Dragonder Oost    

Toelichting     

Hoofdstuk 1 INLEIDING     

1.1 Aanleiding en doel     

Het bestemmingsplan “Dragonder Oost” is op 25 september 2003 door de gemeenteraad vastgesteld. Volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is herziening van een bestemmingsplan na 10 jaar (na vaststelling) noodzakelijk.

Ten tijde van de vaststelling van het bestemmingsplan moest de wijk Dragonder oost nog gerealiseerd worden. Het doel van het geldende bestemmingsplan was om de ontwikkeling van de Dragonder Oost mogelijk te maken. Het bestemmingsplan werd gekenmerkt door het globale karakter. Met name de situering van de woningen is in grote mate vrij gelaten. Daarnaast waren nog een aantal vrijstellingsbepalingen opgenomen om enige flexibiliteit te bieden.

Inmiddels is de wijk Dragonder Oost ontwikkeld. Het is gewenst om voor de gerealiseerde wijk een goede juridische planologische regeling te hebben voor het beheren en handhaven van de bestaande ruimtelijke kwaliteit van de wijk (actualisatie). Het nieuwe bestemmingsplan zorgt voor een eenduidige en samenhangende juridisch-planologische regeling voor het plangebied. In het plan zijn de wijzigingen in de wet- en regelgeving op het gebied van de ruimtelijke ordening, die zich in de loop van de tijd hebben voorgedaan, verwerkt. Met dit bestemmingsplan wordt aansluiting gezocht bij recent tot stand gekomen bestemmingsplannen binnen de gemeente, waarbij wordt gestreefd naar uniformiteit van bestemmingslegging en regelgeving.

verplicht

Afbeelding 1 Dragonder Oost 2003

1.2 Ligging plangebied     

Het plangebied is gelegen aan de oostkant van Veenendaal. De begrenzing is aangegeven op afbeelding 2.

Het plangebied wordt aan de westzijde begrensd door de wijk Dragonder Zuid. Ten noorden van het plangebied ligt het sportpark Spitsbergen. Aan de oostzijde wordt het plangebied begrensd door Rondweg-oost/Veenendaal oost. De zuidgrens wordt gevormd door de Grift (Bisschop Davidsgrift).

verplicht

Afbeelding 2 Begrenzing plangebied

1.3 Vigerende bestemmingsplannen     

1.3.1 Bestemmingsplan Dragonder Oost     

Binnen het plangebied vigeert het bestemmingsplan Dragonder Oost.

Het bestemmingsplan Dragonder Oost is op 25 september 2003 door de gemeenteraad vastgesteld en vervolgens door Gedeputeerde Staten van Utrecht op 27 januari 2004 goedgekeurd. Het bestemmingsplan is per 1 april 2004 onherroepelijk geworden. In de afbeeldingen 3 en 4 is de plankaart weergegeven.

verplicht

Afbeelding 3 geldend bestemmingsplan Dragonder Oost (noordelijk deel)

verplicht

Afbeelding 4 geldend bestemmingsplan Dragonder Oost (zuidelijk deel)

1.3.2 Bestemmingsplan Oostelijke rondweg     

Het bestemmingsplan Oostelijke rondweg is op 11 juli 1996 door de gemeenteraad vastgesteld en vervolgens door Gedeputeerde Staten van Utrecht op 4 februari 1997goedgekeurd.

verplicht

Afbeelding 5 geldend bestemmingsplan Oostelijke rondweg

1.4 Leeswijzer     

Het bestemmingsplan is als volgt opgebouwd:

  • In hoofdstuk 2 is de bestaande situatie beschreven;
  • In hoofdstuk 3 volgt vervolgens een beschrijving van het beleidskader dat van toepassing is op het bestemmingsplan;
  • In hoofdstuk 4 zijn de relevante milieu- en omgevingsaspecten behandeld
  • Hoofdstuk 5 beschrijft het juridische deel van het plan;
  • In hoofdstuk 6 komt de economische uitvoerbaarheid aan bod;
  • In hoofdstuk 7 tenslotte, zijn de resultaten uit overleg en inspraak besproken en behandeld.

Hoofdstuk 2 BESTAANDE SITUATIE     

2.1 Inleiding     

In de wijk speelt duurzaamheid een belangrijke rol. Een duurzame waterhuishouding, duurzame energie-infrastructuur en een autoarme inrichting waren belangrijke speerpunten die vertaald zijn in het stedenbouwkundig plan. Het stedenbouwkundig plan is vertaald in zowel het geldend bestemmingsplan als het voorliggend bestemmingsplan. In het voorliggend bestemmingsplan Dragonder Oost is in de verbeelding in samenhang met de regels de ruimtelijke hoofdstructuur vastgelegd. Zoals deze ook is vastgelegd in het geldend bestemmingsplan Dragonder Oost (2003).

De ruimtelijke hoofdstructuur van de wijk wordt bepaald door een aantal elementen. Dit zijn de ontsluitingstructuur, de bebouwingstructuur en de groen- en waterstructuur. Deze structuren zijn gebaseerd op het stedenbouwkundig plan. Deze is vertaald in het bestemmingsplan Dragonder oost. Aangezien er sprake is van een actualiserend bestemmingsplan is deze stedenbouwkundige structuur in dit bestemmingsplan terug te vinden.

verplicht

Afbeelding 6 oorspronkelijk stedenbouwkundig plan

2.2 Functionele en ruimtelijke structuur     

2.2.1 Functionele structuur     

De wijk is opgebouwd aan de hand van een herkenbare functionele structuur. Naast de hoofdfunctie wonen, zijn er een aantal maatschappelijke functies aanwezig in de wijk. De wijkvoorzieningen zijn zo centraal mogelijk in de wijk gesitueerd. De in de wijk gelegen basisschool heeft ook een functie voor Veenendaal Oost. De situering van de school bij één van de fietsonderdoorgangen van de Rondweg-oost is daarom logisch.

Een aantal maatschappelijke voorzieningen zijn gerealiseerd rond de Prins Clauslaan. In het zuidelijk deel van de wijk staan een kerk, woonzorgappartementen en 2 woontorens. In het gedeelte nabij het Benedeneind staan vrijstaande woningen. Dit als overgangsgebied naar het landelijk gebied.

Grenzend aan de Rondweg-oost staan de zogenaamde geluidswalwoningen. Deze woningen zijn geïntegreerd in de geluidswal.

De gestapelde bouw is geconcentreerd direct aan de Prins Clauslaan en heeft een geluidsafschermende functie voor het achterliggende gebied. Langs de Prins Clauslaan zijn de woningen/appartementen gesitueerd in maximaal 4 lagen, met uitzondering van de woontorens op de hoek bij de Rondweg-oost.

Het overige gebied bestaat voornamelijk uit aaneengesloten woningen..

2.2.2 Verkeersontsluiting en parkeren     

Verkeersontsluiting

De verkeersontsluiting van het noordelijke deel vindt plaats via de Spitsbergerweg.

Het overige deel van de wijk is onsloten via de Prins Clauslaan.

Het zuidelijk deel van het plangebied wordt doorkuisd door de Prins Clauslaan (verbinding van het centrum met de Rondweg-oost). Het zuidelijk deel is dan ook ontsloten via de Prins Clauslaan.

De wegenstructuur in het plangebied worden gekenmerkt door een vorkstructuur. Middels deze structuur wordt het verkeer evenredig over het plangebied verdeeld. Doorgaand autoverkeer tussen het noordelijk en zuidelijk deel is niet mogelijk. De vorkstructuur eindigt in keermogelijkheden. Doodlopende, veelal autovrije woonstraten sluiten aan op de “vork”.

De gehele wijk kent een maximale snelheid van 30 Km/u, met uitzondering van de Prins Clauslaan (50 KM/u). Dit is een doorgaande route naar het centrum van Veenendaal.

In het plangebied is een uitgebreide fietspadenstructuur aanwezig. In de wijk ligt dan ook de fietsverbinding tussen Veenendaal oost en het centrum

Parkeren

Bij de ontwikkeling van het plangebied is een parkeernorm van 1,4 parkeerplaats per woning toegepast. Het parkeren voor bewoners is grotendeels op eigen erf en op collectieve, niet openbaar toegankelijke, binnenhoven gesitueerd.

verplicht

Afbeelding 7 Verkeersontsluiting

2.2.3 Groenstructuur     

Het noordelijke en het middelste deel worden door een centrale groenvoorziening gescheiden. De voorziening dient als uitloopgebied voor de gehele wijk. Binnen deze zone zijn speelplekken voor de jeugd aanwezig. Ook de geluidswal van de Rondweg-oost heeft de functie als uitloopgebied.

Binnen de wijk zijn ook nog oude houtwallenstructuren aanwezig van voor de ontwikkeling van het gebied tot woonwijk. Zowel de houtwalstructuur nabij het Benedeneind als de laanbeplanting van de Polder- en Spitsbergenweg zijn daar mooie voorbeelden van. Samen met de laanbeplanting langs de fietspaden heeft de wijk een groen karakter.

De situering van de speelvoorzieningen in Dragonder Oost zijn optimaal over de wijk verdeeld, waardoor zo weinig mogelijk kinderen buiten het bereik van speelvoorzieningen wonen. Er is voldoende toezicht op de speelplekken (sociale controle) vanuit de woningen en/of vanaf de loop- en fietsroutes.

Binnen de hoofdgroenstructuur zijn diverse hondenuitlaatplekken aangewezen om de overlast in de rest van de wijk zoveel mogelijk te beperken.

verplicht

Afbeelding 8 Groenstructuur

2.2.4 Waterhuishouding     

Bij de ontwikkeling van de wijk speelt duurzaamheid een grote rol. Dit is terug te vinden in de waterhuishouding van het plangebied. Er zijn een tal van maatregelen getroffen om te komen tot een hoog ambitieniveau. De waterstructuur is bepaald aan de hand van de onderzoeksresultaten van Arcadisvoetnoot: Duurzaam stedelijk waterbeheer " Polderweg-Oost en " Veenendaal Oost", Arcadis Heidemij Advies, juni 1998 . Het watersysteem in de wijk heeft de volgende kenmerken:

  • De grondwaterstandfluctuaties worden gestabiliseerd. Er treden daarmee minder extremen op in de grondwaterstand, enerzijds door de aanleg van wadi's (vertraagde afvoer van regenwater en daarmee afvlakken van pieken en dalen van de GWS), anderzijds door de aanleg van waterpartijen/ regelbare stuw op het uitstroompunt bij de Grift;
  • Het watersysteem kent naast een 'robuust' systeem, dat rond de wijk is aangelegd, een stabiel systeem. Dit laatste systeem wordt in belangrijke mate gevoed door kwelwater uit de ondergrond. De centrale waterpartij (de noord-zuid watergang in het midden van het plangebied) maakt deel uit van dit stabiele systeem. Het eventuele overschot uit het stabiele systeem loopt af naar het robuuste systeem. De systemen zijn zo ingericht dat de kwaliteit van grond- en oppervlakte water zo goed mogelijk is en blijft.
  • De kwaliteit wordt verder bewerkstelligd door de scheiding van regenwater en huishoudelijk afvalwater. Er wordt geen regenwater afgevoerd via het vuilwaterriool. Hiermee wordt uitdroging van de bodem voorkomen. Daarnaast wordt de rioolwaterzuiveringsinstallatie niet onnodig belast met 'dun water'. Een substantieel deel van het regenwater dat in de wijk op verhard oppervlak neerkomt gaat via goten naar wadi's.  Bij extreme regenval zullen eerst deze wadi's vollopen. Pas daarna zal het water dat niet in de bodem geïnfiltreerd wordt, geloosd worden op het robuuste systeem dat in de wijk is aangelegd.
  • De natuurlijke aanwezigheid van schoon kwelwater wordt via een drainagesysteem naar het stabiele systeem geleid (de centrale waterpartij). Hier is in de vorm van rietkragen een natuurlijk filter aanwezig (in eerste instantie was er sprake van de aanleg van speciaal helofietenfilter en een apart (2e) systeem voor huishoudelijk water. Deze systemen zijn uiteindelijk niet aangelegd! De zuiverende werking is in die zin beperkter dan oorspronkelijk voorzien.
  • Het minder schone water uit omliggende gebieden komt het stabiele systeem niet in, maar wordt buiten het stabiele systeem om geleid richting De Grift.
  • Binnen de wijk is ruimte gegeven aan natte natuur. De watergangen en waterbergingen zijn met flauwe oevers aangelegd, waarbij de natuur de vrije hand heeft.

verplicht

Afbeelding 9 waterhuishouding

Hoofdstuk 3 BELEIDSKADER     

Het (inter)nationale en rijksbeleid is neergelegd in verschillende nota's betreffende de ruimtelijke ordening, alsmede in de verschillende structuurvisies. Een "doorzetting" van dit beleid vindt veelal plaats in verschillende gemeentelijke en provinciale uitwerkingsnota's, beleidsplannen en bestemmingsplannen. Ook binnen de gemeente Veenendaal is dit het geval. Echter het beleid zoals dat door de hogere overheden wordt voorgestaan, is veelal van een andere schaal en aard dan de schaal die noodzakelijk is voor het opstellen van een (kleinschalig) bestemmingsplan. Daarom is voor dit bestemmingsplan alleen het relevante beleid kort verwoord.

In dit hoofdstuk volgt een opsomming van de belangrijkste beleidsdocumenten op Rijks-, provinciaal, regionaal en lokaal niveau voor zover relevant voor het plangebied en de voorgenomen actualisatie. Per beleidsstuk is aangegeven in hoeverre deze doorwerking heeft in het voorliggende bestemmingsplan.

3.1 Rijksbeleid     

3.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)     

Per 1 juli 2008 is de nieuwe Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Een van de centrale uitgangspunten is de scheiding tussen beleid en normstelling. Het beleid wordt in eerste aanzet vormgegeven in een structuurvisie en is juridisch alleen nog bindend voor de rijksoverheid. Naast integraal planologisch beleid, kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur regels worden gesteld omtrent onder andere bestemmingsplannen. De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau, in die zin dat respectievelijk provinciale inpassingsplannen en gemeentelijke bestemmingsplannen daarop moeten worden afgestemd.

De kaders van het nieuwe rijksbeleid zijn opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) die op 13 maart 2012 door de Minister van I&M is vastgesteld. In het kader van de nahangprocedure kunnen in de SVIR nog opmerkingen en wensen van de Tweede Kamer worden verwerkt. Deze structuurvisie vervangt de Nota Ruimte en heeft als credo "Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig". In de SVIR zijn 13 nationale belangen gedefinieerd, waaronder het versterken van de mainportfuncties en het verbeteren van de rijksinfrastructuur, het behoud van erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde en ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora en fauna.

De belangrijkste nationale belangen die voor dit bestemmingsplan relevant zijn, zijn als volgt geformuleerd:

  • Efficiënt gebruik van de ondergrond

    In de ondergrond moet onder andere rekening gehouden worden met archeologie, ondergrondse rijksinfrastructuur (tunnels en leidingen) en de bescherming van de grondwaterkwaliteit en -kwantiteit;
  • Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico's

    Het Rijk en de waterschappen beschermen en verbeteren de waterkwaliteit door het treffen van fysieke maatregelen, het uitgeven van vergunningen en handhaving. Luchtkwaliteit, geluidsoverlast, wateroverlast, waterkwaliteit, bodemkwaliteit en het transport van gevaarlijke stoffen kennen een grote samenhang met de andere nationale belangen. Om toekomstige kosten en maatschappelijke schade te voorkomen, moeten bij ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen de milieueffecten worden afgewogen;
  • Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten

    De natuur in de EHS blijft goed beschermd met een 'nee, tenzij'-regime. Binnen de EHS zijn nieuwe projecten, plannen en handelingen met een significant negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS niet toegestaan, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang en reële alternatieven ontbreken. De flexibiliteit in begrenzing en de mogelijkheden om ontwikkelingen toe te staan, die in het beleidskader Spelregels EHS zijn uitgewerkt, blijven overeind.

De navolgende afbeelding geeft aan wat de ambities van het Rijk voor Nederland in 2040 zijn.

verplicht

Afbeelding 10 kaart ambitie Nederland 2040

Conclusie

Uit de afbeelding blijkt dat voor de gemeente Veenendaal geldt dat wordt gestreef naar een veilige en gezonde woon- en werkomgeving, voldoende zoetwater in droge periode, behoud van biodiversiteit en energietransitie.

De uitgangspunten voor het bestemmingsplan voldoen aan dit rijksbeleid.

3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2011)     

Kern van de nieuwe Wro is dat alle overheden hun ruimtelijke belangen vóóraf kenbaar maken en aangeven langs welke weg zij die belangen denken te realiseren. Het rijk en provincies bemoeien zich voortaan uitsluitend met wat daadwerkelijk van nationaal respectievelijk van provinciaal belang is. Ook moeten rijk en provincies duidelijk maken of de borging van een belang gevolgen heeft voor ruimtelijke besluitvorming door provincies en gemeenten.

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 22 augustus 2011 vastgesteld en heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. De AMvB is het inhoudelijke beleidskader van het Rijk waaraan bestemmingsplannen van gemeenten moeten voldoen. Dat betekent dat de AMvB regels geeft over bestemmingen en het gebruik van gronden en zich primair richt tot de gemeente. Daarnaast kan zij aan de gemeente opdragen in de toelichting bij een bestemmingsplan bepaalde zaken uitdrukkelijk te motiveren.

De algemene regels bewerkstelligen dat nationale ruimtelijke belangen doorwerken tot op lokaal niveau. Inhoudelijk gaat het om nationale belangen die samenhangen met het beschermen van ruimtelijke functies, zoals natuur in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), of met het vrijwaren van functies.

Niet alle nationale ruimtelijke belangen staan in het Barro. Het besluit bevat alleen die nationale ruimtelijke belangen, die via het stellen van regels aan de inhoud of toelichting van bestemmingsplannen (of daarmee vergelijkbare besluiten) beschermd kunnen worden.

3.2 Provinciaal beleid     

3.2.1 Structuurvisie 2005-2015     

Het provinciaal ruimtelijk beleid dat voor Veenendaal van toepassing is, is verankerd in de Structuurvisie 2005-2015. Deze structuurvisie betreft feitelijk het Streekplan Utrecht 2005-2015, maar ingevolge de Invoeringswet ruimtelijke ordening wordt het Streekplan nu aangemerkt als structuurvisie.

Belangrijke hoofdlijnen zijn onder andere:

  • Voor ruimtelijke ontwikkelingen, zowel in stedelijk als in landelijk gebied, is zorgvuldig ruimtegebruik een belangrijk uitgangspunt;
  • Water vormt een ordenend principe. Bij ruimtelijke afwegingen vormt water het vertrekpunt (kwantitatief en kwalitatief);
  • De beschikbaarheid van de bestaande infrastructuur en (toekomstige) capaciteit van deze infrastructuur zijn mede bepalend bij de keuzes van nieuwe verstedelijkingslocaties;
  • Gestreefd wordt naar een gedifferentieerd aanbod van wonen, werken en voorzieningen

    In het streekplan 2005-2015 geeft de provincie Utrecht inzicht in de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de provincie op de middellange termijn (tot 2015). De provincie zet in op beheerste groei en zorgvuldig ruimtegebruik. Rond steden en dorpen zijn daarom rode contouren gelegd. Het plangebied ligt binnen de rode contour van Veenendaal.

Om de contrastwerking tussen stad en land waar mogelijk te versterken wordt in de structuurvisie aangegeven dat nieuwe bouwmogelijkheden binnen het bestaand stedelijk gebied goed benut moeten worden. Daarnaast is de provinciale ambitie nadrukkelijk gericht op stedelijke vernieuwing en kwaliteitsvergroting in het bestaand stedelijk gebied.

Beleidsmatig is dit vertaald in een ruimtelijke afbakening van bebouwingskernen door zogeheten rode contouren. De verstedelijkingsambities moeten plaatsvinden binnen de rode contouren. Efficiënt, intensief, meervoudig en duurzaam gebruik van de ruimte speelt hierbij een belangrijke rol. Het bovengenoemde is van toepassing op het plangebied omdat het gebied ‘Dragonder oost’ in z’n geheel binnen de rode bebouwingscontour ligt (zie bijgaande afbeelding).

verplicht

Afbeelding 11 Rode contour (stedelijk gebied) Veenendaal, met aanduiding plangebied..

3.2.2 Beleidslijn nieuwe Wro     

Op 23 juni 2008 hebben Provinciale Staten van Utrecht de Beleidslijn nieuwe Wro vastgesteld. Het doel van de beleidslijn is om na het ingaan van de Wro slagvaardig het Streekplan Utrecht 2005-2015 als beleidskader te kunnen blijven toepassen. De beleidslijn maakt duidelijk wat de partners onder de nieuwe Wro van de provincie mogen verwachten. Het provinciaal belang is gemarkeerd en de inzet van de nieuwe Wro-instrumenten is vastgelegd.

In de Beleidslijn is sprake van een indeling in drie categorieën; daarbij zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:

  • het Streekplan wordt beleidsneutraal omgezet (beleidsdoelen worden niet gewijzigd);
  • wettelijke eisen zijn geen ‘provinciaal belang’ (geen herhaling van wet- en regelgeving);
  • eisen van goede ruimtelijke ordening zijn geen ‘provinciaal belang’ (verantwoordelijkheid van gemeenten).

Vervolgens heeft de provincie deze Beleidslijn verder uitgewerkt in de ‘Uitvoering Beleidslijn nieuwe Wro’ (vastgesteld op 11 november 2008).

De Uitvoering Beleidslijn bestaat uit 3 delen.

In deel 1 is de Handleiding bestemmingsplannen 'beleidsneutraal' (zonder beleidswijzigingen) omgezet. Ook hier zijn alleen de aan een provinciaal belang gerelateerde teksten weergegeven. In deel 2 is de zogenaamde Overleglijst opgenomen. Hierin staat in welke gevallen de provincie overleg met de gemeente over voorontwerp-bestemmingsplannen (en projectbesluiten) wel nodig acht en in welke gevallen niet. Deel 3 gaat over de voorgenomen monitoring en evaluatie van de uitvoering van de Wro.

3.2.3 Provinciale Ruimtelijke Verordening     

Op 24 december 2009 is de Provinciale Ruimtelijke Verordening Provincie Utrecht 2009 (PRV) in werking getreden. Deze verordening is gebaseerd op de bovengenoemde Beleidslijn nieuwe Wro. Doel van de verordening is om provinciale belangen op het gebied van de ruimtelijke ordening te laten doorwerken naar het gemeentelijk niveau. In de verordening zijn daartoe bepalingen over de inhoud van bestemmingsplannen opgenomen.



De structurerende elementen van het provinciale beleid worden daarbij gevormd door de rode contouren en de zonering van het landelijk gebied. Mede op basis van de digitale vereisten waaraan de verordening moet voldoen, zijn voor de leesbaarheid en toegankelijkheid hierbinnen zeven thema’s onderscheiden:

  1. Bodem;
  2. Cultureel erfgoed;
  3. Landelijk gebied;
  4. Natuur;
  5. Recreatie;
  6. Stedelijk gebied;
  7. Watersystemen.

Het thema 'Stedelijk gebied' heeft betrekking op het plangebied in voorliggend bestemmingsplan.

Stedelijk gebied

Als een locatie is aangewezen als ‘Stedelijk gebied’ betekent dit dat de focus ligt op inbreiding boven uitbreiding (zie ook provinciale structuurvisie). Als het plan nieuwe uitbreidingslocaties bevat, zijn de woningbouwaantallen zoals genoemd in de bijlage Woningbouwaantallen (behorend bij de verordening), richtinggevend. Aangezien dit bestemmingsplan geen extra nieuwe woningen mogelijk maakt is dit aspect niet aan de orde.

3.2.4 Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028     

In de Statenvergadering van 4 februari 2013 hebben Provinciale Staten de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) en de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) vastgesteld. In de PRS legt de provincie het ruimtelijke beleid voor de periode 2013-2028 vast. Gemeenten kunnen binnen dit beleid onder meer woningen bouwen, natuur aanleggen, bedrijven huisvesten of recreatievoorzieningen ontwikkelen. Het nieuwe ruimtelijke beleid van de provincie heeft als uitgangspunt: lokaal wat kan, regionaal wat moet. Gemeenten krijgen hierdoor meer ruimte om, binnen gestelde kaders, zelf beslissingen te nemen. Ruimtelijke kwaliteit staat hierbij voorop.

In de PRS 2013 – 2028 zijn onder meer de volgende provinciale belangen vastgelegd:

Duurzame leefomgeving

  1. Ontwikkelen van een robuust en duurzaam bodem- en watersysteem en een waterveilige provincie;
  2. behoud van de strategische grondwatervoorraden;
  3. ruimte voor duurzame energiebronnen;
  4. anticiperen op de langetermijngevolgen van klimaatverandering;
  5. behouden en versterken van de kernkwaliteiten van het landschap;
  6. behouden en ontwikkelen van de kwaliteit van de cultuurhistorische hoofdstructuur en de aardkundige waarden.

Vitale dorpen en steden

1. Realiseren van voldoende en op de behoefte aansluitend woningaanbod, met een accent op binnen-stedelijke ontwikkeling;

2. een vitale en innovatieve regionale economie, met voldoende en diverse vestigingsmogelijkheden;

3. optimaal gebruik van de binnenstedelijke ruimte;

4. een goede bereikbaarheid voor woon-, werk en vrijetijdsverkeer.

Het stedelijk programma voor Veenendaal is 3.750 woningen (tot 2028). Dit programma kan geheel via inbreiding worden gerealiseerd. De grootste ontwikkelingslocatie in het stedelijk gebied is Veenendaal– Oost. Daarnaast is er een aantal kleinere inbreidingslocaties. Met deze binnenstedelijke mogelijkheden kan niet alleen de behoefte vanuit Veenendaal zelf, maar ook die van enkele omliggende kernen als Renswoude en Overberg worden opgevangen. Daarnaast kan Veenendaal met de ruime inbreidingsmogelijkheden ook een rol spelen bij de opvang van de woningbehoefte in de regio FoodValley.

Het hier voorliggende plan is een binnenstedelijke ontwikkeling zoals hiervoor bedoeld.

3.3 Regionaal beleid     

3.3.1 Waterbeheersplan Waterschap Vallei en Eem 2010-2015     

Het plangebied valt binnen het beheersgebied van Waterschap Vallei & Eem. In het Waterbeheersplan 2010-2015 (vastgesteld op 17 september 2009) heeft Waterschap Vallei & Eem zijn ambities en uitvoeringsprogramma vastgelegd. Het plan bepaalt in grote lijnen de agenda van het waterschap voor de komende zes jaar.



In het waterbeheersplan vertaalt het waterschap zijn taken in concrete doelen voor de periode van 6 jaar, de maatregelen om die doelen te realiseren en de prestatie-/indicatoren waaraan de resultaten kunnen worden afgemeten. Het waterbeheersplan is gevoed door beleid dat in de achterliggende periode is ontwikkeld.

3.4 Gemeentelijk beleid     

3.4.1 Structuurvisie Veenendaal 2025     

De Structuurvisie geeft de ruimtelijke en verkeerskundige visie op Veenendaal in 2025. De structuurvisie is op 5 november 2009 door de gemeenteraad van Veenendaal vastgesteld. De visie geeft de hoofdlijnen van de beoogde ontwikkeling van Veenendaal weer. De visie is geformuleerd aan de hand van de volgende tien ambities:

  1. Zichtbare en sterke historische identiteit;
  2. Woon- en werkgebieden met eigen karakters;
  3. Heldere routes met duidelijke entrees;
  4. Brandpunten in de stad;
  5. Groene stad;
  6. Aantrekkelijke woonwijken;
  7. Goed gebruik van beschikbare ruimte;
  8. Bereikbare economische gebieden;
  9. Een fietsende stad;
  10. Goed openbaar vervoer

Voor iedere ambitie is geformuleerd wat de gemeente Veenendaal wil bereiken en zijn voorbeelden gegeven hoe dit bereikt kan worden.

verplicht

Afbeelding 12 Structuurvisie Veenendaal 2025

De visie is verbeeld in de structuurkaart. Binnen deze kaart valt het plangebied binnen de functie 'Wonen" en is daarmee in overeenstemming met de structuurvisie 2025.

3.4.2 Strategische Visie Veenendaal 2025     

De visie onderscheidt kwaliteitspijlers en ambities. Kwaliteitspijlers zijn de meest essentiële kwaliteiten waaraan in het beleid van Veenendaal op weg naar 2025 aandacht geschonken zal worden. De kwaliteitspijlers zijn:

  1. ruim baan voor ondernemen;
  2. meer binding en innovatie in de ondernemerstraditie;
  3. Veenendaal jonge leefstad van de toekomst;
  4. Dde bestaande jeugdige leeftijdsopbouw vasthouden;
  5. herkenbare stadslandschappen;
  6. meer afwisseling en samenhang in het ruimtelijk beeld.

De ambities zijn de doelen die Veenendaal in 2025 bereikt wil hebben. Deze ambities zijn gegroepeerd rondom 4 thema's:

  • sociaal en cultureel profiel;
  • stedelijk profiel;
  • groei na 2015;
  • profiel in de regio.

Voor wat betreft het stedelijk profiel, het meest van belang voor dit bestemmingsplan, kent de visie de volgende ambities: stad met menselijke maat, het regionale winkelcentrum, de groenste stad, plaats met een divers en innovatief ondernemersklimaat, waarin bedrijven wortels hebben met de samenleving, en plaats met zichtbare en sterke historische identiteit.

3.4.3 Waterplan Veenendaal 2006     

Op 21 september 2006 heeft de gemeenteraad het Waterplan Veenendaal vastgesteld. Het wensbeeld van Veenendaal op het gebied van water is: 'Het komen tot een duurzaam en integraal waterbeheer, gericht op het behouden en verstreken van de functies en kwaliteiten van het water in al zijn facetten voor de langere termijn'.

Het doel van het waterplan is de randvoorwaarden te scheppen waarmee het wensbeeld wordt bereikt, op voorwaarde dat dit past binnen de kaders van de bestuurlijke prioritering.

Het waterplan kent twee onderdelen: een algemeen visiedeel voor een termijn van 15 jaar en een maatregelendeel voor de termijn van 4 jaar.

Het visiedeel van het plan is een overkoepelend plan, dat aangeeft welke doelen en ambitieniveaus worden nagestreefd. Verbanden tussen beleidsvelden worden integraal neergezet. Dit deel geeft voeding aan andere plannen en voornemens.

In het uitvoeringsgerichte deel worden bindende afspraken gemaakt over concrete maatregelen die in de nabije toekomst worden genomen. Waar nog onzekerheid bestaat over de aard en omvang van de maatregelen zal het voornemen van nader onderzoek in het plan worden vastgelegd. De afspraken gaan over de inhoud, uitvoering, planning en financiering en wie een bepaalde actie trekt.

3.4.4 Groenstructuurplan     

Het doel van het groenstructuurplan is als volgt te formuleren:

  1. De samenhang van het groen met de landschappelijke, ecologische en cultuurhistorische patronen versterken;
  2. met het groen de herkenbaarheid en identiteit van de openbare ruimte vergroten;
  3. de gewenste groenstructuur formuleren en realiseren volgens de opgestelde visie;
  4. groen bij nieuwe ontwikkelingen als bouwsteen en leidend principe gebruiken;
  5. accenten in het groen aanbrengen overeenkomstig de plaats en het niveau.

Er wordt een onderscheid gemaakt naar groen op twee niveaus: de hoofdgroenstructuur en het groen binnen wijken. Ten aanzien van de hoofdgroenstructuur is het doel de identiteit en de kwaliteit van de afzonderlijke elementen te vergoten, waarbij de aanwezige of gewenste samenhang (structuur) tussen de verschillende elementen en patronen als kader geldt. De hoofdgroenstructuur bestaat uit de volgende onderdelen: de Grift, de oude linten, pleinen, parken, begraafplaatsen en sportparken, de binnenring, de Rondweg, 't Goeie Spoor / Industrielaan / Wageningselaan, de snelweg A12, de spoorlijnen en de entrees.

In de wijk speelt groen een belangrijke rol. Het is daarom van belang dat de groenstructuur behouden blijft.

3.4.5 Milieukwaliteitsplan 2012-2016     

Het Milieukwaliteitsplan beschrijft de milieuambities van de gemeente Veenendaal die moeten leiden tot een integraal milieubeleid. Voor de langere termijn zijn wensbeelden geformuleerd en voor de kortere termijn tot en met 2016 zijn doelstellingen geformuleerd. In deze periode koerst de gemeente Veenendaal naar een samenleving die in balans is, een duurzame samenleving.

Om deze samenleving te bereiken wil Veenendaal de milieuthema’s integraal, dus in samenhang met elkaar en met medeneming van ruimtelijk en economische ontwikkelingen bezien. De gemeente wil proactief handelen, doelgroepen op maat benaderen en de verantwoordelijkheid nemen om zelf een voorbeeldfunctie te vervullen.

Om de aanwezige kansen in het versterken van de milieu-inbreng in ruimtelijke planvorming te benutten is het noodzakelijk dat naast de strategie inzichtelijk wordt wat per sectoraal milieuthema de bijdrage kan zijn aan het optimaliseren van de lokale leefomgevingskwaliteit. Het gaat in het milieukwaliteitsplan vooral om bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid, duurzaamheid, klimaat, energie, afval, water en biodiversiteit.

Naast de fysieke leefomgeving richt dit Milieukwaliteitsplan zich ook op de huidige en toekomstige gebruikers ervan. Milieumaatregelen raken burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties immers direct in hun belangen en beleving van hun dagelijkse omgeving. Communicatie, informatievoorziening en samenwerking zijn daarom de trefwoorden.

Hoofdstuk 4 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN     

In dit hoofdstuk worden de relevante milieu- en omgevingsaspecten voor de ontwikkeling van de planlocatie beschreven. Het gaat hierbij om de aspecten natuur, water, archeologie, bodem, geluid, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Voor ieder aspect is een onderzoek of toets uitgevoerd.

4.1 Milieu     

4.1.1 Geluid     

De mate waarin het geluid het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige bestemmingen, worden beschermd tegen geluidhinder ten gevolge van wegverkeer, spoorweg en industrie. Het beschermen van bijvoorbeeld het woonmilieu gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.

In het kader van dit bestemmingsplan is alleen wegverkeerslawaai van toepassing. Er zijn geen gezoneerde bedrijventerreinen aanwezig.

Voorkeurswaarden en ontheffingswaarden

Binnen een geluidszone geldt een voorkeurswaarde voor de geluidsbelasting op geluidsgevoelige bestemmingen. Voor wegverkeer bedraagt deze 48 dB. Hierbij geldt een toetsing per weg en per geluidsbron.

Als de voorkeurswaarde wordt overschreden moet onderzocht worden of geluid reducerende maatregelen getroffen kunnen worden (bron- en overdrachtsmaatregelen) om aan de voorkeurswaarde te kunnen voldoen. Pas als blijkt dat niet aan de voorkeurswaarde kan worden voldaan kan het college van burgemeester en wethouders ontheffing verlenen van de voorkeurswaarde. Hierbij geldt wel een maximale ontheffingswaarde. Voor wegverkeer is de maximale ontheffingswaarde afhankelijk van een aantal eigenschappen van de locatie. In onderstaande tabel zijn de voorkeurswaarden en maximale ontheffingswaarden kort samengevat.

Bron Voorkeurswaarde Maximale ontheffingswaarde
Volgens Wgh Volgens Geluidsnota Veenendaal
Rondweg Oost 48 dB 63 dB 58 dB
Wegen in het plangebied 48 dB 63 dB 58 dB

Voorkeursgrenswaarden en maximale ontheffingswaarden

(Bron: Omgevingsdienst Regio Utrecht)



Geluidsgevoelige objecten

In de Wgh zijn geluidgevoelige objecten benoemd. Voor deze objecten gelden de geluidswaarden die de Wgh opgeeft. Geluidsgevoelige objecten zijn woningen, woonwagenstandplaatsen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen en verpleeghuizen, en speciaal benoemde gezondheidszorggebouwen.



Gemeentelijke beleidsregel hogere waarden Wgh

De gemeente draagt zorg voor een zo goed mogelijke akoestische kwaliteit van de leefomgeving in situaties waar geluidsniveaus boven de wettelijke voorkeurswaarden niet kunnen worden voorkomen. Het college van burgemeester en wethouders heeft daarom de beleidsregel hogere waarden Wgh vastgesteld op 7 oktober 2008. In deze beleidsregel worden randvoorwaarden genoemd voor het toestaan van hogere geluidsbelastingen dan de voorkeurswaarde. De voorwaarden zijn geformuleerd als eis of als inspanningsverplichting.

Relatie met het plangebied

Binnen het plangebied lopen 2 belangrijke doorgaande wegen, namelijk de Rondweg-oost en de Prins Clauslaan.

Op de geluidscontourenkaarten voor wegverkeerslawaai is te zien dat de Rondweg-oost het geluidsniveau hoog is. Langs de Rondweg-oost liggen een aantal woningen waarvan de geluidsniveaus hoger zijn dan de wettelijke voorkeurswaarde. Het overgrote deel van het grondgebied van de woonkernen in de gemeente is verblijfsgebied met wegen met een maximumsnelheid van 30 km/uur.

De geluidssituatie in het plangebied is in kaart gebracht met het rekenmodel dat de Omgevingsdienst regio Utrecht voor de gemeente beheert, zie onderstaande afbeelding.

verplicht

Afbeelding 13 Geluidskaart Dragonder Oost

Uit afbeelding 13 blijkt dat bij de eerstelijns bebouwing langs de invalsval naar het centrum de geluidsbelasting hoger is dan de voorkeurswaarde. Ook bij de eerstelijns bebouwing langs de Rondweg-oost is sprake van een geluidsbelasting die hoger is dan de voorkeurswaarde, maar door de afschermende voorziening langs de Rondweg-oost is de overschrijding relatief gezien beperkt. Midden in het woongebied ligt de geluidsbelasting onder de voorkeurswaarde. Hierbij wordt opgemerkt wel dat niet van alle wegen verkeerscijfers bekend zijn.

Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan betreft in hoofdzaak een actualiseringsplan dat de bestaande(planologische) situatie (opnieuw) vastlegt. Zodoende hoeft bij de vaststelling van het bestemmingsplan formeel geen toetsing aan de Wgh plaats te vinden. Een eventuele overschrijding van de voorkeursgrenswaarde in bestaande situaties heeft immers geen gevolgen.

Bij de diverse projecten zijn, indien nodig, de procedures hogere grenswaarden reeds gevoerd.

Indien andere nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, moet echter onderzocht worden of akoestisch onderzoek noodzakelijk is. Als er sprake is van een geluidsgevoelige bestemming, dient getoetst te worden aan de Wet geluidhinder.

4.1.2 Bedrijven en milieuzonering     

De woonwijk ligt niet binnen de invloedssfeer van milieubelastende activiteiten, zoals die worden gedefinieerd in de publicatie “Bedrijven en milieuzonering' van de VNG.

Vanuit bedrijven en milieuzonering zijn er geen belemmeringen.

4.1.3 Externe veiligheid     

Wettelijk kader

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt, transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd en ondergrondse buisleidingen. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.

Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid inrichtingen (REVI).

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is het wettelijke kader vastgelegd in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en de onderliggende regelgeving. De wet- en regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen wordt volgens verwachting in de loop van 2012-2013 herzien in samenhang met het vaststellen van het zogenaamde Basisnet voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Inmiddels is op 18 december 2012 het ontwerpbesluit transportroutes externe veiligheid gepubliceerd.

Het beleid voor ondergrondse buisleidingen is vastgelegd in het Besluit Externe veiligheid buisleidingen (Bevb).

Bij de beoordeling van de externe veiligheidssituatie zijn twee begrippen van belang:

  • Het plaatsgebonden risico (PR) richt zich als maat voor het risico vanwege activiteiten met gevaarlijke stoffen vooral op de basisveiligheid voor personen in de omgeving van die activiteiten.

    Aan het PR is een wettelijke grenswaarde verbonden die niet mag worden overschreden. Het PR wordt “vertaald” als een risicocontour rondom een risicovolle activiteit, waarbinnen geen kwetsbare objecten (bijv. woningen) mogen liggen.
  • Het groepsrisico (GR) is een maat voor de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Rondom een risicobron wordt een invloedsgebied gedefinieerd, waarbinnen grenzen worden gesteld aan het maximaal aanvaardbare aantal personen, de z.g. oriënterende waarde (OW). Dit is een richtwaarde, waarvan het bevoegd gezag, mits afdoende gemotiveerd, kan afwijken. Deze verantwoordingsplicht geldt voor elke toename van het GR, ook als de OW niet wordt overschreden.

Beleidskader elektromagnetische straling

Voor hoogspanningslijnen is het beleidskader beschreven in het 'Advies met betrekking tot hoogspanningslijnen' (Min. VROM d.d. 5 oktober 2005). Hierin adviseert de Staatssecretaris van VROM het in acht nemen van een veiligheidszone, waarbinnen het jaargemiddelde magneetveld hoger is dan 0,4 microtesla. Voor zendmasten (omroep/GSM/UMTS) zijn in de EU-publicatie 1999/519/EG blootstellingslimieten aanbevolen voor personen die permanent in de nabijheid van zendmasten verblijven. Nederland heeft deze aanbeveling overgenomen en opgenomen in de Telecommunicatiewet.

Beschrijving huidige risicosituatie

verplicht

Afbeelding 13 uitsnede van de Risicokaart plangebied

Risicobedrijven:

Ten noorden van het plangebied ligt aan de Rondweg-oost een LPG-tankstation. De afstand tot het plangebied is zo groot dat de risicocontouren van het tankstation het plangebied niet beïnvloeden. Er zijn binnen of in de omgeving van het plangebied geen andere risicovolle inrichtingen aanwezig waarvan de risicocontouren het plangebied kunnen beïnvloeden.

Transport van gevaarlijke stoffen:

Langs de oostzijde van het plangebied ligt de Rondweg-oost (N233). Deze weg is bij gemeentelijk raadsbesluit aangewezen als route, waarover voor het vervoer van gevaarlijke stoffen geen ontheffing vereist is. Het betreft lokaal vervoer naar bedrijven op de meer zuidelijk gelegen bedrijventerreinen en/of doorgaand vervoer richting Rhenen. De aard en omvang van dit vervoer is zodanig gering dat de risicocontouren niet buiten de rijweg reiken. Het hieraan verbonden groepsrisico is zo verwaarloosbaar gering, dat hiermee voor de omgeving geen rekening gehouden hoeft te worden.

Er zijn in de omgeving geen andere transportroutes aanwezig waarvan de risicocontouren het plangebied kunnen beïnvloeden.

Buisleidingen:

Langs de westzijde van het plangebied ligt een tweetal aardgasleidingen (Leiding ID's W-523-02 en W-523-03). Het betreft leidingen met een maximale werkdruk van 40 bar.

In april 2012 heeft de Omgevingsdienst voor de gemeente Veenendaal naar aanleiding van het op 1 januari 2011 in werking getreden Besluit externe veiligheid buisleidingen een risicoanalyse uitgevoerd ten behoeve van een rapportage aan de Nederlandse Gasunie over mogelijke knelpunten voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico met betrekking tot aardgasleidingen. De in deze analyse ingevoerde populatiegegevens stemmen nog overeen met de huidige situatie. Voor zover bekend hebben zich na deze analyse ook geen wijzigingen aan de betreffende aardgasleidingen voorgedaan. De resultaten van deze analyse zijn op genomen in Bijlage 3 Kwantitatieve Risicoanalyse Carola Veenendaal-PR/GR-knelpunten Gasunie.

Er geldt langs de bedoelde aardgasleidingen geen contour voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar (0 meter). Er wordt voldaan aan de wettelijke grenswaarde. Het berekende groepsrisico voor het leidingtracé ter hoogte van het plangebied is aanzienlijk lager dan 10% van de oriëntatiewaarde (ordegrootte = 1% van de oriëntatiewaarde). Een uitgebreide verantwoording van dit groepsrisico is niet nodig.

Langs de aardgasleidingen moet een belemmeringenstrook van 4 meter aan weerszijden van de leidingen in acht genomen worden ten behoeve van inspectie en onderhoud door de leidingbeheerder. Binnen deze strook is geen bebouwing toegestaan. Aan deze voorwaarden wordt voldaan.

Elektromagnetische straling

Hoogspanningslijnen:

Ten zuiden van het plangebied loopt een 150 kV-hoogspanningslijn. De afstand tot het plangebied is zo groot dat geen rekening gehouden hoeft te worden met de indicatieve veiligheidszone langs deze hoogspanningslijn.

Zendmasten:

Volgens de gegevens op de website www.antenneregister.nl zijn er in of nabij het plangebied geen zendmasten aanwezig.

Conclusie

Binnen het plangebied wordt voldaan aan de wettelijke grenswaarden voor het plaatsgebonden risico. Het groepsrisico vanwege het vervoer van gevaarlijke stoffen over de Rondweg-oost (N233) is verwaarloosbaar laag. Ook het groepsrisico vanwege de aardgasleidingen is verwaarloosbaar laag. In beide gevallen is het groepsrisico ruimschoots lager dan 10% van de oriëntatiewaarde. Daarom is geen uitgebreide verantwoording van het groepsrisico nodig.

Voor het aspect 'elektromagnetische straling' is geen sprake van belemmeringen.

4.2 Archeologie     

Op basis van het Verdrag van Malta en de Wet op de monumentenzorg is het verplicht om de archeologische waarden bij ruimtelijke planvorming te betrekken, in het bijzonder bij plannen waarbij bodemverstorende werkzaamheden uitgevoerd worden. Bij het opstellen van dit bestemmingsplan zijn de aanbevelingen uit een deskundigenrapport in acht genomen. Het betreft hier het rapport "Archeologische beleidskaart en cultuurhistorische kenmerkenkaart gemeente Veenendaal" nr. V564, definitief (25 februari 2010) dat is opgesteld door Vestigia BV Archeologie & Cultuurhistorie uit Amersfoort.

In dit rapport zijn de archeologiebepalingen van dit bestemmingsplan inhoudelijk onderbouwd. Daarbij is getracht een verantwoorde balans te vinden tussen enerzijds de wetenschappelijke en cultuurhistorische belangen en anderzijds de maatschappelijke en organisatorische uitvoerbaarheid. Op basis van de gemeentelijke archeologische maatregelen- /beleidskaart zijn de planregels proportioneel afgestemd op de omvang van de eventuele ingreep, in combinatie met de kans dat daarbij belangwekkende en informatieve overblijfselen zullen worden aangetroffen.

Er is een Archeologische maatregelenkaart vastgesteld, waarin Dragonder Oost is vrijgesteld van nader onderzoek. In het bestemmingsplan is dan ook geen dubbelbestemming archeologische waarde opgenomen.

verplicht

Afbeelding 14 Gemeentelijke archeologische waardekaart

4.3 Cultuurhistorie     

Veenendaal vond zijn oorsprong aan het einde van de 15e eeuw in de behoefte aan turf. In de Rhenense en Maanense Venen werd een stelsel van ontwateringskanalen gegraven dat het eerste ruimtelijke patroon vormde.

Het eerste ontwateringskanaal, de Bisschop Davids Grift, werd omstreeks 1480 gegraven. Ongeveer 70 jaar later werd de Grift uitgediept, verbreed en doorgetrokken en later verbonden met de Schoonderbeekse Grift. In deze veenkolonie lagen de eerste woningen waarschijnlijk op de hoogte bij de oude kerk en vond daarna bebouwing plaats langs de ontwateringskanalen.

In het begin van de 19e eeuw raakten de venen uitgeput. Vervangende werkgelegenheid werd in eerste instantie gevonden in de bestaande huisvlijt. De industriële ontwikkelingen op de hogere (drogere) delen en de komst van het spoor aan het eind van de 19e eeuw hebben het vestigingspatroon van Veenendaal in het begin van de 20e eeuw beïnvloed. Tot de grenswijziging in 1960 heeft Veenendaal zich ontwikkeld vanuit twee kernen aan beide zijden van de spoorlijn. Sinds die periode heeft Veenendaal zich snel en sterk ontwikkeld, waarbij de dan nog aanwezige lege ruimten rond de kern werden opgevuld, hetgeen een concentrische structuur tot gevolg had. Dit werd verder ontwikkeld door de woningbouwproductie in het begin van de jaren 70. In de jaren 80 concentreert de woningbouw zich niet meer op uitbreidingsgebieden, maar wordt ook aan stadsvernieuwing gedaan op leeggekomen terrein als gevolg van de sloop van fabrieken. In jaren 80 en 90 is het overgrote deel van gemeentelijk grondgebied verder opgevuld. In de jaren 90 heeft er aan de oostkant van Veenendaal een nieuwe grenscorrectie plaatsgevonden. In deze gebieden is Veenendaal Oost volop in ontwikkeling

Het gebied waar Dragonder Oost tot ontwikkeling is gekomen is tot aan de ontwikkeling van de wijk nooit bebouwd geweest. De verkavelingsstructuur uit de tijd van de turfwinning was tot het bouwrijp maken van de wijk nog in tact.

4.4 Waterhuishouding     

Watertoets

Het uitvoeren van een watertoets en opnemen van een waterparagraaf in ruimtelijke plannen is ingegeven vanuit het “Waterbeleid voor de 21e eeuw” (WB21) en het daaruit voortvloeiende Nationaal Bestuursakkoord Water, getekend op 2 juli 2003. De Watertoets is wettelijk verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening en verplicht tot het opnemen van 'een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding'.



Het Waterschap Vallei en Eem heeft bepaald dat geen watercompenserende maatregelen nodig zijn als sprake is van een toename van minder dan 0,25 ha (2.500 m²) verharding binnen het stedelijk gebied. Het gaat hier om een actualisering van het bestemmingsplan. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk. De netto verharding neemt niet toe.

Volgens het beleid van het waterschap blijkt dat daarom geen compensatie noodzakelijk is.

Vuilwater

Het vuilwater en het regenwater worden gescheiden van elkaar afgevoerd. Dat betekent dat bij nieuwbouw of bij een aanbouw het vuilwater en het regenwater gescheiden van elkaar dienen te worden aangeboden op de perceelsgrens

Hemelwater

Het hemelwater wordt afgevoerd vanaf de perceelsgrens van de woningen en van openbaar terrein. Een deel van het regenwater wordt geïnfiltreerd met behulp van wadi's.

Grondwater

Permanente bemaling om de grondwaterstand structureel lager te houden is niet toegestaan. Bij het aanbrengen van een kruipruimte of ondergrondse (parkeerkelder) is de eigenaar van de woning zelf verantwoordelijk voor de waterdichtheid.

4.5 Flora en Fauna     

Bij het opstellen van ruimtelijke plannen is het noodzakelijk te onderzoeken in hoeverre het plan ten koste gaat van de (aanwezige) flora en fauna. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de ‘toets in het kader van gebiedsbescherming’ (natuurtoets) en de ‘toets in het kader van soortenbescherming (flora en faunatoets).

4.5.1 Gebiedsbescherming     

De toets in het kader van gebiedsbescherming vindt zijn oorsprong in het Natuurbeschermingsbeleid 1998 en draagt zorg voor de bescherming van natuurwaarden. De wet beschermt drie typen gebieden: natura 2000-gebieden (vogel- en habitatrichtlijngebieden), beschermde natuurmonumenten en wetlands.

Plannen dan wel projecten in deze gebieden, maar ook daar buiten in verband met de zogenaamde externe werking, kunnen vergunningplichting zijn.



Binnen het plangebied is geen sprake van beschermde gebieden. Wel ligt aan de zuidzijde van het plangebied de ecologische hoofdstructuur (Grift).

verplichtAfbeelding 15 Uitsnede EHS (bBron:http://www.synbiosys.alterra.nl/natura2000/)

4.6 Totaalbeeld aspecten     

Het bestemmingsplan leidt niet tot onacceptabele gevolgen of belemmeringen voor de directe omgeving.

Hoofdstuk 5 JURIDISCHE PLANOPZET     

5.1 Inleiding     

Het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding en de regels (zogenaamde planregels). De regels zijn gerelateerd aan de verbeelding, zodat verbeelding en regels te allen tijde in onderlinge samenhang dienen te worden bezien en toegepast.

Verbeelding

Zoals reeds eerder gesteld is de verbeelding gerelateerd aan de regels (en vice versa) en heeft tevens de functie van visualisering van de bestemmingen. Op de verbeelding hebben alle gronden binnen het plangebied een bestemming gekregen.

Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. Deze aanduidingen hebben slechts juridische betekenis indien, en voor zover, deze in de regels daaraan wordt gegeven. Verder kunnen er binnen een bestemming verklaringen zijn aangegeven. Deze hebben juridisch gezien geen enkele betekenis en zijn uitsluitend op de verbeelding aangegeven ten behoeve van de leesbaarheid van de kaart (bijvoorbeeld topografische gegevens).

De verbeelding vormt samen met de regels het voor de burgers en overheid bindende deel van het bestemmingsplan.

Regels

De regels bevatten het juridisch instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De regels zijn onderverdeeld in meerdere hoofdstukken. Per hoofdstuk zullen de diverse bepalingen artikelsgewijs worden besproken.

Toelichting

De toelichting heeft geen bindende werking; de toelichting maakt juridisch ook geen onderdeel uit van het bestemmingsplan, maar heeft wel een belangrijke functie bij de weergave en onderbouwing van het plan en ook bij de uitleg van bepaalde bestemmingen en regels. Door de grote flexibiliteit, of beter vrijheid in de regels, kan de rechtszekerheid van belanghebbenden in het gedrang komen. In de toelichting dienen derhalve duidelijk de beleidsintenties te worden aangegeven met betrekking tot toekomstig grondgebruik. De toelichting heeft echter geen rechtsreeks burgers bindende werking.

Wabo

Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsvergunning (Wabo), per 1 oktober 2010, worden de aanlegvergunning, de sloopvergunning en de binnenplanse ontheffing als instrumenten van het bestemmingsplan onderdeel van de omgevingsvergunning (Wabo). De genoemde vergunningen en ontheffing zijn begrippen die in de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP) zijn opgenomen en in de praktijk veel worden toegepast. In een bestemmingsplan onder de Wabo, zoals in dit geval, wordt bijvoorbeeld niet meer gesproken van ontheffingsregels, maar van afwijkingsregels. Een aanlegvergunning wordt een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

5.2 De indeling van de planregels     

De indeling van de planregels is als volgt:

5.2.1 Inleidende regels (hoofdstuk 1)     

Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige planregels goed te

kunnen hanteren:

  • begrippen: bevat in het plan gebruikte begrippen die uitleg behoeven;
  • wijze van meten: bevat technische regelingen met betrekking tot het bepalen van oppervlaktes, percentages, hoogtes, dieptes, breedtes en dergelijke. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling.

5.2.2 Bestemmingsregels (hoofdstuk 2)     

Binnen dit plan komen de volgende bestemmingen voor:

Groen

Maatschappelijk

Tuin

Verkeer

Water

Wonen

-G-

-M-

-T-

-V-

-WA-

-W-

Dubbelbestemmingen
Leiding - Gas

-L-G-
Gebiedsaanduidingen


Veiligheidszone - leiding gas

Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen




In paragraaf 5.3 wordt er per bestemming aangegeven wat de gebruiksmogelijkheden en de bouwmogelijkheden zijn.

Indien bestemmingsspecifieke flexibiliteitsregels aan de orde zijn worden deze per artikel opgenomen. Algemene flexibiliteitsregels zijn in hoofdstuk 3 opgenomen.

5.2.3 Algemene regels (hoofdstuk 3)     

Hoofdstuk 3 bestaat achtereenvolgens uit de volgende artikelen: (facultatief)

  • Anti-dubbeltelregel;
  • Algemene bouwregels;
  • Algemene gebruiksregels;
  • Algemene aanduidingsregels;
  • Algemene afwijkingsregels (verplicht);
  • Algemene wijzigingsregels;

5.3 Bestemmingen     

Het gemeentelijk beleid is vertaald in de planregels. Daarbij is geprobeerd een flexibel stelsel van regels te ontwikkelen zonder daarbij tekort te doen aan eisen van rechtszekerheid.

Gekozen is voor zo min mogelijk bestemmingen. Dit deelplan bevat normatieve bepalingen, die bindend zijn voor zowel de overheid als de burger. Het is voor beide partijen van groot belang, dat de verbeelding en de planregels duidelijke informatie verschaffen. Door te kiezen voor zo weinig mogelijk bestemmingen wordt de leesbaarheid en duidelijkheid van zowel deverbeelding als de planregels vergroot. Een leesbaar en duidelijk plan zorgt voor een plan, dat goed te handhaven is.

In de volgende paragrafen worden kort de voor dit plan geldende bestemmingen toegelicht. Steeds wordt per bestemming aangegeven wat de gebruiks- en bouwmogelijkheden zijn.

Wonen -W-

Gebruiksmogelijkheden

Op de gronden met de bestemming 'Wonen -W-' mag natuurlijk gewoond worden. Daarnaast is het direct toegestaan om beroepsmatige activiteiten uit te oefenen in hoofd- of bijgebouw tot een maximum van 45 m². Kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn alleen na afwijking via omgevingsvergunning toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding [bg] zijn alleen bijgebouwen zoals, garageboxen toegestaan.

Binnen het plangebied zijn de volgende woningtypen toegestaan:

  1. ter plaatse van de aanduiding [aeg] mogen alleen aaneengesloten woningen worden gebouwd;
  2. ter plaatse van de aanduiding [gs] mogen alleen gestapelde woningen worden gebouwd;
  3. ter plaatse van de aanduiding [tae] mogen twee-aan-een woningen worden gebouwd;
  4. ter plaatse van de aanduiding [vrij] mogen alleen vrijstaande woningen worden gebouwd;

Verder zijn een aantal specifieke bouwaanduidingen opgenomen, waarbij de de volgende woningtypen en/of voorzieningen zijn toegestaan:

  1. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding [ond] dient te worden voorzien in een onderdoorgang;
  2. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding [sba-at] mogen alleen aaneengebouwde en twee-aan-een woningen worden gebouwd;
  3. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding [sba-avt] mogen alleen aaneengebouwde, vrijstaande of twee-aan-een woningen worden gebouwd;
  4. ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding [sba-tv] mogen alleen vrijstaande of twee aan-een woningen worden gebouwd.

Ook maakt dit deelplan middels een afwijkingsbevoegdheid afhankelijke woonruimte in vrijstaande bijgebouwen mogelijk. Deze afwijkingsbevoegdheid wordt ingetrokken indien de noodzaak vanuit het oog van mantelzorg niet meer aanwezig is. Daarnaast is er een afwijkingsmogelijkheid via omgevingsvergunning opgenomen voor de uitoefening van bedrijfsmatige activiteiten in het hoofd- of bijgebouw.

Bouwmogelijkheden

In de bestemmingsregeling wordt onderscheid gemaakt tussen drie zones:

  • het bouwvlak;
  • het erf en;
  • tuin.

Het hoofdgebouw mag uitsluitend binnen het op de plankaart aangegeven bouwvlak gebouwd worden. Bijgebouwen zijn toegestaan binnen het bouwvlak en mogen in principe alleen op het erf gebouwd worden. Uitzondering hierop zijn:

  1. de erkerregeling;
  2. de afwijkende bebouwingsregeling, waarbij de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen niet meer mag bedragen dan maximaal 50 m² buiten het bouwvlak en de bouw van bijgebouwen niet tot gevolg hebben dat meer dan 50% van het totale erf wordt bebouwd.

Verder zijn een aantal specifieke aanduidingen opgenomen, waarbij de de volgende specifieke bouwmogelijkheden zijn opgenomen.

  • balkon
  • carports
  • bebouwing voor de voorgevelrooilijn

Groen -G-

Gebruiksmogelijkheden

De gronden die op de plankaart aangewezen als 'Groenvoorzieningen' zijn bestemd voor:

  • de aanleg en instandhouding van op de ligging van het plangebied en de inpassing in de omgeving afgestemde beplanting;
  • de aanleg en instandhouding van waterpartijen en watergangen;
  • de aanleg en instandhouding van onsluitingen en parkeerterreinen;
  • de aanleg en instandhouding van nutsvoorzieningen;
  • de aanleg en instandhouding van speelvoorzieningen:
  • de instandhouding van waardevolle bomen;
  • objecten van beeldende kunst.

Bouwmogelijkheden

Op de gronden mogen in principe alleen gebouwen van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd worden. Uitsluitend ter plaatse van een bouwvlak mogen gebouwen, niet zijnde de gebouwen van algemeen nut, met een maximale bouwhoogte van 3 m¹ gebouwd worden. Tevens is het mogelijk binnen deze bestemming objecten van beeldende kunst, speelvoorzieningen en ontmoetings- en hondenuitlaatvoorzieningen te realiseren.

Water -WA-

Gebruiksmogelijkheden

De gronden op de plankaart aangewezen voor 'Water' zijn bestemd voor waterpartijen en waterlopen, waterhuishoudkundige voorzieningen en de daarbij behorende kunstwerken en bouwwerken ten behoeve van het beheer en onderhoud van het water en de waterlopen.

Bouwmogelijkheden

Op deze gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. Deze mogen maximaal 5 m¹ hoog zijn.

Verkeer -V-

Gebruiksmogelijkheden

De gronden met de bestemming 'Verkeersdoeleinden' zijn primair bestemd voor wegen. Daarnaast zijn deze gronden bestemd voor de aanleg en instandhouding van kunstwerken, parkeervoorzieningen, water, verhardingen, doeleinden van algemeen nut, objecten van beeldende kunst, verkeerstechnische voorzieningen en afvalcontainers.

Bouwmogelijkheden

Op deze gronden mogen gebouwen van algemeen nut en bouwwerken, geen gebouwen zijnde gebouwd worden.

Leiding - gas (dubbelbestemming)

Ter waarborging van een veilig en bedrijfszeker gastransport en ter beperking van gevaar voor personen en goederen in de directe omgeving van de leidingen is een groot aantal werken en werkzaamheden binnen een afstand van 4 meter aan weerszijden van de hartlijn van de leiding niet toegestaan zonder schriftelijke toestemming van de leidingbeheerder.

Als regeling is opgenomen, dat indien strijd ontstaat tussen het belang van de gasleiding en de overige bestemmingen, de primaire bestemming “gasleiding” prevaleert. Binnen de beschermingszone mogen alsdan in principe geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden opgericht. Hiervan kan worden afgeweken via een omgevingsvergunning wanneer er geen strijd ontstaat met de belangen van de gasleiding. Voor de gronden is tevens een omgevingsvergunningsvereiste opgenomen voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden.

Hoofdstuk 6 FINANCIEEL-ECONOMISCHE UITVOERBAARHEID     

Tegelijkertijd met de vaststelling van een bestemmingsplan kunnen exploitatieplannen (ex. art. 6.12 Wro) worden vastgesteld. Op basis van het exploitatieplan kunnen (plan)kosten worden verhaald.

Een exploitatieplan hoeft niet opgesteld te worden bij een bestemmingsplan met alleen conserverende bestemmingen of wijzigingsbevoegdheden. Een exploitatieplan hoeft ook niet opgesteld te worden als het kostenverhaal 'anderszins verzekerd' is, door middel van bijvoorbeeld anterieure overeenkomsten of als de gemeente eigenaar is van de gronden.

Aangezien het voorliggende bestemmingsplan in hoofdzaak conserverend van aard is, hoeft geen exploitatieplan opgesteld te worden. Er wordt uitgegaan van het overnemen van reeds bestaande bouwrechten uit de geldende bestemmingsplannen.

Verder komen de kosten voor het opstellen van het nieuwe bestemmingsplan voor rekening van de gemeente. Dit wordt gefinancierd uit de daarvoor gereserveerde algemene middelen.

Geconcludeerd kan worden dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan de vaststelling van een exploitatieplan niet noodzakelijk is.

Hoofdstuk 7 MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID     

Het ontwerp bestemmingsplan “Dragonder oost” zal gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. In deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om kennis te nemen van het plan en te reageren op de inhoud van het ontwerp bestemmingsplan.

In het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening zal het ontwerpbestemmingsplan "Dragonder Oost" ook worden toegezonden aan diverse rijks- , provinciale-, gemeentelijke- en private instanties.

De resultaten van overleg en de eventuele zienswijzen worden verwerkt bij de uiteindelijke vaststelling van het bestemmingsplan.

7.1 Inspraak     

In dit nieuwe bestemmingsplan worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Op 19 juni is een inloopbijeenkomst gehouden over het nieuwe bestemmingsplan. Wijkbewoners konden het bestemmingsplan inzien en vragen stellen. Nu het gaat om vastleggen van bestaand beleid en er voldoende aandacht is besteed aan het informeren van de wijkbewoners heeft het doorlopen van de voorontwerpprocedure geen toegevoegde waarde.

7.2 Overleg ex artikel 3.1.1 Bro     

Conform de beleidslijn nieuwe Wro, vastgesteld bij besluit van provinciale Staten van 23 juni 2008, is dit bestemmingsplan niet aan te merken als provinciaal belang dan wel provinciale verantwoordelijkheid. Ook komen hier geen belangen in het geding van eventueel betrokken andere gemeenten, waterschappen of diensten van het rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen voortvloeiend uit dit ontwerp bestemmingsplan.

In het kader vooroverleg heeft de gasunie ook een aantal opmerking geplaatst. Deze zijn al in het ontwerpbestemmingsplan opgenomen. Om deze reden heeft de gasunie dan ook geen zienswijze ingediend.

7.3 Ontwerp ter inzage legging     

Het ontwerp bestemmingsplan “Dragonder oost” heeft met de onderliggende stukkken conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht met ingang van 13 juni 2013 gedurende 6 weken voor een ieder ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn 9 zienswijzen ingediend. Daarbij is de mogelijkheid geboden om zowel schriftelijk als mondeling zienswijzen in te dienen.

De zienswijzen zijn samengevat en becommentarieerd in een commentaarnota Zienswijzen. Een aantal zienswijzen heeft tot wijzigingen van het plan geleid. Deze zijn in dit plan verwerkt. De commentaarnota is als aan dit bestemmingsplan toegevoegd.

Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan:     

het bestemmingsplan Dragonder Oost met identificatienummer NL.IMRO.0345.DragonderOost-oh01 van de gemeente Veenendaal;

1.2 Bestemmingsplan:     

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 Verbeelding:     

de verbeelding van het bestemmingsplan Dragonder Oost, bestaande uit de kaart waarbij gebruik is gemaakt van een ondergrond welke is ontleend aan GBKN-02-13;

1.4 Aan- of uitbouw:     

een aan een hoofdgebouw gebouwde ruimte, die daaraan ruimtelijk (door zijn constructie of afmetingen) ondergeschikt is – maximaal bestaande uit één bouwlaag al dan niet met kap – met dien verstande dat een aanbouw een zelfstandige ruimte is en een uitbouw een uitbreiding van een reeds bestaande ruimte van het hoofdgebouw is;

1.5 Aanduiding:     

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.6 Aanduidingsgrens:     

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.7 Aaneengebouwde woningen:     

blokken van meer dan twee aaneengebouwde woningen;

1.8 Achtergevel:     

een van de weg afgekeerde gevel van een hoofdgebouw, die gelegen is tegenover de voorgevel;

1.9 Bebouwing:     

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.10 Balkon:     

open uitbouw met balustrade aan een verdieping van een gebouw;

1.11 Bebouwingspercentage:     

een op de verbeelding of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte aangeeft van het deel van het bouwvlak, dat ten hoogste mag worden bebouwd;

1.12 Bedrijf aan huis:     

het door één of meer van de bewoners bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;

1.13 Beperkt kwetsbaar object in de zin van het Besluit externe veiligheid inrichtingen:     

een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een richtwaarde voor het risico c.q. een risicoafstand is bepaald, waarmee rekening moet worden gehouden;

1.14 Beroep aan huis:     

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig en ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijgebouwen met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend;

1.15 Besluit externe veiligheid inrichtingen:     

besluit van 27 mei 2004, houdende milieukwaliteiteisen voor externe veiligheid van inrichtingen milieubeheer (Staatsblad 2004, nr. 250) zoals deze luidt (inclusief wijzigingen) op het tijdstip van in werking treding van dit plan;

1.16 Besluit MER 1994:     

besluit van 4 juli 1994, houdende uitvoering van het hoofdstuk Milieu-effectrapportage van de Wet milieubeheer zoals deze luidt (inclusief wijzigingen) op het tijdstip van in werking treding van dit plan;

1.17 Bestemmingsgrens:     

de grens van een bestemmingsvlak;

1.18 Bestemmingsvlak:     

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.19 Bijgebouw:     

een met het hoofdgebouw verbonden of daarvan vrijstaand gebouw dat ten dienste staat van het hoofdgebouw en door zijn ligging, constructie en afmetingen ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;

1.20 Bodemingrepen:     

werken en werkzaamheden, waarvan mag worden aangenomen dat zij het bodemarchief kunnen aantasten;

1.21 Bouwen:     

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.22 Bouwgrens:     

de grens van een bouwvlak;

1.23 Bouwlaag:     

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;

1.24 Bouwperceel:     

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.25 Bouwperceelsgrens:     

de grens van een bouwperceel;

1.26 Bouwvlak:     

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.27 Bouwwerk:     

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.28 Bovenwoning:     

een al dan niet uit meerdere bouwlagen bestaande woning, deel uitmakend van een gebouw waarin vanaf de eerste verdieping ofwel de tweede bouwlaag meerdere woningen zijn ondergebracht, zodanig dat deze boven dan wel naast elkaar gesitueerd zijn, waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid gewaarborgd is;

1.29 Carport:     

een overkapping met een open constructie zonder eigen wanden, aangebouwd aan het hoofdgebouw, bestemd om te dienen als overdekte stalling voor motorrijtuigen op meer dan twee wielen en daarvoor ook toegankelijk.

1.30 Dienstverlening:     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder belwinkel en internetcafé;

1.31 Gebouw:     

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.32 Geluidbeperkende voorziening:     

een al dan niet gebouwde voorziening kennelijk bedoeld voor het beperken van geluidhinder, zoals een geluidscherm of een geluidwal;

1.33 Gestapelde woning(en):     

een al dan niet uit meerdere bouwlagen bestaande woning, deel uitmakend van een gebouw waarin meerdere woningen zijn ondergebracht, zodanig dat deze boven dan wel beneden en naast elkaar zijn gesitueerd, waarbij per woning een zelfstandige toegankelijkheid, al dan niet direct vanaf het voetgangersniveau, gewaarborgd is;

1.34 Grote lawaaimaker:     

een inrichting, zoals bedoeld in 2.4 van het inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (stb. 1993, nr. 50), bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidzone moet worden vastgesteld;

1.35 Hoofdgebouw:     

een gebouw, dat op een perceel door zijn gebruik, karakter, constructie en/of afmetingen als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;

1.36 Infrastructuur:     

(bouwkundige) voorzieningen ten behoeve van (ontsluiting van) de bestemmingen die ingevolge deze regels aan gronden zijn toegekend, zoals aanlegsteigers, (ondergrondse) afvalcontainers, bruggen, duikers, geluidbeperkende voorzieningen, kadewanden, keermuren, lichtmasten, objecten van beeldende kunst, openbaar vervoer haltes, overkappingen, (gebouwde) parkeervoorzieningen, reclameobjecten, stallingsruimten, tunnels, verkeersborden, verkeersgeleiders, verkeersregelinstallaties, vlaggenmasten, vlonders, stuwen, wachthuisjes;

1.37 Kantoor:     

het bedrijfsmatig verlenen van diensten waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder congres- en vergaderaccommodatie;

1.38 Lijst van bedrijfsactiviteiten:     

de lijst van bedrijven bevattende basisinformatie voor milieuzonering, zoals die lijst is opgenomen als bijlage bij de regels;

1.39 Maatschappelijke dienstverlening:     

activiteiten en instellingen die in de Standaard Bedrijfsindeling, versie 21-07-2008 (SBI 2008) van het Centraal Bureau voor de Statistiek als volgt zijn omschreven:

SBI-categorie 86 (gezondheidszorg), voor zover het betreft de SBI-codes 86.2 en hoger;

SBI – categorie 88 (maatschappelijke dienstverlening zonder overnachting)

Het verlenen van diensten, zoals genoemd in de bedrijfsklassen 94 van de Bedrijfstak S (overige dienstverlening).

1.40 Maatschappelijke voorzieningen:     

educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening;

1.41 Nutsvoorziening:     

(bouwkundige) voorzieningen ten behoeve (de aansluiting op) het openbare net van gas, water, elektriciteit, riolering, stadsverwarming, en het telecommunicatieverkeer, of daaraan gelijk te stellen voorzieningen;

1.42 Ondergronds bouwwerk:     

een (gedeelte van een) bouwwerk, waarvan de vloer is gelegen op tenminste 1,75 m beneden peil;

1.43 Onderlaag:     

de onderste laag van een woongebouw, voor tenminste 1,5 m hoogte gelegen boven het peil, waarin uitsluitend zijn ondergebracht niet voor bewoning bestemde ruimten, ten dienste van de bewoners van de bovengelegen woningen;

1.44 Openbare ruimte:     

de op de verbeelding aangewezen grond, die bestemd is voor verkeer, groen en water;

1.45 Perceelsgrens:     

de grens van een aaneengesloten stuk grond waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar horende bebouwing is toegelaten;

1.46 Permanent geluiddichte gevel:     

een gevelconstructie zonder te openen delen en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB;

1.47 Prostitutie:     

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

1.48 Seksinrichting:     

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, seksuele handelingen worden verricht. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan een prostitutiebedrijf (bordeel);

1.49 Sport:     

voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie, zoals fitnesscentrum, ijsbaan, kartbaan, kunstijsbaan, manege, pitch & putt, skeelerbaan, skibaan, speelterrein, sportcentrum, sporthal, sportschool, sportveld, sportzaal, squashcentrum, tennisbaan, wielerbaan, zwembad;

1.50 Transportroute gevaarlijke stoffen:     

route aangewezen voor het transport van gevaarlijke stoffen zoals bedoeld in de Wet vervoer gevaarlijke stoffen;

1.51 Twee-onder-een-kap woning:     

een blok van twee aaneen gebouwde woningen;

1.52 Voorgevel(rooilijn):     

de naar de openbare ruimte gekeerde gevel (bouwgrens), erkers e.d. niet meegerekend;

1.53 Vrijstaande woning:     

een niet-aaneengebouwde woning;

1.54 Vuurwerkbesluit:     

besluit van 22 januari 2002 (Staatsblad 2002, nr. 33), houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk, zoals deze luidt (eventueel na wijzigingen) op het tijdstip van in werking treding van dit plan;

1.55 Wet algemene bepalingen omgevingsrecht     

Wet van 6 november 2008 (Staatsblad 496), houdende regels inzake een vergunningstelsel met betrekking tot activiteiten die van invloed zijn op de fysieke leefomgeving en inzake handhaving van regelingen op het gebied van de fysieke leefomgeving (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht), zoals deze luidt (inclusief wijzigingen) op het tijdstip van in werking treding van dit plan;

1.56 Wet geluidhinder:     

Wet van 16 februari 1979 (Staatsblad 99), houdende regels inzake het voorkomen of beperken van geluidhinder, zoals deze luidt (inclusief wijzigingen) op het tijdstip van in werking treding van dit plan;

1.57 Wet Milieubeheer:     

Wet van 13 juni 1979 (Staatsblad 442), houdende regels met betrekking tot een aantal algemene onderwerpen op het gebied van de milieuhygiëne, zoals deze luidt (inclusief wijzigingen) op het tijdstip van in werking treding van dit plan;

1.58 Woning:     

een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor zelfstandige huisvesting van maximaal 1 huishouden;

Artikel 2 Wijze van meten     

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 De afmetingen, diepte en breedte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde:     

tussen de verst van elkaar gelegen punten van die bouwwerken, horizontaal, dan wel verticaal gemeten.

2.2 De afstand tot de (zijdelingse) perceelsgrens:     

de kortste afstand tussen de grens van een bouwperceel en enig punt van het op het bouwperceel voorkomende of nog te bouwen gebouw;

2.3 De afstand tussen gebouwen:     

de kortste afstand tussen de buitenwerkse gevelvlakken van de gebouwen;

2.4 De bouwhoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 De brutovloeroppervlakte van een gebouw:     

gemeten (op alle bouwlagen) op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies, of tot het hart van de desbetreffende scheidingsconstructie, indien de binnenruimte van het gebouw grenst aan de binnenruimte van een ander gebouw;

2.6 De dakhelling:     

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.7 De goothoogte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.8 De hoogte van een bouwlaag:     

de horizontale projectie van de ruimte tussen de harten van de vloeren of balklagen.

2.9 De hoogte van een windturbine:     

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.

2.10 De inhoud van een bouwwerk:     

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.11 De lengte, breedte en diepte van een bouwwerk:     

tussen (de lijnen getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of hart van scheidingsmuren).

2.12 De ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:     

vanaf het peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;

2.13 De oppervlakte van een bouwwerk:     

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.14 Het peil:     

de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld aan de zijde waar gebouwd wordt;

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Groen     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groen(voorziening);
  2. infrastructuur;
  3. jongeren ontmoetingsplek;
  4. nutsvoorziening;
  5. ontsluiting;
  6. pad;
  7. park;
  8. parkeerterrein;
  9. plantsoen;
  10. specifieke vorm van groen – beeldende kunst;
  11. specifieke vorm van groen – hondenuitlaatvoorziening;
  12. speelvoorziening;
  13. water;
  14. weg.

3.2 Bouwregels     

Voor het bouwen van (ondergrondse) gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de maatvoeringseisen, zoals aangegeven in de onderstaand schema:

Bouwwerken Eis
maximale bouwhoogte speelvoorzieningen 5 m¹
maximale bouwhoogte beeldende kunstvoorzieningen 10 m¹
maximale bouwhoogte infrastructurele voorzieningen 10 m¹
maximale bouwhoogte jongeren ontmoetingsplek 4 m¹
maximale oppervlakte jongeren ontmoetingsplek 20 m²
maximale bouwhoogte gebouwen voor nutsvoorzieningen 3 m¹
maximale oppervlakte per gebouw van gebouwen voor nutsvoorzieningen 15 m²
maximale bouwhoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor nutsvoorzieningen 10 m¹
maximale bouwhoogte overige gebouwen en bouwwerken 5 m¹

3.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

3.3.1 Omgevingsvergunning     

Het is verboden op of in de gronden met de bestemming Groen zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, voor zover geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanleggen of verharden van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage
  3. het aanleggen van boven- of ondergrondse kabels en leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  4. het planten, verwijderen, kappen of rooien van bomen of andere opgaande beplanting.
3.3.2 Uitzonderingen     

Het verbod van lid 3.3.1 is niet van toepassing op werken of werkzaamheden die:

  • normaal onderhoud en beheer ten dienste van de bestemming betreffen;
  • reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan;
  • reeds mogen worden uitgevoerd krachtens een verleende vergunning.
3.3.3 Voorwaarde     

De werken of werkzaamheden als bedoeld in lid 3.3.2 zijn slechts toelaatbaar, indien daardoor de natuur-en/of landschapswaarden niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast.

3.3.4 Strafbepaling     

Overtreding van het bepaalde in lid 3.3.1 is een strafbaar feit, zoals bedoeld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten.

Artikel 4 Maatschappelijk     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. maatschappelijke voorzieningen;
  2. maatschappelijke doeleinden;
  3. erf;
  4. groen;
  5. horeca, die direct en ondergeschikt een verband heeft met de in dit artikel bedoelde voorzieningen en activiteiten;
  6. infrastructuur;
  7. nutsvoorziening;ontsluiting;
  8. parkeergarage;
  9. parkeerterrein;
  10. speelterrein;
  11. water;

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Algemeen     

Uitsluitend mogen worden opgericht gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

4.2.2 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  2. het bouwvlak mag volledig worden bebouwd;
  3. de gebouwen moeten worden gebouwd met inachtneming van de ter plaatse aangegeven maatvoeringsaanduidingen;
  4. de goothoogte en bouwhoogte van bijgebouwen mogen niet meer bedragen dan respectievelijk 3,1 m¹ en 4,5 m¹;
  5. in afwijking van het bepaalde onder a. mogen bergingen, fietsenstallingen en andere ondergeschikte bijgebouwen buiten het bouwvlak worden gebouwd, tot bij elke vestiging een gezamenlijke oppervlakte van 50 m², een bouwhoogte van maximaal 3 m¹, mits er geen nadelige gevolgen zijn voor de verkeersveiligheid en mits niet gebouwd op grond ter plaatse van de aanduiding 'landschapswaarde';
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende maatvoeringseisen:

Bouwwerk, geen gebouw zijnde Eis
maximale bouwhoogte infrastructurele- en nutsvoorzieningen 10 m¹
maximale bouwhoogte terreinafscheidingen 2,5 m¹
maximale bouwhoogte pergola's 2,5 m¹
maximale bouwhoogte van één reclame-object per maatschappelijke voorziening 7 m¹
maximale bouwhoogte overige bouwwerken 3 m¹

4.3 Specifieke gebruiksregels     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, zoals bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor:

  1. de uitoefening van een bedrijf;
  2. dienstverlening;
  3. zelfstandige horeca;
  4. zelfstandig kantoor;
  5. wonen;
  6. seksinrichting;

Artikel 5 Tuin     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. tuinen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen;

b. perceelsontsluitingen.

5.2 Bouwregels     

Voor het bouwen gelden de volgende regels:

Op de voor Tuin aangewezen gronden zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan, met een bouwhoogte van maximaal 1 meter, met uitzondering van:

a. uitbreiding van de woning aan de voorzijde. De volgende maatvoerings- en situeringseisen zijn van toepassing:

Uitbreiding woning aan voorzijde Eis
maximale breedte 60% van voorgevel
maximale diepte 1 m¹
maximale bouwhoogte 3,1 m¹
minimale afstand tot voorste perceelsgrens 2 m¹

Ter plaatse van de aanduiding "St-abr" is één carport toegestaan. De volgende maatvoerings- en situeringseisen van toepassing:

Carport Eis
maximale bouwhoogte 3,1 m
maximale oppervlakte 100% van vlak met de aanduiding 'St-abr
minimaal aan te houden afstand tot voorgevel 0 m¹ carport dient in de voorgevelrooilijn te worden geprojecteerd

Artikel 6 Verkeer     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegverkeer;
  2. geluidscherm en/of geluidwal;
  3. infrastructuur;
  4. jongeren ontmoetingsplek;
  5. nutsvoorziening;
  6. onderdoorgang onder een overbouwing of overkapping ten behoeve van bedrijfsdoeleinden / verkeersdoeleinden / woondoeleinden ter plaatse van de aanduiding 'onderdoorgang';
  7. ontsluiting;
  8. openbaar vervoer;
  9. pad;
  10. parkeerterrein;
  11. plantsoen;
  12. specifieke vorm van verkeer – afvalcontainers;
  13. specifieke vorm van verkeer – beeldende kunst;
  14. specifieke vorm van verkeer – hondenuitlaatvoorziening;
  15. water;
  16. weg;

6.2 Bouwregels     

6.2.1 Algemeen     

Uitsluitend mogen worden opgericht (ondergrondse) gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

6.2.2 Bouwwerken     

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende maatvoeringen:

Bouwwerken Eis
maximale bouwhoogte beeldende kunstvoorzieningen 10 m¹
maximale bouwhoogte infrastructurele voorzieningen 10 m¹
maximale bouwhoogte jongeren ontmoetingsplek 4 m¹
maximale oppervlakte jongeren ontmoetingsplek 20 m²
maximale bouwhoogte gebouwen voor nutsvoorzieningen 3 m¹
maximale oppervlakte per gebouw van gebouwen voor nutsvoorzieningen 15 m²
maximale bouwhoogte bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor nutsvoorzieningen 10 m¹
maximale bouwhoogte afvalcontainers 2 m¹
maximale oppervlakte afvalcontainers 5 m¹
maximale bouwhoogte geluidwerende voorzieningen 5 m¹
maximale bouwhoogte overige gebouwen en bouwwerken 5 m¹

Artikel 7 Water     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. water;
  2. groen;
  3. infrastructuur;
  4. oever;
  5. ontsluiting;
  6. kunstwerken;
  7. pad.

7.2 Bouwregels     

7.2.1 Algemeen     

Uitsluitend mogen worden opgericht bouwwerken, geen gebouw zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  1. maximale bouwhoogte objecten van beeldende kunst bedraagt 10 m¹;
  2. maximale bouwhoogte overige gebouwen en bouwwerken 5 m¹

Artikel 8 Wonen     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;
  2. bedrijf ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf' met dien verstande dat er sprake moet zijn van het uitoefenen van industriële, ambachtelijke en groothandelsbedrijven, voor zover deze voorkomen in de categorieën 1 en 2 van de bij deze regels behorende lijst van bedrijfsactiviteiten;
  3. beroep aan huis met dien verstande dat maximaal 45 m² van de oppervlakte van de bebouwing op het woonperceel ten behoeve van deze activiteit in gebruik mag zijn;
  4. erf;
  5. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' zijn de gronden – uitsluitend voor zover het de begane grondlaag betreft – tevens bestemd voor maatschappelijke voorzieningen;

8.2 Bouwregels     

8.2.1 Algemeen     

Uitsluitend mogen worden opgericht gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, die ten dienste staan van deze bestemming.

8.2.2 Gebouwen     
8.2.3 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen, gelden de volgende regels:

  1. hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  2. met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'gestapeld' mogen geen gestapelde woningen worden gebouwd;
  3. hoofdgebouwen moeten worden gebouwd met inachtneming van de ter plaatse aangegeven bouwaanduidingen;
  4. de bebouwing dient georiënteerd te zijn op de openbare weg;
  5. de voorgevel van het hoofdgebouw moet in de voorgevelroollijn worden geprojecteerd;
  6. binnen bouwvlakken met de hierna aangegeven (specifieke) bouwaanduidingen mogen woningen uitsluitend worden gebouwd op de als volgt aangegeven wijze:
    Bouwaanduiding Bouwwijze
    [aeg] aaneengesloten woningen
    [gs] gestapelde woningen
    [tae] twee-aan-een woningen
    [vrij] vrijstaande woningen
    [ond] onderdoorgang
    [sba-tv] vrijstaande of twee aan-een woningen
    [sba-gw] geluidswalwoning
    [sba-ok] overkapping
    [sba-ag] aangebouwd en gestapeld
  7. de afstand van een vrijstaande woning tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt aan beide zijden ten minste 2,5 m;
  8. In afwijking op het bepaalde in sub g. is ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding sba-abr de afstand van de vrijstaande woning tot de zijdelingse perceelsgrens 2 meter;
  9. ten aanzien van een twee-aan-één woning geldt het bepaalde in sub g., met dien verstande dat deze afstand tot één zijdelingse perceelgrens moet worden aangehouden;
  10. voor woningen gelden de hoogtematen zoals aangeduid op de verbeelding;
  11. de dakhelling mag maximaal 52 graden bedragen;

8.2.4 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen     

Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  1. met uitzondering van het bepaalde in sub b. ten aanzien van 'aan- en uitbouwen aan de voorzijde', mogen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen uitsluitend binnen het bouwvlak en ter plaatse van de aanduiding 'erf' worden gebouwd;
  2. voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende maatvoerings- en situeringseisen:

Aan- en uitbouwen aan achterkant Eis
maximale diepte buiten het bouwvlak 3 m¹
maximale bouwhoogte 3,1 m¹
maximaal toegestane percentage bebouwing voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'erf' 50 % van de voor 'erf' aangeduide gronden

Aan- en uitbouwen aan zijkant Eis
minimaal aan te houden afstand tot voorgevel 3 m¹
maximale diepte vanaf de verlengde achterste grens van het bouwvlak 3 m¹

maximale goothoogte 3,1 m¹
maximale bouwhoogte 4,5 m¹
maximaal toegestane percentage bebouwing voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'erf' 50 % van de voor 'erf' aangeduide gronden
aan te houden afstand tot zijdelingse perceelsgrens geen, mits niet voor de voorgevel van een achterliggende woning wordt gebouwd

Uitbreiding woning aan voorzijde Eis
maximale breedte 60% van voorgevel
maximale diepte 1 m¹
maximale bouwhoogte 3,1 m¹
minimale afstand tot voorste perceelsgrens 2 m¹

Aangebouwde en/of vrijstaande bijgebouwen Eis
minimaal aan te houden afstand tot voorgevellijn 3 m¹
maximale goothoogte 3,1 m¹
maximale bouwhoogte 4,5 m¹
maximaal toegestane percentage bebouwing voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'erf' 50 % van de voor 'erf' aangeduide gronden
maximale oppervlakte aan- en uitbouwen en bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'erf' 50 m²
aan te houden afstand tot zijdelingse perceelsgrens geen, mits niet voor de voorgevel van een achterliggende woning wordt gebouwd

  1. in afwijking op het bepaalde in sub b. is ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding geluidswalwoning zijn de volgende maatvoerings- en situeringseisen van toepassing voor balkons:

Uitbreiding woning aan voorzijde (balkon) Eis
maximale breedte balkon 100% van voorgevel
maximale diepte balkon 3.50 m¹
maximale bouwhoogte 4,1

  1. In afwijking op het bepaalde in sub b. is ter plaatse van de aanduiding "st-abr" één carport toegestaan. De carport dient in de voorgevelroollijn te worden geprojecteerd. De volgende maatvoerings- en situeringseisen van toepassing:

Carport Eis
maximale bouwhoogte 3,1 m
maximale oppervlakte 100% van vlak met de aanduiding 'St-abr
aan te houden afstand tot zijdelingse perceelsgrens 0 m¹

  1. in afwijking op het bepaalde in sub b. is ter plaatse van de aanduiding "sw-e1" toegestaan om voor de voorgevelrooilijn bijgebouwen te realiseren. De volgende maatvoerings- en situeringseisen van toepassing:

Aangebouwde en/of vrijstaande bijgebouwen Eis
minimaal aan te houden afstand tot voorgevellijn 0 m¹ het is toegestaan om voor de voorgevelrooilijn te bouwen
maximale goothoogte 3,1 m¹
maximale bouwhoogte 4,5 m¹
maximaal toegestane percentage bebouwing voor aan- en uitbouwen en bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'erf' 50 % van de voor 'erf' aangeduide gronden
maximale oppervlakte aan- en uitbouwen en bijgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'erf' 50 m²

8.2.5 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende maatvoeringseisen:

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Eis
maximale bouwhoogte keermuren 2 m
maximale bouwhoogte pergola's 2,5 m
maximale bouwhoogte erfafscheiding voor voorgevelrooilijn 1 m
maximale bouwhoogte erfafscheiding achter voorgevelrooilijn 2 m
maximale bouwhoogte overige bouwwerken 3 m

8.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 8.2.3 sub j. voor de bouw van hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'veiligheidszone – vervoer gevaarlijke stoffen', met dien verstande dat:

  1. de oriënterende waarde van het groepsrisico van de transportroute gevaarlijke stoffen niet overschreden wordt;
  2. er vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de brandweer.

8.4 Specifieke gebruiksregels     

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken, zoals bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, wordt in ieder geval gerekend het gebruik voor:

  1. bewoning van vrijstaande bijgebouwen;
  2. detailhandel;
  3. de uitoefening van een seksinrichting.

8.5 Afwijken van de gebruiksregels     

8.5.1 Afhankelijke woonruimte in bijgebouwen     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 8.4 sub a., teneinde afhankelijke woonruimte mogelijk te maken in bijgebouwen, met dien verstande dat:

  1. het gebruik noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, hetgeen aangetoond dient te worden door een verklaring van een door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige;
  2. op het perceel al een woning aanwezig is;
  3. er geen milieuhygiënische belemmeringen vanwege percelen van derden bestaan c.q. bestaande belemmeringen vanwege percelen van derden zijn opgeheven;
  4. de afhankelijke woonruimte kadastraal niet afsplitsbaar is;
  5. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijgebouwen wordt ingepast.
8.5.2 Vervallen afwijkingsmogelijkheid     

Burgemeester en wethouders kunnen de afwijkingsmogelijkheid via omgevingsvergunning als bedoeld in 8.5 laten vervallen, indien de bij het verlenen van voor de afwijking bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is.

8.5.3 Afwijken voor bedrijf aan huis     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 8.1 sub a. voor de uitoefening van een bedrijf aan huis in het hoofd- of bijgebouw, met dien verstande dat:

  1. de woonfunctie in overwegende mate behouden blijft;
  2. bedoeld gebruik geen onevenredige hinder voor het woonmilieu mag opleveren en geen onevenredige afbreuk mag doen aan het woonkarakter van de wijk of buurt, hetgeen betekent dat:
    1. geen omgevingsvergunning wordt verleend voor het uitoefenen van bedrijvigheid, dat onder de werking valt van artikel 2.1, eerste lid onder e Wabo, tenzij het desbetreffende gebruik door middel van het stellen van voorwaarden verantwoord is;
    2. vast dient te staan dat het gebruik een kleinschalig karakter heeft en zal behouden;
    3. het gebruik naar aard met het woonkarakter van de omgeving in overeenstemming moet zijn;
    4. het gebruik de woonfunctie dient te ondersteunen, dat wil zeggen dat degene die de activiteiten in het hoofdgebouw of bijgebouw uitvoert, tevens de gebruiker van het hoofdgebouw is;
    5. het niet betreft zodanig verkeersaantrekkende activiteiten die kunnen leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimten;
    6. geen detailhandel plaatsvindt, uitgezonderd een beperkte verkoop in het klein in verband met bedrijfsmatige activiteiten in of bij het hoofdgebouw;
    7. gezamenlijk maximaal 45 m² van de oppervlakte van de bebouwing op het woonperceel ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten in gebruik mag zijn.
8.5.4 Afwijken detailhandel ABC ter plaatse van aanduiding 'bedrijf'     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 8.4 sub b., ten behoeve van detailhandel in auto's, boten, caravans, tenten en motoren ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf ', met dien verstande dat:

  1. hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  2. de verkeersaantrekkende werking niet onevenredig toeneemt;
  3. er geen sprake is van nadelige gevolgen voor de verkeersveiligheid en/of de bereikbaarheid van percelen;
  4. op het bouwperceel parkeer-, laad- en losruimte van voldoende omvang aanwezig is;
  5. geen onevenredige verstoring van een evenwichtige opbouw van de voorzieningenstructuur mag plaatsvinden.

Artikel 9 Leiding - Gas     

9.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een aardgastransportleiding en daarbij behorende voorzieningen:

9.1.1 Rangorderegeling     

Indien strijd ontstaat tussen het belang van de aardgastransportleiding als bedoeld in 9.1 en het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 8 prevaleert de (dubbel)bestemming 'Leiding - Gas'.

9.2 Bouwregels     

9.2.1 Algemeen     

Op en in de gronden als bedoeld in 9.1, mogen, in afwijking van het bepaalde ten aanzien van de andere bestemmingen, uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 2,5 m¹.

9.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd met een omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in 9.2 ten behoeve van het bouwen overeenkomstig de betreffende andere bestemmingen van deze gronden, mits:

  1. hierdoor de veiligheid van de aardgastransportleiding niet wordt geschaad en er geen kwetsbare objecten worden toegelaten
  2. ter zake daarvan vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen en dit advies de bebouwing niet in de weg staat.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

Behoudens het bepaalde in 9.4.1 is het verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de navolgende werken en/of werkzaamheden uit te voeren of te doen uitvoeren op of in de gronden als bedoeld in 9.1:

  1. het aanleggen en verharden van wegen en paden en het aanleggen of aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  3. het verlagen van de bodem en afgraven, ophogen en egaliseren van de gronden;
  4. het indrijven van voowerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  5. het permanent opslaan van goederen;
  6. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten vijvers en andere wateren;
  7. het aanbrengen en rooien van diepwortelende beplantingen en bomen.
9.4.1 Uitzonderingen     

Het in 9.4 vervatte verbod geldt niet voor het uitvoeren van de volgende werken en werkzaamheden:

  1. werken en werkzaamheden in het kader van het normale beheer en onderhoud;
  2. werken en werkzaamheden, waarmee is of mag worden begonnen ten tijde van de inwerkingtreding van het plan.
9.4.2 Toelaatbaarheid van werken en werkzaamheden     

Werken en werkzaamheden als bedoeld in 9.4, zijn slechts toelaatbaar, indien door de uitvoering daarvan, dan wel de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen:

  1. geen blijvend onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van en de veiligheidssituatie rond de betreffende leiding en;
  2. ter zake daarvan vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen en dit advies de uitvoering van het werk of de werkzaamheid niet in de weg staat.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS     

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 11 Algemene bouwregels     

11.1 Ondergrondse bouwen     

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken geldt, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, dat deze uitsluitend toegestaan zijn binnen de bouwvlakken, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen die ook buiten de bouwvlakken zijn toegestaan.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels     

12.1 Vormen van verboden gebruik     

Als gebruik in strijd met de bestemming als bedoeld in artikel 7.2 van de Wet ruimtelijke ordening en artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, geldt in ieder geval:

  1. het gebruik van bouwwerken voor een seksinrichting;
  2. de permanente bewoning van recreatiewoningen, kampeermiddelen en andere onderkomens en gebouwen die niet voor permanente bewoning bestemd zijn;
  3. het gebruik van niet-bebouwde grond als permanente staan- of ligplaats van demonteerbare of verplaatsbare inrichtingen voor de verkoop van etenswaren en/of dranken;
  4. het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor kampeermiddelen buiten de daarvoor aangewezen gronden;
  5. het gebruik van niet-bebouwde grond als staan- of ligplaats voor voor (menselijk of dierlijk) verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken, vaar- of voertuigen, arken of andere objecten, voor zover die niet als bouwwerk zijn aan te merken;
  6. het gebruik van niet-bebouwde grond voor het opslaan, storten of bergen van al dan niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik noodzakelijk is voor of verband houdt met het op de bestemming gerichte gebruik van de gronden;

12.2 Ondergrondse werken     

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen

Artikel 13 Algemene aanduidingsregels     

13.1 Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen     

13.1.1 Aanduidingsomschrijving     

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'Veiligheidszone - vervoer gevaarlijke stoffen' zijn bestemd voor de bescherming van het verblijfsklimaat in verband met de aanwezigheid van de transportroute over de weg van gevaarlijke stoffen.

13.1.2 Bouwregels     

In afwijking van het bepaalde in de daar voorkomende bestemmingen mogen op de in 13.1.1 bedoelde gronden, geen gebouwen worden gebouwd.

13.1.3 Afwijken van de bouwregels     

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 13.1.2 mits:

  1. als uit onderzoek blijkt dat de oriënterende waarde van het groepsrisico van de transportroute gevaarlijke stoffen niet overschreden wordt.

Artikel 14 Algemene afwijkingsregels     

14.1 Maatvoering     

Bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  1. in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen;
  2. de regels van het plan ten behoeve van het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bouwgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de plankaart. De afwijking mag ten hoogste 5 m¹ bedragen;
  3. de regels van het plan om toe te staan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ bedraagt;
  4. de regels van het plan ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen om toe te staan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en technische installaties wordt vergroot, mits de vergroting leidt tot een hoogte welke niet meer bedraagt dan 1,2 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw.

14.2 Geen onevenredige afbreuk     

De in 14.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, mits:

  1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  2. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad.

Artikel 15 Algemene wijzigingsregels     

15.1 Algemeen     

Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig het bepaalde in artikel artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening het plan wijzigen ten aanzien van:

  1. het aanbrengen van wijzigingen in de plaats, richting en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan met dien verstande dat de afwijking ten hoogste

    5 m¹ mag bedragen, mits het wijzigingen betreft waarbij geen belangen van derden worden geschaad, dan wel ter correctie van afwijkingen of onnauwkeurigheden op de plankaart;
  2. het aanpassen van opgenomen regels in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerp van het plan, worden gewijzigd.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS     

Artikel 16 Overgangsrecht     

16.1 Overgangsrecht bouwwerken     

16.1.1 Algemeen     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

16.1.2 Vergroten inhoud     

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 16.1.1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 16.1.1 met maximaal 10%.

16.1.3 Uitzondering     

Het bepaalde in 16.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

16.2 Overgangsrecht gebruik     

16.2.1 Algemeen     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

16.2.2 Strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 16.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

16.2.3 Onderbroken gebruik     

Indien het gebruik, bedoeld in 16.2.1 na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

16.2.4 Uitzondering     

Het bepaalde in 16.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 17 Slotregel     

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan Dragonder Oost

Behoort bij het besluit van de raad der gemeente Veenendaal

d.d.31 oktober 2013 tot vaststelling van het bestemmingsplan Dragonder Oost

Mij bekend,

de griffier.