direct naar inhoud van Regels
Plan: Prins Bernhardlaan
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0345.PBernhardlaan-vg01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Prins Bernhardlaan met identificatienummer NL.IMRO.0345.PBernhardlaan-vg01 van de gemeente Veenendaal

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 verbeelding:

de verbeelding van het bestemmingsplan Prins Bernhardlaan, bestaande uit de kaart XX 00-00-00, waarbij gebruik is gemaakt van een ondergrond welke is ontleend aan GBKN-00-00;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 archeologisch onderzoek:

onderzoek verricht door of namens de gemeente, door een dienst, bedrijf of instelling erkend door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) en werkend volgens de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie (KNA);

1.7 archeologisch vooronderzoek:

archeologisch vooronderzoek dat kan bestaan uit locatiegericht bureauonderzoek, booronderzoek, geofysisch prospectieonderzoek, het graven van proefsleuven of een combinatie daarvan. De verschillende vormen van onderzoek worden verricht door een erkende partij en uitgevoerd volgens de desbetreffende specificaties in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA). De resultaten van het onderzoek worden weergegeven en geïnterpreteerd in een rapport. Op basis daarvan beoordeelt de gemeente of een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden kan worden verleend;

1.8 archeologische verwachting:

de aan een gebied toegekende verwachting in verband met de kans op het voorkomen van archeologische relicten in dat gebied;

1.9 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten;

1.10 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of overige bouwwerken;

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak.

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.13 bodemingrepen:

werken en werkzaamheden, waarvan mag worden aangenomen dat zij het bodemarchief kunnen aantasten;

1.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

1.15 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.16 infrastructuur:

(bouwkundige) voorzieningen ten behoeve van (ontsluiting van) de bestemmingen die ingevolge deze regels aan gronden zijn toegekend, zoals aanlegsteigers, (ondergrondse) afvalcontainers, bruggen, duikers, geluidbeperkende voorzieningen, kadewanden, keermuren, lichtmasten, objecten van beeldende kunst, openbaar vervoer haltes, overkappingen, (gebouwde) parkeervoorzieningen, reclameobjecten, stallingsruimten, tunnels, verkeersborden, verkeersgeleiders, verkeersregelinstallaties, vlaggenmasten, vlonders, stuwen, wachthuisjes;

1.17 Monumentenwet:

wet van 23 december 1988 (Staatsblad 638), tot het vaststellen van nieuwe bepalingen voor het behoud van monumenten van bouwkunst en archeologie zoals deze luidt (inclusief wijzigingen) op het tijdstip van in werking treding van dit plan;

1.18 nutsbedrijf:

bedrijf gericht op de productie en/of distributie van drinkwater, electriciteit, gas of warmte en op het telecommunicatieverkeer;

1.19 nutsvoorziening:

(bouwkundige) voorzieningen ten behoeve (de aansluiting op) het openbare net van gas, water, elektriciteit, riolering, stadsverwarming, en het telecommunicatieverkeer, of daaraan gelijk te stellen voorzieningen;

1.20 omgevingsvergunning:

vergunning als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

1.21 ondergronds bouwwerk:

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op tenminste 1,75 m beneden peil;

1.22 openbare ruimte:

de op de verbeelding aangewezen grond, die bestemd is voor verkeer, groen en water;

1.23 overig bouwwerk:

een bouwkundige constructie van enige omvang, geen gebouw zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.24 perceelsgrens:

de grens van een aaneengesloten stuk grond waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten;

1.25 permanent geluiddichte gevel:

een gevelconstructie zonder te openen delen en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB;

1.26 waarde-archeologie 1:

gronden met een zeer hoge archeologische verwachtingswaarde zoals vermeld op de gemeentelijke archeologische maatregelen/beleidskaart;

1.27 waarde-archeologie 2:

gronden (buitengebied) met een hoge archeologische verwachtingswaarde zoals vermeld op de gemeentelijke archeologische maatregelen/beleidskaart;

1.28 waarde-archeologie 3:

gronden (bebouwd gebied) met een hoge archeologische verwachtingswaarde en/of gronden (buitengebied) met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde zoals vermeld op de gemeentelijke archeologische maatregelen/beleidskaart;

1.29 waarde-archeologie 4:

gronden (bebouwd gebied) met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde zoals vermeld op de gemeentelijke archeologische maatregelen/beleidskaart;

1.30 waarde - archeologie 5
1.31 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Wet van 6 november 2008 (Staatsblad 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt (inclusief wijzigingen) op het tijdstip van in werking treding van dit plan;

1.32 Wet geluidhinder:

Wet van 16 februari 1979 (Staatsblad 99), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidt (inclusief wijzigingen) op het tijdstip van in werking treding van dit plan;

1.33 Wet Milieubeheer:

Wet van 13 juni 1979 (Staatsblad 442), houdende regels met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidt (inclusief wijzigingen) op het tijdstip van in werking treding van dit plan;

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de afmetingen, diepte en breedte van overige bouwwerken:

tussen de verst van elkaar gelegen punten van die bouwwerken, horizontaal, dan wel verticaal gemeten.

2.2 de afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens:

de kortste afstand tussen de grens van een bouwperceel en enig punt van het op het bouwperceel voorkomende of nog te bouwen gebouw;

2.3 de afstand tussen gebouwen:

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de brutovloeroppervlakte van een gebouw:

gemeten (op alle bouwlagen) op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, of tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructie, indien de binnenruimte van het gebouw grenst aan de binnenruimte van een ander gebouw;

2.6 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.7 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.8 de hoogte van een bouwlaag:

de horizontale projectie van de ruimte tussen de harten van de vloeren of balklagen.

2.9 de hoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan de as van de windturbine.

2.10 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.11 de lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van scheidingsmuren).

2.12 de ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;

2.13 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.14 het peil:
  • a. voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg;
  • b. voor andere gebouwen en overige bouwwerken: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte terrein.

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Groen - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groen(voorziening);
  • b. park;
  • c. voetpaden;
  • d. plantsoen;
  • e. water;
  • f. objecten van beeldende kunst;

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen

Op gronden met deze bestemming mogen geen gebouwen worden gebouwd

3.2.2 Overige bouwwerken

Voor het bouwen van overige bouwwerken gelden de volgende regels:

Bouwwerken   Eis  
maximum bouwhoogte andere gebouwen en overige bouwwerken   10 m¹  

Artikel 4 Groen - 2

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Groen - 2 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groen(voorziening);
  • b. infrastructuur;
  • c. nutsvoorziening;
  • d. ontsluiting;
  • e. pad;
  • f. park;
  • g. parkeerterrein;
  • h. plantsoen;
  • i. objecten van beeldende kunst;
  • j. een hondenuitlaatvoorzieningen;
  • k. speelvoorzieningen;
  • l. water;
  • m. wegen.
4.2 Bouwregels

Voor het bouwen van (ondergrondse) gebouwen en overige bouwwerken gelden de volgende regels:

Bouwwerken   Eis  
maximum bouwhoogte speelvoorzieningen   5 m¹  
maximum bouwhoogte objecten van beeldende kunst   10 m¹  
maximum bouwhoogte infrastructurele voorzieningen   10 m¹  
maximum bouwhoogte gebouwen voor nutsvoorzieningen   3 m¹  
maximum oppervlakte per gebouw van gebouwen voor nutsvoorzieningen   15 m²  
maximum bouwhoogte overige bouwwerken voor nutsvoorzieningen   10 m¹  
maximum bouwhoogte andere gebouwen en overige bouwwerken   5 m¹  

Artikel 5 Verkeer

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. weg;
  • b. wegverkeer;
  • c. bij de aanduiding (lav) is uitsluitend langzaam verkeer toegestaan (wandel- en/of fietspaden):
  • d. wandel- en/of fietspaden;
  • e. afvalcontainers;
  • f. beeldende kunst;
  • g. geluidscherm en/of geluidwal;
  • h. groen(voorziening);
  • i. infrastructuur;
  • j. nutsvoorziening;
  • k. ontsluiting;
  • l. pad;
  • m. parkeervoorzieningen;
  • n. plantsoen;
  • o. onderdoorgang/tunnel;
  • p. viaduct;
  • q. voorzieningen ten behoeve openbare nutsvoorzieningen;
  • r. water;
  • s. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • t. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • u. kleine faunavoorzieningen;
  • v. overige spoorwegwerken.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Algemeen

Uitsluitend mogen worden opgericht (ondergrondse) gebouwen en overige bouwwerken die ten dienste staan van deze bestemming.

5.2.2 Bouwwerken

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

Op de gronden mogen gebouwen van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, welke ten dienste staan van de bestemmingen zoals genoemd in lid 5.1 ;

Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat zij moeten voldoen aan de maatvoeringseisen, zoals aangegeven in onderstaand schema:

Bouwwerken   Eis  
maximum bouwhoogte beeldende kunstvoorzieningen   10 m¹  
maximum bouwhoogte infrastructurele voorzieningen   10 m¹  
maximum bouwhoogte gebouwen voor nutsvoorzieningen   3 m¹  
maximum oppervlakte per gebouw van gebouwen voor nutsvoorzieningen   15 m²  
maximum bouwhoogte overige bouwwerken voor nutsvoorzieningen   10 m¹  
maximum bouwhoogte afvalcontainers   2 m¹  
maximum oppervlakte afvalcontainers   5 m¹  
maximum bouwhoogte geluidwerende voorzieningen   5 m¹  
maximum bouwhoogte andere gebouwen en overige bouwwerken   5 m¹  
5.3 Specifieke gebruiksregels
5.3.1 Voorwaardelijke verplichting

Voordat ter plaatste van de aanduiding “specifieke bouwaanduiding – voorwaardelijke verplichting” mag worden gebouw, zoals bedoel in 5.2, dient te worden voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. De aanwezig gasleiding, op de verbeelding aangegeven met de dubbelbestemming Leiding – Gas, dient buiten gebruik te zijn gesteld;
  • b. De buiten gebruik stelling dient schriftelijk te zijn bevestigd door de leidingbeheerder.

Artikel 6 Waarde - Archeologie - 1

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 1', aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming van en onderzoek naar de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden.

6.1.1 Rangorderegeling

Indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden als bedoeld in 6.1 en het bepaalde in de artikelen 3 tot en met PM prevaleert de (dubbel)bestemming 'Waarde - Archeologie - 1'.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Op en in de gronden als bedoeld in 6.1 mogen uitsluitend gebouwen en overige bouwwerken worden opgericht ten dienste van de in 6.1 omschreven doeleinden.

6.2.2 Uitzonderingen

In afwijking van het bepaalde in 6.2.1 mogen op of in deze gronden gebouwen en overige bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van de voor deze gronden geldende andere bestemmingen, mits:

  • a. de oppervlakte van de bebouwing niet meer bedraagt dan 100 m² en
  • b. de benodigde bodemingrepen niet dieper gaan dan 0.30 m onder het maaiveld.

6.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats, de fundering en de afmetingen van gebouwen en overige bouwwerken zulks ter voorkoming van onevenredige aantasting van het zicht op en de landschappelijke inpassing van de betreffende waardevolle terreinen, maar ook omdat de exacte begrenzingen van archeologische terreinen niet in alle gevallen vaststaan.

6.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 6.2.1 voor gebouwen en overige bouwwerken ten dienste van de voor deze gronden geldende andere bestemmingen mits uit archeologisch vooronderzoek blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

6.4.1 Verbindende voorschriften

In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan een afwijking via omgevingsvergunning als bedoeld in 6.4 de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een erkende partij op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

6.4.2 Inwinnen advies

Alvorens een beslissing te nemen over een afwijking via omgevingsvergunning als bedoeld in 6.4 winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

6.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Behoudens het bepaalde in 6.5.1 is het in het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige of verwachte archeologische waarden verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op of in de gronden als bedoeld in 6.1 de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren op een diepte van meer dan 0.30 m onder het peil en over een oppervlakte van meer dan 100 m²:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage, kabels, leidingen en rioleringen;
  • b. het aanbrengen en het verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  • c. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • f. het slopen van bouwwerken en van werken, geen bouwwerken zijnde.

6.5.1 Uitzonderingen

Het in 6.5 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  • a. in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • b. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

De bepaling in 6.5 op grond waarvan géén omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is vereist voor werken en werkzaamheden over een oppervlakte van 100 m2 of minder geldt niet indien in de periode van 24 maanden voor de datum van voorgenomen werken of werkzaamheden deze bepaling van toepassing is geweest op aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 meter van het onderhavige terrein.

6.5.2 Toelaatbaarheid van werken en werkzaamheden

Werken en werkzaamheden als bedoeld in 6.5, zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. door de uitvoering daarvan, dan wel de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, danwel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en;
  • b. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat de archeologische waarden van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld:
    • 1. dat de archeologische waarden in voldoende mate zijn zekergesteld;
    • 2. dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 3. dat de archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad.

6.5.3 Inwinnen advies

Alvorens omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in 6.5 winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen terzake deskundige.

6.6 Wijzigingsbevoegdheid
6.6.1 Wijziging bestemmingsvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan zodanig te wijzigen dat:

  • a. het bestemmingsvlak naar ligging wordt verschoven;
  • b. het bestemmingsvlak naar omvang wordt vergroot of verkleind;
  • c. het bestemmingsvlak van de verbeelding wordt verwijderd;
  • d. aan (een deel van) het bestemmingsvlak een andere archeologische verwachtingswaarde wordt toegekend;

6.6.2 Inwinnen advies

Over de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in 6.6.1 winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen deskundige.

Artikel 7 Waarde - Archeologie - 4

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 4', aangewezen gronden zijn behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming van en onderzoek naar de in de grond aanwezige of verwachte archeologische waarden.

7.1.1 Rangorderegeling

Indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden als bedoeld in 7.1 en het bepaalde in de artikelen 3 tot en met PM prevaleert de (dubbel)bestemming 'Waarde - Archeologie - 4'.

7.2 Bouwregels
7.2.1 Algemeen

Op en in de gronden als bedoeld in 7.1 mogen uitsluitend gebouwen en overige bouwwerken worden opgericht ten dienste van de in 7.1 omschreven doeleinden.

7.2.2 Uitzonderingen

In afwijking van het bepaalde in 7.2.1 mogen op of in deze gronden gebouwen en overige bouwwerken worden gebouwd ten behoeve van de voor deze gronden geldende andere bestemmingen, mits:

  • a. de oppervlakte van de bebouwing niet meer bedraagt dan 10.000 m² en
  • b. de benodigde bodemingrepen niet dieper gaan dan 0.50 m¹ onder het maaiveld.

7.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de plaats, de fundering en de afmetingen van gebouwen en overige bouwwerken zulks ter voorkoming van onevenredige aantasting van het zicht op en de landschappelijke inpassing van de betreffende waardevolle terreinen, maar ook omdat de exacte begrenzingen van archeologische terreinen niet in alle gevallen vaststaan.

7.4 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 7.2.1 voor gebouwen en overige bouwwerken ten dienste van de voor deze gronden geldende andere bestemmingen mits uit archeologisch vooronderzoek blijkt dat de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.

7.4.1 Verbindende voorschriften

In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan een afwijking via omgevingsvergunning als bedoeld in 7.4 de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een erkende partij op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

7.4.2 Inwinnen advies

Alvorens een beslissing te nemen over een afwijking via omgevingsvergunning als bedoeld in 7.4 winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen ter zake deskundige.

7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Behoudens het bepaalde in 7.5.1 is het in het belang van de archeologische monumentenzorg en ter voorkoming van onevenredige aantasting van aanwezige of verwachte archeologische waarden verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden op of in de gronden als bedoeld in 7.1 de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren op een diepte van meer dan 0.50 m¹ onder het peil en over een oppervlakte van meer dan 10.000 m²:

  • a. het uitvoeren van graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, het roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage, kabels, leidingen en rioleringen;
  • b. het aanbrengen en het verwijderen van diepwortelende beplantingen;
  • c. het ophogen en egaliseren van gronden;
  • d. het verlagen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
  • e. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • f. het slopen van bouwwerken en van werken, geen bouwwerken zijnde.

7.5.1 Uitzonderingen

Het in 7.5 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  • a. in het kader van archeologisch vooronderzoek en het doen van opgravingen, mits verricht door een ter zake deskundige;
  • b. waarmee is of mag worden begonnen op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

De bepaling in 7.5 op grond waarvan géén omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is vereist voor werken en werkzaamheden over een oppervlakte van 10.000 m² of minder geldt niet indien in de periode van 24 maanden voor de datum van voorgenomen werken of werkzaamheden deze bepaling van toepassing is geweest op aangrenzende terreinen of terreinen op een afstand van minder dan 25 meter van het onderhavige terrein.

7.5.2 Toelaatbaarheid van werken en werkzaamheden

Werken en werkzaamheden als bedoeld in 7.5, zijn slechts toelaatbaar, indien:

  • a. door de uitvoering daarvan, dan wel de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen één of meer archeologische waarden van de betreffende gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, danwel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en;
  • b. vooraf door aanvrager van de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een rapport op basis van de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie is overgelegd waaruit blijkt dat de archeologische waarden van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld:
    • 1. dat de archeologische waarden in voldoende mate zijn zekergesteld;
    • 2. dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 3. dat de archeologische waarden hierdoor niet of niet onevenredig worden geschaad.

7.5.3 Inwinnen advies

Alvorens een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden te verlenen als bedoeld in 7.5 winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen terzake deskundige.

7.6 Wijzigingsbevoegdheid
7.6.1 Wijziging bestemmingsvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan zodanig te wijzigen dat:

  • a. het bestemmingsvlak naar ligging wordt verschoven;
  • b. het bestemmingsvlak naar omvang wordt vergroot of verkleind;
  • c. het bestemmingsvlak van de verbeelding wordt verwijderd;
  • d. aan (een deel van) het bestemmingsvlak een andere archeologische verwachtingswaarde wordt toegekend;

7.6.2 Inwinnen advies

Over de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in 7.6.1 winnen burgemeester en wethouders advies in van een door hen aan te wijzen deskundige.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 9 Algemene bouwregels

9.1 Ondergronds bouwen

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken geldt, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, dat deze uitsluitend toegestaan zijn binnen de bouwvlakken, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen die ook buiten de bouwvlakken zijn toegestaan.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Vormen van verboden gebruik

Als gebruik in strijd met de bestemming als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, geldt in ieder geval:

  • a. het gebruik van bouwwerken voor een seksinrichting;
  • b. de permanente bewoning van recreatiewoningen, kampeermiddelen en andere onderkomens en gebouwen die niet voor permanente bewoning bestemd zijn;
  • c. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
  • d. het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor kampeermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden;
  • e. het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
  • f. het gebruik van niet-bebouwde grond voor het opslaan, storten of bergen van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;

10.2 Ondergrondse werken

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen

Artikel 11 Algemene afwijkingsregels

11.1 Maatvoering

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  • b. de regels van het plan ten behoeve van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding. De afwijking mag ten hoogste 5 m¹ bedragen;
  • c. de regels van het plan om toe te staan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ bedraagt;
  • d. de regels van het plan ten aanzien van de maximum (bouw)hoogte van gebouwen om toe te staan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische installaties wordt vergroot, mits de vergroting leidt tot een hoogte welke niet meer bedraagt dan 1,2 maal de maximum (bouw)hoogte van het betreffende gebouw.

11.2 Geen onevenredige afbreuk

De in 11.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits:

  • a. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • b. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 12 Algemene wijzigingsregels

12.1 Algemeen

Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan wijzigen ten aanzien van:

  • a. het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste
    5 m¹ mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de verbeelding;
  • b. het aanpassen van opgenomen regels in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van het plan, worden gewijzigd.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken
13.1.1 algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

13.1.2 Vergroten inhoud

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 13.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 13.1.1 met maximaal 10%.

13.1.3 Uitzondering

Het bepaalde in 13.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

13.2 Overgangsrecht gebruik
13.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

13.2.2 Strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 13.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

13.2.3 Onderbroken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in 13.2.1 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

13.2.4 Uitzondering

Het bepaalde in 13.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Prins Bernhardlaan

Behoort bij het besluit van de raad der gemeente Veenendaal

d.d. tot vaststelling van het bestemmingsplan Prins Bernhardlaan

Mij bekend,

de griffier.