direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Julianastraat 1
Status: onherroepelijk
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0345.Julianastraat1-oh01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Op 20 september 2018 is het bestemmingsplan Woongebieden 2018 door de raad van de gemeente Veenendaal vastgesteld. In dit bestemmingsplan, is door middel van het toekennen van een wijzigingsbevoegdheid de mogelijkheid gecreëerd om onder voorwaarden de bestemming Dienstverlening te wijzigen naar de bestemming Wonen. Daarmee worden de gebieden daadwerkelijk steeds meer woongebieden.

Door FMP Vastgoed B.V. is een aanvraag ingediend om op het perceel aan Julianastraat 1 een kleinschalig appartementencomplex te realiseren met 21 appartementen. Voorliggend wijzigingpslan voorziet in de wijziging van het vigerende bestemmingsplan en voorziet daarmee in de juridische regeling voor de medewerking aan de realisatie van de 21 appartementen.

1.2 Ligging plangebied

Het kleinschalige appartementencomplex wordt gerealiseerd op het perceel bekend als gemeente Veenendaal, sectie D, nummer 8739, plaatselijk bekend Julianastraat 1. De locatie grenst aan de zuidzijde aan de achtertuinen van woningen aan de Zandstraat. Ten noorden bevindt zich de woning aan Julianastraat 3. In dit pand is ook een hobbyspeciaalzaak gevestigd. Ten oosten grenst het plangebied aan de Julianastraat en aan de westzijde grenst het aan een hofje van 7 woningen aan de J.P.C. Leinweberstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Julianastraat1-oh01_0001.png"

Afbeelding 1: Betreffende perceel plangebied (blauw gearceerd).

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Julianastraat1-oh01_0002.png"

Afbeelding 2: Ligging van het plangebied binnen de gemeente Veenendaal.

1.3 Vigerend(e) plan(nen)

Op de locatie is het bestemmingsplan “Woongebieden 2018” van kracht. In dit bestemmingsplan heeft het plangebied de bestemming “Dienstverlening". De volgende gebiedsaanduidingen zijn tevens van toepassing op het perceel: 'Milieuzone - Grondwaterbeschermingsgebied', 'Vrijwaringszone - Molenbiotoop' en 'Wetgevingszone - Wijzigingsgebied'. Binnen deze laatst genoemde gebiedsaanduiding is het mogelijk om gebruik te maken van de opgenomen wijzigingsbevoegdheid. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Dienstverlening' te wijzigen in 'Wonen' onder de volgende voorwaarden:

  • a. de dienstverlenende activiteit ter plaatse is of wordt beëindigd en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet;
  • b. het wijzigingsplan voldoet aan de uitgangspunten van een goede ruimtelijke ordening, één en ander toegelicht in een ruimtelijke onderbouwing;

Daarnaast valt het plangebied binnen het bestemmingsplan “Parapluplan 2020” en heeft het binnen dat plan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - Hoog'. Het bouwen van het appartementencomplex is strijdig met de vigerende bestemming 'Dienstverlening'. Daarom moet er een wijzigingsplan worden opgesteld.

1.4 Leeswijzer

Het wijzigingsplan is als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 2 is de bestaande situatie beschreven;
  • In hoofdstuk 3 volgt vervolgens een beschrijving van het beleidskader dat van toepassing is op het wijzigingsplan;
  • In hoofdstuk 4 is het bouwplan beschreven evenals de parkeerbehoefte;
  • In hoofdstuk 5 zijn hierna de relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld;
  • Hoofdstuk 6 beschrijft het juridische deel van het plan;
  • In hoofdstuk 7 komt de economische uitvoerbaarheid aan bod;
  • In hoofdstuk 8 tenslotte zijn de resultaten uit overleg en inspraak besproken en behandeld.

Hoofdstuk 2 Bestaande situatie

2.1 Ruimtelijke structuur

De Julianastraat kenmerkt zich door eenvoudig, kleinschalige woningbouw met kappen uit de jaren '30. Jaren '30 huizen zijn robuuste huizen die bestaan uit strakke blokvormige bouwmassa's die door uitspringende onderdelen worden onderbroken. In de Julianastraat zie je dit terug in de vorm van erkers aan de voorzijde. Door de strakke blokvormige bouwmassa's is de samenhang in de straat vrij groot.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Julianastraat1-oh01_0003.png"

Afbeelding 3: Straatbeeld Julianastraat

Op de te herontwikkelen locatie aan het begin van de Julianastraat staat op dit moment een grote loods van ongeveer 1000 m2 waarin een meubelwinkel is gevestigd. Naast de grote massa aan bebouwing past de loods niet in het huidige straatbeeld. Met de voorgenomen ontwikkeling komt hier verandering in.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Julianastraat1-oh01_0004.png"

Afbeelding 4: Bestaande bebouwing plangebied

2.2 Functionele structuur

Door het opstellen en vaststellen van dit wijzigingsplan komt de bestemming 'Dienstverlening' te vervallen. De bestemming 'Wonen' komt hiervoor in de plaats. Wonen past binnen het karakter van de omgeving en sluit aan op het gevoerde beleid om wonen binnen de woongebieden te laten prevaleren.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Hoofddoel van het nationale ruimtelijke beleid is om ruimte te scheppen voor verschillende ruimtevragende functies. Het beperkte oppervlak dat Nederland ter beschikking staat, maakt het nodig dit op een efficiënte en duurzame wijze te doen en niet alleen in kwantitatieve, maar ook in kwalitatieve zin. Bundeling van verstedelijking is een beleidsstrategie die het Rijk hanteert. Er wordt op deze manier optimaal gebruik gemaakt van de ruimte die in het bestaande bebouwde gebied aanwezig is.

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) in werking getreden. Deze visie vervangt verschillende nota's, zoals:

  • de Nota Ruimte;
  • de Structuurvisie Randstad 2040;
  • de Nota Mobiliteit;
  • de MobiliteitsAanpak;
  • de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving.

Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.

In de SVIR staan de plannen voor ruimte en mobiliteit. Het Rijk stelt heldere ambities voor Nederland in 2040; een visie hoe Nederland er in 2040 voor moet staan. Dit doet het Rijk op basis van de (inter)nationale ontwikkelingen die de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven zowel bovengronds als ondergronds richting 2040 bepalen. Zo werkt het Rijk aan een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland.

Het ruimtelijke en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten.Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:

  • de concurrentiekracht vergroten door de ruimtelijk-economische structuur van Nederland te versterken. Dit betekent bijvoorbeeld een aantrekkelijk (internationaal) vestigingsklimaat;
  • de bereikbaarheid verbeteren;
  • zorgen voor een leefbare en veilige omgeving met unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden.

De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren.

Navolgende afbeelding geeft aan wat de ambities van het Rijk voor Nederland in 2040 zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Julianastraat1-oh01_0005.png"

Afbeelding 5: Kaart ambitie Nederland 2040 (bron: SVIR)

3.1.2 Nationale Omgevingsvisie (Ontwerp)

Op 20 juni 2019 is het ontwerp van de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) verschenen. De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving. Hoewel het om een ontwerpvisie gaat, kan wel alvast getoetst worden of de ontwikkeling in lijn is met het toekomstige beleid.

De NOVI heeft maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het 'Besluit algemene regels ruimtelijke ordening' (Barro) bevestigt in juridische zin de kaderstellende uitspraken uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en bevat nadere regels waar bestemmingsplannen aan moeten voldoen. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden, met uitzondering van de artikelen 2.3.6, 2.6.9, 3.2 en 3.5 en titel 2.13. Het kabinet zal in de SVIR vaststellen dat voor een beperkt aantal onderwerpen de bevoegdheid om algemene regels te stellen zou moeten worden ingezet. Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, Hoofdwegen en hoofdspoorwegen, Elektriciteitsvoorziening, Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, Primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte). Het rijk beëindigt de rol bij nationale landschappen, rijksbufferzones en het verstedelijkingsbeleid. In de structuurvisie worden de rijksdoelen en nationale belangen limitatief beschreven. Binnen het plangebied zijn geen onderdelen van Barro aanwezig en hiermee behoeft het geen specifieke aandacht in het onderhavige wijzigingsplan.

3.1.4 Ladder voor duurzame verstedelijking

De 'ladder voor duurzame verstedelijking' is in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geïntroduceerd en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Overheden dienen op grond van het Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen standaard te motiveren. De Ladder voor duurzame verstedelijking is gewijzigd per 1 juli 2017.

Indien de nieuwe stedelijke ontwikkeling voorzien wordt buiten het bestaand stedelijk gebied, dient dat nadrukkelijk te worden gemotiveerd in de toelichting. Tevens wordt de mogelijkheid geboden in een om de toepassing van de Ladder door te schuiven naar het uitwerkings- of wijzigingsplan. De verwachting is dat de Ladder met deze wijziging beter hanteerbaar zal zijn, beter aansluit bij het geheel aan vereisten aan een toelichting bij bestemmingsplannen en tot minder onderzoekslasten zal leiden.

De Ladder als motiveergrond voor ruimtelijke plannen is aangescherpt, maar wordt lichter in het gebruik. Gemeenten moeten plannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken, motiveren volgens de Ladder. Het doel van de Ladder is zorgvuldig en duurzaam ruimtegebruik, met oog voor de toekomstige ruimtebehoefte en ontwikkelingen in de omgeving. De Ladder geeft daarmee invulling aan het nationaal ruimtelijk belang gericht op een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij ruimtelijke besluiten.

Het plan omvat de realisatie van 21 appartementen, en is daarmee een stedelijke ontwikkeling. Het betreft echter een binnenstedelijke ontwikkeling. Op dit moment is er op de locatie van het plangebied een meubelloods gevestigd. Nadat deze loods gesloopt is, kunnen de appartementen gerealiseerd worden. De meubelloods in een gebied met overwegend een woonfunctie wordt vervangen door een appartementencomplex. De behoefte naar betaalbare woningen is groot in Veenendaal, zoals blijkt uit diverse beleidsstukken die in dit hoofdstuk aan bod komen. In Veenendaal zal in de woningbehoefte door middel van inbreiding gerealiseerd moeten worden voorzien. De locatie aan Julianastraat 1 is in het bestemmingsplan 'Woongebieden 2018', reeds aangewezen als mogelijke inbreidingslocatie middels de toegekende wijzigingsbevoegdheid. Met voorliggend plan wordt uitwerking gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid en wordt voorzien in de behoefte naar nieuwe woningen op een inbreidingslocatie in Veenendaal.

3.1.5 Overig wettelijk kader

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is diverse (milieu)wetgeving van toepassing, waaronder de Wet luchtkwaliteit, de Erfgoedwet, de Wet natuurbescherming, besluit externe veiligheid, Wet geluidhinder, etc. Ook op deze aspecten zal in hoofdstuk 5 nader worden ingegaan.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Structuurvisie 2013-2028

Op 4 februari 2013 heeft Provinciale Staten van de provincie Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) 2013-2028 vastgesteld. De nieuwe structuurvisie dient ter vervanging van de Structuurvisie Utrecht 2005-2015.

In de PRS is het ruimtelijk beleid voor de periode tot 2028 beschreven. De provincie geeft aan welke doelstellingen van provinciaal belang worden geacht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe uitvoering wordt gegeven aan dit beleid. De PRS richt zich op de volgende drie pijlers:

  • een duurzame leefomgeving;
  • vitale dorpen en steden;
  • landelijk gebied met kwaliteit.

Deze pijlers leiden tot twee belangrijke beleidsopgaven, namelijk het accent op de binnenstedelijke opgave en het behouden en versterken van de kwaliteiten van het landelijk gebied. Dit zijn opgaven die nodig zijn om Utrecht aantrekkelijk te houden als vestigingsplaats.

Behouden en versterken kwaliteit landelijk gebied

Utrecht wil de kwaliteit van haar landelijk gebied behouden en versterken, zowel voor
het landelijk gebied zelf, als voor het stedelijk gebied. De binnenstedelijke opgave vraagt als contramal ook om een aantrekkelijk en bereikbaar landelijk gebied met hoge kwaliteit van landschap, natuur en recreatieve voorzieningen. De zware terugval van financiële middelen voor natuur en recreatie om de stad wil de provincie onder andere opvangen door hier rood-voor-groenconstructies mogelijk te maken. De cultuurhistorische waarden van onder meer de linies, de buitenplaatsen en het agrarische landschap dragen bij aan een aantrekkelijk landelijk gebied. De landbouw is een belangrijke drager van het agrarische cultuurlandschap. Die rol vergt ruimte voor een economisch duurzame landbouw. De aanwezigheid van zo'n 1,2 miljoen inwoners biedt afzetmogelijkheden voor de producten die dit oplevert. Bij dit alles is het kunnen beleven van rust en ruimte van belang.

Accent op de binnenstedelijke opgave

In het ruimtelijk beleid maakt de provincie de hoofdkeuze om in te zetten op de binnenstedelijke ontwikkeling. Het streven is dat ten minste twee derde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. Daarom is het belangrijk dat er aandacht is voor deze kwaliteit. De provincie wil stimuleren dat overheden en marktpartijen zich gezamenlijk inspannen om de binnenstedelijke opgave te realiseren.

Beleidsmatig is dit vertaald in een ruimtelijke afbakening van bebouwingskernen door zogeheten rode contouren. De verstedelijkingsambities moeten plaatsvinden binnen de rode contouren. Efficiënt, intensief, meervoudig en duurzaam gebruik van de ruimte speelt hierbij een belangrijke rol. Het bovengenoemde is van toepassing op het plangebied omdat het in z’n geheel binnen de rode bebouwingscontour ligt (zie bijgaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Julianastraat1-oh01_0006.png" Afbeelding 6: Rode contour Veenendaal (bron: Structuurvisie, provincie Utrecht).

Wonen

De provincie Utrecht heeft een programma van 68.000 woningen opgenomen in de PRS. Het totale woningbouwprogramma voor de regio Zuid Oost bedraagt 6.500 woningen. Circa 95% van dit regionale programma kan worden gerealiseerd binnen de rode contouren. Op provinciaal niveau bedraagt dit percentage ruim 80%. Daarmee wordt voldaan aan de ambitie om ten minste twee derde deel in het bestaand stedelijk gebied (binnen de rode contouren) te realiseren. Het woningbouwprogramma is tot stand gekomen na overleg met gemeenten, op basis van bestaande plannen en nog beschikbare (binnenstedelijke) capaciteiten en de, grotendeels uit de Ontwikkelingsvisie NV Utrecht voortkomende, uitbreidingslocaties. De (gemiddelde) woningproductie in de afgelopen jaren en prognosecijfers over de woningbehoefte zijn daarbij gebruikt als referentie. Het is een indicatief programma, waarvan wordt verwacht dat realisatie in de PRS-periode haalbaar is. De voortgang van dit woningbouwprogramma wordt jaarlijks gemonitord en om de vier jaar herijkt op basis van de dan bekende gegevens en inzichten. Dit kan indien nodig leiden tot aanpassing van het programma en de uitbreidingslocaties.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Julianastraat1-oh01_0007.png"

Tabel 1: Woningbouwprogramma 2013-2028.

Om te voorkomen dat te veel soortgelijk aanbod op eenzelfde moment op de markt komtt, is het van belang dat gemeenten onderling in regionaal verband hun plannen qua inhoud en planning afstemmen waarbij de ladder voor duurzame verstedelijking wordt gehanteerd (zie paragraaf 3.1.4).

3.2.2 Provinciale Omgevingsvisie (Ontwerp)

Gedeputeerde Staten hebben op 17 maart 2020 besloten de ontwerpen van de Omgevingsvisie en -verordening van de provincie Utrecht en het bijbehorende milieueffectrapport (planMER) ter inzage te leggen. In de Omgevingsvisie worden de integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie Utrecht vastgelegd tot 2050.

De provincie Utrecht zet in op een gezonde en veilige leefomgeving, aan de hand van zeven samenhangende beleidsthema's:

  • 1. Stad en land gezond
  • 2. Klimaatbestendig & waterrobuust
  • 3. Duurzame energie
  • 4. Vitale steden & dorpen
  • 5. Duurzaam gezond & veilig bereikbaar
  • 6. Levend landschap erfgoed & cultuur
  • 7. Toekomstbestendige natuur & landbouw

De ambities en keuzes zijn gebiedsgericht samengevat per regio. De regio Foodvalley, waar Veenendaal onderdeel van is, ligt binnen de provincies Utrecht en Gelderland en bestaat uit acht gemeenten.

Voor deze regio wordt een verstedelijkingsstrategie gegeven als regionale uitwerking van het beleid. Daaruit blijkt dat de woningbehoefte in Foodvalley het aanbod overtreft en ook de prognoses laten een groei zien. In de periode 2019 tot 2040 moeten er binnen het Utrechtse gedeelte van Foodvalley 7.000 tot 8.000 woningen worden gebouwd om tegemoet te komen aan de geprognotiseerde woningbehoefte. Hiervan zijn 3.500 woningen opgenomen in de bestaande plancapaciteit. Er moet dus nog ruimte voor 3.500 tot 4.500 extra woningen worden gezocht. In de gemeente Veenendaal is er op de korte termijn voldoende plancapaciteit om het grootste gedeelte van haar woningbouwopgave te realiseren. Dit gebeurt in Veenendaal-Oost en in de nabijheid van station Veenendaal-Centrum. Na circa 2030 bereikt de gemeente Veenendaal letterlijk de grenzen van haar groei. Voor de langere termijn is het noodzakelijk om in de regio op zoek te gaan naar nieuwe locaties voor integrale ontwikkeling van wonen en werken, bij voorkeur rondom knooppunten.

De aanvullende behoefte aan werklocaties binnen het Utrechtse gedeelte van Foodvalley tot 2030 is 6 tot 9 hectare. De inzet van de provincie is vooral gericht op herstructurering, verduurzaming en efficiënter ruimtegebruik van bestaande bedrijventerreinen.

Bij ontwikkelingen in het landelijk gebied in de regio Foodvalley speelt onder meer het belang van de bodemdaling in het Binnenveld, het militair erfgoed van de Grebbelinie, (nieuwe) natuur en innovaties op het gebied van circulaire landbouw, voedselproductie en gezondheid.

3.2.3 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Bij de structuurvisie hoort ook de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV). De PRV is gelijktijdig met de PRS vastgesteld en bevat regels voor gemeenten. De gemeenten moeten deze regels in acht nemen bij het maken van ruimtelijke plannen. De regels zijn nodig om het provinciale ruimtelijke beleid te kunnen realiseren. De regels zoals deze zijn opgenomen in de Provinciale Ruimtelijke Verordening hebben met name betrekking op ontwikkelingen in stedelijk gebied of in het landelijk gebied. Onder het stedelijk gebied vallen die gronden die volgens de kaart 'Wonen en werken' als stedelijk gebied zijn aangewezen. Daarnaast kan een ruimtelijk plan bestemmingen en regels bevatten voor verstedelijking. De toelichting op het ruimtelijk plan bevat een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met energiebesparing en het toepassen van duurzame energiebronnen. Indien het ruimtelijk plan betrekking heeft op grootschalige verstedelijking bevat de toelichting een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overstromingsgevaar.

3.2.4 Herrijking PRS/PRV

Provinciale Staten van Utrecht hebben in februari 2013 bij de vaststelling van de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 en de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 besloten deze vierjaarlijks te herijken. Op 24 mei 2016 hebben Gedeputeerde Staten (GS) van Utrecht de eerste herijking als ontwerp vastgesteld. In de eerste herijking worden diverse wijzigingen voorgesteld. Het gaat veelal om verduidelijkingen, aanpassingen aan andere beleidsdocumenten, gewijzigd Rijksbeleid, updates van programma's e.d.. Er zijn enkele grotere (beleids)wijzigingen opgenomen over experimenteerruimte, duurzame energie, kernrandzones, detailhandel en landbouw. De overige centrale thema's zijn ongewijzigd gebleven. Provinciale Staten van Utrecht namen op 12 december 2016 een besluit over de vaststelling van deze herijking.

In de PRS is onder andere verwezen naar de Cultuurhistorische Atlas van de provincie Utrecht (CHAT). Deze geeft een overzicht van de bekende archeologische vindplaatsen. De provincie stimuleert dat gemeenten in hun ruimtelijk beleid de waarde van archeologische vindplaatsen te borgen.

Daarnaast is er in de PRV opgenomen dat stiltegebieden als provinciaal ruimtelijk belang worden gerekend, maar doorvertaald moeten worden in de gemeentelijke plannen.

3.2.5 Provinciale Omgevingsverordening (Ontwerp)

Tegelijkertijd met de ontwerp-Omgevingsvisie hebben Gedeputeerde Staten positief besloten over de ontwerp-Omgevingsverordening. In de ontwerp-Omgevingsverordening staan de regels die nodig zijn om het beleid uit de Omgevingsvisie uit te voeren. In de verordening zijn alle regels voor de leefomgeving van circa 20 verordeningen samengebracht naar één verordening.

De omgevingsverordening bevat een verstedelijkingsverbod voor landelijk gebied, tenzij in de verordening anders bepaald. Voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen stedelijk gebied, geeft de verordening instructieregels voor onder meer woningbouw. Woningbouw dient te passen in het door gedeputeerde staten vastgestelde programma woningbouw en woningbouw mag niet leiden tot extra bodemdaling. Daarnaast worden er instructieregels gegeven voor een omgevingsplan dat betrekking heeft op bedrijventerreinen, kantoren en detailhandel.

Een omgevingsplan waarin nieuwe ontwikkelingen zijn voorzien waarborgt dat de nieuwe ontwikkelingen niet leiden tot een toename van de knelpunten in de bereikbaarheid. Bij voorkeur leiden de nieuwe ontwikkelingen tot een afname van knelpunten in de bereikbaarheid.

Tot slot bevat de omgevingsverordening specifieke instructieregels voor een Omgevingsplan betrekking heeft op een locatie binnen onder andere de Cultuurhistorische hoofdstructuur, Stiltegebied, Overstroombaar gebied, een boringsvrije zone, beschermd natuurgebied, of een geluidscontour van een provinciale weg.

3.2.6 Provinciaal Kantorenbeleid

In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 is aangekondigd dat vanwege de grote leegstand op de kantorenmarkt de provincie met gemeen- ten en andere partijen in overleg gaat om te komen tot afspraken over het terugdringen van de nog niet benutte plancapaciteit. In de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 is bepaald dat een ruimtelijk plan vanaf dat moment (2013) geen bestemmingen en regels mag bevatten die voorzien in nieuwvestiging van zelfstandige kantoren. Daarbij wil de provincie stimuleren dat op bestaande kantorenlocaties kansen voor herontwikkeling, transformatie en functie- wijziging worden benut.  Dit heeft vervolgens geleid tot het vaststellen van een Provinciale Aanpak Kantorenleegstand. Eén van de activiteiten daarin is de vaststelling van een thematische structuurvisie. Deze is vastgesteld op 1 februari 2016. In deze thematische structuurvisie beschrijft de provincie het ruimtelijke beleid met betrekking tot de reductie van planologische overcapaciteit voor de nieuwvestiging van kantoren in vigerende bestemmingsplannen en met betrekking tot de herbestemming en transformatie van kantoren in de provincie Utrecht. Deze thematische structuurvisie bevat aanvullend beleid ten opzichte van de (integrale) PRS en de PRV. Met ingang van 1 september 2016 heeft de provincie een voorontwerp inpassingsplan ter inzage gelegd, waarin de kantorencapaciteit op diverse Utrechtse bedrijvenlocaties, waaronder de locaties De Vendel en De Batterijen te Veenendaal, wordt ingeperkt.

In de op 12 december 2016 vastgestelde herijking van de PRS en PRV is het provinciale beleid ten aanzien van kantoren aangescherpt. Op grond van dit herijkte beleid mogen in een ruimtelijk besluit geen bestemmingen worden opgenomen ten behoeve van nieuwvestiging van zelfstandige kantoren, tenzij het zelfstandige kantoren betreffen met een lokaal vestigingsgebied en deze niet gevestigd kunnen worden in bestaande gebouwen of binnen bestaande plancapaciteit. Een ruimtelijk besluit kan wel voorzien in nieuwvestiging van een ondergeschikt kantoor, indien het bvo van het ondergeschikte kantoor minder bedraagt dan 2.000 m2. Voor zover het bvo van het ondergeschikte kantoor meer bedraagt dan 2.000 m2, moet deze oppervlakte voor de hoofdfunctie economisch noodzakelijk zijn en regionaal zijn afgestemd.

3.2.7 Provinciaal Bodem-, Water- en Milieuplan

Het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 (BWM-plan) legt het beleid op basis van de provinciale wettelijke taken voor bodem, water en milieu vast voor de periode 2016-2021. Het BWM-plan richt zich op vier belangrijke maatschappelijke opgaven: waterveiligheid en wateroverlast, schoon en voldoende oppervlaktewater, ondergrond en leefkwaliteit stedelijk gebied. Vanaf 2016 is al het bodem-, water en milieubeleid in één integraal plan opgenomen. De opgaven vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) maken onderdeel uit van dit plan. Het plan dient als een bouwsteen voor de toekomstige Omgevingsvisie en is vastgesteld op 7 december 2015.

In het Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021 van de provincie Utrecht staat wat de provincie de komende jaren samen met haar partners wil bereiken op het gebied van Bodem, Water en Milieu. De uitwerking van dit beleid staat beschreven in de Uitvoeringsagenda Bodem-, Water- en Milieuplan 2016-2021.

De provincie Utrecht richt zich op het behouden en verbeteren van een aantrekkelijk woon-, werk- en leefklimaat. Dit betekent dat de provincie werkt aan:

  • een robuust bodem- en watersysteem;
  • bodem-, water- en milieukwaliteiten die passend zijn voor de functie van een gebied, zoals landbouw, recreatie of natuur;
  • een duurzaam gebruik van de fysieke leefomgeving;
  • een gezonde leefomgeving die een positieve bijdrage levert aan de economische en maatschappelijke ontwikkelingen in de regio.

Het Provinciaal BWM-plan bevat geen specifieke informatie over de gemeente Veenendaal. Wel ligt Veenendaal gezien de bijbehorende kaarten in een overstroombaar gebied. Dit betekent dat bij een eventuele doorbraak van de keringen Veenendaal te maken krijgt met overstromingen. De provincie draagt zorg voor het overstromingsgevaar en de overstromingsrisico's en neemt zowel preventieve als reactieve maatregelen.

Voor de gemeente Veenendaal zal dit betekenen dat bij ruimtelijke plannen rekening moet worden gehouden met het robuuster maken van het regionale watersysteem. Onderdeel hiervan is het opnemen van regels ten behoeve van de vrijwaringszone versterking regionale waterkering. Ook dient er rekening te worden gehouden met een eventuele versterking of reconstructie van de regionale keringen. Bovendien vraagt de provincie om te voorkomen dat binnen ruimtelijke plannen een verslechtering van het oppervlaktewater wordt veroorzaakt. Dit beleid is doorvertaald in de PRS en PRV.

Daarnaast valt een deel van de gemeente Veenendaal binnen de Deltabeslissing zoetwater. Het uitgangspunt hiervan is dat Rijk, regio, en gebruikers samen verantwoordelijk zijn voor het voorkomen van watertekorten en verslechtering van de waterkwaliteit. Uit de bijbehorende verbeeldingen blijkt dat Veenendaal deels binnen een grondwaterbeschermings- en infiltratiegebied ligt. Dit betekent onder meer dat bij functiewijzigingen rekening moet worden gehouden met het waterwinbelang en er geen verslechtering van de kwaliteit van het water optreedt.

Op het gebied van milieu dient de gemeente Veenendaal rekening te houden met het opgestelde beleid omtrent onder andere luchtkwaliteit en geur. De provincie stimuleert dat gemeenten bij ruimtelijke keuzes rekening houden met de aanwezige milieubelasting en deze niet aantasten. Hiermee wordt een gezonde leefomgeving nagestreefd.

3.2.8 Natuurvisie

In de provincie Utrecht komen veel natuurwaarden voor. Het groene netwerk draagt bij aan het welbevinden en de gezondheid van inwoners waardoor mensen graag in Utrecht wonen en werken. De keerzijde in stedelijk Utrecht is de infrastructuur die de landschappen en natuurgebieden doorsnijdt. De economische activiteiten hebben een negatief effect op de natuur. Voor een robuuste natuur met een duurzame instandhouding is daarom natuurbeleid opgesteld.

De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is inmiddels omgedoopt tot Natuurnetwerk Nederland (NNN), het aaneengesloten stelsel van natuurgebieden. Ook natuur in agrarische en stedelijke gebieden krijgen meer aandacht. Soorten van dieren en planten dienen beschermd te worden en het stoppen van de teruggang van de biodiversiteit heeft prioriteit. Verdroging en stikstofuitstoot zijn knelpunten, en natuurgebieden zijn nog onvoldoende aaneengesloten. Het integraal benaderen van het natuurbeleid met bijvoorbeeld landbouw, recreatie, en bosbeheer zal dit moeten verbeteren. Ook bodem, water, milieu, erfgoed, en cultuurhistorie zijn pijlers die kansen bieden voor een betere natuur.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Julianastraat1-oh01_0008.png" Afbeelding 7:Natuurnetwerk Nederland (bron: Natuurvisie 2017, provincie Utrecht).

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regio FoodValley

Tot 1 januari 2011 werd met de gemeenten Wageningen, Ede, Rhenen en Veenendaal samengewerkt in een verband onder de naam WERV. Dit samenwerkingsverband is per 1 januari 2011 opgegaan in een nieuwe samenwerkingsvorm onder de naam regio FoodValley, dit betreffen de vier WERV gemeenten aangevuld met de gemeenten Renswoude, Barneveld, Nijkerk en Scherpenzeel.

In 2011 was FoodValley nog een abstract begrip met aan de verre horizon het beeld van een economisch krachtige, vitale en duurzame groene regio, waar het goed wonen, werken, leren en recreëren is. Anno nu is dat visioen geworden tot een nationaal én internationaal sterk beeld van Regio FoodValley, waarin Ondernemers, Onderwijs- en onderzoeksinstellingen en Overheid eensgezind optrekken. De drie O’s hebben de ambitie om met elkaar een economische topregio tot stand te brengen en uit te groeien tot hét agrofoodcentrum van Europa. Ze hebben daarvoor in 2015 de Strategische Agenda 2015-2019 vastgesteld, waarin het ideaalbeeld FoodValley regio 2025 is geformuleerd en afspraken zijn gemaakt over de inzet van de regionale partners. De Strategische Agenda is vervolgens uitgewerkt in een Uitvoeringsprogramma, waarin projecten zijn benoemd die een bijdrage kunnenleveren aan de in de agenda geformuleerde en door de samenwerkingspartners omarmde opgaven:

  • Verbeteren kennisinteractie
  • Uitbouwen global pipelines
  • Vergroten innovatiekracht
  • Branding en marketing
  • Versterken fysiek en sociaal duurzame leefomgeving.

Het Uitvoeringsprogramma Triple Helix Regio FoodValley is een dynamisch programma: afgeronde projecten worden afgevoerd en nieuwe projecten en initiatieven worden toegevoegd. Op dit moment omvat het programma in totaal 26 projecten (zie tabel), waarvan er 11 door overheden worden opgepakt. overheidsprojecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Julianastraat1-oh01_0009.png"

De uitdaging voor Regio FoodValley en de daaraan deelnemende gemeenten ligt in het optimaliseren van het woon-, werk- en leefklimaat in deze regio. De gemeenten zijn daarvoor verantwoordelijk. Deze gezamenlijke opgave is in de regionale portefeuillehoudersoverleggen ‘Economie en Werkgelegenheid’ en ‘Ruimtelijke Ontwikkeling, Wonen en Mobiliteit’ uitgewerkt in werkprogramma’s. Daarbij wordt ook samengewerkt met maatschappelijke organisaties, die geen vaste plaats hebben in de triple helix stuurgroep.

 

3.3.2 Visie "Natuurlijk Ontwikkelen"

Gemeenten en waterschap zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het verwerken van neerslag en het inzamelen en zuiveren van afvalwater. De achtentwintig gemeenten en het waterschap in de regio Vallei en Veluwe hebben op 22 oktober 2015 via het Platform Water gezamenlijk een visie uitgebracht over omgaan met hemelwater en gebruikt water.

De visie geeft richting aan de manier waarop kan worden omgegaan met veranderingen en ontwikkelingen met betrekking tot klimaat, geneesmiddelen in afvalwater, technologische innovaties en de rol van de overheid. De visie bevat gidsprincipes, handelingsperspectieven en praktijkvoorbeelden en is tot stand gekomen tijdens een aantal discussiebijeenkomsten. De betrokken organisaties zien de visie als middel om in dialoog te komen met belanghebbenden in de regio, gericht op kansen.

3.3.3 Waterbeheerprogramma 2016-2021

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Vallei en Veluwe. In het Waterbeheerprogramma 2016-2021 (vastgesteld op 30 september 2015) is de koers van het waterschap bepaald. Het gewenste resultaat hiervan zijn: veilige dijken, droge voeten, en voldoende en schoon water. Het programma wenst een gezamenlijke aanpak om de waterveiligheid, zoetwatervoorziening, en het opvangen van klimaatveranderingen te waarborgen.

In het plan zijn zes ambities uitgewerkt die de kerntaken vormen voor het waterschap:

  • 1. het plangebied beschermen tegen overstromingen: verantwoordelijkheid nemen voor de bescherming en instandhouding van de dijken, en proactief opereren door met een veilige ruimtelijke inrichting en gevolgbeperking bewustzijn en betrokkenheid te vergroten.
  • 2. zorgen voor de juiste hoeveelheid water: waterbeheer op gemeentelijk niveau te organiseren zodat er geanticipeerd kan worden op voorziene klimaatveranderingen. Er wordt ingezet op watersparen (en niet op aanvoeren of accepteren) en bij wateroverlast wordt er eerst gekeken naar mogelijkheden om het water vast te houden en te bergen.
  • 3. zorgen voor een goede oppervlaktewaterkwaliteit: er dient te worden voldaan aan de oppervlaktewaterkwaliteit zoals is bepaald in de Kaderrichtlijn Water (KRW). Hierbij wordt ingezet op het sturen van landelijk en stedelijk gebied via kwaliteitsbeelden, voor een goede invulling van ecologie en landschap.
  • 4. het scheiden van schoon en vuil water: scheiden van schoon en vuil water aan de bron biedt mogelijkheden om klimaatveranderingen op te vangen en heeft een positief effect op het terugwinnen van grondstoffen en energie. Afvalwater wordt ingeperkt om ecologische schade te voorkomen.
  • 5. de hoogst mogelijke waarde halen uit water: het terugbrengen van reststromen van het watersysteem in de economie, door energieneutraal te worden in 2025 en bijvoorbeeld fosfaatgehaltes terug te dringen.
  • 6. het beheren van de afvalwaterketen en het watersysteem: de hele waterhuishouding aan te sturen als één systeem vanuit een integrale en gezamenlijke benadering. Door oppervlakte-, grond- en afvalwater als één systeem te benaderen kan er efficiënter gewerkt worden.

Voor Veenendaal is relevant dat de Slaperdijk een zogenaamde droge kering is die lokaal bescherming biedt tegen overstromingen. Deze dijk vertraagt water indien de Grebbedijk bij Wageningen doorbreekt.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Strategische Visie Veenendaal 2040

Op 26 oktober 2017 heeft de raad de Strategische Visie voor Veenendaal in 2040 vastgesteld. Hierin zijn de kernambities voor de toekomst van Veenendaal opgenomen. Veenendalers kiezen voor een versterking van de woonfunctie en richten hun blik naar de regio. Dat betekent dat de ambities zich primair richten op het versterken van de woon- en leefomgeving, met in het kielzog de arbeidsmarkt gericht op wonen en arbeidsintensieve bedrijvigheid. Dit is in lijn met de trend werken volgt wonen. Ook de blik naar buiten die de voorkeur heeft van de Veenendaalse gemeenschap is in lijn met een belangrijke trend: die van lokale gebondenheid naar regionale samenwerking.

Algemene conclusie van de demografische ontwikkelingen is dat Veenendaal in de toekomst niet alleen maar de groei hoeft te accommoderen, maar zich ook kan toeleggen op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Van kwantiteit naar kwaliteit! Deze kwaliteiten moeten een diverse bevolkingsgroep aanspreken.

Veenendaal moet zich in de toekomst dus richten op kwaliteit in plaats van op kwantiteit. En –in lijn met de wensen van inwoners– moet Veenendaal zich bovenal concentreren op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en leefomgeving. Dat betekent dat Veenendaal moet zorgen dat het slim omgaat met de ruimte door intensivering van de woonbebouwing, herontwikkeling en functieverandering en voldoende aandacht blijft houden voor groen.

Onderdeel van een aantrekkelijke woonomgeving is een goede bereikbaarheid van arbeidsplaatsen. Veenendaal richt zich daarom in de toekomst niet op ruimte-intensieve en arbeidsextensieve bedrijvigheid, maar op arbeidsintensieve bedrijven. Kortom, de visie stelt vooral eisen aan de kwaliteit van nieuwe of herontwikkelingen en spreekt zich niet uit over kwantitatieve doelstellingen. Deze richting – Veenendaal als leefstad met een sterke, regionale binding – werken we uit aan de hand van vier thema’s. Juist binnen deze thema’s liggen de grootste maatschappelijke veranderingen. Per thema zijn de volgende kernambities geformuleerd:

  • 1. Netwerksamenleving: “niet alleen, maar samen” met ruimte voor ieders eigen identiteit;
  • 2. (Samen) leven: Veenendaal met excellent woonklimaat;
  • 3. Digitale wereld: Veenendaal heeft een hoogwaardige duurzaam bedrijfsleven met arbeids- en kennisintensieve bedrijven en een bruisend multifunctioneel centrum;
  • 4. Duurzaamheid: Veenendaal heeft in 2040 de transitie naar een duurzame gemeente afgerond.

3.4.2 Structuurvisie Veenendaal 2025

De Structuurvisie geeft de ruimtelijke en verkeerskundige visie op Veenendaal in 2025. De visie geeft hierbij de hoofdlijnen van de beoogde ontwikkeling weer. Zij is geformuleerd aan de hand van de volgende tien ambities:

  • 1. Zichtbare en sterke historische identiteit;
  • 2. woon- en werkgebieden met eigen karakters;
  • 3. heldere routes met duidelijke entrees;
  • 4. brandpunten in de stad;
  • 5. groene stad;
  • 6. aantrekkelijke oonwijken;
  • 7. goed gebruik van de beschikbare ruimte;
  • 8. bereikbare economische gebieden;
  • 9. een fietsende stad;
  • 10. goed openbaar vervoer.

Voor elk van deze ambities is verwoord hoe deze bereikt kan worden.

De visie is ook verbeeld in een Structuurkaart. Deze geeft het beeld van de gewenste ontwikkeling van de stad als geheel.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Julianastraat1-oh01_0010.png" Afbeelding 8: Kaart structuurvisie Veenendaal 2025 (bron: structuurvisie Veenendaal 2025).

3.4.3 Omgevingsvisie Veenendaal 2030 (Ontwerp)

De raad van de gemeente Veenendaal heeft op 28 mei 2020 ingestemd met de ontwerp-Omgevingsvisie. De Omgevingsvisie 2030 is een plan op hoofdlijnen dat alle strategische beleidsplannen zal vervangen die gaan over de fysieke leefomgeving, zoals het milieubeleidsplan, het gemeentelijk verkeers- en vervoersplan en de structuurvisie. De inhoud van de Strategische Visie 2040, die de gemeenteraad in 2017 vaststelde, is de basis geweest voor de omgevingsvisie.

De Omgevingsvisie zet in op een koerswijziging van kwantiteit naar kwaliteit: beter en slimmer inrichten van de leefomgeving met gebruik van innovatie, kennis en creativiteit. Bij ieder initiatief moeten afwegingen worden gemaakt. Voor Veenendaal staan hierbij de principes gezondheid, duurzaamheid en veiligheid voorop. Voor nieuwe ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving wordt in de Omgevingsvisie 2030 het volgende afwegingskader gegeven:

  • 1. Ruimtelijke ontwikkelingen moeten een bijdrage leveren aan een Gezonde, Duurzame en Veilige leefomgeving. Elke nieuwe ontwikkeling is een kans om hier aan bij te dragen. Zo zal ook de gewenste groei van Veenendaal moeten bijdragen aan deze doelen.
  • 2. We kiezen voor meervoudig boven enkelvoudig ruimtegebruik, zodat de beperkte ruimte optimaal wordt benut.
  • 3. We voorkomen dat negatieve gevolgen van ontwikkelingen afgewenteld worden op de omgeving. We beoordelen ruimtelijke ontwikkelingen integraal en in relatie tot de omgeving.

Daarnaast bevat de Omgevingsvisie 2030 specifieke opgaven en doelstellingen voor de thema's Gezond duurzaam en veilig, Bouwen en wonen, Groen natuur en water, Mobiliteit, Economie, Milieu, en er worden aanvullende opgaven en doelstellingen voor het centrum gegeven.

3.4.4 Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan 2017-2020

Het Gemeentelijk Riolerings- en Waterplan (GRWP) beschrijft hoe de gemeente haar zorgtaken voor afvalwater, hemelwater, grondwater en oppervlaktewater uitvoert.

De watertaken van de gemeente bestaan uit het inzamelen en afvoeren of verwerken van stedelijk afvalwater en hemelwater. Voor zover doelmatig neemt de gemeente maatregelen tegen grondwateroverlast en zorgt zij samen met het waterschap Vallei en Veluwe dat het stedelijk oppervlaktewater schoon, veilig en beleefbaar is.

Bewoners en bedrijven hebben ook een taak. Zo moeten zij zelf voor de voorzieningen op hun perceel zorgen. In sommige gebieden en situaties moeten zij ook het hemelwater bergen en verwerken of afvoeren, of zelf maatregelen nemen tegen grondwaterproblemen.

In dit GRWP zijn speerpunten benoemd die de komende planperiode extra aandacht krijgen. Het meest omvangrijk is het scheiden van vuil water en schoon hemelwater, ook op particulier terrein. In een groot deel van Veenendaal ligt een gemengd rioolstelsel, waarbij het vuile en schone water door dezelfde buis wordt afgevoerd. De gemeente zet het vervangen van de gemengde rioolstelsels door gescheiden systemen voort. Het schone hemelwater wordt van de riolering afgekoppeld. Het helpt om wateroverlast tegen te gaan en de gemeente klimaatbestendig te maken. Daarnaast is het goed voor het milieu.

3.4.5 Groenstructuurplan

Het doel van het groenstructuurplan is als volgt te formuleren:

  • 1. De samenhang van het groen met de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische patronen versterken;
  • 2. met het groen de herkenbaarheid en identiteit van de openbare ruimte vergroten;
  • 3. de gewenste groenstructuur formuleren en realiseren volgens de opgestelde visie;
  • 4. groen bij nieuwe ontwikkelingen als bouwsteen en leidend principe gebruiken;
  • 5. accenten in het groen aanbrengen overeenkomstig de plaats en het niveau.

Er wordt een onderscheid gemaakt naar groen op twee niveaus: de hoofdgroenstructuur en het groen binnen wijken. Ten aanzien van de hoofdgroenstructuur is het doel de identiteit en de kwaliteit van de afzonderlijke elementen te vergoten, waarbij de aanwezige of gewenste samenhang (structuur) tussen de verschillende elementen en patronen als kader geldt. De hoofdgroenstructuur bestaat uit de volgende onderdelen: de Grift, de oude linten, pleinen, parken, begraafplaatsen en sportparken, de binnenring, de Rondweg, 't Goeie Spoor / Industrielaan / Wageningselaan, de snelweg A12, de spoorlijnen en de entrees.

3.4.6 Milieukwaliteitsplan 2017

Het Milieukwaliteitsplan beschrijft de milieuambities van de gemeente Veenendaal die moeten leiden tot een integraal milieubeleid. Het plan is vastgesteld op 30 maart 2017. In het plan zijn hoofddoelen geformuleerd die integraal opgepakt worden:

  • 1. Een gezonde en veilige leefomgeving;
  • 2. Een energieneutraal Veenendaal in 2035;
  • 3. Gebiedsgericht milieubeleid (bouwstenen voor een integrale Omgevingsvisie);
  • 4. Veenendaal werkt aan een circulaire economie;
  • 5. Veenendaal is voorbereid op klimaatverandering;
  • 6. Veenendaalse bewoners, bedrijven en organisaties zetten zich in voor een duurzame samenleving.

In deze periode koerst de gemeente Veenendaal naar een samenleving die in balans is, een duurzame samenleving. Om deze samenleving te bereiken wil Veenendaal de milieuthema's integraal, dus in samenhang met elkaar en met medeneming van ruimtelijk en economische ontwikkelingen bezien. De gemeente wil proactief handelen, doelgroepen op maat benaderen en de verantwoordelijkheid nemen om zelf een voorbeeldfunctie te vervullen.

Om de aanwezige kansen in het versterken van de milieu-inbreng in ruimtelijke planvorming te benutten is het noodzakelijk dat naast de strategie inzichtelijk wordt wat per sectoraal milieuthema de bijdrage kan zijn aan het optimaliseren van de lokale leefomgevingskwaliteit. Het gaat in het milieukwaliteitsplan vooral om bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid, duurzaamheid, klimaat, energie, afval, water en biodiversiteit.

In de periode tot 2020 wil de gemeente Veenendaal zichtbare voortgang boeken op:

  • Integrale en gecoördineerde milieu- en duurzaamheidscommunicatie, waarin de leefstijl van onze inwoners en het creëren van een netwerk centraal staat;
  • Het faciliteren van de huidige duurzame initiatieven en het stimuleren van nieuwe;
  • Maatschappelijk verantwoorde inkoop; in elke aanbesteding aandacht voor energiebesparing, duurzame energie, het vermijden van onnodige autokilometers en/of schone vervoersvormen en circulariteit;
  • Het op projectmatige basis centraal stellen van onze milieu- en duurzaamheidsambities bij vergunningverlening, toezicht en handhaving;
  • Meer en beter samenwerken met de gemeenten van de Regio FoodValley, de gemeenten uit het gebied van Waterschap Vallei en Veluwe en de gemeenten die aangesloten zijn bij de Omgevingsdienst Regio Utrecht, de provincie Utrecht en de EBU.

3.4.7 Duurzaamheidsbeleid

De wettelijke eisen voor energiezuinigheid van het Bouwbesluit hebben betrekking op thermische isolatie, de energieprestatie (EPC) en milieuprestatie (MPG). Aanvullend heeft de gemeente Veenendaal beleid opgesteld voor duurzaamheid in het programmaplan "Energieneutraal Veenendaal 2035" (30 maart 2017). De gemeente geeft uitwerking aan de volgende ambities en doelstellingen:

  • Veenendaal is energieneutraal in 2035: streven naar energie neutrale woningen en wijken. Het streven is naar energieneutraliteit (EPC=0 of beter: Nul Op de Meter). Deze woningen moeten energieneutraal zijn en niet afhankelijk van gas.
  • Veenendaal is energieneutraal in 2035: stimuleren schonere voertuigen. Voor de inrichting van de openbare ruimte moet rekening gehouden worden dat bewoners een elektrische auto hebben en willen opladen.
  • Veenendaal is voorbereid op klimaatverandering: ontwikkelingen worden minimaal waterneutraal uitgevoerd, groen wordt strategisch ingezet voor hemelwaterafvoer en koeling in de stad.

De gemeente vindt het daarbij belangrijk dat bij nieuwe ontwikkelingen de volgende onderwerpen aan de orde komen bij het thema duurzaam bouwen:

  • Toepassen van een prestatie-instrument voor duurzaam bouwen;
  • Mogelijkheden om het dak te benutten voor warmte-opslag, waterberging, het bufferen van fijnstof of energiewinning;
  • Natuurvriendelijke maatregelen aan of rond het gebouw;
  • Geen koper, lood of zink gebruiken voor de hemelwaterafvoer;
  • Toepassen van duurzaam hout;
  • Energiezuinige terrein- en gebouwverlichting.

3.4.8 Programma Economie

Op het thema economie is een stevige visie ontwikkeld waarin 3 hoofddoelen zijn benoemd, namelijk:

  • iedereen aan het werk;
  • ruim baan voor ondernemen;
  • we zijn de Beste Binnenstad van Nederland.

Deze hoofddoelen zetten de stippen op de horizon voor 2025. Het zijn idealen die steeds als baken dienen bij alle keuzes die gemeente Veenendaal maakt maakt en acties die worden ondernomen.
De hoofddoelen bepalen de koers. Daarnaast bepalen de subdoelen de tussenstations die ons uiteindelijk naar het eindpunt brengen. Voor de subdoelen zijn streefwaarden benoemd, waarbij niet alle waarden hetzelfde ambitieniveau hebben. Binnen het programma economie legt gemeente Veenendaal de lat op de volgende onderdelen wat hoger:


ICT profilering
Na de teloorgang van de industrie hebben we een beweging gemaakt naar diversiteit in sectoren. Dit
gaf ons in die periode kracht, omdat we niet langer afhankelijk waren van 1 sector. Het risico van die
eenzijdige afhankelijkheid bleek te groot toen velen hun baan en inkomstenbron verloren na vertrek
van grote ondernemingen. Het sterke ondernemerschap heeft veel Veenendalers weer op de been
geholpen en uiteindelijk vonden we een economische kracht in diversiteit.
We staan nu echter weer op een keerpunt. De diversiteit breekt ons nu op, omdat het voor veel
ondernemers niet helder is wat Veenendaal te bieden heeft. Het ontbreekt aan een economisch profiel met bijbehorende faciliteiten, afzetmarkt en arbeidskapitaal. Een profielkeuze biedt dus grotere
kansen om bedrijvigheid aan te trekken en gericht en duurzaam vorm en inhoud te geven aan het
ondernemersklimaat.
De keuze voor een ICT-profiel biedt een meerwaarde voor Veenendaal en FoodValley. ICT levert
bedrijven mogelijkheden om mee te groeien met trends en ontwikkelingen in de markt. Innovatie is de
voorwaarde om in de huidige markt het hoofd boven water te houden. ICT is een innovatieve sector op zich en een sector die innovatie in andere sectoren kan ondersteunen. Wij zijn ervan overtuigd dat
andere sectoren hiervan mee kunnen profiteren en hebben hierbij ook aandacht voor de techniek en
technologiebedrijven die goed vertegenwoordigd zijn in Veenendaal.
Door in deze periode eerst stevig in te zetten op profilering leggen we een belangrijke voedingsbodem
om ook op de overige doelen op het gebied van werkgelegenheid en ondernemen duurzaam effecten
te gaan bereiken.


Beste Binnenstad
Om Veenendaal op de kaart te zetten, zodat we interessant worden voor ondernemers, hoger opgeleid arbeidspotentieel en de regio moeten we onze sterke kanten beter tonen. Veenendaal leidt aan een imagoprobleem. Bescheidenheid is een goede Veenendaalse eigenschap, maar het helpt ons niet verder als dat leidt tot onwetendheid over onze sterke punten bij de buitenwereld. Een van die punten is ons winkelcentrum. Op dit moment investeren we fors in onze binnenstad, zowel op het gebied van wonen als cultuur en winkelcentrum. Dat mag gezien worden. Meedoen aan een landelijke competitie biedt kansen om de ogen van Nederland op ons gericht te krijgen en om onze eigen focus op vooruitgang scherp te houden.


Betere facilitering ondernemers
Als we willen dat de samenleving eigen verantwoordelijkheid neemt, moeten we die samenleving daar
ook de ruimte toe bieden. Dat begint met een heldere en transparante communicatie over wat rechten,
plichten en mogelijkheden zijn. Dit geldt ook voor onze houding naar ondernemers. We willen
belemmeringen uit de weg ruimen zodat de samenleving de handschoen op kan pakken en
verantwoordelijkheid kan tonen.

3.4.9 Archeologisch en Cultuurhistorisch beleid

Gemeenten dienen bij de vaststelling van een bestemmingsplan of beheersverordening als bedoeld in artikel 3.1 en 3.38 Wro altijd rekening te houden met in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. Deze bestemmingsplanverplichting brengt met zich mee dat gemeenten het kader moeten stellen voor de archeologische monumentenzorg. Zij hebben dus een kerntaak in de uitvoering van de archeologische monumentenzorg en moeten bij ruimtelijke besluitvorming het archeologische belang afwegen tegen de andere belangen.

In de afgelopen 8 jaar zijn diverse archeologische onderzoeken binnen de gemeente uitgevoerd en zijn er nieuwe bronnen beschikbaar die relevant zijn voor de archeologische verwachting. Daarom is de archeologische beleidskaart uit 2010 geactualiseerd en heeft er een verfijning plaatsgevonden van het verwachtingenmodel.

In juli 2015 nam de Tweede Kamer een amendement op de Omgevingswet aan, waarin gesteld wordt dat gemeente de archeologische dubbelbestemmingen beter moeten onderbouwen. Daarbij is van belang dat de archeologische monumenten aantoonbaar moeten worden gemaakt. Op de archeologische waardenen verwachtingskaart is door middel van historische bronnen voor deze specifieke erven aangetoond dat er resten van vroegere bewoning, van vóór 1832, aangetroffen kan worden. Daarmee is de verwachting aantoonbaar en voldoet de vermelding dus aan de nieuwe eisen onder de Omgevingswet. De verwachting ten aanzien van WON, zoals schuttersputjes, loopgraven, tankversperringen, wapenopstellingen, zijn als attentie aanduiding op de kaart opgenomen.

3.4.10 Welstandsnota 2017

Het welstandsbeleid van de gemeente Veenendaal is opgesteld vanuit de overtuiging dat het belang van een aantrekkelijke gebouwde omgeving behartigd dient te worden. Door het ontwikkelen van beleidsregels voor de welstandsadvisering zet de gemeente haar visie op het ruimtelijk kwaliteitsbeleid en de rol van de welstandszorg daarin uiteen.

Deze welstandsnota vormt het toetsingskader voor zowel de reguliere vergunningsplichtige bouwwerken als voor de zogeheten veel voorkomende kleine bouwwerken die vergunningsplichtig zijn. Gekozen is welstandsvrij bouwen mogelijk te maken in een nieuw te ontwikkelen woongebied en op bestaande bedrijventerreinen.

In het kader van deze welstandsnota is vooral de relatie tussen bestemmingsplan en welstandscriteria van belang. Het bestemmingsplan regelt onder meer de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken voor zover dat nodig is voor een goede ruimtelijke ordening. Datgene dat door het  bestemmingsplan mogelijk wordt gemaakt, kan niet door welstandscriteria worden tegengehouden.

De architectonische vormgeving van bouwwerken valt buiten de reikwijdte van het bestemmingsplan en wordt exclusief door de welstandsnota geregeld. Welstandscriteria kunnen waar nodig de ruimte die het bestemmingsplan biedt dus invullen ten behoeve van de ruimtelijke kwaliteit. Het welstandsadvies kan zich dan richten op de gekozen invulling binnen het bestemmingsplan. In een situatie waarin een bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan, maar het bestemmingsplan eveneens ruimte biedt voor alternatieven, kan een negatief welstandsadvies worden gegeven als de gekozen stedenbouwkundige of architectonische oplossing te sterk afbreuk doet aan de ruimtelijke beleving van het betreffende gebied. Uiteraard moet in zo'n geval de welstandsnota daartoe de argumentatie leveren.

Hoofdstuk 4 Planbeschrijving

4.1 Bouwplan

Het plan bestaat uit een complex met 21 appartementen. Een deel daarvan staat aan de Julianastraat en een deel staat op een binnenterrein. Het binnenterrein is ontsloten vanaf de Julianastraat: er is een poort naar het binnenterrein. De bestaande boom blijtft staan en er komt een ondergrondse afvalcontainer. Aan de Julianastraat is de bebouwing 3 bouwlagen hoog. De appartementen op de begane grond hebben een voortuin, die bijdraagt aan het (groene) karakter van de Julianastraat. Op het binnenterrein is de bebouwing 2 bouwlagen hoog. Het complex heeft een plat dak. Dit is voorzien van zonnepanelen.

Voor fietsen is er een gemeenschappelijke stalling langs de onderdoorgang cq poort naar het binnenterrein. Er komen enkele bergingen achter op het terrein, achter de appartementen.

De voorgevels zijn zo vormgegeven dat deze in massa aansluiten op de maatvoering van bestaande woningen in de Julianastraat. De voorgevel bestaat uit twee delen die naar voren staan en een teruggelegen middenstuk. Daar liggen de entree naar het achterterrein en een gemeenschappelijke berging. Dit deel van de voorgevel sluit (in materiaal en positie) aan op de bovenste terugliggende bouwlaag.

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Julianastraat1-oh01_0011.png"

Afbeelding 9: Impressie vooraanzicht

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Julianastraat1-oh01_0012.png"

Afbeelding 10: Impressie zijaanzicht

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Julianastraat1-oh01_0013.png"

Afbeelding 11: Impressie achteraanzicht

4.2 Stedenbouw

De schaal en vormgeving van het appartementencomplex voegen zich naar de bestaande omgeving. Langs de Julianastraat komen 3 bouwlagen, gelegen in de aansluitende rooilijnen. De bovenste bouwlaag ligt terug ten opzichte van lagere gelegen woningen. Daarmee wordt aangesloten op de schaal van de omgeving, met name op de goothoogten en nokhoogte. De hoogte van het nieuwe complex sluit aan op de maximale nokhoogte van bestaande woningen. De nieuwe voortuinen en balkons gericht op de straat sluiten aan op het karakter van de Julianastraat. Op het binnenterrein is lagere bebouwing voorzien. Dit heeft te maken met behoud van privacy van bestaande percelen en met bezonning en gewenst lichtinval van de nieuwe bebouwing. De vormgeving van dit deel is eenvormiger en zorgt voor aansluiting op het binnenterrein met balkons en ondiepe voortuintjes.

Het binnenterrein eindigt met een bestaande hoge muur. Dit is de scheiding met het westelijk gelegen hofje. Deze muur biedt privacy aan nieuwe en huidige bewoners, maar zorgt voor veel schaduw op het hofje aan de Leinweberstraat.

Op het binnenterrein komen parkeerplaatsen. Deze plekken zijn bedoeld voor bewoners en eventuele bezoekers hiervan. Deze parkeervoorziening ligt op eigen terrein en is dus niet openbaar. Om iets te doen tegen hittestress en opvang van hemelwater is het wenselijk om de parkeerplekken uit te voeren met waterdoorlatend materiaal / stenen. Er is aan de zuidwest zijde een kleine ruimte waar (opgaand) groen komt (gras of beplanting). Langs de zuidelijke erfgrens komt een rij van bomen die het plan afschermt van bestaande bebouwing en percelen.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten bodem, waterhuishouding, externe veiligheid, archeologie, cultuurhistorie, conventionele explosieven, ecologie, geluid, bedrijven- en milieuzonering, luchtkwaliteit en om een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd.

5.1 Bodem

Bij bodem wordt onderscheid gemaakt in de fysische en de chemische bodemkwaliteit. De fysische bodemkwaliteit heeft betrekking op de opbouw en samenstelling van de bodem. Denk hierbij aan draagkracht en in de bodem aanwezige voorwerpen, zoals archeologische vondsten.

5.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Volgens het Bro zullen burgemeester en wethouders in verband met de uitvoerbaarheid van het plan onder meer een onderzoek verrichten naar de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op daarvoor geschikte gronden te worden gerealiseerd.

5.1.2 Wet bodembescherming

De Wet Bodembescherming bevat de voorwaarden die kunnen en worden verbonden aan het verrichten van handelingen in of op de bodem. Primair komt bescherming en sanering in de wet aan bod. De wet heeft betrekking op zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en of er dan ook gesaneerd moet worden (saneringsnoodzaak). De hoeveelheid grond dan wel grondwater (beide in m³) en de mate van vervuiling, gemiddeld boven de interventiewaarde, zijn de criteria voor een geval van ernstige bodemverontreiniging.

De interventiewaarde is de waarde, waarboven er mogelijk sprake is van humane, ecologische of verspreidingsrisico's. De urgentie van sanering wordt bepaald door de geplande projectontwikkeling. Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater. De gevallen van ernstige bodemverontreinigingen zijn door de Gemeente Veenendaal in beeld gebracht. In een aantal gevallen is in een beschikking Wet bodembescherming aangegeven wat er met een geval van ernstige bodemverontreiniging moet gebeuren. Nadat er is gesaneerd, kunnen er restverontreinigingen aanwezig zijn. Soms zijn er gebruiksbeperkingen.

5.1.3 Besluit bodemkwaliteit

Het doel van het Besluit bodemkwaliteit is te voorkomen dat de bodem (grond en grondwater) en het oppervlaktewater verontreinigd worden door het gebruik van bouwstoffen, grond of baggerspecie. Daarnaast wordt gestreefd naar hergebruik van grondstoffen, zodat minder materiaal wordt gestort en minder nieuwe grondstoffen hoeven te worden gewonnen. In het besluit zijn regels opgenomen over kwaliteitsborging, bouwstoffen, grond en baggerspecie. Grondverzet kan plaatsvinden conform het Besluit Bodemkwaliteit.

Op de bodemkwaliteitskaart (Omgevingsdienst Utrecht) heeft de grond waar gebouwd gaat worden de bodemfunctieklasse 'Wonen'.

5.1.4 Toetsing bouwplan

Door FMP Vastgoed bv is aan Hopman en Peters opdracht verleend voor het verrichten van een verkennend en actualiserend bodemonderzoek op de locatie Julianastraat 1 te Veenendaal (Bijlage 1). In verband met de voorgenomen herontwikkeling van de locatie dient een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 te worden uitgevoerd. Daarnaast dient een actualiserend bodemonderzoek conform de NTA te worden uitgevoerd in verband met de aanwezigheid van een sterke bodemverontreiniging met minerale olie, vluchtige aromaten en PAK. Uit het onderzoek komt naar voren dat de bovengrond licht verontreinigd is. De ondergrond en het grondwater zijn sterk verontreinigd. De exacte omvang is onbekend, zeker is dat circa 30 m3 grond sterk verontreinigd is en circa 56 m3 grondwater. Echter omdat niet alles kon worden onderzocht, is vermoedelijk eerder 500 m3 grondwater sterk verontreinigd.

Gezien het feit dat er gehalten boven de achtergrondwaarden zijn aangetoond, dient de onderzoekshypothese 'verdachte locatie' in de zin van NEN 5740 aangenomen te worden.

De licht verhoogde gehalten aan kwik, lood, minerale olie en PAK in het bovengrondmonster zijn niet eenduidig te verklaren, maar zijn van dien aard dat deze geen verdere aandacht behoeven. De licht verhoogde gehalten aan minerale olie, ethylbenzeen en tolueen in de ondergrond zijn niet eenduidig te verklaren, maar zijn van dien aard dat deze geen verdere aandacht behoeven. De sterk verhoogde gehalte aan xylenen in de ondergrond wijst op een sterke verontreiniging en behoeft verdere aandacht. Hier zal de bodem gesaneerd dienen te worden. Het sterk verhoogde gehalte aan minerale olie, benzeen, ethylbenzeen, tolueen en xylenen in het grondwatermonster wijzen op een ernstige verontreiniging en behoeft verdere aandacht. Er zal ook een grondwatersanering moeten worden uitgevoerd.

In vergelijking met de resultaten van eerder bodemonderzoek uit 2010 is het beeld niet heel veel gewijzigd. De locaties waar sterke verontreinigingen worden gemeten zijn vergelijkbaar. Dit lijkt te duiden op nalevering uit de nog aanwezige tanks. De contourlijnen van interventiewaarde-overschrijdingen lijken amper verplaatst.

Bodemsanering is noodzakelijk. Voorafgaand zal onder het pand nog aanvullend onderzoek moeten worden uitgevoerd. Geadviseerd wordt dit na de sloop uit te laten voeren. Bovendien is het advies om de nog aanwezige tanks te laten saneren en verwijderen door een erkende aannemer.

5.1.5 Conclusie

Nadat de huidige bebouwing is gesloopt, dient een aanvullend onderzoek uitgevoerd te worden. Hierna moet er zowel bodem- als grondwatersanering plaatsvinden voordat met de bouw gestart kan worden. In het rapport in bijlage 1 is op de laatste pagina een globale kostenraming weergegeven voor het uitvoeren van de saneringen. De hoogte van de kosten zorgen niet voor een belemmering in de financiële haalbaarheid van het plan.

5.2 Waterhuishouding

5.2.1 Wettelijk kader

Vanuit het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) geldt de verplichting tot het doorlopen van het watertoetsproces bij een bestemmingsplanwijziging. Binnen dit proces wordt een afweging gemaakt van het waterbelang binnen de ruimtelijke planprocessen. Ruimtelijke wijzigingen kunnen een aandeel leveren in het bevorderen van de waterkwaliteit, maar mogen zeker niet leiden tot verslechtering van de waterkwaliteit. Deze verplichte watertoets geldt alleen voor ruimtelijke besluiten waar sprake is van belangrijk ruimtelijke ingrepen. Daarnaast zijn er vanuit het waterschap een aantal gebiedsspecifieke aandachtspunten.

Vasthouden - bergen - afvoeren

Een belangrijk principe is dat een deel van het hemelwater binnen het plangebied wordt vastgehouden en/of geborgen en dus niet direct afgevoerd wordt naar de riolering of het oppervlaktewater. Hiermee wordt bereikt dat de waterzuiveringsinstallatie beter functioneert, verdroging wordt tegen gegaan en piekafvoeren in het oppervlaktewater (met eventueel wateroverlast in benedenstrooms gelegen gebieden) wordt voorkomen. Bij lozing op oppervlaktewater zal hiervan een melding gedaan moeten worden bij het waterschap.

Grondwaterneutraal bouwen

Om grondwateroverlast te voorkomen adviseert het waterschap om boven de gemiddelde hoogste grondwaterstand (GHG) te ontwerpen. Dit betekent dat aspecten zoals ontwateringsdiepte en infiltratie van hemelwater, beschouwd worden ten opzichte van de GHG. Het structureel onttrekken / draineren van grondwater is geen duurzame oplossing en moet worden voorkomen. Het waterschap adviseert de initiatiefnemer dan ook om voorafgaand aan de ontwikkeling een goed beeld te krijgen van de heersende grondwaterstanden en GHG. Eventuele grondwateroverlast is in eerste instantie een zaak voor de betreffende perceeleigenaar.

Schoon houden - scheiden - schoon maken

Om verontreiniging van bodem, grond- en/of oppervlaktewater te voorkomen is het van belang dat het afstromende hemelwater niet verontreinigd raakt. Dit kan door nadere eisen of randvoorwaarden te stellen aan bijvoorbeeld de toegepaste (bouw)materialen.

In de keur van Waterschap Vallei en Veluwe is bepaald dat er geen watercompenserende maatregelen nodig zijn als sprake is van een toename van minder dan 0,15 ha (1500 m²) verharding binnen het stedelijk gebied.

5.2.2 Toetsing bouwplan

Voor de ontwikkeling is de watertoets doorlopen (Bijlage 2). In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A-watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Daarnaast blijft de toevoeging van de verharding onder de 1.500 m2. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven.

Verder ligt het plangebied in de boringsvrije zone Veenendaal. De boringsvrije zone is een zone rondom grondwaterwinning Veenendaal. Deze grondwaterwinning is de bron van de drinkwatervoorziening voor onder andere de gemeente Veenendaal. In de boringsvrije zone beschermt een ondergrondse kleilaag de onderliggende waterwinning. Om te voorkomen dat een kleilaag die de onderliggende waterwinning beschermt, wordt doorboord en ter bescherming van de grondkwaliteit voor de drinkwatervoorziening stelt de provincie Utrecht in haar Provinciale Milieu Verordening 2013 (PMV) in art. 19 t/m 22 dat een aantal activiteiten aan voorschriften is gebonden. Het betreft onder andere een verbod op boor-, grond-, en funderingswerkzaamheden dieper dan 30 meter onder het maaiveld en het toepassen van bodemenergiesystemen. Onder voorwaarden zijn vrijstellingen op dit verbod mogelijk. Daarnaast geldt voor iedereen de bijzondere zorgplicht (art. 4 van de PMV 2013). Dit houdt in dat verontreiniging van het grondwater moet worden voorkomen of, voor zover het niet kan worden voorkomen, zoveel mogelijk wordt beperkt of ongedaan gemaakt.

5.2.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan. Wel is het goed om te vermelden dat de locatie binnen een boringsvrije zone (gebied ter bescherming van grondwater) ligt. Hiermee moet rekening worden gehouden bij bijvoorbeeld het zoeken naar alternatieve vormen van warmtewinning.

5.3 Externe veiligheid

Externe veiligheid is de kans om te overlijden als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Beleid en regelgeving op dit gebied is gericht op het beperken en beheersen van risico's voor de omgeving vanwege:

  • c. het gebruik, de opslag en de productie van gevaarlijke stoffen (inrichtingen);
  • d. het transport van gevaarlijke stoffen over wegen, waterwegen en spoorwegen;
  • e. het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Met betrekking tot risico's wordt onderscheid gemaakt in twee risicomaten: Het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.

Het plaatsgebonden risico is gedefinieerd als het risico op een plaats buiten een risicobron, uitgedrukt als de kans per jaar dat een persoon die onafgebroken en onbeschermd op die plaats zou verblijven, overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. Binnen de wet- en regelgeving zijn aan deze definitie grens- en richtwaarden opgehangen ten aanzien van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten.

Het groepsrisico is gedefinieerd als cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een risicobron en een ongewoon voorval binnen die risicobron waarbij een gevaarlijke stof, gevaarlijke afvalstof of bestrijdingsmiddel betrokken is. In wet- en regelgeving is aan het groepsrisico een oriënterende waarde toegekend als indicator voor de omvang van een ramp en een afwegingsproces gericht op zelfredzaamheid, beheersbaarheid, rampenbestrijding en resteffecten.

5.3.1 Wettelijk kader

De regelgeving voor inrichtingen met (over het algemeen) grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen is samengebracht in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). In dit Besluit is aangegeven welke bedrijven bij het verlenen van een milieuvergunning of het nemen van een besluit op grond van de Wro nadere aandacht behoeven.

De wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid biedt geen absolute veiligheid. Een kleine kans op een zwaar ongeval met gevaarlijke stoffen wordt geacht tot het normaal maatschappelijk risico te behoren. Getracht wordt om door middel van regelgeving de gevolgen zo veel als mogelijk is te beperken.

De regelgeving met betrekking tot het transport van gevaarlijke stoffen is neergelegd in het “Besluit transportroutes externe veiligheid”. Deze wetgeving verankert het zogenaamde Basisnet en daarmee is de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen per 01-04-2015 vervallen.

Externe veiligheid in relatie tot transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen is geregeld in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) dat op 01-01-2011 in werking is getreden.

5.3.2 Toetsing bouwplan

Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De volgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Julianastraat1-oh01_0014.png"

Afbeelding 12: Uitsnede risicokaart, plangebied blauw omcirkeld (bron: risicokaart.nl)

Uit raadpleging van de risicokaart (risicokaart.nl) volgt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn. Daarnaast zijn er in de directe omgeving geen hoogspanningslijnen aanwezig waarvan de indicatieve magneetveldzones tot het plangebied reiken. Uit de gegevens van de webkaart van de provincie Utrechtl blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen zendmasten aanwezig zijn die overschrijdingen van de geldende blootstellingslimieten voor elektrische en magnetische veldsterkten veroorzaken.

5.3.3 Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.4 Archeologie

5.4.1 Wettelijk kader

In 1992 ondertekende Nederland het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologische erfgoed – kortweg ‘het Verdrag van Malta’ (of Valletta). Sindsdien is het uitgangspunt van het (rijks)beleid dat archeologische waarden volwaardig meetellen in beslissingen over de ruimtelijke inrichting van ons land. De Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) heeft als doel bodemverstorende activiteiten beter te reguleren. Centraal daarbij staat de verplichting om archeologische waarden in bestemmingsplannen vast te leggen. Gemeenten zijn daarbij bevoegd gezag inzake de omgang met archeologische waarden. Binnen de kaders van rijks- en provinciaal beleid hebben zij de vrijheid naar eigen inzicht financieel en beleidsmatig invulling te geven aan de zorg voor de archeologie binnen hun grondgebied.

Het verdrag is in 2007 wettelijk verankerd in de herziene Monumentenwet 1988. Een deel hiervan is op 1 juli 2016 overgegaan naar de Erfgoedwet. Zowel archeologie als een deel van cultuurhistorie zijn namelijk sinds 1 juli 2016 verankerd in de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2021 in werking treedt.

Het archeologisch erfgoed heeft hiermee een prominente plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde "veroorzakerprincipe". Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.

Zo nodig worden in bestemmingsplannen regelingen opgenomen om de omgang met verwachte archeologische waarden om te gaan. Om de noodzaak van deze regelingen te bepalen is inzicht nodig in de archeologische waarde van het grondgebied en in bijzonder het plangebied. Hiervoor is de 'Archeologische beleidskaart' van de Gemeente Veenendaal op 25 juni 2020 vastgesteld. Deze is vastgesteld door de raad en dient te worden vertaald in bestemmingsplannen. De vertaling is gemaakt in het bestemmingsplan 'Parapluplan 2020', welke eveneens is vastgesteld door de raad op 25 juni 2020.

5.4.2 Toetsing bouwplan

In de vastgestelde archeologische beleidskaart van de gemeente Veenendaal is het gebied aangewezen als een gebied met een hoge verwachting. Deze verwachting is juridisch doorvertaald in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - Hoog'. Voor het bouwen van een bouwwerk waarvoor nieuwe fundering moet worden geplaatst en waar dieper wordt gegraven dan 0,5 meter, moet een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd worden. Dit onderzoek moet in ieder geval uitgevoerd zijn voordat de omgevingsvergunning voor slopen en/of bouwen kan worden verleend Omdat er meer dan 1000 m2 gesloopt moet worden en de bestaande fundering moet worden verwijderd, is er een archeologisch vooronderzoek nodig. Omdat het vooronderzoek niet in het kader van dit wijzigingsplan wordt uitgevoerd, blijft de dubbelsbestemming 'Waarde - Archeologie - Hoog' op het plangebied liggen.

5.4.3 Conclusie

De resultaten van het archeologisch vooronderzoek dienen gereed te zijn bij het indienen van de omgevingsvergunning voor slopen en/of bouwen. Wanneer uit de resultaten van het vooronderzoek blijkt dat er aanvullend onderzoek noodzakelijk is, dient dit tevens te worden uitgevoerd voordat een omgevingsvergunning kan worden verleend.

5.5 Cultuurhistorie

5.5.1 Wettelijk kader

In 2010 is in het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen dat gemeenten bij het maken van bestemmingsplannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.

5.5.2 Cultuurhistorische kenmerken

In 2018 is de cultuurhistorische waardenkaart door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. De cultuurhistorische waardenkaart bestaat uit kenmerkenkaarten voor de disciplines landschap en gebouwde omgeving, uit waardenkaarten voor diezelfde aspecten, uit een viertal themakaarten en uit een integrale ensemblekaart, waarop de gebieden die staan die – samen met de sectorale landschappelijke en gebouwde kaarten – het palet aan cultuurhistorisch erfgoed van de gemeente Veenendaal laten zien.

De thema’s waarop in het bijzonder ingezoomd is, zijn vervening, industrie, religie en militair erfgoed. Deze vier thema’s vormen een belangrijk deel van het ‘verhaal van Veenendaal’, waarvan in wisselende hoeveelheden ook nog relicten in het huidige Veenendaal – ondergronds, landschappelijk of gebouwd – terug te vinden zijn.

5.5.3 Toetsing bouwplan

Het plangebied is niet gelegen in belangrijk cultuurhistorisch waardevol gebied. Ook heeft de locatie geen belangrijke cultuurhistorische kenmerken. De bebouwing op het terrein is niet aangewezen als monument of als cultuurhistorisch waardevol. Op de verschillende themakaarten is nog wel te zien dat de Julianastraat op de flank van een stuwwal ligt en dat er over het terrein vroeger een kleine watergang liep.

Verder bevindt het plangebied zich binnen de invloedssfeer van een molenbiotoop. In artikel 23.8.3 lid b van het Bestemmingsplan Woongebieden 2018 is opgenomen dat ter plaatse van de biotoop de bouwhoogte van de woningen maximaal 1/30 van de afstand tussen het bouwwerk en de molen mag bedragen. De kortste afstand tussen molen De Vriendschap en de te realiseren woningen is 454 m. Uit deze maten blijkt dat de woningen niet hoger mogen zijn dan 15,1 m (gezien: 1/30 van 454 m is 15,1 m). De kortste afstand tussen de Nieuwe Molen en de te realiseren woningen is 344,5 meter. Uit deze maten blijkt dat de woningen niet hoger mogen zijn dan 11,5 m (gezien: 1/30 van 344,5 is 11,5 m).

In dit wijzigingsplan ligt de maximale bouwhoogte op 10 meter, waarmee wordt voldaan aan de bouwregels binnen de vrijwaringszone Molenbiotoop.

5.5.4 Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend wijzigingsplan.

5.6 Conventionele explosieven

Het is bekend dat in de gemeente Veenendaal tijdens de Tweede Wereldoorlog oorlogshandelingen zijn geweest. Dit houdt in dat er op plaatsen mogelijk conventionele explosieven in de bodem kunnen zijn achtergebleven. Uit de praktijk is gebleken dat circa 10% van de afgeworpen bommen niet is geëxplodeerd en in de bodem is achtergebleven als blindganger.

De gemeente Veenendaal heeft in mei 2018 beleid ten aanzien van conventionele explosieven vastgesteld. Door het vaststellen van een gemeentelijk beleid wordt geborgd dat activiteiten met betrekking tot CE binnen de gemeente worden getoetst en daar waar nodig beheersmaatregelen kunnen worden genomen en/of voorgeschreven. Het beleid is tevens bedoeld om eenieder die van plan is grondroerende werkzaamheden binnen de gemeente uit te voeren, te verplichten de benodigde acties te ondernemen met betrekking tot de mogelijke aanwezigheid en risico's van CE op de betreffende locatie.

Het opsporen en verwijderen van (mogelijke) CE wordt alleen uitgevoerd om het risico met betrekking tot CE weg te nemen, en daarmee een veilige werkomgeving en leefomgeving te creëren tijdens uit te voeren werkzaamheden of activiteiten. Dit is ook de reden dat de gemeente Veenendaal altijd ingelicht moet worden als er projectmatig bodemroerende activiteiten plaatsvinden binnen gebieden die als verdacht zijn aangemerkt.

Voor het gehele grondgebied van de gemeente Veenendaal is een vooronderzoek uitgevoerd waarbij de kans op aanweizigheid van CE is bepaald. Dit heeft geresulteerd in een CE bodembelastigkaart. Deze kaart laat een tweedimensionele afbakening zien van de primair "verdachte" gebieden, naar de situatie ten tijde van de Tweede Wereldoorlog. Onverdacht houdt niet in dat er in het betreffende gebied geen CE achtergebleven kan zijn, maar dat dit niet kan worden aangetoond aan de hand van historisch feitenmateriaal. Daarom werkt de gemeente Veenendaal binnen alle onverdachte gebieden conform het protocol "Toevalsvondst". Hierin is aangegeven op welke wijze dient te worden omgegaan met het aantreffen van een (vermoedelijk) CE.

5.6.1 Toetsing bouwplan

Op dit moment is Expload bezig met een herziening van de risicokaart explosieven. In de herziene versie van de kaart wordt de locatie aan Julianastraat 1 als onverdacht gebied aangemerkt. Dit houdt in dat er geen rekening hoeft te worden gehouden met de mogelijkheid van het aantreffen van achtergebleven explosieven uit de Tweede Wereldoorlog.

5.6.2 Conclusie

Op de locatie aan Julianastraat 1 vormt het aspect conventionele explosieven geen belemmering voor het uitvoeren van het voorgenomen plan.

5.7 Ecologie

5.7.1 Wettelijk kader

Voor ecologie moet er bij ruimtelijke ontwikkelingen rekening worden gehouden met soortbescherming gericht en met gebiedsbescherming. De natuurbescherming in Nederland is geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). De Wet natuurbescherming zorgt voor een goede natuurbescherming van planten- en diersoorten, natura 2000-gebieden, en bossen. Sommige plant- en diersoorten worden beschermd omdat ze als kwetsbaar worden gekenmerkt. De Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet, en de Flora- en Faunawet zijn vanaf 1 januari 2017 opgenomen in de Wet natuurbescherming.

De provincie is het bevoegd gezag voor de Wet natuurbescherming (Wnb). Hierin worden de soortbescherming en de gebiedsbescherming nader belicht omdat beide voor het bestemmingsplan van belang zijn. De regels die voorheen in de Boswet waren opgenomen zijn binnen het plangebied niet van toepassing omdat het gehele gebied binnen de bebouwde kom ligt. Een nadere beschrijving van dit deel van de wet is dan ook niet opgenomen.

Soortbescherming
Een belangrijk doel van de wet is het beschermen van alle soorten planten- en dieren die in het wild in
Nederland voorkomen. De wet gebiedt dat alle in het wild levende dieren en planten in principe met rust worden gelaten, wat is vastgelegd in de algemene zorgplicht. In de regelgeving heeft de gunstige staat van in stand houding van soorten een prominentere plek gekregen.

De Wet natuurbescherming verdeelt beschermde soorten in twee groepen:

  • Strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn.
  • In de tweede categorie staan andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.

Provincies hebben de mogelijkheid om voor bepaalde soorten aanvullende maatregelen vast te stellen. De provincie Utrecht heeft hiervoor al een lijst opgesteld met prioritaire soorten en aanvullende maartregelen per soort.

Gebiedsbescherming
De gebiedsbescherming is van toepassing op natuurgebieden die door de overheid zijn aangewezen in het kader van de vogelrichtlijn en/of de habitatrichtlijn. De Habitatrichtlijn richt zich op de bescherming van natuurlijke habitats en leefgebieden van aangewezen planten- en dierensoorten. De Vogelrichtlijn richt zich op de bescherming van leefgebied van beschermde vogelsoorten.

Belangrijk is dat ruimtelijke projecten niet zonder meer mogen worden gerealiseerd in beschermde natuurgebieden (Natura 2000). Projecten die in de nabijheid van beschermde natuurgebieden (inclusief de Habitatrichtlijngebieden) worden geprojecteerd, dienen te worden getoetst op de mogelijke negatieve effecten die zij op deze gebieden kunnen hebben (externe werking).

Indien een negatief effect vermoed wordt dan moet bij de Provincie een vergunning in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd worden. De Provincie zal naar aanleiding van de aanvraag een beschikking opstellen. De beschikking kan een verbod van het project betekenen of voorwaarden verbinden aan de uitvoer. De Wet natuurbescherming beschermt geen gebieden buiten de natura 2000 gebieden.

Natuurnetwerk Nederland
Naast de volgens de wet aangewezen gebieden kent Nederland het Natuurnetwerk Nederland (NNN, voorheen EHS). Het NNN is bedoeld voor het ontwikkelen van ecologische zones tussen verschillende natuurgebieden zodat populaties met elkaar in verbinding blijven en versnippering van natuur wordt tegen gegaan. Het is uiteraard niet wenselijk dat een ontwikkeling een verstorende werking heeft op de functie van deze verbindingszones. Deze zones zijn niet beschermd volgens de Wet natuurbescherming maar krijgen planologische bescherming doordat deze in bestemmingsplannen worden opgenomen. Projecten en bestemmingsplannen worden getoetst aan dit provinciale beleid.

5.7.2 Toetsing bouwplan

Blom Ecologie B.V. is verzocht de planlocatie te onderzoeken op aanwezigheid van beschermde flora en fauna en deze vervolgens te toetsen aan de effecten van de werkzaamheden en het geldende bestemmingsplan. Het te rapport is te vinden in bijlage 3. Het oriënterend onderzoek verkent alle relevante vakgebieden met betrekking tot de Wet natuurbescherming. Hierbij wordt een beoordeling gegeven van de aanwezigheid van specifieke potentie voor beschermde flora en fauna op de planlocatie, de betekenis van de planlocatie voor de aanwezige soorten en de effecten van de voorgenomen ingrepen op de soorten. Het uitgevoerde onderzoek bestaat uit een veldbezoek en raadpleging van externe bronnen.

Soortenbescherming

De planlocatie heeft geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels welke niet beschermd zijn (behoudens de Algemene zorgplicht) onder de Wet natuurbescherming.

Gebiedsbescherming

De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een Natura 2000-gebied of het Natuurnetwerk Nederland. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie dienen de effecten van stikstofemissie inzichtelijk gemaakt te worden. Dit kan middels de AERIUS Calculator. Een Voortoets en/of ‘nee, tenzij’-toets is niet noodzakelijk.

Om negatieve effecten omtrent gebiedsbescherming uit te sluiten, dient vooraf een berekening door middel van de AERIUS Calculator uitgevoerd te worden. Deze berekening is door LPB SIGHT gedaan (Bijlage 4). Aan de hand van de uitgevoerde berekeningen kunnen de volgende conclusies getrokken worden:

  • De sloop-, bouw- en gebruiksfase hebben NOx-emissie tot gevolg. Tijdens de gebruiksfase zorgen de verkeersbewegingen voor NOx-emissie. Gedurende de sloop- en bouwfase zorgen de verkeersbewegingen en de inzet van mobiele werktuigen voor NOx-emissie.
  • Op circa 2 km ligt het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied ‘Binnenveld’ met stikstofgevoelige habitattypen.
  • De totale emissie voor sloop-, bouw- en gebruiksfase bedraag circa 44,7 kilogram NOx.
  • De emissies leiden niet tot depositie op omliggende Natura 2000-gebieden hoger dan 0,00 mol N per hectare per jaar.
  • Significant negatieve gevolgen voor de stikstofgevoelige habitattypen in de omliggende natuurgebieden zij hiermee uit te sluiten.

5.7.3 Conclusie

De beoogde ontwikkeling leidt, mits enkele algemene maatregelen worden getroffen ten aanzien van de Algemene zorgplicht, foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels, niet tot overtreding van de Wet natuurbescherming. Ten aanzien van de stikstofdepositie wordt verwacht dat er voldoende stikstofruimte is, mits er gebruik wordt gemaakt van moderne voertuigen. De ontwikkeling is vanuit het aspect van ecologie dan ook uitvoerbaar.

Te treffen maatregelen:

  • Tijdens de werkzaamheden moet voorzichtig worden gehandeld met alle voorkomende flora en fauna (Algemene zorgplicht).
  • Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact te worden opgenomen met een ter zake deskundige.
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, te vluchten of zicht te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • De planlocatie tijdens de werkzaamheden en in de nieuwe situatie bij voorkeur niet verlichten en in de periode april-oktober de werkzaamheden tussen zonsopgang en zonsondergang uitvoeren (buiten schemerperiodes). Mocht verlichting noodzakelijk zijn hierbij een vleermuisvriendelijke verlichtingswijze toepassen (amberkleurig licht, lichtbundel nederwaarts richten, toepassen geconvergeerde lichtbundel).
  • De werkzaamheden opstarten/uitvoeren buiten het broedseizoen van vogels (medio maart t/m medio juli). Als de werkzaamheden in het broedseizoen worden uitgevoerd dient voor de aanvang door een ter zake deskundig gecontroleerd te worden of er broedvogels aanwezig zijn. E.e.a. op aanwijzing van deskundige. Als dit niet mogelijk is dienen de potentiële nestlocaties buiten het broedseizoen ongeschikt gemaakt te worden.

5.8 Geluid

5.8.1 Wettelijk kader

Tussen de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet geluidhinder (Wgh) is een koppeling gelegd. Dat blijkt uit art. 76 en 76a van de Wgh. Dit betekent dat de geluidssituatie binnen het plangebied moet voldoen aan de voorwaarden uit de Wgh. Als nadere invulling van deze voorwaarden heeft de gemeente Veenendaal de beleidsregel hogere waarden Wgh opgesteld.

In het kader van de Wet geluidhinder liggen er zones rond wegen en spoorlijnen en gezoneerde industrieterreinen. Wegen op een woonerf of met een maximumsnelheid van 30 km/uur hebben geen zone. Binnen een zone moet voor het realiseren van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen, onderzoek worden gedaan naar de geluidbelasting. Binnen de geluidszone geldt een voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting ter plaatse van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen of terreinen. Hierbij geldt een afzonderlijke toetsing per weg, spoorweg of industrieterrein. Bij overschrijding van de voorkeurswaarde moet worden onderzocht of geluid reducerende maatregelen getroffen kunnen worden, waarbij de volgorde bron- overdracht- en ontvangermaatregelen de voorkeur geniet.

Beleidsregel hogere waarden

Pas als blijkt dat niet aan de voorkeurswaarde kan worden voldaan kan het college van Burgemeester en Wethouders een hogere waarde verlenen (ontheffing van de voorkeurswaarde). Hierbij geldt wel een maximale ontheffingswaarde. Voordat een hogere waarde vast te stellen dienen bron- en overdrachtsmaatregelen afgewogen te worden.

In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting. Indien niet aan de inspanningsverplichting kan worden voldaan dient de initiatiefnemer te motiveren waarom dit niet kan of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen.

5.8.2 Toetsing bouwplan

Door Adviesburo Van Der Boom is een onderzoek ingesteld naar de geluidbelasting door wegverkeer op de locatie Julianastraat 1 te Veenendaal. Het hele rapport is te lezen in bijlage 5. De woningen liggen binnen de bebouwde kom van Veenendaal op ca 48 meter uit de as van de Zandstraat, en op 158 meter uit de as van de Weverij, binnen de geluidzone van deze wegen. In de nabijheid van de locatie liggen een aantal 30 km wegen, waaronder de Julianastraat.

De geluidbelasting ten gevolge van de Zandstraat bedraagt ten hoogste 48 dB na aftrek van 5 dB ex. art 110g Wgh. De geluidbelasting ten gevolge van de Weverij bedraagt ten hoogste 31 dB na aftrek van 5 dB ex. art 110g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt daarmee door wegverkeer op de gezoneerde wegen niet overschreden. Er hoeft voor de woningen geen hogere waarde te worden aangevraagd.

Bij het toetsen of sprake is van een “goede ruimtelijke ordening” is aangesloten bij het toetsingskader van de Wgh en het hogere waarden beleid van de gemeente. De wettelijke voorkeurswaarde wordt door geen van de omliggende wegen overschreden. De geluidbelasting door alle 30 km/uwegen samen bedraagt ten hoogste 47 dB zonder aftrek. Er zal voor het aspect geluid sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening als voor de woningen tevens wordt voldaan aan de eisen voor de geluidwering conform het Bouwbesluit.

Bij het bepalen van de benodigde geluidwering mag geen aftrek plaatsvinden ex. artikel 110-g Wgh. De hoogst geluidbelaste woningen ondervinden een geluidbelasting van 56 dB zonder aftrek. De benodigde karakteristieke geluidwering GA;k bedraagt dan 23 dB. Voor geluidbelaste gevels zijn mogelijk aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig om aan deze eis te voldoen.

Voor gevels met een geluidbelasting van ten hoogste 53 dB zonder aftrek, bedraagt de benodigde karakteristieke geluidwering GA;k 20 dB. Dit is de minimale waarde conform het Bouwbesluit. Voor deze gevels zijn geen aanvullende geluidwerende voorzieningen nodig.

5.8.3 Conclusie

Er moeten dus extra geluidwerende maatregelen worden genomen. Deze dienen beschreven te worden in een akoestisch onderzoek naar de geluidwering van de gevels dat bijgevoegd moet worden bij de omgevingsvergunning bouwen.

5.9 Bedrijven- en milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Der basis hiervoor vormt de Wet milieubeheer. In de VNG handreiking 'bedrijven en milieuzonering' 2009 zijn de aan te houden afstanden opgenomen. Hieraan wordt het plan dan ook getoetst. Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) dienen binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen. Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt getoetst conform:

• VNG handreiking 'Bedrijven en milieuzonering'(editie 2009);

• Wet milieubeheer.

5.9.1 Toetsing bouwplan

afbeelding "i_NL.IMRO.0345.Julianastraat1-oh01_0015.png"

Supermarkt Hoogvliet ligt op heel korte afstand van het te ontwikkelen gebied. De afstand is kleiner dan de gewenste afstand in een woongebied. Om deze reden is door Buro SRO onderbouwd of er sprake is van een goed woon- en leefkllimaat en of de supermarkt beperkt wordt in de mogelijkheden (zie bijlage 6).

Voor een supermarkt geldt dat de volgende activiteiten geluid produceren:

  • het laden/lossen van vrachtwagens;
  • het parkeren vrachtwagens voor het magazijn, het dichtslaan van portieren en het draaien van koelmotoren op vrachtwagens;
  • het rijden van personenauto’s van klanten op de parkeerplaatsen en het dichtslaan van portieren;
  • het rijden van winkelwagentjes op het parkeerterrein;
  • het in bedrijf zijn van technische installaties aan en/of op het gebouw.

Aan de J.P.C. Leinweberstraat is de in- en uitrit van het parkeerterrein waar klanten hun auto of fiets kunnen parkeren. De publieksentree van de supermarkt bevindt zich ook aan de zijde van het parkeerterrein aan de J.P.C. Leinweberstraat op een afstand van minimaal 45 m tot het beoogde appartementengebouw. Het gebouw waarin de supermarkt is gevestigd (circa 7 m hoog) en de overige gebouwen in de omgeving hebben bovendien een afschermende werking voor geluid. Er kan dan ook geconcludeerd worden dat het rijden van personenauto’s en winkelwagentjes en het dichtslaan van portieren op voldoende afstand plaatsvindt. De bevoorrading van de supermarkt vindt plaats aan de J.P.C. Leinweberstraat, waarbij aan de straatzijde een mogelijkheid is voor het laden- en lossen van vrachtwagens. De afstand van het beoogde appartementengebouw tot de bevoorrading is minimaal 35 m. Het laden- en lossen en parkeren van bevoorradingsvrachtwagens vindt op voldoende afstand plaats. Ook hiervoor heeft het gebouw waarin de supermarkt is gevestigd een afschermende werking voor geluid. Ten slotte dienen technische installaties bij de supermarkt beoordeeld te worden. Indien dat deze aan de zijde van het beoogde appartementengebouw aanwezig zijn, wordt in de toekomst mogelijk geluidhinder ervaren. Vanaf het naastgelegen appartementengebouw aan de J.P.C. Leinweberstraat 4 is de zuidgevel van de supermarkt in beeld gebracht. Het is zichtbaar dat aan de zuidgevel en op het zuidelijk deel van het dak geen technische installaties aanwezig zijn. Ook aan de oostgevel, aan de zijde van de achtertuinen bij de woningen aan de Julianastraat, ontbreken dergelijke installaties. Gezien het voorgaande wordt geconcludeerd dat het beoogde appartementengebouw op voldoende afstand is gelegen van geluidproducerende bronnen bij de supermarkt, waarmee de supermarkt niet wordt gehinderd in zijn werkzaamheden en ter plaatse van de beoogde appartementen sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

5.9.2 Conclusie

Vanuit het aspect bedrijven- en milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.10 Luchtkwaliteit

5.10.1 Wettelijk kader

Voor luchtkwaliteit zijn de luchtkwaliteitseisen (hoofdstuk 5.2) van de Wet milieubeheer van kracht. Hierin is vastgelegd dat onder meer ruimtelijke ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de in de wet opgenomen grenswaarden en richtwaarden. Deze Wet is nader uitgewerkt in Besluiten en Regelingen, waarvan het Besluit en de Regeling niet in betekenende mate (nibm), het Besluit gevoelige bestemmingen en de Regeling beoordeling de belangrijkste zijn. Daarnaast is ook het beginsel van een goede en duurzame ruimtelijke ordening van belang.

Niet in betekenende mate (nibm)

Alleen projecten die ‘in betekenende mate’ bijdragen aan de concentraties luchtvervuiling worden getoetst aan de grenswaarden. Er dient te worden onderzocht of een project ‘in betekenende’ mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Het Besluit nibm bepaalt dat een ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie luchtvervuiling als deze minder dan 3% van de grenswaarde, ofwel 1,2 microgram per m3. De Regeling nibm is hier een nadere uitwerking van. Hierin is bepaald dat woningbouwprojecten tot 1.500 woningen en kantoren tot 100.000 m 2 zijn vrijgesteld van toetsing aan de wettelijke grenswaarden voor stikstofdioxide en fijn stof.

Besluit gevoelige bestemmingen

Kinderen, ouderen en zieken zijn gevoeliger voor luchtvervuiling en worden daarom extra beschermd. Op basis van het Besluit gevoelige bestemmingen gelden voor gevoelige bestemmingen nabij wegen zwaardere beperkingen. Zo mogen binnen 300 meter van rijkswegen en 50 meter vanaf provinciale wegen geen bestemmingen voor langdurig verblijf als kinderdagverblijven, scholen of verzorgingstehuizen worden gebouwd, als de wettelijke grenswaarden worden overschreden. Het Besluit verplicht overheden om onderzoek uit te voeren naar de concentraties stikstofdioxide en fijn stof. Voor gemeentelijke wegen geldt een zwaardere motiveringsplicht.

Concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof

De Omgevingsdienst heeft de concentraties stikstofdioxide en (ultra) fijn stof voor het jaar 2015 en 2025 berekenend met het rekenmodel GeoMilieu. De wettellijk toegestane jaargemiddelde grenswaarde ligt op 40 microgram per m3. De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide van 200 microgram per m3 wordt overschreden wanneer de concentraties gemideld op jaarbais boven de 60 microgram per m3 uitkomen.

5.10.2 Toetsing bouwplan

Aangezien het voorgenomen plan de realisatie van 21 appartementen betreft, voldoet het plan aan de NIBM grens en draagt het dus niet in betekende mate bij aan de luchtverontreiniging. Nadere toetsing van het plan aan het Besluit luchtkwaliteit is daarom niet noodzakelijk.

Uit de berekeningen van de Omgevingsdienst is gebleken dat de concentratie stikstofdioxide en fijn stof zich beneden de wettelijke toegestane jaargemiddelde grenswaarde van 40 microgram per m3 bevinden.

De uurgemiddelde grenswaarde voor stikstofdioxide van 200 microgram per m3 wordt overschreden wanneer de concentraties gemiddeld op jaarbasis boven de 60 microgram per m3 uitkomen. De concentraties in het plangebied overschrijden nergens de grens van 60 microgram per m3, wat betekent dat voor het hele plangebied aan de uurgemiddelde grenswaarde wordt voldaan voor zowel het peiljaar 2018 als 2030.

5.10.3 Conclusie

Luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het voorgenomen plan.

5.11 Mobiliteit

5.11.1 Wettelijk kader

In Veenendaal zijn op dit moment verschillende notities parkeernormen van kracht: Parkeernormen Veenendaal 2008 en Parkeernormen Veenendaal Centrum 2012. Hierdoor is er geen eenduidig beleid voor parkeernormen in Veenendaal, wat tot verwarring kan leiden bij iedereen die de parkeernormen dient te raadplegen. Daarnaast is in geen van deze notities parkeernormen iets opgenomen voor fietsparkeervoorzieningen. Hierdoor is het voor initiatiefnemers die iets wil ontwikkelen vrijblijvend om parkeervoorzieningen voor de fiets te realiseren.

Veenendaal heeft veel verschillende ambities vastgesteld waaraan men wil werken in de gemeente. Een aantal van deze ambities zijn: om energieneutraal te zijn in 2035, mobiliteit te verduurzamen, een groene en klimaat adaptieve stad te zijn en om te groeien en bloeien. Al deze ambities vragen ruimte van onze leefomgeving. Voor een gemeente als Veenendaal, waarvan ongeveer 90% is volgebouwd, is dit een enorme opgave.

Om te voorzien in de veranderende mobiliteit en bij te dragen aan de ambities van Veenendaal, is er nu een nieuwe notitie parkeernormen opgesteld. Hiermee wordt beoogd duidelijkheid te scheppen door alle parkeernormen te bundelen in één document en beter aan te sluiten bij de ontwikkelingen en trends in onze samenleving. De notitie heeft als ontwerp voor zes weken ter inzage gelegen tot en met 27 augustus. De notitie zal naar verwachting eind van dit jaar door de gemeenteraad worden vastgesteld.

5.11.2 Toetsing bouwplan

Op 26 november 2020 is de Notitie Parkeernormen Veenendaal 2020 vastegesteld door de gemeenteraad. De notitie is vervolgens op 3 december 2020 inwerking getreden. Door Goudappel Coffeng is op basis van deze vastgestelde notitie een parkeerkundige onderbouwing opgesteld, zie bijlage 7.

Autoparkeren

Het toekomstige appartementencomplex bevat 21 wooneenheden. Deze zijn verdeeld in twee- en driekamerappartementen. 20 appartementen hebben een gebruiksoppervlak kleiner dan 60 m2 en één appartement heeft een gebruiksoppervlak hoger dan 60 m2. Voor de appartementen kleiner dan 60 m2 geldt een parkeernorm van 0,6 parkeerplaats per woning en voor het appartement groter dan 60 m2 geldt een parkeernom van 0,9 parkeerplaats. De ongewogen parkeerbehoefte komt hiermee neer op 13 parkeerplaatsen. Na toepassing van aanwezigheidspercentages en saldering van de parkeerbehoefte van de huidige winkelfunctie volgt dat de parkeerbehoefte het hoogst is tijdens de werkdagnacht. Het aantal benodigde parkeerplaatsen komt dan eveneens uit op 13 parkeerplaatsen.

Binnen de voorgenomen ontwikkeling worden 19 parkeerplaatsen op eigen terrein gerealiseerd. Conform het parkeerbeleid tellen parkeerplaatsen bij appartementen voor 0,9 mee. Het parkeeraanbod komt hiermee op 17 parkeerplaatsen. Omdat er 13 parkeerplaatsen benodigd zijn, kan geconcludeerd worden dat het plan in voldoende parkeerplaatsen voorziet.

Fietsparkeren

Voor woningen geldt dat een berging op eigen terrein gerealiseerd dient te worden en een oppervlakte heeft van tenminste 5 m². Bij gestapelde woningbouw is er een keuze tussen een berging op de begane grond per woning, een gezamenlijke fietsenstalling in het gebouw of een mix van beide.

Van de 21 appartementen hebben 9 appartementen een eigen berging (zie tabel 4.1). De overige appartementen hebben een gezamenlijke berging (1,5 m² per appartement conform de eis van het Bouwbesluit).

5.11.3 Conclusie

Er zijn voldoende voorzieningen getroffen voor fietsen en auto's. Vanuit het aspect mobiliteit is er een akkoord op het voorgenomen plan.

5.12 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

In juli 2017 is het gewijzigde Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r) in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de procedure voor de vormvrije m.e.r.- beoordeling. Voor een aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, zal door de initiatiefnemer een aanmeldnotitie opgesteld moeten worden. Na het indienen van de aanmeldnotitie dient het bevoegd binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbeslissing te nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden. Vervolgens moet de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is vereist als een besluit wordt voorbereid over activiteiten die voorkomen op de D-lijst en de besluiten (kolom 4) die daaraan zijn gekoppeld, in gevallen waarin de omvang van activiteiten onder de drempelwaarden (kolom 2 van de D-lijst) liggen.

5.12.1 Toetsing bouwplan

De initiatiefnemer is voornemens om ter plaatse van de meubelwinkel op de locatie aan de Julianastraat 1 in Veenendaal een appartementengebouw met 21 appartementen te realiseren. Dit betreft een activiteit als bedoeld in onderdeel D11.2 van de bijlage bij het Besluit m.e.r.: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. De drempelwaarde van kolom 2, die gelijk is aan een oppervlakte van 100 hectare of meer, een aangesloten gebied van 2.000 of meer woningen of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer, wordt niet overschreden.

Op basis van deze aanmeldnotitie zijn de volgende conclusies naar voren gekomen:

• het plan voldoet aan de op dit moment geldende wet- en regelgeving ten aanzien van alle relevante milieukundige aspecten en de ruimtelijke ordening;

• de voorgenomen ontwikkeling levert geen significante negatieve gevolgen op voor de in de nabijheid van de inrichting gelegen beschermde of kwetsbare gebieden;

• er zijn in de invloedssfeer van het project geen bijzondere omstandigheden.

De volledige notitie is te vinden in bijlage 8.

5.12.2 Conclusie

Toetsing van het plan aan de criteria voor de m.e.r.-beoordelingsnotitie leidt tot de conclusie dat belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten. Het opstellen van een m.e.r.(-beoordeling) zal hier geen verandering in brengen en is niet noodzakelijk.

 

5.13 Totaalbeeld aspecten

Uit alle gevoerde onderzoeken komt naar voren dat het wijzigingsplan niet op onacceptabele gevolgen of belemmeringen stuit voor de directe omgeving.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Inleiding

Het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Verbeelding

Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.
Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).
De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het wijzigingsplan.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

Toelichting

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het wijzigingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtsreeks burgers bindende werking.

6.2 De indeling van de planregels

Het gemeentelijk beleid is vertaald in de planregels. Het deelplan bevat normatieve regels, die bindend zijn voor zowel de overheid als de burger. Daarbij is geprobeerd een flexibel stelsel van regels te ontwikkelen zonder daarbij tekort te doen aan eisen van rechtszekerheid. Gekozen is daarom om het aantal bestemmingen op de verbeelding te beperken tot datgene wat noodzakelijk wordt geacht.

Het is voor beide partijen van groot belang, dat de verbeelding en de planregels duidelijke informatie verschaffen. Door het aantal bestemmingen met een minimum te beperken wordt de leesbaarheid en duidelijkheid van zowel de verbeelding als de planregels vergroot. Een leesbaar en duidelijk plan zorgt bovendien voor een plan dat handhaafbaar is.

De indeling van de planregels is als volgt:

6.2.1 Inleidende regels (hoofdstuk 1)

Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige planregels goed te

kunnen hanteren:

  • begrippen: bevat in het plan gebruikte begrippen die uitleg behoeven;
  • wijze van meten: bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van oppervlaktes, percentages, hoogtes, dieptes, breedtes en dergelijke. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling.

6.2.2 Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)

Binnen dit plan komt de volgende bestemming voor:

- Wonen

De volgende dubbelbestemming komt voor:

- Waarde - Archeologie - Hoog

De volgende gebiedsaanduidingen komen voor:

- Milieuzone - Grondwaterbeschermingsgebied

- Milieuzone - Molenbiotoop

In paragraaf 6.3 wordt er per bestemming aangegeven wat de gebruiksmogelijkheden en de bouwmogelijkheden zijn.

Indien bestemmingsspecifieke flexibiliteitsregels aan de orde zijn worden deze per artikel opgenomen. Algemene flexibiliteitsregels zijn in hoofdstuk 3 opgenomen.

6.2.3 Algemene regels (hoofdstuk 3)

Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen:

  • Anti-dubbeltelregel;
  • Algemene bouwregels;
  • Algemene gebruiksregels;
  • Algemene aanduidingsregels;
  • Algemene afwijkingsregels;
  • Algemene wijzigingsregels;
  • Overige regels.

6.3 Bestemmingen

Bestemmingen bestaan uit een opsomming van omschrijvingen die aangeven hoe een bepaalde plek gebruikt mag worden en wat er op een bepaalde plek gebouwd mag worden. Dit wordt respectievelijk opgesomd in de bestemmingsomschrijving en de bouwregels. Daarnaast gelden er voor sommige bestemmingen aanvullende specifieke gebruiksregels (bijvoorbeeld verboden) en mogelijkheden tot afwijken van de gebruiks- en bouwregels.

In dit wijzigingsplan is bij de bestemmingsomschrijving het begrip additionele voorzieningen toegevoegd. Deze voorzieningen vormen een onderdeel van de bestemming of functie en zijn daaraan ondergeschikt. Met deze ruime begripsomschrijving worden meerdere voorzieningen aan de bestemmingen gekoppeld om flexibiliteit voor (kleine) bouwwerken in het plan te waarborgen.

Hieronder worden de voor dit plan geldende bestemming, dubbelbestemming en gebiedsaanduidingen toegelicht. Er wordt aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.

Wonen - W

Gebruiksmogelijkheden

Op de gronden met de bestemming 'Wonen - W' mag natuurlijk gewoond worden. Daarnaast is het direct toegestaan om beroepsmatige of bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen in hoofd- of bijgebouw tot 30% van de woonoppervlakte tot een maximum van 45 m². Dit gebruik is echter wel aan voorwaarden onderhevig, de voorwaarden worden in specifieke gebruiksregels binnen de bestemming opgenomen.

Binnen het plangebied is het volgende woningtype toegestaan:

  • Ter plaatse van de aanduiding [gs] mogen alleen gestapelde woningen worden gebouwd;

Bouwmogelijkheden

Ten opzichte van de oude bestemmingsplannen voor de woongebieden is de bestemmingssytematiek zoals vastgelegd op de verbeelding en de regels ingrijpend gewijzigd. Het gedeelte van een woonperceel waarop hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken kunnen worden gebouwd is bedekt met een bouwvlak. Voorheen werd slechts het gedeelte waarop het hoofdgebouw kon worden gebouwd met een bouwvlak aangeduid. Op de bestemming erf waren vervolgens bijgebouwen toegestaan. De gewijzigde sytematiek houdt verband met de uitgangspunten: uniformering en verruiming van de bouwmogelijkheden.

Nu wordt in de bestemmingsregeling onderscheid gemaakt tussen twee zones:

  • het bouwvlak;
  • gebied voor de voorgevel.

Het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gebouwd worden.

Bij gestapelde woningen zijn de maximale bouwhoogten op de verbeelding aangeduid.

Additionele voorzieningen: gedacht kan worden aan: parkeerplaatsen, tuinen, vijvers, garages, carports, erven etc.

Milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied (gebiedsaanduiding)

In het kader van de grondwaterbescherming is op de verbeelding de zogenaamde milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied als bedoeld in de Provinciale Milieuverordening Utrecht aangegeven. Deze zone is als een gebiedsaanduiding in de planregels opgenomen.

Een milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied is een gebied waar de onttrekking van water plaatsvindt onder slecht doorlatende aardlagen. Het beschermingsregime van de milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied is gericht op het tegengaan van activiteiten die de beschermende functie van de slecht doorlatende bodemlagen teniet kunnen doen.

Als regeling is opgenomen, dat indien door de gebiedsaanduiding “milieuzone-grondwaterbeschermingsgebied” met elkaar onverenigbare regels van kracht worden de bovengenoemde regels voorrang hebben, tenzij de beheerder van het grondwater met het tegendeel instemt.

Vrijwaringszone - molenbiotoop (gebiedsaanduiding)

Gebruiksmogelijkheden

De gronden gelegen binnen de op de verbeelding aangegeven 'molenbiotoop', zijn primair bestemd voor de aanleg, instandhouding en herstel van molen. Indien strijd ontstaat tussen het belang van molenbiotoop en de overige bestemmingen, prevaleert de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - molenbiotoop''.

Bouwmogelijkheden

Om voor de molen vrije windvang te garanderen en het zicht op de molen veilig te stellen geldt binnen de op de verbeelding als molenbiotoop aangeduide gronden dat:

  • 1. binnen een straal van 100 meter, gerekend vanaf het middelpunt van de molen, geen bebouwing of beplanting mag worden opgericht hoger dan het onderste punt van de verticale staande wiek;
  • 2. binnen de straal van 100 tot 400 meter, gerekend vanaf het middelpunt van de molen, geen bebouwing of beplanting mag worden opgericht met een grotere hoogte dan 1/30 van de afstand, gemeten tussen de bebouwing of beplanting en het onderste punt van de verticaal staande wieken van de molen.

Burgemeester en wethouders kunnen onder bepaalde voorwaarden afwijken via omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen (o.a. dat de vrije windvang of het zicht ter plaatse reeds beperkt is). Daarbij is er een omgevingsvergunningsvereiste opgenomen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Overgangsrecht

In hoofdstuk 4 van de regels is het overgangrecht geformuleerd. De formulering is conform de tekst als in het Bro omschreven. Zonder vergunning opgerichte, dus illegale, bouwwerken vallen niet onder het overgangsrecht. Indien de bouwwerken door wetgeving inmiddels vergunningvrij kunnen worden opgericht, worden deze niet als illegaal beschouwd.

Hoofdstuk 7 Financieel-economische uitvoerbaarheid

Tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan, wijzigingsplan of uitwerkingsplan kunnen exploitatieplannen (ex. art. 6.12 Wro) worden vastgesteld. Op basis van het exploitatieplan kunnen (plan)kosten worden verhaald. Een exploitatieplan hoeft niet opgesteld te worden als het kostenverhaal ‘anderszins verzekerd’ is, door middel van bijvoorbeeld anterieure overeenkomsten of als de gemeente eigenaar is van de gronden.

Met de aanvrager is een contract getekend, een anterieure overeenkomst. In deze overeenkomst zijn afspraken gemaakt over de ontwikkeling van de locatie en de te ontvangen of te betalen exploitatiebijdrage. Uit de overeenkomst blijkt dat het verhaal van de kosten, inclusief mogelijke planschade, zullen worden gedragen door de initiatiefnemer. Met deze anterieure overeenkomst is het kostenverhaal verzekerd en is het opstellen van een exploitatieplan niet vereist.

Voor de realisatie van dit plan moet er op de locatie gesaneerd worden. Sanering brengt kosten met zich mee die de financiële uitvoerbaarheid in gevaar kunnen brengen. Om deze reden is door de ontwikkelende partij van tevoren een kostenraming gemaakt voor het uitvoeren van de sanerende werkzaamheden. Deze kostenraming is opgenomen in bijlage 1. De ontwikkelaar heeft aangegeven dat deze kosten niet zorgen voor een ongunstige exploitatie. Zodoende is de economische uitvoerbaarheid niet in het geding.

Hoofdstuk 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

8.1 Burgerparticipatie

Het gemeentelijke beleid is er op gericht om in de voorbereiding op de bestemmingsplanprocedure een participatietraject te volgen. Om in het voortraject inspraak te kunnen hebben worden belanghebbenden uitgenodigd om te participeren in de totstandkoming van het bestemmingsplan. Dit vervangt de ter inzagelegging van het voorontwerpbestemmingsplan. Met de burgerparticipatie wordt eenieder in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van het plan en te reageren op de inhoud.

Op 11 februari 2020 heeft de ontwikkelende partij FMP vastgoed een inloopavond georganiseerd in de huidige meubelzaak aan de Julianastraat 1 te Veenendaal. Er was sprake van een grote opkomst waarbij veel vragen zijn gesteld en beantwoord naar aanleiding van het gepresenteerde plan. Een van de grootste punten die tijdens de avond naar voren kwam, was de angst voor een verhoogde parkeerdruk in de Julianastraat. Daarnaast vond een groot deel van de aanwezigen dat de voorgevel te modern was en niet past binnen het jaren '30 straatbeeld. Daarnaast waren er nog een aantal punten over o.a. schaduwwerking, angst voor gebruik van dak als dakterras waarmee geluidsoverlast zou worden veroorzaakt en mogelijke schade aan huizen in de omgeving tijdens de uitvoering. Het verslag van de inloopavond is te lezen in bijlage 9.

Op basis van de input van de bewoners zijn de volgende wijzigingen aan het plan gedaan:

  • Er wordt een kleiner programma gerealiseerd. Van 24 appartementen naar 22 appartementen;
  • Er wordt een extra parkeerplaats toegevoegd. Van 19 parkeerplaatsen naar 20 parkeerplaatsen;
  • De gevel is meer in lijn van het straatbeeld gebracht;
  • Er is gekozen voor een andere opzet van de balkons, waardoor er minder straatcontact en meer privacy ontstaat;
  • Er is gekozen voor een andere opzet van de lift om schaduwwerking richting de buren te voorkomen;
  • De daken worden volgelegd met zonnepanelen en worden afgesloten om het gebruik van het dak als terras te voorkomen;
  • De nieuwe bebouwing staat in het nieuwe plan los van de buren en achterburen.

Het nieuwe plan is vervolgens weer besproken met de bewoners (zie bijlage 10). Omdat het organiseren van een fysieke bijeenkomst tijdens de Coronacrisis niet mogelijk was is ervoor gekozen om een digitale bijeenkomst te organiseren en een aantal fysieke keukentafelgesprekken te voeren op 1,5 meter afstand. Het nieuwe plan viel voor het grootste deel in goede aarde bij de aanwezige bewoners. Omdat de huidige parkeerdruk in de Julianastraat al hoog is, vrezen de omwonenden dat ondanks de vermindering van appartementen en het toevoegen van een parkeerplaats, de parkeerdruk in stand wordt gehouden of zelfs wordt vergroot. Vanuit de gemeente is toegelicht dat een voorgenomen ontwikkeling de huidige parkeerdruk in de straat niet hoeft op te lossen, maar wel in voldoende parkeerruimte voor de nieuwe bewoners moet voorzien. In paragraaf 5.11 is aangetoond dat het plan voldoet aan het parkeernormenbeleid van Veenendaal. Daarnaast wordt er op dit moment nagedacht over oplossingen om de parkeerdruk in de Julianastraat te verlagen.

8.2 Ontwerp ter inzage legging

Het ontwerp wijzigingsplan heeft vanaf 24 september gedurende zes weken ter inzage gelegen. Het ontwerp wijzigingsplan is tevens toegestuurd aan de gebruikelijke overlegpartners. Deze overheidsinstanties hebben geen zienswijzen ingediend. Gedurende de ter inzage termijn zijn er drie zienswijzen ingediend. De zienswijzen zijn samengevat en vervolgens beoordeeld op ontvankelijkheid en inhoud. Van deze beoordeling is verslag gedaan in de commentaarnota zienswijze ontwerp wijzigingsplan, zie bijlage 11. Alle zienswijzen zijn binnen de termijn van ter inzage binnen gekomen bij de gemeente.

Naar aanleiding van de zienswijzen zijn de volgende toevoegingen gedaan:

  • Er is een parkeeronderbouwing als bijlage aan het wijzigingsplan toegevoegd. De onderbouwing is uitgevoerd door Goudappel Coffeng. In de onderbouwing zijn het aantal benodigde parkeerplaatsen berekend en toegelicht. Het feitelijk aantal parkeerplaatsen is hiermee gelijk gebleven.
  • In paragraaf 5.2 Waterhuishouding is naar aanleiding van een zienswijze van Vitens een tekst toegevoegd over de aanwezige boringsvrije zone.

Naar aanleiding van de zienswijzen zijn er geen veranderingen aangebracht in het juridisch bindende deel van het wijzigingsplan; de regels en de verbeelding. Wel zijn er toevoegingen gedaan in de toelichting van het wijzigingsplan.

Tijdens de ter inzage legging bleek de verbeelding nog niet optimaal te zijn. Vanuit stedenbouwkundige en bouwkundige overwegingen is de verbeelding op twee kleine punten aangepast:

  • Het bouwvlak voor de bergingen in het zuidwesten van het plangebied is anders vormgegeven;
  • Het bouwvlak rondom de lift is in geringe mate vergroot om de lift bruikbaar te kunnen maken.

Verder is vanwege een update van de Aerius calculator de uitgevoerde stikstofberekening in de toelichting vervangen door een berekening op basis van de nieuwe calculator. Omdat er wijzigingen gemaakt zijn in de verbeelding en dus in het juridisch bindende deel van het wijzigingsplan, dient het plan gewijzigd vastgesteld te worden. De wijzigingen zijn overlegd met de provincie Utrecht. Vanuit de provincie zijn geen bezwaren geuit op de wijzigingen.