde van het plangebied wordt gevormd door de Voorstraat. Dit betreft een ontsluitingsweg van het centrum van Woudenberg. Verder wordt het plangebied aan de oostzijde begrensd door bestaande bebouwing aan de Kerkstraat met een centrumbestemming en de bestaande woning aan de Voorstraat 28 met eveneens een centrumbestemming. De westzijde van het plangebied betreft een winkelpand waarin slagerij Kuypers is gevestigd. Ter plaatse geldt eveneens de bestemming “Centrum”. De ligging van het plangebied is op de volgende afbeeldingen bij benadering weergegeven.
 
[image]
Globale ligging planlocatie (bron: Google Earth)
 
[image]
Begrenzing plangebied (bron: Bing Maps)
 
1.3 Vigerend bestemmingsplan
Het plangebied ‘Voorstraat 30-32’ valt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan “Woudenberg Dorp, na 1e herziening”. Het bestemmingsplan “Woudenberg Dorp” is door de gemeenteraad van Woudenberg vastgesteld op 29 mei 2008. De 1e herziening van het bestemmingsplan is vastgesteld op 22 maart 2012.
 
In het bestemmingsplan “Woudenberg Dorp, na 1e herziening” kent het plangebied de bestemming “Centrum”. Op grond van deze bestemming zijn de gronden in hoofdzaak bestemd voor het wonen op de verdieping, detailhandel en publieksgerichte dienstverlening, ambachtelijke bedrijven en horecabedrijven. Daarnaast kent het plangebied de dubbelbestemming “Archeologisch waardevol gebied”. De gewenste woningbouwontwikkeling is niet in overeenstemming met het voorgaande nu het wonen niet enkel op de verdieping gaat plaatsvinden, maar ook op de begane grond. Er zijn geen afwijkings- en/of wijzigingsbevoegdheden opgenomen om hieraan medewerking te kunnen verlenen. Daarom is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk.
 
[image]
Uitsnede verbeelding bestemmingsplan “Woudenberg Dorp, na 1eherziening”
 
1.4 Opzet bestemmingsplan en toelichting
Het bestemmingsplan ‘Voorstraat 30-32’ bestaat uit de volgende stukken:
  • toelichting;
     
  • verbeelding, schaal 1:1.000 (IDN nummer: NL.IMRO.0351.Voorstraat 3032-vg01);
     
  • planregels.
     
De toelichting is niet juridisch bindend, maar vormt een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting geeft aan wat de beweegredenen en achtergronden zijn die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot heeft de toelichting als doel om het bestemmingsplan te begrijpen en de regels op een correcte manier na te leven.
 
De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en kunnen enkel in samenhang met elkaar 'gelezen' worden.
 
Op de verbeelding zijn de bestemmingen van de in het plangebied begrepen gronden en opstallen aangegeven. Aan deze bestemmingen zijn regels en bepalingen gekoppeld om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
 
De toelichting is als volgt opgebouwd:
  • hoofdstuk 2 staat stil bij de huidige en toekomstige situatie van het plangebied;
     
  • In hoofdstuk 3 is een beknopt overzicht opgenomen van de belangrijkste beleidsvisies van de verschillende overheden die relevant zijn voor het plangebied;
     
  • de gevolgen of effecten op de planologische- en milieutechnische aspecten worden in hoofdstuk 4 beschreven;
     
  • in hoofdstuk 5 worden de gehanteerde bestemmingen met bijbehorende regeling beschreven;
     
  • hoofdstuk 6 heeft betrekking op de economische uitvoerbaarheid van het plan;
     
  • hoofdstuk 7 behandelt ten slotte de maatschappelijke uitvoerbaarheid. Hierin worden de resultaten beschreven van de gevolgde inspraakprocedure en het vooroverleg conform artikel 3.1.1 Bro.
     
 
Hoofdstuk 2 Beschrijving bestaande en toekomstige situatie
 
2.1 Bestaande situatie
Planlocatie
 De locatie ‘Voorstraat 30-32’ beslaat verschillende kadastrale percelen, te weten gemeente Woudenberg, sectie B nummers 4104, 4153 en 4154 (gedeeltelijk). Van dit laatste perceel maakt slechts een klein gedeelte ter grootte van circa 43 m2 onderdeel uit van het plangebied. Het grootste deel van het perceel blijft buiten het plangebied. De totale oppervlakte van de locatie bedraagt circa 1.216 m2, welke grotendeels verhard is. Het plangebied is gelegen in het centrumgebied van de kern Woudenberg en is zowel gericht naar de Voorstraat als naar de Middenstraat. De Voorstraat kent een functie als winkelstraat en maakt onderdeel uit van een langgerekt winkellint. Verloop en leegstand zijn momenteel een reële bedreiging voor het centrum, juist vanwege zijn langgerekte structuur, maar ook gezien ontwikkelingen als internetwinkelen, vergrijzing etc. 
 
In de bestaande situatie kennen de gronden behorende tot het plangebied een centrumfunctie. De locatie Voorstraat 30-32 wordt op de begane grond gebruikt ten behoeve van het bedrijf Dalhuijsen Wonen & Slapen welke al meer dan 90 jaar is gevestigd aan de Voorstraat in Woudenberg. Op de 1e verdieping van een deel van de bebouwing bevindt zich één bovenwoning. Voor het overige wordt de 1e verdieping gebruikt ten behoeve van de winkelfunctie op de begane grond. De bestaande bebouwing ter plaatse van het plangebied kent een gevarieerde goot- en bouwhoogte.
 
Omgeving
 De directe omgeving van het plangebied behoort tot de historische ‘Oude Kern’. De oude kern bestaat onder meer uit de directe omgeving van de N.H.-kerk. Vooral in de oude kern en bij de Voorstraat en de Dorpsstraat is de bebouwing sterk verdicht. Hoewel er sprake is van smalle kavels en dicht opeen gebouwde panden, zijn de kavels veelal relatief diep. De overwegend kleinschalige en individueel ontworpen gebouwen staan op een korte, maar wisselende afstand van de weg. De in leeftijd en bouwstijl variërende gebouwen hebben veelal een heldere en eenduidige hoofdvorm en bestaan meestal uit vrijstaande of uit anderszins individuele, maar aaneengebouwde panden. Hoewel de hoogte- en breedtematen van de bebouwing sterk varieert, bestaat zij in de omgeving van de N.H.-kerk vooral uit oudere woningen in één bouwlaag met zadeldak. Daarnaast komen hier meer representatieve gebouwen voor in twee bouwlagen zoals de voormalige pastorie. In de rond de kerk gelegen oude dorpskern komen nog relatief veel bedrijven voor. Soms zijn ook tussen de nieuwere bebouwing door delen van oude bedrijfsgebouwen of van oorsprong agrarische bedrijven zichtbaar (omgeving van 't Schilt). 
 
De Voorstraat en de Dorpsstraat hebben zich sterk ontwikkeld als winkelstraat, veelal met een woonfunctie boven de winkels. De oudere bebouwing bestaat meestal uit twee lagen met dwars- of langskappen. Op een aantal plaatsen is in de loop van de jaren echter meer grootschaliger bebouwing verrezen, veelal bestaande uit winkels met bovenappartementen tot drie woonlagen of uit kleinschalige kantoren met publieksfunctie.
 
De in de tijd gespreide geleidelijke ontwikkeling van de oude kern heeft geleid tot een kleinschalig en gedifferentieerd ruimtelijk beeld waarbinnen latere nieuwbouw en aanpassing van gebouwen en functies zich verspreid en op een ruimtelijk pragmatische wijze hebben voltrokken. Hierdoor is de individuele bebouwingskarakteristiek van de woningen veelal behouden gebleven. Het plaatselijk naast elkaar voorkomen van burgerwoningen, winkels en bedrijfjes, verleent een geheel eigen identiteit aan de oude dorpskern. Mede door het latere pleksgewijze herstel van de in de Tweede Wereldoorlog opgelopen oorlogsschade en de zich ontwikkelende ruimtevraag van het autoverkeer, is er plaatselijk een ruimtelijk beeld ontstaan waarbij gebouwen en ruimten (achterterreinen met expeditie en bevoorrading) zich soms minder goed verhouden tot de directe omgeving en het historische karakter van de oudere bebouwing.
 
[image]
Aanzicht plangebied vanuit het oosten (bron: Google Earth)
 
[image]
Aanzicht plangebied vanuit het westen (bron: Google Earth)
 
2.2 Toekomstige situatie
Het bouwplan voorziet ter plaatse van het plangebied in het omzetten van de huidige woon- en winkelfunctie naar enkel een woonfunctie. Hiertoe zal de bestaande bebouwing deels worden gesloopt en deels worden gehandhaafd. Zo blijft het bestaande gebouw op Voorstraat 30 gehandhaafd, met dien verstande dat de kap zal worden ‘opgetild’. In dit gebouw worden 3 appartementen gerealiseerd. Het gebouw behoudt de bestaande goothoogte van circa 6 meter. De bouwhoogte gaat circa 9 meter bedragen. Aan de achterzijde worden bergingen gerealiseerd ten behoeve van de appartementen.
 
De bebouwing op het perceel Voorstraat 32 (winkelruimte met opslag en bovenwoning) wordt gesloopt. Op de huidige locatie van deze bebouwing worden, verdeeld over twee blokken van 3 woningen, in totaal 6 nieuwe woningen gerealiseerd. Het ene woningblok is georiënteerd op de Middenstraat en het andere woningblok op de Voorstraat. Door deze tweezijdige oriëntatie is er geen sprake meer van een ‘achterkant-situatie’, zoals in de huidige situatie het geval is. Het woningblok aan de Middenstraat is ten opzichte van deze weg, vanwege het parkeren, enigszins ‘teruggelegen’ gesitueerd. Het blok woningen aan de Voorstraat kent een goothoogte van circa 6 meter en een bouwhoogte van ruim 9 meter. Aan de Middenstraat kent het woningblok conform de huidige ontwerpen een goothoogte van circa 3 meter en een bouwhoogte van maximaal 8,25 meter.
 
Tussen de achtertuinen van het woningblok aan de Voorstraat en de achtertuinen van het woningblok aan de Middenstraat loopt deels een smal pad ten behoeve van de bereikbaarheid van de achtertuinen. Op de achterperceelsgrens kunnen bergingen worden opgericht. Aan de zijde van de Voorstraat wordt tussen het woningblok en het bestaande gebouw aan de Voorstraat 30 een pad gerealiseerd ten behoeve van de (bereikbaarheid van de) appartementen. Voorts gaat aan de zijde van de Voorstraat een smalle strook als openbaar gebied (stoep) dienen.
 
De nieuwbouw wordt ontsloten via zowel de Voorstraat als de Middenstraat. Aan de zijde van de Middenstraat worden 6 (openbare) parkeerplaatsen gerealiseerd middels haaks parkeren. Voorts krijgt de meest westelijk gelegen woning aan de Middenstraat een opstelplaats voor een auto op eigen terrein. In onderstaande figuren zijn enkele gevelaanzichten en een indicatieve situatieschets van de nieuwe situatie opgenomen.
 
[image]
Indicatieve situatieschets nieuwe situatie
 
[image]
Gevelaanzicht Voorstraat
 
[image]
Gevelaanzicht Middenstraat
 
2.3 Beeldkwaliteit
Met betrekking tot de gewenste beeldkwaliteit is het van belang om aan te sluiten bij het stedenbouwkundige karakter van de direct omliggende omgeving en in het bijzonder bij de karakteristiek van het centrum van Woudenberg. Aan de zijde van de Voorstraat is er qua bebouwing sprake van een gevarieerd beeld. De karakteristiek van het betreffende lint wordt gekenmerkt door een variatie van stijlen, waar dit plan aan bijdraagt. Onderhavig plan toont aan de zijde van de Voorstraat door de verschillende bouwmassa’s gevarieerd en is passend in het bebouwingslint. Voor wat betreft de goot- en bouwhoogte is aansluiting gezocht bij de omliggende bebouwing. Deze bestaat in hoofdzaak uit twee bouwlagen met zadeldak. Voorts is met voorgevelrooilijn aangesloten bij de bebouwing ten westen en oosten van het plan. Het woningblok is ingepast in de schuin lopende rooilijn.
 
Het woningblok aan de Middenstraat zal, vanwege het parkeren, enigszins terugliggend worden gerealiseerd. Voor het overige volgt het woningblok de schuin lopende rooilijn van de Middenstraat. Voor wat betreft de goothoogte van het blok is aansluiting gezocht bij de direct tegenover gelegen bebouwing.
 
Tot slot is van belang dat met onderhavig plan, met name aan de Middenstraat, een veel betere uitstraling ontstaat met een duidelijke voorgevel. Er is geen sprake meer van een achterkantsituatie. Op 24 mei 2016 heeft welstand een principe welstandadvies gegeven. Naar aanleiding hiervan is het bouwplan enigszins aangepast waarna welstand akkoord heeft gegeven.
  
Hoofdstuk 3 Beleidskader
 
3.1 Rijksbeleid
 
3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR)
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), die op 13 maart 2012 door de minister is vastgesteld, vormt de overkoepelende rijksstructuurvisie voor de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland tot 2028, met een doorkijk naar 2040.
 
Het rijksbeleid richt zich op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de nationale belangen, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer, energie, natuur, waterveiligheid, milieukwaliteit en bescherming van het werelderfgoed. Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. Daarbij wordt ingezet op een krachtige aanpak die ruimte geeft aan regionaal maatwerk, de gebruiker voorop zet, investeringen prioriteert en ruimtelijke ontwikkelingen en infrastructuur met elkaar verbindt.
 
Om dit doel te bereiken, werkt het Rijk samen met andere overheden. In de SVIR zijn ambities tot 2040 en doelen, belangen en opgaven tot 2028 geformuleerd. Het Rijk heeft drie hoofddoelen geformuleerd:
  • het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur;
     
  • het verbeteren, instandhouden en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid, waarbij de gebruiker voorop staat;
     
  • het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.
     
Het beleid met betrekking tot verstedelijking, groene ruimte en landschap laat het Rijk, onder het motto ‘decentraal wat kan, centraal wat moet’, zoveel mogelijk over aan provincies en gemeenten. Gemeenten krijgen daarbij de ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei en voor het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. De sturing op verstedelijking, zoals afspraken over binnenstedelijk bouwen en doelstellingen voor herstructurering, laat het Rijk voor een groot deel los.
 
In totaal zijn 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd, die bijdragen aan het realiseren van de drie hoofddoelen. Het betreft onder meer het borgen van ruimte voor de hoofdnetwerken (weg, spoor, vaarwegen, energievoorziening, buisleidingen), het verbeteren van de milieukwaliteit, ruimte voor waterveiligheid, ruimte voor klimaatbestendige stedelijke ontwikkeling, ruimte voor behoud van unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten en ruimte voor een nationaal netwerk voor natuur.
 
Verder is één van de nationale belangen die de SVIR benoemt, het belang van een ‘zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten’. Concreet betekent dit onder meer dat ruimte zorgvuldig moet worden benut en overprogrammering moet worden voorkomen. Om die doelstellingen te bereiken, is in 2012 de Ladder voor Duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening. Alle relevante ruimtelijke besluiten dienen aan de Ladder voor duurzame verstedelijking getoetst te worden.
 
Conclusie
 
De bouw van 6 woningen en 3 appartementen dient getoetst te worden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. In paragraaf 3.1.3 wordt hier nader op ingegaan.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.
 
In het Barro zijn vijftien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:
  • mainportontwikkeling Rotterdam,
     
  • kustfundament,
     
  • grote rivieren,
     
  • Waddenzee en waddengebied,
     
  • defensie,
     
  • erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde,
     
  • rijksvaarwegen, hoofdwegen en landelijke spoorwegen,
     
  • elektriciteitsvoorziening,
     
  • ecologische hoofdstructuur,
     
  • primaire waterkeringen buiten het kustfundament,
     
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte),
     
  • veiligheid rond rijksvaarwegen,
     
  • verstedelijking in het IJsselmeer,
     
  • toekomstige rivierverruiming van de Maastakken,
     
  • buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen.
     
Conclusie
 
Onderhavige realisatie van 6 woningen en 3 appartementen, valt niet onder één van de projecten uit het Barro. Door het initiatief zal eveneens geen nationaal belang worden geschaad.
 
3.1.3 Ladder voor Duurzame Verstedelijking
Nationaal belang 13, zoals geformuleerd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, vraagt om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro. Het Barro verwijst naar het Bro; geformuleerd is dat deze toetsing een procesvereiste is bij alle nieuwe ruimtelijke besluiten en plannen ten aanzien van bijvoorbeeld kantoorlocaties en woningbouwlocaties. Gemotiveerd dient te worden hoe een zorgvuldige afweging is gemaakt ten aanzien van het ruimtegebruik. De toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking werkt volgens drie stappen:
  • beoordeling door betrokken overheden of beoogde ontwikkeling voorziet in een regionale en gemeentelijke behoefte voor bedrijventerreinen, kantoren, woningbouwlocaties, detailhandel en andere stedelijke voorzieningen;
     
  • indien er een vraag is aangetoond, beoordeling door betrokken overheden of deze binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd door locaties voor herstructurering of transformatie te benutten;
     
  • indien herstructurering of transformatie binnen bestaand stedelijk gebied onvoldoende mogelijkheden biedt, beoordelen betrokken overheden of de ontwikkeling zo kan worden gerealiseerd dat deze passend multimodaal ontsloten is of als zodanig wordt.
     
De ladder voor duurzame verstedelijking is alleen van toepassing wanneer sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Volgens artikel 1.1.1 lid 1, aanhef en onder i Bro is een stedelijke ontwikkeling een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Het begrip ‘woningbouwlocatie’, zoals opgenomen in de definitie is niet nader gedefinieerd in het Bro. Het moet echter gaan om een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang. Uit recente jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de bouw van negen woningen niet is te beschouwen als een stedelijke ontwikkeling in de zin van het Besluit ruimtelijke ordening (zie uitspraak AbRS, 8 juli 2015, zaaknummer 201410097/1/R4). De ladder voor duurzame verstedelijking is in het onderhavige geval daarom niet van toepassing.
 
Dat onderhavige ontwikkeling niet is aan te merken als een ‘stedelijke ontwikkeling’ betekent echter niet dat de woningbehoefte niet hoeft te worden aangetoond. Daarnaast heeft het college in haar principebesluit aangegeven dat er in combinatie met andere plannen wel sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling van enige omvang waardoor de ladder voor duurzame verstedelijking van toepassing is. Het gaat hier om de locatie Voorstraat 33-37 waar eveneens concrete plannen voor bestaan om de huidige woon- en winkelfunctie om te zetten naar deels een woonfunctie. De treden van de ladder voor duurzame verstedelijking worden derhalve in het onderstaande alsnog doorlopen.
  1. Een stedelijke ontwikkeling dient in een actuele regionale en gemeentelijke behoefte te voorzien
     
Trede 1 vraagt de regionale ruimtevraag (kwalitatief en kwantitatief) voor stedelijke ontwikkelingen te bepalen. Dit betreft wonen, werken, detailhandel en overige stedelijke voorzieningen. De gemeente Woudenberg valt samen met de gemeenten Amersfoort, Baarn, Barneveld, Bunschoten, Eemnes, Leusden, Nijkerk en Soest) voor de woningbouwprogrammering onder de regio Amersfoort. In mei 2014 is vanuit de regio het rapport "verkenning woningbouwprogrammering Regio Amersfoort" verschenen. Leidende vraag in dit rapport is hoe woningbouwprogrammering en samenwerking kan bijdragen aan het in stand houden en versterken van een aantrekkelijke regio.
 
Een blijvende behoefte aan uitbreiding
 
In zijn algemeenheid is ondanks de huidige crisis tot 2040 een blijvende behoefte aan nieuwe woningen in de gehele regio. De regio zal bij alle uitgezochte scenario's te maken krijgen met een forse uitbreidingsvraag op de woningmarkt van 24.000 tot 45.000 woningen tot 2040. Het huidige aanbod aan plannen binnen de regio bedraagt 25.000 woningen. Dit aantal is ontoereikend om de kracht van de regio te versterken. Op korte termijn is een ruim voldoende aanbod, maar richting de toekomst zullen meer woningen moeten worden gerealiseerd. Om in de toekomst geen te krap planaanbod te hebben stelt het rapport dat nu al begonnen moet worden met het creëren van extra plancapaciteit. De herontwikkeling van de planlocatie Voorstraat 30-32 draagt hieraan bij.
 
Behoefte aan woningen in Woudenberg
 
In Woudenberg komt bij hoge groei het planaanbod nagenoeg overeen met de vraag. Dit betekent wel dat er extra plancapaciteit nodig is, omdat doorgaans een deel van de plannen niet doorgaat. Bij lage groei is sprake van een overschot. De vraag bestaat voor een belangrijk deel uit koopwoningen. De huidige verdeling naar eengezins- en meergezinswoningen ligt in lijn met de toekomstige vraag.
 
Niet alleen de omvang, maar ook de samenstelling van de bevolking zal veranderen. Het aandeel ouderen in de bevolking zal fors toenemen; het opleidingspeil stijgt en met name door de vergrijzing zal het aantal eenpersoonshuishoudens fors groeien. Deze trends hebben zijn weerslag op de uitbreidingsvraag. Dit zal leiden tot een forse groei van de vraag naar koopwoningen. Ook de vraag naar vrije sector huurwoningen neemt nog toe.
 
In de gemeenten Barneveld, Bunschoten, Eemnes, Nijkerk en Woudenberg zal hierdoor tot 2040 juist een sterke uitbreidingsvraag van eengezinswoningen zijn. In Woudenberg is tot 2040 nog een redelijke vraag naar sociale huurwoningen.
 
Woudenberg kent tot 2030 en 2040 een planaanbod van respectievelijk 1.000 en 1.400 woningen terwijl de uitbreidingsvraag voor die periode op 700 en 900 woningen ligt volgens het EG-scenario (het scenario van evenwichtige groei, waarin de trends van voor de crisis zijn voortgezet). De woningvraag tot 2040 bestaat uit vooral uit eengezinswoningen (800) en voor een klein deel uit meergezinswoningen (100). In de andere scenario's is sprake van een overschot of een fors te kort aan plancapaciteit. Uitgaande van het EG-scenario komen vraag en aanbod min of meer overeen, rekening houdend met een percentage van de plancapaciteit dat uitvalt.
 
Aan de Voorstraat 30-32 zullen 6 eengezinswoningen worden gebouwd. Het bestaande gebouw aan de Voorstraat 30 wordt verbouwd tot één meergezinswoning, bestaande uit 3 appartementen. Gelet op het voorgaande zijn eengezinswoningen een woningtype waar in de toekomst naar verwachting grote behoefte aan is. Aan meergezinswoningen bestaat eveneens, een weliswaar kleinere, behoefte. Hierbij is ook van belang dat, conform de Woonvisie 2013+, senioren en starters hoofdzakelijk een woonvoorkeur hebben die centraal in de kern ligt. Geconstateerd kan daarmee worden dat de vestigingslocatie op adequate wijze voorziet in een economische behoefte en invulling van een ruimtevraag. Voorts is inmiddels het woningbehoeftenonderzoek 2016 vastgesteld. Hieruit blijkt een grotere behoefte dan zoals in het voorgaande aangegeven.
 
2. Wanneer in een actuele regionale behoefte wordt voorzien, dient een ontwikkeling in eerste instantie binnen bestaand stedelijk gebied plaats te vinden
 
De ontwikkeling aan de Voorstraat 30-32 betreft een inbreidingslocatie in het centrum van de kern Woudenberg en ligt in lijn met de actuele regionale en gemeentelijke behoefte. De locatie is gelegen binnen de provinciale rode contour en betreft de herstructurering/transformatie van bestaand terrein. Ruimtelijk gezien bevindt het plangebied zich midden in de bebouwde kom van Woudenberg tussen bestaande (woon)bebouwing. Zodoende is er sprake van een ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied en wordt voldaan aan de tweede trede van de ladder.
 
3. Ontwikkeling van een locatie buiten bestaand stedelijk gebied
 
Uit de beschrijving onder ‘2’ volgt dat de stedelijke ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied plaatsvindt. De derde trede van de ladder is hierdoor niet van toepassing.
 
Conclusie
 
Gelet op het voorgaande voldoet de ontwikkeling aan de ladder voor duurzame verstedelijking en wordt er voldaan aan de eisen van zorgvuldig ruimtegebruik.
 
3.2 Provinciaal beleid
 
3.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 – 2028
Provinciale Staten van Utrecht hebben op 4 februari 2013 de Provinciale Structuurvisie 2013-2028 (PRS) vastgesteld. In deze structuurvisie is het ruimtelijk beleid voor de provincie Utrecht beschreven voor de periode tot 2028. De PRS is opgesteld om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. Via haar ruimtelijk beleid draagt de provincie bij aan een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt.
 
Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) die tegelijk met de PRS is opgesteld. De PRS is een structuurvisie onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Wro heeft de PRS alleen een zelfbindende werking. Het is bindend voor de provincie, niet voor andere partijen. De PRV zorgt voor doorwerking van het beleid in de verordening, welke bindend is voor de gemeenten. In paragraaf 3.2.2 wordt nader ingegaan op de verordening.
 
In de PRS is het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid. De PRS richt zich op de volgende drie pijlers:
  • een duurzame leefomgeving;
     
  • vitale dorpen en steden;
     
  • landelijk gebied met kwaliteit.
     
Deze pijlers leiden tot twee belangrijke beleidsopgaven, namelijk het accent op de binnenstedelijke opgave en het behouden en versterken van de kwaliteiten van het landelijk gebied. Dit zijn opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats. Voor onderhavig plan is voornamelijk het accent op de binnenstedelijke opgave van belang.
 
Accent op de binnenstedelijke opgave
 
In het ruimtelijk beleid maakt de provincie de hoofdkeuze om in te zetten op de binnenstedelijke ontwikkeling. Het streven is dat ten minste tweederde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. Daarom is het belangrijk dat er aandacht is voor deze kwaliteit. De provincie wil stimuleren dat overheden en marktpartijen zich gezamenlijk inspannen om de binnenstedelijke opgave te realiseren.
 
Verstedelijking (duurzame verstedelijkingsladder)
 
De provincie Utrecht richt zich in haar verstedelijkingsbeleid primair op de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestaand stedelijk gebied: op die manier blijven steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims. Ten behoeve van de leefbaarheid en bereikbaarheid wordt verstedelijking zoveel mogelijk gekoppeld aan haltes en knopen van het openbaar vervoersnetwerk. Voor een aantrekkelijke provincie zijn vitale steden en dorpen belangrijk.
 
De combinatie van historische bebouwing, de aanwezigheid van onder andere culturele voorzieningen, winkels, horeca en uitgaansmogelijkheden, diverse woningtypes, verschillende vormen van werkgelegenheid, sport- en ontspanningsmogelijkheden en groen in de nabijheid draagt bij aan deze vitaliteit. Het beleid sluit aan bij de zogenaamde duurzame verstedelijkingsladder uit het Besluit ruimtelijke ordening zoals reeds beschreven in paragraaf 3.1.3. Concreet hanteert de provincie Utrecht de volgende voorkeursvolgorde voor stedelijke ontwikkelingen: eerst de mogelijkheden van herstructurering of transformatie, dan de mogelijkheden in de nabijheid van halten en knopen van het OV-netwerk, dan de overige mogelijkheden in het stedelijk gebied (binnen de rode contouren), en als laatste uitbreiding.
 
Wonen
 
De algemene beleidsopvatting is dat de woningmarkt niet in een tijdelijke dip zit, maar structureel aan het veranderen is. Op welke manier en in welke mate is nog onzeker. Er is een flexibele insteek van alle betrokken partijen nodig om beter te kunnen beantwoorden aan de huidige en toekomstige woningvraag. Voor wat betreft woonmilieus is er vooral vraag naar centrumstedelijke, dorpse en groenstedelijke woonmilieus. Door de toenemende vergrijzing is er een toenemende vraag naar ‘nultreden’-woningen, levensloopbestendige woningen en woningen met zorg. Voor een concurrerend vestigingsmilieu is een selectieve aanvulling van het aanbod van een extensiever woonmilieu in een groene omgeving van belang.
 
Conclusie
 
Onderhavig plan maakt het mogelijk om de locatie aan de Voorstraat 30-32 te herontwikkelen naar een woningbouwlocatie met 6 woningen en een gebouw met 3 appartementen. De woningen worden binnen de rode contour gerealiseerd. Voorts levert de ontwikkeling een positieve bijdrage aan de ruimtelijke kwaliteit en vitaliteit van het gebied. Tevens sluit de ontwikkeling aan bij de duurzame verstedelijkingsladder op grond waarvan eerst gekeken dient te worden naar de mogelijkheden van herstructurering of transformatie.
 
3.2.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013
De Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) is op 4 februari 2013 vastgesteld door Provinciale Staten van Utrecht. De herijking van de PRS en PRV zal voor onderhavig plangebied niet leiden tot een wijziging. De PRV bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen zoals opgenomen in de structuurvisie.
 
Verstedelijking
 
Onder verstedelijking wordt onder andere nieuwe vestiging van woningen, niet-agrarische bedrijven, detailhandel en voorzieningen verstaan. Verstedelijking is in principe alleen toegestaan binnen de rode contour (de begrenzing van het stedelijk gebied). Onderstaand is een uitsnede van de kaart ‘rode contouren’ opgenomen. Hierop is de rode contour weergegeven. Verder is een uitsnede van de kaart ‘Wonen en werken’ opgenomen, behorende bij de PRV. Hierop is de rode contour eveneens weergegeven. Het plangebied is op beide kaarten globaal aangeduid middels een blauwe cirkel.
 
[image]
Uitsnede kaart ‘rode contouren’ (bron: website provincie Utrecht)
 
[image]
Uitsnede kaart ‘Wonen en werken’ (bron: Provinciale Ruimtelijke Verordening, provincie Utrecht)
 
Wonen
 
Onder het stedelijk gebied vallen die gronden die volgens de kaart ‘Wonen en werken’ als stedelijk gebied zijn aangewezen. Daarnaast kan een ruimtelijk plan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking. De toelichting op het ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen.
 
Conclusie
 
Voor het handhaven van de kwaliteit van het landelijk gebied en het stimuleren van het binnenstedelijk bouwen hanteert de provincie de rode contour als grens voor onder andere woningbouw. Onderhavig plangebied valt conform de weergegeven kaarten geheel binnen de rode contour. Daarmee past de herontwikkeling binnen het beleid en de regels uit de PRV en PRS.
 
3.2.3 Herzieningen Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Ruimtelijke Verordening
1epartiële herziening
 
Op 10 maart 2014 hebben Provinciale Staten de Ontwerp partiële herziening Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRSph) en de Ontwerp partiële herziening Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRVph) vastgesteld.
 
In de PRSph zijn aanpassingen opgenomen voor duurzame energie, windenergie, cultuurhistorie (kaart), rode contouren Utrecht en Rhenen, ecologische hoofdstructuur (EHS), militair oefenterrein met natuurwaarden en stiltegebieden. Voor windenergie is er ook een aanvulling op de bijlage bij de planMER voor de PRS opgesteld.
 
In de PRVph zijn aanpassingen opgenomen voor duurzame energie en windenergie, cultuurhistorie, rode contouren Utrecht en Rhenen, EHS en groene contour en enkele technische aanpassingen.
 
2epartiële herziening
 
Op 3 november 2014 hebben Provinciale Staten de Tweede partiële herziening Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 en de Tweede partiële herziening Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 vastgesteld.
 
In de Verordening is onder meer het artikel om meer ruimte te bieden voor de productie van duurzame energie (artikel 2.9a) aangepast, om dit beleid juridisch te borgen in de regels. Daarnaast zijn de artikelen rond de definitie van stedelijk gebied en het artikel landschappelijke kwaliteit aangevuld.
 
Conclusie
 
Voorliggend voornemen tot de herontwikkeling van de locatie Voorstraat 30-32, is niet in strijd met (de herzieningen van) het Provinciaal beleid.
 
3.3 Gemeentelijk beleid
 
3.3.1 Structuurvisie Woudenberg 2013 – 2030
Op 23 mei 2013 heeft de gemeenteraad van Woudenberg de Structuurvisie Woudenberg 2013 – 2020 vastgesteld. In de ruimtelijke visie wordt aangegeven hoe de gemeente denkt over de ruimtelijke invulling voor het wonen, werken en recreëren voor de jaren tot 2030. Met betrekking tot de onderhavige planlocatie staan de volgende relevante zaken opgenomen in de Structuurvisie.
 
Wonen
 
In de periode 2012-2025 neemt het aantal eenpersoonshuishoudens aanzienlijk toe. Woudenberg kenmerkt zich tevens door de aanwezigheid van relatief gezien veel grote gezinnen. Al met al is de verwachting dan ook dat de vraag naar woningen de komende jaren nog toeneemt en dat de gemeenten, markt en corporaties de komende jaren gefaseerd nieuwbouw moeten toevoegen om aan de vraag te voldoen.
 
Economie
 
Één van de uitgangspunten met betrekking tot het thema economie is een aantrekkelijk dorpscentrum. Het dorpscentrum van Woudenberg is het winkelgebied van de gemeente. Het ligt centraal en goed bereikbaar in de kern en heeft een voldoende aantrekkelijk aanbod. Te weinig vormt het op dit moment echter ook een verblijfshart met kwaliteit. Het is functioneel ingericht en bediend primair de inwoners van Woudenberg. In toenemende mate bezoeken recreanten de gemeente. Hoofdzakelijk het buitengebied, maar ook steeds meer het dorpscentrum. De ambitie is om het dorpscentrum een integrale kwaliteitsverbetering te geven om zo de potentie van het groeiend aantal recreanten niet alleen in het buitengebied maar ook in het centrum van Woudenberg verder te benutten. Dit verbreed het recreatieve aanbod voor recreanten en bezoekers aan Woudenberg en verbetert daarnaast de economische positie van winkeliers in het centrum. Naast een aantrekkelijk dorpscentrum is er in Woudenberg Oost het initiatief voor ontwikkeling van een consumentenplein. Dit is een bovenlokaal winkelgebied waar grootschalige detailhandel wordt gevestigd.
 
Ontwikkellocaties
 
De structuurvisie vormt het ruimtelijk kader voor verschillende projecten in de gemeente en andere nieuwe initiatieven in de toekomst. Deze dragen bij aan de ontwikkeling van het ruimtelijk-economisch structuurbeeld 2030. Een deel van de projecten betreft concrete ontwikkellocaties. Dit zijn verschillende plekken in de gemeente waar de komende jaren ruimtelijke veranderingen plaatsvinden en/of gewenst zijn. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen grootschalige en kleinschalige ontwikkelingslocaties. Het onderhavige plangebied valt binnen de grootschalige ontwikkelingslocatie ‘integrale kwaliteitsverbetering van het dorpscentrum (fase 2) met een verstrekte winkelstructuur, een verbeterd verblijfsklimaat (verkeersveilig en leefbaar) en verbetering van het vastgoed en de openbare ruimte’. Met betrekking tot deze ontwikkelingslocatie wordt in de Structuurvisie het volgende opgemerkt.
 
Kenmerken van de locatie
 
Het dorpscentrum van Woudenberg is het belangrijkste winkelgebied van de gemeente, maar vormt op dit moment te weinig een verblijfshart met kwaliteit. Er is een aantal knelpunten die opgelost moeten worden, maar ook een aantal potenties die, mede door investeringen in het verleden, nog verder benut kunnen worden. De voornaamste knelpunten waar het dorpscentrum mee te kampen heeft zijn:
  • De Dorpsstraat-Voorstraat is een langgerekt winkellint zonder duidelijke branchering, waarin het (auto)verkeer domineert en het geen onderdeel is van het recreatief fietsnetwerk op de as van Pyramide tot Grebbelinie.
     
  • Het gebied is erg verhard, met relatief weinig groen in de straat en een functionele , maar niet verblijfsaantrekkelijke openbare ruimte. In combinatie met verschillende gevelbeelden is de beeldkwaliteit hierdoor weinig aantrekkelijk;
     
  • Een zichtbare entree en uitnodigende functie tot het dorpscentrum ontbreekt.
     
Tegelijkertijd is in het verleden een eerste aanzet gedaan om rondom de kruising Voorstaat/ Dorpstraat-Geeresteinselaan een duidelijk centrumprofiel te ontwikkelen. Hier ligt nog steeds een aantal potenties om verder te benutten en om de pleinfunctie van dit gebied te versterken. Bijvoorbeeld met:
  • (verdere uitbreiding van de) Terrasfuncties aan de Geeresteinselaan en groene pleinruimtes of een terrasfunctie;
     
  • Zichtbare entree en uitnodigende functies die een verbindende schakel tussen de Voorstraat en Dorpsstraat vormen;
     
  • Nieuwe verbinding die de Dorpsstraat en Kostverloren aan elkaar aan laten sluiten.
     
Opgave
 
De opgave is om het centrum van Woudenberg te ontwikkelen tot ‘kloppend hart’: een aantrekkelijk dorpscentrum met een verblijfshart met kwaliteit. Hiervoor is een kwaliteitsslag nodig op het gebied van de openbare ruimte en het vastgoed, verkeersafwikkeling, het winkelaanbod en de detailhandelstructuur. Doel is om het centrum van Woudenberg volwaardig onderdeel te maken van de groene en aantrekkelijke woongemeente die Woudenberg is. Niet alleen voor bewoners. Het centrum moet aanhaken op de recreatieve potenties en ontwikkelingen in het buitengebied en daarmee ook interessant en goed bereikbaar zijn voor bezoekers en (doorreizende) recreanten op de “as van Pyramide tot Grebbelinie” en van elders.
 
Visie
 
Voor de onderhavige ontwikkeling is het onderdeel ‘compact centrum’ van de visie relevant. Hierover staat in de Structuurvisie Woudenberg 2013 – 2020 het volgende opgenomen.
 
Het huidige hoofdwinkelgebied bestaat uit de Voorstraat, De Poort en de Dorpsstraat en is relatief uitgestrekt. Winkels liggen verspreid langs het langgerekte dorpslint. Verloop en leegstand zijn momenteel een reële bedreiging voor het centrum, juist vanwege zijn langgerekte structuur, maar ook gezien ontwikkelingen als internetwinkelen, vergrijzing, etc. Opgave is het winkelcentrum meer te concentreren en kwalitatief te versterken zodat het dorpshart zijn vitaliteit behoudt. Een levensvatbaar winkelcentrum is een compact winkelcentrum. Ingezet wordt op het gebied tussen de kruising Voorstraat - Kerkstraat en de kruising Dorpsstraat - Koningin Emmastraat. Het deel van de Voorstraat tussen Vondellaan en Kerstraat kan op termijn ‘verkleuren’ naar een combinatie van wonen, werken en voorzieningen, gericht op bestemmingsbezoek.
 
Conclusie
 
Voorliggend initiatief past binnen de uitgangspunten en de visie, zoals verwoord in de “Structuurvisie Woudenberg 2013 – 2030”. Het plangebied is immers gelegen in het deel van het centrum(gebied) dat op termijn kan ‘verkleuren’ naar een combinatie van wonen, werken en voorzieningen, gericht op bestemmingsbezoek. De ontwikkeling draagt bij aan de concentratie van het winkelaanbod nu aan het uiteinde van het langgerekte winkellint, waar de Voorstraat onderdeel van uitmaakt, een centrumbestemming waarbinnen detailhandel aanwezig is, wordt omgezet in een woonfunctie.
 
3.3.2 Woonvisie Woudenberg 2013+
Op 23 mei 2013 is de Woonvisie 2013+ door de gemeenteraad vastgesteld. In deze woonvisie worden de ontwikkelingen aan vraag- en aanbodzijde in beeld gebracht en de belangrijke uitdagingen en opgaven geschetst met betrekking tot het wonen in Woudenberg. Naast kwantitatieve aspecten wordt nadrukkelijk aandacht besteed aan de kwalitatieve aspecten van het wonen aangezien de woonconsument veel keuzevrijheid heeft op de woningmarkt.
 
De veranderde woningmarkt en de economische en demografische ontwikkelingen in Nederland zijn ook zichtbaar in Woudenberg. Er treedt gezinsverdunning op, de vergrijzing neemt toe, het aantal inwoners stabiliseert en er ontstaan knelpunten in de lokale markt. Deze knelpunten zijn:
  • Gebrekkige doorstroming;
     
  • De afwezigheid van voldoende goedkope en betaalbare huur- en koopwoningen voor starters en gezinnen;
     
  • Lage verhuisgeneigdheid onder senioren.
     
De Woonvisie 2013+ Woudenberg anticipeert op de demografische ontwikkelingen van de verschillende doelgroepen:
  • het vrijwel gelijk blijven van het aantal starters tot aan 2025;
     
  • huishoudensverdunning en afname van het aantal gezinnen;
     
  • vergrijzing en daarmee een toename van het aantal 55 plussers en (op termijn) minder vitale ouderen en zorgbehoevenden.
     
Om de woningmarkt meer in lijn te brengen met de huidige marktsituatie wordt het programma in deze woonvisie bijgesteld. Niet programmatisch, maar door te temporiseren, ontwikkelingen met elkaar af stemmen (minder ad-hoc) en gefaseerd, kleinschaliger en (meer) vraaggericht naar doelgroep te ontwikkelen. Hierdoor wordt met kleinere stappen op termijn hetzelfde programma bereikt en de doorstroming verbeterd. Bovendien worden sterke schommelingen in het kwantitatieve nieuwbouwaanbod voorkomen en kan er sneller ingespeeld worden op veranderende marktomstandigheden.
 
Een gefaseerde marktbenadering bij nieuwe gronduitgifte en ontwikkelingslocaties is noodzakelijk komende jaren. Door kleinschaliger en meer gefaseerd te kunnen ontwikkelen (over langere looptijd) en daar vooral ook de mogelijkheden toe te bieden zijn gemeente corporatie en marktpartijen flexibeler om te reageren op marktontwikkelingen.
 
De inrichting van dit bestemmingsplan sluit aan bij de boodschap van de woonvisie: flexibiliteit is gewenst en er dient kleinschaliger te worden ontwikkeld. Doordat er sprake is van woningen in of nabij het centrum van Woudenberg is er geen specifieke doelgroep. Wel kan worden gesteld dat de appartementen in hoofdzaak door senioren bewoond zullen worden. De grondgebonden woningen zijn zowel geschikt voor (jonge) gezinnen als voor senioren nu de woningen levensloopbestendig zijn dan wel eenvoudig gemaakt kunnen worden. Hiermee draagt onderhavige ontwikkeling in grote mate bij aan de ambities uit de woonvisie.
 
3.3.3 Centrumplan
In maart 2016 is het centrumplan fase 2 vastgesteld. In dit centrumplan wordt voor het centrumgebied de gewenste ruimtelijke kwaliteit benoemd, onderbouwd en uitgewerkt. De onderhavige planlocatie valt buiten het plangebied van het centrumplan. Dit als gevolg van de keuze voor een compact winkelcentrum, zoals verwoord in de Structuurvisie.
 
3.3.4 Expeditie Duurzaamheid Gemeente Woudenberg 2014 – 2018
In de Expeditie Duurzaamheid heeft de gemeente Woudenberg de expeditie beschreven waarmee de ambitie wordt bereikt: de gemeente Woudenberg is in 2030 een duurzame gemeente, waarbij iedereen meewerkt om duurzaamheid na te streven. Met duurzaamheid in dit plan wordt niet alleen milieu bedoeld, maar is gekozen voor een benadering vanuit de 3P’s: people, planet en profit.
 
De 'P' van Planet staat voor het behoud, de bescherming en het beheer van onze natuurlijke hulpbronnen centraal; het ecologisch kapitaal. Kwaliteit van milieu en natuur, de omgang met klimaat en energie en met het gebruik van grondstoffen zijn belangrijk. In paragraaf 4.12 is aandacht besteed aan het aspect duurzaam bouwen bij de onderhavige ontwikkeling.
 
Bij de P van People gaat het om de sociale dimensie van duurzaamheid; het sociaal-cultureel kapitaal. In dat kader is van belang dat onderhavig plan past in het duurzaam maken van de functie van het centrum, zowel economisch als qua leefomgeving.
 
De 'P' van Profit staat voor de economische dimensie van duurzame ontwikkeling; het economisch kapitaal. Economische ontwikkeling gaat over productie, werkgelegenheid, efficiëntie en rendement, infrastructuur en bereikbaarheid. De uitdaging is ervoor te zorgen dat de vooruitgang van de een niet ten koste gaat van een ander of van toekomstige generaties. Onderhavig plan draagt bij aan een duurzame toekomst voor het gebied in plaats van verpaupering en leegstand.
 
3.3.5 Conclusie
Voorliggend initiatief past volledig binnen het gemeentelijk ruimtelijk beleid. De ontwikkeling sluit aan op de visie van de gemeente Woudenberg voor het betreffende deel van het centrumgebied.
  
Hoofdstuk 4 Planologische en milieutechnische randvoorwaarden
In dit hoofdstuk zullen de relevante uitvoeringsaspecten bij het plan worden besproken. Achtereenvolgens komen de aspecten ten aanzien van verkeer en parkeren, flora en fauna, archeologie en cultuurhistorie, de milieuaspecten en water aan bod. Afgesloten zal worden met een korte conclusie.
 
4.1 Verkeer en parkeren
Zowel vanuit de ruimtelijke ordening als vanuit verkeer en vervoer is een goede ontsluiting van belang. Door toepassing van een mobiliteitstoets worden ten eerste mobiliteitseffecten in beeld gebracht. Daarna volgt een overzicht van het parkeren.
 
4.1.1 Verkeer
De ontsluiting van het plangebied vindt plaats via de Voorstraat en de Middenstraat naar de N224 of de N226. Deze gebiedsontsluitingswegen sluiten vervolgens aan op het rijkswegennet. Via bijvoorbeeld de N224 kan de A28 bereikt worden en in zuidelijke richting kan via de N226 de A12 worden bereikt. Voor wat betreft het openbaar vervoer zijn er op korte afstand bushaltes met rechtstreekse busverbindingen naar onder meer Veenendaal, Zeist en Amersfoort.
 
De verkeersaantrekkende werking van de toe te voegen woningen is te bepalen aan de hand van kencijfers van CROW in publicatie 317: Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie. Hierbij is rekening gehouden met de kencijfers behorende bij ‘weinig stedelijk’ en ‘schil centrum’. Op basis van de planopzet is de volgende inschatting te maken:
 
Omschrijving
 
Min.
 
Max.
 
Aantal (st)
 
Tot. min.
 
Tot. max.
 
Koopwoningen (tussen/hoek)
 
6,9
 
7,7
 
6
 
41,4
 
46,2
 
Koopwoningen (etage, midden)
 
5,5
 
6,3
 
3
 
16,5
 
18,9
 
Totaal
verkeersbewegingen/etmaal
 
   
57,9
 
65,1
 
Tabel verkeersgeneratie per dag nieuwe situatie
 
Op basis van bovenstaande berekening resulteert het aantal verkeersbewegingen per dag ten gevolge van de nieuwbouw in circa 58 tot 65. Hierbij is nog geen rekening gehouden met de verkeersaantrekkende werking van de functies die in de oude situatie mogelijk waren. In de oude situatie was er feitelijk sprake van één bovenwoning. Planologisch gezien is het aantal bovenwoningen echter niet gelimiteerd en is wonen op de verdieping toegestaan. In redelijkheid wordt uitgegaan van de mogelijke aanwezigheid van 3 bovenwoningen in de oude situatie. Daarnaast kent het plangebied in het vigerende bestemmingsplan de bestemming “Centrum” op grond waarvan in hoofdzaak detailhandel, publieksgerichte dienstverlening en ambachtelijke bedrijven zijn toegestaan, voor zover voorkomend in ten hoogste categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, met bijbehorende (ontsluitings)wegen en parkeervoorzieningen. Het bouwvlak waarbinnen dergelijke functies mogelijk zijn, kent een grootte van circa 1.000 m2. Deze mogelijkheden zullen na de onderhavige woningbouwontwikkeling verdwijnen. Nu het plangebied een functie kent als woonwarenhuis/woonwinkel is bij de betreffende kencijfers aansluiting gezocht. Verder wordt rekening gehouden met de typering ‘centrum’ nu de locatie in de oude situatie behoorde tot het centrum van Woudenberg. Op grond van het voorgaande genereert de oude situatie het volgende verkeer. Hierbij is uitgegaan van het feit dat de bebouwing ten behoeve van het woonwarenhuis/woonwinkel bestaat uit één bouwlaag op de begane grond, zodat het genoemde aantal vierkante meters bebouwing gelijk is aan het aantal vierkante meters BVO.
 
Omschrijving
 
Min.
 
Max.
 
Aantal
 
Tot. min.
 
Tot. max.
 
Huurwoningen (etage, midden/goedkoop)
 
3,7
 
4,5
 
3
 
11,1
 
13,5
 
Woonwarenhuis/woonwinkel (per 100 m2 BVO)
 
5,2
 
7,8
 
10
 
52
 
78
 
Totaal verkeersbewegingen/etmaal
 
   
63,1
 
91,5
 
Tabel verkeersgeneratie per dag oude situatie
 
Ten gevolge van onderhavig plan neemt het maximale aantal verkeersbewegingen per dag af met circa 26. Daarbij moet worden opgemerkt dat de huidige bestemming “Centrum” tevens bijvoorbeeld een supermarkt toestaat. Een dergelijke functie kent een aanmerkelijk grotere verkeersaantrekkende werking. Wanneer van deze functie wordt uitgegaan is de afname van het aantal verkeersbewegingen beduidend groter. Gelet op het voorgaande heeft de bestemmingswijziging een positief effect op de verkeersstromen in de omgeving van het plangebied.
 
4.1.2 Parkeren
Op basis van de kencijfers CROW in publicatie 317: Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie kan eveneens inzicht worden verkregen in de parkeersituatie. Het plangebied behoort tot het huidige centrum van Woudenberg. Door de realisatie van woningen ter plaatse van het plangebied volgt dit gebied de lijn die al is weergegeven in de structuurvisie: de concentratie van het centrum ten oosten van het plangebied. In de nieuwe situatie valt het plangebied derhalve niet meer binnen het feitelijke centrum van Woudenberg. In onderstaande tabellen is een berekening gemaakt van het aantal benodigde parkeerplaatsen, uitgaande van zowel de typering ‘centrum’ als van de typering ‘schil centrum’.
 
Omschrijving
 
Min.
 
Max.
 
Aantal (st)
 
Tot. min.
 
Tot. max.
 
Koopwoningen (tussen/hoek)
 
1,1
 
1,9
 
6
 
6,6
 
11,4
 
Koopwoningen (etage, midden)
 
1,0
 
1,8
 
3
 
3
 
5,4
 
Totaal aantal parkeerplaatsen
 
   
9,6
 
16,8
 
Tabel parkeren typering ‘centrum’
 
Omschrijving
 
Min.
 
Max.
 
Aantal (st)
 
Tot. min.
 
Tot. max.
 
Koopwoningen (tussen/hoek)
 
1,4
 
2,2
 
6
 
8,4
 
13,2
 
Koopwoningen (etage, midden)
 
1,3
 
2,1
 
3
 
3,9
 
6,3
 
Totaal aantal parkeerplaatsen
 
   
12,3
 
19,5
 
Tabel parkeren typering ‘schil centrum’
 
Door de ligging van het plangebied nabij centrumvoorzieningen en openbaar vervoer wordt in onderhavig plan uitgegaan van de minimale parkeernorm. Voorts wordt, door de keuze voor de minimale parkeernorm in combinatie met het feit dat het plangebied in de toekomst niet meer zal behoren tot het daadwerkelijke centrum van Woudenberg, veiligheidshalve aansluiting gezocht bij de parkeernormen behorende bij de typering ‘schil centrum’. Derhalve zijn conform de CROW-normen 12,3 parkeerplaatsen benodigd. In deze normen is voor het aandeel bezoekers 0,3 parkeerplaats per woning meegerekend. Uitgangspunt is dat op een dergelijke locatie nabij het centrum het bezoekersparkeren in het openbaar gebied plaatsvindt. Dit betekent dat ten behoeve van onderhavige ontwikkeling 9,6 parkeerplaatsen benodigd zijn.
 
In het nieuwbouwplan zijn zes (openbare) parkeerplaatsen aan de Middenstraat binnen het plangebied opgenomen. Daarnaast krijgt de meest westelijk gelegen woning aan de Middenstraat een opstelplaats voor een auto op eigen terrein. Voorts zijn direct aan de zuidzijde van het plangebied, aan de Voorstraat, drie parkeerplaatsen aanwezig die vrij komen door het vervallen van de winkelfunctie. In totaal wordt daarmee voorzien in voldoende parkeerplaatsen voor de zes nieuwe grondgebonden woningen en de drie nieuwe appartementen. Het bezoekersparkeren kan in het openbaar gebied in de directe omgeving van het plangebied plaatsvinden. Het gaat hier, met name, om het parkeerterrein nabij de Kerkstraat en het parkeerterrein nabij de Jumbo.
 
Dat er in de directe omgeving van het plangebied daadwerkelijk voldoende capaciteit is, blijkt uit een tweetal recente parkeerdrukmetingen. Ten eerste wordt verwezen naar het parkeeronderzoek voor het centrum van Woudenberg van augustus en september 2015 (bijlage 1). In dit parkeeronderzoek is de parkeerdruk gemeten op donderdagavond/-nacht, vrijdagmiddag/-avond en zaterdagmiddag. Aanvullend is parkeeronderzoek verricht in de directe omgeving van de Voorstraat in juli 2016 (bijlage 2). Dit onderzoek kent als meetmomenten donderdagavond/-nacht en vrijdagavond/-nacht. Beide onderzoeken in combinatie bezien tonen aan dat er in de directe omgeving van het plangebied ruim voldoende capaciteit aanwezig is om het bezoekersparkeren op te vangen (bijvoorbeeld op het parkeerterrein bij de Kerkstraat en het parkeerterrein bij de Jumbo).
 
Voorts wordt opgemerkt dat er bij de parkeervoorzieningen in de omgeving van het plangebied deels een blauwe zone geldt. Deze blauwe zone is bijvoorbeeld van toepassing op de parkeerplaatsen langs een deel van de Voorstraat en op het parkeerterrein bij de Jumbo. Voor bewoners betekent dit dat deze parkeerplaatsen niet permanent beschikbaar zijn tijdens winkeltijden. Bij een aantal parkeervoorzieningen rondom Het Schilt en op het Kerkplein is de blauwe zone niet van toepassing. Hier bestaat dus tevens voor bewoners de mogelijkheid om, gedurende winkeltijden, te parkeren indien de parkeerplaatsen aan de Middenstraat niet beschikbaar zijn.
 
Wellicht ten overvloede wordt nog opgemerkt dat in de huidige situatie de parkeerbehoefte (nagenoeg) volledig in het openbaar gebied wordt opgevangen. Enkel voor 1.000 m2 BVO aan woonwarenhuis/woonwinkel zijn al minimaal 10 en maximaal 15 parkeerplaatsen benodigd. Daarnaast kent de huidige woonfunctie (feitelijk één bovenwoning) eveneens een parkeerbehoefte. Derhalve neemt de parkeerdruk als gevolg van de nieuwe ontwikkeling af. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat het in de oude en nieuwe situatie gaat om verschillende doelgroepen met verschillende tijdstippen van parkeren.
 
4.1.3 Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. De bestemmingswijziging heeft een positief effect op de verkeersstromen in de omgeving van het plangebied. Voorts wordt voorzien in voldoende parkeerplaatsen.
 
4.2 Externe veiligheid
 
4.2.1 Wettelijk kader
Besluit Externe Veiligheid
 
Een woning is een kwetsbaar object, zodat de nieuwbouw dient te worden getoetst aan het Besluit Externe Veiligheid. Bij Externe Veiligheid (EV) gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de opslag, productie of het transport van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven. Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:
  • Het Plaatsgebonden risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.
     
  • Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.
     
Het is niet toegestaan nieuwe gevoelige functies binnen de zogenaamde 10-6 contour van het PR:
  • rond inrichtingen, waarin opslag/verwerking van gevaarlijke stoffen plaatsvindt;
     
  • langs transportroutes (weg, spoor, water, buisleiding) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd.
     
4.2.2 Onderzoek / beoordeling
Transport gevaarlijke stoffen
 
Risico's verbonden aan het transport van gevaarlijke stoffen zijn in kaart gebracht in de diverse risicoatlassen. In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) is opgenomen dat voor iedere toename van het GR een verantwoordingsplicht geldt, ook als de verandering geen overschrijding van de norm veroorzaakt.
 
Gevaarlijke stoffen worden vervoerd over de modaliteiten binnenwater, spoor, weg en door buisleidingen. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de transportas dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld.
  • Transport over water
     
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied geen hoofdvaarweg, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
  • Transport over spoor
     
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied geen spoorbaan, waarover transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Er is dus geen beperking voor het plangebied.
  • Wegtransport
     
Er ligt in de directe omgeving van het plangebied (binnen 200 meter) geen rijksweg of provinciale weg met een route gevaarlijke stoffen, zodat de onderhavige bouwplanontwikkeling geen belemmering vormt.
  • Transport per buisleiding
     
Voor zoneringsafstanden van hogedruk gasleidingen geldt vanaf 1 januari 2011 de nieuwe AMvB Buisleidingen. Hierbij dient te worden uitgegaan van de risicoafstanden zoals aangegeven in de AMvB. Er liggen in de nabijheid van het plangebied geen buistransportleidingen.
 
Inrichtingen
 
Binnen de 10.6 contour van een risicovolle inrichting mogen geen kwetsbare bestemmingen geplaatst worden. Indien een bestemming is gepland binnen het invloedsgebied van de EV relevante inrichtingen dient de toename van het GR berekend te worden en afhankelijk van de uitkomst van de berekening dient een verantwoording GR te worden opgesteld. In de nabijheid van het plangebied zijn geen EV-relevante inrichtingen gevestigd, zodat het GR hier geen belemmering vormt.
 
Anderzijds is de voorgenomen planontwikkeling geen risicovolle inrichting in het kader van de BEVI.
 
[image]
Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: www.risicokaart.nl)
 
4.2.3 Conclusie
Bij externe veiligheid gaat het om de gevaren die in de directe omgeving aanwezig zijn in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoeren van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
 
Vanuit spoor-, vaarwegen, wegtransport, buisleidingen en inrichtingen gelden geen beperkingen voor het plangebied. Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI), Besluit externe veiligheid Buisleidingen (BEVB) en de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (RNVGS) staat de uitvoering van dit bestemmingsplan dan ook niet in de weg.
 
4.3 Kabels en leidingen
Uit de toelichting en verbeelding van het bestemmingsplan “Woudenberg Dorp” is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn.
 
4.4 Water
 
4.4.1 Inleiding
Water en ruimtelijke ordening hebben veel met elkaar te maken. Aan de ene kant is water één van de sturende principes in de ruimtelijke ordening en kan daarmee beperkingen opleggen aan het ruimtegebruik zoals locaties voor stadsuitbreiding. Aan de andere kant kunnen ontwikkelingen in het ruimtegebruik ongewenste effecten hebben op de waterhuishouding.
 
Op Europees en nationaal niveau heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de verplichte 'watertoets'. Een watertoets geeft aan wat de gevolgen zijn van een ruimtelijk plan voor de waterhuishouding in het betreffende gebied. Zo'n waterparagraaf moet sinds 1 januari 2003 worden opgenomen in de toelichting bij ruimtelijke plannen. Doel van de watertoets is de relatie tussen planvorming op het gebied van de ruimtelijke ordening en de waterhuishouding te versterken.
 
Een watertoets is verplicht als het gaat om een functieverandering en/of bestemmingswijziging. Op basis van informatie en randvoorwaarden vanuit waterbeheerder, het waterbeleid en relevante bodemgegevens worden de verschillende wateraspecten uitgewerkt in een waterparagraaf. De waterparagraaf beschrijft het huidige watersysteem alsmede de mogelijkheden en randvoorwaarden voor het toekomstig watersysteem. De waterparagraaf wordt afgestemd met de waterbeheerder.
 
4.4.2 Beleidskader rijk en provincie
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding. Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's.
 
Europa
 
Met ingang van december 2000 is de Europese Kaderrichtlijn Water (KWR) van kracht geworden. In het kader van de Kaderrichtlijn worden kwaliteitseisen gesteld, gericht op het beschermen en verbeteren van de aquatische ecosystemen (verplichting per stroomgebied). Deze richtlijn stelt als norm dat oppervlaktewateren binnen 15 jaar na inwerkingtreding moeten voldoen aan een 'goede ecologische' toestand (GET). Voor kunstmatige wateren, zoals de meeste stadswateren, geldt dat de oppervlaktewateren minimaal moeten voldoen aan een 'goed ecologisch potentieel' (GEP). Inmiddels zijn de GEP-normen per stroomgebied uitgewerkt.
 
Rijk
 
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening.
 
Provincie
 
Het Waterplan 2010-2015, vastgesteld januari 2010, heeft als ondertitel: 'richting robuust'. Duurzame en robuuste watersystemen zijn nodig voor het waarborgen van een aantrekkelijke woon-, werk- en leefomgeving. Er worden 3 hoofdthema's onderscheiden:
  1. Veiligheid: met aandacht voor preventie, gevolgenbeperking en rampenbeheersing bij overstromingen.
     
  2. Kwaliteit en kwantiteit: met aandacht voor voldoende en schoon oppervlakte- en grondwater en water voor natuur.
     
  3. Gebruik en Beleving: met aandacht voor mooier water, veilig vaar- en zwemwater.
     
Het plangebied ligt binnen het 'Stedelijk gebied'. De inrichting en het beheer van dit gebied is primair gericht op bebouwing en infrastructuur. Voor het waterplan is hierbij van belang:
  • Een voor bebouwing en infrastructuur gewenste grondwaterstand om zakking te voorkomen en droge voeten te houden (GGOR);
     
  • Verbeteren van de belevingswaarde en de recreatieve waarde van het watersysteem;
     
  • Streven naar het waar mogelijk afkoppelen bij nieuwbouw en stadsvernieuwing en naar maximaal afkoppelen bij rioolvervanging of herinrichting in bestaande wijken, tenzij grondslag of inrichting het niet toelaat, bijvoorbeeld als uitvloeisel van de integrale afweging voor de Utrechtse Heuvelrug;
     
  • Een integrale beoordeling op welke wijze het hemelwater afkomstig van verhardingen afgevoerd wordt. De opties zijn afkoppelen, infiltreren in de bodem, lozen op oppervlaktewater of aansluiting op het riool;
     
  • Buiten de KRW-waterlichamen geldt: voldoen aan de ecologische normdoelstellingen van minimaal het laagste niveau in bestaande wijken. Conform de systematiek van ecologische normdoelstellingen (END) van de provincie Utrecht. De doelstellingen inzake waterkwaliteit en ecologie worden aangepast en uitgewerkt.
     
4.4.3 Beleid Waterschap Vallei en Veluwe
Waterbeheerprogramma 2016 – 2021
 
Het Waterbeheerprogramma (WBP) is het spoorboekje én visitekaartje van het Waterschap Vallei en Veluwe voor de jaren 2016 – 2021. Dit Waterbeheerprogramma omvat de koers voor de komende zes jaar.
 
Het WBP wordt bewust neergezet als een ‘programma’ en niet meer als een waterbeheerplan. Met het WBP als programma wordt aangesloten bij het Bestuursakkoord Water. Binnen de kaders van de Waterwet, de Europese Kaderrichtlijn Water en de Deltabeslissingen wordt beschreven hoe gewerkt wordt aan de wateropgaven. Ook speelt het Waterschap alvast in op de nieuwe wetgeving omtrent ruimtelijke ordening, waarmee het WBP ook na de inwerkingtreding van de Omgevingswet houdbaar is.
 
Met betrekking tot het stedelijk gebied wordt in het WBP opgemerkt dat water in het bebouwde gebied onlosmakelijk is verbonden met de openbare ruimte, een verantwoordelijkheid van de gemeente. Daarnaast is de gemeente verantwoordelijk voor het verwerken van het overtollige hemelwater en grondwater en de inzameling van het afvalwater (veelal via de riolering). Bij hevige buien kan het voorkomen dat vanuit de riolering (ongezuiverde) lozingen plaatsvinden op het oppervlaktewater. Het waterschap spant zich maximaal in om bij ruimtelijke ontwikkelingen te zorgen voor een goede inpassing van het water, zodat geen wateroverlast ontstaat in kwantitatieve zin (zoals water op straat of water buiten de oevers) en in kwalitatieve zin (zoals blauwalg en stank).
 
4.4.4 Beoordeling
Met de voorgenomen ontwikkeling zal de waterhuishouding in het plangebied veranderen ten opzichte van de bestaande situatie. Op de locatie met een voormalige woon- en detailhandelsfunctie worden 6 woningen en 3 appartementen gerealiseerd. In de huidige situatie is het plangebied nagenoeg geheel bebouwd en verhard. Enkel een zeer beperkte oppervlakte in het noordwestelijk deel van het plangebied is niet verhard. Door de planontwikkeling zal het verhard oppervlak afnemen. Dit als gevolg van de tuinen behorende bij de nieuwe woningen. Door de afname van het verhard oppervlak wordt een verbetering bereikt voor de waterhuishouding, omdat meer hemelwater in de bodem geïnfiltreerd kan worden en niet afgevoerd hoeft te worden op het rioolstelsel. Daarmee heeft de transformatie tevens een positieve invloed op de aanvulling van het grondwater. Er zijn geen nadere maatregelen noodzakelijk ten aanzien van watercompensatie.
 
Bij nieuwbouwprojecten dient de regenwaterriolering te worden aangelegd met inachtneming van de uitgangspunten van het duurzaam omgaan met regenwater. De vuil- en regenwaterriolering worden volgens dit principe gescheiden. Bij de bouw van de woningen wordt een gescheiden rioleringsstelsel aangelegd.
 
Afkoppeling is in het plangebied niet mogelijk vanwege het ontbreken van oppervlaktewater in het plangebied of de directe nabijheid ervan. Op termijn kan worden aangesloten op het gemeentelijk gescheiden rioleringsstelsel. Tevens zal bij de bouw van de woningen gebruik worden gemaakt van niet-uitlogende materialen. Het afvalwater van de nieuwbouw zal op het riool worden aangesloten op de bestaande riolering overeenkomstig de door de gemeente gestelde eisen. Geen gebruik wordt gemaakt van uitloogbare bouwmetalen.
 
Voor onderhavig plan is de watertoets uitgevoerd via de Digitale Watertoets. In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven. De rapportage digitale watertoets is als bijlage 3 opgenomen bij deze toelichting.
 
4.4.5 Conclusie
Vanuit waterhuishoudkundige overwegingen bestaan er geen bezwaren tegen de in dit bestemmingsplan opgenomen planontwikkeling.
 
4.5 Flora en fauna
 
4.5.1 Wettelijk kader
Natuurbeschermingswet
 
Op 1 oktober 2005 is de Natuurbeschermingswet 1998 (Nbw 1998) in werking getreden. De Nbw 1998 biedt de grondslag voor de aanwijzing van de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden. Deze gebieden worden tezamen Natura2000-gebieden genoemd. Ter bescherming van deze Natura2000-gebieden voorziet de Nbw 1998 in een vergunningenregime voor het realiseren of verrichten van projecten en andere handelingen die de natuurlijke kenmerken van een aangewezen Natura2000-gebied kunnen aantasten.
 
Het dichtstbijzijnde Natura2000-gebied is het gebied ‘Kolland & Amp, Overlangbroek’. Dit gebied ligt ten zuiden van de planlocatie, op circa 9 kilometer afstand.
 
Flora- en faunawet
 
Per 1 april 2002 is de Flora- en faunawet van kracht geworden. Deze wet voorziet in de bescherming van planten- en diersoorten binnen en buiten de beschermde natuurgebieden. Het uitgangspunt van de wet is dat beschermde planten- en diersoorten geen schade mogen ondervinden. Voor het uitvoeren van werkzaamheden in de openbare ruimte is het niet altijd nodig een vrijstelling of een ontheffing aan te vragen. Voor o.a. reguliere werkzaamheden of ruimtelijke ontwikkelingen, zoals de bouw van woningen, geldt de volgende vrijstellingsregeling:
  • een algemene vrijstelling voor algemene soorten;
     
  • een vrijstelling voor beschermde soorten en vogels op voorwaarden, dat gehandeld wordt volgens een door het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie goedgekeurde gedragscode.
     
Wanneer het onmogelijk is schade aan streng beschermde planten en dieren tijdens ruimtelijke ontwikkelingen en inrichting te voorkomen, moet altijd een ontheffing worden aangevraagd bij het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. De voorwaarden verbonden aan een vrijstelling of een ontheffing zijn afhankelijk van de status van de planten- en diersoorten die in het plangebied voorkomen.
 
4.5.2 Effect te vergunnen activiteiten
Onderhavig initiatief voorziet in het planologisch mogelijk maken van 6 woningen en 3 appartementen. Hiertoe zal een deel van de bestaande bebouwing worden gesloopt of verbouwd. Deze activiteiten kunnen schadelijke effecten hebben op beschermde soorten. De Flora- en faunawet kan hierdoor worden overtreden.
 
Om de effecten van de voorgenomen wijziging op de aanwezige flora en fauna te bepalen is een verkennend ecologisch onderzoek uitgevoerd door Ecoresult (bijlage 4). Dit verkennend onderzoek zoomt in op de (mogelijke) schadelijke effecten door de activiteiten en op welke wijze in het kader van de wet gehandeld kan worden.
 
Gebiedsbescherming
 
De planlocatie ligt op circa 9 kilometer afstand van het Natura-2000 gebied ‘Kolland & Amp, Overlangbroek’. Het plangebied is niet in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) gelegen. Dichtstbijzijnde EHS ligt op een afstand van circa 1,3 kilometer ten westen van het plangebied. Dit betreft een ecologische zone die in directe verbinding staat met de Utrechtse Heuvelrug. Voorts is het plangebied niet in een belangrijk weidevogelgebied gelegen. Dichtstbijzijnde weidevogelgebied ligt op een afstand van circa 14 kilometer ten noorden van het plangebied, ten westen van Baarn.
 
Op voorhand is uit te sluiten dat de verwachte storende factoren die voortkomen uit de voorgenomen activiteiten afgezet tegen de ligging en doelstelling van beschermde natuurgebieden leiden tot (significant) negatieve effecten op soorten, habitattypen en wezenlijke waarden en kenmerken van Natura 2000-gebieden of Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Aanvullend onderzoek is niet noodzakelijk.
 
Soortenbescherming
 
Het verkennend veldonderzoek is op 26 november 2015 door ecologen W. Overman en K. van Veen van Ecoresult uitgevoerd. Aandacht is uitgegaan naar de aanwezige landschapselementen en habitats in en grenzend aan het plangebied om de resultaten van het bronnenonderzoek aan te scherpen. Aangezien de voorgenomen activiteiten in de categorie ruimtelijke ingrepen valt (zoals bedoeld in het kader van de Flora- en faunawet), zijn de soorten uit tabel 1, 2, 3 en vogels van de Flora- en faunawet onderzocht. Op basis van het bronnenonderzoek en de aanwezige habitats was een goede inschatting van de potenties te maken. Naar aanleiding van de bureaustudie en het veldonderzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:
  • In de bebouwing zijn potentieel geschikte vaste rust- en verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen aanwezig. Vleermuizen die kunnen worden aangetroffen zijn gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis en laatvlieger. Op basis van de beschikbare onderzoeksgegevens is het niet mogelijk een juiste effectbeoordeling en eventueel toetsing aan de Flora- en faunawet uit te voeren. Hiervoor is aanvullend onderzoek benodigd.
     
  • Het plangebied wordt mogelijk gebruikt als vliegroute en /of foerageergebied door vleermuizen, het gaat hier niet om een potentieel essentiële vliegroute en/of essentieel foerageergebied. Nader onderzoek is niet noodzakelijk.
     
  • Er is potentieel geschikt habitat aangetroffen voor grondgebonden zoogdieren en amfibieën van tabel I uit de Flora- en faunawet. De activiteiten kunnen schadelijke effecten hebben (verstoring, vernietiging) op in gebruik zijnde verblijfplaatsen. Soorten uit tabel 1 van de Flora- en faunawet zijn vrijgesteld van een ontheffing. Artikel 2 ‘Zorgplicht’ van de Flora- en faunawet blijft wel van kracht.
     
  • In het plangebied zijn potentiële voortplantingsplaatsen en is potentieel essentieel functioneel leefgebied aangetroffen voor huismus, een soort waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn. Door de sloop van de bebouwing, verwijdering van de begroeiing en de herinrichting van het plangebied kunnen schadelijke effecten optreden. Op basis van de beschikbare onderzoeksgegevens is het niet mogelijk een juiste effectbeoordeling en eventueel toetsing aan de Flora- en faunawet uit te voeren. Aanvullend onderzoek is benodigd.
     
  • In het plangebied zijn geschikte locaties aanwezig voor voortplantingsplaatsen van gierzwaluw, een soort waarvan de nesten jaarrond beschermd zijn. Door de sloop van de bebouwing en de herinrichting van het plangebied kunnen schadelijke effecten optreden. Op basis van de beschikbare onderzoeksgegevens is het niet mogelijk een juiste effectbeoordeling en eventueel toetsing aan de Flora- en faunawet uit te voeren. Aanvullend onderzoek is benodigd.
     
  • In het plangebied is broedhabitat aangetroffen voor algemene vogelsoorten en categorie 5 soorten waarvoor in dezen in beide gevallen geldt dat de nesten alleen beschermd zijn zodra in gebruik. Tijdelijke en permanente verstoring treedt niet op wanneer de werkzaamheden worden uitgevoerd buiten de kritische periode van voortplanting (betreffende vogelsoorten hebben normaliter bezette nesten in de periode 15 maart – 15 augustus).
     
4.5.3 Nader onderzoek
Het aanvullend onderzoek vleermuizen, huismus en gierzwaluw is door ecoloog K. van Veen van Ecoresult uitgevoerd (bijlage 5). Uit het onderzoek komt het volgende naar voren.
 
Vleermuizen
 
De veldbezoeken ten behoeve van het aanvullend onderzoek zijn uitgevoerd op 31 mei 2016, 13 juli 2016, 24 augustus 2016 en 14 september 2016. Dit heeft geleid tot de volgende onderzoeksresultaten. Gedurende de veldonderzoeken zijn in totaal twee vleermuissoorten waargenomen.
  • Gewone dwergvleermuis;
     
  • Ruige dwergvleermuis.
     
Gewone dwergvleermuis
  • In het plangebied bevinden zich geen vaste rust- en verblijfplaatsen van gewone dwergvleermuis;
     
  • Buiten het plangebied werden één kraamverblijfplaats, één paarverblijfplaats en één zomerverblijfplaats die tevens in gebruik is als paarverblijfplaats aangetroffen. Deze verblijfplaatsen hebben geen binding met het plangebied;
     
  • Het plangebied fungeert niet als (essentieel) foerageergebied en vervult geen essentiële functie als vliegroute voor vleermuizen.
     
Ruige dwergvleermuis
  • Binnen en buiten het plangebied zijn geen voortplantings- en vaste rust- en verblijfplaatsen aangetroffen;
     
  • Het plangebied fungeert niet als (essentieel) foerageergebied en vervult geen essentiële functie als vliegroute voor ruige dwergvleermuis.
     
Huismus
 
De veldbezoeken ten behoeve van het aanvullend onderzoek zijn uitgevoerd op 8 april 2016 en 11 mei 2016. Dit heeft geleid tot de volgende onderzoeksresultaten. Gedurende de veldonderzoeken zijn binnen het plangebied geen huismussen waargenomen. Buiten het plangebied zijn 11 waarnemingen van huismus verricht.
  • Binnen het plangebied zijn geen voortplantings- en vaste rust- en verblijfplaatsen aangetroffen;
     
  • Buiten het plangebied zijn 6 voortplantings- en vaste rust- en verblijfplaatsen aangetroffen. De aangetroffen verblijfplaatsen hebben geen binding met het plangebied;
     
  • Het plangebied fungeert niet als (essentieel) functioneel leefgebied.
     
Gierzwaluw
 
De veldbezoeken ten behoeve van het aanvullend onderzoek zijn uitgevoerd op 9 juni 2016, 30 juni 2016 en 13 juli 2016. Dit heeft geleid tot de volgende onderzoeksresultaten. Gedurende de veldonderzoeken zijn binnen het plangebied geen gierzwaluwen waargenomen. Buiten het plangebied zijn 6 waarnemingen van gierzwaluw verricht.
  • Binnen het plangebied zijn geen voortplantings- en vaste rust- en verblijfplaatsen aangetroffen;
     
  • Buiten het plangebied zijn 4 voortplantings- en vaste rust- en verblijfplaatsen aangetroffen;
     
  • Het plangebied fungeert niet als (essentieel) functioneel leefgebied.
     
Op grond van het voorgaande is het aanvragen van een ontheffing voor vleermuis, huismus en gierzwaluw niet nodig.
 
4.5.4 Aanbevelingen
Zorgplicht
 
Voor alle planten- en diersoorten geldt de algemene zorgplicht die is opgenomen in artikel 2 van de Flora- en faunawet. Deze bepaalt dat een ieder die weet dat zijn of haar handelen nadelige gevolgen voor flora en/of fauna kan hebben, verplicht is om maatregelen te nemen (voor zover redelijkerwijs kan worden gevraagd) die deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk voorkomen, beperken of ongedaan maken.
 
4.5.5 Conclusie
Gelet op het vorenstaande kan worden geconcludeerd dat er vanuit de Flora- en faunaregelgeving geen beperkingen worden opgelegd aan deze nieuwbouwontwikkeling wanneer de hiervoor genoemde aanbevelingen in acht worden genomen. Deze aanbevelingen zullen worden overgenomen. Het aanvragen van een ontheffing voor vleermuis, huismus en gierzwaluw is niet nodig.
 
4.6 Geluidhinder
 
4.6.1 Wegverkeerslawaai
Voorliggend bestemmingsplan biedt de mogelijkheid tot het realiseren van 6 woningen en 3 appartementen. De Wet geluidhinder (Wgh) beschouwd een woning als een zogenaamd geluidsgevoelig object. Onderzocht dient te worden of toetsing aan de wet geluidhinder dient plaats te vinden.
 
In het kader van de Wet geluidhinder bevinden zich langs alle wegen zones. Bij woningbouw binnen deze zones dient akoestisch onderzoek plaats te vinden. Een uitzondering hierop zijn de wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een snelheidregiem van maximaal 30 km/h geldt.
 
Het plangebied ligt binnen de onderzoekszone van de Geeresteinselaan / Maarsbergseweg (50 km/u), en met voorgenomen ontwikkeling worden planologisch gezien nieuwe geluidsgevoelige functies in het kader van de wet geluidhinder mogelijk gemaakt. Een akoestisch onderzoek is in dat kader dan ook noodzakelijk.
 
Normstelling
 
Voor de geluidsbelasting aan de buitengevels van geluidsgevoelige bestemmingen binnen de wettelijke geluidszone van een weg geldt een voorkeursgrenswaarde van 48 dB. In bepaalde gevallen is vaststelling van een hogere waarde mogelijk. Hogere grenswaarden kunnen alleen worden verleend nadat is onderbouwd dat maatregelen om de geluidsbelasting aan de gevel van geluidsgevoelige bestemmingen terug te dringen onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Deze hogere grenswaarde mag de uiterste grenswaarde niet te boven gaan. Voor de beoogde ontwikkeling geldt een voorkeursgrenswaarde van 48dB en een uiterste grenswaarde van 63 dB. De geluidswaarde binnen de geluidsgevoelige bestemming (binnenwaarde) dient in alle gevallen te voldoen aan de in het Bouwbesluit neergelegde norm van 33 dB.
 
Onderzoek Geeresteinselaan / Maarsbergseweg
 
In verband met het bovenstaande is een akoestisch onderzoek dan ook noodzakelijk. Een dergelijk akoestisch onderzoek heeft echter reeds plaats gevonden in het kader van het vigerende bestemmingsplan “Woudenberg Dorp” (2008). Met behulp van de Standaard Rekenmethode l is voor de gezoneerde wegen de 48 dB-contour berekend. Het betreft hier veldcontouren, die geen rekening houden met onder andere de afschermende werking van tussenliggende bebouwing. Bij de berekende geluidsbelastingen is de aftrek krachtens artikel 110g Wgh toegepast. Voor de Geeresteinselaan (tussen de J.F. Kennedylaan en Dorpsstraat) is berekend dat de afstand van de wegas tot aan de 48 dB-contour, 90 meter bedraagt. Voor de Maarsbergseweg (tussen Dorpsstraat en Laanzicht) bedraagt deze afstand 104 meter.
 
Het plangebied ligt op ruim 160 meter van de Geeresteinseweg / Maarsbergseweg en derhalve ruim buiten de 48 dB-contour. Daarnaast is tussen het plangebied en de Geeresteinseweg / Maarsbergseweg tussenliggende bebouwing aanwezig. Concluderend wordt er voldaan aan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en is aanvullend akoestisch onderzoek niet noodzakelijk.
 
Onderzoek 30 km/uur-wegen
 
Zoals in het voorgaande aangegeven geldt voor wegen die zijn ondergebracht in een 30 km/uur-gebied geen wettelijke geluidszone en is langs deze wegen akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai in nieuwe situaties op grond van de Wgh niet verplicht. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening echter aannemelijk te worden gemaakt dat sprake is van een aanvaardbaar geluidsniveau. Indien dit niet aannemelijk is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en doelmatig zijn. Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting wordt bij gebrek aan wettelijke normen aangesloten bij de benaderingswijze die de Wet geluidhinder hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt worden de eerder vermelde voorkeursgrenswaarde en de uiterste grenswaarde uit de Wgh als referentiekader gehanteerd. De Voorstraat en Middenstraat zijn relevante 30 km/uur-wegen. Verder is van belang dat zodanige gevelmaatregelen worden genomen dat de maximaal aanvaarde binnenwaarde op grond van het Bouwbesluit ten hoogste 33 dB bedraagt.
 
Om de exacte geluidsbelasting, na aftrek artikel 110g Wet geluidhinder, op de nieuwe gevels te berekenen is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door SPAingenieurs (19 januari 2016, bijlage 6). Hieruit blijkt dat bij de nieuwe woningen de geluidsbelasting ten gevolge van de Voorstraat maximaal 51 dB bedraagt en ten gevolge van de Middenstraat maximaal 50 dB. Dit is hoger dan de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder, maar ruim lager dan de maximale ontheffing, zoals deze geldt voor gezoneerde wegen. Uit het onderzoek is verder gebleken dat toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de te verwachten geluidsbelasting tot 48 dB, onvoldoende doeltreffend zijn dan wel, overwegende bezwaren ontmoeten van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijk of financiële aard. Omdat 30 km/uur wegen volgens de Wet geluidhinder niet gezoneerd zijn, kan voor de geluidsbelasting van deze wegen geen hogere waarde worden verleend. Nu de geluidsbelasting ten gevolge van de 30 km/uur wegen hoger is dan de voorkeurswaarde, maar ruim lager dan de maximale ontheffing is de geluidbelasting ten gevolge van deze 30 km/uur wegen aanvaardbaar.
 
Ten aanzien van de nieuwe woningen aan de Middenstraat dient nog opgemerkt te worden dat sinds het uitgevoerde akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai het betreffende woningblok op enigszins grotere afstand van de Middenstraat is geprojecteerd. Dit is van positieve invloed op de geluidbelasting ten aanzien van de nieuwe woningen.
 
Cumulatie geluid en Bouwbesluit
 
Om te voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit 2012, moet een voldoende karakteristieke geluidwering van de gevels worden bereikt. Daarmee moet bij het ontwerp van de woningen rekening worden gehouden. Ten behoeve van de bepaling van eventuele geluidwerende voorzieningen, dient gerekend te worden met de gecumuleerde geluidsbelasting exclusief aftrek ex artikel 110g Wet geluidhinder. Extra geluidwerende voorzieningen kunnen noodzakelijk zijn om het maximale binnenniveau niet te overschrijden. Het maximaal toelaatbare binnenniveau ter plaatse van woningen bedraagt 33 dB. Conform het Bouwbesluit wordt als uitgangspunt genomen dat een gevel van een gebouw een minimale gevelwering heeft van 20 dB. Derhalve dient bij een geluidsbelasting vanaf 53 dB geluidwerende voorzieningen bepaald te worden.
 
Volgens het Bouwbesluit 2012 hoeft bij de bepaling van de geluidwering van de gevels alleen rekening gehouden te worden met de vastgestelde hogere grenswaarde. Er moet worden uitgegaan van de totale gecumuleerde geluidsbelasting vanwege alle geluidbronnen waarvoor een hogere waarde vastgesteld moet worden. Vanuit een goed woon- en leefklimaat is het aan te bevelen om uit te gaan van de totale gecumuleerde geluidsbelasting vanwege alle relevante wegen (inclusief 30 km/uur wegen). Voor onderhavige ontwikkeling is er sprake van een maximale gecumuleerde geluidsbelasting van 56 dB. De grenswaarde van 53 dB wordt ter plaatse van de gevels van de nieuwe woningen dan ook overschreven. Derhalve zijn er aanvullende geluidwerende voorzieningen noodzakelijk om aan het maximaal toelaatbare binnenniveau van 33 dB te kunnen voldoen.
 
Conclusie
 
Vanuit de Wet geluidhinder bestaan er geen beperkingen tegen onderhavige planontwikkeling. Wel wordt er gewezen op het feit dat er bij de aanvraag omgevingsvergunning rekening moet worden gehouden met extra gevelmaatregelen in het kader van het maximaal toelaatbare binnenniveau.
 
4.6.2 Spoorwegverkeerslawaai
Gebleken is dat onderhavige planontwikkeling niet gelegen is binnen de wettelijke zone van een spoorweg.
 
4.6.3 Industrielawaai
Gebleken is dat onderhavige planontwikkeling niet gelegen is binnen de wettelijke zone van een industrieterrein.
 
4.6.4 Conclusie
Geconcludeerd kan dan ook worden dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor voorgenomen initiatief.
 
4.7 Bedrijven en milieuzonering
 
4.7.1 Wettelijk kader
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
     
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
     
Om milieuzonering hanteerbaar te maken wordt gebruik gemaakt van de editie 2009 van de handreiking Bedrijven en milieuzonering van de VNG. Deze brochure geeft onder meer een handvat voor toepassing van milieuzonering in bestemmingsplannen voor gebieden met functiemenging.
 
Onder functiemengingsgebieden vallen onder meer dorpkernen, winkelcentra en (delen van) woongebieden met kleinschalige cq. ambachtelijke bedrijvigheid. Onderhavig plangebied is gelegen in het (dorps)centrum van Woudenberg en maakt daarin onderdeel uit van het langgerekt winkellint Dorpsstraat-Voorstraat. Direct grenzend aan het plangebied bevinden zich gronden met een centrumbestemming. Ook voor het overige zijn er in de omgeving tal van centrumvoorzieningen met bovenwoningen te vinden. Gelet op deze ligging van het plangebied, is er sprake van een functiemengingsgebied en wordt de Staat van bedrijfsactiviteiten functiemenging als uitgangspunt genomen voor milieuzonering. Deze Staat van bedrijfsactiviteiten is meer geschikt voor dergelijke historisch gegroeide situaties met bijvoorbeeld centrumfuncties in een dorpskern en voor situaties waar milieugevoelige en milieubelastende (dorps)functies traditioneel dicht op elkaar zitten.
 
In de brochure is aangegeven dat het begrip "gebied met functiemenging" wordt gebruikt om aan te geven welke functies binnen een gebied met functiemenging onder welke voorwaarden toelaatbaar zijn. De activiteiten in de in de VNG-brochure opgenomen Staat van Bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging bestaan uit de categorieën A, B of C met de volgende betekenis voor de toelaatbaarheid:
 
Categorie A:
 
Activiteiten die zodanig weinig milieubelastend voor hun omgeving zijn, dat deze aanpandig aan woningen - in gebieden met functiemenging - kunnen worden uitgevoerd. De eisen uit het Bouwbesluit voor scheiding tussen wonen en bedrijven zijn daarbij toereikend.
 
Categorie B:
 
Activiteiten die in gemengd gebied kunnen worden uitgeoefend, echter met een zodanige milieubelasting voor hun omgeving dat zij bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden.
 
Categorie C:
 
De activiteiten uit categorie B waarbij vanwege de relatief grote verkeersaantrekkende werking een ontsluiting op de hoofdinfrastructuur is aangewezen.
 
4.7.2 Onderzoek / beoordeling
Bedrijven en Milieuzonering
 
Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de situatie ter plaatse van het plangebied. Bij de toetsing is de planologische situatie maatgevend. De bedrijvigheid die zich volgens het planologische regime mag vestigen komt aan de orde. Er wordt derhalve uitgegaan van de maximale planologische invulling van de toegekende bestemming.
 
De situatie ter plaatse van het plangebied betreft de toevoeging van 6 nieuwe grondgebonden woningen en 3 appartementen. Gebleken is dat woningen milieugevoelige objecten zijn. In de nabije omgeving van het plangebied bevinden zich een aantal centrumbestemmingen en een maatschappelijke bestemming, waaronder:
  • Voorstraat 28, 32, 33, 35, 37 en Kerkstraat 1, 3, 5 met de bestemming “Centrum”;
     
  • Middenstraat 20 met de bestemming “Maatschappelijk” en de aanduiding ‘religie.
     
De gronden met de bestemming “Centrum” zijn bestemd ten behoeve van detailhandel, publieksgerichte dienstverlening, ambachtelijke bedrijven voor zover voorkomend in ten hoogste categorie 1 van de Staat van Bedrijfsactiviteiten en horecabedrijven uit ten hoogste categorie 1a van de Staat van Horeca-activiteiten. Daarnaast staat de bestemming “Centrum” maatschappelijke voorzieningen toe. Conform de definitie van het begrip ‘maatschappelijke voorzieningen’ zijn deze voorzieningen in allerlei vormen toegestaan. Op basis van bovenstaande gebruiksmogelijkheden is het mogelijk dat functies uit categorie B (zoals supermarkten, warenhuizen, kerkgebouwen of buurt- en clubhuizen) zich vestigen op de betreffende gronden. Voor dergelijke activiteiten geldt dat zij, in een functiemengingsgebied, bouwkundig afgescheiden van woningen en andere gevoelige functies dienen plaats te vinden. Hier wordt aan voldaan nu de nieuwe woningen bouwkundig afgescheiden van omliggende panden/milieubelastende activiteiten worden gerealiseerd.
 
Binnen de bestemming “Maatschappelijk” met de aanduiding ‘religie’ is uitsluitend een kerk toegestaan. Dit betreft eveneens een functie uit categorie B. De bestemming “Maatschappelijk” is op enige afstand van de nieuwe woningen gelegen waardoor de activiteit bouwkundig afgescheiden plaatsvindt.
 
De bedrijfsactiviteiten in de directe omgeving van het plangebied leveren geen belemmering op voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Voorts is van belang dat in de directe nabijheid van de centrumbestemmingen en de maatschappelijke bestemming reeds bestaande woonbebouwing is gelegen.
 
4.7.3 Conclusie
Gelet op het voorgaande vormen de milieubelastende functies vanuit het oogpunt van milieuzonering geen belemmering voor de in dit plan besloten ruimtelijke ontwikkeling. Geconcludeerd kan worden dat de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming is te achten met een goede ruimtelijke ordening.
 
4.8 Archeologie en cultuurhistorie
 
4.8.1 Archeologie
Wettelijk kader
 
Het archeologisch erfgoed wordt binnen Nederland als zeer waardevol beschouwd. De Monumentenwet legt de verantwoordelijkheid voor de bescherming van het archeologische erfgoed bij de gemeente. De taken in het kader van de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) behelzen o.a. het integreren van archeologie in de ruimtelijke procedures (zoals vergunningen en Projectbesluiten) en de koppeling tussen bestemmingsplannen en archeologische waarden en verwachtingen (art. 38 en 41 Monumentenwet).
 
De Monumentenwet verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan of bij een omgevingsvergunning rekening te houden met in de bodem aanwezige of te verwachten archeologische waarden. De feitelijke bescherming daarvan krijgt gestalte door het opnemen van voorschriften in het bestemmingsplan ten aanzien van de afgifte van bouw- en aanlegvergunningen in die gebieden die als archeologisch waardevol zijn aangemerkt. Deze voorschriften kunnen betrekking hebben op archeologisch vooronderzoek dat de aanvrager van de vergunning moet laten uitvoeren. Aan de vergunning zelf kunnen aanvullende voorwaarden worden verbonden, met als uiterste de verplichting tot planaanpassing of het laten verrichten van een opgraving.
 
Onderzoek / beoordeling
 
Het plangebied kent op basis van het vigerende bestemmingsplan de dubbelbestemming “Archeologisch waardevol gebied”. Dit houdt in dat de gronden mede bestemd zijn voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.
 
Verder toetst de gemeente Woudenberg initiatieven aan de archeologische beleidsadvieskaart. Op deze kaart is het plangebied aangeduid als Archeologisch Waardevol Gebied (AWG2). Daarmee behoort het gebied tot de overige AMK-terreinen (niet wettelijk beschermd) met attentiezone. In dergelijke gebieden dienen bodemingrepen dieper dan de huidige verstoringsdiepte (30 cm –Mv) te worden vermeden. Indien dit niet mogelijk is dient voorafgaand aan ruimtelijke planvorming archeologisch onderzoek plaats te vinden.
 
[image]
Uitsnede archeologische beleidsadvieskaart met aanduiding plangebied
 
In verband met het voorgaande is archeologisch onderzoek benodigd. Door BAAC Archeologie en Bouwhistorie is een bureauonderzoek uitgevoerd (december 2015, bijlage 7).
 
Archeologisch bureauonderzoek
 
In het archeologisch bureauonderzoek is informatie verworven over bekende of verwachte archeologische waarden binnen het plangebied aan de hand van bestaande bronnen. Met behulp van de verworven informatie wordt een specifiek archeologisch verwachtingsmodel opgesteld. Uit het bureauonderzoek komt het volgende naar voren.
 
Op basis van de gegevens is aan het plangebied een lage verwachting voor archeologische waarden uit het laat-paleolithicum tot en met de vroege middeleeuwen toegekend. Aan het plangebied is een hoge verwachting toegekend voor archeologische waarden (nederzettingsresten) uit late middeleeuwen en nieuwe tijd. Voor de verstoorde gebieden (kelders) en het deel van het gebied buiten de gracht geldt een lage verwachting voor deze periode.
 
Als gevolg van de geplande nieuwbouw zal de bodem tot in de draagkrachtige laag (C-horizont) met een minimum van 80 cm –mv (vorstvrije diepte) worden verstoord. Hierdoor zal het archeologisch sporenniveau dat zich in de top van de natuurlijke bodem (naar verwachting C-horizont) bevindt, worden vernietigd. Gezien de hoge archeologische verwachting voor de late middeleeuwen en nieuwe tijd is het derhalve noodzakelijk een archeologisch onderzoek (Inventariserend Veldonderzoek) uit te voeren. Het veldonderzoek is erop gericht om de aan- of afwezigheid, de aard, de omvang, de datering, de gaafheid, de conservering en de inhoudelijke kwaliteit van de archeologische waarden vast te stellen. De meeste geschikte vorm van onderzoek wordt bepaald door zowel de verwachte bodemopbouw als de aard en ouderdom van de verwachte sporen.
 
Een proefsleuvenonderzoek vormt de meest geëigende methode om de aanwezigheid van een archeologische vindplaats in één keer uit te sluiten of vast te stellen. Een archeologisch booronderzoek kan slechts in zeer beperkte mate inzicht geven in de mate van intactheid van het archeologisch niveau en eventuele archeologische sporen. Derhalve wordt geadviseerd een proefsleuvenonderzoek uit te voeren in het deel van het plangebied met een hoge verwachting (tot en met de oude gracht in het zuidoosten). Geadviseerd wordt om de bestaande bebouwing uitsluitend bovengronds te slopen om verdere verstoring van de ondergrond door het verwijderen van kelders, funderingsstroken en poeren te vermijden. Voorafgaand aan het proefsleuvenonderzoek dient een (door het bevoegd gezag goedgekeurd) Programma van Eisen te worden opgesteld, waarin de eisen waaraan het onderzoek dient te voldoen, zijn vastgelegd.
 
Voor de delen waar geen verstoring gaat plaatsvinden (ter hoogte van Voorstraat 30) wordt geen vervolgonderzoek geadviseerd.
 
Proefsleuvenonderzoek
 
Het proefsleuvenonderzoek zal, mede vanwege aanwezige bebouwing, plaatsvinden in de vorm van archeologische begeleiding bij de daadwerkelijke uitvoering van de bouwwerkzaamheden. De werkzaamheden beneden het maaiveld worden door archeologen begeleid.
 
4.8.2 Cultuurhistorie
Het plangebied kent geen dubbelbestemming “Waarde-Cultuurhistorie” en er bevinden zich geen Rijks- of gemeentelijke monumenten.
 
In de directe omgeving van het plangebied zijn wel cultuurhistorisch waardevolle elementen aanwezig. De hervormde kerk aan de Middenstraat 20 betreft een rijksmonument, terwijl het kostershuis aan de Middenstraat 6 een gemeentelijk monument betreft. Voorts geldt dat de dorpskern van Woudenberg, waar het plangebied onderdeel van uitmaakt, een zeer hoge cultuurhistorische waarde heeft.
 
De herontwikkeling van de locatie Voorstraat 30-32 doet geen afbreuk aan de monumentale en cultuurhistorische waarden in het gebied. De bebouwing welke wordt gesloopt ten behoeve van de herontwikkeling betreft geen karakteristieke bebouwing. Daarnaast worden de woningen zowel aan de Voorstraat als aan de Middenstraat gebouwd in het bestaande lint. Het historische karakter van de dorpskern blijft gehandhaafd.
 
4.8.3 Conclusie
De eventuele aanwezigheid van archeologische waarden staat niet in de weg aan de realisatie van de voorgenomen planontwikkeling. Wel dienen ter bescherming van de archeologische waarden de bouwwerkzaamheden archeologisch te worden begeleid. De initiatiefnemer van dit project zal zorg dragen voor de noodzakelijke archeologische begeleiding. Voor het overige worden er vanuit archeologie en cultuurhistorie geen beperkingen gesteld aan de onderhavige planontwikkeling.
 
4.9 Bodemkwaliteit
 
4.9.1 Wettelijk kader
De Wet Bodembescherming (Wbb) schrijft voor dat in het kader van een ruimtelijk planologische procedure moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het gewenste nieuwe gebruik. De bodemkwaliteit kan (negatief) van invloed zijn op de gewenste nieuwe ontwikkeling.
 
Indien sprake is van een functiewijziging zal er in veel gevallen een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd op de planlocatie. Door middel van een dergelijk onderzoek kan in beeld worden gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen.
 
Met voorliggend initiatief zal het gebruik van de gronden in het plangebied worden gewijzigd van een centrumfunctie naar een woonfunctie. Door middel van een verkennend bodemonderzoek (bijlage 8) is door Hunneman Milieu-Advies Raalte BV in beeld gebracht of de bodemkwaliteit en de beoogde functie bij elkaar passen.
 
4.9.2 Onderzoek / beoordeling
Verkennend bodemonderzoek, 8 april 2016
 
In opdracht van Woudenburcht Ontwikkeling is in maart 2016, door Hunneman Milieu-Advies Raalte BV, een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie aan de Voorstraat 30-32 te Woudenberg.
 
Zintuiglijk zijn in de vaste bodem, lokaal zwakke tot matige bijmengingen aan puin en zwakke bijmengingen aan kooldelen waargenomen. Zintuiglijk zijn in de vaste bodem, ter plaatse van de voormalige 1.700 liter HBO-tank (Voorstraat 33-37), oliecomponenten waargenomen in het bodemtraject, vanaf 0,5 tot maximaal 1,5 m-mv. Ter plaatse van de huidige en voormalige tanks zijn zintuiglijk geen oliecomponenten waargenomen. Zintuiglijk is geen asbestverdacht materiaal op of in de bodem aangetroffen.
 
In de bovengrond zijn verhoogde gehalten aan zware metalen, PAK, PCB’s en minerale olie aangetoond. De aangetoonde gehalten overschrijden maximaal de achtergrondwaarden, maar vormen geen aanleiding tot nader onderzoek. In de ondergrond zijn geen verhoogde gehalten aangetoond.
 
In het grondwater zijn licht verhoogde gehalten aan barium, naftaleen en minerale olie aangetoond. De aangetoonde gehalten overschrijden de streefwaarden, maar vormen geen aanleiding tot nader onderzoek.
 
Op basis van de onderzoeksresultaten is de actuele bodemkwaliteit afdoende vastgelegd en bestaan, vanuit milieuhygiënisch oogpunt, geen bezwaren voor de voorgenomen herinrichting van de locatie.
 
Er wordt geadviseerd om bij ontwikkeling van de locatie te werken met een gesloten grondbalans. Indien grond vrijkomt en van de locatie wordt afgevoerd is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing (Bbk). De aangetoonde verhogingen in de vaste bodem kunnen, bij toetsing aan het Bbk, beperkingen opleveren ten aanzien van het (her)- gebruik elders. Af te voeren grond dient eventueel AP-04 te worden gekeurd, voor de bepaling van de definitieve afzetmogelijkheden.
 
4.9.3 Conclusie
Er zijn geen risico's voor de volksgezondheid en het milieu aanwezig met betrekking tot de voorgenomen activiteiten op het onderhavige perceel.
 
4.10 Luchtkwaliteit
Wet milieubeheer
 
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van de luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden. In de Wet milieubeheer zijn onder andere regels en grenswaarden opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen.
 
De Wet luchtkwaliteit (artikel 5.16, eerste lid, Wm) stelt dat ruimtelijke plannen doorgang kunnen vinden indien aan één van de onderstaande voorwaarden is voldaan:
  1. de plannen niet leiden tot het overschrijden van een grenswaarde;
     
  2. de luchtkwaliteit tengevolge van de plannen (per saldo) verbetert of ten minste gelijk blijft;
     
  3. de plannen niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie van NO2 en PM10 in de buitenlucht. Vanaf het in werking treden van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit op 1 augustus 2009 wordt onder een NIBM bijdrage een bijdrage van minder dan 3% van de grenswaarde verstaan;
     
  4. het project is opgenomen of past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Lucht (NSL).
     
Verder is er met deze wijziging een wettelijke basis voor een Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit opgesteld.
 
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit
 
Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden.
 
De uitvoeringsregels behorende bij de wet zijn vastgelegd in Algemene Maatregelen van Bestuur (AMvB) en Ministeriële Regelingen (mr) die gelijktijdig met de 'Wet luchtkwaliteit' in werking zijn getreden, waaronder de AMvB en Ministeriele Regeling niet in betekenende mate (afgekort NIBM).
 
AMvB en Regeling niet in betekenende mate (NIBM)
 
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate (ofwel niet in betekenende mate) leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. De grens ligt bij een toename van de NO2 en /of PM10 jaarconcentratie met maximaal 3% van de grenswaarden (of wel een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 en/of PM10). NIBM projecten kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Grotere projecten daarentegen kunnen worden opgenomen in het NSL-programma, mits ook overtuigend wordt aangetoond dat de effecten van dat project worden weggenomen door maatregelen.
 
De AMvB en Regeling “niet in betekenende mate” bevatten criteria waarmee kan worden bepaald of een project van een bepaalde omvang wel of niet als “in betekenende mate” moet worden beschouwd. Het betreft onder andere de onderstaande gevallen, waarbij een project als NIBM wordt beschouwd:
  • Woningbouw: = 1500 woningen (netto) bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 3000 woningen bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
     
  • Kantoorlocaties: = 100.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 1 ontsluitingsweg, en = 200.000 m2 bruto vloeroppervlakte bij minimaal 2 ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
     
  • Woningbouw en kantoorlocaties: 0,0008*aantal woningen+ 0,000012*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg en 0,0004*aantal woningen+ 0,000006*bruto vloeroppervlak kantoren in m2 = 1,2 bij één ontsluitingsweg.
     
Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project NIBM bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven. Tevens is in artikel 5 van het Besluit NIBM een anticumulatie bepaling opgenomen, die zegt dat de effecten van beoogde ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied moeten worden meegenomen in de beoordeling van het betreffende plan. Hiermee wordt voorkomen dat verschillende NIBM-projecten samen toch in betekenende mate bijdragen aan verslechtering van de luchtkwaliteit.
 
Initiatief is NIBM
 
De realisatie van 6 grondgebonden woningen en 3 appartementen kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.
 
Conclusie
 
Het project kan worden beschouwd als een NIBM-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan dan ook achterwege blijven.
 
4.11 Niet gesprongen explosieven (NGE’s)
In het kader van niet gesprongen explosieven heeft Bodac B.V. op 28 februari 2011 een vooronderzoek conventionele explosieven gedaan in het beheergebied van het Waterschap Vallei & Eem. Het betrof een onderzoek naar de mogelijke aanwezigheid van conventionele explosieven of delen daarvan binnen een afstand van 50 meter van de bij het waterschap in beheer zijnde waterwegen. De classificatie ‘verdacht’ wordt gegeven indien er een redelijk vermoeden bestaat van de aanwezigheid van één of meerdere conventionele explosieven, welke na de Tweede Wereldoorlog in de bodem zijn achtergebleven en dit redelijk vermoeden met geverifieerd feitenmateriaal kan worden onderbouwd. De locatie ‘Voorstraat 30-32’ is op basis van het vooronderzoek aangemerkt als ‘verdacht’.
 
[image]
Conventionele explosieven bodembelastingkaart (bron: Vooronderzoek Bodac B.V.)
 
Gezien de (graaf)werkzaamheden die in het verleden in het plangebied hebben plaatsgevonden met betrekking tot de naoorlogse bebouwing, wordt er vanuit gegaan dat de grond voldoende geroerd is. Aanwezigheid van eventuele explosieven zou in dat geval reeds eerder zijn opgemerkt. Desondanks wordt bij de uitvoering van de werkzaamheden rekening gehouden met het feit dat de plangebieden zijn aangemerkt als ‘verdacht’. Het aspect explosieven vormt geen beletsel voor het bestemmingsplan.
 
4.12 Duurzaam bouwen
De klimaatveranderingen, de eindigheid van de fossiele brandstof en het daarop anticiperende beleid van het Rijk, provincies en gemeenten vragen er om dat actief gekeken wordt naar duurzaamheid in nieuwbouwplannen. Het betreft thema’s zoals CO2- en energiebesparing, duurzame energie en duurzaam bouwen.
 
Bij de realisering van de nieuwe woningen wordt aandacht besteed aan het duurzaamheidsaspect. Hierbij kan gedacht worden aan energiezuinigheid en het gebruik van duurzame bouwmaterialen. In het kader van de aanvraag van de omgevingsvergunning worden de duurzaamheidsaspecten nader uitgewerkt.
 
4.13 Programma Aanpak Stikstof
 
4.13.1 Wettelijk kader
Met ingang van 1 juli 2015 is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. Doel van het PAS is het doorbreken van de impasse waarbij Natura 2000-gebieden een rem hebben gezet op economische ontwikkeling. Met het PAS wordt ruimte gecreëerd voor economische activiteiten, enerzijds door het treffen van herstelmaatregelen in Natura 2000-gebieden, anderzijds door agrarische stikstofemissies sterk terug te dringen.
 
Bij het uitbreiden van (bedrijfs)activiteiten of het opstarten van nieuwe (bedrijfs)activiteiten met relevante stikstofemissies, dient de (toename van) de stikstofdepositie te worden berekend. Hiervoor is het rekenprogramma AERIUS ontwikkeld. Volgt uit deze berekening dat de bijdrage beperkt is (< 0,05 mol N/ha/jaar), dan is verdere actie niet nodig. Bij een bijdrage boven de 0,05 mol N/ha/jaar geldt over het algemeen een meldingsplicht en overstijgt de bijdrage de 1,00 mol N/ha/jaar dan moet een Natuurbeschermingswetvergunning aangevraagd worden. Voor een paar Natura 2000-gebieden gelden strengere eisen ten aanzien van vergunningplicht. Bij het aanvragen van een Natuurbeschermingswetvergunning zal aanspraak gemaakt moeten worden op ontwikkelingsruimte.
 
4.13.2 Beoordeling
Zoals aangegeven is voor het berekenen van de stikstofdepositie het rekenprogramma AERIUS ontwikkeld. Voor de locatie ‘Voorstraat 30-32’ is een berekening uitgevoerd. Deze berekening is als bijlage 9 bij deze toelichting gevoegd. Hieruit blijkt dat er geen sprake is van een toename van de stikstofdepositie (0,00 mol/ha/jaar). Derhalve is er geen melding of vergunning benodigd. Een toename van de stikstofdepositie van minder dan 0,051 mol/ha/jaar wordt niet gezien als een significante toename.
  
Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving
 
5.1 Algemeen
Het bestemmingsplan “Voorstraat 30-32” bestaat uit drie delen: een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en regels vormen het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. De toelichting bevat een motivatie en verantwoording van de keuzes die in het bestemmingsplan zijn gemaakt. Daarnaast zijn in de toelichting onder andere het vigerende beleid en diverse milieuaspecten beschreven.
 
Voorliggend bestemmingsplan heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor het gebruik van gronden in het plangebied en de toegestane bebouwing. Het bestemmingsplan is gericht op het mogelijk maken van de bouw van 6 grondgebonden woningen en 3 appartementen. Gestreefd is naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en planregels. Het plan sluit daarom aan bij de vormvereisten van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP 2012) en het gemeentelijk model bestemmingsplannen.
 
Verbeelding
 
Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen. De op de verbeelding opgenomen bouwvlakken en bouwaanduidingen maken duidelijk op welke locaties en tot welke hoogte mag worden gebouwd. In beginsel mag slechts worden gebouwd binnen het bouwvlak. In de woonbestemming mogen ook buiten het bouwvlak aan- en bijgebouwen worden gerealiseerd.
 
Regels
 
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden en bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing. De regels zijn, overeenkomstig de SVBP 2012, onderverdeeld in vier hoofdstukken:
  • Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In artikel 1 zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van de regels. Artikel 2 betreft de wijze van meten, waarin is aangegeven hoe bij de toepassing van de bestemmingsregels wordt gemeten.
     
  • Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels. In dit hoofdstuk zijn per bestemming regels opgenomen voor het toegestane gebruik en de toegestane bebouwing van de gronden. In paragraaf 5.2 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die voorkomen binnen het plangebied.
     
  • Hoofdstuk 3 bevat de algemene regels. Het betreft regels die voor het hele plangebied of voor verschillende bestemmingen van toepassing zijn. In dit hoofdstuk zijn onder andere de anti-dubbeltelbepaling, algemene bouw- en gebruiksregels en algemene afwijkingsregels opgenomen.
     
  • Hoofdstuk 4 bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat ingevolge het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.
     
Toelichting
 
De toelichting van een bestemmingsplan heeft geen bindende werking en maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan. De toelichting heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels.
 
5.2 De bestemmingen
In deze paragraaf wordt per bestemming een korte toelichting gegeven op de bestemmingsregeling. Met de bestemmingsregeling is aangesloten bij het omliggende bestemmingsplan “Woudenberg Dorp, na 1e herziening” en recent vastgestelde bestemmingsplannen van de gemeente Woudenberg. In voorliggend bestemmingsplan komende de volgende bestemmingen voor:
 
Tuin
 
De gronden direct voor de voorgevel van de woningen hebben de bestemming “Tuin” gekregen. Binnen deze bestemming mogen alleen bouwwerken als erkers, ingangspartijen en erfafscheidingen worden gebouwd.
 
Verkeer – Verblijfsgebied
 
De parkeervoorzieningen in het plangebied en het openbaar gebied aan de zijde van de Voorstraat, hebben de bestemming “Verkeer – Verblijfsgebied” gekregen.
 
Wonen
 
De woningen in het plangebied hebben in aansluiting op de woningen in de omgeving een woonbestemming gekregen. De woningen dienen gebouwd te worden binnen het bouwvlak. De 6 nieuwe grondgebonden woningen kennen de bouwaanduiding ‘aaneengebouwd’. Aan de 3 appartementen is de bouwaanduiding ‘gestapeld’ toegekend.
 
Waarde – Archeologie 1
 
Bij ruimtelijke inrichting en ontwikkelingen in het plangebied moet worden gezocht naar beschermings- en inpassingmogelijkheden van eventuele archeologische waarden. De dubbelbestemming “Waarde – Archeologie 1” is gehanteerd conform de archeologische beleidskaart van de gemeente Woudenberg.
  
Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid
 
6.1 Besluit ruimtelijke ordening
Bij het opstellen van een nieuw bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6, eerste lid, sub f van het Besluit ruimtelijke ordening onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.
 
Het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan met een planologische wijziging kan in beginsel aanleiding geven tot planschade.
 
6.2 Anterieure overeenkomst
Een gemeente is conform de grondexploitatiewet verplicht om haar kosten op de grondeigenaar te verhalen, wanneer deze grondeigenaar een zogenaamd "bouwplan" (zoals aangeduid in art. 6.2.1 Bro) wil realiseren en wanneer voor de goedkeuring van dit bouwplan een wijziging van een "ruimtelijk besluit" (bijvoorbeeld nieuw bestemmingsplan) nodig is. De kosten die verhaald moeten worden staan in de kostensoortenlijst (art. 6.2.3 t/m 6.2.6 Bro). Wanneer de gemeente zelf eigenaar is van de gronden dan is het verhalen van kosten op anderen niet nodig. De kosten worden dan gedekt door de verkoop van bouwrijpe grond.
 
Er zijn drie soorten manieren voor gemeenten om kosten te verhalen:
  • Het sluiten van vrijwillige overeenkomst(-en) met de grondeigena(a)r(-en), voorafgaand aan de wijziging van het ruimtelijk besluit (een "anterieure overeenkomst");
     
  • Het vaststellen van een verplichtend "exploitatieplan";
     
  • Het sluiten van vrijwillige overeenkomst(-en) met de grondeigena(a)r(-en), na het vaststellen van het exploitatieplan (een "posterieure overeenkomst").
     
Het uitgangspunt van de wet is dat het de voorkeur verdient om van tevoren met alle grondeigenaren een vrijwillige overeenkomst te sluiten (een "anterieure overeenkomst"). Hierin kunnen beide partijen over alle mogelijke onderwerpen afspraken met elkaar maken. Maar in ieder geval moeten afspraken gemaakt worden over het de te verhalen kosten en indien nodig ook over de fasering en de eisen en regels die de gemeente stelt aan de ontwikkeling. Wanneer de gemeente niet met alle grondeigenaren in het gebied een anterieure overeenkomst heeft afgesloten, dan moet de gemeente een "exploitatieplan" op te stellen en deze tegelijk met de wijziging van het ruimtelijk besluit kenbaar maken (art 6.12 Wro). Nadat een exploitatieplan vastgesteld is, kan de gemeente alsnog een overeenkomst afsluiten met de grondeigenaar. Dit heet een "posterieure overeenkomst". Hierin kunnen echter alleen zaken worden behandeld die ook in het exploitatieplan staan vermeld. Zaken die in het exploitatieplan geregeld kunnen worden, mogen niet in een posterieure overeenkomst (alsnog) geregeld worden. Toch kan dit voor zowel de gemeente dan wel de grondeigenaar voordelen hebben.
 
Een anterieure overeenkomst kan worden gesloten omdat:
  • de initiatiefnemer is eigenaar van alle gronden;
     
  • de integrale planontwikkeling voor het gehele project geheel voor rekening en risico van de initiatiefnemer is;
     
  • de ontwikkeling zal geschieden conform hetgeen bepaald is in de Wet ruimtelijke ordening;.
     
  • planschade voor rekening en risico van de intitiatiefnemer is. Dit wordt opgenomen in de anterieure overeenkomst.
     
Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.
  
Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Voor onderhavig bestemmingsplan wordt de uniforme voorbereidingsprocedure gevolgd als bedoeld in hoofdstuk 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, in samenhang met het gestelde in de Wet ruimtelijke ordening.
 
7.1 Overleg met overheidsinstanties
In het kader van de overlegverplichting ex artikel 3.1.1 Bro dient een bestemmingsplan, in het kader van het vooroverleg te worden voorgelegd aan betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke mogelijk in het plan in het geding zijn.
 
Op 30 juni 2016 zijn de formele overleginstanties in de gelegenheid gesteld om in het kader van het overleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening te reageren op het (concept)ontwerpbestemmingsplan. Binnen de gestelde termijn, voor 15 augustus 2016, is van de volgende overlegpartners c.q. instanties een reactie ontvangen:
  • Gasunie;
     
  • Provincie Utrecht;
     
  • Veiligheidsregio Utrecht.
     
Voor een samenvatting van de reacties van de vooroverlegpartners en beantwoording wordt verwezen naar de nota van beantwoording die als bijlage 10 deel uitmaakt van deze toelichting. De reacties hebben geen aanleiding gegeven tot het aanvullen of aanpassen van het bestemmingsplan.
 
7.2 Inspraak
Door Woudenburcht Ontwikkeling BV is op 4 juli 2016 een informatieavond gehouden over onder meer de ontwikkelingen ter plaatse van de locatie Voorstraat 30-32. De reactie van de circa 65 aanwezige personen was overwegend positief. De reacties die op de daarvoor bedoelde formulieren zijn achtergelaten, waren hoofdzakelijk gericht tegen de bebouwing aan de Middenstraat. Naar aanleiding hiervan en verschillende contacten met bewoners na de informatieavond, zijn aanpassingen aan het plan verricht. Deze aanpassingen zijn op een extra informatiebijeenkomst op 13 december 2016 toegelicht voor de bewoners in de directe omgeving van de nieuw te bouwen woningen aan de Middenstraat. Het betreft de volgende aanpassingen:
 
Parkeren
 
Er is aanvullend onderzoek uitgevoerd naar de parkeersituatie in nacht situatie in de directe omgeving van het exploitatiegebied. Het resultaat is dat in de nacht er voldoende restcapaciteit is voor de ontwikkeling. Voor de koopavond en zaterdag biedt de parkeerdrukmeting centrum duidelijkheid. Ook op die momenten is, zo blijkt uit die rapportage, restcapaciteit aanwezig.
 
Planaanpassing Middenstraat ten behoeve parkeren
 
Aan de Middenstraat is het woningblok opgeschoven in de richting van de Kerkstraat. Hierdoor is het mogelijk dat bij één van de kopwoningen een opstelplaats op eigen terrein wordt gerealiseerd. Dit vergroot de capaciteit van 6 parkeerplaatsen naar 7. Voorts is de diepte van de parkeerstrook gemeten vanaf de erfgrens aan de Middenstraat vergroot naar 6.00 meter. Toegezegd is ook dat er een afsluitbare poort komt in de doorloop van Voorstraat naar Middenstraat.
 
Toelichting bebouwing Middenstraat
 
De woningen hebben een mansardekap. Dit betekent dat de hoogte van de te realiseren woningen in de nok uitkomt op ca. 8.25 m+ peil. De goothoogte bedraagt ca. 3 m+ peil. De tussenknik in de mansardekap ligt op ongeveer 6 m+ peil.
 
7.3 Zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan ‘Voorstraat 30-32’, heeft ter inzage gelegen van 18 januari 2017 tot en met 28 februari 2017. Digitaal was het plan in te zien via www.ruimtelijkeplannen.nl (NL.IMRO.0351.Voorstraat3032-ow01). Een analoog exemplaar lag in dezelfde periode ter visie op het gemeentehuis van Woudenberg. Het plan is gepubliceerd in de Staatscourant en op de gemeentelijke website.
 
Er zijn gedurende de terinzagelegging geen zienswijzen ingediend. Daarnaast zijn er geen ambtshalve wijzigingen. Het bestemmingsplan is op 20 april 2017 ongewijzigd vastgesteld door de gemeenteraad van Woudenberg.