Plan: | Woongebieden 2018 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0345.Woongeb2018-vg01 |
In 2008 is de thans geldende Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Deze wet verplicht gemeenten om voor het gehele grondgebied actuele bestemmingsplannen te hebben. Daarbij is in de invoeringswet een overgangsperiode van vijf jaar na invoering van de Wro ingesteld. Dit betekent dat op 1 juli 2013 de bestemmingsplannen actueel dienden te zijn. In 2004 zijn in Veenendaal al de eerste stappen gezet om tijdig actuele bestemmingsplan voor het gehele grondgebied vastgesteld te hebben. Nadat de raad op 27 juni 2013 het bestemmingsplan Het Noorderwerk heeft vastgesteld werd deze doelstelling bereikt.
Echter, aangezien de Wro uitgaat van het actueel houden van de bestemmingsplannen betekent de actualisering van bestemmingsplannen een doorlopend proces. De eerste plannen die geactualiseerd zijn, zijn in 2007 vastgesteld en dienen dus in 2017 wederom geactualiseerd en vastgesteld te worden. Dit betreffende plannen voor de woongebieden Noord, West en Zuid en het plan “Tussen Grift en Spoor”. In oppervlakte betekent dit ongeveer de helft van het Veenendaalse grondgebied.
Het voorliggende plan voorziet in een geactualiseerd bestemmingsplan voor deze gebieden.
Het plangebied omvat alle woongebieden van Veenendaal, met uitzondering van de nog in ontwikkeling zijnde woonwijk Veenendaal-Oost. Daarnaast zijn enkele grotere gebiedsdelen waarvoor recent bestemmingsplannen zijn vastgesteld buiten het plangebied gelaten. Voor deze plannen bestaat geen noodzaak of aanleiding om deze te actualiseren. Dit betreffen de gebieden:
Het begrensde plangebied van woongebieden noord, west en zuid (bron: www.ruimtelijkeplannen.nl).
Binnen het plangebied gelden in hoofdzaak de bestemmingsplannen Woongebieden-Noord, -West, en -Zuid en de Correctieve Herziening Tussen Grift en Spoor. Tevens gelden de volgende binnen deze plangebieden vastgestelde partiële herzieningen. Deze plannen zijn in de Woongebieden doorvertaald:
Voorts gelden in het plangebied de volgende projectbesluiten:
Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:
Veenendaal ligt in het hart van Nederland in de provincie Utrecht en grenst aan de transport-as A12 tussen Nederland en Duitsland. De stad heeft drie NS-stations, waarvan een station buiten het centrum ligt en één buiten de gemeentegrens van Veenendaal. De gemeente bevindt zich op een beperkt grondgebied en is daarom compact bebouwd. Veenendaal heeft ruim 60.000 inwoners en zal naar verwachting de komende jaren groeien tot 70.000 inwoners.
Geschiedenis
Veenendaal is ontstaan als nederzetting van turfgravers. Uitgestrekte veengebieden lagen in de vallei tussen de hoger gelegen Veluwe en de Utrechtse heuvelrug: de Gelderse en Stichtse Venen. Op enkele plaatsen stak een zandrug boven het veen uit. Zo'n zandrug leverde een geschikte woonplek op. Rond 1470 nam de bisschop van Utrecht het initiatief tot het graven van een vaarweg, een grift (de Bisschop Davidgrift), voor de ontwatering en om de te winnen turf te kunnen afvoeren naar de Rijn. Richting de Grift, loodrecht op de hoogtelijnen, werden de sloten (wijken) gegraven.
Bewoning vond plaats langs deze waterlopen. Ook de oorspronkelijke ontsluiting volgde het water. De Grift diende als vaarroute voor de winning van turf. Aan het eind van de 17e eeuw had Veenendaal een lineaire, volledig op de turfwinning geënte structuur (veenkolonie). Op de zandheuvel Klein Veenloo werd in 1566 een kerk gebouwd en een markt aangelegd. Het grondgebied is verdeeld over twee provincies. Er is sprake van een Utrechts (Stichts) Veenendaal en een Gelders Veenendaal.
Nadat de turfwinning haar hoogtepunt is gepasseerd, legt de bevolking zich onder andere toe op de wol-, textiel- en tabaksindustrie. Veenendaal groeit en roept om bestuurlijke zelfstandigheid en wil zich losmaken van de stad Rhenen. In 1795 wordt Veenendaal een zelfstandige gemeente. Dit gaat om het Stichts Veenendaal. Het Gelders Veenendaal wordt pas in 1960 samengevoegd met Stichts Veenendaal.
Aan de Kerkewijk stonden grote fabrieksgebouwen en in de nabijheid van de fabrieken werden arbeiderswoningen gebouwd. Meer zuidelijk langs de Kerkewijk woonde de elite in villa's. De spoorverbinding Amersfoort - Kesteren kwam er in 1886. De wegenstructuur werd tot aan de Tweede Wereldoorlog vrijwel geheel bepaald door de oude, gedeeltelijk gedempte griften en wijken.
Na 1945 groeide de bevolking snel en werden tussen 1950 en 1970 een groot aantal nieuwe woonwijken en -buurten gebouwd: eerst zuidwest en westelijk van het centrum, dan een grote woonwijk in het oosten, Dragonder. Ook komt er een industrieterrein, het Ambacht. In de periode 1960-1980 zijn veel hoogbouwflats in Veenendaal gebouwd. Eind zeventiger jaren is de sprong over de Rondweg-West gemaakt, en is Veenendaal-West ontstaan. Gelijktijdig werden er inbreidingsplannen gerealiseerd op de vrijgekomen fabrieksterreinen. Vanaf 1980 vestigt zich hoogwaardige industrie (de Compagnie en de Faktorij) in het noorden van de stad, langs de snelweg A12. Vanaf 1980 tot heden breidt de woningbouw zich verder uit: eerst werd Veenendaal-West afgemaakt, daarna zijn Petenbos en de Gelderse Blom gebouwd. In 1981 is de in 1945 voor het personenvervoer gesloten spoorlijn Amersfoort – Kesteren heropend als de lijn Rhenen-Utrecht. Met het verder realiseren van de woonwijk Veenendaal-Oost zal de gemeente haar grenzen naderen. Ondertussen zet de inbreiding zich voort, met name in het centrum van Veenendaal.
De gemeente heeft een heldere opbouw, met enkele historische lijnen (radialen, linten, spoorlijn en de Grift) als belangrijke dragers, en een heldere wegenstructuur, met name een buitenring (Rondweg), gekoppeld aan de A12 en centrumring. De Grift (het Omleidingskanaal) is een structurerend element dat deels in de woonwijken opgenomen is en deels ruimte scheidend werkt. De Rondweg-West is een ruimte scheidend element en heeft geen eenduidige karakter. De centrumring, aangelegd omstreeks 1990-1995 is de ruimtelijke scheiding tussen het centrum en woonwijken. In Veenendaal heeft een vrij evenwichtige ontwikkeling vanuit het centrum in alle richtingen plaats gevonden. Het compacte centrum is centraal gelegen binnen de centrumring. De bebouwingsstructuur van de oude stad is gefragmenteerd, onder andere als gevolg van latere inbreidingen en verdichtingen op de plaats van oude fabriekscomplexen. Een uitzondering is onder andere de Ritmeesterfabriek die nog als bedrijfspand bestaat en ten dele als zodanig functioneert. De stad is opgebouwd uit een groot aantal wijken. De ruimtelijke verschillen tussen de wijken onderling zijn met name bepaald door de ontstaansperiode en de verschillende functies. De grootschalige ingrepen met woningbouw na de Tweede Wereldoorlog tot circa 1980 hebben een grote interne ruimtelijke samenhang. Ze hebben echter geen verwantschap met de oorspronkelijke structuur. De woonwijken aan de west- en zuidzijde van Veenendaal hebben een sterke visueel-ruimtelijke relatie met het buitengebied door middel van groene lobben. Daarnaast is in de recent gebouwde woonwijken het oorspronkelijke, strakke verkavelingspatroon terug te vinden. In het buitengebied van Veenendaal is de karakteristieke strokenverkaveling nog altijd zichtbaar.
Landschap
De invloed van het landschap, als oudste historische laag, is nog altijd terug te zien in de stedelijke opbouw van Veenendaal. In de bebouwde kom zijn hoogteverschillen aanwezig, het gevolg van de ligging tussen de Heuvelrug aan de zuidzijde en de Emminkhuizerberg ten noordwesten van de kern. Daarnaast komen incidentele hoogteaccenten voor, bijvoorbeeld in de vorm van terpen. Aan de noordoostzijde van de kern is de kavelrichting overwegend oost-west gericht, aan de zuid-westzijde loopt de structuur van wegen en sloten overwegend zuid-west-noordoost. De breuklijn tussen deze twee verkavelingsrichtingen valt samen met het oorspronkelijke tracé van de Griften. Linten Vroege bebouwing in Veenendaal (voor 1920) bepaalt het beeld langs de dorpslinten Zandstraat, Nieuweweg, Prins Bernhardlaan – Stationsstraat en Munnikenweg. Deze linten doorkruisen de stad en hebben dan ook een belangrijke functie in de oriëntatie en geleding van het stedelijk weefsel. De bebouwing in de linten is voortdurend aan verandering onderhevig, maar het kleinschalige karakter en de variatie in het lint blijft behouden. In de lengterichting zijn de linten gesegmenteerd; aan de centrumzijde is de bebouwing aaneengesloten en hoger en zijn de functies gemengd. Aan of achter deze oude linten bevinden zich restanten van de traditionele Veenendaalse nijverheid. Het betreft enkele schoorstenen, fabrieksbebouwing en arbeidersbuurtjes. De situering van de nijverheid is weinig overzichtelijk en de invloed op de stadsontwikkeling is in Veenendaal beperkt gebleven.
Wijken en buurten
De wijken en buurten in Veenendaal uit de periode vóór 1950 zijn niet meer herkenbaar als homogene wijken, als gevolg van vervangende nieuwbouw. Deze wijken liggen met name in een schil rond het centrum. Na 1950 heeft Veenendaal een snelle groei doorgemaakt en zijn wijken en buurten homogeen opgezet en als zodanig goed herkenbaar. Deze herkenbaarheid kan versterkt worden door de homogeniteit per wijk te benadrukken en de verschillen tussen de wijk te accentueren. Hierdoor ontstaat een mozaïek van wijken binnen de stad. Dit beeld wordt versterkt doordat de hoofdstructuren de gebieden scheiden en de straatwanden langs deze structuren veelal representatief zijn voor het achterliggende deelgebied. In de periode 1960-1980 zijn veel galerijflats gebouwd, deels bij centra van voorzieningen in de wijk (zoals in Dragonder). In de jaren '90 van de vorige eeuw is meer afwisseling gekomen in de stedenbouwkundige opzet. Een goed voorbeeld hiervan is de wijk Gelderse Blom. In het algemeen is de bebouwing rond wijkcentra hoger dan de omgeving. Op deze manier wordt de concentratie van voorzieningen ruimtelijk begeleid. Ook langs doorgaande wegen komen hoogteaccenten voor, echter niet systematisch.
Sociaal-, maatschappelijke-, culturele en religieuze functies
In Veenendaal is een groot aantal sociaal-culturele en sociaal-maatschappelijke functies aanwezig, zoals scholen, kinderopvang, kerken en begraafplaatsen. Ook in het plangebied zijn veel maatschappelijke functies aanwezig. De voorzieningen komen verspreid in de deelgebieden voor en zijn veelal gemengd met de woonfunctie.
Sport- en recreatievoorzieningen
Veenendaal kent ruime mogelijkheden op het gebied van sport en recreatie, zoals sportpark ‘Panhuis’ aan de westzijde van Veenendaal en sportpark ‘Spitsbergen’ aan de oostzijde. Ook zijn er overdekte voorzieningen, zoals sporthal ‘West’ en diverse terreinen van afzonderlijke verenigingen, zoals de tennisbanen ‘Veenendaal West’ en het Volkstuinencomplex aan de 1e Melmseweg. In de wijk Dragonder bevindt zich daarnaast nog een dierenkamp 'Dragonderpark' en aan de westzijde van Veenendaal dierenpark ‘Buitenzorg’. Daarnaast zijn er in Veenendaal nog de sportparken ‘De Groene Velden’ en ‘Spitsbergen’ en sportcentrum ‘De Vallei’ met o.a. zwembad. sporthal en sportschool. Naast de belangrijke recreatieve functie, hebben de voorzieningen veelal een groen karakter.
Horecavoorzieningen
In Veenendaal komen diverse horecagelegenheden voor, bijvoorbeeld in de vorm van eetgelegenheden en cafés. Veelal zijn deze gesitueerd in of nabij concentraties van detailhandel in het centrum, maar ook verspreid in de wijken en wijkwinkelcentra.
Detailhandel
Veenendaal kent een omvangrijk centrum met een regionale functie. Het hoofdwinkelcentrum van Veenendaal behoort niet tot dit plangebied, maar is wel goed bereikbaar vanuit de verschillende wijken. De detailhandel binnen de woongebieden is overwegend gericht op de lokale (wijk)behoefte. De winkels zijn overwegend geconcentreerd in wijkcentra.
Wegverkeer
Direct ten noorden van Veenendaal bevindt zich de A12, de autosnelweg Den-Haag – Utrecht – Arnhem. Veenendaal kent twee directe aansluitingen op deze weg. Ten zuiden van Veenendaal ligt de A15. Verkeer vanaf deze weg komt -via Rhenen- Veenendaal aan de zuidkant binnen. Het verkeer binnen de stad wordt geleid via de noord-/zuid verbinding (Rondweg-Oost) en de centrumring. Binnen Veenendaal speelt deze Rondweg-Oost een cruciale rol voor het (doorgaand) verkeer van noord naar zuid. Vanaf de Rondweg kan via diverse entrees de stad benaderd worden. Het verkeer naar het centrum wordt vanaf de Rondweg-Oost via de Prins Clauslaan naar de centrumring geleid. Deze verkeersstructuur zorgt voor een heldere geleiding van de verkeersstromen. De herkenbaarheid van de verschillende wijken vanaf de Rondweg kan verbeterd worden, evenals de entrees (waar twee verkeersstromen bij elkaar komen).
Openbaar vervoer
Veenendaal is goed bereikbaar per trein en beschikt over twee stations binnen de gemeentegrenzen; Veenendaal West en Veenendaal Centrum aan de lijn Utrecht – Rhenen. Aan de noordzijde van Veenendaal, nabij het bedrijventerrein De Batterijen, is aan de lijn Utrecht – Arnhem het station Veenendaal De Klomp gelegen. Vanaf dit station onderhoudt een busdienst tijdens de spitsen een rechtstreekse verbinding met de bedrijventerreinen De Compagnie, De Vendel en De Factorij.
Langzaam verkeer
Veenendaal kent een opvallend uitgebreid fietspadennetwerk. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in primaire en secundaire fietsroutes. De netten sluiten onderling op elkaar aan en vervullen een eigen functie. Het primaire net bestaat uit de hoofdroutes voor het fietsverkeer. Het is een grofmazig net dat snelle en directe verbindingen over grotere afstanden biedt. Binnen de bebouwde kom heeft dit net een maaswijdte van ongeveer 400 à 600 meter. De belangrijkste voorzieningen, zoals winkelvoorzieningen, bedrijven, stations en scholen, worden hierbij aangedaan.
Het primaire net sluit buiten de bebouwde kom aan op het regionale fietsroutenetwerk. Hierdoor worden er onder meer verbindingen naar Rhenen, Ede en Wageningen gecreëerd. Het secundaire net vervult een aan- en afvoerende functie voor het primaire net. Het secundaire net zorgt voor de belangrijkste herkomst en bestemmingen van het fietsverkeer. Het gaat daarbij onder meer om scholen, winkelvoorzieningen, sportfaciliteiten en woonwijken. De maaswijdte van dit net bedraagt circa 200 à 300 meter. De secundaire fietsroutes liggen veelal door de woongebieden heen en haken aan op het primaire netwerk.
De hoofdgroenstructuur van Veenendaal is opgebouwd uit elementen die een betekenis hebben voor de hele stad. Zij vervullen één of meerdere functies die van belang zijn voor de hele gemeente en hebben een relatie met het omliggende landschap en met ecologische, historische en stedenbouwkundige patronen. De hoofdgroenstructuur bestaat uit de belangrijkste groene elementen binnen de stad, zoals de parken en pleinen, de begraafplaatsen en sportparken en het groen langs de hoofdontsluitingswegen, oude linten, fietsroutes en de Grift.
Belangrijke parken zijn: Ruisseveen, Hondzenelleboog, Gelderse Blom, Duivenweide, Dragonderpark, Stadspark, Petenbos en Petenbos-oost. Aan de westzijde ligt de Slaperdijkzone. Deze zone vormt de overgang van stedelijk naar landelijk gebied en heeft nog deels een agrarische uitstraling. De waarden van deze zone zijn beschreven in het Landschapsontwikkelingsplan. Aan de oostkant van Veenendaal zorgen oostwest liggende groenstructuren voor de onderlinge verbinding tussen groenelementen.
Ten aanzien van de hoofdgroenstructuur is het doel de identiteit en de kwaliteit van de afzonderlijke elementen te vergroten, waarbij de aanwezige of gewenste samenhang (structuur) tussen de verschillende elementen en patronen als kader geldt.
Naast de hoofdgroenstructuur is er groen op wijkniveau. De karakteristiek van het groen hangt samen met de ontstaansperiode en de stedenbouwkundige typering van de wijk.
Veenendaal is een aantrekkelijke gemeente om in te wonen. Handhaving van de huidige hoge kwaliteit staat voorop. Dit heeft betrekking op de woningen, de voorzieningen maar ook op de woonomgeving met haar groene, verkeerskundige, milieuhygiënische én cultuurhistorische kwaliteiten. Deze doelstelling kan bereikt worden door een goed beheer van de bestaande woonwijken en door bij nieuwe ontwikkelingen strategische keuzes te maken. Er vinden grootschalige nieuwe ontwikkelingen plaats in Veenendaal, zoals de uitbreiding aan de oostkant en de herontwikkeling van het oostelijk centrumdeel (Brouwerspoort).
De visie voor een aantal algemene aspecten en de aspecten wonen, bedrijven, voorzieningen, groen, verkeer, etc. wordt in deze paragraaf besproken. Deze visie is gebaseerd op de functionele en ruimtelijke analysev an de bestaande situatie en de analyse van ruimtelijk relevante beleidsstukken op de diverse overheidsniveaus.
Het hoofddoel van de ruimtelijke visie is het behoud van de bestaande kwaliteiten en de versterking van de identiteit van Veenendaal. De te onderscheiden lijnen en vlakken dienen hierbij als afzonderlijke eenheden herkenbaar te zijn. De historische structuur is grotendeels verankerd in de linten, terwijl de vlakken overwegend bestaan uit relatief homogeen opgezette buurten. Elke lijn en elk vlak kent een eigen karakteristiek, die verder versterkt wordt. Op die manier neemt de variatie en herkenbaarheid op stadsniveau toe. De functionele en ruimtelijke visie in hoofdlijnen is voor alle woongebieden van toepassing.
Constatering | Aanbeveling | ||
1 | Weinig oriëntatiepunten binnen de woongebieden | Realiseren van oriëntatiepunten ten einde de herkenbaarheid te vergroten | |
2 | De oude linten hebben een karakteristieke bebouwing | Beschermen van deze karakteristiek door middel van instrumenten als het bestemmingsplan en welstandsbeleid | |
3 | Potentiële herontwikkelingslocaties | Bij eventuele nieuwe ontwikkelingen aandacht schenken aan gebiedseigen kenmerken |
Oriëntatie
De verschillende woongebieden hebben verschillende karakters. De entrees van de verschillende wijken zouden bij moeten dragen aan de herkenbaarheid van deze wijken. Momenteel zijn de verschillende wijken vanaf de ‘dragers’ niet goed herkenbaar. De bestaande voorzieningen, de ‘afwijkende’ functies, fungeren momenteel als oriëntatiepunt. Om de herkenbaarheid van de verschillende wijken te vergroten (m.n. voor het doorgaande verkeer op de ‘dragers’) kan het aantal oriëntatiepunten eventueel worden vergroot. Dit kan bewerkstelligd worden door bij de entrees bebouwing met afwijkende bouwmassa te realiseren, eventueel in combinatie met hoogteaccenten. In het bestemmingsplan zijn de hoogteaccenten mogelijk gemaakt.
Oude structuren
Het is van belang de oude structuren (zoals de Molenstraat, de verhoogde terp en het lint de Zandstraat) en bebouwing herkenbaar te houden. Ook de gebieden Vendelseweg en omgeving en Nieuweweg en omgeving verdienen in dit opzicht de nodige aandacht. Teneinde het karakter van bijvoorbeeld de ‘linten’ te behouden wordt daarop aansluitende, kleinschalige en gevarieerde bebouwing – met name langs de oude rooilijnen - geëist. In het bestemmingsplan zijn de bebouwingscontouren en – massa vastgelegd, waardoor deze gebiedseigen kenmerken behouden kunnen blijven.
Door in het welstandsbeleid gebiedsgericht criteria op te stellen die de originele bebouwingskarakteristieken respecteren en door in het bestemmingsplan de maatvoeringseisen op elkaar af te stemmen kan eventuele nieuwe bebouwing op een juiste wijze ingepast worden in de bestaande (historische) omgeving. De bestaande identiteit kan zo behouden worden en waar mogelijk kunnen nieuwe karakteristieke elementen toegevoegd worden.
Diversiteit woonmilieus
In Veenendaal is een diversiteit aan woonmilieus aanwezig. Behoud hiervan staat voorop. In de wijken rondom het centrum zijn woonmilieus gelegen met een menging van de functie wonen met andere functies, zoals maatschappelijke en commerciële functies. Handhaving van deze diversiteit in functies is van belang voor de kwaliteit en levendigheid van het gebied. Hierbij moet echter voorkomen worden dat de verschillende functies elkaar overlast bezorgen; de kwaliteit van het woonmilieu mag niet aangetast worden.
In de nieuwere woonwijken, zoals Dragonder Noord en Zuid, is nauwelijks sprake van functiemenging. De voorzieningen zijn hier geconcentreerd in een winkel (voorzieningen)centrum of men is zelfs aangewezen op de voorzieningen buiten de wijk.
In tegenstelling tot 20 jaar geleden, toen nog duidelijk gekozen werd voor scheiding van functies binnen de gemeente, wordt momenteel gekozen voor een minder strikte scheiding van functies om zodoende de levendigheid van de woongebieden te vergroten. Vanzelfsprekend vraagt deze tendens om richtlijnen teneinde overlast te voorkomen. Daarom wordt er weliswaar voor gekozen om de beroepsmatige en bedrijfsmatige activiteiten aan huis direct toe te staan, echter indien als gevolg van laatst genoemde activiteiten afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter en de woonkwaliteit van de directe omgeving, wordt dit als strijdig gebruik gezien. De aanwezige niet-woonfuncties binnen de woonwijken worden overeenkomstig het huidige gebruik bestemd.
Hoofddoel van het nationale ruimtelijke beleid is om ruimte te scheppen voor verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin. Bundeling van verstedelijking is een beleidsstrategie die het Rijk hanteert. Er wordt op deze manier optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is.
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie vervangt verschillende nota's, zoals:
Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040; een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Dit doet het Rijk op basis van de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven zowel bovengronds als ondergronds richting 2040 bepalen. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.
Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:
De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.
Navolgende afbeelding geeft aan wat de ambities van het Rijk voor Nederland in 2040 zijn.
Kaart ambities Nederland 2040 (bron: SVIR, 2012).
Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden, met uitzondering van de artikelen 2.3.6, 2.6.9, 3.2 en 3.5 en titel 2.13. Het kabinet zal in de SVIR vaststellen dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet.
Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven.
De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren. De Ladder voor duurzame verstedelijking is gewijzigd per 1 juli 2017.
Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Tevens wordt de mogelijkheid geboden in een om de toepassing van de Ladder door te schuiven naar het uitwerkings- of wijzigingsplan. De verwachting is dat de Ladder met deze wijziging beter hanteerbaar zal zijn, beter aansluit bij het geheel aan vereisten aan een toelichting bij bestemmingsplannen en tot minder onderzoekslasten zal leiden.
De Ladder als motiveergrond voor ruimtelijke plannen is aangescherpt, maar wordt lichter in het gebruik. Gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, motiveren volgens de Ladder. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten.
Op 10 december 2015 is het beleidsplan Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld door de Minister van Infrastructuur en Milieu en de Staatssecretaris van Economische Zaken. In dit plan zijn de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijke beleid beschreven.
In het Nationaal Waterplan staan vijf ambities centraal:
Het Nationaal Waterplan beschrijft onder meer de werking, bescherming en gewenste ontwikkelingen van de watersystemen in Nederland. Ook geeft het plan richting aan bijpassende maatregelen. Het plan bevat ook beheerplannen voor stroomgebieden en voor gebieden met overstromingsrisico. Het rijksbeleid met betrekking tot waterveiligheid en zoet water is met de vastgestelde Delta- beslissingen in 2014 fundamenteel gewijzigd. Deze Deltabeslissingen zijn geïntegreerd in het Nationaal Waterplan.
Met het Nationaal Waterplan voldoet Nederland aan de Europese eisen uit de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Richtlijn Overstromingsrisico's (ROR) en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KMS). Het Nationaal Waterplan is voor de ruimtelijke onderdelen ook een Structuurvisie in de zin van de Wet ruimtelijke ordening (Wro).
Het Nationaal Waterplan vormt het kader voor de regionale water- en beheerplannen. Er is geen formele hiërarchie tussen deze plannen. Maar op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder zorgvuldigheid en motivering, kan niet zomaar worden afgeweken van het Nationaal Waterplan.
In de ruimtelijke plannen, waaronder het bestemmingsplan, moet een Waterparagraaf worden opgenomen. In artikel 5.2 wordt hier nader op ingegaan.
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is diverse (milieu)wetgeving van toepassing, waaronder de Wet luchtkwaliteit, Wet op de archeologische monumentenzorg, de Wet natuurbescherming, besluit externe veiligheid, Wet geluidhinder, etc. Ook op deze aspecten zal in hoofdstuk 5 nader worden ingegaan.
Op 4 februari 2013 heeft Provinciale Staten van de provincie Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) 2013-2028 vastgesteld. De nieuwe structuurvisie dient ter vervanging van de Structuurvisie Utrecht 2005-2015.
In de PRS is het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid. De PRS richt zich op de volgende drie pijlers:
Deze pijlers leiden tot twee belangrijke beleidsopgaven, namelijk het accent op de binnenstedelijke opgave en het behouden en versterken van de kwaliteiten van het landelijk gebied. Dit zijn opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats.
Behouden en versterken kwaliteit landelijk gebied
Utrecht wil de kwaliteit van haar landelijk gebied behouden en versterken, zowel voor
het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied. De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen. De zware terugval van financiële middelen voor natuur en recreatie om de stad wil de provincie onder andere opvangen door hier rood-voor-groenconstructies mogelijk te maken. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied. De landbouw is een belangrijke drager van het agrarische cultuurlandschap. Die rol vergt ruimte voor een economisch duurzame landbouw. De aanwezigheid van zo'n 1,2 miljoen inwoners biedt afzetmogelijkheden voor de producten die dit oplevert. Bij dit alles is het kunnen beleven van rust en ruimte van belang.
Accent op de binnenstedelijke opgave
In het ruimtelijk beleid maakt de provincie de hoofdkeuze om in te zetten op de binnenstedelijke ontwikkeling. Het streven is dat ten minste twee derde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. Daarom is het belangrijk dat er aandacht is voor deze kwaliteit. De provincie wil stimuleren dat overheden en marktpartijen zich gezamenlijk inspannen om de binnenstedelijke opgave te realiseren.
Beleidsmatig is dit vertaald in een ruimtelijke afbakening van bebouwingskernen door zogeheten rode contouren. De verstedelijkingsambities moeten plaatsvinden binnen de rode contouren. Efficiënt, intensief, meervoudig en duurzaam gebruik van de ruimte speelt hierbij een belangrijke rol. Het bovengenoemde is van toepassing op het plangebied omdat het in z’n geheel binnen de rode bebouwingscontour ligt (zie bijgaande afbeelding).
Rode contour Veenendaal (bron: Structuurvisie, provincie Utrecht).
Wonen
De provincie Utrecht heeft een programma van 68.000 woningen opgenomen in de PRS. Het totale woningbouwprogramma voor de regio Zuid Oost bedraagt 6.500 woningen. Circa 95% van dit regionale programma kan worden gerealiseerd binnen de rode contouren. Op provinciaal niveau bedraagt dit percentage ruim 80%. Daarmee wordt voldaan aan de ambitie om ten minste twee derde deel in het bestaand stedelijk gebied (binnen de rode contouren) te realiseren. Het woningbouwprogramma is tot stand gekomen na overleg met gemeenten, op basis van bestaande plannen en nog beschikbare (binnenstedelijke) capaciteiten en de, grotendeels uit de Ontwikkelingsvisie NV Utrecht voortkomende, uitbreidingslocaties. De (gemiddelde) woningproductie in de afgelopen jaren en prognosecijfers over de woningbehoefte zijn daarbij gebruikt als referentie. Het is een indicatief programma, waarvan wordt verwacht dat realisatie in de PRS-periode haalbaar is. De voortgang van dit woningbouwprogramma wordt jaarlijks gemonitord en om de vier jaar herijkt op basis van de dan bekende gegevens en inzichten. Dit kan indien nodig leiden tot aanpassing van het programma en de uitbreidingslocaties.
Tabel 2.2.1: Woningbouwprogramma 2013-2028.
Om te voorkomen dat te veel soortgelijk aanbod op eenzelfde moment op de markt wordt gebracht, is het van belang dat gemeenten onderling in regionaal verband hun plannen qua inhoud en planning afstemmen waarbij de ladder voor duurzame verstedelijking wordt gehanteerd (zie paragraaf 3.1.3).
Bij de structuurvisie hoort ook de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). De PRV is gelijktijdig met de PRS vastgesteld en bevat regels voor gemeenten. De gemeenten moeten deze regels in acht nemen bij het maken van ruimtelijke plannen. De regels zijn nodig om het provinciale ruimtelijke beleid te kunnen realiseren. De regels zoals deze zijn opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening hebben met name betrekking op ontwikkelingen in stedelijk gebied of in het landelijk gebied. Onder het stedelijk gebied vallen die gronden die volgens de kaart 'Wonen en werken' als stedelijk gebied zijn aangewezen. Daarnaast kan een ruimtelijk plan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking. De toelichting op het ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Indien het ruimtelijk plan betrekking heeft op grootschalige verstedelijking bevat de toelichting een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overstromingsgevaar.
Provinciale Staten van Utrecht hebben in februari 2013 bij de vaststelling van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 besloten deze vierjaarlijks te herijken. Op 24 mei 2016 hebben Gedeputeerde Staten (GS) van Utrecht de eerste herijking als ontwerp vastgesteld. In de eerste herijking worden diverse wijzigingen voorgesteld. Het gaat veelal om verduidelijkingen, aanpassingen aan andere beleidsdocumenten, gewijzigd Rijksbeleid, updates van programma's e.d.. Er zijn enkele grotere (beleids)wijzigingen opgenomen over experimenteerruimte, duurzame energie, kernrandzones, detailhandel en landbouw. De overige centrale thema's zijn ongewijzigd gebleven. Provinciale Staten van Utrecht namen op 12 december 2016 een besluit over de vaststelling van deze herijking.
Deze herijking voorziet ook in een aanpassing die de realisering van de in dit plan beoogde ontwikkeling. De rode contour rondom het stedelijk gebied van Veenendaal is op dit punt, ter grootte van het uit te breiden parkeerterrein, aangepast c.q. vergroot. Aanleiding voor deze aanpassing was een verzoek van beide betrokken gemeenten, Veenendaal en Renswoude en het betrokken bedrijf. Dit is een goed voorbeeld van een publiek/private benadering van een ruimtelijk probleem.
In de PRS is onder andere verwezen naar de Cultuurhistorische Atlas van de provincie Utrecht (CHAT). Deze geeft een overzicht van de bekende archeologische vindplaatsen. De provincie stimuleert dat gemeenten in hun ruimtelijk beleid de waarde van archeologische vindplaatsen te borgen.
Daarnaast is er in de PRV opgenomen dat stiltegebieden als provinciaal ruimtelijk belang worden gerekend, maar doorvertaald moeten worden in de gemeentelijke plannen.
In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 is aangekondigd dat vanwege de grote leegstand op de kantorenmarkt de provincie met gemeen- ten en andere partijen in overleg gaat om te komen tot afspraken over het terugdringen van de nog niet benutte plancapaciteit. In de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 is bepaald dat een ruimtelijk plan vanaf dat moment (2013) geen bestemmingen en regels mag bevatten die voorzien in nieuwvestiging van zelfstandige kantoren. Daarbij wil de provincie stimuleren dat op bestaande kantorenlocaties kansen voor herontwikkeling, transformatie en functie- wijziging worden benut. Dit heeft vervolgens geleid tot het vaststellen van een Provinciale Aanpak Kantorenleegstand. Eén van de activiteiten daarin is de vaststelling van een thematische structuurvisie. Deze is vastgesteld op 1 februari 2016. In deze thematische structuurvisie beschrijft de provincie het ruimtelijke beleid met betrekking tot de reductie van planologische overcapaciteit voor de nieuwvestiging van kantoren in vigerende bestemmingsplannen en met betrekking tot de herbestemming en transformatie van kantoren in de provincie Utrecht. Deze thematische structuurvisie bevat aanvullend beleid ten opzichte van de (integrale) PRS en de PRV. Met ingang van 1 september 2016 heeft de provincie een voorontwerp inpassingsplan ter inzage gelegd, waarin de kantorencapaciteit op diverse Utrechtse bedrijvenlocaties, waaronder de locaties De Vendel en De Batterijen te Veenendaal, wordt ingeperkt.
In de op 12 december 2016 vastgestelde herijking van de PRS en PRV is het provinciale beleid ten aanzien van kantoren aangescherpt. Op grond van dit herijkte beleid mogen in een ruimtelijk besluit geen bestemmingen worden opgenomen ten behoeve van nieuwvestiging van zelfstandige kantoren, tenzij het zelfstandige kantoren betreffen met een lokaal vestigingsgebied en deze niet gevestigd kunnen worden in bestaande gebouwen of binnen bestaande plancapaciteit. Een ruimtelijk besluit kan wel voorzien in nieuwvestiging van een ondergeschikt kantoor, indien het bvo van het ondergeschikte kantoor minder bedraagt dan 2.000 m2. Voor zover het bvo van het ondergeschikte kantoor meer bedraagt dan 2.000 m2, moet deze oppervlakte voor de hoofdfunctie economisch noodzakelijk zijn en regionaal zijn afgestemd.
Het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan) legt het beleid op basis van de provinciale wettelijke taken voor bodem, water en milieu vast voor de periode 2016-2021. Het BWM-plan richt zich op vier belangrijke maatschappelijke opgaven: waterveiligheid en wateroverlast, schoon en voldoende oppervlaktewater, ondergrond en leefkwaliteit stedelijk gebied. Vanaf 2016 is al het bodem-, water en milieubeleid in één integraal plan opgenomen. De opgaven vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) maken onderdeel uit van dit plan. Het plan dient als een bouwsteen voor de toekomstige Omgevingsvisie en is vastgesteld op 7 december 2015.
In het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 van de provincie Utrecht staat wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van Bodem, Water en Milieu. De uitwerking van dit beleid staat beschreven in de Uitvoeringsagenda Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021.
De provincie Utrecht richt zich op het behouden en verbeteren van een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat. Dit betekent dat de provincie werkt aan:
Het Provinciaal BWM-plan bevat geen specifieke informatie over de gemeente Veenendaal. Wel ligt Veenendaal gezien de bijbehorende kaarten in een overstroombaar gebied. Dit betekent dat bij een eventuele doorbraak van de keringen Veenendaal te maken krijgt met overstromingen. De provincie draagt zorg voor het overstromingsgevaar en de overstromingsrisico's en neemt zowel preventieve als reactieve maatregelen.
Voor de gemeente Veenendaal zal dit betekenen dat bij ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met het robuuster maken van het regionale watersysteem. Onderdeel hiervan is het opnemen van regels ten behoeve van de vrijwaringszone versterking regionale waterkering. Ook dient er rekening te worden gehouden met een eventuele versterking of reconstructie van de regionale keringen. Bovendien vraagt de provincie om te voorkomen dat binnen ruimtelijke plannen een verslechtering van het oppervlaktewater wordt veroorzaakt. Dit beleid is doorvertaald in de PRS en PRV.
Daarnaast valt een deel van de gemeente Veenendaal binnen de Deltabeslissing zoetwater. Het uitgangspunt hiervan is dat Rijk, regio, en gebruikers samen verantwoordelijk zijn voor het voorkomen van watertekorten en verslechtering van de waterkwaliteit. Uit de bijbehorende verbeeldingen blijkt dat Veenendaal deels binnen een grondwaterbeschermings- en infiltratiegebied ligt. Dit betekent onder meer dat bij functiewijzigingen rekening moet worden gehouden met het waterwinbelang en er geen verslechtering van de kwaliteit van het water optreedt.
Op het gebied van milieu dient de gemeente Veenendaal rekening te houden met het opgestelde beleid omtrent onder andere luchtkwaliteit en geur. De provincie stimuleert dat gemeenten bij ruimtelijke keuzes rekening houden met de aanwezige milieubelasting en deze niet aantasten. Hiermee wordt een gezonde leefomgeving nagestreefd.
In de provincie Utrecht komen veel natuurwaarden voor. Het groene netwerk draagt bij aan het welbevinden en de gezondheid van inwoners waardoor mensen graag in Utrecht wonen en werken. De keerzijde in stedelijk Utrecht is de infrastructuur die de landschappen en natuurgebieden doorsnijdt. De economische activiteiten hebben een negatief effect op de natuur. Voor een robuuste natuur met een duurzame instandhouding is daarom natuurbeleid opgesteld.
De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is inmiddels omgedoopt tot Natuurnetwerk Nederland (NNN), het aaneengesloten stelsel van natuurgebieden. Ook natuur in agrarische en stedelijke gebieden krijgen meer aandacht. Soorten van dieren en planten dienen beschermd te worden en het stoppen van de teruggang van de biodiversiteit heeft prioriteit. Verdroging en stikstofuitstoot zijn knelpunten, en natuurgebieden zijn nog onvoldoende aaneengesloten. Het integraal benaderen van het natuurbeleid met bijvoorbeeld landbouw, recreatie, en bosbeheer zal dit moeten verbeteren. Ook bodem, water, milieu, erfgoed, en cultuurhistorie zijn pijlers die kansen bieden voor een betere natuur.
Natuurnetwerk Nederland (bron: Natuurvisie 2017, provincie Utrecht).
Tot 1 januari 2011 werd met de gemeenten Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal samengewerkt in een verband onder de naam WERV. Dit samenwerkingsverband is per 1 januari 2011 opgegaan in een nieuwe samenwerkingsvorm onder de naam regio FoodValley, dit betreffen de vier WERV gemeenten aangevuld met de gemeenten Renswoude, Barneveld, Nijkerk en Scherpenzeel.
In 2011 was FoodValley nog een abstract begrip met aan de verre horizon het beeld van een economisch krachtige, vitale en duurzame groene regio, waar het goed wonen, werken, leren en recreëren is. Anno nu is dat visioen geworden tot een nationaal én internationaal sterk beeld van Regio FoodValley, waarin Ondernemers, Onderwijs- en onderzoeksinstellingen en Overheid eensgezind optrekken. De drie O’s hebben de ambitie om met elkaar een economische topregio tot stand te brengen en uit te groeien tot hét agrofoodcentrum van Europa. Ze hebben daarvoor in 2015 de Strategische Agenda 2015-2019 vastgesteld, waarin het ideaalbeeld FoodValley regio 2025 is geformuleerd en afspraken zijn gemaakt over de inzet van de regionale partners. De Strategische Agenda is vervolgens uitgewerkt in een Uitvoeringsprogramma, waarin projecten zijn benoemd die een bijdrage kunnenleveren aan de in de agenda geformuleerde en door de samenwerkingspartners omarmde opgaven:
Het Uitvoeringsprogramma Triple Helix Regio FoodValley is een dynamisch programma: afgeronde projecten worden afgevoerd en nieuwe projecten en initiatieven worden toegevoegd. Op dit moment omvat het programma in totaal 26 projecten (zie tabel), waarvan er 11 door overheden worden opgepakt. overheidsprojecten.
De uitdaging voor Regio FoodValley en de daaraan deelnemende gemeenten ligt in het optimaliseren van het woon-, werk- en leefklimaat in deze regio. De gemeenten zijn daarvoor verantwoordelijk. Deze gezamenlijke opgave is in de regionale portefeuillehoudersoverleggen ‘Economie en Werkgelegenheid’ en ‘Ruimtelijke Ontwikkeling, Wonen en Mobiliteit’ uitgewerkt in werkprogramma’s. Daarbij wordt ook samengewerkt met maatschappelijke organisaties, die geen vaste plaats hebben in de triple helix stuurgroep.
Gemeenten en waterschap zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het verwerken van neerslag en het inzamelen en zuiveren van afvalwater. De achtentwintig gemeenten en het waterschap in de regio Vallei en Veluwe hebben op 22 oktober 2015 via het Platform Water gezamenlijk een visie uitgebracht over omgaan met hemelwater en gebruikt water.
De visie geeft richting aan de manier waarop kan worden omgegaan met veranderingen en ontwikkelingen met betrekking tot klimaat, geneesmiddelen in afvalwater, technologische innovaties en de rol van de overheid. De visie bevat gidsprincipes, handelingsperspectieven en praktijkvoorbeelden en is tot stand gekomen tijdens een aantal discussiebijeenkomsten. De betrokken organisaties zien de visie als middel om in dialoog te komen met belanghebbenden in de regio, gericht op kansen.
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Vallei en Veluwe. In het Waterbeheerprogramma 2016-2021 (vastgesteld op 30 september 2015) is de koers van het waterschap bepaald. Het gewenste resultaat hiervan zijn: veilige dijken, droge voeten, en voldoende en schoon water. Het programma wenst een gezamenlijke aanpak om de waterveiligheid, zoetwatervoorziening, en het opvangen van klimaatveranderingen te waarborgen.
In het plan zijn zes ambities uitgewerkt die de kerntaken vormen voor het waterschap:
Voor Veenendaal is relevant dat de Slaperdijk een zogenaamde droge kering is die lokaal bescherming biedt tegen overstromingen. Deze dijk vertraagt water indien de Grebbedijk bij Wageningen doorbreekt.
Op 26 oktober 2017 heeft de raad de Strategische Visie voor Veenendaal in 2040 vastgesteld. Hierin zijn de kernambities voor de toekomst van Veenendaal opgenomen. Veenendalers kiezen voor een versterking van de woonfunctie en richten hun blik naar de regio. Dat betekent dat de ambities zich primair richten op het versterken van de woon- en leefomgeving, met in het kielzog de arbeidsmarkt gericht op wonen en arbeidsintensieve bedrijvigheid. Dit is in lijn met de trend werken volgt wonen. Ook de blik naar buiten die de voorkeur heeft van de Veenendaalse gemeenschap is in lijn met een belangrijke trend: die van lokale gebondenheid naar regionale samenwerking.
Algemene conclusie van de demografische ontwikkelingen is dat Veenendaal in de toekomst niet alleen maar de groei hoeft te accommoderen, maar zich ook kan toeleggen op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Van kwantiteit naar kwaliteit! Deze kwaliteiten moeten een diverse bevolkingsgroep aanspreken.
Veenendaal moet zich in de toekomst dus richten op kwaliteit in plaats van op kwantiteit. En –in lijn met de wensen van inwoners– moet Veenendaal zich bovenal concentreren op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Dat betekent dat Veenendaal moet zorgen dat het slim omgaat met de ruimte door intensivering van de woonbebouwing, herontwikkeling en functieverandering en voldoende aandacht blijft houden voor groen.
Onderdeel van een aantrekkelijke woonomgeving is een goede bereikbaarheid van arbeidsplaatsen. Veenendaal richt zich daarom in de toekomst niet op ruimte-intensieve en arbeidsextensieve bedrijvigheid, maar op arbeidsintensieve bedrijven. Kortom, de visie stelt vooral eisen aan de kwaliteit van nieuwe of herontwikkelingen en spreekt zich niet uit over kwantitatieve doelstellingen. Deze richting – Veenendaal als leefstad met een sterke, regionale binding – werken we uit aan de hand van vier thema’s. Juist binnen deze thema’s liggen de grootste maatschappelijke veranderingen. Per thema zijn de volgende kernambities geformuleerd:
De Structuurvisie geeft de ruimtelijke en verkeerskundige visie op Veenendaal in 2025. De visie geeft hierbij de hoofdlijnen van de beoogde ontwikkeling weer. Zij is geformuleerd aan de hand van de volgende tien ambities:
De visie is ook verbeeld in een Structuurkaart. Deze geeft het beeld van de gewenste ontwikkeling van de stad als geheel.
Kaart structuurvisie Veenendaal 2025 (bron: structuurvisie Veenendaal 2025).
De kenmerken van de verschillende gebieden versterken en werken aan onderscheid tussen gebieden en de herkenbaarheid van elk gebied. Niet de samenhang is de kracht van Veenendaal, maar de diversiteit van gebieden. Binnen elke zone zijn grotere en kleinere gebieden te onderscheiden die elk een eigen karakter hebben. Denk hierbij aan kleinschalige (her)ontwikkeling met woningbouw, buurtwinkelcentra, groenzones en voorzieningenclusters. In de structuurvisie zijn uitgangspunten gesteld hoe deze kenmerken versterkt kunnen worden:
Op 21 september 2006 heeft de gemeenteraad het Waterplan Veenendaal vastgesteld. Het wensbeeld van Veenendaal op het gebied van water is: 'Het komen tot een duurzaam en integraal waterbeheer, gericht op het behouden en verstreken van de functies en kwaliteiten van het water in al zijn facetten voor de langere termijn'.
Het doel van het waterplan is de randvoorwaarden te scheppen waarmee het wensbeeld wordt bereikt, op voorwaarde dat dit past binnen de kaders van de bestuurlijke prioritering. Het waterplan kent twee onderdelen: een algemeen visiedeel voor een termijn van 15 jaar en een maatregelendeel voor de termijn van 4 jaar.
Het visiedeel van het plan is een overkoepelend plan, dat aangeeft welke doelen en ambitieniveaus worden nagestreefd. Verbanden tussen beleidsvelden worden integraal neergezet. Dit deel geeft voeding aan andere plannen en voornemens.
In het uitvoeringsgerichte deel worden bindende afspraken gemaakt over concrete maatregelen die in de nabije toekomst worden genomen. Waar nog onzekerheid bestaat over de aard en omvang van de maatregelen zal het voornemen van nader onderzoek in het plan worden vastgelegd. De afspraken gaan over de inhoud, uitvoering, planning en financiering en wie een bepaalde actie trekt.
Het waterplan 2006 wordt inmiddels geactualiseerd. De gemeente streeft ernaar om in 2017 een integraal beleidsdocument voor riolering en waterhuishouding te kunnen vaststellen in een Gemeentelijk Water- en RioleringsPlan (GWRP 2017-2020). Hierin zal niet alleen aandacht zijn voor de drie zorgplichten afvalwater, hemelwater en grondwater, maar ook voor waterbeheertaken die buiten deze zorgplichten vallen.
In het GRWP zijn speerpunten benoemd die de komende planperiode extra aandacht krijgen. Het meest omvangrijk is het scheiden van vuil water en schoonhemelwater, ook op particulier terrein. In een groot deel van Veenendaal ligt een gemengd rioolstelsel, waarbij het vuile en schone water door dezelfde buis wordt afgevoerd. De gemeente zet het vervangen van de gemengde rioolstelsels voort. Het schone hemelwater wordt van de riolering afgekoppeld. Het helpt om wateroverlast tegen te gaan en de gemeente klimaatbestendig te maken. Daarnaast is het goed voor het milieu.
Het groenstructuurplan (2003) van de gemeente Veenendaal richt zich op de hoofdgroenstructuur van de gemeente, en staat onder meer verwoord dat groen moet worden gecompenseerd als het wordt aangetast door ruimtelijke ontwikkelingen. Het groenstructuurplan heeft 5 verschillende doelen:
Er wordt een onderscheid gemaakt naar groen op twee niveaus: de hoofdgroenstructuur en het groen binnen wijken. Ten aanzien van de hoofdgroenstructuur is het doel de identiteit en de kwaliteit van de afzonderlijke elementen te vergoten, waarbij de aanwezige of gewenste samenhang (structuur) tussen de verschillende elementen en patronen als kader geldt. De hoofdgroenstructuur bestaat uit de volgende onderdelen: de Grift, de oude linten, pleinen, parken, begraafplaatsen en sportparken, de binnenring, de Rondweg, 't Goeie Spoor / Industrielaan / Wageningselaan, de snelweg A12, de spoorlijnen en de entrees.
Het Milieukwaliteitsplan beschrijft de milieuambities van de gemeente Veenendaal die moeten leiden tot een integraal milieubeleid. Het plan is vastgesteld op 30 maart 2017. In het plan zijn hoofddoelen geformuleerd die integraal opgepakt worden:
In deze periode koerst de gemeente Veenendaal naar een samenleving die in balans is, een duurzame samenleving. Om deze samenleving te bereiken wil Veenendaal de milieuthema's integraal, dus in samenhang met elkaar en met medeneming van ruimtelijk en economische ontwikkelingen bezien. De gemeente wil proactief handelen, doelgroepen op maat benaderen en de verantwoordelijkheid nemen om zelf een voorbeeldfunctie te vervullen.
Om de aanwezige kansen in het versterken van de milieu-inbreng in ruimtelijke planvorming te benutten is het noodzakelijk dat naast de strategie inzichtelijk wordt wat per sectoraal milieuthema de bijdrage kan zijn aan het optimaliseren van de lokale leefomgevingskwaliteit. Het gaat in het milieukwaliteitsplan vooral om bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid, duurzaamheid, klimaat, energie, afval, water en biodiversiteit.
In de periode tot 2020 wil de gemeente Veenendaal zichtbare voortgang boeken op:
De wettelijke eisen voor energiezuinigheid van het Bouwbesluit hebben betrekking op thermische isolatie, de energieprestatie (EPC) en milieuprestatie (MPG). Aanvullend heeft de gemeente Veenendaal beleid opgesteld voor duurzaamheid in het programmaplan "Energieneutraal Veenendaal 2035" (30 maart 2017). De gemeente geeft uitwerking aan de volgende ambities en doelstellingen:
De gemeente vindt het daarbij belangrijk dat bij nieuwe ontwikkelingen de volgende onderwerpen aan de orde komen bij het thema duurzaam bouwen:
De gemeente Veenendaal heeft een sterk kernwinkelgebied, vier buurtwinkelcentra en twee woonboulevards. Veenendaal wil de positie van de binnenstad blijvend versterken. Tevens wil de gemeente dat inwoners van Veenendaal de mogelijkheid hebben binnen redelijke afstand in de buurt of wijk hun boodschappen te doen. De PDV-clusters (clusters voor perifere detailhandelsvestigingen) wil zij behouden als locatie voor winkels in volumineuze artikelen die moeilijk inpasbaar zijn in het kernwinkelgebied.
In de detailhandelstructuur zijn de beleidsuitgangspunten beschreven die moeten zorgen voor een duurzame detailhandelsstructuur en het voorkomen en terugdringen van leegstand. De detailhandelsstructuur die de gemeente nastreeft bestaat uit het kernwinkelgebied, de buurtwinkelcentra en de twee PDV-locaties (zie onderstaande afbeelding).
Gewenste detailhandelsstructuur Veenendaal (bron: detailhandelsstructuur Veenendaal).
Een van de beleidsuitgangspunten van dit beleid is dat de gewenste versterking van het kernwinkelgebied en de buurtwinkelcentra en het behoud van de PDV-locaties wordt gerealiseerd door initiatieven op deze locaties te stimuleren. Versterking van het winkelaanbod buiten de detailhandelsstructuur (substantiële uitbreiding en/of nieuwe vestigingen) levert geen bijdrage aan het beoogde doel en kan dat doel zelfs aantasten. Dergelijke initiatieven worden daarom niet toegestaan.
Gemeente Veenendaal wil het ondernemers graag mogelijk maken te ondernemen. Maar niet op elke plek. Door duidelijkheid te geven op welke plekken dingen wel kunnen en op welke niet, geeft zij een betrouwbaar kader waar investering kunnen renderen. Bestaande winkels kunnen hun bedrijfsvoering voortzetten en behouden de rechten die zij reeds hebben.
Op het thema economie is een stevige visie ontwikkeld waarin 3 hoofddoelen zijn benoemd, namelijk:
Deze hoofddoelen zetten de stippen op de horizon voor 2025. Het zijn idealen die steeds als baken dienen bij alle keuzes die gemeente Veenendaal maakt en acties die worden ondernomen.
De hoofddoelen bepalen de koers. Daarnaast bepalen de subdoelen de tussenstations die ons uiteindelijk naar het eindpunt brengen. Voor de subdoelen zijn streefwaarden benoemd, waarbij niet alle waarden hetzelfde ambitieniveau hebben. Binnen het programma economie legt gemeente Veenendaal de lat op de volgende onderdelen wat hoger:
ICT profilering
Na de teloorgang van de industrie hebben we een beweging gemaakt naar diversiteit in sectoren. Dit
gaf ons in die periode kracht, omdat we niet langer afhankelijk waren van 1 sector. Het risico van die
eenzijdige afhankelijkheid bleek te groot toen velen hun baan en inkomstenbron verloren na vertrek
van grote ondernemingen. Het sterke ondernemerschap heeft veel Veenendalers weer op de been
geholpen en uiteindelijk vonden we een economische kracht in diversiteit.
We staan nu echter weer op een keerpunt. De diversiteit breekt ons nu op, omdat het voor veel
ondernemers niet helder is wat Veenendaal te bieden heeft. Het ontbreekt aan een economisch profiel met bijbehorende faciliteiten, afzetmarkt en arbeidskapitaal. Een profielkeuze biedt dus grotere
kansen om bedrijvigheid aan te trekken en gericht en duurzaam vorm en inhoud te geven aan het
ondernemersklimaat.
De keuze voor een ICT-profiel biedt een meerwaarde voor Veenendaal en FoodValley. ICT levert
bedrijven mogelijkheden om mee te groeien met trends en ontwikkelingen in de markt. Innovatie is de
voorwaarde om in de huidige markt het hoofd boven water te houden. ICT is een innovatieve sector op zich en een sector die innovatie in andere sectoren kan ondersteunen. Wij zijn ervan overtuigd dat
andere sectoren hiervan mee kunnen profiteren en hebben hierbij ook aandacht voor de techniek en
technologiebedrijven die goed vertegenwoordigd zijn in Veenendaal.
Door in deze periode eerst stevig in te zetten op profilering leggen we een belangrijke voedingsbodem
om ook op de overige doelen op het gebied van werkgelegenheid en ondernemen duurzaam effecten
te gaan bereiken.
Beste Binnenstad
Om Veenendaal op de kaart te zetten, zodat we interessant worden voor ondernemers, hoger opgeleid arbeidspotentieel en de regio moeten we onze sterke kanten beter tonen. Veenendaal leidt aan een imagoprobleem. Bescheidenheid is een goede Veenendaalse eigenschap, maar het helpt ons niet verder als dat leidt tot onwetendheid over onze sterke punten bij de buitenwereld. Een van die punten is ons winkelcentrum. Op dit moment investeren we fors in onze binnenstad, zowel op het gebied van wonen als cultuur en winkelcentrum. Dat mag gezien worden. Meedoen aan een landelijke competitie biedt kansen om de ogen van Nederland op ons gericht te krijgen en om onze eigen focus op vooruitgang scherp te houden.
Betere facilitering ondernemers
Als we willen dat de samenleving eigen verantwoordelijkheid neemt, moeten we die samenleving daar
ook de ruimte toe bieden. Dat begint met een heldere en transparante communicatie over wat rechten,
plichten en mogelijkheden zijn. Dit geldt ook voor onze houding naar ondernemers. We willen
belemmeringen uit de weg ruimen zodat de samenleving de handschoen op kan pakken en
verantwoordelijkheid kan tonen.
De gemeente Veenendaal is een bruisende jonge leefstad, waar het prettig wonen, werken en ontspannen is. Daarbij is een gevarieerd en goed functionerend voorzieningenaanbod nodig. In de dagelijkse praktijk vormt de horeca voor veel mensen een sociale ontmoetingsplaats. Daarbij vervult de horeca een ondersteunende rol voor winkelen en een initiërende rol voor diverse evenementen. Horeca is dus van belang voor het economisch en sociaal functioneren van de gemeente.
Er zit echter ook een keerzijde aan horeca en alcoholgebruik. De exploitatie van horecabedrijven en de bijbehorende terrassen kan ook een bron zijn van overlast voor de omgeving. Daarnaast is overmatig alcoholgebruik door jongeren steeds vaker in het nieuws door een toename van het aantal jongeren dat in het ziekenhuis belandt wegens een alcoholvergiftiging. Wetenschappelijk onderzoek wijst uit dat jongeren die te jong, te vaak en teveel drinken blijvende hersenschade oplopen. Veenendaal wil het beste van alle werelden: een florerende, kwalitatief goede horeca, een leefbare omgeving en inwoners die verantwoord omgaan met alcoholische consumpties. Een dergelijke ambitie vraagt om een helder, uitvoerbaar, naleefbaar en handhaafbaar horecabeleid, waarbij de verantwoordelijke samenleving het uitgangspunt is.
Met deze Horecanota wil gemeente Veenendaal de kaders voor de ontwikkeling van de horeca in Veenendaal vaststellen. De gemeente wil hiermee een bijdrage te leveren aan het bereiken van een goede balans tussen horeca, als belangrijke economische en recreatieve/ontspannende functie in de gemeente enerzijds en het bewaken van de woon- en leefsituatie, de openbare orde en gezondheid, anderzijds.
In de Algemene Plaatselijke Verordening is het prostitutiebeleid gereguleerd. Voor het vestigen van een prostitutiebedrijf is een vergunning vereist op grond van de APV. De strijdigheid met het bestemmingsplan wordt daarin als één van de weigeringsgronden genoemd.
In het 'Facetbestemmingsplan Uitvoering Prostitutiebeleid' is het prostitutiebeleid ruimtelijk vertaald. Hierbij is bepaald dat woongebieden en bedrijventerreinen ongeschikt zijn om (nieuwe) seksinrichtingen toe te staan.
In 2008 heeft gemeente Veenendaal de "Notitie Parkeernormen" vastgesteld (juli 2008) waarin per functie is aangegeven welke parkeernormering bij nieuwe ontwikkelingen in acht moeten worden genomen. Het doel van deze notitie kan als volgt worden gedefinieerd: Het vaststellen van gemeentelijke parkeernormen voor nieuwe ruimtelijke projecten en ontwikkelingen in Veenendaal. Hierdoor kan nu en in de toekomst worden voorzien in de parkeerbehoefte waarbij tevens de bereikbaarheid en leefbaarheid worden gewaarborgd.
Om deze doelstelling te behalen zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:
Aanleiding voor het opstellen van een gemeentelijk archeologiebeleid is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) die op 1 september 2007 in werking is getreden. Sindsdien zijn gemeenten verplicht bij het vaststellen van bestemmingsplannen en beheersverordeningen rekening te houden met het behoud van belangrijke archeologische waarden.
De gemeente Veenendaal heeft in dit kader in 2008/2009 voor het hele grondgebied van Veenendaal onderzoek gedaan naar de kans op aanwezigheid van archeologische resten.
Het resultaat hiervan is een archeologische maatregelenkaart die op 30 mei 2011 is vastgesteld door de raad. De gemeente Veenendaal is nu in staat de archeologische waarden van het hele gemeentelijke grondgebied structureel mee te nemen in het ruimtelijke planvormingsproces. De archeologische maatregelenkaart wordt verwerkt in alle nieuw op te stellen bestemmingsplannen. In hoofdstuk 5 wordt nader op de bescherming van de archeologische waarden ingegaan.
De gemeente heeft geen integraal monumentenbeleid. Wel is het wettelijke beleid geïmplementeerd. Hierbij zijn onder andere de erfgoedverordening en de aanwijzing van 108 gemeentelijke monumenten van belang.
Vanaf 3 november 2011 worden de bouwplannen, die ter advisering aan de welstandscommissie worden voorgelegd, beoordeeld aan de hand van een vastgestelde gemeentelijke welstandsnota. In de gemeente Veenendaal is hiertoe de ‘Welstandsnota 2011’ vastgesteld. Een groot voordeel is dat initiatiefnemers en hun architecten zich vooraf in kennis kunnen stellen van de toetsingscriteria welke de welstandscommissie zal hanteren. Een belangrijk uitgangspunt van de Welstandsnota is de ‘gebiedsgerichte benaderingswijze’.
Met de gebiedsgerichte benaderingswijze zijn de karakteristieken van wijken en samenhangende gebieden in heel de gemeente Veenendaal vastgelegd en gewaardeerd. Hiermee moeten de ontwerpers van nieuwe bouwplannen rekening houden en het biedt de welstandscommissie handvatten voor het formuleren van een welstandsadvisering.
Verder heeft gemeente Veenendaal ervoor gekozen om een aantal gebieden welstandsvrij en welstandsluw te maken. Voor de bedrijventerreinen betekend dit dat de welstandstoets op bedrijventerreinen niet overal even streng hoeft te zijn. De bebouwing aan de randen, welke gericht is op de doorgaande wegen langs de bedrijventerreinen, is sterk bepalend voor de uitstraling van het bedrijventerrein. Voor een deel, langs de A12 en de Rondweg-Oost, is deze bebouwing ook bepalend voor de uitstraling van de stad Veenendaal. Daarom blijft voor deze bebouwing het reguliere welstandsbeleid van toepassing.
Het middengebied van een bedrijventerrein is minder bepalend voor de uitstraling van het gebied. Daarom zijn hier mogelijkheden om het welstandsbeleid te versoepelen. Voor de bedrijventerreinen ten zuiden van de A12 geldt dat voor het middengebied een minder streng welstandsbeleid geldt. In de middengebieden wordt nog wel getoetst maar, aan minder criteria. De verantwoordelijkheid voor het ontwerp ligt hiermee meer bij de ondernemer.
Zoals genoemd is de uitstraling naar buiten toe bepalend voor de keuze voor regulier of welstandsluw c.q. welstandsvrij. Daarom is op de locaties waar bedrijventerrein direct grenst aan woongebieden of buitengebied er voor gekozen het reguliere welstandstoezicht in stand te houden. Op locaties waar een oud lint de grens van het bedrijventerrein vormt (zoals bij de Munnikenweg, Stationsstraat) vormt de bebouwing van het lint de uitstraling naar buiten toe. Daarom is achter deze linten een lichter welstandsbeleid van toepassing.
De actualisering van geldende bestemmingsplannen vindt plaats in de wetenschap dat de huidige Wet ruimtelijke ordening en het begrip bestemmingsplan binnen enkele jaren tot het verleden behoren. De Omgevingswet komt er aan en zal omstreeks 2021 in werking treden. Deze Wet betekent een ingrijpende en structurele verandering van het Omgevingsrecht. Veel wetten en regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving vervallen en worden vervangen door één integrale wet, de Omgevingswet. Omgevingsplannen gaan bestemmingsplannen vervangen. Een omgevingsplan zal niet slechts regels gaan bevatten over bouwen en functies, maar over nagenoeg alle zaken die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving.
De datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet is nog onzeker. Wachten op de inwerkingtreding van deze wet en vervolgens een omgevingsplan ter vervanging van de huidige bestemmingsplannen maken, zou betekenen dat de betreffende bestemmingsplannen naar verwachting langer dan 3 jaar niet actueel zijn.
Als sanctie op het niet tijdig actualiseren van bestemmingsplannen is in artikel 3.1, lid 4 van de Wet ruimtelijke ordening bepaald dat er geen legesheffing mogelijk is ter zake van diensten verband houdende met het bestemmingsplan. Dat betekent dat er geen legesheffing mogelijk is voor de bestemmingsplantoetsing van aanvragen voor omgevingsvergunning.
Deze sanctie, maar zeker ook het maatschappelijk nut van een actueel bestemmingsplan in de zin van bescherming van de leefomgeving - hetgeen een belangrijke functie is van een actueel bestemmingsplan - waren redenen om een langdurig achterwege laten van een actualisering niet als een reële optie te zien.
Vooruitlopen op de Omgevingswet en het bestemmingsplan als een omgevingsplan vormgeven en vaststellen is een te overwegen optie. De Crisis- en herstelwet kent een zogenoemd experimenteerartikel op grond waarvan onder andere bestemmingsplannnen met een verbrede reikwijdte kunnen worden vastgesteld. Voorwaarde is dat deze experimenten bijdragen aan: (1) innovatieve of maatschappelijke ontwikkelingen, (2) het bestrijden van de economische crisis en (3) duurzaamheidsdoelstellingen.
Dit betekent dat deze planvorm met name is bedoeld voor gebiedsontwikkelingsplannen en niet voor beheersplannen zoals nu hier aan de orde. Dit neemt niet weg dat in de ruimtelijke opzet en regels van het actualiseringsplan kan en moet worden gedacht in de zin van de bedoeling van de Omgevingswet. Dit betekent:
Door de regelgeving in dit actualiseringsplan hierop af te stemmen, zal, na de inwerkingtreding van deze Omgevingswet, dit bestemmingsplan eenvoudiger zijn in te passen in een Omgevingsplan.
In overleg met de VNG zal een termijn worden vastgesteld waarbinnen na het van kracht worden van de Omgevingswet de dan ontstane omgevingsplannen (de huidige bestemmingsplannen) moet worden omgevormd tot het omgevingsplan zoals dat in de wet bedoeld is. Het gaat dan vooral om het integreren van die regelingen die niet in de oorspronkelijke bestemmingsplannen zijn geregeld maar die wel tot de fysieke leefomgeving behoren.
Voor de gebieden waarin geen grote nieuwe ontwikkelingen werden voorzien waren de volgende kaders vastgesteld:
Inhoudelijk:
Procedureel:
Het uitgangspunt om het bestemmingsplan te baseren op de bestaande situatie werkte in het algemeen goed. Echter het hanteren van dit uitgangspunt leverde ook knelpunten op doordat onvoldoende kon worden ingespeeld op gewenste, verwachte of al in gang gezette ontwikkelingen. Voor deze ontwikkelingen werden veelal afzonderlijke ruimtelijke procedures gevolgd. Dit creëerde soms een wat verwarrende beeldvorming doordat de bestemming van enkele locaties kort na elkaar twee keer wijzigde. Dit vraagt om een duidelijke afbakening van wat wel en niet wordt meegenomen.
Doordat de planvoorschriften (thans: regels) waren gebaseerd op het beleid dat werd toegepast op vrijstellingsverzoeken, heeft de actualisering er in belangrijke mate aan bijgedragen dat veel minder vrijstellingen (thans: afwijkingsvergunningen) behoefden te worden verleend.
In grote lijnen kan worden uitgegaan van de vorige kaders. De technische eisen aan regels en verbeelding zijn inmiddels doorontwikkeld. Het spreekt vanzelf dat hier rekening mee moet worden gehouden.
Inspelen op de bedoelingen van de Omgevingswet betekent wel dat de tot nu toe gebruikelijke bouwregels voor woonpercelen nader onder de loep genomen moeten worden, niet met het doel deze te verfijnen maar te verruimen en te uniformeren.
Ook nieuw beleid dat sinds de vorige actualisering is vastgesteld zal worden meegenomen en doorvertaald in de nieuw te actualiseren plannen. Dit betreft o.a. het parkeer- en horecabeleid.
Ruimere bestemming
Bij de introductie van de Wro was het motto: “Decentraal wat kan, centraal wat moet”. Als variant hierop zou bij de nieuwe bestemmingsregeling kunnen gelden: “Loslaten wat kan, regelen wat moet”. Dat dit motto vervolgens een antwoord geeft op de vraag hoe een bestemmingsregeling er uit ziet, is helaas een illusie. Daarvoor verschillen de meningen en inzichten over wat kan worden losgelaten, te veel. Desondanks is het bereiken van een consensus hierover een absolute voorwaarde. Een uniforme regeling voor de bestemming Wonen is daarin de belangrijkste stap. In die regeling zal in ieder geval alles wat vergunningsvrij is en volgens het geldende beleid met de kruimelgevallen regeling wordt vergund, moeten worden toegestaan. Daarnaast zal een keuze moeten worden gemaakt in de afwijkingsmogelijkheden die het Besluit omgevingsrecht (Bor) voor woonpercelen biedt.
Conserverend bestemmen
In deze actualisatie is het uitgangspunt dat de bestemmingsplannen conserverend worden opgesteld, mits beleid en/of ontwikkelingen aanleiding geven andere keuzes te maken. Conserverend bestemmen houdt in dat als uitgangspunt de bestaande rechten uit het vigerende bestemmingsplan en/of verleende omgevingsvergunningen/bouwvergunningen worden bestemd. Op locaties waar de bestaande rechten en de feitelijke situatie van elkaar verschillen wordt een afweging gemaakt of het wenselijk is en juridisch-planologisch mogelijk om de feitelijke situatie te bestemmen (en eventueel bestaande rechten weg te bestemmen). Indien dit niet mogelijk is, zal zo mogelijk handhavend worden opgetreden tegen de feitelijke situatie. Alle eventuele onherroepelijke partiële bestemmingsplanherzieningen en wijzigings- en uitwerkingsplannen worden opgenomen in het nieuwe bestemmingsplan.
Nieuwe ontwikkelingen
De actualisatiecyclus is een op zichzelf staande opgave waarbij het streven is om tijdig over geactualiseerde bestemmingsplannen te beschikken. De ervaring is dat het mogelijk maken van nieuwe ontwikkelingen binnen een plangebied kan leiden tot vertraging. Enerzijds wordt dit veroorzaakt doordat de benodigde onderzoeken, zoals luchtkwaliteit, flora en fauna, geluid etc. uitgevoerd moeten zijn. Anderzijds vraagt overleg c.q participatie met belanghebbenden relatief veel tijd. Het is belangrijk om vooraf te bepalen of ontwikkelingen, wanneer deze wenselijk zijn, worden meegenomen in een conserverend bestemmingsplan.
Voor het meenemen van ontwikkelingen binnen de actualisatieslag zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Het voorgaande heeft geleid tot de conclusie dat het verstandig is nu al te gaan werken vanuit de gedachte van de Omgevingswet. De 'verbouwing' van bestemmingsplannen naar een omgevingsplan zal in zijn algemeenheid een ingrijpende operatie zijn. Door nu bestemmingsplannen al zoveel als mogelijk in te richten als omgevingsplan en opeenvolgende bestemmingsplannen in die zin te uniformeren, kan na invoering van de Omgevingswet veel tijd en energie bespaard worden.
Tevens zal door het denken over en werken met de bedoelingen van de Omgevingswet, vroegtijdig duidelijk worden dat er een cultuuromslag nodig is om de “oude” gedetailleerde en rigide regelgeving los te laten.
In januari 2018 is het concept-bestemmingsplan Woongebieden 2018 geperesenteerd, gepubliceerd en opengesteld voor inspraak. (zie ook Hoofdstuk 8 MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID) Als gevolg van deze inspraak en door ambtelijk geconstateerde onvolkomenheden c.q. gewenste correcties is een aantal wijzigingen aangebracht. Dit betreffen de volgende wijzigingen:
In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten bodem, water, externe veiligheid, archeologie, cultuurhistorie, ecologie, geluid, en luchtkwaliteit. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd.
Bij bodem wordt onderscheid gemaakt in de fysische en de chemische bodemkwaliteit. De fysische bodemkwaliteit heeft betrekking op de opbouw en samenstelling van de bodem. Denk hierbij aan draagkracht en in de bodem aanwezige voorwerpen, zoals archeologische vondsten. Op de fysische bodemkwaliteit wordt in dit bestemmingsplan niet nader ingegaan. Dit deeladvies gaat in op de chemische bodemkwaliteit, waarbij mogelijke verontreinigingen centraal staan.
Voor bodem is de Wet bodembescherming van kracht. Deze bevat artikelen ter voorkoming van en de omgang met bodemverontreiniging. In de Circulaire Bodemsanering 2013 zijn de interventiewaarden bodemsanering en de streefwaarden grondwater vastgelegd voor de diverse verontreinigende stoffen. In de Regeling bodemkwaliteit zijn de achtergrondwaarden voor de grond opgenomen. De achtergrondwaarde/streefwaarde geeft het kwaliteitsniveau aan waarbij een verwaarloosbaar risico bestaat. De interventiewaarde geeft aan dat er sprake is van een ernstige of dreigende vermindering van de functionele eigenschappen die de bodem heeft voor mens, plant of dier.
Het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro) bevat voorschriften die dienen voor uitvoering van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro). Op grond van de Bro, artikel 3.1.6, verricht de gemeente bij de voorbereiding van een bestemmingsplan onderzoek naar de uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan. Hieronder valt onderzoek naar de bodemgesteldheid van het plangebied.
Het Besluit bodemkwaliteit is in 2008 van kracht geworden. In 2012 is de Nota Bodembeheer, inclusief de regionale Bodemkwaliteitskaart van de regio Zuidoost Utrecht, in de gemeente Veenendaal vastgesteld. Hierin staat gebied specifiek beleid over grondverzet opgenomen voor de regio.
Situaties van bodemverontreiniging in bodemkwaliteitskaart
Voor de gemeente Veenendaal geldt de Nota bodembeheer en bijbehorende Regionale bodemkwaliteitskaart, vastgesteld in 2012. Meerdere bodemonderzoeken, die representatief worden geacht voor de zone met oude bebouwing, zijn meegenomen in het opstellen van de bodemkwaliteitskaart. De te verwachten bodemkwaliteit in de bovengrond (tot 0,5 meter diepte) valt volgens de bodemkwaliteitskaart in het gehele plangebied onder de klasse Wonen. Indien grond in het plangebied wordt toegepast, moet deze ook voldoen aan de klasse Wonen of achtergrondwaarde (AW2000).
Naast de bodemkwaliteitskaart zijn er in het plangebied op diverse locaties bodemonderzoeken bekend, waarbij op meerdere locaties ook verontreinigingen in grond of grondwater zijn vastgesteld. Locaties waar (vermoedelijk) sprake is, of was, van een geval van ernstige bodemverontreiniging worden Wbb-locaties genoemd. De provincie Utrecht is in dergelijke gevallen bevoegd gezag. In het plangebied komen meerdere Wbb-locaties voor waar bodemonderzoek en/of –sanering nog niet is afgerond.
In opdracht van de provincie Utrecht zijn in 2004 door Register/DHV verschillende inventarisaties gemaakt naar locaties die mogelijk verdacht kunnen zijn op het voorkomen van bodemverontreiniging. Het gaat hierbij om verdachte deellocaties zoals voormalige bedrijfsactiviteiten, gedempte sloten en ondergrondse tanks (ook bij particulieren). De kaarten van deze inventarisaties zijn op het Geoloket (www.odru.nl) terug te vinden.
Vanwege de wettelijke plicht om onderzoek te verrichten naar de mogelijke aanwezigheid van bodemverontreiniging bij een eventuele (her)ontwikkeling binnen het plangebied, is het aspect voor dit kader voldoende in kaart gebracht en is er geen reden om te verwachten dat de haalbaarheid van het bestemmingsplan in gevaar komt. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Vanuit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geldt de verplichting tot het doorlopen van het watertoetsproces bij een bestemmingsplanwijziging. Binnen dit proces wordt een afweging gemaakt van het waterbelang binnen de ruimtelijke planprocessen. Ruimtelijke wijzigingen kunnen een aandeel leveren in het bevorderen van de waterkwaliteit, maar mogen zeker niet leiden tot verslechtering van de waterkwaliteit. Deze verplichte watertoets geldt alleen voor ruimtelijke besluiten waar sprake is van belangrijk ruimtelijke ingrepen. Dit actualiseringsplan bevat dit niet.
Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Externe veiligheid is de kans om te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Beleid en regelgeving op dit gebied is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:
Met betrekking tot risico's wordt onderscheid gemaakt in twee risicomaten: Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als het risico op een plaats buiten een risicobron, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. Binnen de wet- en regelgeving zijn aan deze definitie grens- en richtwaarden opgehangen ten aanzien van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.
Het groepsrisico is gedefinieerd als cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicobron en een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. In wet- en regelgeving is aan het groepsrisico een oriënterende waarde toegekend als indicator voor de omvang van een ramp en een afwegingsproces gericht op zelfredzaamheid, beheersbaarheid, rampenbestrijding en resteffecten.
De regelgeving voor inrichtingen met (over het algemeen) grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen is samengebracht in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit Besluit is aangegeven welke bedrijven bij het verlenen van een milieuvergunning of het nemen van een besluit op grond van de Wro nadere aandacht behoeven.
De wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid biedt geen absolute veiligheid. Een kleine kans op een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen wordt geacht tot het normaal maatschappelijk risico te behoren. Getracht wordt om door middel van regelgeving de gevolgen zo veel als mogelijk is te beperken.
De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen is neergelegd in het “Besluit transportroutes externe veiligheid”. Deze wetgeving verankert het zogenaamde Basisnet en daarmee is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen per 01-04-2015 vervallen.
Externe veiligheid in relatie tot transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) dat op 01-01-2011 in werking is getreden.
Binnen het plangebied zijn twee invloedsgebieden voor het groepsrisico die vallen onder het Bevi. Dit betreft twee LPG-tankstations die als Bevi-inrichting zijn aangemerkt. Eén van deze LPG-tankstations ligt binnen het plangebied. De andere ligt er buiten, maar heeft wel een invloedsgebied dat binnen het plangebied valt. Het plan zelf maakt de vestiging van Bevi-bedrijven niet mogelijk.
LPG-tankstation, Wiltonstraat 2B Veenendaal
Dit tankstation ligt buiten het plangebied, maar het invloedsgebied voor het groepsrisico valt over het plangebied. Om deze reden is een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd door Royal HaskoningDHV. De rapportage van deze berekening is als Bijlage 1 bij deze toelichting opgenomen.
Plaatsgebonden risico
De LPG-doorzet is in de Omgevingsvergunning voor de activiteit milieu begrensd tot maximaal 1.000 m3 per jaar. Bij deze doorzet horen de volgende afstanden voor het plaatsgebonden risico:
Doorzet (m3 per jaar) | Afstand (m) vanaf vulpunt | Afstand (m) vanaf ondergronds of ingeterpt reservoir | Afstand (m) vanaf afleverzuil | ||
500 – 1.000 | 35 | 25 | 15 |
Groepsrisico
Het groepsrisico overschrijdt de oriënterende waarde voor het groepsrisico bij 250 gelijktijdige slachtoffers. De overschrijding bedraagt een factor 1,09. In de risicoanalyse is een uitgebreid overzicht opgenomen van de geïnventariseerde bevolking
De mogelijkheden tot risicovermindering
In het kader van de huidige procedure worden geen mogelijkheden gezien om het risico significant te verminderen. Het bestemmingsplan beoogt bestaande, aanwezige bebouwing opnieuw te bestemmen. Hierin is geen ruimte om te schuiven met risicobronnen of kwetsbare groepen mensen. Daarnaast wordt een deel van het groepsrisico veroorzaakt door bebouwing op het bedrijventerrein buiten het plangebied.
Het groepsrisico wordt primair bepaalt door het lossen van LPG (tot vloeistof verdichte brandbare gassen). De branche heeft maatregelen genomen om de veiligheid te vergroten. Deze maatregelen (zijnde een verbeterde losslang en een hittewerende bekleding van de tankwagen) zijn meegenomen in de berekening.
Eventueel kan –los van de bestemmingsplanprocedure- in de toekomst bekeken worden of de vergunde doorzet nog noodzakelijk is of naar beneden kan worden bijgesteld.
De mogelijke alternatieven
In het kader van de huidige procedure worden geen mogelijkheden gezien voor alternatieven die het
risico significant verlagen.
De mogelijkheden van zelfredzaamheid
Bij de verantwoording moet ook gekeken worden naar de zelfredzaamheid van mensen. Er is sprake van bestaande woonwijken ten zuiden van de Wiltonstraat. Over het algemeen wonen mensen op redelijke afstand van tankstation en hebben de mogelijkheid om van het tankstation weg te vluchten.
De mogelijkheden van bestrijdbaarheid
Het tankstation is voor hulpdiensten goed bereikbaar mocht zich een incident voordoen. De primaire inzet zal er op gericht zijn om een LPG-tankwagen te koelen en een omgevingsbrand te blussen. Hiervoor is een bluswatervoorziening aanwezig in de vorm van ondergrondse brandkranen. Wel moet gerealiseerd worden dat de hulpdiensten bij een dreigende ontploffing van een LPG- of propaantankwagen mogelijk niet meer kunnen optreden. Mensen evacueren en afstand nemen is dan de beste keuze.
LPG-tankstation, Rondweg-Oost Veenendaal
Dit tankstation ligt in het plangebied en het invloedsgebied voor het groepsrisico valt over het plangebied. Om deze reden is een kwantitatieve risicoanalyse uitgevoerd door Royal HaskoningDHV. De rapportage van deze berekening is als Bijlage 2 bij deze toelichting opgenomen.
Plaatsgebonden risico
De LPG-doorzet is in de Omgevingsvergunning voor de activiteit milieu begrensd tot maximaal 1.000 m3 per jaar. Bij deze doorzet horen de volgende afstanden voor het plaatsgebonden risico:
Doorzet (m3 per jaar) | Afstand (m) vanaf vulpunt | Afstand (m) vanaf ondergronds of ingeterpt reservoir | Afstand (m) vanaf afleverzuil | ||
500 – 1.000 | 35 | 25 | 15 |
De afstand van 35 meter valt voor een zeer beperkt deel over een aangrenzend sportterrein. Hier geldt dat dit in het verleden reeds is geaccepteerd als afwijking van de richtwaarde. In deze procedure kan dit niet worden veranderd.
Groepsrisico
Het groepsrisico overschrijdt de oriënterende waarde voor het groepsrisico niet en ligt ruim een factor 3 onder de oriëntatiewaarde. In de risicoanalyse is een uitgebreid overzicht opgenomen van de geïnventariseerde bevolking
De mogelijkheden tot risicovermindering
In het kader van de huidige procedure worden geen mogelijkheden gezien om het risico significant te verminderen. Het bestemmingsplan beoogt bestaande, aanwezige bebouwing opnieuw te bestemmen. Hierin is geen ruimte om te schuiven met risicobronnen of kwetsbare groepen mensen. Daarnaast wordt een deel van het groepsrisico veroorzaakt door bebouwing in Veenendaal-Oost.
Het groepsrisico wordt primair bepaalt door het lossen van LPG (tot vloeistof verdichte brandbare gassen). De branche heeft maatregelen genomen om de veiligheid te vergroten. Deze maatregelen (zijnde een verbeterde losslang en een hittewerende bekleding van de tankwagen) zijn meegenomen in de berekening.
De mogelijke alternatieven
In het kader van de huidige procedure worden geen mogelijkheden gezien voor alternatieven die het risico significant verlagen.
De mogelijkheden van zelfredzaamheid
Bij de verantwoording moet ook gekeken worden naar de zelfredzaamheid van mensen. Er is sprake van bestaande woonwijken ten westen van de Rondweg-Oost. Over het algemeen wonen mensen op redelijke afstand van tankstation en hebben de mogelijkheid om van het tankstation weg te vluchten.
De mogelijkheden van bestrijdbaarheid
Het tankstation is voor hulpdiensten goed bereikbaar mocht zich een incident voordoen. De primaire inzet zal er op gericht zijn om een LPG-tankwagen te koelen en een omgevingsbrand te blussen. Hiervoor is een bluswatervoorziening aanwezig. Wel moet gerealiseerd worden dat de hulpdiensten bij een dreigende ontploffing van een LPG- of propaantankwagen mogelijk niet meer kunnen optreden. Mensen evacueren en afstand nemen is dan de beste keuze.
Voor de gemeentelijke en provinciale wegen die aansluiten op de rijksweg A12 is in de gemeente Veenendaal een routering voor gevaarlijke stoffen vastgesteld. Over de vastgestelde route mag uitsluitend bestemmingsverkeer rijden. Deze route loopt langs het plangebied over de Rondweg-Oost. Bekend is dat over de Rondweg-Oost meer dan incidenteel transport van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. De risico's als gevolg van deze transporten zijn uit het oogpunt van zorgvuldigheid berekend door de Omgevingsdienst regio Utrecht (zie Bijlage 4).
Rondweg-Oost
Plaatsgebonden risico
Voor zowel de berekening met het huidige aantal transporten als de berekening met de (geschatte) aantallen toekomstige transporten wordt geen plaatsgebonden risicocontour voor het PR=10-6 berekend.
Groepsrisico
Het groepsrisico overschrijdt de oriënterende waarde voor het groepsrisico niet en bedraagt bij het huidig aantal transporten 0,172 maal de oriënterende waarde en bij het (geschatte) toekomstig transport 0,345 maal de oriënterende waarde. In de risicoanalyse is een uitgebreid overzicht opgenomen van de geïnventariseerde bevolking.
De mogelijkheden tot risicovermindering
In het kader van de huidige procedure worden geen mogelijkheden gezien om het risico significant te verminderen. Het bestemmingsplan beoogt bestaande, aanwezige bebouwing opnieuw te bestemmen. Hierin is geen ruimte om te schuiven met risicobronnen of kwetsbare groepen mensen.
Het groepsrisico wordt primair bepaalt door het transport van propaan en LPG (tot vloeistof verdichte brandbare gassen). Een deel van het transport is te verklaren door de aanwezigheid van LPG-tankstations in Veenendaal zelf. Hiervoor is de routering over de Rondweg-Oost ook mede bedoeld. Om het groepsrisico nader te analyseren kan onderzoek gedaan worden naar de herkomst en bestemming van de transporten. Hieruit kan mogelijk blijken dat er sprake is van oneigenlijk gebruik van de routering, waardoor het aantal transporten omlaag kan. Dit onderzoek kan onafhankelijk van de bestemmingsplanprocedure gedaan worden.
De mogelijke alternatieven
In het kader van de huidige procedure worden geen mogelijkheden gezien voor alternatieven die het risico significant verlagen.
De mogelijkheden van zelfredzaamheid
Bij de verantwoording moet ook gekeken worden naar de zelfredzaamheid van mensen. Er is sprake van bestaande woonwijken ten westen van de Rondweg-Oost. Over het algemeen wonen mensen op redelijke afstand van de Rondweg-Oost en kunnen haaks op de transportas vluchten.
De mogelijkheden van bestrijdbaarheid
De Rondweg-Oost is voor hulpdiensten goed bereikbaar mocht zich een incident voordoen. De primaire inzet zal er op gericht zijn om een LPG- of propaantankwagen te koelen en een omgevingsbrand te blussen. Hiervoor is op meerdere plekken toegang tot bluswatervoorzieningen. Wel moet gerealiseerd worden dat de hulpdiensten bij een dreigende ontploffing van een LPG- of propaantankwagen mogelijk niet meer kunnen optreden. Mensen evacueren en afstand nemen is dan de beste keuze.
Hogedruk aardgastransportleiding W-523
Er ligt in het plangebied een buisleiding voor transport van gevaarlijke stoffen zoals aardgas of benzine waar rekening mee gehouden zou moeten worden. Dit betreft een hogedruk aardgastransportleiding van de Gasunie. Voor deze leiding is door de Omgevingsdienst regio Utrecht een risicoberekening uitgevoerd (zie Bijlage 5). Het gasnet voor huishoudens en bedrijven valt overigens niet binnen het kader van externe veiligheid.
Plaatsgebonden risico
Voor de leidingen in en nabij het plangebied wordt geen PR=10-6 contour berekend. Wel worden contouren berekend voor PR=10-7 en PR=10-8, maar deze hebben voor de ruimtelijke ordening geen consequenties.
Groepsrisico
Voor het leidingdeel dat vanaf de A12 zuidwaarts door het plangebied loopt wordt een groepsrisico berekend. Dit groepsrisico bedraagt 0,002 maal de oriënterende waarde voor het noordelijk deel. Voor het zuidelijk deel wordt geen groepsrisico berekend. In de risicoanalyse is een uitgebreid overzicht opgenomen van de geïnventariseerde bevolking
Het groepsrisico wordt voornamelijk bepaald door de personen aanwezig op het bedrijventerrein ten noorden van het plangebied. Eerder is al onderbouwd dat het risico van de aardgastransportleiding nabij de Grebbeweg voldoet aan de eisen uit het Bevb. Het vaststellen van een belemmeringenstrook en het opnemen van planregels voor deze strook geeft daarnaast voldoende beheersing van de risico's. Het groepsrisico is voor de aardgastransportleiding W-523 dermate laag dat dit zonder verdere verantwoording kan worden geaccepteerd.
Het vaststellen van dit bestemmingsplan is niet in strijd met het beleid en de regelgeving ten aanzien van externe veiligheid. Het groepsrisico wordt geaccepteerd.
In 1992 ondertekende Nederland het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologische erfgoed – kortweg ‘het Verdrag van Malta’ (of Valletta). Sindsdien is het uitgangspunt van het (rijks)beleid dat archeologische waarden volwaardig meetellen in beslissingen over de ruimtelijke inrichting van ons land. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) heeft als doel bodemverstorende activiteiten beter te reguleren. Centraal daarbij staat de verplichting om archeologische waarden in bestemmingsplannen vast te leggen. Gemeenten zijn daarbij bevoegd gezag inzake de omgang met archeologische waarden. Binnen de kaders van rijks- en provinciaal beleid hebben zij de vrijheid naar eigen inzicht financieel en beleidsmatig invulling te geven aan de zorg voor de archeologie binnen hun grondgebied.
Het verdrag is in 2007 wettelijk verankerd in de herziene Monumentenwet 1988. Een deel hiervan is op 1 juli 2016 overgegaan naar de Erfgoedwet. Zowel archeologie als een deel van cultuurhistorie zijn namelijk sinds 1 juli 2016 verankerd in de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2019 in werking treedt.
Het archeologisch erfgoed heeft hiermee een prominente plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde "veroorzakerprincipe". Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.
Zo nodig worden in bestemmingsplannen regelingen opgenomen om de omgang met verwachte archeologische waarden om te gaan. Om de noodzaak van deze regelingen te bepalen is inzicht nodig in de archeologische waarde van het grondgebied en in bijzonder het plangebied. Hiervoor is de 'Archeologische beleidskaart' van de Gemeente Veenendaal vastgesteld. Deze is vastgesteld door de raad en dient te worden vertaald in bestemmingsplannen. Voor de woongebieden is voor wat betreft het onderdeel archeologie een parapluplan opgesteld.
De beleidsuitgangspunten uit het parapluplan worden geïntegreerd in het nieuwe bestemmingsplan voor de Woongebieden. Bij de visie op erfgoed, wordt ook de actualisering van de archeologische beleidskaart betrokken. Op basis van verrichte onderzoeken wordt bekeken of de beleidskaart moet worden aangepast. Als deze actualisering eerder plaatsvindt dan de vaststelling van het bestemmingsplan kan het meegenomen worden in het bestemmingsplan, anders blijft de oude kaart van kracht. Dan vormt de nieuwe archeologische beleidskaart het uitgangspunt (wettelijk kader). Nader onderzoek wordt niet nodig geacht, omdat er van uitgegaan wordt dat het plan niet voorziet in nieuwe ontwikkelingen.
Het aspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
De gemeente heeft (nog) geen cultuurhistorische waardenkaart, die als basis kan dienen voor ruimtelijke ontwikkelingen. Er is wel een Cultuurhistorische kenmerkenkaart, die is vastgesteld als signaleringskaart.
Dit betekent dat in de toelichting aandacht moet worden besteed aan cultuurhistorie. De cultuurhistorische kenmerkenkaart en bijbehorende beschrijving kan hiervoor als input dienen. Kenmerken waar aandacht aan moet worden besteed zijn: Oude woonplaatsen, oude weg structuren, voormalige waterlopen, molenbiotopen, zichtlijnen vanaf de Heuvelrug en militaire structuren van de Grebbelinie. Dit geldt ook voor ingepaste groenstructuren, zoals Ruisseveen en oude woonstructuren als Haspel.
Momenteel is de gemeente Veenendaal bezig met het vertalen van de cultuurhistorische kenmerkenkaart in een cultuurhistorische waardenkaart. Hiermee worden de kenmerken vertaald in waarden met onder andere een beschrijving van de waarden, en een specificering van gewenste effecten. Dit is onderdeel van de erfgoedvisie waarmee de gemeente Veenendaal bezig is.
De kenmerken die op de kenmerkenkaart opgenomen en doorvertaald kunnen worden zijn in dit bestemmingsplan opgenomen. Dit betreft de lijst van monumenten, de landschappelijke waarden van de Slaperdijkzone en de molenbiotopen. Hiervoor zijn aanduidingen opgenomen in het bestemmingsplan. Voor de waterlopen, begraafplaatsen en spoorlijnen zijn bijbehorende bestemmingen opgenomen.
Grebbelinie
Het plangebied bevindt zich in de aangewezen Grebbelinie. Deze verdedigingslinie speelde een prominente rol bij gevechtshandelingen in de Tweede Wereldoorlog. Voor het militair erfgoed van de voormalige waterlinies, zoals de Grebbelinie heeft de provincie een inpassingsplan vastgesteld die het landschap in de linies moeten waarborgen. In het plan is opgenomen dat deze gebieden zijn bestemd ten behoeve van het behoud, herstel en bescherming van de herkenbaarheid en de beleefbaarheid van de cultuurhistorische waarden van de linie. De regels hiervoor zijn opgenomen in het Beeldkwaliteitsplan Grebbelinie van de provincie.
Het plangebied ligt binnen de respectzone (één van de vijf aangewezen zones) van de Grebbelinie. Dit is een gebied dat direct grenst aan de zichtbare linie-elementen, zoals de liniedijk, werken en keerkades. Het betreft een zone van 100 m ten oosten van de Grebbeliniedijk. Deze zone heeft tot doel om de linie-elementen ruimte te geven, waardoor deze zichtbaarder zijn en waardoor er vanaf de linie meer zicht is op de omgeving. De respectzone is in essentie dus een open strook, waarin geen opgaande elementen, zoals bebouwingen en beplantingen, voorkomen.
In het huidige landschap bevinden zich al beplantingen en bebouwing in deze respectzone. De introductie van de respectzone is niet bedoeld als een dwingend instrumentarium om erven te verplaatsen of beplantingen te verwijderen. Bij uitbreidingen en functieveranderingen van erven wordt ingezet op het afstand houden ten opzichte van de linie en rekening te houden met zichtlijnen.
Nieuwe bestemmingsplannen en planherzieningen binnen het plangebied houden rekening met de inhoud van het inpassingsplan. Het bestemmingsplan houdt daarom rekening met het Beeldkwaliteitsplan Grebbelinie (zie Bijlage 1 van de regels) zoals dat door de provincie is vastgesteld.
Niet-gesprongen Conventionele Explosieven
Het is bekend dat in de gemeente Veenendaal tijdens de Tweede Wereldoorlog oorlogshandelingen zijn geweest. Dit houdt in dat er op plaatsen mogelijk conventionele explosieven in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Uit de praktijk is gebleken dat circa 10% van de afgeworpen bommen niet is geëxplodeerd en in de bodem is achtergebleven als blindganger.
Momenteel is de gemeente Veenendaal beleid aan het formuleren omtrent Niet-gesprongen Conventionele Explosieven (NGCE). Na afronding van dit Vooronderzoek zullen de uitkomsten betrokken worden bij het bestemmingsplan 'Woongebieden 2017' en zo het aspect Explosieven als thema op te nemen in de toelichting van dit bestemmingsplan.
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
Voor ecologie moet worden bekeken of, en zo ja hoe, het plan zodanig kan worden uitgevoerd dat er geen negatieve effecten worden veroorzaakt op beschermde gebieden of beschermde soorten.
Voor ecologie moet er bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met soortbescherming gericht en met gebiedsbescherming. De natuurbescherming in Nederland is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming zorgt voor een goede natuurbescherming van planten- en diersoorten, natura 2000-gebieden, en bossen. Sommige plant- en diersoorten worden beschermd omdat ze als kwetsbaar worden gekenmerkt. De Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet, en de Flora- en Faunawet zijn vanaf 1 januari 2017 opgenomen in de Wet natuurbescherming.
De provincie is het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming (Wnb). Hierin worden de soortbescherming en de gebiedsbescherming nader belicht omdat beide voor het bestemmingsplan van belang zijn. De regels die voorheen in de Boswet waren opgenomen zijn binnen het plangebied niet van toepassing omdat het gehele gebied binnen de bebouwde kom ligt. Een nadere beschrijving van dit deel van de wet is dan ook niet opgenomen.
Soortbescherming
Een belangrijk doel van de wet is het beschermen van alle soorten planten- en dieren die in het wild in
Nederland voorkomen. De wet gebiedt dat alle in het wild levende dieren en planten in principe met rust worden gelaten, wat is vastgelegd in de algemene zorgplicht. In de regelgeving heeft de gunstige staat van in stand houding van soorten een prominentere plek gekregen.
De Wet natuurbescherming verdeelt beschermde soorten in twee groepen:
Provincies hebben de mogelijkheid om voor bepaalde soorten aanvullende maatregelen vast te stellen. De provincie Utrecht heeft hiervoor al een lijst opgesteld met prioritaire soorten en aanvullende maartregelen per soort.
Gebiedsbescherming
De gebiedsbescherming is van toepassing op natuurgebieden die door de overheid zijn aangewezen in het kader van de vogelrichtlijn en/of de habitatrichtlijn. De Habitatrichtlijn richt zich op de bescherming van natuurlijke habitats en leefgebieden van aangewezen planten- en dierensoorten. De Vogelrichtlijn richt zich op de bescherming van leefgebied van beschermde vogelsoorten.
Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden (Natura 2000). Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden (inclusief de Habitatrichtlijngebieden) worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben (externe werking).
Indien een negatief effect vermoed wordt dan moet bij de Provincie een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd worden. De Provincie zal naar aanleiding van de aanvraag een beschikking opstellen. De beschikking kan een verbod van het project betekenen of voorwaarden verbinden aan de uitvoer. De Wet natuurbescherming beschermt geen gebieden buiten de natura 2000 gebieden.
Natuurnetwerk Nederland
Naast de volgens de wet aangewezen gebieden kent Nederland het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS). Het NNN is bedoeld voor het ontwikkelen van ecologische zones tussen verschillende natuurgebieden zodat populaties met elkaar in verbinding blijven en versnippering van natuur wordt tegen gegaan. Het is uiteraard niet wenselijk dat een ontwikkeling een verstorende werking heeft op de functie van deze verbindingszones. Deze zones zijn niet beschermd volgens de Wet natuurbescherming maar krijgen planologische bescherming doordat deze in bestemmingsplannen worden opgenomen. Projecten en bestemmingsplannen worden getoetst aan dit provinciale beleid.
Aangezien het hier om een bestemmingsplan gaat dat conserverend van aard is, is het niet noodzakelijk om onderzoek uit te voeren naar (verblijfsplaatsen van) te verwachten beschermde soorten. Omdat binnen het plangebied geen deel in de NNN ligt en het bestemmingsplan conserverend van aard is hoeft er voor de NNN geen nadere toetsing te worden uitgevoerd. Het plangebied grenst in het zuidoostelijk deel aan het natura 2000 gebied het Binnenveld. Aangezien het nieuwe plan conserverend van aard is, is het niet nodig om onderzoek te doen naar de effecten op dit gebied.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh) is een koppeling gelegd. Dat blijkt uit art. 76 en 76a van de Wgh. Dit betekent dat de geluidssituatie binnen het plangebied moet voldoen aan de voorwaarden uit de Wgh. Als nadere invulling van deze voorwaarden heeft de gemeente Veenendaal de beleidsregel hogere waarden Wgh opgesteld.
In het kader van de Wet geluidhinder liggen er zones rond wegen en spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onderzoek worden gedaan naar de geluidbelasting. Binnen de geluidszone geldt een voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting ter plaatse van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen of terreinen. Hierbij geldt een afzonderlijke toetsing per weg, spoorweg of industrieterrein. Bij overschrijding van de voorkeurswaarde moet worden onderzocht of geluid reducerende maatregelen getroffen kunnen worden, waarbij de volgorde bron- overdracht- en ontvangermaatregelen de voorkeur geniet.
Beleidsregel hogere waarden
Pas als blijkt dat niet aan de voorkeurswaarde kan worden voldaan kan het college van Burgemeester en Wethouders een hogere waarde verlenen (ontheffing van de voorkeurswaarde). Hierbij geldt wel een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde vast te stellen dienen bron- en overdrachtsmaatregelen afgewogen te worden.
In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting. Indien niet aan de inspanningsverplichting kan worden voldaan dient de initiatiefnemer te motiveren waarom dit niet kan of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen.
Bedrijvenlawaai
Voor een goede ruimtelijke ordening moet ook het geluid van bedrijven beoordeeld worden. Wanneer nieuwe bedrijven/bedrijventerreinen worden gerealiseerd of wanneer nieuwe geluidgevoelige gebouwen/terreinen in de nabijheid van bedrijven worden gerealiseerd kan dit geluidhinder veroorzaken of het bedrijf beperkingen opleggen in haar geluidemissie. Voor bedrijven op gezoneerde industrieterreinen geldt een apart regiem, naast de Wet milieubeheer/Activiteitenbesluit is hier ook de Wet geluidhinder van toepassing.
Er is een overzicht gemaakt van bestaande bedrijven in het plangebied. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Uitgaande van een conserverend bestemmingsplan is op dit gebied geen nader onderzoek nodig.
Uitgangspunt bij het bestemmingsplan ‘Woongebieden 2017’ is een conserverend bestemmingsplan. Het aspect geluid hoeft daarom niet nader onderzocht te worden.
Voor luchtkwaliteit zijn de luchtkwaliteitseisen (hoofdstuk 5.2) van de Wet milieubeheer van kracht. Hierin is vastgelegd dat onder meer ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden en richtwaarden. Deze Wet is nader uitgewerkt in Besluiten en Regelingen, waarvan het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate (nibm), het Besluit gevoelige bestemmingen en de Regeling beoordeling de belangrijkste zijn. Daarnaast is ook het beginsel van een goede en duurzame ruimtelijke ordening van belang.
Niet in betekenende mate (nibm)
Alleen projecten die ‘in betekenende mate’ bijdragen aan de concentraties luchtvervuiling worden getoetst aan de grenswaarden. Er dient te worden onderzocht of een project ‘in betekenende’ mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Het Besluit nibm bepaalt dat een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtvervuiling als deze minder dan 3% van de grenswaarde, ofwel 1,2 microgram per m3. De Regeling nibm is hier een nadere uitwerking van. Hierin is bepaald dat woningbouwprojecten tot 1.500 woningen en kantoren tot 100.000 m 2 zijn vrijgesteld van toetsing aan de wettelijke grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof.
Besluit gevoelige bestemmingen
Kinderen, ouderen en zieken zijn gevoeliger voor luchtvervuiling en worden daarom extra beschermd. Op basis van het Besluit gevoelige bestemmingen gelden voor gevoelige bestemmingen nabij wegen zwaardere beperkingen. Zo mogen binnen 300 meter van rijkswegen en 50 meter vanaf provinciale wegen geen bestemmingen voor langdurig verblijf als kinderdagverblijven, scholen of verzorgingstehuizen worden gebouwd, als de wettelijke grenswaarden worden overschreden. Het Besluit verplicht overheden om onderzoek uit te voeren naar de concentraties stikstofdioxide en fijn stof. Voor gemeentelijke wegen geldt een zwaardere motiveringsplicht.
Concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof
De Omgevingsdienst heeft de concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof voor het jaar 2015 en 2025 berekenend met het rekenmodel GeoMilieu. Uit de berekeningen is gebleken dat de concentratie stikstofdioxide en fijn stof zich beneden de wettelijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m3 bevinden.
De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide van 200 microgram per m3 wordt overschreden wanneer de concentraties gemiddeld op jaarbasis boven de 60 microgram per m3 uitkomen. De concentraties in het plangebied overschrijden nergens de grens van 60 microgram per m3, wat betekent dat voor het hele plangebied aan de uurgemiddelde grenswaarde wordt voldaan voor zowel het peiljaar 2015 als 2025.
Naast een jaargemiddelde grenswaarde voor fijn stof is er ook een daggemiddelde grenswaarde van 50 microgram per m3 van kracht, die per jaar 35 keer mag worden overschreden. Uit statistische vergelijkingen van TNO en het RIVM blijkt dat deze grenswaarde bij een concentratie van 31,3 microgram per m3 vaker dan 35 keer wordt overschreden. Aangezien de concentratie fijn stof in het plangebied niet boven de 31,3 microgram per m3 uitkomt, wordt aan deze daggemiddelde grenswaarde voldaan voor zowel het peiljaar 2015 als 2025.
Uit alle gevoerde onderzoeken komt naar voren dat het bestemmingsplan niet op onacceptabele gevolgen of belemmeringen stuit voor de directe omgeving.
Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.
Verbeelding
Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.
Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).
De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, regels omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse regels artikelsgewijs worden besproken.
Toelichting
De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtsreeks burgers bindende werking.
Wabo
Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), per 1 oktober 2010, worden de aanlegvergunning, de sloopvergunning en de binnenplanse ontheffing als instrumenten van het bestemmingsplan onderdeel van de omgevingsvergunning (Wabo). De genoemde vergunningen en ontheffing zijn begrippen die in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) zijn opgenomen en in de praktijk veel worden toegepast. In een bestemmingsplan onder de Wabo, zoals in dit geval, wordt bijvoorbeeld niet meer gesproken van ontheffingsregels, maar van afwijkingsregels. Een aanlegvergunning wordt een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Het gemeentelijk beleid is vertaald in de planregels. Het deelplan bevat normatieve regels, die bindend zijn voor zowel de overheid als de burger. Daarbij is geprobeerd een flexibel stelsel van regels te ontwikkelen zonder daarbij tekort te doen aan eisen van rechtszekerheid. Gekozen is daarom om het aantal bestemmingen op de verbeelding te beperken tot datgene wat noodzakelijk wordt geacht.
Het is voor beide partijen van groot belang, dat de verbeelding en de planregels duidelijke informatie verschaffen. Door het aantal bestemmingen met een minimum te beperken wordt de leesbaarheid en duidelijkheid van zowel de verbeelding als de planregels vergroot. Een leesbaar en duidelijk plan zorgt bovendien voor een plan dat handhaafbaar is.
De indeling van de planregels is als volgt:
Dit hoofdstuk bevat alle regels die nodig zijn om de overige planregels goed te
kunnen hanteren:
Binnen dit plan komen de volgende bestemmingen voor:
Bedrijf Dienstverlening Gemengd Groen Horeca Maatschappelijk Sport Verkeer Verkeer - Railverkeer Water Wonen |
B DV GD G H M S V V - RV WA W |
Dubbelbestemmingen | |
Leiding - Gas Leiding - Hoogspanningsverbinding Waarde - Archeologie 1,3 en 4 Waarde - Grebbelinielandschap |
L-G L-HV WR-A1, WR-A3, WR-A4 WR-GL |
Gebiedsaanduidingen | |
Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied Milieuzone - waterwingebied Veiligheidszone - bevi Veiligheidszone - leiding gas Veiligheidszone - leiding hoogspanningsverbinding Veiligheidszone - lpg Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen Vrijwaringszone - molenbiotoop wetgevingzone - wijzigingsgebied (P.M.) |
|
Indien bestemmingsspecifieke flexibiliteitsregels aan de orde zijn worden deze per artikel opgenomen. Algemene flexibiliteitsregels zijn in hoofdstuk 3 van de regels opgenomen.
Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:
De bestemmingen bestaan uit een opsomming van omschrijvingen die aangeven hoe een bepaalde plek gebruikt mag worden en wat er op een bepaalde plek gebouwd mag worden. Dit wordt respectievelijk opgesomd in de bestemmingsomschrijving en de bouwregels. Daarnaast gelden er voor sommige bestemmingen aanvullende specifieke gebruiksregels (bijvoorbeeld verboden) en mogelijkheden tot afwijken van de gebruiks- en bouwregels. Voor een enkele bestemming geldt een wijzigingsbevoegdheid waarmee het college bevoegd is om bestemmingen, onder voorwaarden, te wijzigen (bijvoorbeeld onder de bestemming Dienstverlening).
In dit bestemmingsplan is bij de bestemmingsomschrijvingen het begrip additionele voorzieningen toegevoegd. Deze voorzieningen vormen een onderdeel van de bestemming of functie en zijn daaraan ondergeschikt. Met deze ruime begripsomschrijving worden meerdere voorzieningen aan de bestemmingen gekoppeld om flexibiliteit voor (kleine) bouwwerken in het plan te waarborgen.
In de volgende opsomming worden de voor dit plan geldende bestemmingen toegelicht. Steeds wordt per bestemming aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.
Bedrijf - B
Gebruiksmogelijkheden
Op de gronden met de bestemming 'Bedrijf - B' zijn bedrijven en bedrijfsactiviteiten die genoemd staan in milieucategorieën 1 en 2 van de Lijst van bedrijfsactiviteiten toegestaan. Bovendien zijn dienstverlenende bedrijven binnen de bestemming Bedrijf in dit plan toegestaan. Tevens is er een afwijkingsbevoegdheid opgenomen ten behoeve van:
Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf dienen de volgende milieubelastingcomponenten mede in de beoordeling te worden betrokken: geluid, geurproductie, stofuitworp en gevaar, waarbij tevens kan worden gekeken naar de verontreiniging van lucht en bodem, de diversiteit en het al dan niet continue karakter van het bedrijf en de visuele hinder en verkeersaantrekkende werking.
Enkele specifieke bedrijven die niet in dit profiel passen zijn via aanduidingen gelegaliseerd. Dit betreffen twee bedrijven die in een hogere milieucategorie vallen dan 2, te weten het natuursteenbewerkingsbedrijf aan de Kanaalweg en het aluminiumverpakkingsbedrijf aan de Rozenstraat. Ook geldt dit voor de beide nutsbedrijven (water en elektriciteit) aan de Kanaalweg.
Ten behoeve van nutsbedrijven is een speciale aanduiding gerealiseerd (nb). Ook ten behoeve van de verkoop van motorbrandstoffen is een aanduiding opgenomen (vm en vml). Dit geldt voor tankstations al dan niet met LPG. Als laatste is de aanduiding 'pdv' opgenomen om locaties waar perifere detailhandel plaatsvindt in te passen.
De toegestane ondergeschikte horeca is bedoeld om een kantine bij een bedrijf mogelijk te maken. Deze mag gebruikt worden voor het bedrijf zelf en is niet extern gericht.
Additionele voorzieningen: gedacht kan worden aan: in- en uitritten, lichtmasten, opslag, en reclameobjecten.
Bouwmogelijkheden
Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. Het gehele bouwvlak mag bebouwd worden. De op de verbeelding opgenomen goot- en bouwhoogte zijn van toepassing op de hoofdgebouwen.
Dienstverlening - DV
Gebruiksmogelijkheden
De gronden met een bestemming dienstverlening - DV zijn bestemd voor:
Bouwmogelijkheden
Gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding opgenomen bouwvlak worden gebouwd. Het gehele bouwvlak mag bebouwd worden. De op de verbeelding opgenomen goot- en bouwhoogte zijn van toepassing op de hoofdgebouwen.
Wijzigingsbevoegdheid
De bestemming Dienstverlening vindt veelal plaats in gebouwen die binnen de woongebieden vallen waar de gemeente het wenselijk acht woningbouw mogelijk te maken. Voorbeelden staan er aan de Kerkewijk, waar notariskantoren tot woningen zouden mogen wordenb getransformeerd. Binnen woongebieden wordt daarmee duidelijk dat het beleid gevoerd om wonen te laten prevaleren.
Gemengd - GD
Gebruiksmogelijkheden
De voor 'Gemengd - GD' aangewezen gronden zijn bestemd voor zowel maatschappelijke functies als woonfuncties, inclusief mengvormen zoals zorgwoningen, zorginstellingen met zowel zelfstandige als onzelfstandige woonunits. De trend naar langer zelfstandig wonen en extamuralisering zorgt voor verschuiving en vervaging van de grens tussen maatschappelijke zorginstellingen en zelfstandige bewoning. Om voor beide vormen ruimte te bieden is de bestemming Gemengd opgenomen. Dit geldt bijvoorbeeld voor zorgcentra De Engelenburgh, Over 't Spoor en Het Boveneind..
Bouwmogelijkheden
Gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding opgenomen bouwvlak worden gebouwd. Het gehele bouwvlak mag bebouwd worden. De op de verbeelding opgenomen goot- en bouwhoogte zijn van toepassing op de hoofdgebouwen.
Groen - G
Gebruiksmogelijkheden
De voor 'Groen - G' aangewezen gronden zijn bestemd voor groenvoorzieningen, watervoorzieningen, voetpaden, beeldende kunst, en speelvoorzieningen. Fietspaden en parkeerplaatsen vallen onder de bestemming Verkeer en vallen niet onder de bestemming Groen. Dit type groen bevat bos, perken, water, plantsoenen, en overige groenvoorzieningen. Speelvoorzieningen, hondenuitlaatvoorzieningen, en beeldende kunst worden ook mogelijk geacht binnen de bestemming.
Additionele voorzieningen: gedacht kan worden aan plantenbakken, fonteinen, bankjes, prullenbakken, verlichting.
Bouwmogelijkheden
Op de gronden mogen in principe alleen gebouwen van algemeen nut en overige bouwwerken gebouwd worden. Uitsluitend ter plaatse van een bouwvlak mogen gebouwen, niet zijnde de gebouwen van algemeen nut, met een maximum bouwhoogte van 5 meter gebouwd worden.
Afwijken ten behoeve van wegreconstructies
Voor het gebruiken van gronden voor niet-ingrijpende herinrichting van het openbaar gebied zoals voor wegreconstructies is het mogelijk om binnen de groenbestemming flexibiliteit toe te staan.Het kan bijvoorbeeld gaan om het toevoegen van een aantal parkeerplaatsen in een groenstrook, het verleggen van trottoirs of het aanbrengen van groenvoorzieningen. Op deze manier wordt de groenbestemming beschermd, maar is er voor het college een mogelijkheid om wegreconstructies doorgang te laten vinden. Een voorwaarde hiervoor is groencompensatie.
Horeca - H
Gebruiksmogelijkheden
De voor 'Horeca - H' aangewezen gronden zijn bestemd voor horecabedrijven tot en met de categorie die op de verbeelding is aangeduid. De categorien zijn gebaseerd op het horecabeleid van de gemeente Veenendaal. Zo is er bijvoorbeeld een onderscheid tussen snackbars (cat 1), restaurants (cat 2), en cafés (cat 3) gemaakt. In totaal zijn er 6 categorien toegepast.
De categorisering voor hotels en pensions is ingepast met een eigen categorie, omdat deze een grote ruimtelijke impact kunnen hebben. Hotels en pensions komen echter in dit bestemmingsplan niet voor.
Ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning" is een bedrijfswoning toegestaan die ten dienste staat van het horecabedrijf (locaties De Vendel en Hugo's);
Additionele voorzieningen: gedacht kan worden aan: fietsenstallingen, terrassen.
Bouwmogelijkheden
Gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding opgenomen bouwvlak worden gebouwd. Het gehele bouwvlak mag bebouwd worden. De op de verbeelding opgenomen goot- en bouwhoogte zijn van toepassing op de hoofdgebouwen.
Maatschappelijk - M
Gebruiksmogelijkheden
De voor 'Maatschappelijk - M' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke voorzieningen, met daarbij behorende horecavoorzieningen, welke direct en ondergeschikt een verband met de maatschappelijke voorzieningen hebben, zoals een kantine. Onder maatschappelijke voorzieningen worden verstaan voorzieningen voor:
Ter plaatse van de aanduiding 'molen' is een molen toegestaan. Ter plaatse van de aandudiing 'wonen' is een dienstwoning toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'dierenkamp' is een dierenkamp toegestaan.
Bouwmogelijkheden
Gebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding opgenomen bouwvlak worden gebouwd. Het gehele bouwvlak mag bebouwd worden. De op de verbeelding opgenomen goot- en bouwhoogte zijn van toepassing op de hoofdgebouwen.
Sport - S
Gebruiksmogelijkheden
De voor 'Sport - S' aangewezen gronden zijn bestemd voor recreatieve sportvoorzieningen zoals wedstrijdvelden en -banen, fitness- en sportcentra, maneges, speelterreinen, en zwembaden.
Bouwmogelijkheden
Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bestemmingsvlak worden gebouwd, zulks onder de restrictie, dat niet meer dan 15% van het oppervlak van het bestemmingsvlak mag worden bebouwd. Voor uitzonderingen is een aanduiding met een ander percentage opgenomen.
Additionele voorzieningen: gedacht kan worden aan: vangnetten, tribunes, glijbanen bij een sportzwembad, en voorzieningen ten behoeve van toezicht.
Verkeer - V
Gebruiksmogelijkheden
De gronden met de bestemming 'Verkeer - V' zijn primair bestemd voor wegen. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor de aanleg en instandhouding van kunstwerken, auto- en fietsparkeervoorzieningen, water, verhardingen, doeleinden van algemeen nut, en infrastructuur ter ondersteuning of ten behoeve van het wegverkeer.
Bouwmogelijkheden
Op deze gronden zijn uitsluitend overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) toegestaan. Deze mogen maximaal 6 meter hoog zijn. Voor sport zijn ruime bouwmogelijkheden opgelegd om ruimte te bieden voor de sportvoorzieningen die doorgaans benodigd zijn.
Additionele voorzieningen: gedacht kan worden aan: bankjes, prullenbakken, pleinen.
Verkeer - Railverkeer
De gronden met de bestemming 'Verkeer - Railverkeer' zijn primair bestemd voor railverkeer. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor de aanleg en instandhouding van kunstwerken, auto- en fietsparkeervoorzieningen, water, verhardingen, doeleinden van algemeen nut, en infrastructuur ter ondersteuning of ten behoeve van het railverkeer.
Bouwmogelijkheden
Op deze gronden zijn uitsluitend overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) toegestaan. Deze mogen maximaal 10 meter hoog zijn.
Water - WA
Gebruiksmogelijkheden
De voor 'Water - WA' aangewezen gronden zijn bestemd voor waterpartijen en waterlopen, waterhuishoudkundige voorzieningen en de daarbij behorende kunstwerken en bouwwerken ten behoeve van het beheer en onderhoud van het water en de waterlopen.
Bouwmogelijkheden
Op deze gronden zijn uitsluitend overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) toegestaan. Deze mogen maximaal 6 meter hoog zijn.
Additionele voorzieningen: gedacht kan worden aan: oevers, gemalen.
Wonen - W
Gebruiksmogelijkheden
Op de gronden met de bestemming 'Wonen - W' mag natuurlijk gewoond worden. Daarnaast is het direct toegestaan om beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen in hoofd- of bijgebouw tot een maximum van 45 m². Dit gebruik is echter wel aan voorwaarden onderhevig, de voorwaarden worden in specifieke gebruiksregels binnen de bestemming opgenomen.
Binnen het plangebied zijn de volgende woningtypen toegestaan:
Verder zijn een aantal specifieke bouwaanduidingen opgenomen, waarbij de de volgende woningtypen en/of voorzieningen zijn toegestaan:
Op meerdere percelen in straten met winkels wordt op de verdieping gewoond. In dit bestemmingsplan zijn dergelijke locaties opgenomen met een woonbestemming. Dit is gedaan omdat de hoofdfunctie in dit bestemmingsplan Woongebieden 2018 het wonen betreft. Bovendien is het detailhandelsbeleid er op gericht om detailhandel te concentreren en verspreiding van deze diensten te minimaliseren.
De winkels en dienstverlening die op de begane grond plaatsvinden zijn aangeduid met een aanduiding 'detailhandel' of 'dienstverlening' of met beide aanduidingen als deze allebei zijn toegestaan. Voor horecabedrijven, waarboven gewoond wordt, geldt hetzelfde regime. Voor horeca, winkels, en dienstverlening die reeds op de verdieping is toegestaan mag het gebruik worden voortgezet. In het kader van het geldende detailhandelsbeleid dat een concentratie van detailhandel nastreeft in het kernwinkelgebied en de wijkwinkelcentra is in de regels een afwijkingsbevoegdheid en een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om winkel- en horecafuncties buiten de winkelgebieden te kunnen transformeren naar de functie wonen.
Hoewel wonen in een vrijstaand bijgebouw niet toegestaan is geldt er een uitzondering ten behoeve van mantelzorg. Deze is wettelijk geregeld (bijlage II van het Besluit omgevingsrecht). Hierover is daarom geen regeling in het bestemmingsplan opgenomen.
Bouwmogelijkheden
Ten opzichte van de oude bestemmingsplannen voor de woongebieden is de bestemmingssytematiek zoals vastgelegd op de verbeelding en de regels ingrijpend gewijzigd. Het gedeelte van een woonperceel waarop hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken kunnen worden gebouwd is bedekt met een bouwvlak. Voorheen werd slechts het gedeelte waarop het hoofdgebouw kon worden gebouwd met een bouwvlak aangeduid. Op de bestemming erf waren vervolgens bijgebouwen toegestaan. De gewijzigde sytematiek houdt verband met de uitgangspunten: uniformering en verruiming van de bouwmogelijkheden.
Nu wordt in de bestemmingsregeling onderscheid gemaakt tussen twee zones:
Het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gebouwd worden. Er zijn twee uitzonderingen waarbij het gebied voor de voorgevel (dus buiten het bouwvlak) wel bebouwd mag worden. Deze uitzonderingen zijn:
Er is een regeling opgenomen voor bijbehorende bouwwerken, waarin de maximum oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken als volgt is gerelateerd aan de grootte van het bouwperceel:
Dit betekent ten opzichte van de oude regeling een aanmerkelijke verruiming van de mogelijkheden voor met name de grotere percelen.
Daarnaast is er een ruimere regeling opgenomen voor aanbouwen aan de zijgevel van hoofdgebouwen. Bijbehorende bouwwerken mogen vanaf 1 meter achter de voorgevelrooilijn gebouwd worden.
Bij gestapelde woningen zijn de maximale bouwhoogten op de verbeelding aangeduid. Voor overige aaneengebouwde, twee-aan-een, en vrijstaande woningen geldt de standaardmaat van 6 meter (goothoogte) en 10 meter (bouwhoogte). Uitzonderingen zijn bijgevoorbeeld bungalows en woonwagenstandplaatsen waarvoor afwijkende aanduidingen opgenomen zijn. Bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan tot 3,3 meter (goothoogte) en 5 meter (bouwhoogte).
Additionele voorzieningen: gedacht kan worden aan: parkeerplaatsen, tuinen, vijvers, garages, carports, erven etc.
Wijzigingsbevoegdheid
Voor onder andere de achtertuinen van de woningen Nieuweweg 207 t/m 227 is in het plan een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Achtergrond hiervan is dat bij de behandeling van het bestemmingsplan '1e Melmseweg' (vastgesteld op 23 januari 2014) de gemeenteraad heeft uitgesproken dat voor de bewoners van deze percelen een bestemmingsplan moet worden vastgesteld. Dit bestemmingsplan moet kunnen voorzien in woningbouwmogelijkheden in de (diepe) achtertuinen van de desbetreffende percelen.
Dit heeft ertoe geleid dat de wensen van bewoners/eigenaren zijn geïnventariseerd. Dit resulteerde in een ruimtelijke programmatisch kader genaamd 'Bouwen in achtertuinen van woningen aan de Nieuweweg nummers 207 t/m 227' (zie Bijlage 6 ). Naast een aantal spelregels, is er ook een tweetal belangrijke voorwaarden in dit document opgenomen, waaraan een nieuwe ontwikkeling moet voldoen, namelijk:
Via een wijzigingbevoegdheid en de daaraan verbonden voorwaarden kan zowel aan de wensen van de bewoners/eigenaren, als aan de wens van de gementeraad om hier verruimde bouwmogelijkheden te bieden, worden voldaan. Met gebruikmaking van de wijigingsbevoegdheid kan de bouw van (separate) woningen met bewaking van de gestelde voorwaarden planologisch mogelijk worden gemaakt. Het wettelijk verplichte kostenverhaal vindt plaats op het moment dat van de wijzigingsbevoegdheid gebruik zal worden gemaakt.
Naast dit specifieke wijzigingsgebied zijn voor enkele schoollocaties die onlangs verkocht zijn voor herontwikkeling, wijzigingsbevoegdheden aangegeven. Dit betreffen de percelen Patrimoniumlaan 128, Kofschip 6, Langelaar 20, Oudeveen 230/232 en Ronde Erf 6. Dit maakt het mogelijk nieuwe woningbouwontwikkelingen te faciliteren via een wijzigingsplan in plaats van via een bestemmingsplanwijziging. Dit heeft met name het voordeel van een snellere procedure, zonder daarbij te kort te doen aan de mogelijkheden van paricipatie en bezwaar en beroep.
Leiding - gas (dubbelbestemming)
Ter waarborging van een veilig en bedrijfszeker gastransport en ter beperking van gevaar voor personen en goederen in de directe omgeving van de leidingen is een groot aantal werken en werkzaamheden binnen een afstand van 4 meter aan weerszijden van de hartlijn van de leiding niet toegestaan zonder schriftelijke toestemming van de leidingbeheerder.
Als regeling is opgenomen, dat indien strijd ontstaat tussen het belang van de gasleiding en de overige bestemmingen, de primaire bestemming “gasleiding” prevaleert. Binnen de beschermingszone mogen alsdan in principe geen gebouwen en overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) worden opgericht. Hiervan kan worden afgeweken via een omgevingsvergunning wanneer er geen strijd ontstaat met de belangen van de gasleiding. Voor de gronden is tevens een omgevingsvergunningsvereiste opgenomen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Naar aanleiding van een vooroverleg reactie van de Gasunie is de regelgeving en het tracé op onderdelen aangepast aan de wensen van deze leidingbeheerder.
Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied (gebiedsaanduiding)
In het kader van de grondwaterbescherming is op de verbeelding de zogenaamde milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied als bedoeld in de Provinciale Milieuverordening Utrecht aangegeven. Deze zone is als een gebiedsaanduiding in de planregels opgenomen.
Een milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied is een gebied waar de onttrekking van water plaatsvindt onder slecht doorlatende aardlagen. Het beschermingsregime van de milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied is gericht op het tegengaan van activiteiten die de beschermende functie van de slecht doorlatende bodemlagen teniet kunnen doen.
Als regeling is opgenomen, dat indien door de gebiedsaanduiding “milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied” met elkaar onverenigbare regels van kracht worden de bovengenoemde regels voorrang hebben, tenzij de beheerder van het grondwater met het tegendeel instemt.
Vrijwaringszone - molenbiotoop (gebiedsaanduiding)
Gebruiksmogelijkheden
De gronden gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'molenbiotoop', zijn primair bestemd voor de aanleg, instandhouding en herstel van molen. Indien strijd ontstaat tussen het belang van molenbiotoop en de overige bestemmingen, prevaleert de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop''.
Bouwmogelijkheden
Om voor de molen vrije windvang te garanderen en het zicht op de molen veilig te stellen geldt binnen de op de verbeelding als molenbiotoop aangeduide gronden dat:
Burgemeester en wethouders kunnen onder bepaalde voorwaarden afwijken via omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen (o.a. dat de vrije windvang of het zicht ter plaatse reeds beperkt is). Daarbij is er een omgevingsvergunningsvereiste opgenomen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Overgangsrecht
In hoofdstuk 4 is het overgangrecht geformuleerd. De formulering is conform de tekst als in het Bro omschreven. Zonder vergunning opgerichte, dus illegale, bouwwerken vallen niet onder het overgangsrecht. Indien de bouwwerken door wetgeving inmiddels vergunningvrij kunnen worden opgericht, worden deze niet als illegaal beschouwd.
Tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan kunnen exploitatieplannen (ex. art. 6.12 Wro) worden vastgesteld. Op basis van het exploitatieplan kunnen (plan)kosten worden verhaald.
Een exploitatieplan hoeft niet opgesteld te worden bij een bestemmingsplan met alleen conserverende bestemmingen of wijzigingsbevoegdheden. Een exploitatieplan hoeft ook niet opgesteld te worden als het kostenverhaal ‘anderszins verzekerd’ is, door middel van bijvoorbeeld anterieure overeenkomsten of als de gemeente eigenaar is van de gronden.
Aangezien het voorliggende bestemmingsplan in hoofdzaak conserverend van aard is, hoeft geen exploitatieplan opgesteld te worden. Er wordt uitgegaan van het overnemen van reeds bestaande bouwrechten uit de geldende bestemmingsplannen.
Verder komen de kosten voor het opstellen van het nieuwe bestemmingsplan voor rekening van de gemeente. Dit wordt gefinancierd uit de daarvoor gereserveerde algemene middelen.
Geconcludeerd kan worden dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan de vaststelling van een exploitatieplan niet noodzakelijk is.
Het concept van dit bestemmingsplan is vanaf medio januari 2018 gepubliceerd op de website www.ruimtelijkeplannen.nl. De mogelijkheid tot inspraak gedurende een periode van zes weken is gepubliceerd op de gemeentepagina in De Rijnpost en op 15 januari 2018 heeft een infomatiebijeenkomst plaatsgevonden. Van de gelegenheid om kennis te nemen van het plan is ruim gebruik gemaakt. Ook zijn zowel mondeling als schriftelijk diverse reacties ontvangen. Een aantal van deze reacties heeft geleid tot aanpassingen en/of correctie van fouten. In paragraaf 4.3 Wijzingen ten opzichte van conceptplan zijn deze wijzigingen aangegeven.
Hieronder een overzicht van de reacties met de gevolgtrekkingen.
Reactie van: | Samenvatting inhoud | Reactie gemeente | Conclusie | ||
1. Bewoner Vondellaan |
Verzoekt uitbreiding bouwblok, in verband met uitbreidingsplannen van huisartsenpraktijk | Betrekkelijk gering uitbreiding van bouwvlak aan westzijde is niet bezwaarlijk. Minimale afstand tot aan perceelsgrens van 2,5 meter is gewenst | Planverbeelding is aangepast. | ||
2. Bewoner Lindenlaan |
Geen extra verkeer op Eikenlaan Kanaalweg is te smal (veel fietsers) Geen appartementencomplex op Kerkewijk 20 |
Het bestemmingsplan Woongebieden is vooral een conserverend plan voor een bebouwd gebied. Het plan voorziet niet in omvangrijke nieuwe ontwikkelingen. De invloed van het plan op verkeersintensiteiten is daarom beperkt. Het perceel Kerkewijk 20 is bestemd voor Dienstverlening. Ter bevordering van de woonfunctie van met name de Kerkewijk is aan deze bestemming een wijzigingsbevoegdheid naar de functie Wonen gekoppeld. Afweging van specifieke locatie gebonden omstandigheden en belangen vindt plaats bij de eventuele toepassing van deze bevoegdheid. |
Plan niet wijzigen | ||
3. Bewoners Dr. Colijnstraat |
Hondentrimsalon als bedrijf inpassen | Gebleken is dat deze bedrijfsfunctie minder dan 45 m2 omvat. Door de aangepaste regelgeving omtrent beroep en bedrijf aan huis is het bedrijf daar toegestaan, ook zonder nadere aanduiding. | Plan niet wijzigen | ||
4. Bewoner Kerkewijk |
Bouwmogelijkheid voor woningen in achtertuin aan Populierenlaan handhaven | Per abuis was deze mogelijkheid uit het geldende plan geschrapt. Bouw van nieuwe woningen wordt wel beperkt door de magneetveldzone van de nabijgelegen hoogspanningslijn. | Bestemmingsplan is aangepast, inclusief regeling voor situatie waarbij beperking vervalt als de bovengrondse hoogspanningslijn verdwijnt. | ||
5. Bewoner De Palmen Grift |
Bij nieuwbouw rekening houden met extra nestgelegenheden voor huismus, gierzwaluw en vleermuizen. Of zijn daar andere instrumenten voor? | Het bestemmingsplan Woongebieden is vooral een conserverend plan voor een bebouwd gebied. Het plan voorziet niet in omvangrijke nieuwe ontwikkelingen. Daarnaast is een bestemmingsplan niet het aangewezen instrument om deze zaken te verplichten. Bij de ontwikkeling van nieuwe bouwplannen is er een onderzoekverplichting op grond van de Wet natuurbescherming. Dat is het aangewezen instrument om deze zaken te regelen. | Aanpassing van plan is niet nodig | ||
6. Bewoner Kerkewijk |
Geen wonen mogelijk maken op perceel Eikenlaan 2-26 Bouwvlak niet vergroten en mogelijkheid voor bebouwing niet te hoog maken. |
Voor het betreffende perceel is op basis van de geldende bestemming “Maatschappelijk” een omgevingsvergunning verleend voor een woon/zorg complex. Uit vaste jurisprudentie blijkt dat wonen met intensieve zorg als Maatschappelijk bestemd dient te worden. Wonen met minder of zonder zorg dient als Wonen te worden bestemd. Omdat de ruimtelijke impact van deze functies nauwelijks verschilt zijn beide functies toegestaan. De keuze is daarom gemaakt om voor elk woon/zorgcomplex voor de bestemming Gemengd te kiezen. |
Plan niet wijzigen | ||
7. Bewoner De Brinken |
Verzoekt aanpassing van regels om kap op bijgebouw te plaatsen | Ten opzichte van het conceptplan is in de regels een wijziging aangebracht, die de maximale oppervlakte aan bebouwing relateert aan de perceelsoppervlakte in plaats van aan de oppervlakte van het bouwvlak. Hierdoor valt de bebouwing op het betrokken perceel niet onder het overgangsrecht en past het aanbrengen van een kap binnen de regels van het plan. | Door aanpassing van de regels wordt aan verzoek voldaan | ||
8. Bewoner Dr. Colijnstraat |
-Bestemming gemengd voor perceel Dr. Colijnstraat 68 (vh Lonas) is ongewenst in verband met parkeerdruk. -Verzoekt toevoeging bij art. 13.2.3 onder b. om afwijkingen van maximale oppervlakte te legaliseren. -Vraagt waarop regeling t.a.v. bijbehorende bouwwerken niet aansluit bij regels voor vergunningsvrij bouwen. |
-De keuze is gemaakt om voor elk woon/zorgcomplex voor de bestemming gemengd te kiezen. (zie reactie onder 6.) -In een aantal gevallen is in de bestemming Wonen rekening gehouden met bestaande afwijkingen ten aanzien van de algemene lijn. Dit betreffen o.a. de zijdelingse afstand, de bouwhoogten, de bouwdiepte en de aanwezigheid van bergingen aan de voorzijde. In de regels zijn deze afwijkingen als de geldende norm voor deze situaties vastgelegd. Dit is voor onbepaalde tijd. In het geval dit onder overgangsrecht zou worden geschaard, zou het voortduren van de situatie slechts worden toegestaan, zo lang deze bestaat, in principe niet langer dan de looptijd van een bestemmingsplan. Bestaande afwijkingen ten aanzien van de toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken zijn als normstelling ongewenst. Dit temeer omdat de mogelijkheden hiertoe in dit bestemmingsplan behoorlijk zijn vergroot. Om deze reden worden deze afwijkingen wel onder overgangsrecht gebracht. -In het voor inspraak geopende conceptplan is een sterk verruimde regeling voor bijbehorende bouwwerken opgenomen die sterk geënt is op de wettelijke regeling voor het vergunningsvrij bouwen. Een belangrijk verschil in de regeling is dat bijbehorende bouwwerken binnen het maximale bouwvlak van het hoofdgebouw niet meetellen in de oppervlakte berekening. Bij de regeling voor het vergunningsvrij bouwen telt deze oppervlakte wel mee. Om deze reden is de maximale te bouwen oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken “beperkt” tot 120 meter. In de praktijk komt dit op hetzelfde neer. In het (uitzonderlijke) geval dat de regeling vergunningsvrij bouwen toch meer mogelijkheden biedt, prevaleert deze hogere regeling. Overigens is de planregeling in het ontwerpplan wel aangepast in die zin dat een staffeling is aangebracht in relatie tot de grootte van het perceel en het relateren van de maximale bebouwing aan de oppervlakte van het perceel in plaats van aan het bouwvlak. Daarmee is nog meer aangesloten bij de nu geldende regeling voor het vergunningsvrij bouwen |
Plan niet aanpassen Plan niet aanpassen -Planregels niet aanpassen |
||
9 Bewoner Componistensingel |
Verzoekt toevoeging bouwmogelijkheid voor woning op perceel hoek Componistensingel/Ruisseveen | Bebouwing van dit perceel in de vorm van een toegevoegde woning is in strijd met het sinds de ontwikkeling van de wijk Veenendaal–West (vanaf 1975) gevoerde beleid om in de Groene Lobben geen vergroting van het aantal woningen toe te staan. Uitsluitende de toen bestaande woonlocaties zijn ingepast. | Plan niet aanpassen | ||
10. Bewoner Stationsstraat |
Niet eens met verruiming van maatvoering van bijbehorende bouwwerken, vanwege lopend handhavingstraject | De verruiming van de maatvoering voor bijbehorende bouwwerken is een uniforme regeling voor het gehele plangebied. Dit geldt ook voor de regeling met betrekking tot beroep en bedrijf aan huis. Deze regeling voorziet in een algemeen maatschappelijke behoefte en is niet bedoeld om een in specifiek handhavingstraject een oplossing te forceren. | Plan niet aanpassen | ||
11. Bewoner Dr. Colijnstraat |
Verzoekt bestemming van het bedrijfsgebouw op perceel Mr. Dr. Schokkingstraat 25 te wijzigen naar 'Wonen' of 'Bedrijf met bedrijfswoning' | Het betreffende pand staat op een achterterrein en is gedeeltelijk in gebruik als bedrijfspand. Een toe te voegen woonfunctie op een achterterrein past niet in het ruimtelijk beleid, ook niet als het een bedrijfswoning betreft. | Plan niet aanpassen | ||
12. Eigenaar perceel aan Verdipad |
Verzoek om de vervallen bouwmogelijkheid op het perceel Verdipad 22 te herstellen. | Bij de vorige actualisering van het bestemmingsplan is per abuis en ten onrechte geen rekening gehouden met een vergunde woning op dit perceel. | Bouwmogelijkheid voor vrijstaande woning is weer hersteld. | ||
13. Gasunie |
Verzoekt aanpassing van regels en verbeelding rondom gastransportleidingen en gasontvangststation | De gevraagde aanpassingen betreffen voor een deel onjuistheden op de verbeelding en voor een deel aanpassing aan landelijk gehanteerde regelgeving voor deze voorzieningen in bestemmingsplannen | Planverbeelding en - regels zijn aangepast |
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het concept bestemmingsplan Woongebieden 2018 ook ter kennis gebracht aan diverse overleginstanties. Dit heeft geleid tot een reactie van de Gasunie (zie par. 8.1).
[P.M.]