direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Stationssingel - Acacialaan
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0345.StatsingelAclaan-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 2 INLEIDING

2.1 Aanleiding en doel

Het bestemmingsplan Stationssingel Acacialaan omvat 2 locaties die gelegen zijn tussen de Acacialaan, Lindenlaan, Stationssingel en de kerk Eikenlaan 2.

Locatie Stationssingel

Op het voormalige terrein van de Christelijke Scholengemeenschap Veenendaal (CSV) zijn langs de Acacialaan reeds 7 woningen en langs de Lindenlaan 5 woningen gerealiseerd. De CSV-locatie is vrijgekomen door nieuwbouw van het ROC elders. Doordat de locatie van de middelbare school is vrijgekomen en de locatie is gelegen in een woonwijk is een ontwikkeling naar wonen een logische invulling van het plangebied.

De woningen zijn mogelijk gemaakt met een buitenplanse afwijkingsprocedure (artikel 2.12, lid 1, onder A3) waarvoor in 2011 aan VolkerWessels Vastgoed BV een omgevingsvergunnning is verleend.

Regelmatig komen aanvragen binnen voor uitbreidingen van deze woningen. De afwijkingsvergunning heeft de onderliggende bestemming “Maatschappelijk” niet gewijzigd. Dit betekent dat voor elke gewenste uitbreiding van deze woningen een aparte procedure moet worden opgestart. Door het bestemmingsplan te herzien en voor deze locatie een woonbestemming op te nemen worden aparte procedures voorkomen.

In 2011 is eveneens een omgevingsvergunning aan VolkerWessels Vastgoed BV verleend voor 8 twee-onder-een-kapwoningen langs de Stationssingel. Van deze vergunning is geen gebruik gemaakt. Door de ontwikkelaar is voor een betere verkoopbaarheid van de kavels verzocht om ook rijtjeswoningen mogelijk te maken op deze plek. Hierdoor ontstaat tevens ruimte voor twee woningen meer.

Locatie Acacialaan 2

Door Bouw- en aannemersbedrijf Ossendrijver BV is een verzoek ingediend voor de bouw van 5 woningen op het perceel Acacialaan 2. Dit perceel grenst aan de reeds gerealiseerde woningen van VolkerWessels Vastgoed BV. aan de Acacialaan en Lindenlaan. Het plan borduurt voort op deze ontwikkelingen ten zuiden van het perceel. Er is daarom voor gekozen om de stedenbouwkundige opzet en uitstraling door te zetten. De bouw van de woningen zorgt voor een goede afronding van de straten.

Het verzoek is in strijd met de op grond van de correctieve herziening van het bestemmingsplan “Tussen Grift en Spoor” geldende bestemming “Maatschappelijk”.

Doel

De bestemmingsplanprocedure maakt het mogelijk medewerking te verlenen aan de bouw van 2 extra woningen aan de Stationssingel en 5 woningen op het perceel Acacialaan. Daarnaast voorziet het bestemmingsplan in een juridisch en planologische regeling voor de reeds gerealiseerde woningen.

2.2 Ligging plangebied

Het plangebied is gelegen aan de Stationssingel en de Acacialaan. De plangrens van het plangebied ligt op de as van de Stationssingel, Acacialaan en de Lindelaan en de bebouwing van de Eikenlaan 3. Het plangebied omvat de percelen kadastraal bekend onder Veenendaal, D, 9294 tot en met 9313 en 3120. Om een indruk te geven van de ligging van het plangebied is een topografische kaart en een uitsnede van een kadastrale kaart opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.StatsingelAclaan-vg01_0001.png"Afbeelding 1.1 Uitsnede topografische overzicht, kadaster 2008

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.StatsingelAclaan-vg01_0002.png"

Afbeelding 1.2

Uitsnede kadastrale kaart, kadaster 2015: Het plangebied omvat de percelen kadastraal bekend onder Veenendaal, D, 9294 tot en met 9313 en 3120.

2.3 Vigerend(e) plan(nen)

Op de locatie is het bestemmingsplan “Correctieve herziening van het bestemmingsplan Tussen Grift en Spoor ” van kracht.Op 1 november 2007 heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan “Tussen Grift en spoor” vastgesteld. Gedeputeerde Staten hebben vervolgens op 19 februari 2008 besloten integraal goedkeuring te onthouden aan dit plan. Waarna de correctieve herziening van het bestemmingsplan “Tussen Grift en spoor” op 13 november 2008 door de gemeenteraad gewijzigd is vastgesteld.

Het plangebied is in dit bestemmingsplan bestemd als Maatschappelijk en kent een maximale hoogte van 7 meter. Tevens zijn er in het plangebied twee zones (aanduidingen) aangegeven te weten een boringsvrije zone en een veiligheidszone hoogspanningsverbinding. Van de plankaart van het bestemmingsplan “Tussen Grift en spoor” is hieronder een uitsnede opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.StatsingelAclaan-vg01_0003.png"

Afbeelding 1.3: Uitsnede plankaart Tussen Grift en spoor

De reeds gerealiseerde woningen langs de Lindenlaan en Acacialaan zijn al mogelijk gemaakt met een buitenplanse afwijkingsprocedure (artikel 2.12, lid 1, onder A3) waarvoor in 2011 aan VolkerWessels Vastgoed BV een omgevingsvergunnning is verleend.

De andere bouwplannen voor woningbouw zijn strijdig met de vigerende bestemming Maatschappelijk. Binnen het vigerende bestemmingsplan zijn geen binnenplanse afwijkingen opgenomen die het bouwplan voor woningbouw mogelijk maakt. De gemeente is bereid medewerking te verlenen aan de bouw van woningen op voorgenoemde locatie. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken zal het bestemmingsplan worden herzien ex artikel 3.1 Wro.

2.4 Leeswijzer

Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 2 is de bestaande situatie beschreven;
  • In hoofdstuk 3 volgt vervolgens een beschrijving van het beleidskader dat van toepassing is op het bestemmingsplan;
  • In hoofdstuk 4 zijn de bouwplannen beschreven;
  • In hoofdstuk 5 zijn hierna de relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld;
  • Hoofdstuk 6 beschrijft het juridische deel van het plan;
  • In hoofdstuk 7 komt de economische uitvoerbaarheid aan bod;
  • In hoofdstuk 8 tenslotte zijn de resultaten uit overleg en inspraak besproken en behandeld.

Hoofdstuk 3 BESTAANDE SITUATIE

3.1 Ruimtelijke structuur

De locatie is gelegen aan de Stationssingel 46 en Acacialaan 2. Voorheen stonden hier schoolgebouwen. In de huidige situatie zijn rijwoningen aan de Lindelaan en de Acacialaan gerealiseerd. De plangrens van het plangebied ligt op het midden van de Stationssingel, Acacialaan, Lindelaan en de bebouwing aan de Eikenlaan. Om een indruk te geven van het plangebied is hieronder een luchtfot opgenomen.

De omgeving van het plangebied kenmerkt zich als woongebied met hoofdzakelijk grondgebonden (rij)woningen bestaande uit twee bouwlagen met kap.

Het terrein ten noorden van het plangebied, gelegen aan de Eikenlaan is in gebruik als kerk. De locatie is door haar ligging ten opzichte van het station ten zuiden van het plangebied en het 't Goeie Spoor (N238) goed bereikbaar. Tevens is het plangebied op loopafstand van het centrum gelegen.

 afbeelding "i_NL.IMRO.0345.StatsingelAclaan-vg01_0004.png"

Afbeelding 2.1 Luchtfoto plangebied

3.2 Functionele structuur

De toegevoegde bestemming wonen past binnen de karakteristiek van de omgeving, welke hoofdzakelijk wonen is.

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Rijksbeleid

Hoofddoel van het nationale ruimtelijke beleid is om ruimte te scheppen voor verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin. Bundeling van verstedelijking is een beleidsstrategie die het Rijk hanteert. Er wordt op deze manier optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is.

Verder dient uiteraard ook aandacht besteed te worden aan overig rijksbeleid. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan:

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie vervangt verschillende nota's, zoals:

  • de Nota Ruimte;
  • de Structuurvisie Randstad 2040;
  • de Nota Mobiliteit;
  • de MobiliteitsAanpak;
  • de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040; een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Dit doet het Rijk op basis van de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven zowel bovengronds als ondergronds richting 2040 bepalen. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten.Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.

Navolgende afbeelding geeft aan wat de ambities van het Rijk voor Nederland in 2040 zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.StatsingelAclaan-vg01_0005.png"

Afbeelding 3.1 Kaart ambitie Nederland 2040 (bron: SVIR)

Conclusie
Uit de afbeelding blijkt dat voor de gemeente Veenendaal geldt dat wordt gestreefd naar een veilige en gezonde woon- en werkomgeving, voldoende zoetwater in droge perioden, behoud van biodiversiteit en energietransitie.

De uitgangspunten voor het bestemmingsplan voldoen aan dit rijksbeleid.

De ontwikkelingen die het bestemmingsplan mogelijk maakt, houden eveneens rekening met het hierboven geschetste rijksbeleid. Zij leiden tot een kwaliteitsverbetering van ruimtelijke diversiteit en functionaliteit, waarbij nadrukkelijk aandacht is voor de cultuurhistorische waarden en waterhuishoudkundige aspecten.

4.1.2 Duurzame verstedelijking

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte wordt de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

De ladder geldt bij stedelijke ontwikkelingen zoals bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur, indoorsport en leisure. In het bestemmingsplan moet een motivatie worden opgenomen of er aan de hand van de duurzaamheidsladder gekeken is of het project past bij de regionale behoefte en of de functies binnenstedelijk kunnen worden gerealiseerd. Het Bro bepaalt dat voor ondermeer bestemmingsplannen de treden van de ladder moeten worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. De ladder bestaat uit drie treden (de 3 B's):

Trede 1.: Behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien? Het kan zowel om een kwantitatieve als een kwalitatieve behoefte gaan;

Trede 2.: Binnen- of buitenstedelijk: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformatie van bestaande locaties;

Trede 3.: Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.

In een handreiking zijn deze treden als volgt weergegeven:

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.StatsingelAclaan-vg01_0006.jpg"

In paragraaf 5.1 van deze toelichting wordt de toetsing aan deze ladder verantwoord.

4.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden, met uitzondering van de artikelen 2.3.6, 2.6.9, 3.2 en 3.5 en titel 2.13. Het kabinet zal in de SVIR vaststellen dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven. Binnen het plangebied zijn geen onderdelen van Barro aanwezig en hiermee behoeft het geen specifieke aandacht in het onderhavige bestemmingsplan.

4.1.4 Waterbeleid

Een ander belangrijk onderwerp in het rijksbeleid is duurzaam waterbeheer. De Europese Kaderrichtlijn Water, die sinds 2000 van kracht is, speelt hierbij een belangrijke rol. De richtlijn moet er immers voor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is. Dit betekent dat de rijksoverheid streeft naar een watersysteem dat zoveel mogelijk de natuurlijke situatie (zonder ingrepen van de mens) benadert. Het streven is onder andere gericht op het behouden en vergroten van de ruimte voor water, waar mogelijk vasthouden van water en verbetering van de waterkwaliteit. De waterbeheerders spelen hierbij een belangrijke rol.

In de ruimtelijke plannen, waaronder het bestemmingsplan, moet een Waterparagraaf worden opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt hier nader op ingegaan.

4.1.5 Overig wettelijk kader

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is diverse (milieu)wetgeving van toepassing, waaronder de Wet luchtkwaliteit, Wet op de archeologische monumentenzorg, de Flora- en faunawet, besluit externe veiligheid, Wet geluidhinder, etc. Ook op deze aspecten zal in hoofdstuk 4 nader worden ingegaan.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en Provinciale Ruimtelijke Verordening

Op 4 februari 2013 hebben Provinciale Staten de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) vastgesteld. De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) is hét ruimtelijk beleid dat de provincie Utrecht vastlegt voor de periode 2013-2028, en Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV), het instrument dat daarvoor kaders stelt voor gemeenten in de provincie, klaar zijn voor besluitvorming door Provinciale Staten. In de PRS 2013 – 2028 zijn onder meer de volgende provinciale belangen vastgelegd:

Duurzame leefomgeving

  • 1. Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie;
  • 2. behoud van de strategische grondwatervoorraden;
  • 3. ruimte voor duurzame energiebronnen;
  • 4. anticiperen op de langetermijngevolgen van klimaatverandering;
  • 5. behouden en versterken van de kernkwaliteiten van het landschap;
  • 6. behouden en ontwikkelen van de kwaliteit van de cultuurhistorische hoofdstructuur en de aardkundige waarden.

Vitale dorpen en steden

1. Realiseren van voldoende en op de behoefte aansluitend woningaanbod, met een accent op binnen-stedelijke ontwikkeling;
2. een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden;
3. optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte;
4. een goede bereikbaarheid voor woon-, werk en vrijetijdsverkeer.

Het stedelijk programma voor Veenendaal is 3.750 woningen. De grootste ontwikkelingslocatie in het stedelijk gebied is Veenendaal– Oost. Daarnaast is er een aantal kleinere inbreidingslocaties.Met deze binnenstedelijke mogelijkheden kan niet alleen de behoefte vanuit Veenendaal zelf, maar ook die van enkele omliggende kernen als Renswoude en Overberg worden opgevangen. Daarnaast kan Veenendaal met de ruime inbreidingsmogelijkheden ook een rol spelen bij de opvang van de woningbehoefte in de regio FoodValley.
Het hier voorliggende plan is een binnenstedelijke ontwikkeling zoals hiervoor bedoeld.

Het bovengenoemde is van toepassing op het plangebied omdat het gebied in z’n geheel binnen de rode bebouwingscontour ligt (zie bijgaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.StatsingelAclaan-vg01_0007.png"

Afbeelding 3.2 Rode contour Veenendaal (bron: Structuurvisie 2013-2028, provincie Utrecht)

4.2.2 Provinciaal Waterplan 2010-2015

Het Waterplan 2010-2015 van de provincie Utrecht omvat het beleid voor waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van water in de provincie Utrecht voor de periode 2010-2015. Provinciale Staten heeft dit plan op 23 november 2009 vastgesteld en voldoet daarmee aan de verplichting van de Waterwet om voor een periode van zes jaar een regionaal waterplan op te stellen. Het Provinciaal Waterplan 2010-2015 bevat geen specifieke informatie over de gemeente Veenendaal.

Van de verschillende kaarten die zijn opgenomen in het Waterplan is wel informatie af te afleiden. Hieruit blijkt dat Veenendaal deels binnen een grondwaterbeschermings- en infiltratiegebied ligt. Dit betekent onder meer dat bij functiewijzigingen rekening moet worden gehouden met het waterwinbelang

Als vervolg op het Provinciaal Waterplan 2010-2015 zal het Bodem-, water- en milieuplan 2016-2021 eind 2015 vastgesteld worden.

4.3 Regionaal beleid

4.3.1 Regio Foodvalley

Per 1 januari 2011 werken de gemeenten Barneveld, Ede, Renswoude, Rhenen, Nijkerk, Scherpenzeel, Veenendaal en Wageningen samenonder de naam regio FoodValley, dit betreffen de vier WERV gemeenten aangevuld met de gemeenten Renswoude, Barneveld, Nijkerk en Scherpenzeel.

4.3.1.1 Gebiedsvisie

In de Strategische Agenda van Regio FoodValley 2011-2015 is door het regiobestuur prioriteit toegekend aan het opstellen van een gebiedsvisie voor de regio. De acht samenwerkende regiogemeenten hebben een gezamenlijke ambitie beschreven in deze gebiedsvisie aan de hand van zes focusopgaven.

In December 2013 heeft het regiobestuur de Regionale Gebiedsvisie vastgesteld. De Regionale Gebiedsvisie gaat over de inrichting van de FoodValley regio. Een Regionale Gebiedsvisie is uitgebreider dan een Gemeentelijke Structuurvisie. Het is een strategisch kader dat in tegenstelling tot een Gemeentelijke Structuurvisie geen wettelijke status heeft.

Het is na vaststelling door het regiobestuur ter advies aan de gemeenteraden aangeboden. Voorafgaand aan de vaststelling leggen de colleges concepten van de Regionale Gebiedsvisie voor aan de gemeenteraden. De Regionale Gebiedsvisie kan worden gebruikt als één van de pijlers voor gemeentelijke Structuurvisies over de volgende onderwerpen:

  • Het faciliteren van bedrijven;
  • Het afstemmen van de relatie tussen arbeidsmarkt en onderwijs;
  • Het verbeteren van mobiliteit / bereikbaarheid;
  • Het regionaal afstemmen van woningbouw;
  • Het vernieuwen van de landbouwsector.

4.3.1.2 Regionale woonagenda

Binnen de Regio FoodValley wordt samen in co-creatie gewerkt aan de regionale woonagenda. De woonagenda heeft tot doel om de aantrekkelijke woonomgeving van de regio te behouden en te versterken. Het is daarom van belang dat de juiste woningen voor de juiste doelgroepen worden gebouwd. Het is van belang om niet alleen te kijken naar het woningaanbod, maar voornamelijk om woningvraag en de daarbij behorende woonwensen. De vraag gaat meer bepalen wat er in de markt gebeurt.

In 2016 wordt het speerpunt van de samenwerking het thema 'Kwaliteit van het wonen'. Daarbij wordt samen met onze regionale partners een gezamenlijk beeld gevormd over de kwaliteit van de woningvoorraad en komt de regio tot mogelijke afspraken over kwalitatieve aspecten van woningbouw en herstructurering in de regio (indien nodig). Daarbij wordt de ladder van duurzame verstedelijking als uitgangspunt genomen.

4.3.2 Waterbeheerprogramma 2016-2021 Vallei en Veluwe

Op 30 september 2015 is het nieuwe Waterbeheerprogramma 2016-2021 Vallei en Veluwe vastgesteld.

Algemeen beleid van het waterschap is dat bij een significante toename van het verhard oppervlak er compensatie plaats dient te vinden voor waterberging, bijvoorbeeld inde vorm van open water. Per project dienen daarover nadere afspraken te worden gemaakt met het waterschap.

4.4 Gemeentelijk beleid

4.4.1 Strategische Visie Veenendaal 2025

De visie onderscheidt kwaliteitspijlers en ambities. Kwaliteitspijlers zijn de meest essentiële kwaliteiten waaraan in het beleid van Veenendaal op weg naar 2025 aandacht geschonken zal worden. De kwaliteitspijlers zijn:

  • 1. ruimbaan voor ondernemen;
  • 2. meer binding en innovatie in de ondernemerstraditie;
  • 3. Veenendaal jonge leefstad van de toekomst;
  • 4. De bestaande jeugdige leeftijdsopbouw vasthouden;
  • 5. herkenbare stadslandschappen;
  • 6. meer afwisseling en samenhang in het ruimtelijk beeld.

De ambities zijn de doelen die Veenendaal in 2025 bereikt wil hebben. Deze ambities zijn gegroepeerd rondom 4 thema's:

  • sociaal en cultureel profiel;
  • stedelijk profiel;
  • groei na 2015;
  • profiel in de regio.

Voor wat betreft het stedelijk profiel, het meest van belang voor dit bestemmingsplan, kent de visie de volgende ambities: stad met menselijke maat, het regionale winkelcentrum, de groenste stad, plaats met een divers en innovatief ondernemersklimaat, waarin bedrijven wortels hebben met de samenleving, en plaats met zichtbare en sterke historische identiteit.

4.4.2 Structuurvisie Veenendaal 2025

De Structuurvisie geeft de ruimtelijke en verkeerskundige visie op Veenendaal in 2025. De visie geeft hierbij de hoofdlijnen van de beoogde ontwikkeling weer. Zij is geformuleerd aan de hand van de volgende tien ambities:

  • 1. Zichtbare en sterke historische identiteit;
  • 2. woon- en werkgebieden met eigen karakters;
  • 3. heldere routes met duidelijke entrees;
  • 4. brandpunten in de stad;
  • 5. groene stad;
  • 6. aantrekkelijke oonwijken;
  • 7. goed gebruik van de beschikbare ruimte;
  • 8. bereikbare economische gebieden;
  • 9. een fietsende stad;
  • 10. goed openbaar vervoer.

Voor elk van deze ambities is verwoord hoe deze bereikt kan worden.

De visie is ook verbeeld in een Structuurkaart. Deze geeft het beeld van de gewenste ontwikkeling van de stad als geheel. Enkele delen van de stad is verder ingezoomd en wordt een inventarisatie en analyse gegeven.

4.4.3 Waterbeleid

Het gemeentelijk waterbeleid is vastgelegd in verschillende plannen, waaronder het waterplan, verbreed gemeentelijk rioleringsplan en het afkoppelplan. Het gemeentelijk Waterplan is vastgesteld op 21 september 2006. Het plan kent twee onderdelen, namelijk een algemeen visiedeel voor een termijn van 15 jaar en een maatregelendeel voor de kortere termijn van 4 jaar. De doelstelling van het waterplan is te komen tot een duurzaam en integraal waterbeheer in Veenendaal, gericht op het behouden en versterken van de functies en kwaliteiten van het water in al zijn facetten voor de langere termijn.

In het gemeentelijk rioleringsplan (2012-2016) is vastgesteld welke (financiële) middelen er nodig zijn voor onder andere het vervangen van riolering en het afkoppelenvan regenwater.

In het afkoppelplan (2012)is opgenomen dat bij rioolreconstructies een regenwaterriool wordt meegelegd en regenwater wordt afgekoppeld van het gemengde stelsel.

Ook nabij het plangebied Stationsingel is er recent bij een reconstructie een vuil- en een regenwaterriool gelegd (gescheiden stelsel). Op de erfgrenzen van de te realiseren woningen dient via de huisaansluitingen het vuilwater en het regenwater apart van elkaar worden aangeboden.Bij de reconstructie is op openbaar terrein eveneens drainage aangebracht. Het bemalenvan grondwater voor een permanente grondwaterstandsverlaging is niet toegestaan.

4.4.4 Groenstructuurplan

Het doel van het groenstructuurplan is als volgt te formuleren:

  • 1. De samenhang van het groen met de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische patronen versterken;
  • 2. met het groen de herkenbaarheid en identiteit van de openbare ruimte vergroten;
  • 3. de gewenste groenstructuur formuleren en realiseren volgens de opgestelde visie;
  • 4. groen bij nieuwe ontwikkelingen als bouwsteen en leidend principe gebruiken;
  • 5. accenten in het groen aanbrengen overeenkomstig de plaats en het niveau.

Er wordt een onderscheid gemaakt naar groen op twee niveaus: de hoofdgroenstructuur en het groen binnen wijken. Ten aanzien van de hoofdgroenstructuur is het doel de identiteit en de kwaliteit van de afzonderlijke elementen te vergoten, waarbij de aanwezige of gewenste samenhang (structuur) tussen de verschillende elementen en patronen als kader geldt. De hoofdgroenstructuur bestaat uit de volgende onderdelen: de Grift, de oude linten, pleinen, parken, begraafplaatsen en sportparken, de binnenring, de Rondweg, 't Goeie Spoor / Industrielaan / Wageningselaan, de snelweg A12, de spoorlijnen en de entrees.

4.4.5 Milieukwaliteitsplan 2012-2016

Het Milieukwaliteitsplan beschrijft de milieuambities van de gemeente Veenendaal die moeten leiden tot een integraal milieubeleid. Voor de langere termijn zijn wensbeelden geformuleerd en voor de kortere termijn tot en met 2016 zijn doelstellingen geformuleerd. In deze periode koerst de gemeente Veenendaal naar een samenleving die in balans is, een duurzame samenleving.

Om deze samenleving te bereiken wil Veenendaal de milieuthema’s integraal, dus in samenhang met elkaar en met medeneming van ruimtelijk en economische ontwikkelingen bezien. De gemeente wil proactief handelen, doelgroepen op maat benaderen en de verantwoordelijkheid nemen om zelf een voorbeeldfunctie te vervullen.

Om de aanwezige kansen in het versterken van de milieu-inbreng in ruimtelijke planvorming te benutten is het noodzakelijk dat naast de strategie inzichtelijk wordt wat per sectoraal milieuthema de bijdrage kan zijn aan het optimaliseren van de lokale leefomgevingskwaliteit. Het gaat in het milieukwaliteitsplan vooral om bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid, duurzaamheid, klimaat, energie, afval, water en biodiversiteit.

Naast de fysieke leefomgeving richt dit Milieukwaliteitsplan zich ook op de huidige en toekomstige gebruikers ervan. Milieumaatregelen raken burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties immers direct in hun belangen en beleving van hun dagelijkse omgeving. Communicatie, informatievoorziening en samenwerking zijn daarom de trefwoorden.

4.4.6 Prostitutiebeleid

In de Algemene Plaatselijke Verordening is het prostitutiebeleid gereguleerd. Voor het vestigen van een prostitutiebedrijf is een vergunning vereist op grond van de APV. De strijdigheid met het bestemmingsplan wordt daarin als één van de weigeringsgronden genoemd.

In het 'Facetbestemmingsplan Uitvoering Prostitutiebeleid' is het prostitutiebeleid ruimtelijk vertaald. Hierbij is bepaald dat woongebieden en bedrijventerreinen ongeschikt zijn om (nieuwe) seksinrichtingen toe te staan.

4.4.7 Notitie Parkeernormen

In 2008 heeft gemeente Veenendaal de "Notitie Parkeernormen" vastgesteld (juli 2008) waarin per functie is aangegeven welke parkeernormering bij nieuwe ontwikkelingen in acht moeten worden genomen. Het doel van deze notitie kan als volgt worden gedefinieerd: Het vaststellen van gemeentelijke parkeernormen voor nieuwe ruimtelijke projecten en ontwikkelingen in Veenendaal. Hierdoor kan nu en in de toekomst worden voorzien in de parkeerbehoefte waarbij tevens de bereikbaarheid en leefbaarheid worden gewaarborgd.

Om deze doelstelling te behalen zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd:

  • 1. elke initiatiefnemer van een ruimtelijke ontwikkeling is verantwoordelijk voor het realiseren van z’n eigen parkeeroplossing.
  • 2. een nieuw bouwinitiatief mag geen parkeerproblemen in de omgeving veroorzaken;
  • 3. het toepassen van de parkeernormen moeten een positieve invloed hebben op de bereikbaarheid en de economische ontwikkeling van Veenendaal;
  • 4. er wordt gestreefd naar een goede balans tussen het aanbod van parkeerplaatsen versus de leebaarheid en de kwaliteit (functie, gebruik, beeld) van de openbare ruimte;
  • 5. indien de voorgeschreven parkeernorm niet realiseerbaar is, wordt er naar alternatieve mogelijkheden gezocht om het parkeren op te lossen.
4.4.8 Archeologie-/monumentenbeleid

Aanleiding voor het opstellen van een gemeentelijk archeologiebeleid is de
Wet op de Archeologische Monumentenzorg (Wamz) die op 1 september 2007
in werking is getreden. Sindsdien zijn gemeenten verplicht bij het vaststellen van bestemmingsplannen en beheersverordeningen rekening te houden met het behoud van belangrijke archeologische waarden.

De gemeente Veenendaal heeft in dit kader in 2008/2009 voor het hele grondgebied van Veenedaal onderzoek gedaan naar de kans op aanwezigheid van archeolgische resten.
Het resultaat hiervan is een archeologische maatregelenkaart die op 30 mei 2011 is vastgesteld door de raad. De gemeente Veenendaal is nu in staat de archeologische waarden van het hele gemeentelijke grondgebied structureel mee te nemen in het ruimtelijke planvormingsproces. De archeologische maatregelenkaart wordt verwerkt in alle nieuw op te stellen bestemmingsplannen. In hoofdstuk 5 wordt nader op de eventuele archeologische waarden ingegaan.

De gemeente heeft geen integraal monumentenbeleid. Wel is het wettelijke beleid geïmplementeerd. Hierbij zijn onder andere de erfgoedverordening en de aanwijzing van 108 gemeentelijke monumenten van belang.

4.4.9 Welstandsnota 2011

Vanaf 3 november 2011 worden de bouwplannen, die ter advisering aan de welstandscommissie worden voorgelegd, beoordeeld aan de hand van een vastgestelde gemeentelijke welstandsnota. In de gemeente Veenendaal is hiertoe de ‘Welstandsnota 2011’ vastgesteld. Een groot voordeel is dat initiatiefnemers en hun architecten zich vooraf in kennis kunnen stellen van de toetsingscriteria welke de welstandscommissie zal hanteren. Een belangrijk uitgangspunt van de Welstandsnota is de ‘gebiedsgerichte benaderingswijze’.
Met de gebiedsgerichte benaderingswijze zijn de karakteristieken van wijken en samenhangende gebieden in heel de gemeente Veenendaal vastgelegd en gewaardeerd. Hiermee moeten de ontwerpers van nieuwe bouwplannen rekening houden en het biedt de welstandscommissie handvatten voor het formuleren van een welstandsadvisering.

Verder heeft gemeente Veenendaal ervoor gekozen om een aantal gebieden welstandsvrij en welstandsluw te maken. Voor de bedrijventerreinen betekend dit dat de welstandstoets op bedrijventerreinen niet overal even streng hoeft te zijn. De bebouwing aan de randen, welke gericht is op de doorgaande wegen langs de bedrijventerreinen, is sterk bepalend voor de uitstraling van het bedrijventerrein. Voor een deel, langs de A12 en de Rondweg-Oost, is deze bebouwing ook bepalend voor de uitstraling van de stad Veenendaal. Daarom blijft voor deze bebouwing het reguliere welstandsbeleid van toepassing.

Het middengebied van een bedrijventerrein is minder bepalend voor de uitstraling van het gebied. Daarom zijn hier mogelijkheden om het welstandsbeleid te versoepelen. Voor de bedrijventerreinen ten zuiden van de A12 geldt dat voor het middengebied een minder streng welstandsbeleid geldt. In de middengebieden wordt nog wel getoetst maar, aan minder criteria. De verantwoordelijkheid voor het ontwerp ligt hiermee meer bij de ondernemer.

Zoals genoemd is de uitstraling naar buiten toe bepalend voor de keuze voor regulier of welstandsluw c.q. welstandsvrij. Daarom is op de locaties waar bedrijventerrein direct grenst aan woongebieden of buitengebied er voor gekozen het reguliere welstandstoezicht in stand te houden. Op locaties waar een oud lint de grens van het bedrijventerrein vormt (zoals bij de Munnikenweg, Stationsstraat) vormt de bebouwing van het lint de uitstraling naar buiten toe. Daarom is achter deze linten een lichter welstandsbeleid van toepassing.

Hoofdstuk 5 PLANBESCHRIJVING

Het plangebied bestaat uit twee delen; Stationssingel en de Acacialaan.

Het deel aan de Stationssingel is gedeeltelijk ontwikkeld. De rijwoningen langs de Acacialaan (7 woningen) en de Lindelaan (5 woningen) zijn gerealiseerd. Langs de Stationssingel heeft nog geen ontwikkeling plaatsgevonden. In het oude bouwplan was er ruimte voor 8 twee onder één kap woningen. In het huidige bouwplan is gekozen voor 10 woningen en meer flexibiliteit. Zo wordt het mogelijk om langs de Stationssingel vrijstaande, twee onder één kap woningen en rijwoningen te realiseren. Het grootste deel van de woningen worden ontsloten via het binnenterrein. Op het binnenterrein zijn een groot deel van de parkeerplaatsen gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.StatsingelAclaan-vg01_0008.png"

Afbeelding 4.1: Impressie bouwplan Stationssingel, bron: 4D architecten

Het bouwplan aan de Acacialaan bestaat uit 5 grondgebonden woningen. Langs de Acacialaan komt een drie onder één kap. Langs de Lindelaan komt een twee onder één kap. De woningen worden ontsloten door een binnenterrein. Op dit binnenterrein zijn voor een groot deel de parkeerplaatsen gesitueerd. Voor de ontsluiting van parkeerplaatsen, wordt aan de Acacialaan een inrit gerealiseerd. Het bouwplan heeft dezelfde opzet en uitstraling als het bouwplan aan de Stationssingel. Beide ontwikkelingen vormen samen één geheel, zowel in uitstraling als in stedenbouwkundige opzet. Er zijn geen veranderingen aan de structuur van de wijk.

Afbeelding 4.2: Impressie bouwplan Acacialaan 2, bron: 4D architecten

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.StatsingelAclaan-vg01_0009.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.StatsingelAclaan-vg01_0010.png"

Alle woningen binnen het plangebied bestaan uit twee lagen met een kap. De voorgevels zijn georiënteerd op de omliggende wegen. De twee binnenterreinen worden van elkaar gescheiden om te voorkomen dat er een verkeersverbinding ontstaat tussen de Lindelaan en Acacialaan.

De ontwikkeling past binnen de stedenbouwkundige opzet van haar omgeving. Het plan bestaat geheel uit woningen en sluit hierbij tevens aan bij de woonfunctie van de omgeving.

Hoofdstuk 6 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten duurzame verstedelijking, natuur, water, archeologie, bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd.

6.1 Duurzame verstedelijking

6.1.1 Aanleiding

Zoals ook beschreven in paragraaf 3.1.2 van deze toelichting is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) opgenomen. De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.

De ladder geldt bij stedelijke ontwikkelingen zoals bedrijventerreinen, kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur, indoorsport en leisure. In het bestemmingsplan moet een motivatie worden opgenomen of er aan de hand van de duurzaamheidsladder gekeken is of het project past bij de regionale behoefte en of de functies binnenstedelijk kunnen worden gerealiseerd. Het Bro bepaalt dat voor ondermeer bestemmingsplannen de treden van de ladder moeten worden doorlopen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening in de vorm van een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Met de ladder voor duurzame verstedelijking wordt een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten nagestreefd. De ladder bestaat uit drie treden (de 3 B's):

Trede 1.: Behoefte: voorziet de voorgenomen stedelijke ontwikkeling in een actuele regionale behoefte waarin nog niet elders in de regio is voorzien? Het kan zowel om een kwantitatieve als een kwalitatieve behoefte gaan;

Trede 2.: Binnen- of buiten stedelijk: indien er sprake is van een actuele regionale behoefte, dan moet worden beoordeeld of deze in bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden gerealiseerd, eventueel door benutting van beschikbare gronden, herontwikkeling of transformatie van bestaande locaties;

Trede 3.: Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten: indien gekozen moet worden voor een locatie buiten het stedelijke gebied, dan gaat de voorkeur uit naar een plek die (in de toekomst) bereikbaar is via verschillende vervoerswijzen.

6.1.2 Behoefte

Woningbouw

CBS cijfers

Per 1 juli 2014 wonen er 63.350 personen in Veenendaal en zijn er 26.120 huishoudens. Dit betekent een gemiddelde van 2,43 personen per huishouden. De verwachting van de ontwikkeling van de bevolking en het aantal huishoudens, is volgens het CBS als volgt:

Lokale prognose kerncijfers CBS; 2011-2040

INWONERS

  Onderwerpen   Totale bevolking   Bevolking naar leeftijd  
      0 tot 20 jaar   20 tot 65 jaar   65 jaar of ouder  
Regio's (situatie 2011)   Perioden    
Veenendaal   2013   63.100   16.800   36,600   9.700  
  2015   63.800   16.700   36.600   10.500  
  2020   65.800   16.500   36.800   12.400  
  2025   67.000   15.800   36.900   14.300  
  2030   68.300   15.800   36.500   16.000  
  2035   68.000   15.600   34.900   17.500  
  2040   68.400   15.800   34.100   18.500  
CBS/PBL. 10-12-2013  

HUISHOUDENS

  Onderwerpen   Totaal   Eén-persoons
huishouden  
Paren   Eénouder
huishouden  
Overig  
             
Regio's (situatie 2011)   Perioden            
Veenendaal   2015   26.600   8.300   16.700   1.500   200  
  2020   28.100   9.100   17.300   1.500   200  
  2030   30.400   10.700   18.000   1.500   200  
  2040   30.700   11.400   17.600   1.500   200  

CBS/PBL. 12-8-2014

Uit de bovenstaande tabellen blijkt dat er in 2030 in totaal 30.400 huishoudens verwacht worden. In relatie met het aantal van 68.300 inwoners betekent dit dat in 2030 de gemiddelde omvang van een huishouden 2,25 personen bedraagt.

Voor dit aantal huishoudens is in deze periode een toename van het aantal woningen noodzakelijk van 4280 woningen. Om minimaal deze hoeveelheid woningen te kunnen realiseren zal er, rekening houdend met gangbare factor van 70% daadwerkelijke realisatie, een plancapaciteit van 6114 woningen moeten zijn.

6.1.3 Provincie

In de op 4 februari 2013 door de Provinciale Staten van Utrecht vastgestelde Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie staat vermeld dat gemeente Veenendaal de opgave heeft om 3.750 woningen in de periode 2013-2028 te realiseren. Vermeld is dat dit stedelijk programma voor Veenendaal geheel via inbreiding kan worden gerealiseerd.

6.1.4 Regio Foodvalley

Veenendaal is één van de deelnemende gemeenten aan het samenwerkingsverband Regio FoodValley. In 2012 is in opdracht van de Regio FoodValley door Companen een rapport gemaakt over de geplande bouwproductie in de verschillende gemeenten van de Regio FoodValley. In het in oktober 2012 uitgebrachte rapport “Inventarisatie en probleemanalyse, Eerste stap naar regionaal woningbouwprogramma?” komt naar voren dat voor de regio FoodValley als geheel, niet gesproken kan worden van een samenhangend woningmarktgebied.

Wel zien we dat gemeenten wel een sterke relatie hebben met directe buurgemeenten binnen de regio. Met name Ede heeft een relatief sterke relatie met gemeenten binnen de FoodValley, waarbij relatief veel verhuisbewegingen plaatsvinden tussen Ede, Barneveld, Veenendaal en Wageningen. De gemeenten Nijkerk en Scherpenzeel zijn daarentegen meer georiënteerd op gemeenten buiten de regio. Nijkerk is vanwege haar ligging sterk georiënteerd op Amersfoort, en Scherpenzeel op andere gemeenten binnen de provincie Utrecht.

Dit heeft geleid tot de conclusie dat het niet nodig is om uitgangspunten op te stellen voor een regionaal afstemmingsprogramma.

6.1.5 Gemeente

Er zijn in de afgelopen jaren meerdere gemeentelijke beleidsdocumenten op- en vastgesteld over de woningbehoeften. Hieronder volgt een opsomming van en toelichting op de meeste actuele en relevante documenten

6.1.5.1 Woonvisie 2014-2019

Op 28 mei 2015 heeft de raad van Veenendaal de Woonvisie 2014-2019 vastgesteld. In deze visie wordt de behoefte aan de huidige bouwplannen bevestigd, mede gebaseerd op de prognose voor groei van het aantal inwoners van Veenendaal. Dit heeft geleid tot de conclusie dat er geen overcapaciteit van bouwplannen bestaat voor de lange termijn.

In deze Woonvisie is als centrale visie op wonen in Veenendaal aangemerkt:

“We streven naar een aantrekkelijke leefstad met een daarbij passende woningvoorraad. Daarbij hoort een actieve gemeente die blijft inspelen op de dynamiek en behoeften van haar woningmarkt. De gemeentelijke zorg op het gebied van wonen strekt zich vooral uit tot de doelgroepen in de markt die niet aan geschikte woonruimte kunnen komen, en tot het aantrekken van dynamische woonmilieus. De woningmarkt in Veenendaal zorgt zelf voor evenwicht in vraag en aanbod.”

Op grond van de woonvisie richt de gemeente Veenendaal zich in de uitvoering vooral op de 3 speerpunten van deze Woonvisie:

  • 1. Dynamische Woonmilieus

Doel is meer inwoners van buiten Veenendaal te huisvesten. Eén en ander te bereiken door het promoten van het gevarieerde woningaanbod, de groene omgeving en de goede voorzieningen.

 

  • 2. Huishoudens met een zorgvraag

Doel is de wijken aantrekkelijk te houden door (zorg)voorzieningen en een gevarieerd woningaanbod, waaronder huisvesting voor ouderen.

  • 3. Huishoudens met lagere inkomens

Doel is voldoende betaalbare sociale woningen beschikbaar te hebben. Bevordering van de doorstroming is daarvoor een belangrijke maatregel. Ook het bevorderen van de realisering van meer vrije sector huurwoningen en het stimuleren van het kopen van woningen is daarin en belangrijke activiteit.

Actuele Uitgangspunten

Als actuele uitgangspunten van het in de woonvisie vastgelegde beleid zijn onder meer aangemerkt:

  • tot 2040 wordt in de provincie Utrecht geen krimp voorzien. De druk op de Utrechtse woningmarkt is dan ook nog steeds hoog;
  • door individualisering en vergrijzing neemt het aantal huishoudens ook de komende jaren sneller toe dan het aantal inwoners. Dit heeft gevolgen voor de woningbehoefte, maar ook bijvoorbeeld voor voorzieningen en mobiliteit;
  • door toepassing van hogere bebouwing is het mogelijk de beschikbare ruimte beter te benutten;

In de Woonvisie wordt verwezen naar de groeimogelijkheden voor de regio Zuid-Oost Utrecht die blijken uit de Woningmarkt Monitor van de provincie Utrecht. Zo geldt allereerst dat voor de regio Zuid-Oost sprake is van een toename van het aantal huishoudens tot 2040 van ca. 16.000. In deze monitor blijkt ook dat er nog flinke groei zit in de behoeften ten opzichte van de reeds bekende plannen.

6.1.5.2 Nota's wonen 2012 en 2013

De Woonvisie 2014-2019 werd voorafgegaan door de Woonvisie 2007. Deze woonvisie, met als titel “Werken aan een aantrekkelijke leefstad” had een looptijd van vijf jaar (2007-2012). De bouwambities in deze Woonvisie waren gebaseerd op een woonbehoefteonderzoek uit 2006. De in 2008 begonnen economische crisis stond aan de basis van een drastisch veranderende en veranderde woningmarkt. In 2012 heeft de raad daarom vastgesteld dat toen niet wenselijk was voor een periode van 5 jaar een nieuwe visie op wonen vast te stellen. De woningmarkt bleek erg grillig en gelet daarop constateerde het gemeentebestuur de behoefte om, zolang de instabiele woningmarktsituatie zou aanhouden, jaarlijks een beleidsstuk vast te stellen. Dit met het doel om snel in te spelen op de continu veranderende situatie op de woningmarkt. Om deze reden is toen de Nota Wonen 2012 opgesteld. De uitgangspunten van de Woonvisie 2007 bleven ongewijzigd, echter de snelheid waarmee de uitgangspunten van de Woonvisie 2007 konden worden uitgevoerd was sterk afgenomen. Met de Nota Wonen 2013 is vervolgens aangesloten bij de Nota Wonen 2012. In de nota 2013 zijn drie punten opgenomen die niet moeten gebeuren.

In de eerste plaats is dat het bijbouwen van appartementen, omdat hierin al met de bestaande bouwplannen in combinatie met de bestaande voorraad en aanbod wordt voorzien.

In de tweede plaats moeten er geen dure grondgebonden woningbouwplannen bijkomen. De bestaande voorraad en de bestaande bouwplannen bieden hierin eveneens voldoende aanbod.

In de derde plaats wordt in de nota vastgesteld dat er wel degelijk sprake is van een hoge verhuisbehoefte in Veenendaal en dat gelet daarop toekomstige bouwplannen niet definitief moeten worden afgewezen. Zodra het vertrouwen op de woningmarkt is teruggekeerd, moeten nieuwe woningbouwplannen snel kunnen worden uitgevoerd.

Beide nota's zijn door het vaststellen van de Woonvisie 2014-2019 vervallen.

6.1.5.3 Wonen in Veenendaal 2013

In de periode november 2013 – januari 2014 is in Veenendaal een woningbehoeftenonderzoek uitgevoerd. De gemeente Veenendaal wil namelijk graag weten hoe de woontevredenheid, verhuisgeneigdheid en woonwensen van haar inwoners eruit ziet. Hiermee kan vervolgens rekening worden gehouden bij het realiseren/aanpassen van het aanbod in Veenendaal. Het onderzoek is uitgevoerd door het onderzoeksbureau van de gemeente Ede (Strategie & Onderzoek).

De probleemstelling van het onderzoek luidde:

Hoe ziet de Veenendaalse woningbehoefte er de komende jaren uit per wijk?

Enkele belangrijke conclusies van dit onderzoek zijn:

  • Veenendalers zijn erg tevreden met hun woning. De tevredenheid is het grootst onder bewoners van de wijken Zuidoost, West, Noordwest en Noordoost, koopwoningen en vrijstaande woningen/bungalows.
  • Onder de Veenendalers die binnen de gemeente willen verhuizen zijn vooral West,Zuidoost en het Centrum geliefde wijken. Buiten Veenendaal zijn vooral de regio en het westen van Nederland in trek.
  • Verhuisgeneigden waarbij studie of werk de verhuisreden is, oriënteren zich grotendeels buiten Veenendaal. Vormt gezondheid of behoefte aan zorg de verhuisreden, dan wordt bijna altijd binnen Veenendaal gezocht.
  • In Veenendaal is vraag naar een mix van tussen- / hoekwoningen, twee-onder-éénkapwoningen, vrijstaande woningen en gestapelde woningen.
  • De woningbehoefte van senioren wijkt wel wat af van de jongere doelgroepen. Onder 55-plussers zijn vooral appartementen en seniorenwoningen in trek, relatief vaak in de huursector.

6.1.5.4 Projectboeken 2012 t/m 2015

De Projectenboeken geven jaarlijks een verantwoording van- en vooruitblik op de woningbouwprojecten in de gemeente Veenendaal. Aan de projectenboeken liggen woningbouwprognoses ten grondslag. Uit de vergelijking tussen de huishoudensprognoses en het aanbod aan nieuwe woningen blijkt dat er vanaf 2018 sprake zal zijn van een beperkt tekort aan nieuwe woningen.

6.1.5.5 Conclusie

Uit de hiervoor genoemde rapporten blijkt dat er geringe cijfermatige verschillen bestaan in de prognoses voor de korte en de lange termijn. Duidelijk is wel dat er in de periode tot 2030 nog behoefte zal bestaan aan substantiële uitbreiding van het aantal woningen. Dit aantal ligt rond het getal van 4.000. In regionaal perspectief gezien is het realistisch deze behoefte binnen de grenzen van Veenendaal in te vullen. Deze behoefte kan binnen het stedelijke gebied van Veenendaal worden ingevuld. Daarnaast blijkt er geen sprake te zijn van een samenhangende regionale woningmarkt, waardoor opvang van de woningbehoefte elders in de regio geen reële optie is.

6.1.6 Toetsing plan

 5.1.2 Toetsing plan

Het voorliggende plan is met behulp van het stappenplan getoetst aan de ladder. Dit levert de volgende beoordeling op.

Trede 1. Bestaande regionale behoefte:

Het voorliggende plan voorziet in het realiseren van 7 extra woningen. De andere 20 woningen zijn al mogelijk gemaakt met een buitenplanse afwijkingsprocedure (artikel 2.12, lid 1, onder A3) waarvoor in 2011 een omgevingsvergunnning is verleend. 12 van deze woningen langs de Lindenlaan en Acacialaan zijn al gerealiseerd.

Eén van de doelstellingen van het speerpunt uit de Woonvisie Veenendaal 2014-2019, Dynamische woonmilieus, is:

We passen indien nodig bouwprogramma’s aan zodat deze matchen met de reeds gebouwde woningen en afzetbare marktvraag, maar we bouwen wel in diverse prijsklassen.

Maatregel

Om deze doelstelling te bereiken is flexibiliteit in bestemmingplannen en procedures vanaf nu nog meer nodig.

Voor meer flexibiliteit zijn in dit bestemmingsplan naast twee-onder-een-kap woningen, ook rijtjeswoningen en vrijstaande woningen mogelijk gemaakt. Hierdoor ontstaat een gevarieerd woningaanbod in type en prijsklasse wat tevens de doorstroming in de wijk bevordert.

Maatregel

Tevens is in de woonvisie de maatregel opgenomen dat: nieuwe initiatieven tot woningbouw van meer dan drie woningen strijdig met het bestemmingsplan voorlopig worden aangehouden, tenzij deze al aantoonbaar afgezet zijn

De woningen langs de Acacialaan en Lindenlaan die al zijn gerealiseerd worden zo verkocht en er ontstond zelfs een wachtlijst. De verwachting is dan ook dat de nieuw te bouwen woningen binnen afzienbare tijd zijn afgezet.

Op verzoek van Ossendrijver BV zijn door makelaar van Dijk de kansen voor de 5 woningen op het perceel Acacialaan 2 in de huidige markt bekeken. Hij geeft aan dat de doelgroep voor de 5 woningen aan de Acacialaan gelijk zal zijn aan de doelgroep van project Stationssingel.

De makelaar dat het project in hun ogen een realistisch plan is en hij bevestigt dat de verwaching dat de woningen, onder de huidige marktomstandigheden, binnen afzienbare tijd succesvol zullen worden verkocht.

Uit het voorgaande blijkt dat de zeven woningen zowel kwalitatief als kwantitatief binnen de bestaande regionale en plaatselijk behoefte van ca. 4.000 woningen tot 2030 passen.

Trede 2. Binnen- of buitenstedelijk:

Het plangebied ligt binnen de bebouwde kom, midden in een woonwijk en dicht bij voorzieningen. Dit plan voorziet in een herontwikkeling van een gebied waarop schoolgebouwen stonden.

Het plan is daarmee aan te merken als een binnenstedelijk plan.

Trede 3 Bereikbaarheid met meerdere modaliteiten

Met het bevestigend beantwoorden van de vraag in trede 2 is de motivering afgerond. Het gaat om een binnenstedelijke locatie. Toetsing aan trede 3 is daarmee niet aan de orde.

Conclusie

De ontwikkeling ter plaatse van het plangebied voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking doordat wordt voorzien in een regionale behoefte in een binnenstedelijkgebied.

6.2 Milieu

6.2.1 Bodem

Het is wettelijk geregeld (bouwverordening) dat bouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Daarom dient bij iedere nieuwbouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te worden gebracht. Het onderzoek mag niet meer dan vijf jaar oud zijn en moet een vastgestelde informatiekwaliteit bieden. Indien aan die voorwaarden niet kan worden voldaan, dient aanvullend onderzoek plaats te vinden. Wanneer uit onderzoek blijkt dat de bodem niet geschikt is voor het beoogde doel, dan dient voor aanvang van de bouwwerkzaamheden een bodemsanering te worden uitgevoerd om de bodem wel geschikt te maken, of dient de omgevingsvergunning te worden geweigerd.

De doelstelling van het bodembeleid is te voorkomen dat er als bevolg van een aanwezige bodemverontreiniging onaanvaardbare risico's ontstaan voor de gebruikers van deze bodem. Bij het opstellen van een bestemmingsplan dient derhalve te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Om hier inzicht in te verkrijgen is bodemonderzoek uitgevoerd.

Locatie Stationssingel

Om inzicht te verkrijgen in de milieuhygiënische bodemkwaliteit van de locatie Stationssingel is door Aveco de Bondt een verkennend bodemonderzoek met kenmerk 092153-R-CDT/2 uitgevoerd. Hieronder is een samenvatting van de belangrijkste conclusies en bevindingen opgenomen.

Samenvatting

Vooronderzoek
Op de locatie heeft in het verleden een sanering plaatsgevonden waarbij een ondergrondse brandstoftank, inclusief de verontreinigde grond is verwijderd. In het grondwater ter plaatse van de voormalige saneringslocatie zijn destijds ten hoogst licht verhoogde concentraties aan benzeen en tolueen aangetoond.

Op het aangrenzend perceel, Acacialaan 2, heeft eveneens een grond- en grondwatersanering plaatsgevonden, waarbij een restverontreiniging (richting de locatie) in de grond en het grondwater is achtergebleven. In onderhavig onderzoek heeft onderzoek plaatsgevonden of er op de onderzoekslocatie ook een restverontreiniging aanwezig is.

Onderzoek naar restverontreiniging aangrenzend perceel, Acacialaan 2
Ter plaatse van boring 102 is op een diepte van 170-200 cm-mv een lichte verontreiniging met minerale olie aangetroffen. De aangetroffen verontreiniging staat naar alle waarschijnlijkheid in verband met de achtergebleven restverontreiniging van een sanering welke heeft plaatsgevonden op het aangrenzend perceel (Acacialaan 2). In het grondwater zijn geen verontreinigingen met olieproducten aangetroffen. Het is mogelijk dat de lichte verontreiniging met minerale olie zich ook in de grond onder het pand bevindt.

Algemene bodemkwaliteit
Op de locatie wordt in de bovengrond ten hoogst een licht verontreinigd met lood aangetroffen. In de ondergrond worden geen verhoogde gehalten aangetroffen, met uitzondering van de ondergrond ter plaatste van boring 102 (op de perceelsgrens met Acacialaan 2) en boring 103. Bij boring 103 is een sterke PAK-verontreiniging geconstateerd.

PAK-verontreiniging
De zintuiglijke waarnemingen ter plaatse van boring 103 geven geen aanleiding om een sterke verontreiniging met PAK te verwachten. De verwachting is dat de gemeten PAK-verontreiniging een sterk lokaal karakter heeft. Gezien het gemeten gehalte is nader onderzoek naar de omvang van de PAK-verontreiniging noodzakelijk.

Het onderzoek geeft voldoende inzicht in de kwaliteit van de bodem t.b.v. de aanvraag voor een bestemmingsplanherziening. De kwaliteit van de bodem is voor het overgrote deel van de locatie in principe geschikt voor het beoogde gebruik: wonen met tuin.

Aanvullend onderzoek

Echter, ten hoogte van boring 103 dient nog wel een nadere afperking van de PAK-verontreiniging plaats te vinden. Dit dient voor de herinrichting en afgifte van de bouwvergunning te worden uitgevoerd. Afhankelijk van de resultaten van dit nader onderzoek dient rekening gehouden te worden met een locale sanering van deze PAK-verontreiniging, alvorens tot herinrichting en bebouwing kan worden overgegaan.

Tijdens het verkennend bodemonderzoek is in boring 103 een sterk verhoogt gehalte aan PAK in de grond aangetroffen. In het aanvullend onderzoek is de sterk verhoogde concentratie aan PAK ter plaatse van boring 103 niet reproduceerbaar gebleken. Er is geen sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging en de eerder gemeten PAK-verontreiniging heeft een zeer beperkte omvang. De grond van de onderzoekslocatie bevat licht verhoogde concentraties aan PAK.

Conclusie
Gezien de vastgestelde bodemkwaliteit zijn er geen risico's voor de volksgezondheid en/of het milieu. Voor geen van de gemeten stoffen wordt de interventiewaarde overschreden. Gegeven de onderzoeksresultaten, wordt de grond vanuit milieuhygiënisch oogpunt geschikt geacht voor het beoogde gebruik: wonen met tuin.

Locatie Acacialaan 2

Om inzicht te verkrijgen in de milieuhygiënische bodemkwaliteit van de locatie Acacialaan 2 is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Dit betreft "Verkennend bodemonderzoek Acacialaan (voorheen) nr. 2 te Veenendaal"door Aveco de Bondt, rapportnummer 150559, datum 5 juni 2015. Hieronder is een samenvatting van de belangrijkste conclusies en bevindingen opgenomen.

Samenvatting

Eerder uitgevoerd verkennend bodemonderzoek (rapportnr. R-JTP/148 150559, 5 juni 2015, Aveco de Bondt) is door de ODRU beoordeeld (10 augustus 2015). In dat onderzoek waren ter plaatse van boring 2 enkele stukjes asbestverdacht materiaal aangetroffen. De analyses wezen uit dat één van de verdachte stukjes feitelijk asbesthoudend plaatmateriaal betrof (een stukje plaatmateriaal in de bovengrond van boring 2, op 0,3-0,5 m –mv). De stukjes op maaiveld bleken niet asbesthoudend te zijn. De aanbeveling van Aveco de Bondt is om nader onderzoek naar asbest uit te voeren.

De ODRU geeft als advies een (aanvullend) onderzoek naar asbest uit te voeren conform de NEN 5707.

Onderzoek PJ Milieu

Het verkennend onderzoek naar asbest in de bodem dat PJ Milieu heeft uitgevoerd 'is afgeleid van de NEN 5707' (volgens tekst in het rapport). In dit onderzoek wordt een beetje afgeweken van de norm, namelijk de veldinspectie is niet uitgevoerd, omdat het terrein te zwaar begroeid was (met gras; het terrein was trouwens ook zeer licht besneeuwd of berijpt). De vegetatie is niet verwijderd met het oog op de veldinspectie omdat dit volgens PJ Milieu zou kunnen leiden tot beschadiging van eventueel op maaiveld aanwezig asbest.

Er zijn acht onderzoekskuilen (gaten) gegraven. Deze onderzoeksinspanning volstaat voor een verkennend onderzoek met heterogeen voorkomen van asbest op een terrein van ca. 1250 m² (deze terreinoppervlakte is genoemd in het onderzoek van Aveco de Bondt) waarop een normale veldinspectie is uitgevoerd. PJ Milieu heeft er niet voor gekozen de onderzoeksinspanning te verhogen als compensatie voor het ontbreken van de veldinspectie.

Uit de beschrijving van de bodemopbouw (opgenomen in een bijlage) valt af te leiden dat op sommige plaatsen een laag zand (max. 30 cm dikte) op de oorspronkelijke, licht puinhoudende bodem ligt. De bijmenging in de oorspronkelijke bodem bestaat uit sporen beton en baksteen. Visueel is geen asbest waargenomen in de bodem.

Twee mengmonsters van gezeefd materiaal (de deeltjes kleiner dan 16 mm) zijn onderzocht op asbest. Mengmonster A is afkomstig van de gaten 1 t/m 4 en mengmonster B is afkomstig van de gaten 5 t/m 8.

De asbestanalyses zijn met name gericht op de grovere fracties van de mengmonsters. Van de fijnste fracties (deeltjes <0,5 mm) is slechts ca. 2 gewichtspromille op asbest onderzocht.

Ook analytisch is in beide mengmonster geen asbest is aangetoond. Dit geldt voor alle onderzochte fracties.

PJ Milieu concludeert dat de hypothese verdachte locatie mbt de aanwezigheid van asbest moet worden verworpen. Echter, het onderzoek geeft geen aanleiding een geval van ernstige bodemverontreiniging met asbest te verwachten op dit terrein.

Voor het bestemmingsplan en de toekomstige vergunningaanvraag (mits de omgevingsvergunning binnen enkele jaren wordt aangevraagd) is de bodem van het terrein voldoende onderzocht.

Uit het onderzoek van Aveco de Bondt (2015) komt naar voren dat de onderzochte vaste bodem hooguit licht verontreinigd is met kobalt, kwik, lood en molybdeen en dat het grondwater licht verontreinigd is met barium en naftaleen. Conclusie: het onderzoek van PJ Milieu geeft aan dat dekans op bodemverontreiniging met asbest zeer klein is.

De bodemkwaliteit is voldoende voor het beoogde gebruik.

Als onverhoopt tijdens graafwerkzaamheden bijzonderheden worden opgemerkt duidend op bodemverontreiniging moet uiteraard contact worden opgenomen met de gemeente.

Adviezen voor vrijkomede grond

De onderzochte grondmonsters voldoen indicatief aan de hergebruiksklasse Wonen of Achtergrondwaarde.

Hergebruik van vrijkomende grond op het eigen terrein is toegestaan zonder aanvullend onderzoek.

Overtollige grond die moet worden afgevoerd, kan wellicht binnen de Regio Zuid oost Utrecht worden hergebruikt op basis van de bodemkwaliteitskaart, volgens de regels van de Nota bodembeheer regio ZOU.

Grond die buiten de regio wordt toegepast dient vooraf te worden gekeurd volgens de regels van het Besluit bodemkwaliteit.

Hergebruik van de grond buiten het eigen terrein moet worden gemeld via www.meldgrond.nl.

6.2.2 Geluid

Op basis van artikel 77 van de Wet geluidhinder dient bij de vaststelling of herziening van een bestemmingsplan een bestemmingsplan een akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd, indien dat plan mogelijkheden biedt voor:

  • de nieuwbouw van woningen of ander geluidsgevoelige functies;
  • de aanleg van een nieuwe weg en/ of een reconstructie van een bestaande weg;
  • functiewijzigingen van een niet-geluidsgevoelige functie in een geluidsgevoelige functie (bijvoorbeeld via een afwijkingsbevoegdheid).

Wegverkeer

Tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh) is een koppeling gelegd. Dat blijkt uit art. 76 en 76a van de Wgh. Dit betekent dat de geluidssituatie binnen het plangebied moet voldoen aan de voorwaarden uit de Wgh. Als nadere invulling van deze voorwaarden heeft de gemeente de beleidsregel hogere waarden Wgh opgesteld. In dit geluidsadvies wordt beschreven welke aspecten uit de Wgh relevant zijn voor dit plan en wordt de geluidssituatie hieraan getoetst.

Wettelijk kader

In het kader van de Wet geluidhinder liggen er zones rond wegen, spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onderzoek worden gedaan naar de optredende geluidbelasting.

Goede ruimtelijke ordening

In het plangebied liggen enkele wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur. Deze wegen zijn volgens de Wgh niet relevant omdat ze geen geluidszone hebben. Toch kan de geluidsbelasting van dergelijke wegen hoger zijn dan de voorkeurswaarde. Bekend is dat al vanaf een intensiteit van 1.500 motorvoertuigen per etmaal bij asfalt/stille klinkers of 600 motorvoertuigen per etmaal bij klinkers de voorkeurswaarde kan worden overschreden. Gezien de verkeersintensiteit op de omliggende wegen moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening de bijdrage van deze wegen worden beoordeeld. In het gemeentelijk beleid is hiervoor opgenomen dat, bij overschrijding van de voorkeurswaarde ten gevolge van een 30 km/uur-weg, op een gelijke wijze wordt getoetst als bij zoneplichtige wegen.

Gemeentelijke beleidsregel hogere waarden Wgh

De gemeente draagt zorg voor een zo goed mogelijke akoestische kwaliteit van de leefomgeving in situaties waar geluidsniveaus boven de wettelijke voorkeurswaarden niet kunnen worden voorkomen. Hiervoor stelt de gemeente duidelijke kaders voor ruimtelijke plannen en maakt ze de uitvoering tot het vaststellen van hogere waarden transparant. Het college van B&W heeft daarom de beleidsregel hogere waarden Wgh vastgesteld. In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde van (voor wegverkeer) 48 dB. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting. Indien niet aan de inspanningsverplichting kan worden voldaan dient de initiatiefnemer te motiveren waarom dit niet kan of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen. De belangrijkste aspecten hieruit zijn in onderstaande tabel weergegeven.

Eis of inspanningsverplichting (isvp)   Toelichting  
Geluidsluwe gevel (eis)   De woning heeft ten minste één gevel met een lager (luw) geluidsniveau. Het geluidsniveau op deze gevel is niet hoger dan de voorkeurswaarde voor elk van te onderscheiden geluidsbronnen.  
Indeling woning (isvp)   De woning heeft per etage minimaal één verblijfsruimte aan de zijde van de geluidsluwe gevel.  
Buitenruimte (isvp)   Indien de woning beschikt over één of meer buitenruimten, dan is er minimaal één gelegen aan de geluidsluwe zijde. Indien dit niet mogelijk is dan dient het geluidsniveau op de gevel niet meer dan 5 dB hoger zijn dan bij de geluidsluwe gevel.  
Maximale ontheffingswaarde voor weg- en railverkeerslawaai (isvp)   De gemeente verleent voor binnenstedelijke situaties geen hogere waarden hoger dan de voorkeurswaarde plus 10 dB.  
Cumulatie   De initiatiefnemer dient onderzoek te doen naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidsbronnen. Bij de geluidsisolatie van gevels dient rekening gehouden te worden met de cumulatie van alle akoestisch relevante bronnen (ook
30 km/u wegen). Dit dient te gebeuren volgens hoofdstuk 2 van bijlage I van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012, waarbij de gecumuleerde waarden worden omgerekend naar het spectrum van de maatgevende bronsoort (eis);  
'Dove' gevels   Dit zijn bouwkundige constructies zonder te openen deuren/ramen (artikel 1b lid 5a en b Wgh). Voor 'dove' gevels zijn geen hogere waarden van toepassing. De aanwezigheid van dove gevels dient zoveel mogelijk te worden voorkomen (inspanningsverplichting). Een woning mag maximaal 2 dove gevels bezitten (eis);  
Geluidsabsorberende plafonds bij balkons/loggia's (eis):   Bij de aanwezigheid van balkons/loggia's etc. dient onder de balkons weerbestendige geluidsabsorptie worden geplaatst ter voorkoming van ongewenste reflecties op de gevels;  
Volumebeleid (isvp)   Voor grotere (uitbreiding)locaties met minimaal 100 nieuwe woningen waarbij binnen het bestemmingsplan de behoefte aan flexibiliteit groot is, mag per type geluidsbron maximaal 15% van de nieuw te bouwen woningen een geluidsniveau hebben dat hoger is dan de voorkeurswaarde.  

Locatie Stationssingel

Geluidssituatie en beoordeling akoestisch onderzoek

De locatie Stationssingel kent geluidsbelasting ten gevolge van de wegen 't Goeiespoor en Kerkeweg ( 50 km/u) en spoorweglawaai (Rhenen-Veenendaal).In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de geluidbelasting ten gevolge van de 30 kw/u- wegen Acacialaan en Lindenlaan ook beschouwd.

Ten behoeve van het plan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Aveco de Bondt, projectnummer: 15.0598, referentie KLG/024/15.0598, d.d. 15 april 2015). Hieronder is een samenvatting van de belangrijkste conclusies en bevindingen opgenomen.

Uit het onderzoek blijkt dat ten gevolge van de spoorweg Rhenen-Veenendaal de voorkeursgrenswaarde van 55 dB niet wordt overschreden (51 dB). Ten gevolge van de weg 't Goeie Spoor wordt de voorkeurswaarde van 48 dB wel overschreden (51 dB).

Het plan moet getoetst worden aan de voorwaarden uit het gemeentelijk geluidbeleid. Om hieraan te kunnen voldoen zijn voor de voorgestelde invulling bron- en overdrachtsmaatregelen onderzocht. De conclusie dat de maatregelen vanuit stedebouwkundig en financieel oogpunt niet wenselijk zijn, wordt gedeeld. Er dienen ten gevolge van de weg 't Goeie Spoor hogere grenswaarden te worden verleend.

Op basis van de gecumuleerde geluidbelasting (58 dB) dient conform het Bouwbesluit aanvullend onderzoek te worden verricht naar de geluidwering van de gevels. Dit kan plaatsvinden in het kader van de aanvraag omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen.

Locatie Acacialaan 2

Geluidssituatie in plangebied en beoordeling akoestisch onderzoek

De locatie Acacialaan 2 wordt qua geluid belast door de wegen: 't Goeiespoor en Kerkeweg (50 km/u). In het kader van een goede ruimtelijke ordening is de geluidbelasting ten gevolge van de 30 km/u-wegen Acacialaan, Lindenlaan, Eikenlaan en de Statiossingel ook beschouwd.

Ten behoeve van het plan is een akoestisch onderzoek uitgevoerd (Aveco de Bondt, projectnummer: 15.0559, referentie KLG/023/15.0559, d.d. 10 juni 2015). Hieronder is een samenvatting van de belangrijkste conclusies en bevindingen opgenomen.

Uit het onderzoek blijkt dat ter plaatse van het plangebied de voorkeurswaarde van 48 dB, ten gevolge van de 50 km/u-wegen, niet wordt overschreden. De geluidbelasting ten gevolge van de Acacialaan en Lindenlaan (beide 30 km/u) bedraagt respectievelijk 52 en 39 dB (excl. aftrek ex. art. 110g Wgh).

Het plan moet getoetst worden aan de voorwaarden uit het gemeentelijk geluidbeleid. Om hieraan te kunnen voldoen zijn voor de voorgestelde invulling bron- en overdrachtsmaatregelen onderzocht inzake de 30 km/u-wegen. Geconcludeerd kan worden dat de maatregelen vanuit stedenbouwkundig en financieel oogpunt niet wenselijk zijn.

Op basis van de gecumuleerde geluidbelasting (52 dB) is aanvullend onderzoek naar de geluidwering van de gevels conform het Bouwbesluit niet nodig. Het binnen niveau van 33 dB etmaalwaarde is gewaarborgd.

Geluid (bedrijfslawaai)

Locatie Acacialaan

De toekomstige woningen worden op korte afstand van de naastgelegen kerk gesitueerd. Onderzocht is of de realisatie van de woningen ruimtelijk en akoestisch inpasbaar is naast de bedrijfsvoering van de kerk.

De bevindingen zijn als volgt:

  • Indien de geluidbelasting vanwege de kerk ter plaatse van de nieuwe woningen voldoet aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer, is een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd is. Bovendien geldt in dat geval dat de kerk niet in de bedrijfsvoering beperkt wordt;
  • De representatieve bedrijfssituatie van de kerk wordt gevormd door geluiduitstraling van de gevels van de kerk vanwege muziekgeluid en de voertuigbewegingen op het eigen parkeerterrein;
  • De berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus zijn in de dag- en avondperiode respectievelijk 41 en 44 dB(A), hiermee is voldaan aan de grenswaarde van 50 dB(A) etmaalwaarde uit het Activiteitenbesluit milieubeheer;
  • De berekende maximale geluidniveaus bedragen 60 dB(A) in zowel de dag- als avondperiode, hiermee is voldaan aan de grenswaarde van 70 en 65 dB(A) voor respectievelijk de dag- en avondperiode;
  • De geprognosticeerde geluidniveaus vanwege de kerk, op de achtergevels van de woningen, zijn ten minste 10 dB lager zijn dan het toetsingskader. Dit geeft eveneens blijk van een voldoende geborgd woon- en leefklimaat.

Omdat aan de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit is voldaan, wordt de kerk door de voorgenomen bouw van de woningen niet beperkt in de bedrijfsvoering. Daarnaast is ter plaatse van de toekomstige woningen een goed woon- en leefklimaat gewaarborgd.

6.2.3 Bedrijven en Milieuzonering

Om hinder tussen bedrijven en woningen te voorkomen is een goede afstemming noodzakelijk. Milieuzonering zorgt ervoor dat nieuwe bedrijven een passende locatie ten opzichte van woningen krijgen en dat nieuwe woningen op een verantwoorde afstand van bedrijven gesitueerd worden.

Locatie Stationssingel

Ten behoeve van de locatie Stationssingel is een 'Memo Bedrijven en milieuzonering en externe veiligheid (Aveco de Bondt, 9 juni 2015)' opgesteld, welke is opgenomen in de bijlage. Hieruit kan het volgende worden geconcludeerd.

Bestemmingsplannen

Het primaire toetsingskader zijn de vigerende bestemmingsplannen. Hierin is juridisch vastgelegd welke ontwikkelingen nu en in de toekomst mogelijk zijn in en om het plangebied. Uit het resultaat van de analyse van de bestemmingsplannen blijkt het volgende:

De toegestane bedrijvigheid in de omgeving heeft op grond van de richtafstanden geen overlap met het plangebied. Voor de richtafstanden is uitgegaan van bijlage 1 van de VNG-publicatie.

Werkelijke situatie

De daadwerkelijk aanwezige bedrijven in en om het plangebied zijn in kaart gebracht. Uit deze inventarisatie zijn geen mogelijke knelpunten naar voren gekomen.

Inpasbaarheid

Voor de vestiging van nieuwe bedrijven zoals planologisch toegestaan in de gebieden rondom de planlocatie worden geen knelpunten verwacht.

Locatie Acacialaan 2

Ten behoeve van dit plangebied is een ‘Memo Bedrijven en milieuzonering en externe veiligheid (Aveco de Bondt, 8 juni 2015)’ opgesteld, welke is opgenomen in de bijlage. Hieruit kan het volgende worden geconcludeerd.


Bestemmingsplannen

Het primaire toetsingskader zijn de vigerende bestemmingplannen. Hierin is juridisch vastgelegd welke ontwikkelingen nu en in de toekomst mogelijk zijn in en om het plangebied. Uit het resultaat van de analyse van de bestemmingplannen blijkt het volgende:

  • De toegestane bedrijvigheid in de omgeving heeft op grond van de richtafstanden geen overlap met het plangebied.
  • De toegestane maatschappelijke functie direct ten noorden van het plangebied heeft wel een overlap met het plangebied op grond van de richtafstanden.

Voor de richtafstanden is uitgegaan van bijlage 1 van de VNG-publicatie.

Werkelijke situatie

De daadwerkelijk aanwezige bedrijven in en om het plangebied zijn in kaart gebracht. Uit deze inventarisatie bleek dat enkel de kerk mogelijk een knelpunt op kon leveren. Hierdoor is een aanvullende akoestische analyse van de kerk uitgevoerd (zie paragraaf 5.2.2 Geluid). Uit deze analyse blijkt dat de woningen goed inpasbaar zijn.

Inpasbaarheid

Voor de vestiging van nieuwe bedrijven zoals planologisch toegestaan in de gebieden rondom de planlocatie worden geen knelpunten verwacht.

6.2.4 Luchtkwaliteit

Tussen de luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening is een koppeling gelegd. Zo dienen ruimtelijke plannen te worden getoetst aan de in de Wet milieubeheer opgenomen richtwaarden en grenswaarden voor een aantal luchtvervuilende stoffen.

Wetgevende kader

Wet milieubeheer

Voor luchtkwaliteit is de Wet luchtkwaliteit van toepassing. Deze Wet, onderdeel van de Wet milieubeheer, is onder meer verder uitgewerkt in het Besluit niet in betekenende mate en de Regeling niet in betekenende mate. In het Besluit niet in betekenende mate is vastgelegd dat wanneer een ontwikkeling niet meer bijdraagt dan 3% aan de grenswaarde, deze niet hoeft getoetst te worden aan de wettelijke grenswaarden. Door vertaald betekent dat meer dan 1,2 microgram per m3 wordt aangemerkt als in betekenende mate. In de Regeling niet in betekenende mate is dit door vertaald naar 1.500 woningen.

Wet ruimtelijke ordening

Ruimtelijke plannen die procedures doorlopen conform de Wet op de ruimtelijke ordening dienen te voldoen aan het beginsel van een goede ruimtelijke ordening. De formele definitie van het beginsel van een goede ruimtelijke ordening is: “het coördineren van de verschillende belangen tot een harmonisch geheel dat een grotere waarde vertegenwoordigd dan het dienen van de belangen afzonderlijk”. Een goede luchtkwaliteit is een van de belangen, ofwel de luchtkwaliteit dient geschikt te zijn voor de beoogde functie. Daarom is het wenselijk om inzicht te hebben in de luchtkwaliteit situatie en te bepalen of de mate van blootstelling acceptabel is.

Grenswaarden hoofdstuk 5, titel luchtkwaliteitseisen Wet milieubeheer

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.StatsingelAclaan-vg01_0011.png"

Situatie

Aangezien er in het plangebied slechts 15 woningen worden toegevoegd, kan geconcludeerd worden dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit (voorwaarde c). Nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk.

Goed woon- en leefklimaat

Naast de effecten van de voorgenomen ontwikkeling op de luchtkwaliteit, moet worden bezien of er voor de te realiseren woningen voldaan kan worden aan een goed woon- en leefklimaat ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit. Om te bepalen of de plaatselijke luchtkwaliteit voldoet aan de normen voor een goed woon- en leefklimaat is gebruik gemaakt van de NSLmonitoringstool.


Sinds 2010 vindt jaarlijks een monitoring plaats van het NSL. Daarin wordt de ontwikkeling van de luchtkwaliteit gevolgd en wordt de uitvoering van de maatregelen en projecten, die zijn opgenomen in het NSL, bijgehouden. Ten behoeve van deze monitoring worden berekeningen uitgevoerd met de Monitoringstool. Indien uit de monitoring blijkt dat de doelstellingen van het NSL niet worden gehaald, kunnen extra maatregelen worden getroffen.


Op basis van de NSL-monitoringstool blijkt dat de achtergrondconcentraties fijn stof en stikstofdioxide ter plaatse van het plangebied (nabij de weg gelegen dus 'worst case') in 2015 respectievelijk 22,7 µg/m3 en 22,3 µg/m3 bedragen. Hiermee wordt ruim voldaan aan de wettelijke norm van 40 µg/m3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.StatsingelAclaan-vg01_0012.png"

Afbeelding 5.1: weergave concentraties omgeving plangebied (bron: www.nsl-monitoring.nl/viewer)

Conclusie

Het plan draagt niet in betekende mate bij aan verslechtering van de luchtkwaliteit en de grenswaarden worden niet overschreden. Er zijn daarom geen belemmeringen te verwachten vanuit het wetgevende kader voor luchtkwaliteit. De plaatselijke luchtkwaliteit voldoet aan de eisen in het kader van een goed woon- en leefklimaat.

6.2.5 Externe veiligheid

Externe veiligheid betreft de beheersing van de risico's en richt zich op het gebruik, de opslag, de productie en het transport van gevaarlijke stoffen. De normen voor externe veiligheid worden uitgedrukt in plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Om de risico's bij een mogelijke calamiteit te beperken dient er bij nieuwbouw een fysieke afstand te worden gehouden tussen (beperkt) kwetsbare objecten en risicobronnen.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een risicobron bevindt, overlijdt door een ongeval met de risicobron. Het PR is daarmee de risicomaat om het beschermingsniveau voor de individuele burger uit te drukken. Het toetsingcriterium is in veel gevallen een PR van 10 -6 . PR wordt inzichtelijk gemaakt door vaste contouren rondom een risicobron.

Het groepsrisico (GR) geeft aan wat de kans is op een ongeval met 10 of meer dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde risicobron. Voor het GR geldt geen harde norm, maar een oriëntatiewaarde. De effecten van de ontwikkeling worden in een curve weergegeven en vergeleken met de curve van de oriëntatiewaarde. Bij overschrijding van de oriëntatiewaarde of een significante toename van het groepsrisico moet het bevoegd gezag het groepsrisico betrekken bij de vaststelling van het besluit (bijv. ruimtelijk besluit of milieuvergunningsbesluit). Voor deze groepsrisico verantwoording is de hoogte van het groepsrisico of de toename ervan onderdeel van de afweging. Daarnaast worden factoren meegenomen als mogelijkheden van de bestrijding en beperking van de omvang van een ramp of zwaar ongeval en de zelfredzaamheid van personen. Daarvoor wordt door het bevoegd gezag advies gevraagd aan de brandweer.

Kaders

Voor inrichtingen (bedrijven) is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen, (Bevi)' van belang. In dit besluit wordt externe veiligheid omschreven als 'de kans om buiten een inrichting te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen de inrichting waar een gevaarlijke stof bij betrokken is'.

Voor transport is de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' van belang. Daarnaast zijn er een aantal besluiten en regelingen vastgesteld waarin het beleid verder uitgewerkt is.

Toetsing voorgenomen ontwikkeling

Het onderhavige plan betreft een ontwikkelingsplan waarin nieuwe kwetsbare functies (wonen) mogelijk worden gemaakt. Mogelijke risicobronnen voor dergelijke functies betreffen:

 

  • Bedrijven die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
  • Bedrijven die op grond van overige milieuwetgeving afstandsnormen voor veiligheid bezitten, zoals het Vuurwerkbesluit of het Activiteitenbesluit (bijv. propaantanks).
  • Het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor en water.
  • Het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Op basis van de provinciale risicokaart blijken in de omgeving van het plangebied geen Bevi-inrichtingen en bedrijven als bedoeld in de tweede bullet aanwezig. Ook zijn er geen wegen of buisleidingen aanwezig waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. In de navolgende paragrafen zullen de effecten van het groep- en plaatsgebonden risico van deze risicobronnen op de voorgenomen ontwikkeling inzichtelijk gemaakt worden.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.StatsingelAclaan-vg01_0013.png"

Afbeelding 5.2 Uitsnede risicokaart (Bron: www.risicokaart.nl), plangebied blauw omcirkeld

Bedrijven – Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die vallen onder het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en die een potentieel risico vormen voor de beoogde ontwikkeling.

Bedrijven – overige wetgeving

In de omgeving van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig die een potentieel risico vormen voor de beoogde ontwikkeling.

Transport van gevaarlijke stoffen over weg, spoor en water

In de omgeving van het plangebied zijn geen vervoersassen over spoor en/of water aanwezig welke zijn opgenomen in het Basisnet.

Er vindt geen vervoer van gevaarlijke stoffen in de directe omgeving plaats. Over de N233 vindt wel vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Deze weg is niet opgenomen in het Basisnet Weg. De N233 ligt in oostelijke richting op circa 1,6 km van de locatie en in westelijke richting op circa 0,7 km. Hiermee ligt de locatie ver buiten het invloedsgebied van de weg.

De A12 ligt op meer dan 2 km afstand en speelt daarmee géén enkele rol van betekenis. Op circa 120 m ten zuiden van de locatie ligt de spoorlijn Rhenen – De Haar. Deze spoorlijn is niet opgenomen in de risicokaart en op grond daarvan kan gesteld worden dat er momenteel geen relevant vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Deze spoorlijn wordt in hoofdzaak gebruikt door intercity’s en stoptreinen.

Het bestaande vervoer over het spoor levert ten aanzien van externe veiligheid derhalve geen belemmeringen op voor de ontwikkeling van de planlocatie.

Vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Op basis van de risicokaart (zie afbeelding 1) kan worden geconcludeerd dat in de omgeving van het plangebied geen buisleidingen zijn gelegen die een risico vormen voor de beoogde ontwikkeling.

Hoogspanningsleiding

Direct ten noorden van de planlocatie is een hoogspanningsverbinding aanwezig. Hoogspanningsleidingen kunnen van invloed zijn op nieuwe ontwikkelingen, in het bijzonder wanneer dit gevoelige bestemmingen betreft. Gezien afstand tot de locatie en het verwachte invloedsgebied van de hoogspanningsmasten is dit risico hieronder separaat beschouwd.

Beleid

Bovengrondse hoogspanningsleidingen kunnen mogelijk effect hebben op de gezondheid van mensen ten gevolge van de magnetische velden van deze lijnen. Uit enkele studies is gebleken dat er een mogelijk een statistisch verband bestaat tussen het optreden van leukemie bij kinderen en de magnetische velden van bovengrondse hoogspanningsleidingen; dit verband is echter niet bewezen.

Op basis van het potentiële risico en de maatschappelijke onrust is een nadere invulling gegeven aan het beleid voor wonen in de buurt van bovengrondse hoogspanningsleidingen. Dit beleid is gebaseerd op het voorzorg principe, waarbij nieuwe situaties waar kinderen worden blootgesteld aan magneetvelden van bovengrondse hoogspanningslijnen zoveel mogelijk vermeden moeten worden.

Op basis hiervan is beleid ontwikkeld dat bij vaststelling ruimtelijke plannen en tracés van bovengrondse hoogspanningslijnen, zo veel als redelijkerwijs mogelijk is, dient te worden vermeden dat er nieuwe situaties ontstaan waarbij kinderen langdurig verblijven in het gebied rond de bovengrondse hoogspanningslijven waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 µT.

Hieronder wordt kort weergegeven hoe invulling wordt gegeven aan bovenvermelde begrippen. Onder nieuwe situaties wordt verstaan: Nieuwe bestemmingsplannen, dan wel wijzigingen in de bestaande plannen, of nieuwe bovengrondse hoogspanningslijnen, dan wel wijzigingen aan de bestaande lijnen.

Onder kinderen wordt verstaan mensen met een leeftijd van 0 tot 15 jaar. Voor het begrip langdurig blootstelling wordt uitgegaan van kinderen die wonen of verblijven in scholen, crèches of kinderopvangplaatsen die zijn gelegen in magneetveldzones. Als gevoelige bestemmingen worden aangemerkt woningen, scholen, crèches en kinderopvangplaatsen. Locaties waar zich wel kinderen kunnen bevinden, maar waar de verblijftijd met wonen als kort kan worden bestempeld zoals sportvelden, speeltuinen, zwembaden, e.d. worden dus niet aangemerkt als gevoelige bestemming.

De gemeente Veenendaal heeft het beleid van de overheden overgenomen.

In het vigerende bestemmingsplan Tussen Grift en Spoor is de ligging van de hoogspanningsleiding aangegeven.

Op de netwerkkaart van het RIVM is de ligging van de hoogspanningsleiding weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.StatsingelAclaan-vg01_0014.png"

Afbeelding 5.3 Uitsnede netkaart RIVM bron: http://geodata.rivm.nl/netkaart.html

Binnen een zone van dertig meter aan beide zijden van de hoogspanningsverbinding mag in principe niet gebouwd worden. Dit om onderhoud aan hoogspanningsverbindingen mogelijk te maken en mede in verband met het risico van draadbreuk en van de leidingen vallende ijsafzettingen. In de praktijk zijn er reeds bestaande woningen gelegen binnen deze 30 meterzone of onder direct onder deze leidingen. Zoals ook het geval is nabij het plangebied aan de Eikenlaan.

In verband met mogelijke negatieve effecten van hoogspanningsverbindingen op de gezondheid is het beleid van rijk en provincie erop gericht om geen nieuwe situaties mogelijk te maken waarbij kinderen langdurig in het invloedsgebied van de hoogspanningslijn verblijven. Het RIVM heeft in eerste instantie als algemene richtlijn aangegeven dat het invloedsgebied (tot 0,4 µT) van de hoogspanningsverbinding bij Veenendaal een breedte heeft van circa 80 meter. Dit blijkt ook uit de netwerkkaart van het RIVM, zie afbeelding 5.3.

 

In 2005 zijn berekeningen uitgevoerd naar de werkelijke breedte van het invloedsgebied van de verbinding. Hieruit bleek dat op het traject Dodewaard-Veenendaal (tot aan het verdeelstation aan de Kanaalweg) de breedte 100 meter is en op het traject Veenendaal-Utrecht de breedte 70 meter.

De beheerder van de hoogspanningsleiding, Stedin, heeft in 2009 nieuwe berekeningen uitge-voerd en hieruit volgt dat de breedte van het beïnvloedingsgebied groter dan 0,4 µT in werkelijkheid respectievelijk 80 en 60 meter bedraagt.

De locatie valt onder het gedeelte Dodewaard-Veenendaal, waardoor hier een veiligheidszone van 80 m van kracht is waarbinnen geen nieuwe scholen, crèches, kinderdagverblijven en woningen mogen worden gebouwd.

Situatie locatie Stationssingel

Het hart van de leiding ligt op ruim 100 meter ten noorden van de locatie (vanaf de noordrand gemeten op de meest nabij gelegen hoek van de locatie).

In de voorgenomen plannen is sprake van woningbouw buiten de veiligheidszone van 80 meter. Zoals is weergegeven op de kaart van het RIVM. De hoogspanningsleiding vormt hiermee geen belemmering voor het bouwplan.

Situatie locatie Acacialaan 2

Het hart van de leiding ligt op circa 50 m ten noorden van de locatie (vanaf de noordrand gemeten op de meest nabij gelegen hoek van de locatie).

In de voorgenomen plannen is sprake van woningbouw in de veiligheidszone van 80 meter. Zoals is weergegeven op de kaart van het RIVM. Dit betreft alle woningen, deze zijn namelijk geprojecteerd op een afstand tussen de 50 en 75 meter van de leiding. Volgens het landelijke beleid, dat Veenendaal heeft overgenomen, is dit niet toegestaan. Dit betekent dat zonder aanpassingen aan de bouwplannen of aan de hoogspanningsverbindingen een deel van de herontwikkeling niet mogelijk zou zijn.

De gemeente Veenendaal heeft in haar ruimtelijke besluit voor de reeds gerealiseerde woningen gelegen aan de Stationssingel, Acacialaan en Lindelaan van VolkerWessels Vastgoed (2010-2011) aangegeven dat Stedin inmiddels wijzigingen aan de hoogspanningsverbinding heeft doorgevoerd.

Door technische maatregelen is een aanzienlijke versmalling van de magneetzone en veiligheidszone bereikt. Voor de hoogspanningslijn betreffende het traject Dodewaard – Veenendaal, ten oosten van het onderstations nabij de Kastanjelaan, betekent dit het terugdringen van de zone groter dan 0,4 µT van 80 meter naar circa 50 meter. Hierdoor wordt de voorgenomen ontwikkeling wel realiseerbaar, zie afbeelding 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.StatsingelAclaan-vg01_0015.png"

Afbeelding 5.4 Afstand tot hoogspanningsleiding

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.StatsingelAclaan-vg01_0016.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.StatsingelAclaan-vg01_0017.png"

De risicobronnen rondom het plangebied zijn geïnventariseerd. Op grond van de beschikbare informatie, de huidige wet- en regelgeving en rekening houdend met bekend zijnde toekomstverwachtingen levert het aspect externe veiligheid geen beperkingen op voor de ontwikkeling van het plangebied. Er zijn géén nadere onderzoeken of berekeningen noodzakelijk.

Wel geldt dat het gebied momenteel deels is gelegen binnen de veiligheidszone van de hoogspanningsverbinding Dodewaard – Veenendaal, waardoor de voorgenomen ontwikkeling van de woningen niet zonder meer mogelijk is. Door het doorvoeren van technische maatregelen zoals benoemd in het ruimtelijke besluit van het VolkerWessels Vastgoed project (2011-2012). is een aanzienlijke versmalling van de magneetzone en veiligheidszone bereikt. Hierdoor wordt de voorgenomen ontwikkeling wel realiseerbaar.

6.3 Waterhuishouding

Op grond van artikel 3.1.6 uit het Besluit op de Ruimtelijke Ordening dient in de ruimtelijke onderbouwing van ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen. In de waterparagraaf wordt aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: 'het hele proces van vroegtijdig informeren, het wateradvies van de waterbeheerder, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in de ruimtelijke plannen en besluiten'.

Beleid waterschap Vallei en Veluwe

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en niet direct wordt afgevoerd via het riool of het oppervlaktewater,tenzij het verhard oppervlak niet wezenlijk toeneemt. In het onderhavige plan blijft het verhard oppervlak nagenoeg gelijk aan die van de oude situatie. Er hoeft daarom geen extra waterberging te worden gerealiseerd.

Beleid gemeente Veenendaal

Het gemeentelijk waterbeleid is vastgelegd in verschillende plannen, waaronder het waterplan, verbreed gemeentelijk rioleringsplan en het afkoppelplan. Het gemeentelijk Waterplan is vastgesteld op 21 september 2006. Het plan kent twee onderdelen, namelijk een algemeen visiedeel voor een termijn van 15 jaar en een maatregelendeel voor de kortere termijn van 4 jaar.

De doelstelling van het waterplan is te komen tot een duurzaam en integraal waterbeheer in Veenendaal, gericht op het behouden en versterken van de functies en kwaliteiten van het water in al zijn facetten voor de langere termijn.

In het gemeentelijk rioleringsplan (2012-2016) is vastgesteld welke (financiële) middelen er nodig zijn voor onder andere het vervangen van riolering en het afkoppelen van regenwater.

In het afkoppelplan (2012) is opgenomen dat bij rioolreconstructies een regenwaterriool wordt meegelegd en regenwater wordt afgekoppeld van het gemengde stelsel.

Ook nabij het plangebied is er recent bij een reconstructie een vuil- en een regenwaterriool gelegd (gescheiden stelsel).

Op de erfgrenzen van de te realiseren woningen dient via de huisaansluitingen het vuilwater en het regenwater apart van elkaar worden aangeboden.

Bij de reconstructie is op openbaar terrein eveneens drainage aangebracht. Het bemalen van grondwater voor een permanente grondwaterstandsverlaging is niet toegestaan.

6.4 Archeologie

Locatie Stationssingel

Uit de archeologische verwachtingenkaart die op 30 mei 2011 is vastgesteld door de raad blijkt dat voor deze locatie een lage verwachting geldt. Dit betekent dat er op basis van de eveneens vastgestelde Archeologische beleidsmaatregelenkaart geen onderzoeksplicht geldt, behalve als sprake is van een MER-plichtig project. In dit geval is daar geen sprake van. Een onderzoek is dus niet noodzakelijk.

In 2011 is vanwege de buitenplanse afwijkingsprocedure voor deze locatie wel een archeologisch onderzoek verricht.

Het ADC Archeologisch adviesbureau archeologisch heeft het onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek bestaat uit een bureau- en een veldonderzoek. De bevindingen zijn opgenomen in de rapportage Veenendaal, Stationssingel en Stationskwartier ADC rapport 2252, welke is opgenomen in de bijlage.

Bureauonderzoek
Op basis van het bureauonderzoek is de volgende verwachting uitgesproken.
In het hele plangebied kunnen direct in of op de top van het dekzand archeologische resten het maaiveld tot ca. 100 cm beneden het maaiveld. Archeologische sporen (uitgezonderd diepe paalsporen, waterputten etc.) worden binnen ca. 120 cm beneden het maaiveld verwacht. De verwachte archeologische resten bestaan hoofdzakelijk uit aardewerk- of vuursteenstrooiïngen. Organische resten (zoals bot, hout, leder en textiel) zullen door de relatief droge en zure bodemomstandigheden slecht zijn geconserveerd. De beperkte beschikbare gegevens laten niet toe, het complextype en de omvang van de verwachte resten nader te specificeren.

Binnen het plangebied moet sterk rekening worden gehouden met grootschalige bodemverstoringen als gevolg van de veenontginning die daar heeft plaatsgevonden. Als gevolg van de veenontginningen binnen de plangebied worden binnen het veenpakket geen archeologische resten meer verwacht.

Booronderzoek
Tijdens het booronderzoek zijn geen indicatoren aangetroffen die wijzen op archeologische sporen in de bodem.

Conclusie
ADC ArcheoProjecten adviseert om het terrein vrij te geven voor de voorgenomen ontwikkeling. Het is echter niet volledig uit te sluiten dat binnen het onderzochte gebied toch nog archeologische resten voorkomen. Het verdient daarom aanbeveling om de uitvoerder van het grondwerk te wijzen op de plicht archeologische vondsten te melden bij het bevoegde overheid, zoals aangegeven in artikel 53 van de Monumentenwet.

Locatie Acacialaan 2

Uit de archeologische verwachtingenkaart die op 30 mei 2011 is vastgesteld door de raad blijkt dat voor deze locatie geen verwachting geldt. Dit heeft waarschijnlijk te maken met de bodemsanering die heeft plaatsgevonden.

Dit betekent dat er op basis van de eveneens op 30 mei 2011 vastgestelde Archeologische beleidsmaatregelenkaart geen onderzoeksplicht geldt.

6.5 Cultuurhistorie

De kerk, Eikenlaan 3 en de drie woningbouwblokken met 22 woningwetwoningen, Lindelaan 2 - 44 zijn gemeentelijke monumenten. Beide monumenten komen uit dezelfde bouwtijd en hebben dezelfde bouwstijl (traditionalisme). De monumenten zijn o.a. waardevol vanwege hun beeldbepalende ligging aan de Lindelaan/ Eikenlaan, de ensemble waarde en de bouwstijl. De realisatie van het bouwplan aan de Acacialaan - Stationssingel - Lindelaan tast de waarde van beide monumenten niet aan.

6.6 Groen, natuur en landschap

Flora- en Faunaonderzoek

In Veenendaal is bouwbedrijf Ossendrijver voornemens aan de Acacialaan 2 vijf grondgebonden woningen realiseren. Volker Wessels Vastgoed b.v. is voornemens op het leegstaande perceel aan de Stationssingel, naast de reeds gerealiseerde woningen, nog 10 woningen te realiseren.

Om deze nieuwe woningen te bouwen wordt het nieuwe perceel bouwrijp gemaakt, waarbij alle aanwezige elementen worden verwijderd. Voordat deze ingrepen mogelijk worden gemaakt dient te worden nagegaan of in en nabij het plangebied beschermde natuurgebieden en soorten voorkomen en of deze met de beoogde ingrepen worden aangetast. De in de bijlagen opgenomen quick scans flora en fauna beschrijven de effecten van de ingreep op soortenbescherming (Flora- en faunawet) en gebiedsbescherming (Natuurbeschermingswet 1998 en Natuurnetwerk Nederland ). Uit deze quick scans blijkt of de plannen leiden tot aantasting van beschermde gebieden of soorten en worden de eventueel noodzakelijke vervolgstappen beschreven.

Methode

De quick scan flora en fauna is gebaseerd op literatuuronderzoek en een eenmalige veldverkenning. Door middel van een literatuuronderzoek is bepaald welke beschermde gebieden en soorten er in de omgeving van het plangebied voorkomen. De aanwezigheid van de mogelijk beschermde soorten is door middel van een eenmalig veldbezoek op locatie onderzocht.

Op 14 april 2015 heeft Maarten Debruyne, een ecoloog van Aveco de Bondt, het plangebied en de directe omgeving verkend. Het doel van deze veldverkenning was om een indruk te krijgen van de biotopen ter plaatse en de geschiktheid ervan voor beschermde soorten te beoordelen. Tijdens het veldbezoek is gelet op sporen, aanwezige flora en fauna en vaste rust- en verblijfplaatsen voor soorten. Het eenmalige veldbezoek heeft niet de status van een volledige veldinventarisatie.

Locatie Stationssingel

Op het perceel aan de Stationssingel wil men 10 grondgebonden woningen realiseren. Het perceel staat momenteel leeg en is slechts begroeid met enkele struiken en jonge bomen. Op de locatie zijn reeds enkele nieuwbouwwoningen gerealiseerd. Deze woningen blijven ongewijzigd tijdens de werkzaamheden. Onderstaande afbeelding geeft een indruk van de globale ligging van het plangebied en de huidige situatie. Om de bouw van de woningen mogelijk te maken wordt alle opgaande beplanting op het terrein verwijderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.StatsingelAclaan-vg01_0018.png"

Afbeelding 5.5 Globale ligging perceel Stationssingel (bron: Google Earth, 2015).

Locatie Acacialaan 2

In Veenendaal wil men op het perceel aan de Acacialaan 2 vijf grondgebonden woningen realiseren. Het perceel staat momenteel leeg en is slechts begroeid met enkele struiken en jonge bomen. Gebouwen ontbreken op deze locatie. Onderstaande afbeelding geeft een indruk van de globale ligging van het plangebied en de huidige situatie. Om de bouw van de woningen mogelijk te maken wordt alle opgaande beplanting op het terrein verwijderd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.StatsingelAclaan-vg01_0019.png"

Afbeelding 5.6 Globale ligging perceel Acacialaan 2 (bron: Google Earth, 2015).

Soortenbescherming

Soortenbescherming is in alle gebieden van toepassing; alle inheemse flora en fauna zijn in Nederland beschermd op basis van de Flora- en faunawet. De Flora- en faunawet is gericht op het duurzaam in stand houden van soorten in hun natuurlijk leefgebied. Deze wetgeving maakt onderscheid tussen algemeen beschermde soorten (tabel 1) en strikt beschermde soorten (tabel 2en 3). De mogelijke negatieve effecten van de ingreep op betreffende soorten worden hieronder beschreven.

 

Algemeen beschermde soorten

Het merendeel van de soorten die in het plangebied kunnen voorkomen zijn beschermd volgens het lichte beschermingsregime van de Flora- en faunawet (tabel 1). Het gaat hier om faunasoorten zoals de bruine kikker, gewone pad, egel, (spits)muizen, konijn, mol en florasoorten zoals braam, veldzuring, pitrus, berk, wilg, heermoes. Voor deze soorten geldt dat als het plan leidt tot aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen en leefgebieden er geen ontheffing noodzakelijk is. Aantasting van verblijfplaatsen en leefgebieden van deze soorten is mogelijk op basis van een vrijstelling, zonder dat er sprake is van procedurele consequenties. Wel is het noodzakelijk dat men rekening houdt met de zorgplicht; dit betekent onder andere zo veel mogelijk werken buiten het kwetsbare seizoen en gefaseerd werken zodat dieren de kans krijgen te vluchten.

Strikt beschermde soorten

Een aantal van de soorten die in de omgeving voorkomen is strikter beschermd (tabel 2 en 3). Voor deze soorten geldt dat als de activiteit leidt tot aantasting van vaste rust- en verblijfplaatsen er in de meeste gevallen een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet noodzakelijk is.

Vogels

Tijdens het veldbezoek zijn de volgende vogelsoorten aangetroffen: merel en koolmees. Deze vogelsoorten kunnen mogelijk broeden in het plangebied. Nestlocaties van vogels met jaarrond beschermde nesten (zoals uilen en roofvogels) zijn niet aangetroffen en worden ook niet verwacht. Met de kap van bomen zijn negatieve effecten op jaarrond beschermde vogelsoorten uit te sluiten. Ook zijn geen sporen (braakballen, veren) van deze soorten waargenomen. Verder is het uit te sluiten dat gebouwbewonende jaarrond beschermde vogelsoorten (huismus, gierzwaluw) nestlocaties hebben in het plangebied, aangezien bebouwing ontbreekt.

Alle vogelsoorten zijn tijdens het broeden strikt beschermd. De werkzaamheden die uitgevoerd worden tijdens het broedseizoen kunnen leiden tot verstoring van broedgevallen van bijvoorbeeld merel, houtduif, ekster en mezen. Omdat alle vogels tijdens het broeden beschermd zijn, kunnen werkzaamheden tijdens het broedseizoen leiden tot een overtreding van de Flora- en faunawet.

Geadviseerd wordt de bomen te kappen buiten het broedseizoen. Er wordt geen standaardperiode voor het broedseizoen gehanteerd; ongeacht het seizoen mogen actief in gebruik zijn nesten van vogels niet worden aangetast of verstoord. Het broedseizoen loopt van globaal medio maart – medio juli, maar is afhankelijk van de betreffende soort en buitentemperatuur.

Vleermuizen

Vleermuizen vallen in de zwaarste beschermingsregime. Vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen kunnen worden aangetroffen in gebouwen en in bomen.

Met de plannen worden geen gebouwen gesloopt, zodat het uit te sluiten is dat verblijfplaatsen van gebouwbewonende vleermuizen worden verwijderd. Boombewonende soorten worden aangetroffen in boomholten, achter loshangende schors en in scheuren. De te kappen bomen hebben geen holten, loshangende schors en scheuren. De aanwezige bomen zijn daarvoor te jong. Het is dan ook niet waarschijnlijk dat de te kappen bomen gebruikt worden als verblijfplaats voor vleermuizen. De plannen leiden niet tot aantasting van verblijfplaatsen van vleermuizen.

Mogelijk dat het plangebied en directe omgeving wel gebruikt worden als foerageergebied voor vleermuizen. Foerageergebieden zijn beschermd als door het verlies ervan verblijfplaatsen in de directe omgeving worden aangetast. Doordat er geen verblijfplaatsen worden aangetast en de te kappen bomen zeer beperkt geschikt zijn als foerageergebied, is het projectgebied niet van essentieel belang en daarmee niet beschermd. Een nader onderzoek naar vleermuizen is niet nodig. De plannen leiden niet tot aantasting van het leefgebied van vleermuizen.

Overige soorten

Nesten, sporen of individuen van strikt beschermde soorten uit andere soortgroepen (vaatplanten, grondgebonden zoogdieren, reptielen, amfibieën, vissen, insecten en ongewervelden) zijn niet aangetroffen in het plangebied. Deze soorten worden ook niet verwacht in het plangebied gezien de afwezigheid van voor reptielen geschikte structuurrijke en zonnige elementen en directe verbinding met bestaande bosgebieden en sporen (zoogdieren). Verder ontbreken geschikte watervoerende elementen met voldoende oevervegetatie waarin amfibieën of vissen aanwezig zijn. Het is daardoor niet waarschijnlijk dat de plannen leiden tot aantasting van leefgebieden van strikt beschermde vaatplanten, grondgebonden zoogdieren, reptielen, amfibieën, vissen, insecten en ongewervelden.

Gebiedsbescherming

Bij gebiedsbescherming wordt onderscheid gemaakt tussen de Natuurbeschermingswet 1998 en de Natuur Netwerk Nederland (NNN) de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS). DeNatuurbeschermingswet 1998 beschermt Natura 2000-gebieden en Beschermde natuurmonumenten. De NNN is niet opgenomen in een natuurwetgeving, maar dient meegenomen te worden bij de planologische afweging.

Het plangebied te Veenendaal ligt niet in of nabij een gebied beschermd in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 (Nb-wet). Het meest nabijgelegen beschermde gebied betreft een blauwgraslandreservaat genaamd Binnenveld. Dit gebied is aangewezen als Beschermd natuurmonument en ligt op ongeveer 1.600 meter ten zuidoosten van het plangebied. Op basis van de afstand tot het Beschermde natuurmonument, de tussenliggende al verstorende wegen (N233) en de beperkte ingreep van het plan, leidt de bouw van enkele woningen niet tot aantasting van het natuurschoon van dit Beschermde natuurmonument of overige gebieden beschermd in het kader van de Nb-wet.

De NNN ligt op ongeveer 1000 meter afstand ten zuidwesten van het plangebied; de gronden ten zuidwesten van de Rondweg-West zijn aangewezen als NNN. De bouw van enkele woningen buiten de begrenzing van de NNN leidt niet tot aantasting van de kernkwaliteiten van de NNN. Gezien de tussenliggende al verstorende spoorlijn en Rondweg-West en het beperkte karakter van de ingreep leidt de bouw van de woningen ook niet tot indirecte aantasting van de NNN.

Conclusie 

Om de activiteiten mogelijk te maken worden de aanwezigebomen en struiken gerooid. In de quick scan is onderzocht of met deze ingreep mogelijk de Flora- en faunawet wordt overtreden of dat sprake is van gebiedsbescherming.

Ten behoeve van de nieuwbouw worden enkele bomen gekapt die mogelijk dienst doen als nestlocaties voor algemeen voorkomende vogelsoorten. Door de kap van bomen uit te voeren buiten het broedseizoen (globaal half maart – medio juli) zijn negatieve effecten op broedende vogels uit te sluiten. Leefgebieden van andere beschermde soorten worden niet verwacht in het plangebied. De kap van bomen en de bouw van enkele woningen leidt daarmee niet tot overtreding van de Flora- en faunawet. Een nader onderzoek of ontheffingsaanvraag is niet noodzakelijk.

Het plangebied ligt buiten de invloedsfeer van beschermde (natuur)gebieden. Hierdoor is met de plannen geen sprake van (significante) aantasting van instandhoudingsdoelstellingen van gebieden beschermd in het kader van de NB-wet of kernkwaliteiten van de EHS. Vervolgwerkzaamheden zijn niet noodzakelijk.

 

Bomen

Voor twee woningen langs de Stationssingel worden twee inritten gerealiseerd. Twee woningen zullen voor het realiseren van de inritten moeten worden verplaatst. Voor het verplaatsen van deze bomen is een vergunning op basis van de APV noodzakelijk. Met nader onderzoek zal moeten worden aangetoond dat deze bomen verplaatst kunnen worden.

6.7 Leidingen

In het plangebied zijn geen leidingen gelegen met een planologisch relevante beschermingszone, noch overlapt een beschermingszone van een planologisch relevante leiding hiermee.

6.8 Verkeer

Door de bouwplannen is het niet noodzakelijk de bestaande wegenstructuur aan te passen. Wel worden ter ontsluiting van de binnenterreinen uitwegen gerealiseerd op de Acacialaan en op de Lindenlaan.

Parkeren

Het bouwplan moet voldoen aan het beleidsplan “Parkeernormen gemeente Veenendaal, 24 juni 2008”, waarin voor woningbouw een norm is opgenomen van 1,8 parkeerplaats per woning. Dit is inclusief de 0,4 parkeerruimte voor bezoekers. Voor de parkeervoorzieningen op en het eigen terrein worden reductiefactoren worden toegepast. Het bouwplan omvat 27 woningen. De berekende parkeerbehoefte daarvoor bedraagt 24 openbare parkeerplaatsen.

In de openbare ruimte zijn parkeerplaatsen gelegen welke deels aan deze bouwlocatie kunnen worden toegerekend. De bouwlocatie betreft een voormalig schoolterrein waarop een school met 19 permanente lokalen. De school had geen eigen parkeervoorzieningen, maar parkeerde in het openbaar gebied. Op basis van de voor scholen van toepassing zijnde parkeernorm 1 parkeerplaats/lokaal, kunnen 19 openbare parkeerplaatsen aan de bouwlocatie worden toegerekend. Ook worden 8 extra parkeerplaatsen gerealiseerd, welke zullen zijn gelegen aan de Acacialaan, Lindenlaan en Stationssingel.

Aantal won.   Type won.   Te realiseren p.p. eigen terrein   Reductiefactor   Openbare parkeerbehoefte  
3   2/1 kap   Garage + dubb. oprit   1,0   3,2  
1   2/1 kap   Garage + enkele oprit   0,8   1  
1   2/1 kap   Carport + enkele oprit   1,0   0,8  
1   2/1 kap   Carport + opstelplaats   1,0   0,8  
14   Rijenwon.   Carport   0,7   13,2  
2   Rijenwon.   Garage + dubb. oprit   1,0   1,6  
3   Rijenwon.   Carport + opstelplaats   1,0   2,4  
2   Rijenwon.   geen   n.v.t.   3,6  
Totaal         26,6 = 27  

Conclusie

De berekende parkeerbehoefte bedraagt 27 openbare parkeerplaatsen. Daarvan zijn reeds 19 in de directe omgeving aanwezig, terwijl 8extra parkeerplaatsen worden toegevoegd. Er is daardoor dus sprake van een sluitende parkeerbalans.

Hoofdstuk 7 JURIDISCHE PLANOPZET

7.1 Inleiding

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Verbeelding

Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.
Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).
De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

Toelichting

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtsreeks burgers bindende werking.

Wabo

Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsvergunning (Wabo), per 1 oktober 2010, worden de aanlegvergunning, de sloopvergunning en de binnenplanse ontheffing als instrumenten van het bestemmingsplan onderdeel van de omgevingsvergunning (Wabo). De genoemde vergunningen en ontheffing zijn begrippen die in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) zijn opgenomen en in de praktijk veel worden toegepast. In een bestemmingsplan onder de Wabo, zoals in dit geval, wordt bijvoorbeeld niet meer gesproken van ontheffingsregels, maar van afwijkingsregels. Een aanlegvergunning wordt een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

7.2 De indeling van de planregels

De indeling van de planregels is als volgt:

7.2.1 Inleidende regels (hoofdstuk 1)

Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige planregels goed te

kunnen hanteren:

  • begrippen: bevat in het plan gebruikte begrippen die uitleg behoeven;
  • wijze van meten: bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van oppervlaktes, percentages, hoogtes, dieptes, breedtes en dergelijke. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling.
7.2.2 Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)

Binnen dit plan komen de volgende bestemmingen voor:


Groen
Groen Verkeer Wonen  

G1
G2
V
W  
   

Gebiedsaanduidingen:

Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied

Veiligheidszone - leiding - hoogspanning


In paragraaf 6.3 wordt er per bestemming aangegeven wat de gebruiksmogelijkheden en de bouwmogelijkheden zijn.

Indien bestemmingsspecifieke flexibiliteitsregels aan de orde zijn worden deze per artikel opgenomen. Algemene flexibiliteitsregels zijn in hoofdstuk 3 opgenomen.

7.2.3 Algemene regels (hoofdstuk 3)

Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:

  • Anti-dubbeltelregel;
  • Algemene bouwregels;
  • Algemene aanduidingsregels;
  • Algemene gebruiksregels;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Algemene wijzigingsregels;

7.3 Bestemmingen

Het gemeentelijk beleid is vertaald in de planregels. Daarbij is geprobeerd een flexibel stelsel van regels te ontwikkelen zonder daarbij tekort te doen aan eisen van rechtszekerheid.

Gekozen is voor zo min mogelijk bestemmingen. Dit deelplan bevat normatieve bepalingen, die bindend zijn voor zowel de overheid als de burger. Het is voor beide partijen van groot belang, dat de verbeelding en de planregels duidelijke informatie verschaffen. Door te kiezen voor zo weinig mogelijk bestemmingen wordt de leesbaarheid en duidelijkheid van zowel de verbeelding als de planregels vergroot. Een leesbaar en duidelijk plan zorgt voor een plan, dat goed te handhaven is.

In de volgende paragrafen worden kort de voor dit plan geldende bestemmingen toegelicht. Steeds wordt per bestemming aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.

Groen-1

Gebruiksmogelijkheden

De gronden die op de plankaart aangewezen als 'Groen-1' zijn bestemd voor:

  • de aanleg en instandhouding van op de ligging van het plangebied en de inpassing in de omgevingafgestemde beplanting;
  • de aanleg en instandhouding van waterpartijen en watergangen;
  • de instandhouding van waardevolle bomen.

Bouwmogelijkheden

Op deze gronden mogen geen gebouwen gebouwd worden.

Groen - 2

De bestemming Groen - 2 is bedoeld voor die gronden die als park of plantsoen ingevuld zijn of worden maar ten dele ook voor "grijze" functies als paden, wegen, speelplaats en parkeerplaats mogen worden benut.

Gebruiksmogelijkheden

De voor 'Groen - 2 - G-2' aangewezen gronden zijn o.a. bestemd voor:

  • groen (voorziening);
  • ontsluiting;
  • pad;
  • park;
  • parkeerterrein;
  • plantsoen;
  • speelvoorziening;
  • water.

Bouwmogelijkheden

Op de gronden met deze bestemming mogen gebouwen of bouwwerken worden geplaatst die passen binnen deze bestemming. De maatvoeringseisen zijn afhankelijk van de functie.

Verkeer

Gebruiksmogelijkheden

De gronden met de bestemming 'Verkeer - V' zijn primair bestemd voor wegen. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor de aanleg en instandhouding van kunstwerken, parkeervoorzieningen, water, verhardingen, doeleinden van algemeen nut, objecten van beeldende kunst, verkeerstechnische voorzieningen en afvalcontainers.

Bouwmogelijkheden

Op deze gronden mogen gebouwen van algemeen nut en overige bouwwerken (bouwwerken, geen gebouwen zijnde) gebouwd worden.

Wonen

Gebruiksmogelijkheden

Op de gronden met de bestemming 'Wonen -W' mag natuurlijk gewoond worden. Daarnaast is het direct toegestaan om beroepsmatige activiteiten uit te oefenen in hoofd- of bijgebouw tot een maximum van 45 m². Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn alleen na afwijking via omgevingsvergunning toegestaan.

Binnen het plangebied zijn een aantal specifieke bouwaanduidingen opgenomen, waarbij de de volgende woningtypen en/of voorzieningen zijn toegestaan:

[sba-1]   aaneengebouwde, vrijstaande en/of twee-aaneen gebouwde woningen  
[sba-2]   vrijstaande en/of twee-aaneen gebouwde woningen  

Ook maakt dit bestemmingsplan middels een afwijkingsbevoegdheid afhankelijke woonruimte in vrijstaande bijgebouwen mogelijk. Deze afwijkingsbevoegdheid wordt ingetrokken indien de noodzaak vanuit het oog van mantelzorg niet meer aanwezig is. Daarnaast is er een afwijkingsmogelijkheid via omgevingsvergunning opgenomen voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten in het hoofd- of bijgebouw.

Bouwmogelijkheden

In de bestemmingsregeling wordt onderscheid gemaakt tussen twee zones:

  • het bouwvlak;
  • en het erf.

Het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gebouwd worden. Bijgebouwen zijn toegestaan binnen het bouwvlak en mogen in principe alleen op het erf gebouwd worden. Uitzondering hierop zijn:

  • 1. de erkerregeling;
  • 2. de afwijkende bebouwingsregeling, waarbij de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan maximaal 50 m² buiten het bouwvlak en de bouw van bijgebouwen niet tot gevolg hebben dat meer dan 50% van het totale erf wordt bebouwd.

Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied (gebiedsaanduiding)

In het kader van de grondwaterbescherming is op de plankaarten de zogenaamde boringsvrijezone als bedoeld in de Provinciale Milieuverordening Utrecht aangegeven. Deze zone is als een gebiedsaanduiding in de planregels opgenomen.

Een grondwaterbeschermingszone is een gebied waar de onttrekking van water plaatsvindt onder slecht doorlatende aardlagen. Het beschermingsregime van de boringsvrijezone is gericht op het tegengaan van activiteiten die de beschermende functie van de slecht doorlatende bodemlagen teniet kunnen doen.

Als regeling is opgenomen, dat indien door de betreffende gebiedsaanduiding met elkaar onverenigbare bepalingen van kracht worden de bovengenoemde bepalingen voorrang hebben, tenzij de beheerder van het grondwater met het tegendeel instemt.

Veiligheidszone - leiding - hoogspanning

Ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - leiding-hoogspanning' is het verboden kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten op te richten.

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming wijzigen als uit nader onderzoek blijkt dat de leiding buiten werking is gesteld of dat door aangepaste wet- en regelgeving, nieuwe inzichten, danwel nieuwe rekenmethoden een kleinere veiligheidszone geldt.

Hoofdstuk 8 FINANCIEEL-ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

Met de aanvragers zijn contracten getekend, anterieure overeenkomsten. In deze overeenkomsten zijn afspraken gemaakt over de ontwikkeling van de locaties en de te ontvangen of te betalen exploitatiebijdrage. Uit de overeenkomst blijkt dat het verhaal van de kosten, inclusief mogelijke planschade, zullen worden gedragen door de initiatiefnemer. Zodoende is de economische uitvoerbaarheid niet in het geding.

Hoofdstuk 9 MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

Vooroverleg ex artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening is gevoerd met de Vru en het waterschap Valei en Veluwe.

Het ontwerpbestemmingsplan “Stationssingel-Acacialaan ” zal gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. In deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van het plan en te reageren op de inhoud van het ontwerpbestemmingsplan.

9.1 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro

Er waren geen opmerkingen.

9.2 Ontwerp ter inzage legging

Het plan heeft in ontwerp ter visie gelegen van donderdag 18 februari tot en met 30 maart 2016. Gedurende deze termijn konden er zienswijzen worden ingediend. Hiervan is gebruik gemaakt.