Plan: | Prinses Margrietstraat |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0351.BP2012dorpprima2t6-vg01 |
Op de hoek van de Prinses Margrietstraat en de Prinses Christinastraat te Woudenberg wil Van Engelenhoven Makelaardij (initiatiefnemer) het groene kruisgebouw met twee woningen verbouwen tot een appartementencomplex met 15 wooneenheden. Deze ontwikkeling is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan Woudenberg Dorp 2011. De gemeente is in principe bereid mee te werken aan deze ontwikkeling. Daarvoor dient een bestemmingsplan vastgesteld te worden. Het bestemmingsplan voorziet in de juridische verankering van de aanpassing van maatschappelijke bestemming naar woonbestemming en voorziet in een directe bouwtitel voor het appartementencomplex.
In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven. Het plangebied ligt ten oosten van het centrum van de kern Woudenberg. Het betreffende perceel ligt aan het begin van de Prinses Margrietstraat, op de hoek met de Prinses Christinastraat. In paragraaf 2.2 wordt het plangebied en de omgeving daarvan nader beschreven.
Figuur 1.1: Ligging van het plangebied
In figuur 1.2 is een uitsnede van het geldende bestemmingsplan 'Woudenberg Dorp 2011' weergegeven. Het plangebied is in dit bestemmingsplan bestemd als Maatschappelijk (M) ten behoeve van gezondheidszorg met een functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - 1. Op basis van de functieaanduiding zijn twee woningen toegestaan. De voorgenomen ontwikkeling is derhalve niet mogelijk op basis van deze bestemming.
Figuur 1.2: Uitsnede van het geldende bestemmingsplan Woudenberg Dorp 2011
Het voorliggende bestemmingsplan heeft als doel het geven van een eenduidige en samenhangende juridisch-planologische regeling om het beoogde appartementencomplex mogelijk te maken. Het bestemmingsplan Prinses Margrietstraat bestaat uit een verbeelding met planregels en een toelichting daarop. Er is gekozen voor een gedetailleerde regeling die aansluit op het bestemmingsplan Woudenberg Dorp.
De voorliggende toelichting op de verbeelding met planregels beschrijft, aan de hand van de verschillende hoofdstukken, gemotiveerd waarom de beoogde ontwikkeling gebaseerd is op goede ruimtelijke ordening. Verder is in deze toelichting de verbeelding met planregels nader uitgelegd.
In hoofdstuk 2 komt het bouwplan aanbod. In hoofdstuk 3 wordt het bouwplan vervolgens getoetst aan het ruimtelijk beleidskader. De relvante sectorale aspecten zijn omschreven in hoofdstuk 4. Hoofdstuk 5 geeft een juridische planbeschrijving waarin de wijze van bestemmen uiteengezet is. Tevens is artikelsgewijs een beschrijving gepresenteerd van de bestemmingen en planregels. In hoofdstuk 6 is de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan beschreven. Tot slot, zijn in de bijlagen de verschillende sectorale onderzoekrapportages opgenomen.
In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkeling beschreven aan de hand van de bestaande situatie binnen het plangebied en de omgeving hiervan. Vervolgens is de toekomstige situatie (bouwplan) beschreven, waarbij wordt ingegaan op de ruimtelijke en stedenbouwkundige inpassing van het plan in de omgeving.
Het plangebied
In de figuren 2.1 en 2.2 is de bestaande situatie weergegeven. Het betreffende perceel ligt aan de Prinses Margrietstraat, op de hoek met de Prinses Christinastraat. De oppervlakte van het perceel (plangebied) is circa 1000 m².
Binnen het plangebied staat momenteel één gebouw ten behoeve van gezondheidszorg (kruisgebouw). In dit gebouw zijn twee burgerwoningen en thuiszorg met vier behandelkamers aanwezig. Het bestaande gebouw bestaat aan de kant van de Prinses Margrietlaan uit twee bouwlagen. Het overige deel van het gebouw heeft één bouwlaag. De twee woningen bevinden zich boven de garage. In figuur 2.2 zijn ter illustratie van de bestaande situatie enkele afbeeldingen opgenomen.
Figuur 2.2: Bestaande situatie
Directe omgeving
Het plangebied ligt ten oosten van het centrum van de kern Woudenberg in de wijk Noordoost. Deze wijk uit de 60-70'-er jaren van de 20e eeuw kenmerkt zich door het relatief stenige karakter. Het aanwezige wegenpatroon is mede gebaseerd op de oorspronkelijke agrarische verkaveling maar bevat ook verspringende dwarsverbindingen en afschuiningen. De belangrijkste structuurbepalende wegen in de wijk zijn de Nico Bergsteijnweg, Ekris en - zij het in mindere mate - een paar relatief lange oost-weststraten.
In de directe omgeving is er sprake van een gevarieerd bebouwingsbeeld van verspreide twee-onder-één-kap- en rijenwoningen; meest in twee lagen onder een zadeldak. De kaprichting van de blokken met rijenwoningen varieert in beperkte mate. Plaatselijk komen meer eenduidig ontworpen woonclusters en appartementencomplexen voor (Koning Willem lll-straat en Nico Bergsteijnweg).
Er is in de directe omgeving voornamelijk sprake van woongebied met enkele maatschappelijke voorzieningen. Ten zuiden van het plangebied is aan de Prinses Christinastraat 2 een huisartsenpraktijk gelegen. Ten zuiden daarvan ligt het pand van de voormalige openbare bibliotheek.
In de figuren 2.3 & 2.4 is, ter illustratie, het stedenbouwkundig ontwerp van de beoogde ontwikkeling weergegeven.
Het bestaande gebouw is gekozen als uitgangspunt voor het beoogde appartementencomplex. De bestaande woningen in het gebouw, aan de zijde van de Prinses Margrietlaan, worden verbouwd tot drie appartementen.
Boven op het gedeelte, dat uit één bouwlaag bestaat, wordt een nieuwe bouwlaag gebouwd. Hier worden in totaal twaalf nieuwe appartementen gerealiseerd. Daarvan worden zes appartementen op de begane grond en zes appartementen in de eerste nieuwe bouwlaag gerealiseerd. Het totaal aantal appartementen komt daarmee op vijftien.
Het bestaande gebouw wordt verhoogd tot een bouwhoogte van 7 meter, gelijk aan de bestaande bouwhoogte aan de zijde Prinses Margrietstraat. Verder wordt het gebouw voorzien van een platte afdekking.
In de nieuwe situatie worden elf nieuwe parkeerplaatsen op eigen terrein toegevoegd. Omdat de twee bestaande parkeerplaatsen gehandhaafd blijven, is er straks sprake van dertien parkeerplaatsen op eigen terrein.
Figuur 2.3: Gevelaanzichten beoogde appartementencomplex.
Figuur 2.4: Mogelijke interne inrichting appartementencomplex
In dit derde hoofdstuk zijn de relevante ruimtelijke beleidsdocumenten samengevat en is vastgesteld in hoeverre het plan overeen komt met het geldende beleid. Gezien de geringe omvang van de ontwikkeling kan er worden volstaan met een beperkte toetsing van het plan ten aanzien van Rijks- en provinciaal beleid.
Op rijksniveau zijn voor de ruimtelijke ordening de AMvB Ruimte en de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) de meest bepalende beleidsdocumenten. Deze documenten richten zich op een dusdanig schaalniveau en zijn als gevolg daarvan ook van een zeker (hoog) abstractieniveau, dat hieruit geen concrete beleidskaders voortkomen voor de betreffende ontwikkeling. Aangezien deze ontwikkeling binnen het stedelijk gebied wordt ontwikkeld, staat het Rijksbeleid de uitvoering van het project niet in de weg.
Met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de SVIR te verwezenlijken. Met het Barro maakt het Rijk voor een aantal specifieke onderwerpen gebruik van deze mogelijkheid om algemene regels te stellen voor bestemmingsplannen. De beoogde ontwikkeling betreft geen van de specifieke onderwerpen uit SVIR. De algemene regels in het Barro met vooral een conserverend/beschermend karakter zijn derhalve niet relevant voor het voorliggende bestemmingsplan.
Conclusie
Bij deze ontwikkeling is sprake van een verbouwing en functiewijziging van bestaande bebouwing binnen bestaand stedelijk gebied. Het voorliggende bestemmingsplan is niet in strijd met de doelstellingen uit de SVIR. Het plan draagt, ondanks beperkt, bij aan een leefbare omgeving. Daarnaast verstevigd de SVIR het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet'. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door de SVIR nog meer bij de provincie en gemeenten gelegd.
Structuurvisie 2005-2015 (2004)
De structuurvisie 2005-2015 (2004) geeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid weer voor de periode van 2005 tot 2015. Deze structuurvisie is ontstaan door een beleidsneutrale omzetting van het streekplan 2005 - 2013 van de provincie Utrecht. In de structuurvisie wordt vastgelegd waar wat te bouwen met betrekking tot verschillende aspecten, zoals natuur, recreatie en wegen. In de structuurvisie worden de verschillende ruimtelijke functies gewogen en worden er keuzes ten aanzien van de ruimtelijke ordening gemaakt. De structuurvisie dient als toetsingskader van gemeentelijke bouw- en bestemmingsplannen.
Ontwerp Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2025 (2012)
In de ontwerp Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) beschrijft Provincie Utrecht haar ruimtelijk beleid voor de periode tot 2025. Daarbij wordt aangegeven welke doelstelling van provinciaal belang wordt geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort en hoe de provincie dit beleid gaat uitvoeren. Het beleid zal onder meer via de Provinciale Ruimtelijke Verordening uitgevoerd worden.
De PRS heeft als taak om te zorgen voor een blijvend aantrekkelijke provincie. De provincie met een kwalitatief hoogwaardige fysieke leefomgeving, waarin het ook in de toekomst plezierig wonen, werken en recreëren is. Deze uitgangspositie rust op drie pijlers, te weten:
De provincie wil de kracht van de regio verder ontwikkelen. Provincie Utrecht blijft alleen een sterke regio als het aantrekkelijk is en blijft om te wonen, werken en recreëren. Het beleid is erop gericht deze aantrekkelijkheid te ontwikkelen. De voorgenomen ontwikkeling kent onder andere de beleidsaspecten een duurzame leefomgeving en vitale dorpen en steden.
Provinciaal Ruimtelijke Verordening (2009)
Op 21 september 2009 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. Het doel van de verordening is provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. Dat betekent dat de gewenste ontwikkelingen in een gebied of regio op deze manier veilig gesteld worden. De basis van de verordening is de Structuurvisie 2005 – 2015.
De verordening is het toetsingskader met meetbare criteria als aanvulling op de Structuurvisie. In de verordening staat bijvoorbeeld op welke wijze ruimtelijke vraagstukken door de provincie beoordeeld worden. Tevens is opgenomen waaraan een bestemmingsplan van een gemeente moet voldoen.
Ontwerp Provinciale Ruimtelijke Verordening (2012)
Naast het opstellen van een nieuwe structuurvisie is de provincie ook bezig met het opstellen van een nieuwe Ruimtelijke Verordening. De ontwerp provinciale verordening heeft van dinsdag 3 april tot en met maandag 14 mei ter inzage gelegen.
De provinciale ruimtelijke verordening is gebaseerd op artikel 4.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Op basis van dit artikel kunnen, met het oog op een goede ruimtelijke ordening, Provinciale Staten regels stellen omtrent de inhoud, toelichting of onderbouwing van ruimtelijke plannen. Hieronder vallen de bestemmingsplannen (inclusief de uitwerkings- en wijzigingsplannen), besluiten o.g.v. de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht waarbij afgeweken wordt van een bestemmingsplan, beheersverordeningen en projectuitvoeringsbesluiten op basis van de Crisis en herstelwet.
Plan specifiek
Het plangebied is gelegen binnen het stedelijk gebied (rode contour) van de kern Woudenberg. Voor woningbouw ontwikkelingen moet gezocht worden naar locaties binnen stedelijk gebied (rode bebouwingscontour). Het plangebied ligt binnen de rode contour en voldoet daarmee aan deze randvoorwaarde. Uit de verordening vloeien verder geen specifieke aandachtspunten voor het bestemmingsplan voort.
Toekomstvisie Woudenberg 2015, Strategische Visie (2001)
Als hoofdkenmerk van Woudenberg wordt gezien: een levendig dorp tussen Heuvelrug en Vallei. Om nu en in de toekomst te sturen naar de gewenste koers, heeft de gemeente kwaliteitspijlers benoemd: overstijgende uitgangspunten voor gemeentelijk beleid. Ze hebben betrekking op duurzaamheid, identiteit en pluriformiteit, leefbaarheid, kwaliteit van de openbare ruimte en beeldkwaliteit en verantwoordelijkheid en samenwerking. Bij toekomstige veranderingen ten behoeve van woningbouw zijn de volgende items van belang:
Inbreiding, meer variatie in type woningen
Bij nieuwbouw en herstructurering wordt gestreefd naar een gevarieerd en duurzaam woningbestand dat bijdraagt aan een zo evenwichtig mogelijke bevolkingsopbouw. In de sociale sector komt er prioriteit voor betaalbare huur- en koopwoningen voor jonge starters. Bij ouderenhuisvesting richt de aandacht zich op het aanpassen van delen van de bestaande woningvoorraad, zodat ze geschikt worden voor ouderen, en op de herstructurering van bestaande voorzieningen op mogelijke inbreidingslocaties.
Combinatie intensiever ruimtegebruik met kwaliteit groen en openbare ruimte
Inbreidingsplannen mogen niet ten koste gaan van de waardevolle openbare ruimte, het waardevolle groen en de groene uitstraling van de gemeente. Het landelijk aanzicht van de huidige bebouwing dient te worden vastgehouden. De hoogte van nieuwbouw moet in de omgeving passen. Bij nieuwbouw op inbreidingslocaties dient zorgvuldig aandacht besteed te worden aan zowel de beeldkwaliteit van het project als de kwaliteit van de openbare ruimte.
Het stimuleren van sociale samenhang
De gemeente streeft naar leefbaarheid, ook op schaal van wijk- en buurtniveau en in de kern van het dorp. De kwaliteit van de woonomgeving, de veiligheid in de buurt, een gevarieerd woningaanbod, de aanwezigheid en toegankelijkheid van voorzieningen, de werkgelegenheid ook voor kansarmen, de pluriformiteit van de bevolking. Er wordt ingezet op goed wijk- of buurtbeheer.
Woudenberg ook levendig voor jong en oud
Voorop staat het voeren van een actief beleid om Woudenberg aantrekkelijk te houden voor jongeren en ouderen. Het levendig houden van het dorp voor de jeugd betekent een gericht preventief jeugdbeleid en een gevarieerd en voldoende aanbod van speelplekken. Doelen van het ouderenbeleid zijn: ouderen zo lang mogelijk zelfstandig laten wonen, hun maatschappelijke positie versterken en een zinvolle vrijetijdsbesteding op diverse terreinen stimuleren.
Conclusies
De beoogde ontwikkeling draagt bij aan enkele punten uit de Toekomstvisie. Het plan gaat niet ten koste van de waardevolle openbare ruimte. De beoogde appartementen zullen tot het goedkope dan wel midden segment behoren. De appartementen zijn bedoeld voor starters maar zijn hierdoor ook geschikt voor ouderen. Het plan levert daardoor een bijdrage aan een gevarieerd en duurzaam woningbestand in de kern Woudenberg. Op deze manier wordt Woudenberg aantrekkelijker voor jongeren en ouderen en ontstaat een meer evenwichtige bevolkingsopbouw voor de kern. Door inbreiding zal het draagvlak voor de voorzieningen in de kern toenemen. Geconcludeerd kan worden dat het voorliggende plan past binnen het ruimtelijke beleid van de gemeente.
Structuurvisie Woudenberg 2030 (2012)
In de Structuurvisie wordt beschreven wat de visie van de gemeente is op de ruimtelijke invulling ten aanzien van wonen, werken en recreëren tot 2030.
Voor wat betreft het wonen staat het behoud van de bestaande woonkwaliteit centraal. Dit houdt in dat de gemeente voldoende woningbouwmogleijkheden wil behouden om in de eigen behoefte te voorzien.
In de Structuurvisie wordt het Julianaplein beschreven als herontwikkelingslocatie. De herontwikkeling richt zich onder andere op de bouw van circa 15 woningen (startersappartementen en grondgebonden) en maatschappelijke voorzieningen voor senioren.
Met de voorliggende ontwikkeling wordt grotendeels invulling gegeven aan de bouw van de woningen. De ontwikkeling past dan ook prima binnen de in de Structuurvisie gestelde opgave.
Welstandsnota (2004)
In de op 22 juni 2004 vastgestelde welstandsnota voor Woudenberg is onderscheid aangebracht in 14 deelgebieden (hoofdstuk 7 van de welstandsnota). Per deelgebied is een beschrijving gegeven van de structuur en waarden en is aangegeven welke welstandscriteria voor dat gebied gelden. De aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van bouwwerken moet te zijner tijd worden getoetst aan deze welstandscriteria. Als een bouwplan niet aan de welstandseisen voldoet, mag er geen omgevingsvergunning worden afgegeven.
Woonvisie Woudenberg 2009+ (2009)
Deze visie beschrijft het beleid op het gebied van wonen in periode 2009 – 2013. Voor de gemeente is het een sturingsinstrument voor de lokale woningmarkt. De basis voor de uitvoering van het beleid is de overtuiging dat het beleid aansluit bij de behoeften van de inwoners van Woudenberg. De ambities van de gemeente zijn samen te vatten in de volgende 4 speerpunten:
Het bouwplan kan voorzien in de bouw voor twee doelgroepen, namelijk het huisvesten van starters en het huisvesten van de groeiende groep ouderen. De beoogde woningbouw is bedoeld voor starters. De beoogde ontwikkeling past dan ook in het beleidsstreven van de gemeente op het punt van volkshuisvesting. Door bij de inbreiding een hoger aantal woningen terug te bouwen wordt een substantieel deel van het woningbouwprogramma van 80 woningen per jaar ingevuld.
De voorgenomen ontwikkeling past binnen het beleid van de verschillende overheden. De verantwoordelijkheid om te sturen in de ruimtelijke ordening wordt door het Rijk middels de SVIR nog meer bij de provincie en gemeenten gelegd. Het plangebied ligt binnen de, door de provincie Utrecht gestelde, rode contour en voldoet daarmee aan deze provinciale randvoorwaarde. De ontwikkeling past dan ook in het beleidsstreven van de gemeente Woudenberg op het punt van volkshuisvesting.
Voor elke ruimtelijke ontwikkeling geldt dat getoetst moet worden of de beoogde ontwikkeling mogelijk is gezien de sectorale milieuaspecten en/of gebiedswaarden. Daarbij gaat het om eisen die vanuit milieutechnisch oogpunt of vanwege de aanwezigheid van bepaalde gebiedswaarden gevolgen hebben voor de situering van de beoogde functies. In dit hoofdstuk wordt de beoogde ontwikkelingen hieraan getoetst.
Ontsluiting gemotoriseerd verkeer
Het plangebied ligt in de kern Woudenberg en wordt ontsloten via de Prinses Margrietstraat en de Prinses Christinastraat. Deze wegen liggen binnen een 30 km/h-zone en zijn gecategoriseerd als erftoegangsweg. De Prinses Christinastraat sluit aan op de Nico Bergsteijnweg, welke in westelijke richting verbinding geeft naar de N226. De N226 is een gebiedsontsluitingsweg binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 50 km/h en verbindt Woudenberg met Leusden, Amersfoort en Maarsbergen. De N226 geeft tevens aansluiting op de autosnelwegen A28 (Utrecht – Zwolle) en A12 (Utrecht – Arnhem). De ontsluiting voor het autoverkeer is goed.
Ontsluiting fietsverkeer
Het fietsverkeer wordt afgewikkeld via de Prinses Christinastraat en de Prinses Margrietstraat. Conform de richtlijnen van Duurzaam Veilig wordt fietsverkeer op erftoegangswegen binnen de bebouwde kom gemengd met autoverkeer afgewikkeld. De N226 beschikt over vrijliggende fietspaden. Richting het oosten sluit de Prinses Margrietstraat aan de op Ekris, welke onderdeel uitmaakt van het recreatieve fietsroutenetwerk. De ontsluiting voor het fietsverkeer is derhalve goed.
Ontsluiting openbaar vervoer
Er is een bushalte gesitueerd op 400 meter van de locatie. Deze halte wordt bediend door diverse bussen naar Amersfoort, Veenendaal en Wageningen met een frequentie van 2x per uur of meer. Daarnaast vertrekken vanuit het centrum van Woudenberg andere busdiensten naar omliggende plaatsen. De ontsluiting per openbaar vervoer is derhalve goed.
Parkeren
Het voorliggende bestemmingsplan maakt 15 woningen mogelijk. In de huidige situatie zijn 2 woningen reeds aanwezig. Deze appartementen worden verbouwd tot 3 appartementen. De overige 12 nieuwe appartementen worden gebouwd aan de Prinses Christina-zijde van het bestaande gebouw. Binnen het plan worden derhalve 13 nieuwe woningen mogelijk gemaakt.
Voor de parkeerbehoefte van de appartementen is uitgegaan van 1,3 parkeerplaatsen per woning. Dit kengetal ligt binnen de bandbreedte van de CROW-kengetallen voor appartementen en is afhankelijk van het prijssegment [CROW-publicatie 317, 2012]. De parkeerbehoefte van de nieuwe 13 appartementen bedraagt hierdoor 16.9 (afgerond 17) parkeerplaatsen. Daarnaast mag het bestaand gebruik van de parkeerplaatsen als gevolg van het te vervallen wijkcentrum in mindering worden gebracht. De parkeerbehoefte van het kruisgebouw bedraagt 7.2 (afgerond 7) parkeerplaatsen, uitgaande van 1,8 parkeerplaats per behandelkamer en 4 behandelkamers. Er zijn in de huidige situatie geen parkeerplaatsen op eigen terrein aanwezig voor het wijkcentrum. Wel zijn 2 parkeerplaatsen aanwezig voor de bestaande woningen.
In de nieuwe situatie worden 11 parkeerplaatsen op eigen terrein toegevoegd, waardoor op eigen terrein totaal 13 parkeerplaatsen aanwezig zijn. Daarnaast komen de 7 parkeerplaatsen ten behoeve van het kruisgebouw in de openbare ruimte te vervallen, waardoor de beschikbare parkeercapaciteit 20 parkeerplaatsen betreft. Aangezien de parkeerbehoefte 20 parkeerplaatsen bedraagt, wordt in de parkeerbehoefte voldaan. Er zullen geen parkeerproblemen optreden.
Verkeersgeneratie
De verkeersgeneratie zal ongeveer 80 mvt/etmaal bedragen, uitgaande van 6,3 mvt/etmaal/woning en 13 nieuwe appartementen. De huidige verkeersgeneratie van het wijkcentrum komt te vervallen. Deze bedraagt op grond van CROW-publicatie 317 circa 18 mvt/behandelkamer. Uitgaande van 4 behandelkamers bedraagt de verkeersgeneratie in de huidige situatie circa 72 mvt/etmaal. Per saldo zal er nauwelijks sprake zijn van een verkeerstoename. Er zal geen verslechtering optreden van de verkeersafwikkeling op de omliggende wegen.
Conclusie
De ontsluiting voor de verschillende vervoersmodaliteiten is goed. Verder wordt voldaan in de parkeerbehoefte en is er geen sprake van een significante verkeerstoename. Het aspect verkeer en parkeren staat de ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en Normstelling
Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Voor een nieuw geval van bodemverontreiniging geldt, in tegenstelling tot oude gevallen (voor 1987), dat niet functiegericht maar in beginsel volledig moet worden gesaneerd. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur te worden gerealiseerd op bodem die geschikt is voor het beoogde gebruik.
Onderzoek en conclusie
De ontwikkeling bestaat uit een functieverandering van een maatschappelijke functie met twee woningen ten behoeve van de gezondheidszorg naar woningen. Het gaat hierbij om een interne verbouwing waarbij de grond onder en/of naast het gebouw niet wordt geroerd. Hierdoor is geen bodemonderzoek noodzakelijk. Het aspect bodem staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Waterbeheer en watertoets
De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijke planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Vallei & Eem, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan is overleg gevoerd met de waterbeheerder over deze waterparagraaf.
Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer
Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het hoogheemraadschap en de gemeente nader wordt behandeld.
Europa:
Nationaal:
Provinciaal
Waterschapsbeleid
In het Waterbeheersplan 2010-2015 heeft Waterschap Vallei & Eem zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd voor de periode 2010 tot en met 2015. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van Waterschap Vallei & Eem voor deze jaren. De plannen zijn gebundeld in de drie programma's: Veilige dijken, Voldoende en schoon water en Zuivering afvalwater.
Met deze plannen wordt bereikt dat het beheersgebied wordt beschermd tegen overstromingen, dat er voldoende en schoon water (oppervlakte en grondwater) is waar dit nodig is en dat het afvalwater wordt ingezameld en behandeld.
Het waterschap beschouwt de waterketen als één geheel en wil het beheer van de verschillende schakels op elkaar afstemmen. Enerzijds om kosten te besparen, anderzijds om het zuiveringsrendement verder te verhogen. Dit kan het niet alleen. Immers, het waterschap beheert slechts enkele schakels in de keten. Daarom wil het waterschap de komende jaren nog intensiever samenwerken met –vooral– de gemeenten in het gebied.
Gemeentelijk beleid
Om tot een samenhangend waterbeleid te komen heeft de gemeente Woudenberg samen met het waterschap Vallei & Eem het Waterplan opgesteld. Het waterplan beschrijft een integrale visie op de inrichting en het beheer van het water in Woudenberg en geeft een overzicht van maatregelen die nodig zijn om deze visie te realiseren. Dit heeft geleid tot een betere afstemming van geplande activiteiten, alsmede tot tal van nieuwe initiatieven voor verdere verbetering van de leefomgeving in Woudenberg. Het waterplan bestaat uit meerdere documenten, te weten:
Huidige situatie
Het plangebied is gelegen op de hoek van de Prinses Margrietstraat en de Prinses Christinastraat te Woudenberg en bestaat in de huidige situatie uit een gebouw dat wordt gebruikt ten behoeve van de gezondheidszorg. Volgens de Bodemkaart van Nederland bestaat de bodem ter plaatse uit zandgrond. Er is sprake van grondwatertrap III. Dat wil zeggen dat de gemiddelde hoogste grondwaterstand op minder dan 0,4 m beneden maaiveld ligt en dat de gemiddelde laagste grondwaterstand varieert tussen 0,8 en 1,2 m beneden maaiveld. De maaiveldhoogte ter plaatse bedraagt circa +3,4 m. In het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig. Daarnaast ligt het plangebied niet in de kern-/ beschermingszone van een waterkering. Ook ligt het gebied niet in een drinkwaterbeschermingsgebied. Het plangebied is in de huidige situatie aangesloten op een gemengd rioleringsstelsel.
Toekomstige situatie
Algemeen
De ontwikkeling in het plangebied bestaat uit de functieverandering van een maatschappelijke functie ten behoeve van de gezondheidszorg naar woningen. Het gaat hierbij om een interne verandering en het toevoegen van een bouwlaag. De extra bouwlaag heeft echter geen gevolgen voor de 'footprint' van het gebouw waardoor er geen veranderingen in het watersysteem plaatsvindt. Er vindt dus ook geen toename in verharding van het oppervlak plaats dat gecompenseerd dient te worden. Daarnaast zijn er weinig of geen mogelijkheden om het watersysteem en -beheer te verbeteren. Wel is van belang dat ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem een verbod geldt op het toepassen van zink, lood, koper en PAK's-houdende bouwmaterialen.
Conclusie
De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse.
In dit bureauonderzoek is de bestaande situatie vanuit ecologisch oogpunt beschreven en is vermeld welke ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. Vervolgens is aangegeven waaraan deze ontwikkelingen - wat ecologie betreft - moeten worden getoetst. Hierbij is een onderscheid gemaakt tussen het toetsingskader dat door wettelijke regelingen wordt bepaald en het toetsingskader dat wordt gevormd door het beleid van Rijk, provincie en gemeente.
Huidige situatie
Het plangebied bestaat uit bebouwing, verharding en plantsoen.
Beoogde ontwikkelingen
Het bestaande gebouw wordt verbouwd tot appartementencomplex.
Toetsingskader
Beleid
Het rijksbeleid ten aanzien van de bescherming van soorten (flora en fauna) en de bescherming van de leefgebieden van soorten (habitats) is opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De uitwerking van dit nationale belang ligt bij de provincies. De bescherming van de EHS is in Utrecht in de provinciale Structuurvisie nader uitgewerkt.
Normstelling
Flora- en faunawet
Voor de soortenbescherming is de Flora- en faunawet (hierna Ffw) van toepassing. Deze wet is gericht op de bescherming van dier- en plantensoorten in hun natuurlijke leefgebied. De Ffw bevat onder meer verbodsbepalingen met betrekking tot het aantasten, verontrusten of verstoren van beschermde dier- en plantensoorten, hun nesten, holen en andere voortplantings- of vaste rust- en verblijfsplaatsen. De wet maakt hierbij een onderscheid tussen 'licht' en 'zwaar' beschermde soorten. Indien sprake is van bestendig beheer, onderhoud of gebruik, gelden voor sommige, met name genoemde soorten, de verbodsbepalingen van de Ffw niet. Er is dan sprake van vrijstelling op grond van de wet. Voor zover deze vrijstelling niet van toepassing is, bestaat de mogelijkheid om van de verbodsbepalingen ontheffing te verkrijgen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Voor de zwaar beschermde soorten wordt deze ontheffing slechts verleend, indien:
Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient in het geval van zwaar beschermde soorten of broedende vogels overtreding van de Ffw voorkomen te worden door het treffen van maatregelen, aangezien voor dergelijke situaties geen ontheffing kan worden verleend.
Met betrekking tot vogels hanteert het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie de volgende interpretatie van artikel 11:
De verbodsbepalingen van artikel 11 beperken zich bij vogels tot alleen de plaatsen waar gebroed wordt, inclusief de functionele omgeving om het broeden succesvol te doen zijn, én slechts gedurende de periode dat er gebroed wordt. Er zijn hierop echter verschillende uitzonderingen, te weten:
Nesten die het hele jaar door zijn beschermd
Op de volgende categorieën gelden de verbodsbepalingen van artikel 11 van de Ffw het gehele seizoen.
1. Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, buiten het broedseizoen in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (voorbeeld: steenuil).
2. Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: roek, gierzwaluw en huismus).
3. Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing. De (fysieke) voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak specifiek en limitatief beschikbaar (voorbeeld: ooievaar, kerkuil en slechtvalk).
4. Vogels die jaar in jaar uit gebruikmaken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (voorbeeld: boomvalk, buizerd en ransuil).
Nesten die niet het hele jaar door zijn beschermd
In de 'aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten' worden de volgende soorten aangegeven als categorie 5. Deze zijn buiten het broedseizoen niet beschermd.
5. Nesten van vogels die weliswaar vaak terugkeren naar de plaats waar zij het hele jaar daarvoor hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen. De soorten uit categorie 5 vragen soms wel om nader onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond beschermd als zwaarwegende feiten of ecologische omstandigheden dat rechtvaardigen.
De Ffw is voor dit bestemmingsplan van belang, omdat bij de voorbereiding van het plan moet worden onderzocht of deze wet de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Natuurbeschermingswet 1998
Uit het oogpunt van gebiedsbescherming is de Natuurbeschermingswet 1998 van belang. Deze wet onderscheidt drie soorten gebieden, te weten:
a. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen gebieden, zoals bedoeld in de Vogel- en Habitatrichtlijn;
b. door de minister van EL&I (voormalig Ministerie van LNV) aangewezen beschermde natuurmonumenten;
c. door Gedeputeerde Staten aangewezen beschermde landschapsgezichten.
De wet bevat een zwaar beschermingsregime voor de onder a en b bedoelde gebieden (in de vorm van verboden voor allerlei handelingen, behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten of de Minister van EL&I). De bescherming van de onder c bedoelde gebieden vindt plaats door middel van het bestemmingsplan. De speciale beschermingszones (a) hebben een externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze zones plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.
Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Natuurbeschermingswet 1998 de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 zal kunnen worden verkregen.
Onderzoek en conclusie
Gebiedsbescherming
Het plangebied vormt geen onderdeel van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000. Het plangebied maakt ook geen deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Deze natuurgebieden liggen op relatief grote afstand van het plangebied en worden niet beïnvloed door de kleinschalige ingreep in de kern van Woudenberg. e Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie staan de uitvoering van het plan dan ook niet in de weg.
Soortenbescherming
Het voorkomen van vleermuizen en broedvogels met vaste rust- en verblijfplaatsen wordt uitgesloten. Dit is de conclusie van de plaatsgevonden quick-scan opgenomen in bijlage 1. Effecten op deze soortgroepen kunnen dan ook worden uitgesloten. In verband met het mogelijk voorkomen van algemene broedvogels is het noodzakelijk dat de werkzaamheden starten buiten het broedseizoen of dat er op een manier wordt gewerkt dat deze niet tot broeden komen. Op grond van bovenstaande kan worden gesteld dat de uitvoering van het plan niet in strijd is met het gestelde binnen de Flora- en faunawet.
De benodigde werkzaamheden ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling kunnen leiden tot aantasting van te beschermen natuurwaarden.
Monumentenwet
De Monumentenwet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'. Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.
Toetsing
Volgens de gemeentelijke beleidskaart archeologie ligt het plangebied in een gebied met een lage archeologische verwachtingswaarde AWV3 (zie figuur 4.1). In dit gebied is nader archeologisch onderzoek nodig als het plangebied (de ingreep) groter is dan 10.000 m² en de bodemverstoring dieper reikt dan 30 cm onder maaiveld. Om die reden is de dubbelbestemming archeologie opgenomen.
Figuur 4.1 Uitsnede archeologische beleidskaart van gemeente Woudenberg (plangebied geel
omcirkeld)
Conclusie
De bodemverstorende ingreep in het plangebied is kleiner dan 10.000 m², nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. In het bestemmingsplan wordt wel een dubbelbestemming Waarde - Archeologie - 2 opgenomen die aansluit bij de archeologische verwachtingswaarde.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:
Om in de bestemmingsregeling de belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen in voldoende mate mee te nemen, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).
Onderzoek en conclusies
Er liggen geen hinderlijke functies in de directe omgeving van de ontwikkeling. Er is ter plaatse van het plangebied en de omliggende woningen dan ook sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.
Beleid en normstelling
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.
Onderzoek en conclusie
Uit de provinciale risicokaart (www.risicokaart.nl) blijkt dat in (de omgeving van) het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Deze worden in het bestemmingsplan ook niet mogelijk gemaakt. Daarnaast vindt er geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats over de weg, het water, het spoor of door buisleidingen.
Geconcludeerd wordt dat het plan voldoet aan het beleid en de normstelling ten aanzien van externe veiligheid. Het aspect externe veiligheid staat de uitvoering van het plan niet in de weg.
Beleid en normstelling
Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden. Planologisch relevante leidingen zijn leidingen waarin de navolgende producten worden vervoerd:
Onderzoek en conclusie
Er zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen en/of straalpaden in (de omgeving van) het plangebied aanwezig. Met eventueel aanwezige overige planologisch gezien niet-relevante leidingen (zoals rioolleidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) in of nabij het projectgebied hoeft in de ruimtelijke onderbouwing geen rekening te worden gehouden.
Er wordt geconcludeerd dat het aspect kabels en leidingen de uitvoering van het plan niet in de weg staat.
Wet en normstelling
Langs alle wegen bevinden zich ingevolge de Wet geluidhinder geluidszones, met uitzondering van woonerven en 30 km/h-gebieden. De geluidszone van 50 km/h-wegen binnen de bebouwde kom met 1x2-rijstroken bedraagt 200 m. Het plangebied is niet gelegen binnen de wettelijke geluidszones van wegen. Wel liggen rondom het plangebied 30 km/h-wegen. Akoestisch onderzoek zou achterwege kunnen blijven. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening echter wel inzichtelijk te worden gemaakt of er sprake is van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Indien dit niet het geval is, dient te worden onderbouwd of maatregelen ter beheersing van de geluidsbelasting aan de gevels noodzakelijk, mogelijk en/of doelmatig zijn. De locatie ligt binnen de invloedsfeer van de Prinses Margrietstraat en de Prinses Christinastraat.
Ter onderbouwing van de aanvaardbaarheid van de geluidsbelasting wordt bij gebrek aan een wettelijk kader aangesloten bij de benaderingswijze die de Wgh hanteert voor gezoneerde wegen. Vanuit dat oogpunt wordt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB als richtwaarde gehanteerd en geldt de uiterste grenswaarde van 63 dB als maximaal aanvaardbare waarde. Tevens wordt de correctie op basis van artikel 3.4 uit het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012 (RMG 2012) toegepast. Bij geluidsbelasting boven de richtwaarde wordt onderzocht of met maatregelen de geluidsbelasting kan worden beperkt en of dit doelmatig is. Vervolgens wordt op basis van dit onderzoek onderbouwd of er sprake is van een acceptabel akoestisch klimaat. Overigens is daarnaast altijd van belang dat zodanige gevelmaatregelen worden genomen dat voldaan wordt aan de normen voor de binnenwaarde, zoals vastgelegd in het bouwbesluit. Toetsing hierop vindt plaats bij de aanvraag van de bouwvergunning en is voor de belangenafweging in dit ruimtelijk plan daarom niet relevant.
Aftrek artikel 3.4 RMG 2012
Op basis van artikel 3.4 uit het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012 (RMG 2006) mag het berekende geluidsniveau van het wegverkeer worden gecorrigeerd in verband met de verwachting dat motorvoertuigen in de toekomst stiller zullen worden. Voor wegen met een snelheid lager dan 70 km/h geldt een aftrek van 5 dB. Voor wegen met een maximumsnelheid van 70 km/h of meer geldt een aftrek van 2 dB. Op alle in deze rapportage genoemde geluidsbelastingen is deze aftrek toegepast, tenzij anders vermeld.
Uitgangspunten
Het akoestisch onderzoek is uitgevoerd volgens Standaard Rekenmethode I (SRM I) conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2012. De berekeningen zijn opgenomen in bijlage 2. De verkeersintensiteit van de omliggende wegen is niet bekend en is op basis van de ontsluitingsfunctie van de weg ingeschat op 500 mvt/etmaal. Voor de voertuigverdeling is aangesloten bij een standaardverdeling voor buurtverzamelwegen [RBOI, 2009].
Resultaten en conclusie
De afstand van de gevel tot de wegas van de Prinses Margrietstraat bedraagt 8 m. De maximale geluidsbelasting doet zich voor op een waarneemhoogte van 1,5 m en bedraagt 48 dB. De afstand van de gevel tot de wegas van de Prinses Christinastraat bedraagt 18 m. De maximale geluidsbelasting doet zich voor op een waarneemhoogte van 4,5 m en bedraagt 43 dB. In geen geval wordt de richtwaarde van 48 dB overschreden. Bovendien zijn de wegen op grond van de Wgh niet-gezoneerd. Ingevolge de Wgh zijn geen vervolgprocedures vereist. De Wgh staat de realisatie van het plan niet in de weg.
Beleid en Normstelling
In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit.
Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in de volgende tabel weergegeven.
Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm
stof | toetsing van | Grenswaarde | geldig |
stikstofdioxide (NO2) | jaargemiddelde concentratie | 60 µg/m³ | 2010 tot en met 2014 |
jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 2015 | |
fijn stof (PM10) | jaargemiddelde concentratie | 40 µg/m³ | vanaf 11 juni 2011 |
Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.
NIBM
In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een project vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:
Onderzoek
De ontwikkeling in het plangebied is met de realisatie van maximaal 15 appartementen in een gebouw dat in de huidige situatie wordt gebruikt ten behoeve van de gezondheidszorg dusdanig klein dat dit ten opzichte van de huidige situatie voor een beperkte verkeersaantrekkende werking zorgt. Het effect op de luchtkwaliteit bedraagt in geen geval meer dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarden voor PM10 en NO2. Op het plan is daarom het besluit nibm van toepassing. Een toetsing aan de grenswaarden kan achterwege blijven.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2011 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de N226 en de Dorpsstraat (als maatgevende doorgaande wegen langs het plangebied) ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Omdat direct langs deze wegen aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt. Daarom is ter plaatse van het hele plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat ruimtelijke plannen digitaal en analoog beschikbaar zijn. Dit brengt met zich mee dat bestemmingsplannen digitaal uitwisselbaar en op vergelijkbare wijze gepresenteerd moeten worden. Met het oog hierop stellen de Wro en de onderliggende regelgeving eisen waaraan de digitale en analoge plannen moeten voldoen. Zo bevat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) bindende afspraken waaraan het bestemmingsplan moet voldoen. De SVBP kent (onder meer) hoofdgroepen van bestemmingen, een lijst met functie- en bouwaanduidingen, gebiedsaanduidingen en een verplichte opbouw van de regels en het renvooi.
In de periode 1 oktober 2012 tot 1 juli 2013 zijn zowel de RO Standaarden 2008 als de RO Standaarden 2012 geldig. Bij het opstellen van bestemmingsplan Prinses Margrietstraat is gebruikgemaakt van de landelijke richtlijn Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012).
De planregels zijn gestructureerd in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels waarin de begrippen en de wijze van meten worden uitgelegd. In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan. De algemene regels zijn opgenomen in hoofdstuk 3 en hoofdstuk 4 bevat ten slotte de overgangs- en slotregel. In deze paragraaf worden de bestemmingsregels nader omschreven.
Artikel 1 Begrippen
In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd die in de regels worden gehanteerd. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis.
Artikel 2 Wijze van meten
Dit artikel geeft aan hoe hoogte- en andere maten die bij het bouwen in acht genomen dienen te worden, gemeten moeten worden.
Artikel 3 Tuin
In tegenstelling tot de achtererven en gedeelten van zijerven bij woningen, worden de voortuinen en (delen van) zijtuinen grenzend aan openbaar gebied, behorende bij de woningen niet onder de bestemming Wonen opgenomen, maar apart bestemd als Tuin. Alleen erf- en perceelafscheidingen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot een hoogte van 2 m, zijn hier toegestaan.
Artikel 4 Wonen
Voor de beoogde ontwikkeling is een woonbestemming opgenomen. Binnen de bestemming Wonen staat het gebruik ten behoeve van het wonen centraal. Daarbij worden mogelijkheden opgenomen voor het uitoefenen van een beroep-aan-huis en kleinschalige bedrijvigheid.
Bouwregels
Op de gronden mogen maximaal 15 wooneenheden gestapeld worden gebouwd. Het hoofdgebouw moet binnen het bouwvlak worden gebouwd en mag een maximale bouwhoogte hebben van 7 meter.
Ten aanzien van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen zijn in lid 4.2.2 enkele regels opgenomen. Erfbebouwing is mogelijk tot een maximum van 50% van het zij- en achtererf, tot een oppervlak van ten hoogste 100 m² onder voorwaarde dat een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 25 m² van het zij- en achtererf onbebouwd en onoverdekt blijft. Bij de genoemde oppervlakten, wordt de oppervlakte die binnen het bouwvlak wordt gebouwd niet meegerekend. De goot- en bouwhoogte van vrijstaande bijbehorende bouwwerken mag niet meer dan 3 respectievelijk 5,5 m bedragen. De afstand van aangebouwde bijbehorende bouwwerken tot de achterste perceelsgrens mag nergens minder dan 5 m bedragen.
Artikel 5 Waarde - Archeologie - 2
Bij ruimtelijke inrichting en ontwikkelingen in het plangebied moet worden gezocht naar beschermings- en inpassingmogelijkheden van eventuele archeologische waarden. De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 2' is gehanteerd conform de archeologische beleidskaart van de gemeente Woudenberg.
Artikel 6 Antidubbeltelregel
Het doel van de antidubbeltelbepaling is te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
Artikel 7 Algemene bouwregels
Overschrijding bouwgrenzen
De op de verbeelding aangegeven bouwgrenzen, niet zijnde bestemmingsgrenzen, mogen worden overschreden met kleine bouwdelen. In dit artikel is geregeld hoe groot de overschrijding mag zijn en onder welke voorwaarden.
Bestaande maten
In de planregels zijn diverse regelingen opgenomen die aangeven wat maximaal of minimaal toelaatbaar is. Deze regelingen kunnen betrekking hebben op hoogten, breedten, diepten, oppervlakten, afstanden of aantallen. Ruimtelijke overwegingen hebben bepaald welke maat als maximum of minimum is aangegeven. Met de regeling 'bestaande maten' kan in de toekomstige situatie dezelfde afstand tot de perceelsgrens worden aangehouden als in de huidige situatie.
Artikel 8 Uitsluiting aanvullende werking bouwverordening
Bij toetsing van bouwaanvragen aan bestemmingsplannen bestaat de kans sprake is van aanvullende werking van de bouwverordening, omdat het bestemmingsplan ter zake van de stedenbouwkundige bepalingen uit de bouwverordening (zoals rooilijnen) niets regelt. Deze aanvullende werking kan ongewenst zijn. Artikel 8 voorkomt dat bepalingen uit de bouwverordening alsnog van toepassing kunnen zijn.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
Voor ondergeschikte afwijkingen van het bestemmingsplan is een algemene bevoegdheid tot afwijken opgenomen. De onderhavige regeling voorziet in verband met de gewenste duidelijkheid, in een objectieve begrenzing van het toepassingsbereik van de afwijking.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
In dit artikel is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van kleine overschrijdingen van de bestemmingsgrenzen.
Artikel 11 Overige regels
In dit artikel is bepaald dat de wettelijke regelingen van kracht zijn, zoals zij gelden ten tijde van vaststelling van dit bestemmingsplan.
Artikel 12 Overgangsrecht
In artikel 3.2.1 van het Bro zijn standaardregels opgenomen met betrekking tot het overgangsrecht voor bouwwerken en gebruik. Deze maken onderdeel uit van dit bestemmingsplan.
Artikel 13 Slotregel
Het laatste artikel van de regels betreft de citeertitel van het onderhavige bestemmingsplan Prinses Margrietstraat.
Zienswijze-traject:
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan.
Overleg
Ter voldoening aan het bepaalde in het Besluit op de ruimtelijke ordening dient bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, waar nodig, overleg gepleegd te worden met besturen van de overlegpartners.
Het bestemmingsplan voorziet in het realiseren van een appartementencomplex met 15 wooneenheden. Het bouwplan wordt in zijn geheel voor eigen risico en rekening van de aanvrager gerealiseerd. De eventuele kosten van de gemeente worden anderszins verzekerd middels een anterieure overeenkomst die moet worden gesloten tussen initiatiefnemer en de gemeente Woudenberg. Hierdoor zal het vaststellen van een exploitatieplan zoals bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) niet nodig zijn, omdat de kosten anderszins zijn verzekerd.