direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Prins Bernhardlaan 45
Status: vastgesteld
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0345.PBlaan45-vg01

Toelichting

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding en doel

In 2014 is door de gemeenteraad het bestemmingsplan Centrum vastgesteld. Voor de locatie aan Prins bernhardlaan 45, de voormalige locatie van modehuis Speksnijder, is een uit te werken maatschappelijke bestemming opgenomen. Vanwege de grootschaligheid van het modehuis was het een gewenste ontwikkeling dat de winkel naar het kernwinkelgebied is verplaatst. Hiermee is ruimte vrij gekomen voor een meer passende bestemming. De gronden zijn binnen het bestemmingsplan Centrum bestemd om uit te werken ten behoeve van de hoofdfunctie maatschappelijk en / of wonen.

Door Ingenious Living B.V. is een aanvraag ingediend voor het realiseren van een appartementencomplex met 54 appartementen, onderverdeeld in 15 zorggeschikte appartementen en 39 studio's. 30% van de woningen wordt sociaal, waarvan minimaal 20% sociale huur en maximaal 10% sociale koop. Het bouwplan is gericht op starters, ouderen en 1- en 2-persoons huishoudens.

Voorliggend uitwerkingsplan bevat de uitwerking van het bestemmingsplan Centrum en voorziet daarmee in de juridische regeling voor het kunnen realiseren van 54 appartementen.

1.2 Ligging plangebied

Het appartementencomplex wordt gerealiseerd op het perceel bekend als gemeente Veenendaal, sectie H, nummer 2591, plaatselijk bekend Prins Bernhardlaan 45. De oostzijde van het plangebied grenst aan de Prins Bernhardlaan, de zuidzijde aan de Schoolstraat en de noorzijde aan de Bevrijdingslaan. Ten westen van de locatie is een tapijtencentrum gevestigd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.PBlaan45-vg01_0001.png"

Afbeelding 1: Locatie plangebied (blauw gearceerd)

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.PBlaan45-vg01_0002.png"

Afbeelding 2: Ligging van het plangebied binnen de gemeente Veenendaal.

1.3 Vigerend(e) plan(nen)

Op de locatie is het bestemmingsplan “Centrum” van kracht. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming “Maatschappelijk - uit te werken” en de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie - 4". Het realiseren van het appartementencomplex kan alleen wanneer het bestemmingsplan uitgewerkt is middels het vaststellen van een uitwerkingsplan.

1.4 Leeswijzer

Het uitwerkingsplan is als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 2 is de bestaande situatie beschreven;
  • In hoofdstuk 3 volgt vervolgens een beschrijving van het beleidskader dat van toepassing is op het bestemmingsplan;
  • In hoofdstuk 4 is het bouwplan beschreven evenals deparkeerbehoefte;
  • In hoofdstuk 5 zijn hierna de relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld;
  • Hoofdstuk 6 beschrijft het juridische deel van het plan;
  • In hoofdstuk 7 komt de economische uitvoerbaarheid aan bod;
  • In hoofdstuk 8 tenslotte zijn de resultaten uit overleg en inspraak besproken en behandeld.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE

2.1 Ruimtelijke structuur

Het plangebied ligt centraal in Veenendaal: aan de noordzijde van het centrum. De locatie ligt aan de kruisingen Bevrijdingslaan - Prins Bernhardlaan en Prins Bernhardlaan - Schoolstraat. De Bevrijdingslaan is onderdeel van de centrumring: een ringweg om het centrum. De laan is aangelegd rond 1986. Momenteel is de bebouwing langs deze verkeersader divers. Ten westen van het plangebied staan bedrijfshallen met voornamelijk grootschalige detailhandel. Ten noorden van de Bevrijdingslaan ligt de Mulderslaan. De hieraan staande 2-onder-1-kap woningen dateren van omstreeks 1938. De woningen hebben hun achtertuin aan de Bevrijdingslaan, maar zijn daaraan niet ontsloten.

De Prins Bernhardlaan is een oud lint. De bebouwing langs de linten is divers met een traditionele verschijningsvorm. De variatie in bebouwing en uiterlijk is bepalend voor het straatbeeld. De panden aan de oostzijde van de Prins Bernhardlaan staan in één rooilijn en zijn voorzien van een langskap. Het gaat eigenlijk om een rij tegen elkaar aangebouwde eenheden, met soms een verspringende goot- en nokhoogte. De Prins Bernhardlaan is een aanloopstraat naar het centrum toe. In verschillende panden is een functie als detailhandel en dienstverlening gevestigd. Op de eerste verdieping wordt veelal gewoond. De westzijde van de Prins Bernhardlaan is in dit gedeelte herkeenbaar door het plangebied, een autogarage en enkele twee onder één kap woningen. Ten zuiden van het plangebied ligt de Schoolstraat. De Schoolstraat is één van de eerste straten binnen Veenendaal die twee linten, de Prins Bernhardlaan en de Nieuweweg, met elkaar verbindt.

Het groen langs de infrastructuur is vooral lineair van karakter. De later aangelegde wegen zijn voorzien van een brede berm met laanboombeplanting. De centrumring is duidelijk herkenbaar. Door de aanleg en de variatie in beschikbare ruimte varieert het profiel en de beplantingskeuze. De bomenrijen (veelal lindes) met een lage onderbegroeiing van heesters.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.PBlaan45-vg01_0003.png"

Afbeelding 3: Bevrijdingslaan

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.PBlaan45-vg01_0004.png"

Afbeelding 4: Prins Bernhardlaan

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.PBlaan45-vg01_0005.png"

Afbeelding 5: Schoolstraat

2.2 Functionele structuur

Door het opstellen en vaststellen van dit uitwerkingsplan wordt de bestemming 'Maatschappelijk - uit te werken' uitgewerkt tot een woonbestemming. Wonen past binen het karakter van de omgeving. De woonbestemming vormt een mooie overgang van het centrum naar de woongebieden en is passend binnen het beleid om te wonen aan de randen van het centrum en detailhandel te concentreren in het kernwinkelgebied.

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER

3.1 Rijksbeleid

Hoofddoel van het nationale ruimtelijke beleid is om ruimte te scheppen voor verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin. Bundeling van verstedelijking is een beleidsstrategie die het Rijk hanteert. Er wordt op deze manier optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is.

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving. Hoewel het om een ontwerpvisie gaat, kan wel alvast getoetst worden of de ontwikkeling in lijn is met het toekomstige beleid.

De NOVI heeft maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Toetsing bouwplan

In voorliggend plan is aandacht voor klimaatadaptatie en energietransitie. Het plan is in lijn met de doelstellingen uit de Novi.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit het nationaal ruimtelijk beleid en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en nadien een aantal keer gewijzigd.

In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven: Rijksvaarwegen; Project mainportontwikkeling Rotterdam; Kustfundament; Grote rivieren; Waddenzee en waddengebied; Defensie; Hoofdvaarwegen en landelijke spoorwegen; Elektriciteitsvoorziening; Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen; Natuurnetwerk Nederland; Primaire waterkeringen buiten het kustfundament; IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte); Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden; en Ruimtereservering parallelle Kaagbaan.

Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven. Binnen het plangebied zijn geen onderdelen van het Barro aanwezig en hiermee behoeft het geen specifieke aandacht in het onderhavige plan.

Toetsing bouwplan

Binnen het plangebied zijn geen onderdelen van het Barro aanwezig en hiermee behoeft het geen specifieke aandacht in het onderhavige bestemmingsplan.

3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren. De Ladder voor duurzame verstedelijking is gewijzigd per 1 juli 2017.

Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Tevens wordt de mogelijkheid geboden in een om de toepassing van de Ladder door te schuiven naar het uitwerkings- of wijzigingsplan. De verwachting is dat de Ladder met deze wijziging beter hanteerbaar zal zijn, beter aansluit bij het geheel aan vereisten aan een toelichting bij bestemmingsplannen en tot minder onderzoekslasten zal leiden.

De Ladder als motiveergrond voor ruimtelijke plannen is aangescherpt, maar wordt lichter in het gebruik. Gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, motiveren volgens de Ladder. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten.

Toetsing bouwplan

De realisatie van 54 wooneenheden is een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Daarom dient de ladder voor duurzame verstedelijking te worden doorlopen.

  • 1. Is er sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling?

Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Uit jurisprudentie blijkt dat wanneer een bestemmingsplan voorziet in niet meer dan 11 woningen die gelet op hun onderlinge afstand als één woningbouwlocatie als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van het Bro, kunnen worden aangemerkt er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Voorliggend initiatief betreft het realiseren van 54 woningen waarmee de ondergrens wordt overschreden en er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.

  • 2. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?

In paragraaf 3.3.1 tot en met 3.4.5 is uiteengezet op welke wijze het initiatief aansluit op het regionale en gemeentelijke beleid. Op basis van de woningverdeling in de Regio FoodValley is er in Veenendaal ruimte voor de toevoeging van 2.500 woningen. In de Woonvisie 2014-2019 (verlengd in februari 2020) wordt aangegeven dat er in 2030 een woningbehoefte is van 4280 woningen in Veenendaal, waarvan 30 % sociaal moet zijn. Met de ontwikkeling van 54 woningen wordt aangesloten op de kwantitatieve woningbehoefte. Voorliggend initiatief (in de Woonvisie opgenomen als plan 'Speksnijder') maakt onderdeel uit van de woningbouwplannen opgenomen in de visie. In de Woonvisie wordt aangegeven dat de ontwikkeling van woningen voor huishoudens met een zorgvraag en huishoudens met een laag inkomen/starters het speerpunt vormen. Deze ambitie is in de Ontwerp-Omgevingsvisie Veenendaal 2030 eveneens opgenomen. Geconcludeerd wordt dat met voorliggend initiatief ingespeeld wordt op de behoeftes van de markt.

  • 3. Kan binnen bestaand stedelijk gebied in de behoefte worden voorzien?

Het appartementencomplex wordt gerealiseerd in het centrum van Veenendaal op een reeds bebouwd perceel. Daarmee wordt het initiatief gerealiseerd binnen bestaand stedelijk gebied, zonder onbebouwde ruimte in te vullen met nieuwe bebouwing.

Conclusie

Er is sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, omdat het plan voorziet in het realiseren van een appartementencomplex met 54 woningen. Er is een sterke vraag naar goedkope woningen voor jongeren en levensloopbestendige woningen voor mensen met een zorgbehoefte waarmee de behoefte is aangetoond. Tenslotte wordt het complex binnen het stedelijk gebied van Veenendaal gerealiseerd. Op grond van bovenstaande onderbouwing voldoet het plan aan de eisen van de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht

Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Omgevingsvisie provincie Utrecht vastgesteld. In de Omgevingsvisie worden de integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vastgelegd tot 2050.

De provincie Utrecht zet in op een gezonde en veilige leefomgeving, aan de hand van zeven samenhangende beleidsthema's:

  • 1. Stad en land gezond
  • 2. Klimaatbestendig & waterrobuust
  • 3. Duurzame energie
  • 4. Vitale steden & dorpen
  • 5. Duurzaam gezond & veilig bereikbaar
  • 6. Levend landschap erfgoed & cultuur
  • 7. Toekomstbestendige natuur & landbouw

De ambities en keuzes zijn gebiedsgericht samengevat per regio. De regio Foodvalley, waar Veenendaal onderdeel van is, ligt binnen de provincies Utrecht en Gelderland en bestaat uit acht gemeenten.

Voor deze regio wordt een verstedelijkingsstrategie gegeven als regionale uitwerking van het beleid. Daaruit blijkt dat de woningbehoefte in Foodvalley het aanbod overtreft en ook de prognoses laten een groei zien. In de periode 2019 tot 2040 moeten er binnen het Utrechtse gedeelte van Foodvalley 7.000 tot 8.000 woningen worden gebouwd om tegemoet te komen aan de geprognotiseerde woningbehoefte. Hiervan zijn 3.500 woningen opgenomen in de bestaande plancapaciteit. Er moet dus nog ruimte voor 3.500 tot 4.500 extra woningen worden gezocht. In de gemeente Veenendaal is er op de korte termijn voldoende plancapaciteit om het grootste gedeelte van haar woningbouwopgave te realiseren. Dit gebeurt in Veenendaal-Oost en in de nabijheid van station Veenendaal-Centrum. Na circa 2030 bereikt de gemeente Veenendaal letterlijk de grenzen van haar groei. Voor de langere termijn is het noodzakelijk om in de regio op zoek te gaan naar nieuwe locaties voor integrale ontwikkeling van wonen en werken, bij voorkeur rondom knooppunten.

De aanvullende behoefte aan werklocaties binnen het Utrechtse gedeelte van Foodvalley tot 2030 is 6 tot 9 hectare. De inzet van de provincie is vooral gericht op herstructurering, verduurzaming en efficiënter ruimtegebruik van bestaande bedrijventerreinen.

Bij ontwikkelingen in het landelijk gebied in de regio Foodvalley speelt onder meer het belang van de bodemdaling in het Binnenveld, het militair erfgoed van de Grebbelinie, (nieuwe) natuur en innovaties op het gebied van circulaire landbouw, voedselproductie en gezondheid.

Toetsing bouwplan

De realisatie van 54 woningen draagt in zekere mate bij aan de grote woningbouwopgave die er ligt. Op diezelfde schaal wordt aandacht besteed aan klimaatbestendigheid en duurzaamheid. Het plan is in lijn met de provinciale Omgevingsvisie.

3.2.2 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht

Op 10 maart 2021 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht vastgesteld. In de omgevingsverordening staan de regels die nodig zijn om het beleid uit de Omgevingsvisie uit te voeren. In de verordening zijn alle regels voor de leefomgeving van circa 20 verordeningen samengebracht naar één verordening.

De omgevingsverordening bevat een verstedelijkingsverbod voor landelijk gebied, tenzij in de verordening anders bepaald. Voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen stedelijk gebied, geeft de verordening instructieregels voor onder meer woningbouw. Woningbouw dient te passen in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma woningbouw en woningbouw mag niet leiden tot extra bodemdaling. Daarnaast worden er instructieregels gegeven voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel.

Een omgevingsplan waarin nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien waarborgt dat de nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een toename van de knelpunten in de bereikbaarheid. Bij voorkeur leiden de nieuwe ontwikkelingen tot een afname van knelpunten in de bereikbaarheid.

Tot slot bevat de omgevingsverordening specifieke instructieregels voor een Omgevingsplan betrekking heeft op een locatie binnen onder andere de Cultuurhistorische hoofdstructuur, Stiltegebied, Overstroombaar gebied, een boringsvrije zone, beschermd natuurgebied, of een geluidscontour van een provinciale weg.

Toetsing bouwplan

Voorliggend plan voldoet aan de instructieregels voor woningbouw uit de Omgevingsverordening.

3.2.3 Provinciaal Bodem-, Water- en Milieuplan

Het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan) legt het beleid op basis van de provinciale wettelijke taken voor bodem, water en milieu vast voor de periode 2016-2021. Het BWM-plan richt zich op vier belangrijke maatschappelijke opgaven: waterveiligheid en wateroverlast, schoon en voldoende oppervlaktewater, ondergrond en leefkwaliteit stedelijk gebied. Vanaf 2016 is al het bodem-, water en milieubeleid in één integraal plan opgenomen. De opgaven vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) maken onderdeel uit van dit plan. Het plan dient als een bouwsteen voor de toekomstige Omgevingsvisie en is vastgesteld op 7 december 2015.

In het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 van de provincie Utrecht staat wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van Bodem, Water en Milieu. De uitwerking van dit beleid staat beschreven in de Uitvoeringsagenda Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021.

De provincie Utrecht richt zich op het behouden en verbeteren van een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat. Dit betekent dat de provincie werkt aan:

  • een robuust bodem- en watersysteem;
  • bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied, zoals landbouw, recreatie of natuur;
  • een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving;
  • een gezonde leefomgeving die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio.

Het Provinciaal BWM-plan bevat geen specifieke informatie over het plangebied. In algemene zin dient de gemeente Veenendaal rekening te houden met het opgestelde beleid omtrent onder andere luchtkwaliteit en geur. De provincie stimuleert dat gemeenten bij ruimtelijke keuzes rekening houden met de aanwezige milieubelasting en deze niet aantasten. Hiermee wordt een gezonde leefomgeving nagestreefd.

Toetsing bouwplan

Omdat het een een relatief kleinschalig woningbouwplan voor de bouw van 54 extra woningen betreft, zijn de meeste doelstelling uit het BWM-plan niet relevant.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regio FoodValley

Tot 1 januari 2011 werd met de gemeenten Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal samengewerkt in een verband onder de naam WERV. Dit samenwerkingsverband is per 1 januari 2011 opgegaan in een nieuwe samenwerkingsvorm onder de naam regio FoodValley, dit betreffen de vier WERV gemeenten aangevuld met de gemeenten Renswoude, Barneveld, Nijkerk en Scherpenzeel.

In 2011 was FoodValley nog een abstract begrip met aan de verre horizon het beeld van een economisch krachtige, vitale en duurzame groene regio, waar het goed wonen, werken, leren en recreëren is. Anno nu is dat visioen geworden tot een nationaal én internationaal sterk beeld van Regio FoodValley, waarin Ondernemers, Onderwijs- en onderzoeksinstellingen en Overheid eensgezind optrekken. De drie O’s hebben de ambitie om met elkaar een economische topregio tot stand te brengen en uit te groeien tot hét agrofoodcentrum van Europa. Ze hebben daarvoor in 2015 de Strategische Agenda 2015-2019 vastgesteld, waarin het ideaalbeeld FoodValley regio 2025 is geformuleerd en afspraken zijn gemaakt over de inzet van de regionale partners. De Strategische Agenda is vervolgens uitgewerkt in een Uitvoeringsprogramma, waarin projecten zijn benoemd die een bijdrage kunnenleveren aan de in de agenda geformuleerde en door de samenwerkingspartners omarmde opgaven:

  • Verbeteren kennisinteractie
  • Uitbouwen global pipelines
  • Vergroten innovatiekracht
  • Branding en marketing
  • Versterken fysiek en sociaal duurzame leefomgeving.

Het Uitvoeringsprogramma Triple Helix Regio FoodValley is een dynamisch programma: afgeronde projecten worden afgevoerd en nieuwe projecten en initiatieven worden toegevoegd. De uitdaging voor Regio FoodValley en de daaraan deelnemende gemeenten ligt in het optimaliseren van het woon-, werk- en leefklimaat in deze regio. De gemeenten zijn daarvoor verantwoordelijk. Deze gezamenlijke opgave is in de regionale portefeuillehoudersoverleggen ‘Economie en Werkgelegenheid’ en ‘Ruimtelijke Ontwikkeling, Wonen en Mobiliteit’ uitgewerkt in werkprogramma’s. Daarbij wordt ook samengewerkt met maatschappelijke organisaties, die geen vaste plaats hebben in de triple helix stuurgroep.

Toetsing bouwplan

Het voorgenomen plan heeft geen effect op de belangen van de Regio FoodValley.

 

3.3.2 Waterbeheerprogramma 2016-2021

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Vallei en Veluwe. In het Waterbeheerprogramma 2016-2021 (vastgesteld op 30 september 2015) is de koers van het waterschap bepaald. Het gewenste resultaat hiervan zijn: veilige dijken, droge voeten, en voldoende en schoon water. Het programma wenst een gezamenlijke aanpak om de waterveiligheid, zoetwatervoorziening, en het opvangen van klimaatveranderingen te waarborgen.

In het plan zijn zes ambities uitgewerkt die de kerntaken vormen voor het waterschap:

  • 1. het plangebied beschermen tegen overstromingen: verantwoordelijkheid nemen voor de bescherming en instandhouding van de dijken, en proactief opereren door met een veilige ruimtelijke inrichting en gevolgbeperking bewustzijn en betrokkenheid te vergroten.
  • 2. zorgen voor de juiste hoeveelheid water: waterbeheer op gemeentelijk niveau te organiseren zodat er geanticipeerd kan worden op voorziene klimaatveranderingen. Er wordt ingezet op watersparen (en niet op aanvoeren of accepteren) en bij wateroverlast wordt er eerst gekeken naar mogelijkheden om het water vast te houden en te bergen.
  • 3. zorgen voor een goede oppervlaktewaterkwaliteit: er dient te worden voldaan aan de oppervlaktewaterkwaliteit zoals is bepaald in de Kaderrichtlijn Water (KRW). Hierbij wordt ingezet op het sturen van landelijk en stedelijk gebied via kwaliteitsbeelden, voor een goede invulling van ecologie en landschap.
  • 4. het scheiden van schoon en vuil water: scheiden van schoon en vuil water aan de bron biedt mogelijkheden om klimaatveranderingen op te vangen en heeft een positief effect op het terugwinnen van grondstoffen en energie. Afvalwater wordt ingeperkt om ecologische schade te voorkomen.
  • 5. de hoogst mogelijke waarde halen uit water: het terugbrengen van reststromen van het watersysteem in de economie, door energieneutraal te worden in 2025 en bijvoorbeeld fosfaatgehaltes terug te dringen.
  • 6. het beheren van de afvalwaterketen en het watersysteem: de hele waterhuishouding aan te sturen als één systeem vanuit een integrale en gezamenlijke benadering. Door oppervlakte-, grond- en afvalwater als één systeem te benaderen kan er efficiënter gewerkt worden.

Toetsing bouwplan

In paragraaf 5.2 wordt uitgebreid ingegaan op de aspecten water en klimaat in relatie tot voorliggend woningbouwplan.

3.3.3 Blauw Omgevingsprogramma 2022-2027 (ontwerp)

Waterschap Vallei en Veluwe hebben het ontwerp Blauw Omgevingsprogramma (BOP) op 22 maart 2021 ter inzage gelegd.Het BOP is de tactische uitwerking van de Blauwe omgevingsvisie (BOVI2050). Met als overkoepelend thema ‘een waardevolle leefomgeving’, worden de maatschappelijke thema’s klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie en biodiversiteit, gekoppeld aan de drie waterprincipes en geïntegreerd in vier gebiedsprogramma’s. Veenendaal valt binnen het gebiedsprogramma Gelderse Vallei. In en rondom Veenendaal zijn de volgende doelen opgesteld:

  • Op orde houden van de waterkeringen. Na realisatie van de Grebbedijk is het doel om met gebiedspartners na te denken over toekomstige functies en status van de Slaperdijk.
  • Klimaatadaptatie maatregelen uitvoeren in bestaand stedelijk gebied door het bevorderen van een klimaatadaptieve inrichting van openbare- en particuliere terreinen.
  • Energiewinning zoals thermische energie uit oppervlaktewater, wind en zon, gekoppeld aan de gemeentelijke Transitievisie Warmte.
  • Verkennen principe klimaatmantels (bufferen van hemelwater) rond stedelijke kernen FoodValley.

Toetsing bouwplan

In paragraaf 5.2 wordt uitgebreid ingegaan op de aspecten water en klimaat in relatie tot voorliggend woningbouwplan.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Strategische Visie Veenendaal 2040

Op 26 oktober 2017 heeft de raad de Strategische Visie voor Veenendaal in 2040 vastgesteld. Hierin zijn de kernambities voor de toekomst van Veenendaal opgenomen. Veenendalers kiezen voor een versterking van de woonfunctie en richten hun blik naar de regio. Dat betekent dat de ambities zich primair richten op het versterken van de woon- en leefomgeving, met in het kielzog de arbeidsmarkt gericht op wonen en arbeidsintensieve bedrijvigheid. Dit is in lijn met de trend werken volgt wonen. Ook de blik naar buiten die de voorkeur heeft van de Veenendaalse gemeenschap is in lijn met een belangrijke trend: die van lokale gebondenheid naar regionale samenwerking.

Algemene conclusie van de demografische ontwikkelingen is dat Veenendaal in de toekomst niet alleen maar de groei hoeft te accommoderen, maar zich ook kan toeleggen op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Van kwantiteit naar kwaliteit! Deze kwaliteiten moeten een diverse bevolkingsgroep aanspreken.

Veenendaal moet zich in de toekomst dus richten op kwaliteit in plaats van op kwantiteit. En –in lijn met de wensen van inwoners– moet Veenendaal zich bovenal concentreren op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Dat betekent dat Veenendaal moet zorgen dat het slim omgaat met de ruimte door intensivering van de woonbebouwing, herontwikkeling en functieverandering en voldoende aandacht blijft houden voor groen.

Onderdeel van een aantrekkelijke woonomgeving is een goede bereikbaarheid van arbeidsplaatsen. Veenendaal richt zich daarom in de toekomst niet op ruimte-intensieve en arbeidsextensieve bedrijvigheid, maar op arbeidsintensieve bedrijven. Kortom, de visie stelt vooral eisen aan de kwaliteit van nieuwe of herontwikkelingen en spreekt zich niet uit over kwantitatieve doelstellingen. Deze richting – Veenendaal als leefstad met een sterke, regionale binding – werken we uit aan de hand van vier thema’s. Juist binnen deze thema’s liggen de grootste maatschappelijke veranderingen. Per thema zijn de volgende kernambities geformuleerd:

  • 1. Netwerksamenleving: “niet alleen, maar samen” met ruimte voor ieders eigen identiteit;
  • 2. (Samen) leven: Veenendaal met excellent woonklimaat;
  • 3. Digitale wereld: Veenendaal heeft een hoogwaardige duurzaam bedrijfsleven met arbeids- en kennisintensieve bedrijven en een bruisend multifunctioneel centrum;
  • 4. Duurzaamheid: Veenendaal heeft in 2040 de transitie naar een duurzame gemeente afgerond.

Toetsing bouwplan

In de beoogde situatie verdwijnt een oud winkepland aan de rand van het centrum. Hiervoor in de plaats worden 54 appartementen gerealiseerd, waarvan er 15 aan de eisen van zorggeschikte woningen voldoen. Ook wordt aandacht besteed aan duurzaamheid en klimaatadaptatie. Verder is de directe omgeving bij de plannen betrokken door burgerparticipatie toe te passen. Dit alles overeenkomstig de strategische visie.

3.4.2 Omgevingsvisie Veenendaal 2030

De raad van de gemeente Veenendaal heeft op 17 december 2020 de Omgevingsvisie Veenendaal 2030 vastgesteld. De Omgevingsvisie 2030 is een plan op hoofdlijnen dat alle strategische beleidsplannen zal vervangen die gaan over de fysieke leefomgeving, zoals het milieubeleidsplan, het gemeentelijk verkeers- en vervoersplan en de structuurvisie. De inhoud van de Strategische Visie 2040, die de gemeenteraad in 2017 vaststelde, is de basis geweest voor de omgevingsvisie.

De Omgevingsvisie zet in op een koerswijziging van kwantiteit naar kwaliteit: beter en slimmer inrichten van de leefomgeving met gebruik van innovatie, kennis en creativiteit. Bij ieder initiatief moeten afwegingen worden gemaakt. Voor Veenendaal staan hierbij de principes gezondheid, duurzaamheid en veiligheid voorop. Voor nieuwe ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie 2030 het volgende afwegingskader gegeven:

  • 1. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten een bijdrage leveren aan een Gezonde, Duurzame en Veilige leefomgeving. Elke nieuwe ontwikkeling is een kans om hier aan bij te dragen. Zo zal ook de gewenste groei van Veenendaal moeten bijdragen aan deze doelen.
  • 2. We kiezen voor meervoudig boven enkelvoudig ruimtegebruik, zodat de beperkte ruimte optimaal wordt benut.
  • 3. We voorkomen dat negatieve gevolgen van ontwikkelingen afgewenteld worden op de omgeving. We beoordelen ruimtelijke ontwikkelingen integraal en in relatie tot de omgeving.

Daarnaast bevat de Omgevingsvisie 2030 specifieke opgaven en doelstellingen voor de thema's Gezond duurzaam en veilig, Bouwen en wonen, Groen natuur en water, Mobiliteit, Economie, Milieu, en er worden aanvullende opgaven en doelstellingen voor het centrum gegeven.

Toetsing bouwplan

Het plan aan de Prins Bernhardlaan voorziet in een optimale benutting van de ruimte, rekening houdend met de omgeving. 15 appartementen voldoen aan de eisen van zorggeschikte woningen. Ook op het gebied van duurzaamheid (klimaatadaptatie en energiezuinigheid) worden extra eisen gesteld die middels een exploitatieovereenkomst worden geborgd. Het plan is in lijn met de Omgevingsvisie.

3.4.3 Groenstructuurplan

Het doel van het groenstructuurplan is als volgt te formuleren:

  • 1. De samenhang van het groen met de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische patronen versterken;
  • 2. met het groen de herkenbaarheid en identiteit van de openbare ruimte vergroten;
  • 3. de gewenste groenstructuur formuleren en realiseren volgens de opgestelde visie;
  • 4. groen bij nieuwe ontwikkelingen als bouwsteen en leidend principe gebruiken;
  • 5. accenten in het groen aanbrengen overeenkomstig de plaats en het niveau.

Er wordt een onderscheid gemaakt naar groen op twee niveaus: de hoofdgroenstructuur en het groen binnen wijken. Ten aanzien van de hoofdgroenstructuur is het doel de identiteit en de kwaliteit van de afzonderlijke elementen te vergoten, waarbij de aanwezige of gewenste samenhang (structuur) tussen de verschillende elementen en patronen als kader geldt. De hoofdgroenstructuur bestaat uit de volgende onderdelen: de Grift, de oude linten, pleinen, parken, begraafplaatsen en sportparken, de binnenring, de Rondweg, 't Goeie Spoor / Industrielaan / Wageningselaan, de snelweg A12, de spoorlijnen en de entrees.

Toetsing bouwplan

Er is geen sprake van een groenbestemming en daardoor is er geen verlies of toename van openbaar groen. In de bestaande situatie is het gehele perceel bebouwd en verhard. In de nieuwe situatie wordt middels de exploitatieovereenkomst geregeld dat het binnenterrein tevens groen wordt ingevuld door onder andere het planten van enkele bomen. Het plangebied grenst aan de groene hoofdstructuur langs de Bevrijdingslaan. Uitgangspunt is dat de bomen gehandhaafd blijven, maar eventueel iets meer richting de Bevrijdingslaan worden verplaatst.

3.4.4 Duurzaamheidsbeleid

De wettelijke eisen voor energiezuinigheid van het Bouwbesluit hebben betrekking op thermische isolatie, de energieprestatie (EPC) en milieuprestatie (MPG). Aanvullend heeft de gemeente Veenendaal beleid opgesteld voor duurzaamheid in het programmaplan "Energieneutraal Veenendaal 2035" (30 maart 2017). De gemeente geeft uitwerking aan de volgende ambities en doelstellingen:

  • Veenendaal is energieneutraal in 2035: streven naar energie neutrale woningen en wijken. Het streven is naar energieneutraliteit (EPC=0 of beter: Nul Op de Meter). Deze woningen moeten energieneutraal zijn en niet afhankelijk van gas.
  • Veenendaal is energieneutraal in 2035: stimuleren schonere voertuigen. Voor de inrichting van de openbare ruimte moet rekening gehouden worden dat bewoners een elektrische auto hebben en willen opladen.
  • Veenendaal is voorbereid op klimaatverandering: ontwikkelingen worden minimaal waterneutraal uitgevoerd, groen wordt strategisch ingezet voor hemelwaterafvoer en koeling in de stad.

De gemeente vindt het daarbij belangrijk dat bij nieuwe ontwikkelingen de volgende onderwerpen aan de orde komen bij het thema duurzaam bouwen:

  • Toepassen van een prestatie-instrument voor duurzaam bouwen;
  • Mogelijkheden om het dak te benutten voor warmte-opslag, waterberging, het bufferen van fijnstof of energiewinning;
  • Natuurvriendelijke maatregelen aan of rond het gebouw;
  • Geen koper, lood of zink gebruiken voor de hemelwaterafvoer;
  • Toepassen van duurzaam hout;
  • Energiezuinige terrein- en gebouwverlichting.

Toetsing bouwplan

In de ondertekende exploitatieovereenkomst is afgesproken dat de ontwikkelaar zorgt voor waterberging van 25 mm op eigen terrein. Verder is overeengekomen dat er in het plangebied minimaal twee bomen worden geplant op het binnenterrein, plantenbakken worden aangebracht, op iedere dichte gevel drie nestkasten voor vogels gerealiseerd worden en het gedeelte van het dak dat niet wordt bedekt met zonnepanelen en niet wordt ingericht als dakterras, wordt ingevuld als groen dak. Dit is in lijn met de doelstellingen uit het geldende duurzaamheidsbeleid.

3.4.5 Welstandsnota 2017

Het welstandsbeleid van de gemeente Veenendaal is opgesteld vanuit de overtuiging dat het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving behartigd dient te worden. Door het ontwikkelen van beleidsregels voor de welstandsadvisering zet de gemeente haar visie op het ruimtelijk kwaliteitsbeleid en de rol van de welstandszorg daarin uiteen.

Deze welstandsnota vormt het toetsingskader voor zowel de reguliere vergunningsplichtige bouwwerken als voor de zogeheten veel voorkomende kleine bouwwerken die vergunningsplichtig zijn. Gekozen is welstandsvrij bouwen mogelijk te maken in een nieuw te ontwikkelen woongebied en op bestaande bedrijventerreinen.

In het kader van deze welstandsnota is vooral de relatie tussen bestemmingsplan en welstandscriteria van belang. Het bestemmingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken voor zover dat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Datgene dat door het  bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, kan niet door welstandscriteria worden tegengehouden.

De architectonische vormgeving van bouwwerken valt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan en wordt exclusief door de welstandsnota geregeld. Welstandscriteria kunnen waar nodig de ruimte die het bestemmingsplan biedt dus invullen ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit. Het welstandsadvies kan zich dan richten op de gekozen invulling binnen het bestemmingsplan. In een situatie waarin een bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan, maar het bestemmingsplan eveneens ruimte biedt voor alternatieven, kan een negatief welstandsadvies worden gegeven als de gekozen stedenbouwkundige of architectonische oplossing te sterk afbreuk doet aan de ruimtelijke beleving van het betreffende gebied. Uiteraard moet in zo'n geval de welstandsnota daartoe de argumentatie leveren.

Toetsing bouwplan

MooiSticht heeft een principe-akkoord gegeven op het bouwplan. Er kan worden geconcludeerd dat aan het welstandsbeleid wordt voldaan.

Hoofdstuk 4 PLANBESCHRIJVING

4.1 Bouwplan

Het plan bestaat uit een complex met 54 woningen, waarvan 15 appartementen en 39 studio's. Het deel gericht op de Prins Bernhardlaan bestaat uit drie bouwlagen, de kop van het gebouw uit zes bouwlagen en het deel gericht op de Bevrijdingslaan bestaat uit 5 lagen. Het terrein is voor de auto ontsloten via de Schoolstraat. Het parkeren van auto's vindt plaats op het binnenterrein. In het gebouw wordt een fietsenstalling van 115 m2 gerealiseerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.PBlaan45-vg01_0006.png"

Afbeelding 6: Situatietekening

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.PBlaan45-vg01_0007.png"

Afbeelding 7: Gevelbeelden

4.2 Stedenbouw

In het bestemmingplan "Centrum" zijn een aantal voorwaarden opgenomen waaraan het uitwerkingsplan moet voldoen. Deze voorwaarden zijn gebaseerd op het in 2012 door de raad vastgestelde ruimtelijk en programmatisch kader en houden het volgende in:

  • De bebouwing moet in hoofdzaak worden gebruikt ten behoeve van de functies wonen en/of zorg;
  • De bebouwing strekt zich maximaal uit over een bouwvlak zoals dat is aangegeven op de verbeelding;
  • De bouwhoogten dienen te bestaan uit 4 of 5 bouwlagen voor de bebouwing langs de Bevrijdingslaan, 5 of 6 lagen voor de bebouwing op de hoek Bevrijdingslaan/Prins Bernhardlaan, maximaal 3 lagen met kap langs de Prins Bernhardlaan en maximaal 2 lagen met een kap langs de Schoolstraat;
  • Bij de uitwerking dient te worden aangetoond dat de beoogde planontwikkeling geen knelpunten oplevert voor de relevante milieuaspecten (archeologie, bodem, water, flora en fauna, akoestiek e.d.) in de directe omgeving vice versa;
  • De parkeerbehoefte dient zo veel mogelijk op eigen terrein te worden ingevuld;
  • De auto ontsluiting van het perceel moet plaatsvinden vanaf de Schoolstraat.

Het plan voldoet aan bovenstaande randvoorwaarden. Hieronder volgt een korte toelichting op het bouwplan in relatie tot de omgeving.

De locatie ligt langs verschillende stedenbouwkundige structuren en moet zich naar deze verschillende structuren voegen. Om aan te sluiten op de verschillende stedenbouwkundige structuren worden er binnen het plangebied verschillende bouwhoogten gehanteerd. De bebouwing vormt een wand naar de openbare ruimte van de Prins Bernhardlaan en de Bevrijdingslaan. De parkeervoorzieningen voor het plangebied worden op het achterterrein gerealiseerd. Hierdoor zijn de geparkeerde auto's vanuit de bovengenoemde straten aan het zicht onttrokken. De bebouwing aan de Prins Bernhardlaan sluit met haar volume en bouwhoogte van drie lagen aan op het karakter van de lintbebouwing in deze straat. De Bevrijdingslaan is onderdeel van de centrumring, waar een stedelijker gebaar passend is. De hogere bouwhoogte van vijf lagen is hier dan ook gewenst. Daar waar de Prins Bernhardlaan en de Bevrijdingslaan elkaar snijden wordt er een stedenbouwkundig accent gemaakt. Op de hoek van deze straten vormt het gebouw een accent van zes bouwlagen. Het accent verspringt ten opzichte van de rooilijnen in de Prins Bernhardlaan en de Bevrijdingslaan ruim een meter naar voren, waardoor deze extra in het oog springt. Doordat de koppelstukken tussen dit accent en de bebouwing langs de Prins Bernhardlaan en de Bevrijdingslaan wat terug ligt wordt de werking als accent versterkt.

Hoofdstuk 5 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten natuur, water, archeologie, bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd.

5.1 Bodem

Bij bodem wordt onderscheid gemaakt in de fysische en de chemische bodemkwaliteit. De fysische bodemkwaliteit heeft betrekking op de opbouw en samenstelling van de bodem. Denk hierbij aan draagkracht en in de bodem aanwezige voorwerpen, zoals archeologische vondsten.

5.1.1 Wettelijk kader

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.

Wet bodembescherming

De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden (saneringsnoodzaak). De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.

De interventiewaarde is de waarde, waarboven er mogelijk sprake is van humane, ecologische of verspreidingsrisico's. De urgentie van sanering wordt bepaald door de geplande projectontwikkeling. Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater. De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Veenendaal in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.

Besluit bodemkwaliteit

Het doel van het Besluit bodemkwaliteit is te voorkomen dat de bodem (grond en grondwater) en het oppervlaktewater verontreinigd worden door het gebruik van bouwstoffen, grond of baggerspecie. Daarnaast wordt gestreefd naar hergebruik van grondstoffen, zodat minder materiaal wordt gestort en minder nieuwe grondstoffen hoeven te worden gewonnen. In het besluit zijn regels opgenomen over kwaliteitsborging, bouwstoffen, grond en baggerspecie. Grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit.

Op de bodemkwaliteitskaart (Omgevingsdienst Utrecht) heeft de grond waar gebouwd gaat worden de bodemfunctieklasse Wonen.

5.1.2 Toetsing bouwplan

Naar aanleiding van de geplande herontwikkeling heeft Lycens B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd op de locatie aan de Prins Bernhardlaan 45 (bijlage 1). Aangezien het onderzoek een actualisatie betreft va het in 2010 uitgevoerde onderzoek is in het onderzoek voor onderhavig plan gekeken naar de bovenbrond zoals deze in 2010 is onderzocht. Tevens is asbestonderzoek uitgevoerd en is het PFAS-gehalte van de aanwezige sterke PAK-verontreiniging vastgesteld.

In beide onderzochte grondmosters zijn licht verhoogde gehalten aan enkele zware metalen en PAK aangetoond. Tevens zijn in één mengmonster licht verhoogde gehalten PCB en minerale olie gemeten. De gemeten gehalten overschrijden de achtergrondwaarden in geringe mate en vormen geen belemmering voor de geplande herontwikkeling van de locatie. Het uitvoeren van nader onderzoek naar deze gehalten is niet noodzakelijk. In 2010 is ter plaatse van de boring 1009 een sterke PAK-verontreiniging aangetoond. In verband met mogelijke sanering is het gehalte PFAS bepaald. Uit de analyseresultaten blijkt dat de sterk verontreinigde grond niet verontreinigd is met PFAS.

Tevens zijn twee asbestmengmonsters samengesteld. Uit de analyseresultaten blijkt dat beide mengmonster geen asbest bevatten. De gestelde hypothese dat de locatie ten aanzien van de parameter asbest in bodem als 'verdacht' kan worden aangemerkt is, op basis van de criteria genoemd in de NEN5707, niet juist gebleken.

De sterke PAK-verontreiniging bevindt zich onder de aanwezige klinkerverharding en de aanwezige puinlaag. Derhalve zijn er geen actuele contact- en verspreidingsrisico's aanwezig. Bij een ongewijzigd gebruik van dit deel van het terrein is een sanering in het kader van de geplande herontwikkeling niet noodzakelijk. Mocht de herontwikkeling voorzien in graafwerkzaamheden ter plaatse van de verontreiniging dan wordt geadviseerd om deze verontreiniging voor aanvang van de werkzaamheden te saneren, middels ontgraven en afvoeren. Hiervoor dient een Plan van Aanpak opgesteld te worden en goedgekeurd te worden door de gemeente. Tevens wordt geadviseerd om bij eventuele sanering deze werkzaamheden uit te laten voeren door BRL 6000 en BRL 7000 gecertificeerde en erkende bedrijven.

5.1.3 Conclusie

Wanneer graafwerkzaamheden gaan plaatsvinden ter plekke van de verontreinigde locatie, dient een Plan van Aanpak overlegd te worden met de gemeente. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de herontwikkeling.

5.2 Waterhuishouding

5.2.1 Wettelijk kader

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Vanuit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geldt de verplichting tot het doorlopen van het watertoetsproces bij een bestemmingsplanwijziging. Binnen dit proces wordt een afweging gemaakt van het waterbelang binnen de ruimtelijke planprocessen. Ruimtelijke wijzigingen kunnen een aandeel leveren in het bevorderen van de waterkwaliteit, maar mogen zeker niet leiden tot verslechtering van de waterkwaliteit. Deze verplichte watertoets geldt alleen voor ruimtelijke besluiten waar sprake is van belangrijk ruimtelijke ingrepen.

Waterschap Vallei en Veluwe

Vanuit het waterschap Vallei en Veluwe zijn er ook een aantal gebiedsspecifieke aandachtspunten:

  • Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

  • Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

  • Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.

In de keur van Waterschap Vallei en Veluwe is bepaald dat er geen watercompenserende maatregelen nodig zijn als sprake is van een toename van minder dan 0,15 ha (1500 m²) verharding binnen het stedelijk gebied.

Het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP)

Het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP) beschrijft hoe de gemeente haar zorgtaken voor afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater uitvoert.

De watertaken van de gemeente bestaan uit het inzamelen en afvoeren of verwerken van stedelijk afvalwater en hemelwater. Voor zover doelmatig neemt de gemeente maatregelen tegen grondwateroverlast en zorgt zij samen met het waterschap Vallei en Veluwe dat het stedelijk oppervlaktewater schoon, veilig en beleefbaar is.

Bewoners en bedrijven hebben ook een taak. Zo moeten zij zelf voor de voorzieningen op hun perceel zorgen. In sommige gebieden en situaties moeten zij ook het hemelwater bergen en verwerken of afvoeren, of zelf maatregelen nemen tegen grondwaterproblemen.

In dit GRWP zijn speerpunten benoemd die de komende planperiode extra aandacht krijgen. Het meest omvangrijk is het scheiden van vuil water en schoon hemelwater, ook op particulier terrein. In een groot deel van Veenendaal ligt een gemengd rioolstelsel, waarbij het vuile en schone water door dezelfde buis wordt afgevoerd. De gemeente zet het vervangen van de gemengde rioolstelsels door gescheiden systemen voort. Het schone hemelwater wordt van de riolering afgekoppeld. Het helpt om wateroverlast tegen te gaan en de gemeente klimaatbestendig te maken. Daarnaast is het goed voor het milieu.

5.2.2 Toetsing bouwplan

Voor de ontwikkeling is de watertoets doorlopen (bijlage 2). In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A-watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Daarnaast blijft de toevoeging van de verharding onder de 1.500 m2. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

5.2.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de haalbaarheid van het onderhavige plan.

5.3 Externe veiligheid

Externe veiligheid is de kans om te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Beleid en regelgeving op dit gebied is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:

  • a. het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • b. het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, waterwegen en spoorwegen;
  • c. het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Met betrekking tot risico's wordt onderscheid gemaakt in twee risicomaten: Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als het risico op een plaats buiten een risicobron, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. Binnen de wet- en regelgeving zijn aan deze definitie grens- en richtwaarden opgehangen ten aanzien van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Het groepsrisico is gedefinieerd als cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicobron en een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. In wet- en regelgeving is aan het groepsrisico een oriënterende waarde toegekend als indicator voor de omvang van een ramp en een afwegingsproces gericht op zelfredzaamheid, beheersbaarheid, rampenbestrijding en resteffecten.

5.3.1 Wettelijk kader

De regelgeving voor inrichtingen met (over het algemeen) grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen is samengebracht in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit Besluit is aangegeven welke bedrijven bij het verlenen van een milieuvergunning of het nemen van een besluit op grond van de Wro nadere aandacht behoeven.

De wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid biedt geen absolute veiligheid. Een kleine kans op een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen wordt geacht tot het normaal maatschappelijk risico te behoren. Getracht wordt om door middel van regelgeving de gevolgen zo veel als mogelijk is te beperken.

De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen is neergelegd in het “Besluit transportroutes externe veiligheid”. Deze wetgeving verankert het zogenaamde Basisnet en daarmee is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen per 01-04-2015 vervallen.

Externe veiligheid in relatie tot transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) dat op 01-01-2011 in werking is getreden.

5.3.2 Toetsing bouwplan

Met het initiatief worden daarmee 54 nieuwe kwetsbare objecten gerealiseerd en neemt het aantal aanwezige personen toe. Via de website risicokaart.nl kan voor de locatie worden vastgesteld of er in de directe omgeving inrichtingen, buisleidingen en / of belangrijke transportroutes aanwezig zijn die in het kader van de externe veiligheid van belang zijn. In onderstaande afbeelding is een uitsnede uit de risicokaart te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.PBlaan45-vg01_0008.png"

Afbeelding 8: Uitsnede risicokaart, het plangebied is blauw omcirkeld (risicokaart.nl)

Uit de risicokaart is op de maken dat het plangebied buiten het invloedsgebied van basisnetroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, spoor en water is gelegen. De dichtstbijzijnde buisleiding ligt op ruim 920 m afstand en vormt gezien deze grote afstand geen belemmering voor het initiatief.

Op naastgelegen perceel bevindt zich een inrichting (CARBOGEN AMCIS B.V) laboratorium met ontwikkeling medicijnen). Het plangebied valt buiten de risicocontour van deze inrichting. Dit bedrijf vormt daarmee geen belemmering op het gebied van externe veiligheid.

5.3.3 Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect externe veiligheid.

5.4 Archeologie

5.4.1 Wettelijk kader

In 1992 ondertekende Nederland het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologische erfgoed – kortweg ‘het Verdrag van Malta’ (of Valletta). Sindsdien is het uitgangspunt van het (rijks)beleid dat archeologische waarden volwaardig meetellen in beslissingen over de ruimtelijke inrichting van ons land. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) heeft als doel bodemverstorende activiteiten beter te reguleren. Centraal daarbij staat de verplichting om archeologische waarden in bestemmingsplannen vast te leggen. Gemeenten zijn daarbij bevoegd gezag inzake de omgang met archeologische waarden. Binnen de kaders van rijks- en provinciaal beleid hebben zij de vrijheid naar eigen inzicht financieel en beleidsmatig invulling te geven aan de zorg voor de archeologie binnen hun grondgebied.

Het verdrag is in 2007 wettelijk verankerd in de herziene Monumentenwet 1988. Een deel hiervan is op 1 juli 2016 overgegaan naar de Erfgoedwet. Zowel archeologie als een deel van cultuurhistorie zijn namelijk sinds 1 juli 2016 verankerd in de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt. In juli 2015 nam de Tweede Kamer een amendement op de Omgevingswet aan, waarin gesteld wordt dat gemeente de archeologische dubbelbestemmingen beter moeten onderbouwen. Daarbij is van belang dat de archeologische monumenten aantoonbaar moeten worden gemaakt.

Het archeologisch erfgoed heeft hiermee een prominente plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde "veroorzakerprincipe". Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.

Gemeenten dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan of beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1 en 3.38 Wro altijd rekening te houden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Deze bestemmingsplanverplichting brengt met zich mee dat gemeenten het kader moeten stellen voor de archeologische monumentenzorg. Zij hebben dus een kerntaak in de uitvoering van de archeologische monumentenzorg en moeten bij ruimtelijke besluitvorming het archeologische belang afwegen tegen de andere belangen.

In de afgelopen 8 jaar zijn diverse archeologische onderzoeken binnen de gemeente uitgevoerd en zijn er nieuwe bronnen beschikbaar die relevant zijn voor de archeologische verwachting. Daarom is de archeologische beleidskaart uit 2010 geactualiseerd en heeft er een verfijning plaatsgevonden van het verwachtingenmodel. Dit heeft geresulteerd in een geactualiseerde archeologische beleidskaart die op 25 juni 2020 door de gemeenteraad is vastgesteld. De beleidskaart is vervolgens juridisch vertaald in het bestemmingsplan 'Parapluplan 2020', welke eveneens is vastgesteld door de raad op 25 juni 2020.

5.4.2 Toetsing bouwplan

Transect heeft in november 2020 een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd in het plangebied (zie bijlage 3). Het archeologisch vooronderzoek bestaat hier uit een Archeologisch Bureauonderzoek en een Inventariserend veldonderzoek.

Op basis van het bureauonderzoek is vastgesteld dat het plangebied in het dekzandgebied aan de noordelijke voet van de stuwwallen van de Utrechtse Heuvelrug ligt, in de Gelderse Vallei. Dit dekzandlandschap vormt een zwak glooiend landschap van ruggen, welvingen en vlaktes, waarbij het plangebied zich vermoedelijk op de overgang van een dekzandrug naar een vlakte bevindt. Vanwege een sterke vernatting van het gebied vond in de loop van de Bronstijd in de lagere delen van het landschap veenvorming plaats. De vorming van dit hoogveen leidde tot moerassige omstandigheden, waarbinnen beken stroomden en de dekzandruggen als relatieve hoogtes uitstaken. Deze dekzandruggen en de flanken ervan vormden in dit vernattende landschap zeer geschikte woonplekken voor prehistorische samenlevingen. Het is echter niet bekend hoe het plangebied binnen het dekzandlandschap gelegen heeft. Daarom heeft het plangebied een middelhoge archeologische verwachting. Vindplaatsen kunnen nog goed geconserveerd aanwezig zijn, zeker als ze nog begraven liggen onder intact veen.

De omgeving van het plangebied is in de 13e of 14e eeuw ontgonnen, waarna in de 16e eeuw veenwinning heeft plaatsgevonden. Na afloop van de veenwinning is het gebied opnieuw verkaveld en in gebruik genomen als wei- of akkerland. Uit archeologische onderzoeken in de omgeving van het plangebied blijkt, dat als gevolg van de ontginningen en veenwinning de top van het dekzand (en daarmee eventuele prehistorische resten) verstoord kunnen zijn geraakt. Die kans is ook voor het plangebied aanwezig, hoewel dit niet op grond van feitelijke informatie (bijvoorbeeld grondboringen) kan worden bevestigd. Ook is in de 16e eeuw ten oosten van het plangebied de Boveneinder Grift gegraven in het kader van de turfwinning. Deze is naar het blijkt uit onderzoeken versteend en op verschillende plekken overbrugd, maar in 1933 gedempt. Langs de grift ontstond een bewoningslint aan de oostzijde. Ten westen van de grift, waar het plangebied lag, was echter amper sprake van bebouwing. Dit blijkt uit historische kaarten sinds het begin van de 19 e eeuw. Aangenomen wordt dat dit in de periode ervoor ook zo was. De verwachting op bewoningsresten uit de Nieuwe tijd is zodoende laag.

Uit het veldonderzoek blijkt dat de ondergrond van het plangebied verstoord is geraakt. Het dekzand bevindt zich in het gehele gebied op een hoogte van 5,5-5,7 m NAP en sporen van bodemvorming ontbreken volledig. Daarop ligt abrupt een verstoringslaag. Getuige de informatie uit het bureauonderzoek is deze verstoring het gevolg van de turfwinning in het gebied, gevolgd door de aanleg van de bebouwde kom. Dit resultaat ligt in lijn met de resultaten van onderzoeken in de omgeving van het plangebied. De beperkte mate van intactheid van de bodemopbouw in het plangebied vormen aanleiding de archeologische verwachting in het terrein naar beneden (laag) bij te stellen.

5.4.3 Conclusie

Voor het plangebied zijn in het kader van de voorgenomen sloop en nieuwbouw geen aanvullende maatregelen nodig. Op het moment dat onverhoopt toch archeologische zaken worden aangetroffen, geldt een wettelijke meldingsplicht conform de Erfgoedwet 2016, artikel 5.10 en 5.11, deze vondsten te melden bij de bevoegde overheid (gemeente Veenendaal). Archeologie vormt geen belemmering voor het voorgenomen plan.

5.5 Cultuurhistorie

5.5.1 Wettelijk kader

In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

5.5.2 Cultuurhistorische kenmerken

In 2018 is de cultuurhistorische waardenkaart door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. De cultuurhistorische waardenkaart bestaat uit kenmerkenkaarten voor de disciplines landschap en gebouwde omgeving, uit waardenkaarten voor diezelfde aspecten, uit een viertal themakaarten en uit een integrale ensemblekaart, waarop de gebieden die staan die – samen met de sectorale landschappelijke en gebouwde kaarten – het palet aan cultuurhistorisch erfgoed van de gemeente Veenendaal laten zien.

De thema’s waarop in het bijzonder ingezoomd is, zijn vervening, industrie, religie en militair erfgoed. Deze vier thema’s vormen een belangrijk deel van het ‘verhaal van Veenendaal’, waarvan in wisselende hoeveelheden ook nog relicten in het huidige Veenendaal – ondergronds, landschappelijk of gebouwd – terug te vinden zijn.

5.5.3 Toetsing bouwplan

Het plangebied ligt binnen de vrijwaringszone van een molenbiotoop. Deze gronden zijn mede bedoeld voor het beschermen van de functie van de in de nabijheid van dit gebied voorkomende molen als werktuig en van zijn waarde als beeldbepalend element. Door de maximale bouwhoogte van 6 bouwlagen vormt het initiatief geen belemmering voor de molenbiotoop.

5.5.4 Conclusie

Vanuit cultuurhistorie zijn er geen bezwaren tegen de voorgenomen ontwikkeling.

5.6 Conventionele explosieven

Het is bekend dat in de gemeente Veenendaal tijdens de Tweede Wereldoorlog oorlogshandelingen zijn geweest. Dit houdt in dat er op plaatsen mogelijk conventionele explosieven in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Uit de praktijk is gebleken dat circa 10% van de afgeworpen bommen niet is geëxplodeerd en in de bodem is achtergebleven als blindganger.

De gemeente Veenendaal heeft in mei 2018 beleid ten aanzien van conventionele explosieven vastgesteld. Door het vaststellen van een gemeentelijk beleid wordt geborgd dat activiteiten met betrekking tot CE binnen de gemeente worden getoetst en daar waar nodig beheersmaatregelen kunnen worden genomen en/of voorgeschreven. Het beleid is tevens bedoeld om eenieder die van plan is grondroerende werkzaamheden binnen de gemeente uit te voeren, te verplichten de benodigde acties te ondernemen met betrekking tot de mogelijke aanwezigheid en risico's van CE op de betreffende locatie.

Het opsporen en verwijderen van (mogelijke) CE wordt alleen uitgevoerd om het risico met betrekking tot CE weg te nemen, en daarmee een veilige werkomgeving en leefomgeving te creëren tijdens uit te voeren werkzaamheden of activiteiten. Dit is ook de reden dat de gemeente Veenendaal altijd ingelicht moet worden als er projectmatig bodemroerende activiteiten plaatsvinden binnen gebieden die als verdacht zijn aangemerkt.

Vanwege voortschrijdende inzichten in de gebeurtenissen tijdens de Tweede Oorlog heeft er in 2020 een update van de bodembelastingkaart Conventionele Explosieven plaatsgevonden.

5.6.1 Toetsing bouwplan

Het plangebied is getoetst aan de geactualiseerde bodembelastingkaart en ligt niet binnen verdacht gebied.

5.6.2 Conclusie

Het aspect van conventionele explosieven is geen belemmering voor de realisatie van het voorgenomen plan.

5.7 Ecologie

5.7.1 Wettelijk kader

Voor ecologie moet er bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met soortbescherming gericht en met gebiedsbescherming. De natuurbescherming in Nederland is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming zorgt voor een goede natuurbescherming van planten- en diersoorten, natura 2000-gebieden, en bossen. Sommige plant- en diersoorten worden beschermd omdat ze als kwetsbaar worden gekenmerkt. De Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet, en de Flora- en Faunawet zijn vanaf 1 januari 2017 opgenomen in de Wet natuurbescherming.

De provincie is het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming (Wnb). Hierin worden de soortbescherming en de gebiedsbescherming nader belicht omdat beide voor het bestemmingsplan van belang zijn. De regels die voorheen in de Boswet waren opgenomen zijn binnen het plangebied niet van toepassing omdat het gehele gebied binnen de bebouwde kom ligt. Een nadere beschrijving van dit deel van de wet is dan ook niet opgenomen.

Soortbescherming
Een belangrijk doel van de wet is het beschermen van alle soorten planten- en dieren die in het wild in
Nederland voorkomen. De wet gebiedt dat alle in het wild levende dieren en planten in principe met rust worden gelaten, wat is vastgelegd in de algemene zorgplicht. In de regelgeving heeft de gunstige staat van in stand houding van soorten een prominentere plek gekregen.

De Wet natuurbescherming verdeelt beschermde soorten in twee groepen:

  • Strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn.
  • In de tweede categorie staan andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.

Provincies hebben de mogelijkheid om voor bepaalde soorten aanvullende maatregelen vast te stellen. De provincie Utrecht heeft hiervoor al een lijst opgesteld met prioritaire soorten en aanvullende maartregelen per soort.

Gebiedsbescherming
De gebiedsbescherming is van toepassing op natuurgebieden die door de overheid zijn aangewezen in het kader van de vogelrichtlijn en/of de habitatrichtlijn. De Habitatrichtlijn richt zich op de bescherming van natuurlijke habitats en leefgebieden van aangewezen planten- en dierensoorten. De Vogelrichtlijn richt zich op de bescherming van leefgebied van beschermde vogelsoorten.

Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden (Natura 2000). Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden (inclusief de Habitatrichtlijngebieden) worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben (externe werking).

Indien een negatief effect vermoed wordt dan moet bij de Provincie een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd worden. De Provincie zal naar aanleiding van de aanvraag een beschikking opstellen. De beschikking kan een verbod van het project betekenen of voorwaarden verbinden aan de uitvoer. De Wet natuurbescherming beschermt geen gebieden buiten de natura 2000 gebieden.

Natuurnetwerk Nederland
Naast de volgens de wet aangewezen gebieden kent Nederland het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS). Het NNN is bedoeld voor het ontwikkelen van ecologische zones tussen verschillende natuurgebieden zodat populaties met elkaar in verbinding blijven en versnippering van natuur wordt tegen gegaan. Het is uiteraard niet wenselijk dat een ontwikkeling een verstorende werking heeft op de functie van deze verbindingszones. Deze zones zijn niet beschermd volgens de Wet natuurbescherming maar krijgen planologische bescherming doordat deze in bestemmingsplannen worden opgenomen. Projecten en bestemmingsplannen worden getoetst aan dit provinciale beleid.

5.7.2 Toetsing bouwplan

Lycens heeft een quickscan ecologisch onderzoek uitgevoerd. Hieronder worden de resultaten voor zowel de gebiedsbescherming als de soortenbescherming gedeeld. Het volledige rapport is te zien in bijlage 4.

Gebiedsbescherming

Het plangebied behoort niet tot het Natuurnetwerk Nederland, Groene contour of Natura 2000-gebied. Vanwege de ligging buiten het Natuurnetwerk Nederland en Groene contour, leiden de voorgenomen activiteiten niet tot wettelijke consequenties, omdat de bescherming van het Natuurnetwerk Nederland en Groene contour geen externe werking kent. Een negatief effect op Natura 2000-gebied, als gevolg van de voorgenomen activiteiten, kan op basis van een recentelijk uitgevoerde stikstofberekening uitgesloten worden (zie bijlage 5). Uitvoering van de voorgenomen activiteiten leidt niet tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.

Soortenbescherming

De inrichting en het gevoerde beheer maken het plangebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten, maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het plangebied hoofdzakelijk als foerageergebied, maar mogelijk bezet een beschermd grondgebonden zoogdier er een vaste rust- of voortplantingsplaats, bezet een amfibie er een vaste (winter)rustplaats en nestelen er vogels. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het plangebied en amfibieën bezetten er geen voortplantingsplaats.

Van de in het plangebied nestelende vogelsoorten, is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Bezette vogelnesten zijn beschermd en mogen niet beschadigd of vernield worden. Gelet op de aard van de werkzaamheden kan geen ontheffing verkregen worden voor het beschadigen of vernielen van bezette vogelnesten. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.

Door de voorgenomen activiteiten wordt mogelijk beschermd grondgebonden zoogdier en amfibie verstoord, gedood en wordt een vaste (winter)rust- of voortplantingsplaats van deze diersoorten beschadigd en vernield. Voor de grondgebonden zoogdieren en amfibieën die een vaste (winter)rust- en/of voortplantingsplaats in het plangebied bezetten, en die mogelijk gedood worden, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen ‘doden’ en het ‘beschadigen/vernielen van vaste rust- en voortplantingsplaatsen’. Er moet echter wel gewerkt worden volgens de zorgplicht. Met inachtneming van de zorgplicht, dient lage dichte begroeiing weggehaald te worden buiten de kwetsbare periode van de egel.

Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten, wordt de functie van het plangebied als foerageergebied, voor de in het plangebied foeragerende grondgebonden zoogdieren, vleermuizen, amfibieën en vogels mogelijk licht aangetast, maar dit leidt niet tot wettelijke consequenties in het kader van soortenbescherming.

5.7.3 Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect ecologie. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten. Daarnaast moet gewerkt worden volgens de zorgplicht.

5.8 Geluid

5.8.1 Wettelijk kader

Tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh) is een koppeling gelegd. Dat blijkt uit art. 76 en 76a van de Wgh. Dit betekent dat de geluidssituatie binnen het plangebied moet voldoen aan de voorwaarden uit de Wgh. Als nadere invulling van deze voorwaarden heeft de gemeente Veenendaal de beleidsregel hogere waarden Wgh opgesteld.

In het kader van de Wet geluidhinder liggen er zones rond wegen en spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onderzoek worden gedaan naar de geluidbelasting. Binnen de geluidszone geldt een voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting ter plaatse van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen of terreinen. Hierbij geldt een afzonderlijke toetsing per weg, spoorweg of industrieterrein. Bij overschrijding van de voorkeurswaarde moet worden onderzocht of geluid reducerende maatregelen getroffen kunnen worden, waarbij de volgorde bron- overdracht- en ontvangermaatregelen de voorkeur geniet.

Beleidsregel hogere waarden

Pas als blijkt dat niet aan de voorkeurswaarde kan worden voldaan kan het college van Burgemeester en Wethouders een hogere waarde verlenen (ontheffing van de voorkeurswaarde). Hierbij geldt wel een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde vast te stellen dienen bron- en overdrachtsmaatregelen afgewogen te worden.

In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting. Indien niet aan de inspanningsverplichting kan worden voldaan dient de initiatiefnemer te motiveren waarom dit niet kan of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen.

5.8.2 Toetsing bouwplan

In het kader van voorliggend initiatief is een akoestisch onderzoek naar wegverkeerlawaai uitgevoerd (bijlage 6). In het onderzoek wordt geconcludeerd dat de geluidbelasting vanwege de Bevrijdingslaan, Kleine Beer en Prins Bernhardlaan respectievelijk ten hoogste 57 dB, 50 dB en 52 dB bedragen. De wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden, de maximale hogere waarde van 63 dB niet. Gebleken is dat bronmaatregelen in onderhavige situatie om civieltechnische redenen niet mogelijk en bovendien onvoldoende kosteneffectief zijn. Overdracht maatregelen zijn in de stedelijke omgeving evenmin mogelijk. Voor de Bevrijdingslaan, Kleine Beer en 50 km/uur zone op de Prins Bernhardlaan worden daarom hogere grenswaarden ingevolge de Wet geluidhinder aangevraagd. Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

5.8.3 Conclusie

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect geluid.

5.9 Bedrijven- en milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Der basis hiervoor vormt de Wet milieubeheer. In de VNG handreiking 'bedrijven en milieuzonering' 2009 zijn de aan te houden afstanden opgenomen. Hieraan wordt het plan dan ook getoetst. Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) dienen binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

5.9.1 Toetsing bouwplan

De omgeving van de Prins Bernhardlaan 45 typeert zich als een gemengd gebied. Er is rondom het plangebied sprake van een menging van woningen, bedrijven, detailhandel en verderop centrumfuncties. Om de milieubelasting en -zonering van omliggende bedrijven in beeld te brengen is een onderzoek hiernaar uitgevoerd (bijlage 7). Op het aangrenzende bedrijventerrein zijn diverse functies gevestigd. Voor bedrijven gelden minimale afstanden ter voorkoming van hinder, gebaseerd op de VNG-publicatie ‘Bedrijven en Milieuzonering. De volgende bedrijven zijn beoordeeld:

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.PBlaan45-vg01_0009.png"

Tabel 1: Bedrijven rondom plangebied

De afstand tussen de voorgenomen ontwikkeling en de bedrijven aan de Schoolstraat 98-100 en 11A liggen op voldoende afstand waarmee zij geen belemmering vormen voor het initiatief. Ook is er geen sprake van een omgekeerde werking.

Uit het onderzoek blijkt dat het Autobedrijf J. van de Weerd aan de Prins Bernhardlaan 43 op basis van de vergunde situatie een categorie 2 bedrijf betreft met een richtafstand van 10 m in gemengd gebied. Daarmee vormt het bedrijf geen belemmering voor voorliggend initiatief. Voor het bedrijf zelf is het niet mogelijk om in milieucategorisering te groeien. Hiertoe werken de woningen op de Prins Bernhardlaan 35 t/m 41 reeds belemmerend. Daarmee is er derhalve geen sprake van een belemmering op grond van omgekeerde werking.

Het bedrijf aan de Nieuweweg 2a, Carbogen Amcis, blijkt ook op basis van de vergunde situatie een categorie 4.2 bedrijf. Ten aanzien van belangrijke omgevingsfactoren, waaronder geur, geluid en richtafstand voor gevaar is voldoende bewijs voor handen om een goede ruimtelijke ordening voor de beoogde planlocatie vast te kunnen stellen nu er geen sprake is van hinder of gevaar. Door de specifieke aard van dit bedrijf, de geringe geluid- en geurhinder en de ligging van diverse andere woningen dichter op dit bedrijf kan hier met de huidige afstand toch een goede ruimtelijke ordening en een dito woon- en leefklimaat worden gewaarborgd. Omgekeerd werkt de ontwikkeling niet belemmerend voor het bedrijf. Woningen zoals de Prins Bernhardlaan 35 t/m 41, Nieuweweg 12 t/m 24 en appartementen aan de overzijde van de Nieuweweg zijn dichterbij gelegen en belemmeren dus eerder een eventuele uitbreiding.

Industrielawaai

Omtrent geluid geldt dat er per bedrijf geen directe aanleiding bestaat voor te verwachten hinder. Echter, de planlocatie ligt op een relatief druk en potentieel lawaaiig punt ligt, waarbij ook sprake kan zijn van cumulatie. Gelet op het niet voldoen aan de richtafstanden en diverse historie omtrent het gebied is een akoestisch onderzoek industrielawaai uitgevoerd. De volledige rapportage is opgenomen in bijlage 8. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat het woon- en leefklimaat in de nieuwe woningen gewaarborgd is. Evenmin worden omliggende bedrijven beperkt in de bedrijfsvoering door de aanwezigheid van de nieuwe woningen binnen het plangebied.

 

5.9.2 Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect bedrijven- en milieuzonering.

 

5.10 Luchtkwaliteit

5.10.1 Wettelijk kader

Voor luchtkwaliteit zijn de luchtkwaliteitseisen (hoofdstuk 5.2) van de Wet milieubeheer van kracht. Hierin is vastgelegd dat onder meer ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden en richtwaarden. Deze Wet is nader uitgewerkt in Besluiten en Regelingen, waarvan het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate (nibm), het Besluit gevoelige bestemmingen en de Regeling beoordeling de belangrijkste zijn. Daarnaast is ook het beginsel van een goede en duurzame ruimtelijke ordening van belang.

Niet in betekenende mate (nibm)

Alleen projecten die ‘in betekenende mate’ bijdragen aan de concentraties luchtvervuiling worden getoetst aan de grenswaarden. Er dient te worden onderzocht of een project ‘in betekenende’ mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Het Besluit nibm bepaalt dat een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtvervuiling als deze minder dan 3% van de grenswaarde, ofwel 1,2 microgram per m3. De Regeling nibm is hier een nadere uitwerking van. Hierin is bepaald dat woningbouwprojecten tot 1.500 woningen en kantoren tot 100.000 m 2 zijn vrijgesteld van toetsing aan de wettelijke grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof.

Besluit gevoelige bestemmingen

Kinderen, ouderen en zieken zijn gevoeliger voor luchtvervuiling en worden daarom extra beschermd. Op basis van het Besluit gevoelige bestemmingen gelden voor gevoelige bestemmingen nabij wegen zwaardere beperkingen. Zo mogen binnen 300 meter van rijkswegen en 50 meter vanaf provinciale wegen geen bestemmingen voor langdurig verblijf als kinderdagverblijven, scholen of verzorgingstehuizen worden gebouwd, als de wettelijke grenswaarden worden overschreden. Het Besluit verplicht overheden om onderzoek uit te voeren naar de concentraties stikstofdioxide en fijn stof. Voor gemeentelijke wegen geldt een zwaardere motiveringsplicht.

Concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof

De Omgevingsdienst heeft de concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof voor het jaar 2015 en 2025 berekenend met het rekenmodel GeoMilieu. De wettellijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde ligt op 40 microgram per m3. De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide van 200 microgram per m3 wordt overschreden wanneer de concentraties gemideld op jaarbais boven de 60 microgram per m3 uitkomen.

5.10.2 Toetsing bouwplan

Vanuit een goede ruimtelijke ordening is de huidige luchtkwaliteit ter plaatse getoetst met behulp van de NSL Monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl). Door de metingen ter plaatse te toetsen aan de grenswaarden is gekeken of sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Uit metingen van het dichtstbijzijnde rekenpunt 37705 (aan de Bevrijdingslaan ter hoogte van plangebied) zijn de volgende concentraties naar voren gekomen:

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.PBlaan45-vg01_0010.png"

Tabel 2: Resultaten metingen luchtkwaliteit

De gemeten concentraties stikstofdioxide en fijn stof liggen ruim onder de gestelde grenswaarden.

Ten aanzien van de bijdrage aan luchtkwaliteit is het initiatief van geringe omvang ten opzichte van de benoemde grenswaarde (3%, 1.500 woningen). Op basis van de te verwachten toename aan verkeersbewegingen ten gevolge van het project is te concluderen dat dit project 'niet in betekende mate' bijdraagt aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een nadere toetsing ten aanzien van het aspect luchtkwaliteit kan daarom achterwege blijven.

5.10.3 Conclusie

Het plan is uitvoerbaar met betrekking tot het aspect luchtkwaliteit.

5.11 Mobiliteit

5.11.1 Wettelijk kader

Op 26 november 2020 heeft de raad de Notitie parkeernormen Veenendaal 2020 vastgesteld. De parkeernormen zijn hiermee herzien. In het vastgestelde beleid worden flexibelere parkeernormen toegepast, waardoor er meer maatwerk mogelijk is bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen in Veenendaal. Hierbij wordt meer rekening gehouden met het bestaande stedelijk gebied en met de mogelijkheden om met andere vervoerswijzen te reizen naast de personenauto. Ook worden er fietsparkeernormen geïntroduceerd om de positie van Veenendaal als fietsstad verder te versterken. Tot slot kunnen initiatiefnemers van grote ruimtelijke ontwikkelingen met behulp van een mobiliteitsplan gemotiveerd een reductie op de parkeernormen verdienen door andere vormen van mobiliteit aan te bieden en gebruik te maken van de kwaliteiten die aanwezig zijn in de nabije omgeving van het plangebied.

 

5.11.2 Toetsing bouwplan

Het perceel aan Prins Bernhardlaan 45 ligt volgens de Notitie parkeernormen Veenendaal 2020 in zone 2. In onderstaande tabel zijn de parkeernormen per zone en per type woning weergegeven. De initiatiefnemer beoogt 15 appartementen en 39 studio's te realiseren. Deze 54 woningen hebben een oppervlakte kleiner dan 60 m2. De parkeernorm voor woningen kleiner dan 60 m2 in zone 2 bedraagt 0,4 parkeerplaats per woning. Hiervan is 0,2 parkeerplaats bedoeld voor bezoekers. Wanneer het aantal van 54 vermenigvuldigd wordt met de parkeernorm van 0,4, komt er een totale behoefte van 22 parkeerplaatsen uit. De initiatiefnemer heeft 13 parkeerplaatsen in de nabije omgeving waar het bezoekersaandeel van deze ontwikkeling wordt opgelost. Voor het bewoners parkeren dienen er 54 x 0,2 = 11 parkeerplaatsen op eigen terrein te worden gerealiseerd. De initiatiefnemer beoogd 29 parkeerplaatsen op eigen terrein te realiseren, waardoor er voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn om te voorzien in de parkeerbehoefte van bewoners. Voor fietsers wordt er in het plangebied een fietsenstalling gerealiseerd van 115 m2.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.PBlaan45-vg01_0011.png"

Tabel 3: Parkeernormen Notitie parkeernormen Veenendaal 2020

5.11.3 Conclusie

Het plan voldoet aan de Notitie parkeernormen Veenendaal 2020. Het aspect parkeren vormt dan ook geen belemmering voor de realisatie van de ontwikkeling.

5.12 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r) in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de procedure voor de vormvrije m.e.r.- beoordeling. Voor een aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, zal door de initiatiefnemer een aanmeldnotitie opgesteld moeten worden. Na het indienen van de aanmeldnotitie dient het bevoegd binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbeslissing te nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden. Vervolgens moet de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is vereist als een besluit wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en de besluiten (kolom 4) die daaraan zijn gekoppeld, in gevallen waarin de omvang van activiteiten onder de drempelwaarden (kolom 2 van de D-lijst) liggen.

5.12.1 Toetsing bouwplan

Door Buro SRO is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld waarin belangrijke milieuaspecten in beeld zijn gebracht (bijlage 9). Uit de beoordeling is gebleken dat er geen sprake is van een ontwikkeling welke forse invloed heeft op het milieu in de omgeving. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten.

5.12.2 Conclusie

Verder onderzoek in het kader van het Besluit milieueffectrapportage is niet nodig: het plan is niet m.e.r.-plichtig.

 

5.13 Totaalbeeld aspecten

Uit alle gevoerde onderzoeken komt naar voren dat het bestemmingsplan niet op onacceptabele gevolgen of belemmeringen stuit voor de directe omgeving.

Hoofdstuk 6 JURIDISCHE PLANOPZET

6.1 Inleiding

Het juridisch bindende gedeelte van een uitwerkingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Verbeelding

Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.
Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).
De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het uitwerkingsplan.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

Toelichting

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het uitwerkingsplan maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtsreeks burgers bindende werking.

6.2 De indeling van de planregels

Het gemeentelijk beleid is vertaald in de planregels. Het deelplan bevat normatieve regels, die bindend zijn voor zowel de overheid als de burger. Daarbij is geprobeerd een flexibel stelsel van regels te ontwikkelen zonder daarbij tekort te doen aan eisen van rechtszekerheid. Gekozen is daarom om het aantal bestemmingen op de verbeelding te beperken tot datgene wat noodzakelijk wordt geacht.

Het is voor beide partijen van groot belang, dat de verbeelding en de planregels duidelijke informatie verschaffen. Door het aantal bestemmingen met een minimum te beperken wordt de leesbaarheid en duidelijkheid van zowel de verbeelding als de planregels vergroot. Een leesbaar en duidelijk plan zorgt bovendien voor een plan dat handhaafbaar is.

De indeling van de planregels is als volgt:

6.2.1 Inleidende regels (hoofdstuk 1)

Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige planregels goed te

kunnen hanteren:

  • begrippen: bevat in het plan gebruikte begrippen die uitleg behoeven;
  • wijze van meten: bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van oppervlaktes, percentages, hoogtes, dieptes, breedtes en dergelijke. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling.

6.2.2 Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)

Binnen dit plan komt de volgende bestemming voor:

- Wonen

In paragraaf 6.3 wordt aangegeven wat de gebruiksmogelijkheden en de bouwmogelijkheden zijn.

Indien bestemmingsspecifieke flexibiliteitsregels aan de orde zijn worden deze per artikel opgenomen. Algemene flexibiliteitsregels zijn in hoofdstuk 3 opgenomen.

6.2.3 Algemene regels (hoofdstuk 3)

Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:

  • Anti-dubbeltelregel
  • Algemene bouwregels
  • Algemene gebruiksregels
  • Algemene aanduidingsregels
  • Algemene afwijkingsregels
  • Algemene wijzigingsregels
  • Overige regels

6.2.4 Overgangs- en slotregels (hoofdstuk 4)

In hoofdstuk 4 van de regels is het overgangrecht geformuleerd. De formulering is conform de tekst als in het Bro omschreven. Zonder vergunning opgerichte, dus illegale, bouwwerken vallen niet onder het overgangsrecht. Indien de bouwwerken door wetgeving inmiddels vergunningvrij kunnen worden opgericht, worden deze niet als illegaal beschouwd.

In de slotregel wordt genoemd hoe het plan kan worden aangehaald.

6.3 Bestemmingen

De bestemmingen bestaan uit een opsomming van omschrijvingen die aangeven hoe een bepaalde plek gebruikt mag worden en wat er op een bepaalde plek gebouwd mag worden. Dit wordt respectievelijk opgesomd in de bestemmingsomschrijving en de bouwregels.

In dit uitwerkingsplan is bij de bestemmingsomschrijving het begrip additionele voorzieningen toegevoegd. Deze voorzieningen vormen een onderdeel van de bestemming of functie en zijn daaraan ondergeschikt. Met deze ruime begripsomschrijving worden meerdere voorzieningen aan de bestemmingen gekoppeld om flexibiliteit voor (kleine) bouwwerken in het plan te waarborgen.

Hieronder wordt de voor dit plan geldende bestemming toegelicht. Er wordt aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.

Wonen - W

Gebruiksmogelijkheden

Op de gronden met de bestemming 'Wonen - W' mag natuurlijk gewoond worden. Daarnaast is het direct toegestaan om beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen in hoofd- of bijgebouw tot een maximum van 45 m². Dit gebruik is echter wel aan voorwaarden onderhevig, de voorwaarden worden in specifieke gebruiksregels binnen de bestemming opgenomen.

Binnen het plangebied zijn de volgende woningtypen toegestaan:

  • 1. ter plaatse van de aanduiding [gs] mogen alleen gestapelde woningen worden gebouwd;

Bouwmogelijkheden

Ten opzichte van de oude bestemmingsplannen voor de woongebieden is de bestemmingssytematiek zoals vastgelegd op de verbeelding en de regels ingrijpend gewijzigd. Het gedeelte van een woonperceel waarop hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken kunnen worden gebouwd is bedekt met een bouwvlak. Voorheen werd slechts het gedeelte waarop het hoofdgebouw kon worden gebouwd met een bouwvlak aangeduid. Op de bestemming erf waren vervolgens bijgebouwen toegestaan. De gewijzigde sytematiek houdt verband met de uitgangspunten: uniformering en verruiming van de bouwmogelijkheden.

Nu wordt in de bestemmingsregeling onderscheid gemaakt tussen twee zones:

  • het bouwvlak;
  • gebied voor de voorgevel.

Het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gebouwd worden.

Bij gestapelde woningen zijn de maximale bouwhoogten op de verbeelding aangeduid.

Additionele voorzieningen: gedacht kan worden aan: parkeerplaatsen, tuinen, vijvers, garages, carports, erven etc.

Vrijwaringszone - molenbiotoop (gebiedsaanduiding)

Gebruiksmogelijkheden

De gronden gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'molenbiotoop', zijn primair bestemd voor de aanleg, instandhouding en herstel van molen. Indien strijd ontstaat tussen het belang van molenbiotoop en de overige bestemmingen, prevaleert de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop''.

Bouwmogelijkheden

Om voor de molen vrije windvang te garanderen en het zicht op de molen veilig te stellen geldt binnen de op de verbeelding als molenbiotoop aangeduide gronden dat:

  • 1. binnen een straal van 100 meter, gerekend vanaf het middelpunt van de molen, geen bebouwing of beplanting mag worden opgericht hoger dan het onderste punt van de verticale staande wiek;
  • 2. binnen de straal van 100 tot 400 meter, gerekend vanaf het middelpunt van de molen, geen bebouwing of beplanting mag worden opgericht met een grotere hoogte dan 1/30 van de afstand, gemeten tussen de bebouwing of beplanting en het onderste punt van de verticaal staande wieken van de molen.

Burgemeester en wethouders kunnen onder bepaalde voorwaarden afwijken via omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen (o.a. dat de vrije windvang of het zicht ter plaatse reeds beperkt is). Daarbij is er een omgevingsvergunningsvereiste opgenomen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Hoofdstuk 7 FINANCIEEL-ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID

Tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan kunnen exploitatieplannen (ex. art. 6.12 Wro) worden vastgesteld. Op basis van het exploitatieplan kunnen (plan)kosten worden verhaald. Een exploitatieplan hoeft niet opgesteld te worden als het kostenverhaal ‘anderszins verzekerd’ is, door middel van bijvoorbeeld anterieure overeenkomsten of als de gemeente eigenaar is van de gronden.

Met de aanvrager is een contract getekend, een anterieure overeenkomst. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de ontwikkeling van de locatie en de te ontvangen of te betalen exploitatiebijdrage. Uit de overeenkomst blijkt dat het verhaal van de kosten, inclusief mogelijke planschade, zullen worden gedragen door de initiatiefnemer. Met deze anterieure overeenkomst is het kostenverhaal verzekerd en is het opstellen van een exploitatieplan niet vereist.

Hoofdstuk 8 MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID

8.1 Participatie

Het gemeentelijke beleid is er op gericht om in de voorbereiding op de bestemmingsplanprocedure een participatietraject te volgen. Om in het voortraject inspraak te kunnen hebben worden belanghebbenden uitgenodigd om te participeren in de totstandkoming van het bestemmingsplan. Dit vervangt de ter inzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan. Met de burgerparticipatie wordt eenieder in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van het plan en te reageren op de inhoud.

Vanwege COVID-19 was het niet mogelijk om een fysieke informatieavond te organiseren. Het plan is daarom via een digitaal informatieplatform gepresenteerd die exclusief toegankelijk was voor alle directe omwonenden. Het platform was toegankelijk middels een wachtwoord die opgevraagd kon worden. In totaal hebben 18 bewoners / ondernemers het wachtwoord opgevraagd en daarmee toegang gekregen. Het informatieplatform was toegankelijk van vrijdag 19 maart 2021, 18:00 uur tot zaterdag 20 maart 2021, 18:00 uur. Op het platform werd het plan gepresenteerd met visuele beelden en details van de uitwerking. Bezoekers van het platform konden via een reactieformulier opmerkingen en vragen achterlaten. Op basis van het reactieformulier is één reactie binnen gekomen. Ingenious heeft geantwoord op deze reactie. Verder zijn er geen vragen en opmerkingen ontvangen. Meer informatie over de wijze van participeren, het informatieplatform en de binngenkomen reactie is te vinden in bijlage 10.

8.2 Ontwerp ter inzage legging

Het ontwerp uitwerkingsplan heeft vanaf 8 juli gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de ter inzage termijn is er een zienswijze ingediend. De zienswijze is beoordeeld op ontvankelijkheid en inhoud. Van deze beoordeling is verslag gedaan in de commentaarnota zienswijze ontwerp uitwerkingsplan Prins Bernhardlaan 45, zie bijlage 11. Naar aanleiding van de zienswijze zijn er geen veranderingen aangebracht in het uitwerkingsplan.

Tijdens de ter inzage legging bleken een aantal regels nog niet optmimaal te zijn. Vanuit juridisch technische overwegingen zijn de regels op bepaalde punten gewijzigd. Deze wijzigingen zijn tevens opgesomd in de commentaarnota.