|
Het bestemmingsplan “Dragonder Oost” is op 25 september 2003 door de gemeenteraad vastgesteld. Volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is herziening van een bestemmingsplan na 10 jaar (na vaststelling) noodzakelijk.
Ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan moest de wijk Dragonder oost nog gerealiseerd worden. Het doel van het geldende bestemmingsplan was om de ontwikkeling van de Dragonder Oost mogelijk te maken. Het bestemmingsplan werd gekenmerkt door het globale karakter. Met name de situering van de woningen is in grote mate vrij gelaten. Daarnaast waren nog een aantal vrijstellingsbepalingen opgenomen om enige flexibiliteit te bieden.
Inmiddels is de wijk Dragonder Oost ontwikkeld. Het is gewenst om voor de gerealiseerde wijk een goede juridische planologische regeling te hebben voor het beheren en handhaven van de bestaande ruimtelijke kwaliteit van de wijk (actualisatie). Het nieuwe bestemmingsplan zorgt voor een eenduidige en samenhangende juridisch-planologische regeling voor het plangebied. In het plan zijn de wijzigingen in de wet- en regelgeving op het gebied van de ruimtelijke ordening, die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan, verwerkt. Met dit bestemmingsplan wordt aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente, waarbij wordt gestreefd naar uniformiteit van bestemmingslegging en regelgeving.
Afbeelding 1 Dragonder Oost 2003
Het plangebied is gelegen aan de oostkant van Veenendaal. De begrenzing is aangegeven op afbeelding 2.
Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door de wijk Dragonder Zuid. Ten noorden van het plangebied ligt het sportpark Spitsbergen. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door Rondweg-oost/Veenendaal oost. De zuidgrens wordt gevormd door de Grift (Bisschop Davidsgrift).
Afbeelding 2 Begrenzing plangebied
Binnen het plangebied vigeert het bestemmingsplan Dragonder Oost.
Het bestemmingsplan Dragonder Oost is op 25 september 2003 door de gemeenteraad vastgesteld en vervolgens door Gedeputeerde Staten van Utrecht op 27 januari 2004 goedgekeurd. Het bestemmingsplan is per 1 april 2004 onherroepelijk geworden. In de afbeeldingen 3 en 4 is de plankaart weergegeven.
Afbeelding 3 geldend bestemmingsplan Dragonder Oost (noordelijk deel)
Afbeelding 4 geldend bestemmingsplan Dragonder Oost (zuidelijk deel)
Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:
In de wijk speelt duurzaamheid een belangrijke rol. Een duurzame waterhuishouding, duurzame energie-infrastructuur en een autoarme inrichting waren belangrijke speerpunten die vertaald zijn in het stedenbouwkundig plan. Het stedenbouwkundig plan is vertaald in zowel het geldend bestemmingsplan als het voorliggend bestemmingsplan. In het voorliggend bestemmingsplan Dragonder Oost is in de verbeelding in samenhang met de regels de ruimtelijke hoofdstructuur vastgelegd. Zoals deze ook is vastgelegd in het geldend bestemmingsplan Dragonder Oost (2003).
De ruimtelijke hoofdstructuur van de wijk wordt bepaald door een aantal elementen. Dit zijn de ontsluitingstructuur, de bebouwingstructuur en de groen- en waterstructuur. Deze structuren zijn gebaseerd op het stedenbouwkundig plan. Deze is vertaald in het bestemmingsplan Dragonder oost. Aangezien er sprake is van een actualiserend bestemmingsplan is deze stedenbouwkundige structuur in dit bestemmingsplan terug te vinden.
Afbeelding 6 oorspronkelijk stedenbouwkundig plan
De wijk is opgebouwd aan de hand van een herkenbare functionele structuur. Naast de hoofdfunctie wonen, zijn er een aantal maatschappelijke functies aanwezig in de wijk. De wijkvoorzieningen zijn zo centraal mogelijk in de wijk gesitueerd. De in de wijk gelegen basisschool heeft ook een functie voor Veenendaal Oost. De situering van de school bij één van de fietsonderdoorgangen van de Rondweg-oost is daarom logisch.
Een aantal maatschappelijke voorzieningen zijn gerealiseerd rond de Prins Clauslaan. In het zuidelijk deel van de wijk staan een kerk, woonzorgappartementen en 2 woontorens. In het gedeelte nabij het Benedeneind staan vrijstaande woningen. Dit als overgangsgebied naar het landelijk gebied.
Grenzend aan de Rondweg-oost staan de zogenaamde geluidswalwoningen. Deze woningen zijn geïntegreerd in de geluidswal.
De gestapelde bouw is geconcentreerd direct aan de Prins Clauslaan en heeft een geluidsafschermende functie voor het achterliggende gebied. Langs de Prins Clauslaan zijn de woningen/appartementen gesitueerd in maximaal 4 lagen, met uitzondering van de woontorens op de hoek bij de Rondweg-oost.
Het overige gebied bestaat voornamelijk uit aaneengesloten woningen..
Verkeersontsluiting
De verkeersontsluiting van het noordelijke deel vindt plaats via de Spitsbergerweg.
Het overige deel van de wijk is onsloten via de Prins Clauslaan.
Het zuidelijk deel van het plangebied wordt doorkuisd door de Prins Clauslaan (verbinding van het centrum met de Rondweg-oost). Het zuidelijk deel is dan ook ontsloten via de Prins Clauslaan.
De wegenstructuur in het plangebied worden gekenmerkt door een vorkstructuur. Middels deze structuur wordt het verkeer evenredig over het plangebied verdeeld. Doorgaand autoverkeer tussen het noordelijk en zuidelijk deel is niet mogelijk. De vorkstructuur eindigt in keermogelijkheden. Doodlopende, veelal autovrije woonstraten sluiten aan op de “vork”.
De gehele wijk kent een maximale snelheid van 30 Km/u, met uitzondering van de Prins Clauslaan (50 KM/u). Dit is een doorgaande route naar het centrum van Veenendaal.
In het plangebied is een uitgebreide fietspadenstructuur aanwezig. In de wijk ligt dan ook de fietsverbinding tussen Veenendaal oost en het centrum
Parkeren
Bij de ontwikkeling van het plangebied is een parkeernorm van 1,4 parkeerplaats per woning toegepast. Het parkeren voor bewoners is grotendeels op eigen erf en op collectieve, niet openbaar toegankelijke, binnenhoven gesitueerd.
Afbeelding 7 Verkeersontsluiting
Het noordelijke en het middelste deel worden door een centrale groenvoorziening gescheiden. De voorziening dient als uitloopgebied voor de gehele wijk. Binnen deze zone zijn speelplekken voor de jeugd aanwezig. Ook de geluidswal van de Rondweg-oost heeft de functie als uitloopgebied.
Binnen de wijk zijn ook nog oude houtwallenstructuren aanwezig van voor de ontwikkeling van het gebied tot woonwijk. Zowel de houtwalstructuur nabij het Benedeneind als de laanbeplanting van de Polder- en Spitsbergenweg zijn daar mooie voorbeelden van. Samen met de laanbeplanting langs de fietspaden heeft de wijk een groen karakter.
De situering van de speelvoorzieningen in Dragonder Oost zijn optimaal over de wijk verdeeld, waardoor zo weinig mogelijk kinderen buiten het bereik van speelvoorzieningen wonen. Er is voldoende toezicht op de speelplekken (sociale controle) vanuit de woningen en/of vanaf de loop- en fietsroutes.
Binnen de hoofdgroenstructuur zijn diverse hondenuitlaatplekken aangewezen om de overlast in de rest van de wijk zoveel mogelijk te beperken.
Afbeelding 8 Groenstructuur
Bij de ontwikkeling van de wijk speelt duurzaamheid een grote rol. Dit is terug te vinden in de waterhuishouding van het plangebied. Er zijn een tal van maatregelen getroffen om te komen tot een hoog ambitieniveau. De waterstructuur is bepaald aan de hand van de onderzoeksresultaten van Arcadisvoetnoot: Duurzaam stedelijk waterbeheer " Polderweg-Oost en " Veenendaal Oost", Arcadis Heidemij Advies, juni 1998 . Het watersysteem in de wijk heeft de volgende kenmerken:
Afbeelding 9 waterhuishouding
Het (inter)nationale en rijksbeleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Veenendaal is dit het geval. Echter het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een (kleinschalig) bestemmingsplan. Daarom is voor dit bestemmingsplan alleen het relevante beleid kort verwoord.
In dit hoofdstuk volgt een opsomming van de belangrijkste beleidsdocumenten op Rijks-, provinciaal, regionaal en lokaal niveau voor zover relevant voor het plangebied en de voorgenomen actualisatie. Per beleidsstuk is aangegeven in hoeverre deze doorwerking heeft in het voorliggende bestemmingsplan.
Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Een van de centrale uitgangspunten is de scheiding tussen beleid en normstelling. Het beleid wordt in eerste aanzet vormgegeven in een structuurvisie en is juridisch alleen nog bindend voor de rijksoverheid. Naast integraal planologisch beleid, kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur regels worden gesteld omtrent onder andere bestemmingsplannen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau, in die zin dat respectievelijk provinciale inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen daarop moeten worden afgestemd.
De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. In het kader van de nahangprocedure kunnen in de SVIR nog opmerkingen en wensen van de Tweede Kamer worden verwerkt. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als credo "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig". In de SVIR zijn 13 nationale belangen gedefinieerd, waaronder het versterken van de mainportfuncties en het verbeteren van de rijksinfrastructuur, het behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en fauna.
De belangrijkste nationale belangen die voor dit bestemmingsplan relevant zijn, zijn als volgt geformuleerd:
De navolgende afbeelding geeft aan wat de ambities van het Rijk voor Nederland in 2040 zijn.
Afbeelding 10 kaart ambitie Nederland 2040
Conclusie
Uit de afbeelding blijkt dat voor de gemeente Veenendaal geldt dat wordt gestreef naar een veilige en gezonde woon- en werkomgeving, voldoende zoetwater in droge periode, behoud van biodiversiteit en energietransitie.
De uitgangspunten voor het bestemmingsplan voldoen aan dit rijksbeleid.
Kern van de nieuwe Wro is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vóóraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het rijk en provincies bemoeien zich voortaan uitsluitend met wat daadwerkelijk van nationaal respectievelijk van provinciaal belang is. Ook moeten rijk en provincies duidelijk maken of de borging van een belang gevolgen heeft voor ruimtelijke besluitvorming door provincies en gemeenten.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het Rijk waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.
De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies.
Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.
Het provinciaal ruimtelijk beleid dat voor Veenendaal van toepassing is, is verankerd in de Structuurvisie 2005-2015. Deze structuurvisie betreft feitelijk het Streekplan Utrecht 2005-2015, maar ingevolge de Invoeringswet ruimtelijke ordening wordt het Streekplan nu aangemerkt als structuurvisie.
Belangrijke hoofdlijnen zijn onder andere:
Om de contrastwerking tussen stad en land waar mogelijk te versterken wordt in de
structuurvisie aangegeven dat nieuwe bouwmogelijkheden binnen het bestaand stedelijk
gebied goed benut moeten worden. Daarnaast is de provinciale ambitie nadrukkelijk
gericht op stedelijke vernieuwing en kwaliteitsvergroting in het bestaand stedelijk
gebied.
Beleidsmatig is dit vertaald in een ruimtelijke afbakening van bebouwingskernen door
zogeheten rode contouren. De verstedelijkingsambities moeten plaatsvinden binnen de
rode contouren. Efficiënt, intensief, meervoudig en duurzaam gebruik van de ruimte
speelt hierbij een belangrijke rol. Het bovengenoemde is van toepassing op het plangebied
omdat het gebied ‘Dragonder oost’ in z’n geheel binnen de rode bebouwingscontour ligt
(zie bijgaande afbeelding).
Afbeelding 11 Rode contour (stedelijk gebied) Veenendaal, met aanduiding plangebied..
Op 23 juni 2008 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Beleidslijn nieuwe Wro vastgesteld. Het doel van de beleidslijn is om na het ingaan van de Wro slagvaardig het Streekplan Utrecht 2005-2015 als beleidskader te kunnen blijven toepassen. De beleidslijn maakt duidelijk wat de partners onder de nieuwe Wro van de provincie mogen verwachten. Het provinciaal belang is gemarkeerd en de inzet van de nieuwe Wro-instrumenten is vastgelegd.
In de Beleidslijn is sprake van een indeling in drie categorieën; daarbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Vervolgens heeft de provincie deze Beleidslijn verder uitgewerkt in de ‘Uitvoering
Beleidslijn nieuwe Wro’ (vastgesteld op 11 november 2008).
De Uitvoering Beleidslijn bestaat uit 3 delen.
In deel 1 is de Handleiding bestemmingsplannen 'beleidsneutraal' (zonder beleidswijzigingen)
omgezet. Ook hier zijn alleen de aan een provinciaal belang gerelateerde teksten weergegeven.
In deel 2 is de zogenaamde Overleglijst opgenomen. Hierin staat in welke gevallen
de provincie overleg met de gemeente over voorontwerp-bestemmingsplannen (en projectbesluiten)
wel nodig acht en in welke gevallen niet. Deel 3 gaat over de voorgenomen monitoring
en evaluatie van de uitvoering van de Wro.
Op 24 december 2009 is de Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht 2009
(PRV) in werking getreden. Deze verordening is gebaseerd op de bovengenoemde Beleidslijn
nieuwe Wro. Doel van de verordening is om provinciale belangen op het gebied van de
ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. In de verordening
zijn daartoe bepalingen over de inhoud van bestemmingsplannen opgenomen.
De structurerende elementen van het provinciale beleid worden daarbij gevormd door
de rode contouren en de zonering van het landelijk gebied. Mede op basis van de digitale
vereisten waaraan de verordening moet voldoen, zijn voor de leesbaarheid en toegankelijkheid
hierbinnen zeven thema’s onderscheiden:
Het thema 'Stedelijk gebied' heeft betrekking op het plangebied in voorliggend bestemmingsplan.
Stedelijk gebied
Als een locatie is aangewezen als ‘Stedelijk gebied’ betekent dit dat de focus ligt
op inbreiding boven uitbreiding (zie ook provinciale structuurvisie). Als het plan
nieuwe uitbreidingslocaties bevat, zijn de woningbouwaantallen zoals genoemd in de
bijlage Woningbouwaantallen (behorend bij de verordening), richtinggevend. Aangezien
dit bestemmingsplan geen extra nieuwe woningen mogelijk maakt is dit aspect niet aan
de orde.
In de Statenvergadering van 4 februari 2013 hebben Provinciale Staten de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) en de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) vastgesteld. In de PRS legt de provincie het ruimtelijke beleid voor de periode 2013-2028 vast. Gemeenten kunnen binnen dit beleid onder meer woningen bouwen, natuur aanleggen, bedrijven huisvesten of recreatievoorzieningen ontwikkelen. Het nieuwe ruimtelijke beleid van de provincie heeft als uitgangspunt: lokaal wat kan, regionaal wat moet. Gemeenten krijgen hierdoor meer ruimte om, binnen gestelde kaders, zelf beslissingen te nemen. Ruimtelijke kwaliteit staat hierbij voorop.
In de PRS 2013 – 2028 zijn onder meer de volgende provinciale belangen vastgelegd:
Duurzame leefomgeving
Vitale dorpen en steden
1. Realiseren van voldoende en op de behoefte aansluitend woningaanbod, met een accent
op binnen-stedelijke ontwikkeling;
2. een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse
vestigingsmogelijkheden;
3. optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte;
4. een goede bereikbaarheid voor woon-, werk en vrijetijdsverkeer.
Het stedelijk programma voor Veenendaal is 3.750 woningen (tot 2028). Dit programma
kan geheel via inbreiding worden gerealiseerd. De grootste ontwikkelingslocatie in
het stedelijk gebied is Veenendaal– Oost. Daarnaast is er een aantal kleinere inbreidingslocaties.
Met deze binnenstedelijke mogelijkheden kan niet alleen de behoefte vanuit Veenendaal
zelf, maar ook die van enkele omliggende kernen als Renswoude en Overberg worden opgevangen.
Daarnaast kan Veenendaal met de ruime inbreidingsmogelijkheden ook een rol spelen
bij de opvang van de woningbehoefte in de regio FoodValley.
Het hier voorliggende plan is een binnenstedelijke ontwikkeling zoals hiervoor bedoeld.
Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Vallei & Eem. In het Waterbeheersplan
2010-2015 (vastgesteld op 17 september 2009) heeft Waterschap Vallei & Eem zijn ambities
en uitvoeringsprogramma vastgelegd. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van
het waterschap voor de komende zes jaar.
In het waterbeheersplan vertaalt het waterschap zijn taken in concrete doelen voor
de periode van 6 jaar, de maatregelen om die doelen te realiseren en de prestatie-/indicatoren
waaraan de resultaten kunnen worden afgemeten. Het waterbeheersplan is gevoed door
beleid dat in de achterliggende periode is ontwikkeld.
De Structuurvisie geeft de ruimtelijke en verkeerskundige visie op Veenendaal in 2025. De structuurvisie is op 5 november 2009 door de gemeenteraad van Veenendaal vastgesteld. De visie geeft de hoofdlijnen van de beoogde ontwikkeling van Veenendaal weer. De visie is geformuleerd aan de hand van de volgende tien ambities:
Voor iedere ambitie is geformuleerd wat de gemeente Veenendaal wil bereiken en zijn voorbeelden gegeven hoe dit bereikt kan worden.
Afbeelding 12 Structuurvisie Veenendaal 2025
De visie is verbeeld in de structuurkaart. Binnen deze kaart valt het plangebied binnen de functie 'Wonen" en is daarmee in overeenstemming met de structuurvisie 2025.
De visie onderscheidt kwaliteitspijlers en ambities. Kwaliteitspijlers zijn de meest essentiële kwaliteiten waaraan in het beleid van Veenendaal op weg naar 2025 aandacht geschonken zal worden. De kwaliteitspijlers zijn:
De ambities zijn de doelen die Veenendaal in 2025 bereikt wil hebben. Deze ambities zijn gegroepeerd rondom 4 thema's:
Voor wat betreft het stedelijk profiel, het meest van belang voor dit bestemmingsplan, kent de visie de volgende ambities: stad met menselijke maat, het regionale winkelcentrum, de groenste stad, plaats met een divers en innovatief ondernemersklimaat, waarin bedrijven wortels hebben met de samenleving, en plaats met zichtbare en sterke historische identiteit.
Op 21 september 2006 heeft de gemeenteraad het Waterplan Veenendaal vastgesteld. Het wensbeeld van Veenendaal op het gebied van water is: 'Het komen tot een duurzaam en integraal waterbeheer, gericht op het behouden en verstreken van de functies en kwaliteiten van het water in al zijn facetten voor de langere termijn'.
Het doel van het waterplan is de randvoorwaarden te scheppen waarmee het wensbeeld wordt bereikt, op voorwaarde dat dit past binnen de kaders van de bestuurlijke prioritering.
Het waterplan kent twee onderdelen: een algemeen visiedeel voor een termijn van 15 jaar en een maatregelendeel voor de termijn van 4 jaar.
Het visiedeel van het plan is een overkoepelend plan, dat aangeeft welke doelen en ambitieniveaus worden nagestreefd. Verbanden tussen beleidsvelden worden integraal neergezet. Dit deel geeft voeding aan andere plannen en voornemens.
In het uitvoeringsgerichte deel worden bindende afspraken gemaakt over concrete maatregelen die in de nabije toekomst worden genomen. Waar nog onzekerheid bestaat over de aard en omvang van de maatregelen zal het voornemen van nader onderzoek in het plan worden vastgelegd. De afspraken gaan over de inhoud, uitvoering, planning en financiering en wie een bepaalde actie trekt.
Het doel van het groenstructuurplan is als volgt te formuleren:
Er wordt een onderscheid gemaakt naar groen op twee niveaus: de hoofdgroenstructuur en het groen binnen wijken. Ten aanzien van de hoofdgroenstructuur is het doel de identiteit en de kwaliteit van de afzonderlijke elementen te vergoten, waarbij de aanwezige of gewenste samenhang (structuur) tussen de verschillende elementen en patronen als kader geldt. De hoofdgroenstructuur bestaat uit de volgende onderdelen: de Grift, de oude linten, pleinen, parken, begraafplaatsen en sportparken, de binnenring, de Rondweg, 't Goeie Spoor / Industrielaan / Wageningselaan, de snelweg A12, de spoorlijnen en de entrees.
In de wijk speelt groen een belangrijke rol. Het is daarom van belang dat de groenstructuur behouden blijft.
Het Milieukwaliteitsplan beschrijft de milieuambities van de gemeente Veenendaal die moeten leiden tot een integraal milieubeleid. Voor de langere termijn zijn wensbeelden geformuleerd en voor de kortere termijn tot en met 2016 zijn doelstellingen geformuleerd. In deze periode koerst de gemeente Veenendaal naar een samenleving die in balans is, een duurzame samenleving.
Om deze samenleving te bereiken wil Veenendaal de milieuthema’s integraal, dus in samenhang met elkaar en met medeneming van ruimtelijk en economische ontwikkelingen bezien. De gemeente wil proactief handelen, doelgroepen op maat benaderen en de verantwoordelijkheid nemen om zelf een voorbeeldfunctie te vervullen.
Om de aanwezige kansen in het versterken van de milieu-inbreng in ruimtelijke planvorming te benutten is het noodzakelijk dat naast de strategie inzichtelijk wordt wat per sectoraal milieuthema de bijdrage kan zijn aan het optimaliseren van de lokale leefomgevingskwaliteit. Het gaat in het milieukwaliteitsplan vooral om bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid, duurzaamheid, klimaat, energie, afval, water en biodiversiteit.
Naast de fysieke leefomgeving richt dit Milieukwaliteitsplan zich ook op de huidige en toekomstige gebruikers ervan. Milieumaatregelen raken burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties immers direct in hun belangen en beleving van hun dagelijkse omgeving. Communicatie, informatievoorziening en samenwerking zijn daarom de trefwoorden.
In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten natuur, water, archeologie, bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd.
De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige bestemmingen, worden beschermd tegen geluidhinder ten gevolge van wegverkeer, spoorweg en industrie. Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
In het kader van dit bestemmingsplan is alleen wegverkeerslawaai van toepassing. Er zijn geen gezoneerde bedrijventerreinen aanwezig.
Voorkeurswaarden en ontheffingswaarden
Binnen een geluidszone geldt een voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting op geluidsgevoelige
bestemmingen. Voor wegverkeer bedraagt deze 48 dB. Hierbij geldt een toetsing per
weg en per geluidsbron.
Als de voorkeurswaarde wordt overschreden moet onderzocht worden of geluid reducerende
maatregelen getroffen kunnen worden (bron- en overdrachtsmaatregelen) om aan de voorkeurswaarde
te kunnen voldoen. Pas als blijkt dat niet aan de voorkeurswaarde kan worden voldaan
kan het college van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van de voorkeurswaarde.
Hierbij geldt wel een maximale ontheffingswaarde. Voor wegverkeer is de maximale ontheffingswaarde
afhankelijk van een aantal eigenschappen van de locatie. In onderstaande tabel zijn
de voorkeurswaarden en maximale ontheffingswaarden kort samengevat.
Bron | Voorkeurswaarde | Maximale ontheffingswaarde | |
Volgens Wgh | Volgens Geluidsnota Veenendaal | ||
Rondweg Oost | 48 dB | 63 dB | 58 dB |
Wegen in het plangebied | 48 dB | 63 dB | 58 dB |
Voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden
(Bron: Omgevingsdienst Regio Utrecht)
Geluidsgevoelige objecten
In de Wgh zijn geluidgevoelige objecten benoemd. Voor deze objecten gelden de geluidswaarden
die de Wgh opgeeft. Geluidsgevoelige objecten zijn woningen, woonwagenstandplaatsen,
onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, en speciaal benoemde gezondheidszorggebouwen.
Gemeentelijke beleidsregel hogere waarden Wgh
De gemeente draagt zorg voor een zo goed mogelijke akoestische kwaliteit van de leefomgeving
in situaties waar geluidsniveaus boven de wettelijke voorkeurswaarden niet kunnen
worden voorkomen. Het college van burgemeester en wethouders heeft daarom de beleidsregel
hogere waarden Wgh vastgesteld op 7 oktober 2008. In deze beleidsregel worden randvoorwaarden
genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De
voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting.
Relatie met het plangebied
Binnen het plangebied lopen 2 belangrijke doorgaande wegen, namelijk de Rondweg-oost
en de Prins Clauslaan.
Op de geluidscontourenkaarten voor wegverkeerslawaai is te zien dat de Rondweg-oost
het geluidsniveau hoog is. Langs de Rondweg-oost liggen een aantal woningen waarvan
de geluidsniveaus hoger zijn dan de wettelijke voorkeurswaarde. Het overgrote deel
van het grondgebied van de woonkernen in de gemeente is verblijfsgebied met wegen
met een maximumsnelheid van 30 km/uur.
De geluidssituatie in het plangebied is in kaart gebracht met het rekenmodel dat de Omgevingsdienst regio Utrecht voor de gemeente beheert, zie onderstaande afbeelding.
Afbeelding 13 Geluidskaart Dragonder Oost
Uit afbeelding 13 blijkt dat bij de eerstelijns bebouwing langs de invalsval naar het centrum de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeurswaarde. Ook bij de eerstelijns bebouwing langs de Rondweg-oost is sprake van een geluidsbelasting die hoger is dan de voorkeurswaarde, maar door de afschermende voorziening langs de Rondweg-oost is de overschrijding relatief gezien beperkt. Midden in het woongebied ligt de geluidsbelasting onder de voorkeurswaarde. Hierbij wordt opgemerkt wel dat niet van alle wegen verkeerscijfers bekend zijn.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan betreft in hoofdzaak een actualiseringsplan dat de bestaande(planologische)
situatie (opnieuw) vastlegt. Zodoende hoeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan
formeel geen toetsing aan de Wgh plaats te vinden. Een eventuele overschrijding van
de voorkeursgrenswaarde in bestaande situaties heeft immers geen gevolgen.
Bij de diverse projecten zijn, indien nodig, de procedures hogere grenswaarden reeds gevoerd.
Indien andere nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, moet echter onderzocht worden of akoestisch onderzoek noodzakelijk is. Als er sprake is van een geluidsgevoelige bestemming, dient getoetst te worden aan de Wet geluidhinder.
De woonwijk ligt niet binnen de invloedssfeer van milieubelastende activiteiten, zoals die worden gedefinieerd in de publicatie “Bedrijven en milieuzonering' van de VNG.
Vanuit bedrijven en milieuzonering zijn er geen belemmeringen.
Wettelijk kader
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.
Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI).
Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader vastgelegd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de onderliggende regelgeving. De wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt volgens verwachting in de loop van 2012-2013 herzien in samenhang met het vaststellen van het zogenaamde Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Inmiddels is op 18 december 2012 het ontwerpbesluit transportroutes externe veiligheid gepubliceerd.
Het beleid voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:
Beleidskader elektromagnetische straling
Voor hoogspanningslijnen is het beleidskader beschreven in het 'Advies met betrekking tot hoogspanningslijnen' (Min. VROM d.d. 5 oktober 2005). Hierin adviseert de Staatssecretaris van VROM het in acht nemen van een veiligheidszone, waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla. Voor zendmasten (omroep/GSM/UMTS) zijn in de EU-publicatie 1999/519/EG blootstellingslimieten aanbevolen voor personen die permanent in de nabijheid van zendmasten verblijven. Nederland heeft deze aanbeveling overgenomen en opgenomen in de Telecommunicatiewet.
Beschrijving huidige risicosituatie
Afbeelding 13 uitsnede van de Risicokaart plangebied
Risicobedrijven:
Ten noorden van het plangebied ligt aan de Rondweg-oost een LPG-tankstation. De afstand tot het plangebied is zo groot dat de risicocontouren van het tankstation het plangebied niet beïnvloeden. Er zijn binnen of in de omgeving van het plangebied geen andere risicovolle inrichtingen aanwezig waarvan de risicocontouren het plangebied kunnen beïnvloeden.
Transport van gevaarlijke stoffen:
Langs de oostzijde van het plangebied ligt de Rondweg-oost (N233). Deze weg is bij gemeentelijk raadsbesluit aangewezen als route, waarover voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geen ontheffing vereist is. Het betreft lokaal vervoer naar bedrijven op de meer zuidelijk gelegen bedrijventerreinen en/of doorgaand vervoer richting Rhenen. De aard en omvang van dit vervoer is zodanig gering dat de risicocontouren niet buiten de rijweg reiken. Het hieraan verbonden groepsrisico is zo verwaarloosbaar gering, dat hiermee voor de omgeving geen rekening gehouden hoeft te worden.
Er zijn in de omgeving geen andere transportroutes aanwezig waarvan de risicocontouren het plangebied kunnen beïnvloeden.
Buisleidingen:
Langs de westzijde van het plangebied ligt een tweetal aardgasleidingen (Leiding ID's W-523-02 en W-523-03). Het betreft leidingen met een maximale werkdruk van 40 bar.
In april 2012 heeft de Omgevingsdienst voor de gemeente Veenendaal naar aanleiding van het op 1 januari 2011 in werking getreden Besluit externe veiligheid buisleidingen een risicoanalyse uitgevoerd ten behoeve van een rapportage aan de Nederlandse Gasunie over mogelijke knelpunten voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico met betrekking tot aardgasleidingen. De in deze analyse ingevoerde populatiegegevens stemmen nog overeen met de huidige situatie. Voor zover bekend hebben zich na deze analyse ook geen wijzigingen aan de betreffende aardgasleidingen voorgedaan. De resultaten van deze analyse zijn op genomen in Bijlage 3 Kwantitatieve Risicoanalyse Carola Veenendaal-PR/GR-knelpunten Gasunie.
Er geldt langs de bedoelde aardgasleidingen geen contour voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar (0 meter). Er wordt voldaan aan de wettelijke grenswaarde. Het berekende groepsrisico voor het leidingtracé ter hoogte van het plangebied is aanzienlijk lager dan 10% van de oriëntatiewaarde (ordegrootte = 1% van de oriëntatiewaarde). Een uitgebreide verantwoording van dit groepsrisico is niet nodig.
Langs de aardgasleidingen moet een belemmeringenstrook van 4 meter aan weerszijden van de leidingen in acht genomen worden ten behoeve van inspectie en onderhoud door de leidingbeheerder. Binnen deze strook is geen bebouwing toegestaan. Aan deze voorwaarden wordt voldaan.
Elektromagnetische straling
Hoogspanningslijnen:
Ten zuiden van het plangebied loopt een 150 kV-hoogspanningslijn. De afstand tot het plangebied is zo groot dat geen rekening gehouden hoeft te worden met de indicatieve veiligheidszone langs deze hoogspanningslijn.
Zendmasten:
Volgens de gegevens op de website www.antenneregister.nl zijn er in of nabij het plangebied geen zendmasten aanwezig.
Conclusie
Binnen het plangebied wordt voldaan aan de wettelijke grenswaarden voor het plaatsgebonden risico. Het groepsrisico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Rondweg-oost (N233) is verwaarloosbaar laag. Ook het groepsrisico vanwege de aardgasleidingen is verwaarloosbaar laag. In beide gevallen is het groepsrisico ruimschoots lager dan 10% van de oriëntatiewaarde. Daarom is geen uitgebreide verantwoording van het groepsrisico nodig.
Voor het aspect 'elektromagnetische straling' is geen sprake van belemmeringen.
Op basis van het Verdrag van Malta en de Wet op de monumentenzorg is het verplicht om de archeologische waarden bij ruimtelijke planvorming te betrekken, in het bijzonder bij plannen waarbij bodemverstorende werkzaamheden uitgevoerd worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn de aanbevelingen uit een deskundigenrapport in acht genomen. Het betreft hier het rapport "Archeologische beleidskaart en cultuurhistorische kenmerkenkaart gemeente Veenendaal" nr. V564, definitief (25 februari 2010) dat is opgesteld door Vestigia BV Archeologie & Cultuurhistorie uit Amersfoort.
In dit rapport zijn de archeologiebepalingen van dit bestemmingsplan inhoudelijk onderbouwd. Daarbij is getracht een verantwoorde balans te vinden tussen enerzijds de wetenschappelijke en cultuurhistorische belangen en anderzijds de maatschappelijke en organisatorische uitvoerbaarheid. Op basis van de gemeentelijke archeologische maatregelen- /beleidskaart zijn de planregels proportioneel afgestemd op de omvang van de eventuele ingreep, in combinatie met de kans dat daarbij belangwekkende en informatieve overblijfselen zullen worden aangetroffen.
Er is een Archeologische maatregelenkaart vastgesteld, waarin Dragonder Oost is vrijgesteld van nader onderzoek. In het bestemmingsplan is dan ook geen dubbelbestemming archeologische waarde opgenomen.
Afbeelding 14 Gemeentelijke archeologische waardekaart
Veenendaal vond zijn oorsprong aan het einde van de 15e eeuw in de behoefte aan turf. In de Rhenense en Maanense Venen werd een stelsel van ontwateringskanalen gegraven dat het eerste ruimtelijke patroon vormde.
Het eerste ontwateringskanaal, de Bisschop Davids Grift, werd omstreeks 1480 gegraven. Ongeveer 70 jaar later werd de Grift uitgediept, verbreed en doorgetrokken en later verbonden met de Schoonderbeekse Grift. In deze veenkolonie lagen de eerste woningen waarschijnlijk op de hoogte bij de oude kerk en vond daarna bebouwing plaats langs de ontwateringskanalen.
In het begin van de 19e eeuw raakten de venen uitgeput. Vervangende werkgelegenheid werd in eerste instantie gevonden in de bestaande huisvlijt. De industriële ontwikkelingen op de hogere (drogere) delen en de komst van het spoor aan het eind van de 19e eeuw hebben het vestigingspatroon van Veenendaal in het begin van de 20e eeuw beïnvloed. Tot de grenswijziging in 1960 heeft Veenendaal zich ontwikkeld vanuit twee kernen aan beide zijden van de spoorlijn. Sinds die periode heeft Veenendaal zich snel en sterk ontwikkeld, waarbij de dan nog aanwezige lege ruimten rond de kern werden opgevuld, hetgeen een concentrische structuur tot gevolg had. Dit werd verder ontwikkeld door de woningbouwproductie in het begin van de jaren 70. In de jaren 80 concentreert de woningbouw zich niet meer op uitbreidingsgebieden, maar wordt ook aan stadsvernieuwing gedaan op leeggekomen terrein als gevolg van de sloop van fabrieken. In jaren 80 en 90 is het overgrote deel van gemeentelijk grondgebied verder opgevuld. In de jaren 90 heeft er aan de oostkant van Veenendaal een nieuwe grenscorrectie plaatsgevonden. In deze gebieden is Veenendaal Oost volop in ontwikkeling
Het gebied waar Dragonder Oost tot ontwikkeling is gekomen is tot aan de ontwikkeling van de wijk nooit bebouwd geweest. De verkavelingsstructuur uit de tijd van de turfwinning was tot het bouwrijp maken van de wijk nog in tact.
Watertoets
Het uitvoeren van een watertoets en opnemen van een waterparagraaf in ruimtelijke plannen is ingegeven vanuit het “Waterbeleid voor de 21e eeuw” (WB21) en het daaruit voortvloeiende Nationaal Bestuursakkoord Water, getekend op 2 juli 2003. De Watertoets is wettelijk verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en verplicht tot het opnemen van 'een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding'.
Het Waterschap Vallei en Eem heeft bepaald dat geen watercompenserende maatregelen
nodig zijn als sprake is van een toename van minder dan 0,25 ha (2.500 m²) verharding
binnen het stedelijk gebied. Het gaat hier om een actualisering van het bestemmingsplan.
Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De netto verharding
neemt niet toe.
Volgens het beleid van het waterschap blijkt dat daarom geen compensatie noodzakelijk is.
Vuilwater
Het vuilwater en het regenwater worden gescheiden van elkaar afgevoerd. Dat betekent dat bij nieuwbouw of bij een aanbouw het vuilwater en het regenwater gescheiden van elkaar dienen te worden aangeboden op de perceelsgrens
Hemelwater
Het hemelwater wordt afgevoerd vanaf de perceelsgrens van de woningen en van openbaar terrein. Een deel van het regenwater wordt geïnfiltreerd met behulp van wadi's.
Grondwater
Permanente bemaling om de grondwaterstand structureel lager te houden is niet toegestaan. Bij het aanbrengen van een kruipruimte of ondergrondse (parkeerkelder) is de eigenaar van de woning zelf verantwoordelijk voor de waterdichtheid.
Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het noodzakelijk te onderzoeken in hoeverre het plan ten koste gaat van de (aanwezige) flora en fauna. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de ‘toets in het kader van gebiedsbescherming’ (natuurtoets) en de ‘toets in het kader van soortenbescherming (flora en faunatoets).
De toets in het kader van gebiedsbescherming vindt zijn oorsprong in het Natuurbeschermingsbeleid 1998 en draagt zorg voor de bescherming van natuurwaarden. De wet beschermt drie typen gebieden: natura 2000-gebieden (vogel- en habitatrichtlijngebieden), beschermde natuurmonumenten en wetlands.
Plannen dan wel projecten in deze gebieden, maar ook daar buiten in verband met de
zogenaamde externe werking, kunnen vergunningplichting zijn.
Binnen het plangebied is geen sprake van beschermde gebieden. Wel ligt aan de zuidzijde
van het plangebied de ecologische hoofdstructuur (Grift).
Afbeelding 15 Uitsnede EHS (bBron:http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/)
Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.
Verbeelding
Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa)
en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding
hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.
Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen
hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan
wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven.
Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding
aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische
gegevens).
De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende
deel van het bestemmingsplan.
Regels
De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.
Toelichting
De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtsreeks burgers bindende werking.
Wabo
Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsvergunning (Wabo), per 1 oktober 2010, worden de aanlegvergunning, de sloopvergunning en de binnenplanse ontheffing als instrumenten van het bestemmingsplan onderdeel van de omgevingsvergunning (Wabo). De genoemde vergunningen en ontheffing zijn begrippen die in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) zijn opgenomen en in de praktijk veel worden toegepast. In een bestemmingsplan onder de Wabo, zoals in dit geval, wordt bijvoorbeeld niet meer gesproken van ontheffingsregels, maar van afwijkingsregels. Een aanlegvergunning wordt een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
De indeling van de planregels is als volgt:
Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige planregels goed te
kunnen hanteren:
Binnen dit plan komen de volgende bestemmingen voor:
Groen Maatschappelijk Tuin Verkeer Water Wonen |
-G- -M- -T- -V- -WA- -W- |
Dubbelbestemmingen | |
Leiding - Gas |
-L-G- |
Gebiedsaanduidingen | |
Veiligheidszone - leiding gas Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen |
|
In paragraaf 5.3 wordt er per bestemming aangegeven wat de gebruiksmogelijkheden en de bouwmogelijkheden
zijn.
Indien bestemmingsspecifieke flexibiliteitsregels aan de orde zijn worden deze per artikel opgenomen. Algemene flexibiliteitsregels zijn in hoofdstuk 3 opgenomen.
Het gemeentelijk beleid is vertaald in de planregels. Daarbij is geprobeerd een flexibel stelsel van regels te ontwikkelen zonder daarbij tekort te doen aan eisen van rechtszekerheid.
Gekozen is voor zo min mogelijk bestemmingen. Dit deelplan bevat normatieve bepalingen, die bindend zijn voor zowel de overheid als de burger. Het is voor beide partijen van groot belang, dat de verbeelding en de planregels duidelijke informatie verschaffen. Door te kiezen voor zo weinig mogelijk bestemmingen wordt de leesbaarheid en duidelijkheid van zowel deverbeelding als de planregels vergroot. Een leesbaar en duidelijk plan zorgt voor een plan, dat goed te handhaven is.
In de volgende paragrafen worden kort de voor dit plan geldende bestemmingen toegelicht. Steeds wordt per bestemming aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.
Wonen -W-
Gebruiksmogelijkheden
Op de gronden met de bestemming 'Wonen -W-' mag natuurlijk gewoond worden. Daarnaast is het direct toegestaan om beroepsmatige activiteiten uit te oefenen in hoofd- of bijgebouw tot een maximum van 45 m². Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn alleen na afwijking via omgevingsvergunning toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding [bg] zijn alleen bijgebouwen zoals, garageboxen toegestaan.
Binnen het plangebied zijn de volgende woningtypen toegestaan:
Verder zijn een aantal specifieke bouwaanduidingen opgenomen, waarbij de de volgende woningtypen en/of voorzieningen zijn toegestaan:
Ook maakt dit deelplan middels een afwijkingsbevoegdheid afhankelijke woonruimte in vrijstaande bijgebouwen mogelijk. Deze afwijkingsbevoegdheid wordt ingetrokken indien de noodzaak vanuit het oog van mantelzorg niet meer aanwezig is. Daarnaast is er een afwijkingsmogelijkheid via omgevingsvergunning opgenomen voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten in het hoofd- of bijgebouw.
Bouwmogelijkheden
In de bestemmingsregeling wordt onderscheid gemaakt tussen drie zones:
Het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak gebouwd worden. Bijgebouwen zijn toegestaan binnen het bouwvlak en mogen in principe alleen op het erf gebouwd worden. Uitzondering hierop zijn:
Verder zijn een aantal specifieke aanduidingen opgenomen, waarbij de de volgende specifieke bouwmogelijkheden zijn opgenomen.
Groen -G-
Gebruiksmogelijkheden
De gronden die op de plankaart aangewezen als 'Groenvoorzieningen' zijn bestemd voor:
Bouwmogelijkheden
Op de gronden mogen in principe alleen gebouwen van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd worden. Uitsluitend ter plaatse van een bouwvlak mogen gebouwen, niet zijnde de gebouwen van algemeen nut, met een maximale bouwhoogte van 3 m¹ gebouwd worden. Tevens is het mogelijk binnen deze bestemming objecten van beeldende kunst, speelvoorzieningen en ontmoetings- en hondenuitlaatvoorzieningen te realiseren.
Water -WA-
Gebruiksmogelijkheden
De gronden op de plankaart aangewezen voor 'Water' zijn bestemd voor waterpartijen en waterlopen, waterhuishoudkundige voorzieningen en de daarbij behorende kunstwerken en bouwwerken ten behoeve van het beheer en onderhoud van het water en de waterlopen.
Bouwmogelijkheden
Op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Deze mogen maximaal 5 m¹ hoog zijn.
Verkeer -V-
Gebruiksmogelijkheden
De gronden met de bestemming 'Verkeersdoeleinden' zijn primair bestemd voor wegen. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor de aanleg en instandhouding van kunstwerken, parkeervoorzieningen, water, verhardingen, doeleinden van algemeen nut, objecten van beeldende kunst, verkeerstechnische voorzieningen en afvalcontainers.
Bouwmogelijkheden
Op deze gronden mogen gebouwen van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde gebouwd worden.
Leiding - gas (dubbelbestemming)
Ter waarborging van een veilig en bedrijfszeker gastransport en ter beperking van gevaar voor personen en goederen in de directe omgeving van de leidingen is een groot aantal werken en werkzaamheden binnen een afstand van 4 meter aan weerszijden van de hartlijn van de leiding niet toegestaan zonder schriftelijke toestemming van de leidingbeheerder.
Als regeling is opgenomen, dat indien strijd ontstaat tussen het belang van de gasleiding en de overige bestemmingen, de primaire bestemming “gasleiding” prevaleert. Binnen de beschermingszone mogen alsdan in principe geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht. Hiervan kan worden afgeweken via een omgevingsvergunning wanneer er geen strijd ontstaat met de belangen van de gasleiding. Voor de gronden is tevens een omgevingsvergunningsvereiste opgenomen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.
Tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan kunnen exploitatieplannen (ex. art. 6.12 Wro) worden vastgesteld. Op basis van het exploitatieplan kunnen (plan)kosten worden verhaald.
Een exploitatieplan hoeft niet opgesteld te worden bij een bestemmingsplan met alleen conserverende bestemmingen of wijzigingsbevoegdheden. Een exploitatieplan hoeft ook niet opgesteld te worden als het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is, door middel van bijvoorbeeld anterieure overeenkomsten of als de gemeente eigenaar is van de gronden.
Aangezien het voorliggende bestemmingsplan in hoofdzaak conserverend van aard is,
hoeft geen exploitatieplan opgesteld te worden. Er wordt uitgegaan van het overnemen
van reeds bestaande bouwrechten uit de geldende bestemmingsplannen.
Verder komen de kosten voor het opstellen van het nieuwe bestemmingsplan voor rekening
van de gemeente. Dit wordt gefinancierd uit de daarvoor gereserveerde algemene middelen.
Geconcludeerd kan worden dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan de vaststelling van een exploitatieplan niet noodzakelijk is.
Het ontwerp bestemmingsplan “Dragonder oost” zal gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. In deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van het plan en te reageren op de inhoud van het ontwerp bestemmingsplan.
In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening zal het ontwerpbestemmingsplan "Dragonder Oost" ook worden toegezonden aan diverse rijks- , provinciale-, gemeentelijke- en private instanties.
De resultaten van overleg en de eventuele zienswijzen worden verwerkt bij de uiteindelijke vaststelling van het bestemmingsplan.
In dit nieuwe bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Op 19 juni is een inloopbijeenkomst gehouden over het nieuwe bestemmingsplan. Wijkbewoners konden het bestemmingsplan inzien en vragen stellen. Nu het gaat om vastleggen van bestaand beleid en er voldoende aandacht is besteed aan het informeren van de wijkbewoners heeft het doorlopen van de voorontwerpprocedure geen toegevoegde waarde.
Conform de beleidslijn nieuwe Wro, vastgesteld bij besluit van provinciale Staten van 23 juni 2008, is dit bestemmingsplan niet aan te merken als provinciaal belang dan wel provinciale verantwoordelijkheid. Ook komen hier geen belangen in het geding van eventueel betrokken andere gemeenten, waterschappen of diensten van het rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen voortvloeiend uit dit ontwerp bestemmingsplan.
In het kader vooroverleg heeft de gasunie ook een aantal opmerking geplaatst. Deze zijn al in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen. Om deze reden heeft de gasunie dan ook geen zienswijze ingediend.
Het ontwerp bestemmingsplan “Dragonder oost” heeft met de onderliggende stukkken conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht met ingang van 13 juni 2013 gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn 9 zienswijzen ingediend. Daarbij is de mogelijkheid geboden om zowel schriftelijk als mondeling zienswijzen in te dienen.
De zienswijzen zijn samengevat en becommentarieerd in een commentaarnota Zienswijzen. Een aantal zienswijzen heeft tot wijzigingen van het plan geleid. Deze zijn in dit plan verwerkt. De commentaarnota is als aan dit bestemmingsplan toegevoegd.
In deze regels wordt verstaan onder:
het bestemmingsplan Dragonder Oost met identificatienummer NL.IMRO.0345.DragonderOost-oh01 van de gemeente Veenendaal;
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;
de verbeelding van het bestemmingsplan Dragonder Oost, bestaande uit de kaart waarbij gebruik is gemaakt van een ondergrond welke is ontleend aan GBKN-02-13;
een aan een hoofdgebouw gebouwde ruimte, die daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is – maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap – met dien verstande dat een aanbouw een zelfstandige ruimte is en een uitbouw een uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw is;
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw, die gelegen is tegenover de voorgevel;
een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd;
het door één of meer van de bewoners bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;
een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;
besluit van 27 mei 2004, houdende milieukwaliteiteisen voor externe veiligheid van inrichtingen milieubeheer (Staatsblad 2004, nr. 250) zoals deze luidt (inclusief wijzigingen) op het tijdstip van in werking treding van dit plan;
besluit van 4 juli 1994, houdende uitvoering van het hoofdstuk Milieu-effectrapportage van de Wet milieubeheer zoals deze luidt (inclusief wijzigingen) op het tijdstip van in werking treding van dit plan;
een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie en afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
werken en werkzaamheden, waarvan mag worden aangenomen dat zij het bodemarchief kunnen aantasten;
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
een al dan niet uit meerdere bouwlagen bestaande woning, deel uitmakend van een gebouw waarin vanaf de eerste verdieping ofwel de tweede bouwlaag meerdere woningen zijn ondergebracht, zodanig dat deze boven dan wel naast elkaar gesitueerd zijn, waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid gewaarborgd is;
een overkapping met een open constructie zonder eigen wanden, aangebouwd aan het hoofdgebouw, bestemd om te dienen als overdekte stalling voor motorrijtuigen op meer dan twee wielen en daarvoor ook toegankelijk.
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé;
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
een al dan niet gebouwde voorziening kennelijk bedoeld voor het beperken van geluidhinder, zoals een geluidscherm of een geluidwal;
een al dan niet uit meerdere bouwlagen bestaande woning, deel uitmakend van een gebouw waarin meerdere woningen zijn ondergebracht, zodanig dat deze boven dan wel beneden en naast elkaar zijn gesitueerd, waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid, al dan niet direct vanaf het voetgangersniveau, gewaarborgd is;
een inrichting, zoals bedoeld in 2.4 van het inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (stb. 1993, nr. 50), bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld;
een gebouw, dat op een perceel door zijn gebruik, karakter, constructie en/of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
(bouwkundige) voorzieningen ten behoeve van (ontsluiting van) de bestemmingen die ingevolge deze regels aan gronden zijn toegekend, zoals aanlegsteigers, (ondergrondse) afvalcontainers, bruggen, duikers, geluidbeperkende voorzieningen, kadewanden, keermuren, lichtmasten, objecten van beeldende kunst, openbaar vervoer haltes, overkappingen, (gebouwde) parkeervoorzieningen, reclameobjecten, stallingsruimten, tunnels, verkeersborden, verkeersgeleiders, verkeersregelinstallaties, vlaggenmasten, vlonders, stuwen, wachthuisjes;
het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie;
de lijst van bedrijven bevattende basisinformatie voor milieuzonering, zoals die lijst is opgenomen als bijlage bij de regels;
activiteiten en instellingen die in de Standaard Bedrijfsindeling, versie 21-07-2008 (SBI 2008) van het Centraal Bureau voor de Statistiek als volgt zijn omschreven:
SBI-categorie 86 (gezondheidszorg), voor zover het betreft de SBI-codes 86.2 en hoger;
SBI – categorie 88 (maatschappelijke dienstverlening zonder overnachting)
Het verlenen van diensten, zoals genoemd in de bedrijfsklassen 94 van de Bedrijfstak S (overige dienstverlening).
educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening;
(bouwkundige) voorzieningen ten behoeve (de aansluiting op) het openbare net van gas, water, elektriciteit, riolering, stadsverwarming, en het telecommunicatieverkeer, of daaraan gelijk te stellen voorzieningen;
een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op tenminste 1,75 m beneden peil;
de onderste laag van een woongebouw, voor tenminste 1,5 m hoogte gelegen boven het peil, waarin uitsluitend zijn ondergebracht niet voor bewoning bestemde ruimten, ten dienste van de bewoners van de bovengelegen woningen;
de op de verbeelding aangewezen grond, die bestemd is voor verkeer, groen en water;
de grens van een aaneengesloten stuk grond waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten;
een gevelconstructie zonder te openen delen en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB;
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf (bordeel);
voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, zoals fitnesscentrum, ijsbaan, kartbaan, kunstijsbaan, manege, pitch & putt, skeelerbaan, skibaan, speelterrein, sportcentrum, sporthal, sportschool, sportveld, sportzaal, squashcentrum, tennisbaan, wielerbaan, zwembad;
route aangewezen voor het transport van gevaarlijke stoffen zoals bedoeld in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen;
de naar de openbare ruimte gekeerde gevel (bouwgrens), erkers e.d. niet meegerekend;
besluit van 22 januari 2002 (Staatsblad 2002, nr. 33), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk, zoals deze luidt (eventueel na wijzigingen) op het tijdstip van in werking treding van dit plan;
Wet van 6 november 2008 (Staatsblad 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt (inclusief wijzigingen) op het tijdstip van in werking treding van dit plan;
Wet van 16 februari 1979 (Staatsblad 99), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidt (inclusief wijzigingen) op het tijdstip van in werking treding van dit plan;
Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
tussen de verst van elkaar gelegen punten van die bouwwerken, horizontaal, dan wel verticaal gemeten.
de kortste afstand tussen de grens van een bouwperceel en enig punt van het op het bouwperceel voorkomende of nog te bouwen gebouw;
de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen;
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
gemeten (op alle bouwlagen) op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, of tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructie, indien de binnenruimte van het gebouw grenst aan de binnenruimte van een ander gebouw;
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
de horizontale projectie van de ruimte tussen de harten van de vloeren of balklagen.
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van scheidingsmuren).
vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Voor het bouwen van (ondergrondse) gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de maatvoeringseisen, zoals aangegeven in de onderstaand schema:
Bouwwerken | Eis |
maximale bouwhoogte speelvoorzieningen | 5 m¹ |
maximale bouwhoogte beeldende kunstvoorzieningen | 10 m¹ |
maximale bouwhoogte infrastructurele voorzieningen | 10 m¹ |
maximale bouwhoogte jongeren ontmoetingsplek | 4 m¹ |
maximale oppervlakte jongeren ontmoetingsplek | 20 m² |
maximale bouwhoogte gebouwen voor nutsvoorzieningen | 3 m¹ |
maximale oppervlakte per gebouw van gebouwen voor nutsvoorzieningen | 15 m² |
maximale bouwhoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor nutsvoorzieningen | 10 m¹ |
maximale bouwhoogte overige gebouwen en bouwwerken | 5 m¹ |
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Groen zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
Het verbod van lid 3.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:
De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.3.2 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de natuur-en/of landschapswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.
Overtreding van het bepaalde in lid 3.3.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Uitsluitend mogen worden opgericht gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende maatvoeringseisen:
Bouwwerk, geen gebouw zijnde | Eis |
maximale bouwhoogte infrastructurele- en nutsvoorzieningen | 10 m¹ |
maximale bouwhoogte terreinafscheidingen | 2,5 m¹ |
maximale bouwhoogte pergola's | 2,5 m¹ |
maximale bouwhoogte van één reclame-object per maatschappelijke voorziening | 7 m¹ |
maximale bouwhoogte overige bouwwerken | 3 m¹ |
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, zoals bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor:
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen;
b. perceelsontsluitingen.
Voor het bouwen gelden de volgende regels:
Op de voor Tuin aangewezen gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan, met een bouwhoogte van maximaal 1 meter, met uitzondering van:
a. uitbreiding van de woning aan de voorzijde. De volgende maatvoerings- en situeringseisen zijn van toepassing:
Uitbreiding woning aan voorzijde | Eis |
maximale breedte | 60% van voorgevel |
maximale diepte | 1 m¹ |
maximale bouwhoogte | 3,1 m¹ |
minimale afstand tot voorste perceelsgrens | 2 m¹ |
Ter plaatse van de aanduiding "St-abr" is één carport toegestaan. De volgende maatvoerings- en situeringseisen van toepassing:
Carport | Eis |
maximale bouwhoogte | 3,1 m |
maximale oppervlakte | 100% van vlak met de aanduiding 'St-abr |
minimaal aan te houden afstand tot voorgevel | 0 m¹ carport dient in de voorgevelrooilijn te worden geprojecteerd |
De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Uitsluitend mogen worden opgericht (ondergrondse) gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.
Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende maatvoeringen:
Bouwwerken | Eis |
maximale bouwhoogte beeldende kunstvoorzieningen | 10 m¹ |
maximale bouwhoogte infrastructurele voorzieningen | 10 m¹ |
maximale bouwhoogte jongeren ontmoetingsplek | 4 m¹ |
maximale oppervlakte jongeren ontmoetingsplek | 20 m² |
maximale bouwhoogte gebouwen voor nutsvoorzieningen | 3 m¹ |
maximale oppervlakte per gebouw van gebouwen voor nutsvoorzieningen | 15 m² |
maximale bouwhoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor nutsvoorzieningen | 10 m¹ |
maximale bouwhoogte afvalcontainers | 2 m¹ |
maximale oppervlakte afvalcontainers | 5 m¹ |
maximale bouwhoogte geluidwerende voorzieningen | 5 m¹ |
maximale bouwhoogte overige gebouwen en bouwwerken | 5 m¹ |
De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
Uitsluitend mogen worden opgericht gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.
Voor het bouwen van hoofdgebouwen, gelden de volgende regels:
Bouwaanduiding | Bouwwijze |
[aeg] | aaneengesloten woningen |
[gs] | gestapelde woningen |
[tae] | twee-aan-een woningen |
[vrij] | vrijstaande woningen |
[ond] | onderdoorgang |
[sba-tv] | vrijstaande of twee aan-een woningen |
[sba-gw] | geluidswalwoning |
[sba-ok] | overkapping |
[sba-ag] | aangebouwd en gestapeld |
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:
Aan- en uitbouwen aan achterkant | Eis |
maximale diepte buiten het bouwvlak | 3 m¹ |
maximale bouwhoogte | 3,1 m¹ |
maximaal toegestane percentage bebouwing voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'erf' | 50 % van de voor 'erf' aangeduide gronden |
Aan- en uitbouwen aan zijkant | Eis |
minimaal aan te houden afstand tot voorgevel | 3 m¹ |
maximale diepte vanaf de verlengde achterste grens van het bouwvlak | 3 m¹ |
maximale goothoogte | 3,1 m¹ |
maximale bouwhoogte | 4,5 m¹ |
maximaal toegestane percentage bebouwing voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'erf' | 50 % van de voor 'erf' aangeduide gronden |
aan te houden afstand tot zijdelingse perceelsgrens | geen, mits niet voor de voorgevel van een achterliggende woning wordt gebouwd |
Uitbreiding woning aan voorzijde | Eis |
maximale breedte | 60% van voorgevel |
maximale diepte | 1 m¹ |
maximale bouwhoogte | 3,1 m¹ |
minimale afstand tot voorste perceelsgrens | 2 m¹ |
Aangebouwde en/of vrijstaande bijgebouwen | Eis |
minimaal aan te houden afstand tot voorgevellijn | 3 m¹ |
maximale goothoogte | 3,1 m¹ |
maximale bouwhoogte | 4,5 m¹ |
maximaal toegestane percentage bebouwing voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'erf' | 50 % van de voor 'erf' aangeduide gronden |
maximale oppervlakte aan- en uitbouwen en bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'erf' | 50 m² |
aan te houden afstand tot zijdelingse perceelsgrens | geen, mits niet voor de voorgevel van een achterliggende woning wordt gebouwd |
Uitbreiding woning aan voorzijde (balkon) | Eis |
maximale breedte balkon | 100% van voorgevel |
maximale diepte balkon | 3.50 m¹ |
maximale bouwhoogte | 4,1 |
Carport | Eis |
maximale bouwhoogte | 3,1 m |
maximale oppervlakte | 100% van vlak met de aanduiding 'St-abr |
aan te houden afstand tot zijdelingse perceelsgrens | 0 m¹ |
Aangebouwde en/of vrijstaande bijgebouwen | Eis |
minimaal aan te houden afstand tot voorgevellijn | 0 m¹ het is toegestaan om voor de voorgevelrooilijn te bouwen |
maximale goothoogte | 3,1 m¹ |
maximale bouwhoogte | 4,5 m¹ |
maximaal toegestane percentage bebouwing voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'erf' | 50 % van de voor 'erf' aangeduide gronden |
maximale oppervlakte aan- en uitbouwen en bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'erf' | 50 m² |
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende maatvoeringseisen:
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde | Eis |
maximale bouwhoogte keermuren | 2 m |
maximale bouwhoogte pergola's | 2,5 m |
maximale bouwhoogte erfafscheiding voor voorgevelrooilijn | 1 m |
maximale bouwhoogte erfafscheiding achter voorgevelrooilijn | 2 m |
maximale bouwhoogte overige bouwwerken | 3 m |
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 8.2.3 sub j. voor de bouw van hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone – vervoer gevaarlijke stoffen', met dien verstande dat:
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, zoals bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 8.4 sub a., teneinde afhankelijke woonruimte mogelijk te maken in bijgebouwen, met dien verstande dat:
Burgemeester en wethouders kunnen de afwijkingsmogelijkheid via omgevingsvergunning als bedoeld in 8.5 laten vervallen, indien de bij het verlenen van voor de afwijking bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 8.1 sub a. voor de uitoefening van een bedrijf aan huis in het hoofd- of bijgebouw, met dien verstande dat:
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 8.4 sub b., ten behoeve van detailhandel in auto's, boten, caravans, tenten en motoren ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf ', met dien verstande dat:
De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een aardgastransportleiding en daarbij behorende voorzieningen:
Indien strijd ontstaat tussen het belang van de aardgastransportleiding als bedoeld in 9.1 en het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 8 prevaleert de (dubbel)bestemming 'Leiding - Gas'.
Op en in de gronden als bedoeld in 9.1, mogen, in afwijking van het bepaalde ten aanzien van de andere bestemmingen, uitsluitend
bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2,5
m¹.
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 9.2 ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de betreffende andere bestemmingen van deze gronden, mits:
Behoudens het bepaalde in 9.4.1 is het verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren op of in de gronden als bedoeld in 9.1:
Het in 9.4 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:
Werken en werkzaamheden als bedoeld in 9.4, zijn slechts toelaatbaar, indien door de uitvoering daarvan, dan wel de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen:
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Als gebruik in strijd met de bestemming als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, geldt in ieder geval:
De gronden ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' zijn bestemd voor de bescherming van het verblijfsklimaat in verband met de aanwezigheid van de transportroute over de weg van gevaarlijke stoffen.
In afwijking van het bepaalde in de daar voorkomende bestemmingen mogen op de in 13.1.1 bedoelde gronden, geen gebouwen worden gebouwd.
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 13.1.2 mits:
Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:
De in 14.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits:
Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan wijzigen ten aanzien van:
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 16.1.1 met maximaal 10%.
Het bepaalde in 16.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 16.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
Indien het gebruik, bedoeld in 16.2.1 na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Het bepaalde in 16.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.